Oorlogsperikelen in Turnhout. Het verhaal van een Kempische stad tijdens de Tweede Wereldoorlog (Christophe Stessens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

Hoofdstuk  III: Het dagelijkse leven tijdens de bezetting

 

3.1.  Nieuwe regelgeving:  burgemeester, schepenen en gemeentebestuur

 

De Duitse overheid wilde het bestuur van het bezette België met een minimum aan eigen personeel uitbouwen. Ze besloot om de administratie van het land zo veel mogelijk aan de Belgen te laten. Op deze manier waren beide partijen tevreden: de Duitsers omdat ze niet teveel manschappen moest opofferen voor de administratie van het bezette België en aan de andere kant waren de Belgen tevreden omdat men het bestuur in eigen handen wilde houden. De bezetter wilde dat de gouverneurs, arrondissementscommissarissen en burgemeesters zo snel mogelijk hun normale werkzaamheden zouden hervatten. Op die wijze zouden de Duitsers over gesprekspartners beschikken op het regionale en lokale vlak. De verschillende bestuursentiteiten zouden bij voorkeur wel geleid moeten worden door personen die bereid waren met de bezetter mee te werken[1].

 

Eén van de eerste maatregelen die de Militärverwaltung en de secretarissen-generaal troffen, was het oprichten van een commissie om te onderzoeken welke burgemeesters en schepenen tijdens de meidagen hun post verlaten hadden en waarom. Dat deze comissie zijn taak ernsig nam, bleek uit het feit dat in september 1940 reeds een aantal burgemeesters vervangen werden door personen die het nieuwe regime gunstig gezind waren[2]. In Turnhout kwam deze commissie echter niet tussenbeide. Burgemeester Alfons Van Hoeck was dan ook gedurende heel de Achttiendaagse Veldtocht in de gemeente gebleven. Dat was ook het geval voor de schepenen Buyckx, Van den Kerkhof en Van de Gender. Schepen Crols was echter wel gevluchten in de gemeenteraad van 5 augustus 1940 werd hierover hevig gediscussieerd[3]. Achteraf werd er niemand aangeklaagd, ook schepen Crols niet, omwille van zijn of haar vlucht uit de stad tijdens de Achttiendaagse Veldtocht. Op 8 maart 1941 maakte gouverneur a.i. J. Grauls melding van het feit dat men geen bestuurlijke maatregel had getroffen ten aanzien van schepen Crols[4]. Maar van de commissie die door de Miltärverwaltung werd opgericht om dergelijke zaken te onderzoeken, was in Turnhout geen sprake. Ook raadslid Versteyelen was lange tijd afwezig gebleven. Reeds in maart 1940 was hij samen met raadslid Roelants gemobiliseerd. Roelants keerde echter al in april 1940 terug naar Turnhout. Versteylen streed tijdens de Achttiendaagse Veldtocht aan het front en werd aldaar krijgsgevangen genomen en weggevoerd naar Duitsland tot eind augustus. Tijdens de gemeenteraad van 9 september maakte hij terug zijn opwachting in het Turnhoutse politieke leven[5].

 

De regionale politiek van de Nieuwe Orde hechtte veel belang aan het gezag van de burgemeester. Een besluit van 31 december 1940 bepaalde dat de burgemeesters voortaan buiten de gemeenteraad mochten verkozen worden. Een ander besluit, uitgevaardigd in februari 1941, impliceerde een aanzienlijke versterking van het gezag van de burgemeester. Het bepaalde dat de burgemeester tijdens de oorlogsperiode in speciale gevallen beslissingen mocht treffen zonder de toestemming van de gemeenteraad. Ook diende hij zich hiervoor naderhand niet te verantwoorden ten opzichte van de gemeenteraad. Enkele maanden na deze maatregel werden de gemeenteraden helemaal buiten spel gezet. In april 1941 legde "Militärverwaltungschef" Reeder de gemeenteraden verbod op nog te vergaderen. Voor de Duitse overheid waren de gemeenteraden, met het parlement en de provincieraden, immers de uitwassen van het decadente Belgische parlementair systeem[6]. Door het besluit van 28 mei 1941 werden de bevoegdheden van de gemeenteraad overgedragen naar het college van burgemeester en schepenen[7]. Op deze manier was er in feite geen democratische controle meer op hun beleid. De uitschakeling van de gemeenteraad betekende overigens ook dat de schepenen niet meer verkozen werden maar door Binnenlandse Zaken werden aangeduid. De bevoegdheid over de benoemingen van de gemeentesecretaris en -ontvanger, adjunct-politiecommissaris en gemeenteonderwijzer ging eveneens naar de secretaris-generaal[8].

 

Enkele maanden later schreef secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, Gerard Romsée, weer een brief aan de provinciegouverneurs, waarin hij onder meer op de toename van de bevoegdheden van de burgemeesters wees: "In den loop van een jaar heeft de taak der Provinciegouverneurs, der arrondissementscommissarissen en der burgemeesters groote uitbreiding genomen. Naast hun gewone administratieve werkzaamheden, welke zij soms in moeilijke omstandigheden volbrachten, werd hun o.m. de uitvoering opgedragen der belangrijke besluiten in zake rantsoenering en bevoorrading, nl. de landbouwtelling en de schatting van den oogst, de levering van vee, melk, granen en andere landbouwproducten, de regeling der markten enz. [...] Dit alles bracht de oprichting mee van verschillende nieuwe diensten, wier werking zeer dikwijls op onbegrip en tegenkanting van het publiek stuitte. Het was dan ook niet te verwonderen dat deze nieuwe diensten niet van den eersten dag af met de nodige degelijkheid konden ingericht worden en hun opdrachten niet van meetaf aan op onberispelijke manier vervulden. Na verloop van maanden moet men echter kunnen zeggen dat zij de vuurproef doorstaan hebben en zouden zij op alle gebied voldoening moeten schenken. Waar dit niet het geval is, kan men a priori verklaren dat de verantwoordelijke overheden in gebreke zijn gebleven. Daarom zal van nu af aan noch tekortkoming, noch zorgeloosheid geduld worden. De ondervinding van meer dan een jaar heeft inderdaad geleerd dat een gemeente waard is wat haar burgemeester waard is. [...] Wanneer een maatregel getroffen is, moet de burgemeester hem doen uitvoeren. Hij beveelt. Stuit hij op verzet, dan moet hij dadelijk ingrijpen. Doet hij zulks niet dan verwaarloost hij zijn taak en moet hij vervangen worden. Hij liet immers blijken dat hij niet de vereiste hoedanigheden bezit om zijn ambt nog verder uit te voeren.[9]

 

De burgemeester stond dus in voor een ander takenpakket dat een hele reeks nieuwe bevoegdheden bevatte. Hij diende zich voortaan bezig te houden met de bevoorrading, de prijzencontrole, en met taken die voor 28 mei 1941 aan de gemeenteraad toebehoorden. In sommige gevallen kreeg de burgemeester ook rechterlijke bevoegdheden. De taken van de schepenen sloten bij die van de burgemeester aan, behalve waar het om specifieke bevoegdheden voor de burgemeester ging. Bovendien werd het streven van de bezetter om in de gemeenten burgemeesters-ambtenaren aan te stellen, scherp veroordeeld door de publieke opinie, die het beschouwde als een nieuwe ingreep van de Duitsers om de traditionele instellingen van het land te destabiliseren. Het werd daarentegen wel toegejuicht door de Nieuwe-Ordebewegingen omdat in hun ogen aldus de weg zou geëffend worden om definitief af te rekenen met het electoralisme en de partijpolitiek[10]. Door de uitbreiding van de opdrachten van de burgemeester, was het haast onmogelijk geworden nog een ander beroep uit te oefenen naast deze functie. De meeste burgemeesters vervulden hun ambt dan ook voltijds en droegen een grotere verantwoordelijkheid dan voor de oorlog. Daar zouden ze volgens een besluit van de secretaris-generaal van 27 augustus 1941 dan ook beter voor vergoed worden[11].

 

In april 1941 nam schepen F. Van de Gender ontslag uit zijn ambt, daar hij de door de bezetter ingestelde ouderdomsgrens had bereikt[12]. Op 7 maart 1941 had de Militärverwaltung immers een Verordening uitgevaardigd in verband met de veroudering van de kaders van het openbaar beheer: "dragers van openbare funkties in België moeten definitief hun ambt neerleggen op het einde van de maand tijdens dewelke zij het zestigste levensjaar voleindigen"[13]. Achtergrond van deze maatregel was de groeiende weerspannigheid die de Militärverwaltung in het comité van de secretarissen-generaal ondervond. Drie invloedrijke en eigenzinnige secretarissen-generaal waren Delmer, Castiau en De Jonghe. Alledrie waren ze de zestig voorbij en konden dus gaan[14]. Op 1 augustus 1941 duidde de Kreiskommandantur VNV'er Florent Devolder aan als opvolger van Van de Gender. Devolder werd op deze manier schepen van Openbaar Onderwijs en Schone Kunsten[15]. Schepen van Openbare Werken en Landbouw, Alfons Van den Kerkhof, werd door de Duitse overheid uit zijn ambt verwijderd op 24 september 1942, hoewel hij nog geen zestig jaar was. Pas in februari 1944 zou er officieel een vervanger worden aangeduid in de persoon van Theo Op de beeck. Op de Beeck was lid van de Unie van Hand en Geestesarbeiders, de DeVlag en sinds juni 1941 van het anti-nationale VNV[16].

 

De burgemeester zat tijdens de Duitse bezetting vaak in een lastige positie. Vanwege zijn functie was hij immers de eerste gesprekspartner van de bezetter. In Turnhout werd de burgemeester geconfronteerd met de aanwezigheid van een Ortskommandantur, met aan het hoofd Ortskommandant Dr. Oppermann. Het was dus met deze persoon dat burgemeester A.Van Hoeck over problemen die stad en bezetter betroffen diende contact te nemen. Het gebeurde dan ook dikwijls dat zij persoonlijk en schriftelijk contact hadden. In de loop van hun besprekingen ontwikkelde zich een vriendschappelijke, zelfs vertrouwelijke verstandhouding tussen beiden. Toen op 7 januari 1942 bekend werd dat de Ortskommandantur te Turnhout werd opgeheven, richtte de burgemeester een dankbetuiging tot de Ortskommandant en zijn staf voor de goede samenwerking[17]. Van Hoeck maakte ook nog persoonlijk de groetjes over aan Dr. Oppermann en zijn familie[18]. Op woensdag 15 januari 1942 verliet Ortskommandant Oppermann Turnhout voor Maubeuge. Bij zijn vertrek werd hij op het stadhuis ontvangen en aldaar geprezen als een rechtvaardig man. Het stadsbestuur overhandigde hem enkele Kempische etsen van D.Baksteen als afscheidscadeau[19]. Deze vriendschappelijke houding van de burgemeester zou hem na de oorlog zeer kwalijk worden genomen.

 

Naast de gewone bestuursdaden die normaal door de gemeenteraad of het schepencollege werden  gesteld,  lieten  de burgemeester en de schepenen zich tijdens  de Duitse bezetting noodgedwongen in met de specifieke problemen van een oorlogs- en bezettingsperiode. Dit betekende onder meer het verzekeren van veiligheid, orde en rust, de bevoorrading en de omgang met de bezettende overheid. De burgemeester bevond zich in een middenpositie tussen enerzijds het Turnhoutse volk en anderzijds de Duitse Overheid. Hij was het die de grieven van de bevolking aanhoorde en tegelijkertijd de bevelen van de Ortskommandantur moest laten uitvoeren. Verder moesten ook de gewone problemen zoals het onderhoud van de stad, onderwijs en financiën worden behandeld.

 

3.2.  Rantsoenering en ravitaillering: Vier magere jaren

 

De Duitse inval van 10 mei 1940 confronteerde het land met een gigantisch voedingsprobleem, omdat het aangewezen was op de invoer van voedingsmiddelen, hoofdzakelijk afkomstig uit overzeese gebieden, die het tekort aanvulden van de inlandse lanbouwproductie. De Duitse invasie was voor de Engelsen de reden om België door middel van een Atlantische blokkade van zijn overzeese handelspartners af te sluiten. Dit betekende bijna de doodsteek voor de Belgische levensmiddeleninvoer. Daarbij kwam nog dat de Duitse bezetter op de Belgische voedselvoorraden teerde door levensmiddelen op te eisen voor de bezettingstroepen en voor export naar het moederland. De Belgische overheid diende bijgevolg een methode te ontwikkelen om zijn inwoners zoveel mogelijk met de inlandse voedselproductie te voeden en om de beschikbare voedselvoorraden zo eerlijk mogelijk te verdelen. De voedselrantsoenering, die al in de jaren dertig was voorbereid, bleek daartoe de meest geschikte formule te zijn. Door de rantsoenering had elkeen slechts recht op een beperkte hoeveelheid per dag. De hele bezetting door bleven de rantsoenen echter laag. Ze situeerden zich ver onder de vooroorlogse consumptie en onder het oorlogsdieet van sommige ons omringende landen. Alle essentiële voedingswaren, waaronder brood, aardappelen, vet en vlees waren schaars. De rantsoeneringspolitiek stond voor de meeste landgenoten gelijk met een streng dieet. De Tweede Wereldoorlog zou door velen dan ook herinnerd worden als de tijd van de rantsoenering, de zwarte markt en de eeuwige honger. Want niets beïnvloedde het dagelijks leven sterker dan de rantsoenering en het oorlogsdieet, alsook alle formaliteiten die ze met zich meebrachten. Doorgaans moest de gewone verbruiker het met 1.300 à 1.450 kalorieën per dag rooien, wat bijna een halvering van het vooroorlogse voedingsregime betekende. Gelukkig bleven de gevolgen van het oorlogsdieet voor de volksgezondheid beperkt[20].

 

Reeds in de mobilisatieperiode had de regering een aantal maatregelen getroffen om in geval van oorlog de bevoorrading van de bevolking zo vlot mogelijk te laten verlopen. Daarom richtte de toenmalige regering een departement van ravitaillering op, dat vanaf 5 januari 1940 zelfstandig optrad. Molenaars en importeurs werden aangespoord om graanreserves aan te leggen. De voorraden margarine, bevroren vlees, benzine en geneesmiddelen werden zoveel mogelijk uitgebreid en aan de burgers werd gevraagd zoveel mogelijk te hamsteren. Maar tijdens de eerste dagen van de oorlog liep het al fout. Het bevoorradingsmechanisme geraakte totaal ontredderd door de vlucht van talrijke verantwoordelijken en door het gebrek aan transportmiddelen. Verwoesting door militaire acties, plundering en vernieling van voorraden door geallieerde troepen bij hun aftocht, opeisingen door de bezetter die tijdens de eeste maanden voornamelijk belangstelling schenen te hebben voor boter, chocolade, bier, wijn en conserven, hadden sommige voorraden al flink doen slinken. In enkele weken tijd stegen de prijzen onheilspellend snel en op sommige plaatsen werd de toestand zo kritiek dat hulpcomités noodzakelijk bleken voor de leniging van de ergste nood[21].

 

Meteen na de Duitse bezetting, verschenen de eerste verordeningen in verband met de voedselvoorraad. Zonder uitdrukkelijke toestemming van hogerhand mochten de soldaten geen levensmiddelen in beslag nemen en de handelaars werden verwittigd dat ze zonder expliciete toelating aan niets of niemand grote hoeveelheden levensmiddelen mochten leveren. Bovendien moesten de prijzen onveranderd blijven. Volgens de procureur moest elke prijsverhoging streng beteugeld worden[22]. Vanaf 25 mei 1940 werd op bevel van het Provinciaal Bestuur het brood gerantsoeneerd. De broodhoeveelheid werd beperkt tot dagelijks 300 gram per persoon[23]. Kort daarna werden ook de vleeswaren op hun beurt gerantsoeneerd. Margarine, suiker en chocolade konden alleen worden gelocht bij de winkelier waar men was ingeschreven[24]. Vanaf eind augustus 1940 waren in Turnhout de boter en de aardappelen zeer moeilijk te verkrijgen. In december dat jaar werd de aardappelvoorraad echt problematisch in de stad[25]. Bovendien was Turnhout aangeduid als een voortbrengend centrum van aardappelen ten behoeve van de stad Luik en bepaalde regio's van Brabant. Op de gemeenteraad van 7 december 1940 vroegen de raadsleden zich af hoe het mogelijk was dat Turnhout andere gebieden zou moeten bevoorraden, terwijl het niet eens in zijn eigen behoeften kon voorzien. Het antwoord luidde dat de statistieken op valse gegevens berustten. Men vergat namelijk rekening te houden met de aardappelziekte en met de specifieke eigenschappen van de grond. Voor de Kempen kon men slechts een opbrengst bekomen van 12.000 kilo per hectare, terwijl men in Brussel 22.000 kilo per hectare taxeerde[26]. Men eistte dus veel meer op van Turnhout dan men kon leveren. De aardappelziekte en de coloradokever waren gedurende heel de oorlog een probleem voor de Turnhoutse landbouwer. Vele gevallen van zowel de aardappelwratziekte als van de coloradokeverplaag waren bekend in Turnhout[27]. De Stedelijke Landbouwdienst, de politie en de Boerenwachters waren uiterst waakzaam om deze problemen op te sporen. Politiecommissaris Van Calster was van mening dat meerdere personen verzuimden aangifte te doen en de nodige maatregelen te treffen tot verdelging van de coloradokever. De Boerenwachters werden door de commissaris dan ook verzocht hieraan extra aandacht te besteden en bij eventuele vaststellingen dit onmiddellijk te melden aan de politiediensten[28]. Met de grootst mogelijke publiciteit werd dit probleem aan de bevolking kenbaar gemaakt. Er werden zelfs coloradokevers tentoongesteld in het "kastje der publiciteiten" aan het stadhuis[29]. Ook de onderwijzers moesten de leerlingen wijzen op het gevaar en op de kenmerken van de kever[30]. 

 

Op 1 juni 1940 werd te Turnhout de bevoorradingsdienst opgericht. Het was de burgemeester zelf, samen met zijn schepenen, die de ravitailleringtouwtjes in handen nam. De rantsoenering tijdens de eerste maanden van de Duitse bezetting betrof enkel de eetbare produkten zoals brood, boter, confituur, suiker, chocolade, margarine en peulvruchten. De aardappelen daarentegen werden pas in juni 1941 gerantsoeneerd, terwijl de bevolking van januari tot en met juni 1941 zonder aardappelen had moeten leven[31]. Reeds tijdens de laatste maanden van 1940 had men te maken met een voedselschaarste in de stad. Er was vooral een aardappeltekort. Daarom werden vierendertig landbouwers van Turnhout verzocht aardappelen te leveren aan de stad. De opgeëiste hoeveelheid verschilde van boer tot boer en varieerde tussen 50 en 200 kilo[32]. Toch werd later aan de landbouwers nogmaals een dringende oproep gedaan om hun overschotten te herzien en om ze eventueel ter beschikking te stellen, "ten einde te voorkomen dat de bevolking, door het uiterste gedreven, zich naar en misschien tegen de lanbouwbevolking zou keren". De overschotten konden gedeponeerd worden bij de door de gemeente aangestelde grossiers Bax (Statiestraat) en Van Laerhoven (Zandstraat). De oproep van de burgemeester aan de lanbouwers eindigde met de woorden: "Zo kunnen we de rust in onze stad behouden, en Uw daad van naastenliefde, zal door elkeen geprezen worden"[33].

Ook niet-landbouwers die toch een stukje grond wilden bewerken, groepeerden zich in de organisatie "het Werk van den Akker". Deze organisatie was gehuisvest aan de Gierledreef nr. 41 en werd voorgezeten door schepen A.Van den Kerkhof.  "Het Werk van den Akker" trachtte mensen aan een klein lapje grond te helpen, vaak gemeentegrond, dat ze dan konden bewerken[34]. Eind oktober 1940 telde deze organisatie maar liefst 600 leden. "Het Werk van den Akker" hielp ook mee het aardappelprobleem op te lossen door inspanningen te leveren om achttien hectare gemeentegronden te beplanten met aardappelen. Om deze nodige grond in gereedheid te brengen moest men wel ettelijke hectaren heide ontginnen[35].

 

Op 11 juni 1940 verscheen de eerste rantsoeneringstabel in het Belgisch Staatsblad[36].

 

Zegelnummer

 

 

Produkt

per persoon en

per dag

in gram

 

 

 

1

Brood

225

1

Meel

170

2

Groene koffie

12,5

2

Gebrande koffie

10

3

Voedingsvetten, margarine, boter, reuzel en ossenvet

50

4

Zetmeelhoudende produkten

(crème en griesmeel van graangewassen, gort van haver, peulvruchten, rijst, vermicelli en macaroni)

20

5

Zout

20

6

Geraffineerde suiker, kristalsuiker, korrelsuiker, kandijsuiker, vergeoise en bruine suiker

30

7

Aardappelen

500

8

Zachte of harde zeep

(toiletzeep inbegrepen

20

9

Tafelolie

5

 

Deze levensnoodzakelijke produkten konden zolang de voorraad strekte, verkregen worden in ruil voor zegels en geld. De rantsoenkaarten en -zegels werden uitgereikt op het gemeentehuis, op vertoon van de identiteitskaart van alle gezinsleden boven de vijftien jaar en het trouwboekje. De gemeentelijke diensten voor voedselbevoorrading en rantsoenering vervulden een zeer belangrijke rol in de bevoorrading van de bevolking. Het aanmaken van de rantsoeneringskaarten met de nodige nummers, codes en controles zorgde telkens weer voor heel wat werk voor de gemeentelijke administratie[37].

Eind december 1940 werden ook de niet-eetbare produkten op de rantsoeneringstabellen gezet, zoals zeep-, textiel- en schoenproducten[38]. Volgens een Duitse verordening van 27 december 1940 moesten alle textielwinkels gesloten blijven tot 1 januari 1941 om een inventaris op te maken[39]. Een ander probleem dat reeds in september 1940 aan de orde was, betrof de vermindering in bevoorrading van mazout en benzine. In augustus had men nog een voorrad van 23.000 liter benzine en 15.000 liter mazout. In september werd dit herleid tot respectievelijk 15.000 en 7.000 liter. Volgens de burgemeester was deze evolutie onrustwekkend daar het nu moeilijk werd om de vervoersmiddelen voor de bevoorrading te verzekeren[40]. Dit probleem kwam begin oktober 1940 duidelijk aan de oppervlakte bij de bedeling van Turnhout van duizenden kilo's mosslen, verse vis en garnalen. Wegens "moeilijke verkeersmiddelen" waren deze nog niet vanuit Antwerpen in Turnhout aangekomen. Omwille van het benzinetekort en de opeising van de vrachtwagens was men uitsluitend aangewezen "op den buurtspoorweg". Het stadsbestuur drong er bij de Buurtspoorwegen op aan om de goederen onmiddellijk te verzenden[41].

 

Op 27 oktober 1940 kreeg de stad Turnhout een bevel van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening om broodgranen te leveren. Tot 31 december 1940 had men de tijd om 1.057 kilo tarwe en 291.463 kilo rogge te leveren. In het jaar 1941 zou deze levering vermeerderen tot respectievelijk 1.586 en 437.195 kilo. Dit zou overeen komen met een noodzakelijk beschikbare landbouwgrond van 440 hectare[42]. De burgemeester deed hierover zijn beklag bij de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening: "Omwille van verschillende omstandigheden, zoals mobilisatie en opgraving der gronden met loopgrachten, werd de uitbreiding der teelt fel vermoeilijkt en moeten wij ons vergenoegen met de oppervlakte van ongeveer 360 hectare". De burgemeester vreesde dus dat de stad niet tegemoet zou kunnen komen aan de eisen van het Ministerie[43]. Maar in een omzendbrief van de Provinciale Directie voor Voedselvoorziening en Rantsoenering werd de aandacht gevestigd op het Besluit van 12 december 1940, welk voorzag dat voortaan de burgemeesters, veldwachters, politiecommissarissen, enz., "peroonlijk en boetestraffelijk" verantwoordelijk werden gesteld voor de bevoorrading van de bevolking[44].

De bevoorrading bleef de eerste en de belangrijkste bekommernis van elke dag. In het voorjaar van 1941 werd de toestand kritiek. Reeds in  januari werd het in Turnhout moeilijk om nog melk te verkrijgen. Ook het vlees werd zeldzaam en de mensen moesten voortaan lang aanschuiven bij de beenhouwer[45]. Toevallige omstandigheden konden echter voor wat geluk zorgen: op 15 februari 1941 werden een groep Duitse soldaten door Engelsen onder vuur genomen op de weg van Oosthoven naar Ravels. Hierbij kwamen verschillende paarden om het leven. Het paardenvlees werd verkocht in het Kursaal, waar een lange rij mensen stond aan te schuiven[46].

Ook voor de rokers was er slecht nieuws, want ook de tabak en de sigaretten werden gerantsoeneerd tot 120 gram of 120 sigaretten per maand. Hetgeen buiten het rantsoen gerookt werd, had in feite nog weinig met tabak te maken. Het was een mengsel van alle denkbare soorten bladeren, van rabarber- tot gedroogde klaverbladeren. Sommigen probeerden het met tabak van eigen kweek, maar gaven het op als zij na enkele trekken misselijk werden. In het begin keek iedereen verbaasd wanneer iemand een weggegooid sigarettenpeukje opraapte. Maar spoedig werd het verzamelen van peukjes de normaalste zaak van de wereld en schaamde men er zich niet meer over[47].

 

Gelukkig waren er soms nog wel eens buitenkansjes die het voedseltekort enigszins verzachtten. Een uitgesproken voorbeeld hiervan was zeker de "wonderbaarlijke" haringvangst in de winter van 1942. "De opbrengst ervan komt aan de volksvoeding in deze koude wintermaanden ten zeerste ten goede", noteerde de Boerenalmanak voor 1944[48]. De Belgische vissers haalden een vangst binnen van ongeveer 40.000 ton haring. Weldra werd het land overspoeld met haringen. De huizen, de treinen, de trams, de vrachtwagens en de mensen roken in de winter van 1942 naar 1943 allemaal naar haring. De kranten gaven recepten om haring te bereiden of om afwisseling te brengen in het haringmenu[49]. Het succes van de verkoop wees erop dat het om een welkome aanvulling van het beperkte dieet ging.

 

Verder willen we de aandacht vestigen op het gegeven dat de meeste voedingsmiddelen niet enkel gerantsoeneerd werden, maar bovendien vaak onvindbaar waren. Ze werden in vele gevallen vervangen door minderwaardige produkten of ersatzprodukten. Zo was het brood bijvoorbeeld van een zeer bedenkelijke kwaliteit omdat de beschikbare meelvoorraden ontoereikend waren[50]. Daarom lengde men het aan met allerlei lapmiddelen, zoals aardappelmeel, droge groenten en fijngemalen stro. Door het vochtigheidsgehalte op te drijven werd het gewicht van het brood vermeerderd. Uiteindelijk zag het brood eruit als een kleverige, papperige massa, omgeven door een korst die bij het snijden steeds loskwam. Slechts met een dikke laag broodsmeersel erop was het enigszins te eten[51].

 

In de loop van de oorlog grepen de rantsoeneringsmaatregelen steeds sterker in op het dagelijkse leven. Het gewone rantsoen zorgde maar voor de helft van de calorieën waaraan de mensen voor de oorlog aan gewoon waren. Vooral in de zomermaanden van 1942 en 1944 waren er problemen om genoeg voedsel bij de consument te krijgen. Sommige categorieën van de bevolking kregen echter bijkomende porties. Dit was onder meer het geval voor mensen die zwaar werk leverden, maar ook voor arbeiders die ver van huis werkten, politieagenten, brandweerlieden, binnenschippers, ... Ook zwangere vrouwen verkregen vanaf hun vierde maand zwangerschap een bijrantsoen. Deze extra rantsoenzegels bleven behouden tot twee maanden na de geboorte van het kind. Maar ook babies, kinderen en sommige zieken genoten officiële aanvullingen op het basisrantsoen. Zo kregen na vertoon van een geneeskundig getuigschrift tuberculoselijders een dubbel rantsoen en zieken bijkomende melkzegels. Ook gewezen krijgsgevangenen kregen gedurende drie maanden, op vertoon van een geneeskundig getuigschrift waaruit bleek dat men verzwakt was teruggekeerd, bijkomende rantsoenzegels. Hetzelfde gold voor de jongemannen van 16 tot 35 jaar en de vluchtelingen die weergekeerd waren uit het buitenland[52].

 

Niet alleen voedsel stond op de bon. Ook kleding, textiel en schoeisel vielen onder de rantsoeneringsbesluiten. In januari 1941 werd de eerste kledingskaart ingevoerd die tot 31 augustus 1941 geldig was. Het aantal zegels waarop men in die tijd recht had, werd bepaald volgens de leeftijd en het geslacht. Zes soorten kaarten werden uitgereikt. Kaart A werd toegekend aan alle mannen boven de vijftien jaar en bevatte 80 zegels. Kaart B was bestemd voor alle vrouwen boven de vijftien jaar en bevatte eveneens 80 zegels. Kaart C en kaart D met 100 zegels waren voor respectievelijk jongens en meisjes van drie tot vijftien jaar. Kaart E met 100 zegels was voor kinderen van één tot drie jaar en Kaart F, tenslotte, met 150 zegels was bestemd voor zuigelingen[53].

 

Ook brandstof stond op de bon. De gebrekkige kolenbevoorrading zorgde voor heel wat problemen. Vooral in het zeer strenge voorjaar van 1942 was er te Turnhout een beduidend tekort aan steenkolen. Daarom vroeg de burgemeester aan de gouverneur, J. Grauls, om er bij  de Duitse overheid op aan te dringen enkele tonnen steenkool ter beschikking te stellen van Turnhout. De nood van de bevolking was immers zeer groot. De situatie werd door honderden gezinnen aangeklaagd op het stadhuis, aldus de burgemeester. De mensen waren erg verbitterd en geraakten in opstand. De burgemeester vond de situatie van de gezinnen "erg zorgwekkend" en dat "onmiddelijke hulp zich opdringt"[54]. Ingevolge de schaarste aan steenkolen was de burgemeester op 24 januari 1942 verplicht de gemeentelijke lagere scholen en de bewaarscholen te sluiten. Aanvankelijk gold deze maatregel tot 2 februari 1942, maar hij moest later verlengd worden tot 9 februari[55].

 

De bevrijding bracht overigens geen verbetering in de kolenbevoorrading. Op 3 januari 1945 manifesteerden een hondertal vrouwen in Turnhout voor een betere bevoorrading van kolen en boter voor de bevolking. Ze stapten op van de Merodelei naar het stadhuis, waar een delegatie van een zestal vrouwen werd ontvangen door de burgemeester en waar onderhandeld werd voor een betere bedeling. De vrouwen vreesden echter voor een nieuwe, strenge winter en wilden garanties van het stadsbestuur. Na de onderhandeling werd de Markt spontaan ontruimd en deden er zich geen incidenten voor[56].

 

3.3.  Sluikhandel, smokkel, woeker, diefstal en zwarte markt

 

De penibele voedselsituatie bracht vele mensen tot wanhoop. Sommigen trachtten voordeel te halen uit de situatie door waren te smokkelen en ze eventueel door te verkopen aan een hogere prijs. Anderen roofden veldvruchten of andere schaarse producten waren voor eigen   gebruik. Ravitaillering en zwarte markt waren de spillen waaromheen het dagelijks leven tijdens de bezetting draaide. Er was tijdens de oorlog niemand die niet met de zwarte markt geconfronteerd werd, geen man, geen vrouw of kind die er aan kon ontsnappen. Het normale rantsoen was ontoereikend om in de meest vitale behoeften te voorzien. Het moest aangevuld worden met levensmiddelen die maar op één plaats verkrijgbaar waren: op de zwarte markt.

Op alle mogelijke manieren werd getracht wat extra voedsel te bemachtigen. Zo kon men bij de boeren na de oogst de overschotten gaan oprapen van de velden. Het bijeengesprokkelde graan kon gebruikt worden om brood te bakken, dat in ieder geval van betere kwaliteit was dan het rantsoenbrood. Van rogge werd onder meer roggemeelpap gekookt. Na de aardappeloogst werden de velden systematisch onderzocht om achtergebleven aardappelen te kunnen recupereren. Dit was een werk dat uitermate geschikt bevonden werd voor kinderen[57].

 

De eerste misbruiken in Turnhout werden reeds vastgesteld in het eerste oorlogsjaar. Op 12 december 1940 berichtte de Ortskommandant dat de toestellen die boter vervaardigden niet op een degelijke manier waren verzegeld. Het was volgens hem nog steeds mogelijk om, ondanks de verzegeling, boter te vervaardigen. Verder had hij een klacht ontvangen van de melkerijen die er zich over beklaagden dat niet al de melk en soms melk met te weinig vetgehalte werd afgeleverd[58]. Melkboeren stonden er voor bekend hun melk royaal met water te besproeien om op deze manier meer melk in het zwart aan de man te brengen[59]. Ook later tijdens de oorlog werd de bevolking in Turnhout erop gewezen dat er niet aan het vetgehalte van de melk mocht geknoeid worden. Bovendien moesten de kruiken en kitten alle dagen zorgvuldig gezuiverd worden. Nalatigheid op dit vlak zou de oorsprong zijn van het snel zuur worden van de melk[60]. Tijdens de week van 16 tot 22 december 1940 stelden de controledienst van het arrondissement Turnhout 24 processen-verbaal op. De volgende producten werden gedurende die week in beslag genomen: 1200 kilogram aardappelen, 1876,5 kilogram roggegraan, 49 kilogram roggemeel, 5,6 kilogram boter, 100 kilogram rijst, 150 kilogram aardappelbloem, 119,1 kilogram kaas, zes wollen pull-overs, één kinderkleedje, één pakje stopnaalden, één kinderbroekje, één flanellen hemd, één paar dameshandschoenen en één doosje zwarte nestels. Het waren allemaal goederen die aan het normale verbruik onttrokken waren en die verkocht werden op de zwarte markt tegen woekerprijzen. De prijzen waren echter niet mals op de almaar meer florerende zwarte markt: 9 fr. voor een ei, 300 fr. voor boter, 40 fr. voor een kilogram koren en 300 fr. voor een kilogram tabak[61].

 

Boeren die te weinig aangifte deden bij de controlediensten, vormden in Turnhout een veel voorkomend gegeven. Landbouwer Jan Bosch te Schorvoort werd betrapt door de contolediensten van het district Turnhout. Hij gaf bij de telling van 20 april 41 meer dan twee hectare te weinig landbouwgrond op. Bij de telling van 15 mei 41 had hij geprobeerd 24 are rogge achter te houden[62]. Emmanuel Schmidts had te Retie zeven roeden aardappelen gekocht maar niet aangegeven aan de rantsoeneringsdienst aldaar[63]. Omwille van de voedselschaarste waren er ook inwoners die in nabij gelegen gemeenten, zoals Retie en Kasterlee, grond huurden en daarop een aantal aren aardappelen teelden. Men was verplicht dit te melden aan de rantsoeneringsdienst, doch dit werd vaak nagelaten[64]. Mevrouw Govaerts werd betrapt op het gebruik van de rantsoenkaart van haar man, terwijl deze reeds vijf maanden in Duitsland was tewerkgesteld[65].

In maart 1943 deed de burgemeester zijn beklag bij de politiecommissaris, J. Van Calster, in verband met het grote aantal werklozen dat zich bezighield met smokkel- en woekerpraktijken en bovendien nog wekelijks werkloosheidssteun trok. Hij vroeg de commissaris waakzaam te zijn voor dergelijke praktijken[66]. Later dat jaar in augustus twijfelde de burgemeester openlijk of de politie wel voldoende handelde, vooral wat betrof de smokkel- en woekerhandel. “Of kan zij niet handelen?”, vroeg de burgemeester aan de politiecommissaris. Hij was niet tevreden over de veelvuldige straffen die zijn inwoners kregen in verband met smokkel en sluikhandel en vreesde als stad een slechte naam te krijgen. De burgervader vroeg zich openlijk af  “van waar het ontzaglijk verteer anders is kunnen komen –ook door de mindere klassen van de bevolking- van de Groote Kermis”[67]. Personen die door de Feldkommandantur waren opgepakt omwille van onwettige overschrijding van de grensstrook met Nederland, waren bijna allemaal mensen die gekwalificeerd stonden als echte smokkelaars. Het waren dan ook vooral deze mensen die rijkelijk de Grote Kermis van augustus rijkelijk gevierd hadden. De politiecommissaris ging dan ook nagaan of de personen die in het bezit waren van grenskaarten, wel degelijk in Nederland waren tewerkgesteld[68].

 

Vanaf midden augustus 1942 werden de controles op sluikhandel en smokkel in het Turnhoutse opgevoerd. De burgemeester had hier persoonlijk en herhaaldelijk bij de commissaris op aangedrongen. In september en oktober van 1942 leidde dit tot een vijftal processen-verbaal in verband met sluikhandel, waarvan twee personen bleven aangehouden. In november en december kon men enkel één proces-verbaal optekenen. In de zomermaanden van 1943 werden ongeveer vijftien overtredingen aangaande sluikhandel en smokkel genoteerd[69]. Op 16 april 1943 werd een zwaar vonnis uitgesproken over veehandelaar Claes, die aangehouden werd wegens sluikhandel en prijzenwoeker. De beschuldigde had in de loop van een jaar meer dan 200 stuks vee “gesluikslacht” of op de zwarte markt verkocht. Het vonnis luidde maar liefst drie jaar gevangenisstraf in Duitsland en een boete van 10.000 RM[70]. Daar waar de Turnhoutse politie hier en daar wat door de vingers zag, trad de Duitse bezetter strenger op. Een voorbeeld hiervan was het neerschieten van een botersmokkelaar in de Zandstraat. De man was gevangen genomen door een Feldgendarm, maar kon aan de hoek van de Zandstraat ontsnappen. Daarop opende de Duitser het vuur op de man, die ter plekke stierf aan zijn verwondingen[71]. Dat het uiteindelijk bleef bij aanhoudingen van enkele individuen die smokkelden, had volgens commissaris Van Calster te maken met het feit dat de bevolking de smokkelaars beschermde, nog liever dan aan te geven aan de politie. Hij vond het dan ook jammer dat de bevolking de politie niet hielp bij het verschaffen van inlichtingen in verband met smokkel, sluikhandel en zwarte markt[72]. Later maakte van Calster aan de burgemeester bekend dat “tot op heden, mij nog geen enkele inlichting is toegekomen aangaande den sluikhandel op groote schaal van graangewassen en eetwaren. De grootste zorg wordt besteed aan het innen van dergelijke inlichtingen,[…]. Wij hebben ook geen kennis voor wat ons grondgebied betreft, van vernietiging van den koolzaadoogst”[73]. Men vreesde immers voor de vernietiging ervan omdat via “Radio Londen” de bevolking meerdere malen werd opgeroepen om onder meer het koolzaad in brand te steken. In Turnhout was tot dan toe geen enkel geval van koolzaadvernietiging bekend [74]. Dit was natuurlijk ook niet vanzelfsprekend daar dit zou betekenen dat men zijn eigen brandstoffen zou weggooien.

 

Er werd niet alleen gesmokkeld, maar ook heel wat gestolen. In de zomer van 1941 werden bij boer Vogels in de Veldstraat 150 struiken aardappelen ontvreemd. In februari 1942 werd melding gemaakt van een veertigtal houtdieven die op heterdaad betrapt werden[75]. Tijdens de maanden augustus en september van dat jaar, waren in Turnhout vele gevallen van velddiefstal bekend. Het ging voornamelijk om aardappelen die werden gestolen. Verder was er één geval van tarwediefstal gekend. Op 7 december 1942 werd er 101 kilogram rundvet gestolen van het stedelijk slachthuis[76]. Maar niet alleen voedingswaren werden gestolen. Ook steenkolen waren een geliefkoosd product voor dieven. Begin april 1943 kon maar net een diefstal van kolen in de kazerne voorkomen worden. De indringers hadden zich van buitenaf een toegang tot de kazerne verschaft. Dit werd vergemakkelijkt daar er veel vuilnis was gestort vlak naast de kazerne. De indringers konden op het laatste ogenblik echter verdreven worden[77]. Een interessant moment om in te breken was gedurende een luchtalarm. Op deze manier werd op 7 juni 1943 ingebroken in de Etabl. Van Genechten[78].

Het stelen en vervalsen van zegels was een andere courante praktijk. Zo waren er begin januari 1942 valse zegels gevonden bij de heer Jacobs in de O.L.Vrouwestraat en bij de heer Raemakers in de Kasteelplaats. Onderzoek had echter niet kunnen uitwijzen wie de zegels zou vervalst hebben[79]. Tijdens de zomer van 1942 werd beslist strengere controles te houden omtrent de diefstallen van rantsoeneringszegels. Nachtwachters die zegels moesten bewaren, werden voortaan elk uur gecontroleerd[80]. Ook in maart 1943 werden extra maatregelen genomen ter beveiliging van de rantsoeneringszegels. Zo werd er onder meer een “extra moderne” brandkast gekocht om de zegels veilig in te deponeren[81]. Toch bleken de maatregelen niet streng genoeg. In augustus 1943 besloot men de zegels niet meer per spoor naar Turnhout te brengen, maar wel door de “gewapende macht” dewelke ze zou overhandigen aan de plaatselijke politie. Ook bij de uitdeling van de zegels hield men voortaan strenger toezicht. Dat men voorlopig niet veel kon inbrengen tegen de vervalsing van zegels, bleek een jaar later wanneer er weer sprake was van valse zegels die in omloop waren[82].

 

Het probleem van sluikhandel en zwarte markt bleef ook na de bevrijding bestaan. Op 4 januari 1945 klaagde de burgemeester over het feit dat er nog steeds steenkolen op de zwarte markt te verkrijgen waren en waar bovendien de prijzen uitermate hoog waren[83]. In februari van 1945 werd melding gemaakt van personen die op de markt en aanpalende straten soldaten lastig vielen en deze aanzetten allerlei waren en vreemd geld te verkopen. Dit werd vervolgens verder verkocht tegen woekerprijzen. Voortaan zou men strenger optreden tegen dergelijke zwendel in deviezen[84]. Ook in april werden nog acties op het getouw gezet om de zwarte markt, de woeker en de vervalsing van de eetwaren te bestrijden[85].

 

3.4. “De  Boerenwacht  waakt”[86]

 

Het platteland werd tijdens het eerste jaar van de bezetting tamelijk fel geteisterd. Politie en rijkswacht konden geen verweer vormen. Om de veestapel, de oogst en de landeigendommen te bewaken werd in juni 1941 de Boerenwacht opgericht. De organisatie en de leiding van de Boerenwacht berustten bij de Nationale Landbouw- en Voedinscorporatie, die ontstond op 27 augustus 1940 als uitvoerend orgaan van het Ministerie van Landbouw. De NLVC hield zich bezig met alle bedrijven die voedingswaren, landbouwproducten en grondstoffen voor de landbouw voortbrachten, bewerkten of verhandelden. De plaatselijke, kantonnale, gewestelijke en provinciale ambtenaren van de NLVC organiseerden de schatting van oppervlakte en oogst, stelden de te leveren opbrengst vast en waakten over het naleven van de richtlijnen die door het ministerie werden uitgevaardigd. Zij werkten ook nauw samen met de plaatselijke overheid en administratie[87].

 

Reeds enige tijd voordien werden door het stadsbestuur maatregelen getroffen om, na instructies van de hogere overheden, de bewaking van de velden en akkers te organiseren. In Turnhout werd de Boerenwacht opgericht in de maand mei, dus vóór de officiële, nationale oprichting. Aanvankelijk waren de wachters allemaal vrijwilligers, afkomstig uit de Turnhoutse boerenfamilies. Einde mei had men bij de Boerenwacht al 200 jongeren in dienst[88]. In augustus telde de Turnhoutse Boerenwacht maar liefst 1.009 wachters, wat bijzonder veel is. Bovendien waren het allemaal vrijwilligers en was het stadsbestuur niet genoodzaakt om over te gaan tot opeisingen van Boerenwachters. Op vele plaatsen in de Kempen was dit immers wel het geval[89].

 

De leden van de Boerenwacht behoorden niet tot de politiediensten, legden geen eed van trouw af en het dragen van een uniform of wapens was streng verboden. De organisatie had voornamelijk een preventieve taak en stelde de overtredingen enkel vast. De Boerenwachters waren dus niet bevoegd een proces-verbaal op te stellen en konden enkel als getuigen optreden. De overtreders die zij op heterdaad betrapten, moesten zij bij de politiedienst brengen. Wel hadden zij het recht wagens en personen ter identificatie  staande te houden. De controle over de Boerenwachters berustte bij de burgemeester en de politiecommissaris. Gewapend met een controleboekje en een zaklamp, en ingedeeld in groepjes van drie tot vijf personen, volgde de patrouille een door de gemeenteoverste uitgestippelde route. Het tijdstip en het traject van de rondes veranderden voortdurend. Omdat er een uitgaansverbod was van 22 tot 5 uur moesten de leden van de Boerenwacht een  armband  met  een gemeentestempel  dragen.  Zo konden ze zich verantwoorden als ze

’s nachts op een Duitse patrouille botsten[90].

 

In Turnhout was het politiecommissaris J.Van Calster die de taken en de organisatie van de Boerenwacht in goede banen leidde. Hij deelde Turnhout in verschillende afdelingen in. Elke afdeling bestond uit een aantal sectoren of wijken. Aanvankelijk werd Turnhout opgesplitst in twee afdelingen: Sevendock en Turnhout. De afdeling Sevendonck bestond uit een zestal kleine sectoren, onder meer Winkel, Veedijck en Leiseinde. De afdeling Turnhout bestond weliswaar uit minder afdelingen, maar ze omvatten wel een grotere oppervlakte. Er waren een vijftal sectoren, geconcentreerd rond de vaart, Koningin Astridlaan, Kastelein, Schorvoort en Heizeide. Later kwamen er enkele afdelingen bij te Turnhout, waaronder wijken geconcentreerd rond de Diksmuidestraat, de Guldensporenlei en  de Harmoniestraat.  De  Boerenwacht had  dienst  van  22  tot  5 uur.  Politieagenten die

’s nachts dienst hadden, moesten de Boerenwachters controleren en bijstaan indien nodig. Reeds vanaf het begin van de organisatie werden de wachters eveneens ingeschakeld in het opsporen van de coloradokever[91]. Ook tijdens de zomer van 1942, toen er een werkelijke coloradokeverplaag bestond te Turnhout, werden de wachters verzocht hieraan extra aandacht te schenken en bij eventuele vaststellingen, meteen de politiediensten te verwittigen[92].

 

We kunnen stellen dat de Boerenwacht in Turnhout op een goede manier georganiseerd was en, zeker bij de aanvang van de organisatie, geen leden tekort had of diende op te eisen. Er bestond voor de leden van de Boerenwacht ook een tijdschrift met de naam “Boerenwacht”. Het verscheen ongeveer maandelijks op onregelmatige basis, soms zelfs tweewekelijks. Vooral eind 1941 en tijdens de eerste helft van 1942 was het een graag en veel gelezen tijdschrift onder de Boerenwachters[93].

 

De Boerenwacht bewees zijn nut in Turnhout, want tijdens de zomermaanden vond ter velde geen enkele diefstal plaats. De politiecommissaris was dan ook uitermate tevreden over de werking ervan en hij was voorstander om ook tijdens de wintermaanden het platteland te  beveiligen.   Want   het   was  immers  bewezen   dat  waar  de  wacht  werd   stilgelegd, “ ’s anderendaags het stelen en inbreken van kleinvee herbegon. Ook schuren en hoeven werden de prooi der vlammen”[94]. Daarom lanceerde commissaris Van Calster in december 1941 een oproep aan iedereen tussen 18 en 50 jaar om zich vrijwillig aan te bieden voor de Boerenwacht. Tijdens de winter werden de wachten verdeeld in drie ploegen: een eerste van 17 tot 21 uur, een tweede van 21 tot 4 uur en een derde van 4 tot 8 uur[95].

 

In de zomer van 1943 begonnen ook in Turnhout, weliswaar veel later dan in de omliggende gemeenten, opeisingen van jonge mannen om deel uit te maken van de Boerenwacht. Dit verliep echter niet zonder problemen. In juli werden verschillende landbouwers voor de rechtbank gedaagd omdat ze “verwaarloosd hadden de wacht op te trekken als Boerenwachter”[96]. Op 28 juli 1943 stonden maar liefst zestien inwoners van Turnhout terecht als “regelmatig opgevorderde de voorschreven bewakingsdienst der Boerenwacht NIET te hebben vervuld”. Zeven leden werden veroordeeld tot een boete van 182 BEF of acht dagen cel[97]. Het was duidelijk dat de situatie toen heel verschillend was dan bij aanvang van de Boerenwacht. Van een groot aantal vrijwilligers was nu geen sprake meer. Meer en meer moest de organisatie een beroep doen op opgeëiste wachters. Van enige motivatie was dan ook vaak geen sprake meer en de nalatigheid nam sterk toe, met de nodige veroordelingen als “nalatige opgeëiste Boerenwachter” als gevolg.

Omwille van deze nalatigheid en de grote angst bij velen om gedurende de wintermaanden hun hoeven te verlaten, was men van plan een definitieve aanstelling te doen van enkele Boerenwachters. Dit initiatief van de politiecommissaris vond plaats in november 1943. Ongeveer 300 Turnhoutse boeren waren bereid 150 BEF te storten om gedurende de vijf wintermaanden een bestendige Boerenwacht aan te stellen. Van Calster stelde voor om acht mannen definitief te benoemen in twee ploegen van twee en verdeeld over twee sectoren. Bovendien zouden deze wachters ter verdediging de beschikking krijgen over vuurwapens. Zij zouden in dienst kunnen treden vanaf 1 december 1943. Na vele discussies binnen het Schepencollege werd het plan van de commissaris goedgekeurd. Vanaf 1 januari 1944 tot en met 31 mei 1944 traden er in Turnhout acht Boerenwachters definitief in dienst[98].

 

3.5. Hulpverlening  en  liefdadigheid

 

Vele inwoners van Turnhout waren tijdens de oorlog noodgedwongen afhankelijk van materiële en financiële steun van allerhande liefdadige instellingen. Het was duidelijk dat een aanzienlijk deel van de bevolking, omwille van de oorlog en de daarbij horende maatregelen, niet meer kon voorzien in eigen behoeften. Gelukkig voor deze mensen bestonden er ook in Turnhout talrijke liefdadige organisaties, onder meer het Rode en Vlaamse Kruis, het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, Winterhulp en de gemeentelijke steunverlening.

 

De bekendste organisatie inzake hulpverlening en liefdadigheid tijdens de oorlog was zonder twijfel Winterhulp. Met als doel de ergste noden van behoeftigen en zwakken te ledigen werd op 29 oktober 1940 de organisatie opgericht. De nodige fondsen en goederen werden verkregen door giften van privé-personen, opbrengsten van tombola’s en liefdadigheidsfeesten en levensmiddelen die op de zwarte markt waren aangeslagen. De organisatie ging echter met een psychologische handicap van start, want de naam “Winterhulp” was ontstaan naar analogie met zijn Duitse tegenhanger “Winterhilfe”. Dit wekte bij de Belgische bevolking wantrouwen en achterdocht[99]. Blijkbaar was men er ook in Turnhout niet al te gerust in. Een bericht van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp liet aan de inwoners van de stad weten dat “alle misplaatste en kwaadaardige geruchten die rondloopen over Winterhulp valsch zijn. Waar de nood van een groot deel der bevolking, onze broeders, zoo groot is, is het verspreiden van zulke geruchten een echte misdaad. Winterhulp is eene zuivere Belgische instelling, door Belgen opgericht, gesteund en gecontroleerd. Al de gelden en giften aan Winterhulp gegeven komen alleen aan de Belgische behoeftigen ten goede. Daar staan wij borg voor. Alle leden die in de Comités van Winterhulp zetelen zijn onbezoldigde personen. Moeten wij nog herhalen dat onze geliefde Koning, de Koningin-Moeder, en de Hoogwaardige Kardinaal van Mechelen Winterhulp mild hebben gesteund. Dat alles zegt genoeg, meenen wij, om allen twijfel weg te nemen en valsche geruchten te niet te doen.”[100]

 

Winterhulp was in Turnhout reeds voor 1938 ontstaan en ingericht door het schepencollege. De juiste datum is ons echter niet bekend. Het initiatief ervan werd in feite genomen door de burgemeester. Ook in die periode stond de organisatie al ter discussie: er was namelijk een klacht in verband met de geheimhouding van de bedeling van de opbrengst van Winterhulp. Dit wekte wantrouwen en argwaan bij de bevolking en de plaatselijke pers. In de weekbladen verscheen een klacht van een afgevaardigde van een weldadigheidskring. Deze beweerde dat zijn organisatie tot dan nog niet bedeeld was geworden. Zonder echter te twijfelen aan de eerlijkheid van Winterhulp, bekritiseerde hij de huidige manier van werken, waarvan buiten de burgemeester en zijn onmiddellijke omgeving niemand op de hoogte zou zijn van de feitelijke bedeling van de inkomsten. Op deze manier, zo eindigde hij, leek de organisatie meer op een politieke inrichting[101].

 

In Turnhout was Dr. Laurent Spaenenborgh voorzitter van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp. Ondervoorzitter was Dr. Louis Daeleman. Burgemeester Alfons Van Hoeck was naast afgevaardigde namens het stadsbestuur ook hoofd van het propaganda-comité van Winterhulp. Het secretariaat was gevestigd in de lokalen van de voormalige Van Mierlo-fabriek aan de Oude Vaartstraat nr.34. In totaal bestond het Comité uit zeventien leden[102]. Reeds voor de oorlog organiseerde “Winterhulp Turnhout” activiteiten. Zo werd op 19 januari 1940 door ijsclub “Olympia” een schaatsdemonstratie georganiseerd ten bate van Winterhulp. De leden van Winterhulp hielpen met de verkoop van de kaarten, die aan 150 fr. per stuk  verkocht  werden[103].  Toch vroeg provinciegouverneur J.Grauls op te letten bij onder meer liefdadigheidsfeesten, liefdadigheidsvoorstellingen en geldinzamelingen en pas de vereiste toelating te verlenen wanneer men er zeker van was dat de gelden integraal aan liefdadigheid werden besteed. Bovendien riep hij op om de vereniging “Bijstand aan zwakke kinderen of aan teringlijders”, ook genaamd “Behoeftige kinderen van soldaten”, geen toelating te verlenen daar de organisatie niet erkend werd door de overheid en dat hun werking reeds meermaals aanleiding had gegeven tot kritiek[104].

 

Het Comité voor Winterhulp was vooreerst op zoek naar de nodige gelden om zijn werking te financieren. De inwoners van Turnhout werden gevraagd de organisatie te steunen zodat men naast een soepbedeling voor schoolkinderen, ook met een soepbedeling voor de behoeftigen van de stad kon starten. Toch duurde het tot februari 1941 vooraleer men ook met een soepbedeling voor de bevolking kon starten. Door een gebrek aan materiaal kon men voordien enkel in de scholen een soepbedeling organiseren. Men was van plan dagelijks ongeveer 5.000 liter “deugdelijk-voedende” soep te bereiden waardoor aan duizenden behoeftigen een voedzame, aanvullende maaltijd zou kunnen bezorgd worden. Verder zou er een kolenbedeling voorzien worden. Maandelijks zou aan behoeftige gezinnen 160 kilogram kolen kunnen bezorgd worden. Reeds in de zomer van 1940 kwamen 3.000 gezinnen in aanmerking voor een dergelijke steun. Tenslotte zou er ook melk en kledij verdeeld worden[105]. De burgemeester spande zich persoonlijk in door mee te helpen bij de soepbedeling. Hij stelde daarvoor zijn timmeratelier ter beschikking. Op een groot bord op de Markt werd het initiatiefaan de bevolking kenbaar gemaakt[106]. De soepbedeling was duidelijk het stokpaardje van Winterhulp: op 3 maart 1941 telde men gemiddeld 7.500 deelnemers voor de volkssoepen en 4.500 gegadigden voor de schoolsoepen. Dit cijfer bleef gedurende heel de oorlog stijgen.  Ook na de oorlog bleef de soepbedeling in eerste instantie bestaan. Het aantal kinderen dat op 29 mei 1945 nog deelnam aan de schoolsoep bedroeg  8.500[107]. Niet iedereen kon echter van de gratis schoolsoep gebruik maken. Enkel kinderen van gezinnen waarvan de inkomsten de 530 BEF per week niet overschreden, konden kosteloos van de schoolsoep genieten[108].

 

In de beginperiode van Winterhulp waren de “Groote Tombola” met Turnhout Kermis in augustus en de tombola met Vasten-avond de bijzonderste bronnen van inkomen voor de organisatie[109]. Vanaf eind 1940, wanneer meer steun en hulp nodig was, organiseerden ook Turnhoutse verenigingen allerhande activiteiten ten voordele van Winterhulp. Sportclub Olympia organiseerde een kerstboomfeest en schonk hiervan 1.294,75 BEF aan Winterhulp. Begin januari 1941 richtten de leraren Dockx en Swolfs van de Rijksmiddelbare school ten bate van Winterhulp een loopwedstrijd in achter het kasteel[110].

 

Ook andere organisaties waren in Turnhout in de weer voor het welzijn van de bevolking. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn had noodgedwongen de 25ste verjaardag van de stichting moeten uitstellen. Deze viering zou plaats hebben gehad op 25 mei 1940 en kon omwille van de oorlogsomstandigheden niet doorgaan. Het feest vond uiteindelijk plaats op 31 juli 1940 in zaal Amicitia op de Groote Markt[111]. Een andere organisatie die reeds bij aanvang van de oorlog actief was, was “Boerenhulp aan Stadskinderen”. Deze organisatie drong er bij landbouwfamilies op aan om lichamelijk bedreigde kinderen uit de steden voor een korte periode in huis te nemen. In Turnhout was een stedelijk comité actief om geld in te zamelen. Ook voor ondermijnde kinderen uit Turnhout bestond de mogelijkheid om door “Boerenhulp” geholpen te worden[112].

 

We vermeldden reeds dat de fondsen en goederen van Winterhulp niet alleen verkregen werden door giften en opbrengsten van tombola’s en liefdadigheidsfeesten, maar soms ook door levensmiddelen die op de zwarte markt werden aangeslagen. Zo schreef een Turnhouts weekblad van 19 januari 1941 dat er een goede partij vee was aangeslagen te Turnhout. Het ging meer bepaald om zes paarden, zes varkens, drie koeien en een kalf dat men in eerste instantie naar Antwerpen en Brussel wou voeren om er meer geld voor te krijgen. Gelukkig kon in akkoord met Winterhulp dit vermeden worden en werden de dieren naar het Turnhoutse slachthuis en daarna naar diverse beenhouwers gevoerd, om op deze manier de behoeftigen te kunnen bevoorraden[113]. Winterhulp voorzag niet alleen in levensmiddelen, maar trachtte ook hulp te bieden aan behoeftigen inzake kledij. In april 1941 richtte men een actie op met als doel klederbedeling aan de “behoeftige kinderen - plechtige communicanten – onzer stad”[114].

 

Veel gezinnen konden na enige tijd de eindjes niet meer aan elkaar knopen. In een aantal gevallen was de kostwinner, meestal de man, werkloos geworden. Sommigen waren geteisterd door het oorlogsgeweld en hadden geen middelen om de geleden schade te herstellen. Het verzekeringswezen en het sociale zekerheidsstelsel waren veel beperkter dan het na de oorlog zou worden. Vele steunmaatregelen kwamen ten laste van de stad. Het ging dan zowel over steun aan behoeftigen als over werklozensteun. Gelukkig stond de gemeentelijke steunverlening er niet alleen voor, maar werd ze geholpen door tal van Turnhoutse liefdadigheidsinstellingen. Turnhout telde maar liefst 28 organisaties op dat vlak[115]. De belangrijkste sociale en openbare organisaties waren naast Winterhulp de Comissie voor Openbare Onderstand met onder meer het St.-Elisabethziekenhuis en het wezenhuis van St.-Petrus. Er  waren in Turnhout vier locaties van Kinderwelzijn die in totaal 2.333 kinderen onderbrachten: in de Deken Adamstraat, in de Korte Begijnenstraat, de Statiestraat en de Tramstraat. Verder waren er nog de kliniek St.-Jozef, het moederhuis Maria-Gabriël, het jongenstehuis Weelde-Statie en het Preventorium voor Zwakke kinderen te Ravels[116].

 

Vooral vanaf 1941 werden regelmatig activiteiten door verschillende Turnhoutse verenigingen georganiseerd, waarvan dan een deel werd afgestaan aan Winterhulp of aan een andere liefdadige organisatie. Vooreerst bleek het in Turnhout moeilijk te zijn om nog activiteiten zoals bals en dansavonden te organiseren. Meestal werd dit door het stadsbestuur negatief onthaald. Bovendien moest een dergelijke aanvraag ook nog door de bevoegde Feldkommandantur te Antwerpen worden goedgekeurd. Het valt op dat na verloop van tijd meer en meer verenigingen bij hun aanvraag vermeldden dat zij een deel van hun opbrengst willen storten aan Winterhulp of aan een gelijkaardige organisatie. Op deze manier kon men blijkbaar gemakkelijker een vergunning verkrijgen. Zo meldde de Turnhoutse Atletiek Klub (T.A.K.) bij het organiseren op 14 april 1941 van een veldloop voor nieuwelingen dat “de helft der netto-ontvangst aan het liefdadig werk Winterhulp afdeling Turnhout zal worden uitgekeerd”[117]. Op 29 juni 1941 kreeg de toneelgroep het Antwerpsch Cultuurverbond toestemming om de voorstelling “Gedrun” op te voeren, daar het hele gebeuren ten voordele van Winterhulp was[118]. Op 7 augustus 1941 vroeg de vereniging de Xaverianen aan de stad aan om een “cabaret-bonte avond” te organiseren ten voordele van de verschillende afdelingen van hun instelling. Bovendien zouden ze “in verhouding der opbrengst van dien feestavond een gift doen geworden aan de liefdadigheidsinstelling Winterhulp”[119]. In augustus dat jaar werd er geen toestemming verleend voor een processie en de grote kermis van augustus. Ter vervanging was er enkel de grote Winterhulptombola en stond er een tent met voorwerpen voor Winterhulp[120]. In september 1941 plande de Turnhoutse Foto- en Kinokring  en fotosalon waarvan een deel van de opbrengst aan Winterhulp zou worden gegeven. De Racing-Xaverianen wilden feestavonden organiseren op 9 en 26 oktober en op 7 december 1941. Hun aanvraag werd goedgekeurd mits ze een deel van de opbrengst gaven aan Winterhulp[121]. Deze methode paste het stadsbestuur vanaf 1942 meer en meer toe. Aan de ene kant stond men meer open voor allerlei activiteiten, en aan de andere kant kon men de kas van Winterhulp spijzen. Zo brachten verschillende private dansavonden gehouden op onder meer 8 februari en 12 april respectievelijk 1.475 BEF en 1.616 BEF in het laatje voor Winterhulp[122]. Dit was ook het geval voor het Mechels Stadstoneel dat in Turnhout voorstellingen wilde geven. Eerst werd hun aanvraag afgewezen daar Turnhout zelf beschikte over twee gevestigde toneelgroepen die wekelijks optraden. Maar omdat het gezelschap bleef aandringen, verleende het stadsbestuur toch de toelating op één voorwaarde, namelijk wanneer de volledige organisatie geschiedde langs Winterhulp[123]. Zelfs de bezetter droeg zijn steentje bij. De Duitsers gaven op 11 oktober 1942 een concert op de Grote Markt ten voordele van Winterhulp[124].

 

Het is duidelijk dat de meeste Turnhoutse verenigingen de inkomsten van hun activiteiten deelden met Winterhulp. Sinds 29 april 1942 kwam hierin enige verandering. Die dag vond een zware ontploffing plaats in de fabriek “Produits chimiques de Tessenderlo”, die tot in Turnhout voelbaar was. De balans was zeer zwaar: 189 doden, 900 gewonden en 100 verminkten[125]. Hulp was nodig uit gans de Kempen en ook in Turnhout steunden verschillende organisaties de geteisterden van de ramp. De Kempische Boksklub Turnhout gaf hiervoor een groot boksfeest op zondag 7 juni 1942. De burgemeester steunde dit initiatief en riep verschillende verenigingen op om zich ten dienste te stellen voor dit boksfeest. Gekoppeld aan dit feest organiseerde men op zondag 24 mei 1942, met Pinksteren, een omhaling ten voordele van Tessenderlo. Dit gebeurde door een 35-tal leden van onder meer de Passieve Luchtbescherming, het Rode Kruis en het Vlaamse Kruis, het Heilig Grafinstituut en de Padvindsters[126]. Ook de vereniging Waak- en Verdedigingshonden schonk een deel van het inkomgeld van hun politiehondenwedstrijd aan de slachtoffers van Tessenderlo. Het stadsbestuur moest hier echter wel op aandringen daar de vereniging de winst wilde gebruiken om een gedenksteen te plaatsen op het graf van een verdienstelijk lid[127].

In april 1943 was Turnhout opnieuw sterk aangeslagen na een verschrikkelijke bombardement in Mortsel, waar honderden gewonden en doden vielen. Er werden opnieuw vele geldomhalingen georganiseerd en bij elk privaat of publiek feest werd om de nodige steun gevraagd. In de cinema’s werd telkens van het publiek een penning gevraagd en particulieren werden aangespoord hun gift te storten. Ook de scholen gedenkten de noodlijdenden van Antwerpen en richtten eveneens geldinzamelingen in[128].

 

Op het einde van de oorlog bleef men in Turnhout actief op het vlak van steunverlening. In 1944 kon de grote kermis van augustus gezien de oorlogsomstandigheden niet plaatsvinden. De kermisdagen werden dan benut voor de inrichting van een “Groote Liefdadigheidstombola” op de Groote Markt ten voordele van de geteisterden van het land en voor de Turnhoutse afdeling van Winterhulp. In een dankwoord tot de bevolking deelde de burgemeester mee dat deze liefdadigheidstombola maar liefst 105.000 BEF had opgebracht[129].

 

Ook na de oorlog bleef Winterhulp bestaan. Het werd wel verder gezet onder een andere naam: “Nationaal Werk voor Hulpverlening”. Deze organisatie bleef actief tot in oktober 1945. De werkzaamheden werden uiteindelijk overgedragen aan de Comissie voor Openbare Onderstand van Turnhout[130].

 

3.6. Luchtbescherming (PLB), neergestorte vliegtuigen en bombardementen

 

Samen met de stijgende dreiging vanuit de lucht werden in bezet België vanaf 1941 allerlei maatregelen afgekondigd. Een eerste was dat de Passieve Luchtverdediging verder uitgebouwd werd. Deze dienst was opgericht in 1934 en ressorteerde onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zij was zowel op nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau georganiseerd. Deze dienst moest de bevolking beschermen tegen luchtaanvallen en in geval van een luchtaanval hulp bieden[131].

 

De Passieve Luchtbescherming of PLB bestond in Turnhout al in mei 1940 en had haar commandopost op de Grote Markt[132]. De officiële oprichting ervan kwam in feite op bevel van de Duitse overheid die besliste op 11 juni 1940 tot de herinrichting van de bond voor luchtbescherming. Daarvoor moesten meteen 250 vrijwilligers worden opgeroepen. Op 12 juni 1940 werd dit door het Schepencollege bekrachtigd. Nog geen jaar later beslisten de Duitsers echter dat de PLB maar 95 in plaats van 250 medewerkers mocht tellen[133]. De eerste taak van de PLB te Turnhout was het inrichten van een bestendige wacht van dokter en personeel en het indienen bij de gemeentelijke en Duitse overheid van de ligging van de hoofdpost en hulpposten. Er moest eveneens melding worden gemaakt van het voorhanden zijnde materiaal[134]. De hoofdpost of kazerne van de PLB was gelegen in de Wouwerstraat. De twee hulpposten bevonden zich in de “Villa Ernesta” in de Merodelei en in de Guldensporenlei[135].

 

Na de publicatie van de verordening op de Passieve Luchtverdediging in het Belgisch Staatsblad in april 1941 werd politieofficier L.Van Even benoemd tot bevelhebber van de PLB. De diensten van de Turnhoutse PLB bestonden uit een directie, waaronder een bevelhebber, een adjunct-chef en een sectie-chef, opruimings- en gezondheidsdiensten, de hulpbrandweer, de gasploeg en tenslotte een ploeg van gespecialiseerde vakmannen. Deze laatste hielden zich bezig met de vervaardiging van gereedschap en het onderhoud van het materiaal van de verschillende onderdelen van de PLB. Bij een mogelijke ramp konden meteen 500 mensen ter beschikking staan en de gezondheidsdiensten waren in staat om ongeveer 1.500 slachtoffers te verzorgen[136]. Bij aanvang van de Duitse bezetting waren maar liefst 336 personen in dienst van de stad in verband met hulp en veiligheid. Het ging om 48 brandweerlieden en 31 hulpbrandweerlieden; 21 personen van de  stedelijke ruimingsdienst; 30 burgerwachters; 113 mensen van de gezondheidsdienst; 32 personen van de ontsmettingsdienst en 61 politiemannen, waarvan 27 effectieven[137]. Alle leden van de Turnhoutse PLB werden bovendien goed onderhouden wat betreft hun parate conditie: op 11 februari 1941 werd melding gemaakt dat vanaf die week een gediplomeerde  turnmeester oefeningen zou geven. Deze zouden elke donderdag van 15 tot 16.30 uur plaatsvinden in de gemeentelijke lagere jongensschool van de Begijnendreef. De bedoeling was dit verplicht te maken voor alle leden van de PLB[138].

Problemen in verband met een tekort aan personeel dienden zich pas op het einde van de oorlog aan. Zo liet G. Romsee, secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, op 24 mei 1944 weten dat naar aanleiding van de recentste bombardementen op verscheidene plaatsen in het land was gebleken dat het PLB-personeel vaak onvoldoende was om alleen, met eigen krachten, de bevrijding van de slachtoffers te verzekeren. Vanaf dan dienden dan ook bepaalde categorieën van vakarbeiders bevolen te worden om, ten eerste, zich bij voorbaat als opgeëist te beschouwen om in geval van bombardement in hun gemeente hulp te bieden en, ten tweede, zich klaar te houden om zonder verdere waarschuwing of oproep zich naar de plaats van de ramp te begeven[139]. In Turnhout vreesde men op het einde van de oorlog vooral een tekort aan verplegend en verzorgend personeel te hebben. Daarom werd in juli 1944 al het sanitair personeel, onder meer geneesheren, apothekers en verpleegsters, van de stad Turnhout opgeëist om zich paraat te houden bij eventuele rampen[140].

 

In de stad bevonden zich twee elektrische alarmsirenes van elk 5 PK, namelijk aan het politiebureau en aan de gemeentelijke lagere jongensschool van de Prinsenstraat. Aan de kazerne van de PLB in de Wouwerstraat was nog een extra derde sirene aangebracht van 3 PK. Na verloop van tijd echter werd het door de Duitsers verboden de sirenes nog te laten afgaan en gold voortaan het afweergeschut of andere bedrijvigheid in de lucht als alarmsein voor de bevolking[141]. Bovendien werd de bevolking attent gemaakt op een speciale manier van bombarderen, zoals in de luchtoorlog boven Barcelona in 1938 toen vijandelijke vliegtuigen in glijvlucht, met de motoren uit, de doelwitten naderden[142].

 

De hele stad werd onderverdeeld in negen secties of wijken onder leiding van een wijkleider. Deze controleerde verschillende blokleiders, die op hun beurt aan het hoofd stonden van een veertigtal woningen. Door dit systeem had elk huis in Turnhout zijn eigen luchtbeschermingsleider[143]. Het waren ook deze blokleiders die strenge controles uitvoerden van de zolders en kelders van alle woningen in hun blok, teneinde uit te zoeken of ze in orde waren met de voorschriften van de PLB. Wanneer dat niet het geval was, kregen de bewoners een aanmaning en het vooruitzicht op verdere controles[144]. Men liet immers niets aan het toeval over. De kelders werden gecontroleerd op hun mogelijkheid tot schuilen en op de aanwezigheid en degelijkheid van bepaalde zaken: emmers met water, hamer, bijl, zaklamp, verbandmiddelen, een uitgang en een mogelijke toevoer van verse lucht die verzekerd moest zijn. Verder was het vereist in de schuilkelder een stevige houten tafel te plaatsen, waaronder men bij een bombardement kon schuilen. Er moest eveneens een fluitje voorzien zijn, om de aanwezigheid aan hulpploegen kenbaar te kunnen maken, en een natte doek. Bij bombardementen in Antwerpen en Kortrijk waren er namelijk gevallen bekend van mensen die omkwamen door verstikking. Een natte doek voor mond en neus zou dit moeten voorkomen[145]. Daarnaast gingen de blokleiders ook op huisbezoek bij in totaal 7.000 woningen voor de telling van het aantal waterputten en waterpompen. Elke bezitter ontving dan een affiche met de vermelding “DRINKBAAR WATER”, die hij aan het raam moest uitgehangen. Bij breuken van de waterleiding door bombardementen kon elke inwoner dan zien waar er drinkbaar water te verkrijgen was[146].

 

Iedereen was dus persoonlijk verantwoordelijk voor het in orde brengen van zijn veiligheid, maar kon hierbij wel geholpen worden door de PLB. De burgemeester liet in dit verband aan de bevolking weten dat “er beroep mag worden gedaan op de diensten van Veiligheid en Hulp (Groote Markt 40), voor alle technische moeilijkheden inzake Passieve Luchtverdediging. Verder staan deze diensten kosteloos ter beschikking voor wat betreft het ruimen van zolders en het versterken van kelders, in dien verstande, dat men persoonlijk instaat voor de nodige materialen”[147]. De passieve luchtbescherming vervulde ook nog andere taken, onder meer het opzoeken van brandplaatjes[148]; het opruimen van brandbommen; het ontzetten van plaatsen waar blindgangers neerkwamen; het witverven van borduurstenen; het nazicht en reinigen van publieke schuilkelders; het organiseren van wekelijkse veiligheidsoefeningen; de controle van fabrieksbeschermingen; lichtcontroles; het nazicht van de watermonden en het dagelijks vervoer van zieken. Bovendien zorgde de PLB ervoor dat er aandacht werd gegeven aan veiligheidspreventie in de Turnhoutse scholen[149]. 

In een nota van 11 september 1940 wees de burgemeester de PLB op het feit dat een groot aantal burgers gekwetst waren geworden doordat de invalplaats van niet ontplofte vijandelijke vliegtuigbommen niet versperd was. Er bevonden zich bovendien veel nieuwsgierigen toen hun bom ongeveer anderhalf uur na het neerkomen ontplofte. Van Hoeck vroeg uitdrukkelijk aan de PLB om voortaan de invalplaatsen van niet ontplofte bommen onmiddellijk over een grote oppervlakte te versperren en ervoor te zorgen dat de getroffen huizen en de omgeving snel zouden ontruimd worden[150]. Deze maatregelen moesten voorkomen dat nieuwsgierige inwoners gevaar liepen. In september van 1942 werden de inwoners van Turnhout nogmaals op gelijkaardige situaties gewezen. Men werd verplicht de politie of Feldgendarmerie in te lichten bij het vinden van munitie. In die periode waren namelijk vele en zware ongevallen gebeurd, zoals in de naburige gemeente Beerse waar enkele doden waren gevallen. Dergelijke ongevallen wilde men te Turnhout ten alle prijzen vermijden[151].

 

Zoals hierboven reeds vermeld, had de Turnhoutse PLB zijn eigen bovengrondse lokalen. Zowel op de hoofdpost als in de hulpposten waren brancards, bedden en allerhande materiaal ter beschikking. Verder had de PLB een permanente uitkijkpost in de toren van de St.-Pieterskerk. De toren werd begin juli 1941 als wachttoren in gebruik genomen. In die periode waren er meerdere gevallen van bosbranden bekend in de provincie. Daarom raadde provinciegouverneur J. Grauls aan om de kerktoren van St.-Pieter, 65 meter hoog, als een bestendige wachtpost in te richten[152]. De maatregel bleek een succes te zijn, want in de nacht van 11 op 12 juni 1943 signaleerde de torenwacht brand ter hoogte van het gehucht Weelde-Statie. Na het alarmsignaal rukten onmiddellijk de “motor-estafette” uit om de nodige verkenningen te doen. Via de telefoon berichtten ze dat een groot aantal brandbommen was uitgeworpen op Weelde-Statie. De Turnhoutse PLB trok er met een vrachtwagen naartoe om de brandbommen te blussen. Gelukkig waren er geen slachtoffers gevallen en bleef de schade beperkt. In totaal konden maar liefst 261 brandhaarden worden geïdentificeerd. Er konden negen ontplofte en 77 gedeeltelijk ontplofte Engelse brandbommen verzameld worden[153]. De PLB van Turnhout kreeg ook advies van de leider van de PLB van Antwerpen  in verband met brandbestrijding. Hij gaf middelen en tips om tijdens het warme weer rekening te houden met de bedreiging van bossen en graanvelden door vijandelijke brandstichtingen, onder meer door het uitwerpen van brandplaatjes uit vliegtuigen[154].

In geval van nood konden de noodacties gecoördineerd worden vanuit de commandopost op de Grote Markt. Dit was een grote, ondergrondse, gasvrije en gebetonneerde kelder die voorzien was van ontkleedkamers, stortbaden, verpleegkamers, commandobureel, wachtpost, verlichtings- en verluchtingskamers, sanitair en bergplaatsen en een telefooncentrale. De PLB werkte nauw samen met de brandweer en het Rode Kruis om bluswerken uit te voeren en gewonden te vervoeren. De brandweer bezat hiervoor drie motorpompen, slangen, brandweerwagens en had de beschikking over 226 brandweermonden in de stad. Om een vlotte coördinatie te verzekeren, stonden zowel de brandweerkazerne als de hoofdpost van het Rode Kruis in de Herentalsstraat in rechtstreeks telefonisch contact met de hoofdpost van de PLB. Ook de andere posten van de PLB beschikten over telefoon. Verder zouden ook de ziekenhuizen, politie, rijkswacht, priesters en jeugdgroepen samenwerken bij een ramp. Hierdoor stonden circa 500 mensen ter beschikking in geval van nood[155].

 

Armband van de PLB, de Burgerlijke Wacht, afdeling Turnhout[156]

 

Met al dit materiaal moest de PLB drie belangrijke taken uitvoeren. Allereerst moest de dienst zorgen voor de bouw en het onderhoud van voldoende schuilkelders voor de meer dan 30.000 inwoners van de stad en in geval van bombardementen hulp bieden. Ten tweede moest men de naleving van de verduistering controleren en ten derde had men als taak neergestorte vliegtuigen te lokaliseren en op te sporen.

Een eerste onderzoek aangaande de beschikbare schuilkelders in de stad vond plaats in februari 1941. In het verslag maakte men een lijst op van de openbare schuilkelders. Het ging om een vijftiental schuilkelders waar ongeveer 4.440 mensen konden schuilen. De meeste inwoners maakten echter gebruik van hun eigen schuilkelder (12.718) of gingen schuilen bij buren (2.671). Bovendien mochten in de openbare schuilkelders slechts 2.280 inwoners schuilen. De andere plaatsen waren voorzien voor de Duitsers. We stellen dus vast dat voor de bevolking van Turnhout-centrum, ongeveer 25.462 personen, er 7.793 inwoners niet over een veilige schuilplaats konden beschikken bij luchtalarm[157]. Volgens een verslag van adjunct-chef Nuyens van de PLB was de schuilkelder van fabriek N.V. Leonard Biermans in de IJzerenwegstraat de best ingerichte schuilkelder van heel de stad. Hij bezat zitbanken voor de bevolking, had een zeer goede ondersteuning, er was elektrisch licht, petroleumlampen, een verbandkast en bestond uit verschillende kamers. Tenslotte werd de kelder ook geloofd voor de reinheid en het goede onderhoud[158].

Pas in de loop van 1943 begon men zich echt zorgen te maken over het feit dat er slechts vijftien openbare schuilkelders bestonden in Turnhout[159]. De enige verandering die de schuilkelders sinds de aanvang van de oorlog ondergaan hadden, was het vergroten van de beschikbare ruimte om toch wat meer inwoners te kunnen onderbrengen. We vinden op de lijst van “Openbare Schuilplaatsen” van 20 april 1943 zestien schuilkelders terug, verspreid over de hele stad, die in totaal 6.455 plaatsen ter beschikking hadden: 1. Politiegebouw (Markt): 160 plaatsen; 2. Jezuïtenklooster (Herentalsstraat): 135 plaatsen; 3. Provinciegebouw (Markt): 75 plaatsen; 4. fabriek Brepols B (Papenstraat): 580 plaatsen;  5. fabriek Brepols C (Lindekensstraat): 1.000 plaatsen; 6. fabriek Biermans (Ijzerenweg-straat): 485 plaatsen; 7. fabriek Van Genechten (Merodelei): 900 plaatsen; 8. Fabriek La Turnhoutoise (Korte Vianenstraat): 400 plaatsen; 9. Fabriek Mesmaeckers (Druivenstraat): 460 plaatsen; 10. Fabriek Van Deun-Poppeliers (Molenstraat): 300 plaatsen; 11. Statiegebouw A (Statiestraat): 150 plaatsen; 12. Statiegebouw B (Statiestraat): 50 plaatsen; Apostoliekenschool (Apostoliekenstraat): 775 plaatsen; 14. Kerk Onze-Lieve-Vrouw-Middelares: 85 plaatsen; 15. Kerk Goddelijk Kind Jezus (Steenweg op Oosthoven): 100 plaatsen; 16. Rijksmiddelbare school: 800 plaatsen. Bij elke schuilkelder werd toezicht gehouden door één politieagent[160].

Omdat deze schuilkelders veel te weinig plaats boden, ging de stad reeds vanaf 1941 over tot de bouw van 38 over de hele stad verspreide gebetonneerde schuilloopgrachten. Deze boden plaats aan circa 7.713 personen. Er werd in dat jaar voor 1.450.000 BEF gebouwd aan gebetonneerde schuilloopgrachten. Bovendien werden de kelders van ruim 7.000 woningen onderzocht of ze geschikt waren als schuilplaats. Aan de bevolking overhandigde men later druksels met de melding naar welke publieke schuilplaats, schuilloopgracht of privé-schuilkelder men zich bij luchtgevaar moest begeven. In april 1944 werden plannen voorgelegd tot het bouwen van 45 nieuwe schuilplaatsen, met een prijskaartje van 1.800.000 BEF. Men zou overigens opteren voor een ander type van schuilkelder, namelijk een ovaalronde constructie waarbij de weerstand veel groter zou zijn dan bij de tot dan gebruikte schuilkelders[161].

Verder beschikten alle scholen, ziekenhuizen, kloosters, bedrijven en cinema’s over hun eigen schuilkelder, die geregeld werd geïnspecteerd door de PLB[162]. Uiteindelijk had elke inwoner een plaats om te schuilen. Wanneer er toch geen kelder beschikbaar was, mocht op minstens vijftien meter afstand van de woning of boerderij een schuilgracht worden gegraven. Los hiervan moest in elke woning een plakkaat zijn opgehangen met de naam van de luchtbeschermingsleider, de naam van de bewoners die eerste hulp konden bieden en de dichtstbijzijnde telefoon. Bovendien moesten in de hele stad alle zolders leeg gemaakt zijn. Voor elk van de zestien openbare schuilkelders stonden drie ambulanciers ter beschikking, voorzien van het nodige verpleegmateriaal. De manschappen van de PLB waren hierbij dus niet betrokken. Zij zochten bij luchtalarm zelf dekking in de commandopost in de Wouwerstraat[163].

 

De tweede taak van de PLB betrof de lichtverduistering. Om het de Britse bommenwerpers onmogelijk te maken om bij hun vluchten naar Duitsland hun weg te vinden door zich te oriënteren op verlichte objecten op de grond, legden de Duitsers in november 1941 een verplichte totale verduistering op. Veel effect had dit niet, want de Britse bommenwerpers zochten hun doelen immers door middel van een radar, en waren niet afhankelijk van verlichte objecten op het land, zoals de Duitsers dachten. Het was dus eerder een achterhaalde maatregel, die zijn doel niet bereikte. Bovendien werd de radar eveneens gebruikt bij het bombarderen. De totale verduistering betekende ten eerste dat alle gebouwen helemaal verduisterd moesten zijn en dat de straatverlichting gedoofd moest blijven. Ook auto’s, treinen en fietsen moesten in de mate van het mogelijke verduisterd zijn. Dit gebeurde door het blauw verven en dempen van lichten. Bovendien mocht het licht nooit naar boven schijnen. Ook bij verlichte uithangborden mocht alleen van blauw licht worden gebruik gemaakt en lichtreclame was verboden. Alle licht moest meteen worden gedoofd bij luchtalarm. Op overtredingen stonden verschillende straffen, gaande van berispingen, tot intrekking van het rijbewijs of inbeslagname van fiets of auto. Zelfs gevangenisstraffen waren voorzien. Als de hele stad in gebreke bleef, kon als straf de stroom tijdelijk worden afgesloten[164].

De voorschriften voor de luchtafscherming waren streng. Reeds bij aanvang van de bezetting controleerden de Duitsers regelmatig de voorgeschreven richtlijnen. Overtredingen werden ook toen al bestraft met het afsnijden van de elektriciteit[165]. Na verloop van tijd waren het vooral de Turnhoutse politie en de PLB die door middel van nachtelijke patrouilles de naleving van de verduisteringsmaatregelen controleerden. Meerdere processen-verbaal werden opgetekend, vooral omdat de Duitse overheid erop bleef hameren bij de burgemeester om strenge controles uit te voeren. In 1941 werden tussen augustus en december 30 processen-verbaal opgesteld. In september 1942 werden de Turnhoutse controlediensten gevraagd nog meer controles uit te oefenen. Tot dan had men in totaal 101 processen-verbaal opgesteld ingevolge slechte lichtafschermingen[166]. Tijdens de zomermaanden stelde men 26 processen-verbaal op, maar in september alleen al werden maar liefst 131 mensen bekeurd in verband met slechte lichtafscherming. Vanaf die periode ging men ook daadwerkelijk over tot zeer strenge maatregelen voor overtreders die maar bleven zondigen met betrekking tot de verplichte verduistering. Op deze manier werd op 5 september 1942 bij 35 personen het licht in hun woning afgesneden[167]. In opdracht van Hauptmann Lichtscheindl moesten deze strenge controles op personen die niet in orde waren met de voorschriften op de lichtafscherming strikt verdergaan. Dit resulteerde in nog meer gekende overtredingen: in oktober 1942 werden bij 178 woningen aangebeld om de inwoners te wijzen op de overtredingen. De meeste kwamen ervan af met een berisping. In november 1943 kreeg de politiecommissaris van de Feldgendarmerie weerom de opdracht verscherpte controles uit te voeren, nadat de bezetter vastgesteld had dat de provincie Antwerpen niet voldoende was verduisterd. Burgemeester Van Hoeck zag zich zelfs verplicht de Turnhoutse bevolking te bedreigen met zware straffen als de hele stad niet beter verduisterd zou worden. Ook drongen de Duitsers geregeld aan op een snelle en volledige ontruiming van straten en pleinen bij luchtalarm[168].

 

De verscherpte maatregelen in verband met de lichtafscherming had alles te maken met de vermeerdering van het aantal geallieerde luchtbombardementen. Reeds op 23 augustus 1941 rond middernacht werd melding gemaakt van het afwerpen van elf springbommen te “Hofeinde”, op de grens met de buurgemeente Vosselaar. De PLB van Turnhout kwam hierbij ter hulp[169]. Op vrijdag 21 september 1941 vielen een tiental bommen op “Klein-Engeland”, aan de Napoleonsdijk. De plaats werd hermetisch afgespannen door de PLB en er werd een bordje met “doodsgevaar” aangebracht[170]. In mei van dat jaar gebeurde er iets vreemd. In een verslag van de PLB lezen we dat op 10 mei rond negen uur ‘s morgens de PLB werd verwittigd dat er een onbekend voorwerp lag in de weide langs de baan Turnhout-Diest, achter de rivier de Aa, ongeveer ter hoogte van café “Sabéna”. De Feldgendarmerie werd er bij gehaald en die verklaarde dat het om een lichtparachute ging van groot formaat, welke niet ontploft was[171].

Vanaf 1942 voerden de Britten geleidelijk aan hun bombardementsvluchten op. Hierbij waren ook doelen in Turnhout een mikpunt. Zo beschoot een Brits vliegtuig op 4 mei 1942 de brandkastenfabriek Robberechts aan de Gierlesteenweg. Mogelijk was de kazerne het echte doelwit. Voorlopig hoogtepunt van de Britse raids op Duitsland waren de maanden mei en juni 1942, toen drie keer na elkaar meer dan 1.000 bommenwerpers Duitse steden bestookten. Deze bombardementen werden ook de “Thousand Bomber Raids” genoemd. Ook nu werd Turnhout overvlogen. De eerste vliegtuigen bereikten Turnhout op 31 mei 1942 om elf uur ’s avonds en er zouden vliegtuigen blijven overkomen tot 1 juni om vier uur ’s middags. Om onduidelijke redenen vielen er hierbij bommen op de Meirgorenstraat, met slechts gebroken ruiten tot gevolg. In de nacht van 2 op 3 juni 1942 rond 2.15 uur greep boven de stad een luchtgevecht plaats tussen Britse bommenwerpers en Duitse nachtjagers. Nu vielen er bommen op het einde van de Otterstraat, evenwel zonder slachtoffers te maken. L.Van Even, de bevelhebber van de PLB, maakte melding van veel beschadigde ruiten. Turnhout werd voorlopig een laatste keer overvlogen op 9 juni 1942[172].

Een nieuwe omvangrijke bombardementsvlucht vond plaats in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1942. Het doelwit was de Duitse stad Düsseldorf, die zou worden bestookt door 630 toestellen. In totaal zouden daarbij 279 burgers en militairen sterven. Ook de Britten leden zware verliezen: 29 toestellen zouden nooit naar hun basis terugkeren. De Duitse nachtjagers van de basis van St.-Truiden waren die nacht present boven Noord-België. Tussen 2 en 4 uur ’s nachts overvlogen de Britten de stad. Rond 3.15 uur brak een luchtgevecht uit en om 3.35 uur haalde piloot Fritz Schellwat samen met zijn bemanningslid Unteroffizier Willmann boven het Turnhoutse de Hampden-bommenwerper EQ-P van het 408ste RAF-eskadron neer. Het toestel stortte neer twee kilometer ten zuiden van de dorpskern van Zevendonk, in de buurt van het Groot-Rees. Drie bemanningsleden overleefden de crash niet: de Australische sergeant Herbert Warr en de twee radiotelegrafisten sergeant Clarence Lloyd (22 jaar) en sergeant Harold Price (29 jaar). De drie rusten nog steeds in een graf in Zevendonk. Alleen piloot sergeant Orval Milford Nelson overleefde het gebeuren en werd krijgsgevangen genomen. De wrakstukken van het vliegtuigen werden door leden van het PLB naar Turnhout gebracht[173].

Tijdens een bomaanval op Turnhout op 6 december 1942 om 12.30 uur, waar een vijftigtal Engelse toestellen aan deelnamen, vielen verschillende bommen op en rond de Gierlesteenweg. Het beoogde doel was wellicht opnieuw de kazerne Majoor Blairon. Bij de aanval kwamen 36 brandbommen, waarvan er 13 ontploften, en twee blindgangers terecht op Turnhoutse bodem. Er was deze keer geen sprake van brisantbommen. Twee uur na de aanval ontplofte nog één van de neergekomen blindgangers, maar gelukkig was iedereen in de buurt intussen geëvacueerd en maakte deze late ontploffing geen slachtoffers. Toch telden we die dag negen gekwetsten, waarvan zes personen ten gevolge van een bom die neerkwam op het eigendom van August Dierckx aan de Gierlesteenweg nr.109. De meeste slachtoffers waren gewond geraakt door rondspringende glasscherven en vallende dakpannen. De slachtoffers hadden voornamelijk last van hoofdpijn en van inwendige pijnen in de rug en in de lenden. Uiteindelijk viel de schade goed mee: enkel van één woning was het dak zwaar beschadigd. De meeste woningen in de buurt hadden te maken met gebroken ruiten. De kazerne liep overigens geen noemenswaardige schade op[174].

Vanaf 1943 steeg het aantal overvluchten boven de Kempen gevoelig en de PLB had de handen vol met de opsporing van luchtgevechten en neergestorte vliegtuigen in Turnhout en omliggende gemeenten. In dit verband vroeg in mei 1943 de burgemeester zich af hoe het kwam dat de PLB zoveel benzine verbruikte. De PLB gaf als reden hiervoor de drukke activiteiten van het korps die maand: op 2 mei werden de leden opgeroepen bij een bos- en heidebrand nabij “De klottelaar”; op 13 mei werd hulp gegeven te Weelde bij een bombardement; op 14 mei moesten ze een gevallen vliegtuig opzoeken in de “Vorselse Heide” en op 18 mei waren er bosbranden te Merksplas, Meir en Postel waar hulp moest worden geboden[175]. In de nacht van 25 op 26 mei 1943 moest de PLB andermaal uitrukken omwille van de schade die door het vallen van enkele brisant- en brandbommen verricht was in het gehucht Leiseinde, ten zuiden van Zevendonk. Hierdoor sneuvelden een houten veestal, alsmede vele ruiten en dakpannen in de omgeving. Daarnaast ging een hectare rogge in de vlammen op[176]. Gemiddeld loeiden de sirenes in Turnhout gedurende die twee jaren zo’n 10 tot zelfs 30 keer per maand[177].

De Turnhoutse PLB rukte eveneens enkele keren uit om te helpen in zwaargetroffen steden in de rest van het land. Dit was onder meer het geval in Mortsel en Mechelen. Bij de ramp in Mortsel op 5 april 1943 kwamen vele honderden burgers om het leven tijdens een bombardement op de Erla-fabrieken. De toenmalige bombardementstechnieken waren immers nog vrij rudimentair, zodat de hele omgeving rond een doelwit gevaar liep, in dit geval een hele woonwijk in Mortsel. Commandant L.Van Even en zijn manschappen van de PLB kwamen Mortsel ter hulp, wellicht door de impact van de ramp en ook omdat er enkele Turnhoutse slachtoffers bij betrokken waren. Het ging om zeven inwoners van Turnhout, waarbij één dodelijk slachtoffer en één zwaar gewonde[178]. Aan de andere kant bestond er ook Turnhoutse interesse in de “behendige leiding die de politie heeft waargenomen bij het luchtbombardement in Mortsel”. De Turnhoutse politiecommissaris, J.Van Calster, vroeg dan ook aan zijn Mortselse collega om zijn persoonlijke documentatie betreffende de ramp op te sturen ter inzage. Op deze manier hoopte Van Calster “ideeën op te doen en goede raad op te volgen”[179]. Na het dramitische bombardement in Mortsel besloot de stad Turnhout meerdere maatregelen voor een eventuele gelijkaardige ramp: vooreerst werd er gehamerd op een optimale samenwerking tussen Winterhulp, de PLB, het Nationaal Steunfonds voor Geteisterden, en het Rode Kruis; er werden plannen gemaakt voor de aanleg van nog meer schuilkelders; de PLB moest burgers die in een privé-kelder schuilden met raad en daad bijstaan; het onderwijzend personeel werd aangemaand om aan algemene bewustwording te bij de schoolgaande kinderen; ingeval van een breuk van de waterleiding moest er onmiddellijk gezorgd kunnen worden voor drinkbaar water; slachtoffers van een bomaanval moesten zich voortaan meteen melden in het ziekenhuis of bij de dokter, voornamelijk voor een inspuiting tegen tetanus; Tenslotte werd nogmaals benadrukt dat de volledige leiding bij de PLB lag[180]. Een andere maatregel die sinds de ramp te Mortsel werd genomen, was het verplicht dragen van een naamkaartje voor kinderen beneden de vijftien jaar. Op het kaartje moest vermeld zijn: de naam, voornaam, geboortedatum en adres van het kind. Want “Mortsel heeft nogmaals bewezen hoe noodzakelijks zulks is”[181].

Een jaar later op 19 april 1944 werd Mechelen zwaar getroffen door een bomaanval. Mechelen had zowat alles waar de Britse “bomber command” en de Amerikaanse luchtmacht in geïnteresseerd waren: een uitgebreid spoorwegennet, met een vormingsstation en de centrale werkhuizen van de NMBS, en een strategische ligging tussen de grootsteden Antwerpen en Brussel. Bovendien was er ook in Mechelen een Erla-fabriek, waar vleugels voor de oorlogsvliegtuigen werden gefabriceerd. In de avond van 19 april 1944 werd Mechelen weerom bestookt door 72 Amerikaanse bommenwerpers die in totaal zo’n 200 brisantbommen en minstens 2.000 brandbommen op de stad gooiden. Het werd een demonstratie van het begrip “bommentapijt”. Het aantal doden liep op tot 138, twaalf Mechelaars waren vermist en 123 gekwetst. Ook de dagen voor en na die 19de april werd Mechelen zwaar belaagd. Ook bij deze bombardementen kwam de Turnhoutse PLB ter hulp. Opnieuw werd de PLB bedankt voor haar werk en kregen ze vanwege gouverneur Frans Wildiers “dankbetuigingen in verband met de snelheid en ijver waarmee de manschappen van de verplegings- en reddingsploegen hadden opgetreden”[182].

De overvliegende Britse en Amerikaanse toestellen gooiden niet alleen allerhande bommen, maar ook strooibriefjes. Tijdens de nacht van 30 op 31 juli 1943 wierpen  geallieerde vliegtuigen voor de eerste keer boven weiden en akkergronden in het aerrondissement Turnhout tinhoudende zwarte strookjes papier in grote getale neer. De strookjes waren 1 tot 1,5 centimeter breed en 15 tot 20 centimeter lang. Volgens de Feldgendarmerie moesten deze tinhoudende strookjes papier moesten dienen om de veestapel te vernietigen. De landbouwers werden dan ook aangemaand deze strookjes meteen te verzamelen en in te leveren bij de Feldgendarmerie[183]. Eerst werden de landbouwers verplicht om de tot vergiftiging leidende strookjes in de grond te delven, maar daar kwam men dus op terug[184]. De waarheid lag echter anders: in werkelijkheid waren deze strookjes bedoeld om de Würzburg-radars te ontregelen. Deze strookjes zorgden namelijk voor witte stippen op het radarscherm, die niet te onderscheiden waren van het signaal van een bommenwerper. Hierdoor konden de Duitse nachtjagers niet behoorlijk worden geleid. Op 24 oktober 1942 dropten de Britten nog eens iets anders dan bommen, namelijk een onschuldige lading strooibriefjes om de bevolking moed in te spreken[185].

Gedurende heel de bezetting werd de bevolking regelmatig gewezen op de nodige veiligheid en voorzichtigheid die men aan de dag moest leggen, zowel door de burgerlijke als militaire overheid. Op 7 juni 1943 werd er door de Duitse bezetter opgemerkt dat de “Turnhoutse bevolking het bij luchtalarm ontbreekt aan de nodige veiligheid”. Er werd nogmaals aan herinnerd dat straten en pleinen onmiddellijk diende verlaten te worden bij luchtalarm[186]. Ook het stadsbestuur nam maatregelen tegen de stijgende luchtaanvallen in het Turnhoutse. Volgens de burgemeester waren er drie belangrijke punten in de stad, welke blootgesteld waren aan luchtaanvallen, namelijk de fabriek Allard, een metaalgieterij aan de Guldensporenlei, het goederenstation en de kazerne Majoor Blairon aan de Gierle Steenweg. Men stelde zich de vraag wat het beste was: bepaalde gebieden verplichtend doen ontruimen of aan de bewoners van deze wijken de raad geven zich vrijwillig te evacueren. Verder moesten volgens Van Hoeck en Van Even gevaarlijke punten in de stad worden aangeduid. Turnhout werd immers door het Staatsblad officieel als een gevaarlijke plaats betiteld[187]. Op maandag 29 mei 1944 richtte het Vlaamse Kruis in Turnhout op de Grote Markt een demonstratie van “eerste hulp bij ongevallen” in. De dag daarna, om acht uur ’s avonds in het Kursaal, gaf kommandant Leopold Van Even van de PLB een publieke voordracht over het luchtgevaar en de genomen voorzorgsmaatregelen[188].

 

Een derde belangrijke taak van de Passieve Luchtbescherming was het opsporen van neergestorte vliegtuigen. Wanneer men een vliegtuig in nood zag neerstorten, trachtte men dit zo precies mogelijk te lokaliseren. Meteen werden dan de reddingsploegen ingezet om bij het neergestorte vliegtuig te komen en hulp te bieden. De PLB was verplicht hierbij de Feldgendarmerie in te lichten. De PLB moest niet alleen voor hulp zorgen, maar eveneens erop letten dat nieuwsgierigen uit de buurt van het neergestort toestel bleven. Het gebeurde wel eens dat omstaanders onderdelen van een neergestort vliegtuig meenamen, en dit was ten strengste verboden. Zo werd op 29 oktober 1940 de personen aangemaand die inlichtingen konden verschaffen over het ontvreemden van stukken uit het te Arendonk gevallen vliegtuig[189].

Op 1 augustus 1942 maakte de bevelhebber van de PLB, L.Van Even, melding van het vallen van een vliegtuig: “Omstreeks 3.30 uur hoorden de wachters van de PLB een zware slag. Ogenblikkelijk werd de torenwacht opgebeld, welke een lichtgloed signaleerde in de richting Z.O. Daarna werden twee manschappen per moto uitgezonden om opzoekingen te doen, opgevolgd door een autocamion met gezondheidspersoneel en materiaal. Na een kwartier zoeken vonden zij een vliegtuig, hetwelk gevallen was ten zuiden van de gemeente Turnhout, ter plaatse genaamd “Sevendonckse Heide”. Daarna is een motorrenner teruggereden en heeft onderweg de Feldgendarmerie van de ligging van het vliegtuig ingelicht. Er zijn volgens ons drie vliegers gedood en zij zijn gans verkoold en verminkt[190].

Tijdens de nacht van 1 op 2 maart 1943 hadden 302 RAF-bommenwerpers het op de Duitse hoofdstad Berlijn gemunt. Op de terugweg vond omstreeks middernacht een luchtgevecht plaats boven Turnhout. Dit werd gesignaleerd door de uitkijkpost van de St.-Pieterstoren waar men mitrailleurvuur hoorde. Kort daarna storte een Engels vliegtuig neer. De uitgezonden eenheid van de PLb vond het toestel terug in het gehucht Groot-Rees van de naburige gemeente Kasterlee. De PLB trok de wacht op bij de wrakstukken tot de komst van de Feldgendarmerie, die op zoek was naar de bemanning. Het ging om een vier-motorige Halifax van het 76ste RAF-squadron. Vijf bemanningsleden kwamen bij de neerstorting om het leven, twee anderen werden krijgsgevangen genomen en het achtste bemanningslid zou naar Zwitserland ontkomen dankzij een door het verzet georganiseerde ontsnappingslijn voor neergestorte piloten. Naast een open valscherm, wellicht van het ontsnapte bemanningslid, werd er veel propagandamateriaal gevonden[191].

De maand mei van 1943 bleek een drukke maand wat betreft het aantal neergestorte vliegtuigen in het Turnhoutse. In de nacht van 13 op 14 mei omstreeks kwart over drie  signaleerde de torenwacht een neerkomend, brandend vliegtuig in zuidelijke richting. Rond 5 uur werd het vliegtuig ontdekt. Het was een Engels vliegtuig, type Sterling, dat was neergekomen in een bos en er waren geen burgerlijke slachtoffers. De juiste plaats van de crash is ons echter niet bekend. De nacht hiervoor was er een Brits vliegtuig neergestort in Weelde. In zijn val had het toestel twee woningen totaal vernield en een houtzagerij gedeeltelijk. Hierbij vielen twee doden te betreuren[192]. In de nacht van 29 op 30 mei 1943 stortte een Engels vliegtuig neer te Wortel in Hoogstraten, een nabijgelegen gemeente van Turnhout. Ook daar werd de PLB van Turnhout naar toe gestuurd om hulp te bieden[193].

 In de tweede helft van 1943 stortten nog verscheidene bommenwerpers neer in de omliggende gemeenten, na luchtgevechten boven Turnhout. Telkens begaf de Turnhoutse PLB zich ter plaatse. Dit was onder meer het geval op 19 augustus 1943, toen een vliegtuig in Vosselaar neerstortte. Hetzelfde deed zich voor op 22 oktober 1943, wanneer twee Engelse vliegtuigen neerstortten in Rijkevorsel. De PLB diende zich ook naar Meer te begeven om daar branden te blussen die waren veroorzaakt door bommen van deze twee neergestorte vliegtuigen[194]. Tot slot vermelden we nog het neerstorten van een bommenwerper ten noordwesten van Turnhout in de nacht van 11 op 12 april 1944 rond 23.30 uur. De diensten van de PLB werden verwittigd door de uitkijkpost van de St.-Pieterstoren[195].

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 


[1] MEYERS, "Les autorités communales belges au début de l'occupation (1940-1941)", 201-202;

GALLANT, De Belgische provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen tijdens de Duitse bezetting 1940-1944, 2.

[2] MEYERS, "Burgemeesters, schepenen en gemeentelijke administraties", 89-90.

[3] Cf. Supra, Hoofdstuk II, 2.1.Turnhout in de Achttiendaagse Veldtocht (10-18 mei 1940), p.25.

[4] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: College van Burgemeester en Schepenen, 8/3/41.

[5] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37 t.e.m. 26/12/40: verslagen gemeenteraad van 4/3/40; 8/4/40; 24/6/40; 5/8/40 en 9/9/40.

[6] JACQUEMYNS, Een bezet land, 33; WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 63.

[7] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.

[8] WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 64.

[9] SEBERECHTS, "Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem", 54-55.

[10] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.

[11] WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 67-68.

[12] DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 222.

[13] MEYERS, "Burgemeesters, schepenen en gemeentelijke administraties", 90; JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.

[14] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.

[15] SAT, doos Verkiezingen: 'samenstelling der komissiën van den Gemeenteraad'; DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 222.

[16] Cf. infra, Hoofdstuk V, 5.2. De V-bommen en de terugkeer naar het gewone leven, p.140.

[17] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting:'Verslag algemene vergadering door Burgemeesters', 7/1/42.

[18] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief A.Van Hoeck, burgemeester, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 9/1/42.

[19] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIII, 22.

[20] HENAU, "Vier magere jaren", 13-14; SCHOLLIERS, "Strijd rond de koopkracht, 1930-1945", 259.

[21] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 31-32; SCHOLLIERS, "Strijd rond de koopkracht, 1930-1945", 259.

[22] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: Schepencollege, 31/5/40.

[23] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: 'Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck', mei 1940.

[24] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 35.

[25] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 20-21.

[26] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37 t.e.m. 26/12/40: verslag gemeenteraad, 7/12/40.

[27] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 29/8/42, 11/7/41, 10/7/41, 1/6/41, 25/6/41, 3/7/41, 8/7/41, 13/6/41, 17/6/41, 28/6/41.

[28] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: brief van C.Van Calster, politiecommissaris, aan de voorzitter van de Boerengilde, F.Dierckx, 8/7/42. 

[29] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/7/41.

[30] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: omzendbrief van H.Van Orshoven, directeur-generaal van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/6/41; Cf. Infra, HoofstukIII, 3.8. Schoollopen in oorlogstijd, p.85.

[31] SAT, 5AIV4: doos Doc. Wereldoorlog II, Pamfletten: verslag Bevoorradingsdienst, juni 1945.

[32] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: 'Opeisingen voedsel', 10/10/40.

[33] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de boeren van Turnhout, 28/10/40.

[34] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota 'Werk van den Akker', 31/3/44.

[35] SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck aan de Bestuurder van de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten, 31/10/40.

[36] JACQUEMYNS, Een bezet land, 53 ;HENAU en VAN DEN WIJNGAERT,  België op de bon, 73-74.

[37] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 49; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 90.

[38] SAT, 5AIV4: doos Doc. Wereldoorlog II, Pamfletten: verslag Bevoorradingsdienst, juni 1945.

[39] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 21.

[40] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: verslag "provinciaal comité voor Steun en Ravitaillering", 17/9/40.

[41] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Ravitaillering: brief van de corporatie "Visch en vischerij" aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/10/40.

[42] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: 'bevel tot levering voor de gemeente Turnhout', 27/10/40.

[43] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Landbouw en Voedsel-voorziening, 16/12/40.

[44] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: omzendbrief van de Provinciale Directie voor Voedselvoorziening en Rantsoenering aan de HH. Burgemeesters der Provincie, 27/12/40.

[45] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 21-23.

[46] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 23.

[47] JACQUEMYNS, Een bezet land, 69.

[48] SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 91; Boerenalmanak 1944, 328.

[49] JACQUEMYNS, Een bezet land, 59.

[50] JACQUEMYNS, Een bezet land, 58.

[51] HENAU, "Vier magere jaren", 14.

[52] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Ravitaillering: rondschrijven van A.Goossens, Dienst Uitgifte Rantsoeneringszegels, 2/11/40; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 89.

[53] JACQUEMYNS, Een bezet land, 59.

[54] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan J.Grauls, gouverneur, 24/1/42.

[55] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan de Hoofden van de scholen, 24/1/42 en 31/1/42.

[56] SAT, 4JIV: Boek 37, Brieven 28/12/44-4/4/45: verslag van J.Van Calster, politiecommissaris, 3/1/45.

[57] JACQUEMYNS, Een bezet land, 63; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 94-95.

[58] SAT, 4JII: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van Dr. Oppermann, Hauptmann und Kommandant, aan de arrondissementskommissaris van Turnhout, 12/12/40.

[59] JACQUEMYNS, Een bezet land, 68.

[60] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan Onze Bevolking”, 2/8/43.

[61] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 21 en XVIII, 23.

[62] SAT, 4EII5: doos Oorlogsarchieven, Raviotaillering Landbouw 1940-1942: nota van de Contolediensten, district Turnhout, aan de burgemeester, A.Van Hoeck, 16/9/41.

[63] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van E. De Vel, burgemeester van Retie, aan A. Van Hoeck, burgemeester van Turnhout, 29/8/41.

[64] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van H.Otten, bediende bij de Rantsoeneringsdienst, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/8/41.

[65] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Grauls, gouverneur, 22/2/42.

[66] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 15/3/42.

[67] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 29/8/42.

[68] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/9/42.

[69] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/10/42; SAT, 4JIV: boek 30, brieven 9/12/42 tot 18/3/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/12/42; SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/6/43; SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/8/43.

[70] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: omzendbrief van J.Grauls, provinciegouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 16/4/43.

[71] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XIX, 11.

[72] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 30/6/43.

[73] SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/7/43.

[74] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 20.

[75] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: aangifte van diefstal door Ludovica Van Hoeck, 27/8/41; SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid: brief van Commandant Lorge van het Rijkswachtdistrict Turnhout aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/2/42.

[76] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: meldingen van diefstal op 8/9/42; 10/9/42; 21/8/42; 30/8/42; 31/8/42; 6/8/42.;  SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/12/42.

[77] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/4/43.

[78] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.

[79] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 4/1/42.

[80] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: brief van L.Van Even, hoofd van de PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/8/42.

[81] SAT, 4CII3: doos Rantsoenering 1943-1944: verslag diefstal zegels, maart 1943.

[82] SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/8/43; SAT, 4CII3: doos Rantsoenering 1943-1944: verslag Gemeentelijke Bevoorradingsdienst, 24/8/44.

[83] SAT, 4JIV: boek 37, brieven 28/12/44 tot 4/4/45: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 4/1/45.

[84] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen en Varia: nota van A.Van Hoeck aan het stadspersoneel, 5/2/45.

[85] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen en Varia: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 11/4/45.

[86] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/11/41.

[87] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 45-46, 51.

[88] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 29/5/41.

[89] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 22/8/41.

[90] VANDECRUYS, “Halt, Boerenwacht. De criminaliteit tijdens de bezetting”, 149.

[91] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: Boerenwacht, indeling der wijken door J.Van Calster, politiecommissaris, 7/7/41.

[92] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Frans Dierckx, voorzitter van de Boerengilde, 8/7/42.

[93] SAT, 4IVI2: doos Boerenwacht 40-45, Brieven van bezetting 44-45: tijdschriften “Boerenwacht”, september 1941 – juli 1942 (13 nummers).

[94] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/11/41.

[95] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 4/12/41.

[96] SAT, 4JIV: boek 32, Brieven 5/7/43 tot 28/9/43: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/7/43.

[97] SAT, 4JIV: boek 32, Brieven 5/7/43 tot 28/9/43: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/7/43.

[98] SAT, 4JIV: boek 33, Brieven 30/9/43 tot 4/1/44: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 25/11/43.

[99] VAN DONGEN, Winterhulp 1940-1944. Aspecten van de voedselvoorziening en de hulpverlening in de bezettingstijd, 11-14.

[100] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: affiche ‘Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout’, juni 1940.

[101] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag gemeenteraadszitting, 19/12/38.

[102] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: samenstelling Gemeentelijk Comité voor Winterhulp, 23/12/40; Voor de volledige samenstelling van de leden van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout, cf. infra, BIJLAGE 2, p.165.

[103] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: brief van ijsclub “Olympia” aan het gemeentebestuur, 19/1/40.

[104] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: omzend brief van J.Grauls, provinciegouverneur Antwerpen, aan de burgemeesters der provincie, 15/4/40.

[105] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: affiche ‘Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout’, juni 1940; SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: nota van A.Van Hoeck, februari 1941.

[106] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de Heer bestuurder van de soepbedeling, 4/11/40.

[107] SAT, 4EII5: soepbedeling door Winterhulp, 3/3/41; SAT, 3KII2: doos Telling van de bebouwde gronden 1941-1942, Mobilisatie van de oogst 1945, Aardappeltelling 1945: kaft aardappelbedeling 1945, 29/5/45.

[108] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van L.Van Mierlo, Bevoorradingsdienst Turnhout, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/5/41.

[109] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag gemeenteraadszitting, 19/12/38.

[110] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van H.Peters, sekretaris sportclub “Olympia”, 28/12/40; SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van de Heren Dockx en Swolfs, 18/1/41.

[111] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: brief van de stichting ‘Nationaal Werk voor Kinderwelzijn’ aan A.Van Hoeck, burgemeester, 24/7/40.

[112] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan de bevolking”, namens het stadsbestuur, 16/8/40.

[113] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 23.

[114] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van F.Regemeutter, secretaris Winterhulp, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 25/4/41.

[115] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: lijst van 28 liefdadigheidsinstellingen in Turnhout, april 1941.

[116] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, aan de directeur van het NLVC, 4/3/42.

[117] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag vanwege T.A.K., 29/3/41.

[118] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: manifest toneelstuk “Gedrun”, 29/6/41.

[119] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag van de Racing-Xaverianen, 7/8/41.

[120] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 22.

[121] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Turnhoutse Foto- en Kinokring, 3/9/41; SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Racing-Xaverianen, 22/9/41.

[122] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brieven van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/2/42 en 14/4/42.

[123] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Mechels Stadstoneel, 20/10/42.

[124] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIV, 7.

[125] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 23.

[126] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, mei 1942;  SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Kempische Boksklub Turnhout, 25/5/42.

[127] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag van vereniging de Waak- en Verdedigingshonden, 19/6/42.

[128] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, april 1943.

[129] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Bericht aan de Bevolking van Turnhout’ door A.Van Hoeck, burgemeester, augustus 1944; SAT, weekblad “De Week”, 1/9/44.

[130] SAT, weekblad “De Week”, oktober 1945.

[131] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 129-130; Voor een gedetailleerde lijst van de leden en verschillende functies van de Turnhoutse PLB, cf. infra, BIJLAGE 3, p.166.

[132] Janssens, Een historisch archief. De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 141.

[133] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44;  SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck’, mei 1940; SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39-31/12/41: Schepencollege van woensdag 12/6/40.

[134] SAT, 4JIV: boek 20, Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan T.Dierckxens, hoofd van het Rode Kruis, 9/6/40.

[135] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.

[136] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 130.

[137] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 9/10/40.

[138] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van de chef van Veiligheid en Hulp aan J.Van Calster, politiecommissaris, 11/2/41.

[139] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: omzendbrief van G.Romsee, secretaris-generaal van het Ministerie van binnenlandse zaken en volksgezond-heid aan de HH. Burgemeesters, 24/5/44.

[140] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 22/7/44.

[141] Cf. supra, HoofdstukII, 2.2.De zomer van 1940, p.32.

[142] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.

[143] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: Passieve Luchtverdediging Turnhout, indeling van de stad.

[144] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota Passieve Luchtverdediging, 9/2/42.

[145] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan onze Bevolking”, vanwege A.Van Hoeck, burgemeester, 2/8/43; SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Nuttige wenken voor onze bevolking’, PLB Turnhout.

[146] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.

[147] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, februari 1941.

[148] Brandplaatjes waren metalen plaatjes van celluloid en fosfor, uitgeworpen met de bedoeling om brand te stichten.

[149] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.

[150] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 11/9/40.

[151] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, september 1942.

[152] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Grauls, provinciegouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 5/7/41.

[153] SAT, 4EII11: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 12/6/43.

[154] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van de heer Somers, leider van de PLB Antwerpen, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 9/6/42.

[155] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 130-131.

[156] Zie foto: Turnhout in zicht,  p.90.

[157] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslag onderzoek schuilkelders, 11/2/41.

[158] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslag van Nuyens, adjunct-chef van de PLB, 15/2/41.

[159] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.

[160] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘lijst Openbare Schuilplaatsen’, 20/4/43.

[161] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst nota van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 131; Janssens, Een historisch archief. De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 143.

[162] Voor een overzicht van de schuilkelders van de Turnhoutse scholen, cf. infra, Hoofdstuk III, 3.9. Schoollopen in oorlogstijd, p.89.

[163] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 132-133.

[164] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 133-134.

[165] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 20.

[166] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 12/8/42.

[167] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: lijst van PV’s opgesteld wegens overtredingen van de voorschriften op de lichtafscherming, 5/10/42.

[168] SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, en aan L.Van Even, bevelhebber PLB, 25/9/42; SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: ‘lijst overtredingen der lichtafscherming’, 19/10/42; SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, en antwoord van J.Van Calster, 7/9/42; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 134-135.

[169] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 23/8/41.

[170] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 21/9/41.

[171] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van H.Nuyens, adjunct-chef PLB, aan L.Van Even, bevelhebber PLB,10/5/41.

[172] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 135; SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 3/6/42.

[173] DE DECKER en ROBA, Bommenwerpers boven België 1942-1943, 9-14; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 135-136.

[174] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘lijst van personen die gekwetst werden bij de bomaanval te Turnhout op 6/12/42’;  SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/12/42.

[175] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/5/43.

[176] SAT, 4JIV: boek 31: brieven 6/3/43-5/7/43: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 5/6/43; SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/5/43;  VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137.

[177] Een voorbeeld van een Alarmregister (van de gemeente Mol), cf. infra, BIJLAGE 4, p.169.

[178] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan F.Wildiers, gouverneur, 22/5/43.

[179] SAT, 4JIV, boek 35: brieven 13/4/44-23/7/44: brief van J.van Calster, politiecommissaris van Turnhout, aan de politiecommissaris van Mortsel, 24/4/44.

[180] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘maatregelen genomen bij een eventuele ramp’, april 1943.

[181] SAT, 5AIV3: doos W.O.II, Affiches: “Aan onze Bevolking”, augustus 1943.

[182] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van F.Wildiers, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/5/44; DEBOOSERE, Mechelen in de Tweede Wereldoorlog, 88.

[183] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan onze Bevolking”, vanwege burgemeester A.Van Hoeck, 2/8/43; SAT, 5AIV3: doos W.O.II, Affiches: “Aan onze Bevolking”, augustus 1943.

[184] SAT, 4JIV: boek 32: brieven 5/7/43-28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 1/8/43.

[185] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 136.

[186] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota van de Duitse Overheid, via F.Wildiers, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.

[187] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘Verslag van de vergaderring in verband met de gebeurlijk te treffen maatregelen tegen luchtaanvallen’, 19/5/44.

[188] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan de Bevolking – Nuttige inlichtingen”, mei 1944.

[189] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 28/10/40.

[190] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan de Heer Lichtscheindl, Hauptmann, 1/8/42.

[191] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/3/43; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137; DE DECKER en ROBA, Bommenwerpers boven België 1942-1943, 72.

[192] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/5/43; SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/5/43.

[193] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 30/5/43.

[194] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137-138.

[195] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/4/44.