Oorlogsperikelen in Turnhout. Het verhaal van een Kempische stad tijdens de Tweede Wereldoorlog (Christophe Stessens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

Hoofdstuk  III: Het dagelijkse leven tijdens de bezetting

 

3.7. Inkwartieringen  en  opeisingen

 

De inwoners van Turnhout werden regelmatig met de bezetter geconfronteerd. Het einde van de Achttiendaagse Veldtocht betekende immers niet dat de oorlog voorbij was. Duitse soldaten trokken door de stad of verbleven er gedurende een hele tijd. Onder meer voertuigen en voedsel werden opgeëist. Bovendien moest de stad allerlei diensten leveren aan de Duitse bezetter[1].

 

Eén van de eerste bevelen van de Duitse bezetter na aankomst in de stad was de ontruiming en reiniging van de schuilkelder van het stadhuis en het politiegebouw. De schuilplaats zou voortaan worden gebruikt door de Duitse overheid[2]. We hebben het reeds gehad over de Duitse inkwartiering tijdens de aanvang van de bezetting. Het ging toen voornamelijk om tijdelijke inkwartieringen van troepen die weldra verdertrokken, de frontlinie achterna[3]. Na de zomer van 1940 waren de inkwartieringen van langere duur. Begin oktober dat jaar beval de Ortskommandant het onderbrengen van een nieuw garnizoen, bestaande uit 900 manschappen en 50 officieren. De officieren moesten worden ingekwartierd bij de burgers en de soldaten in de kazerne Majoor Blairon. Aanvankelijk was het de bedoeling ook de 900 manschappen onder te brengen bij particulieren. Maar in het belang van de inwoners van de stad werd uiteindelijk geopteerd ze in de kazerne onder te brengen. Hierbij moest Turnhout verschillende militaire diensten leveren[4]. Verder werden er twee villa's aan de Antwerpsesteenweg en het huis "Spaenenborgh" in de Mermansstraat opgeëist. De villa's zouden dienst doen om hoge officieren van het Duitse leger in onder te brengen en het huis "Spaenenborgh" zou worden ingericht als een soldatenhuis[5].

 

Volgens cijfers die burgemeester Van Hoeck op 26 februari 1942 bekend maakte, waren er op dat moment 30 officieren, 450 manschappen, 250 paarden en 60 voertuigen van de Duitse bezetter in Turnhout aanwezig[6]. De officieren verbleven nog steeds in Turnhoutse herenhuizen en de manschappen werden veelal ondergebracht in de kazerne en in verscheidene schoolgebouwen. Verder werden verschillende lokalen van verenigingen opgeëist om aldaar allerhande Duitse diensten in onder te brengen. De Ortskommandantur werd vanaf de bezetting tot en met 4 november 1942 ingericht in het Sint-Victorsinstituut. Vanaf 5 november 1942 verhuisde deze dienst naar het Kasteel nabij de Grote Markt[7]. Zaal "Victoria" , waar eveneens diensten waren ondergebracht, had te leiden gehad onder de  beschadigingen van het bezettingsleger[8].

 

Op vrijdag 15 januari 1943 werd hotel "Terminus" , Grote Markt nr.30, opgeëist door de Duitse Feldgendarmerie. Voortaan deed het hotel, met naamsverandering, dienst als "Casino". We weten echter niet of eigenaar Ernest De Simpel het nieuwe etablissement eigenhandig uitbaatte of hiervoor vergoed werd. In elk geval kwam het hem wellicht beter uit, want de Belgische hotelnijverheid had zwaar te lijden onder de Duitse bezetting. In Turnhout, waar een zestal hotels waren gehuivest, was de situtie niet anders. Op woensdag 22 september werd De Simpel dan toch uit zijn zaak gezet. Het "Casino" werd door de Duitsers omgevormd tot het "Germaans huis" [9].

 

Blijkbaar was er een evolutie in de manier waarop de Duitse soldaten werden ingekwartierd. In het begin zou dit vooral bij de inwoners van de gemeente gebeurd zijn. Na verloop van tijd opteerden de Duitsers eerder voor grote gebouwen en zalen. Op 15 januari 1943 verbleven de meeste Duitse soldaten te Turnhout in de kazerne Majoor Blairon[10]. Op 9 april 1943 arriveerden 1.400 nieuwe Duitsers in de stad. Zij werden veelal ondergebracht in Turnhoutse scholen, waaronder het St.-Jozefcollege, dat reeds voor de derde keer een Duitse bezetting kende sinds de aanvang van de oorlog. De inkwartiering duurde veertien dagen, van 13 tot 26 mei. Men eiste hierbij 160 kamert en acht klaslokalen op. Daarop verhuisde een deel van de internen noodgedwongen naar het buitengoed van de school in Vosselaar[11]. In de zomer van 1943 leek het alsof heel de stad vol Duitsers zat. Het stadsbestuur moest bovendien voor de nodige huisraad zorgen. De Duitse overheid bracht haar manschappen onder in het Heilig-Grafinstituut, in de Apostolische School en in het St.-Jozefcollege. Het Heilig-Grafinstituut kreeg op 28 en 29 augustus bezoek van Duitse SS-officieren. Ze onderzochten heel de school nauwkeurig. Plots kwamen ze bij hun ronde doorheen de school uit de St.-Pietershal terecht op de grote speelplaats, waar de zusters gezellig bijeen zaten met hun familieleden. "De doodsche stilte, die bij hun verschijnen ineens over de speelplaats en over't pandhofke viel, en die duurde tot ze aan de poort verdwenen waren, zal hun wel luider dan veel woorden verklaard hebben wat ieder welmeend mensch dacht over het innemen, door soldaten, van een huis van kloosterzusters en jonge meisjes!" Uiteindelijk besliste de Duitse overheid een 200 SS-jongens in het instituut onder te brengen. "Het was een hele toer om ze buiten het slot te houden" De kloosterzusters konden uitiendelijk nog beschikken over de slaapzalen, de refter, enkele studiezalen en ook over het eigenlijke klooster. Verder werd de kliniek in de Mermansstraat in beslag genomen uitsluitend voor Duitse soldaten[12].

De vierde, volledige, bezetting van het St.-Jozefcollege begon op 17 augustus 1943. Ze duurde twee jaar, tot augustus 1945. De toenmalige pater minister Hendrik Lippens (1907-1980), schreef een levendig en gedetailleerd verslag over de uiterst moeilijke omstandigheden die het college doormaakte. Hij leidde persoonlijk de organisatie van heel de verhuizing. Bovendien moest hij twee jaar lang voor de bevoorrading zorgen van de internenen en van de paters die op verschillende plaatsen waren gehuisvest: in Turnhout, Vosselaar, Tongerlo, Westmalle en Drongen. Op donderdag 19 augustus kwam de inspecteur van de politie met het bericht dat het College in zijn geheel door de Weermacht werd opgeëist: vóór zaterdagavond moest de verhuis gedaan zijn, alle meubelen moesten worden meegenomen. Pater Lippens ging meteen op zoek naar lokalen waar de meubelen konden worden opgeborgen. E.H. Misonne van de OLV-Middelaresparochie sltelde zijn parochiezaal beschikbaar. Ook de fabrieken van Brepols, Van Genechten, Biermans, Mesmaeckers en Van Deun gaven al hun beschikbare ruimte vrij. Het College mocht uiteindelijk nog beschikken over de Congregatiekapel, de muziekquaestuur, de bibliotheek en drie kelders[13].

 

Het was dus niet verwonderlijk dat er omwille van de vele Duitse bezettingen problemen ontstonden in verband met beschikbare klaslokalen[14]. Wanneer de Duitse bezetting echter ophield, stonden de schooldirecteurs voor nieuwe problemen: in vele gevallen had men immers te maken met een vorm van oorlogsschade, te wijten aan de bezetting en inkwartiering van troepen. In de lagere jongensschool in de Schoolstraat werden speelplaatsen, een scheidingsmuur, poorten en lokalen beschadigd. Verder was er schade toegebracht aan schilderijen, schoolmeubels, beelden, vensters, elektriciteit en waterleiding. Men raamde de totale kostprijs op meer dan 100.000 fr.  In de gemeentelijke lagere jongensschool in de Begijnendreef en in de Prinsenstraat kon men telkens een lange lijst van verloren of beschadigde voorwerpen voorleggen. Opmerkelijk is dat de zeer gedetailleerde lijst van verloren en beschadigde voorwerpen van de school in de Prinsenstraat bestond uit wetenschappelijke of didactische voorwerpen. Dus niet meteen voorwerpen die gebruikt konden worden voor oorlogsdoeleinden[15].

 

Op het einde van de oorlog deed burgemeester Van Hoeck zijn beklag bij gouverneur Wildiers over de zware bezetting die Turnhout gedurende jaren gekend had. Volgens Van Hoeck zou de stad meer dan anderhalf jaar één van de zwaarste bezettingen gehad hebben van heel het land, gemiddeld 7.000 manschappen. Bovendien waren op 1 september 1944 alle Turnhoutse scholen door de bezetter in beslag genomen. Gekoppeld aan de zware bezetting was het probleem van de woningnood: de bevolking van Turnhout was in vier jaar tijd vermeerderd van 30.285 inwoners op 31 december 1939 tot 31.035 op 31 december 1943[16]. Omwille van de "overdreven" Duitse bezetting kon aan de eis voor meer woningen niet meteen worden voldaan.

 

De Duitse troepen verbruikten natuurlijk ook energie, onder meer elektriciteit. Principieel werd overeengekomen dat het stroomverbruik in de Duitse kwartieren zou worden vergoed. Toch zou blijken dat de Duitse militairen de gemeenteontvanger heel wat problemen bezorgden[17]. Ook particulieren werden soms opgevorderd om leveringen aan de Duitse soldaten of herstellingen te verrichten. De rekeningen hiervan werden binnengebracht bij de gemeenteontvanger.

 

Reeds in het begin van de Duitse bezetting van Turnhout werden alle vrachtwagens van de stad opgeëist. Op 25 november 1940 werden alle leenpaarden terug opgeëist door de Duitse overheid. Tussen acht en tien uur 's morgens moesten de paarden teruggebracht worden naar de Rijkswachtkazerne in de Warandestraat. Begin juli hadden de Duitsers immers een aantal paarden aan de (boeren)bevolking aangeboden, daar velen hun paard reeds hadden moeten afstaan aan Belgische of Duitse troepen in de meidagen. Bijgevolg hadden vele landbouwers problemen om hun land en akker te bewerken. In Turnhout gingen uiteindelijk twaalf landbouwers in op de mogelijkheid tot aanvragen van leenpaarden. Na ruim vier maanden waren ze verplicht de dieren terug te geven aan de bezetter[18].

Vanaf september 1940 begon vervolgens de systematische opeising van varkens. Op 12 november 1940 had Turnhout al 80 varkens geleverd aan de Duitsers. Politiecommissaris Van Calster meldde in dit verband dat er problemen zouden ontstaan bij eventuele verdere opeisingen, "daar onze landbouwers geen te leveren varkens meer bezitten en al hun dieren reeds door de opeising hebben ingeleverd"[19]. We willen enerzijds opmerken dat er bij de "Bijzondere landbouwtelling" van 1 september 1940, 738 varkens werden geteld in Turnhout. Bij een opeising van in totaal "slechts" 80 varkens lijkt ons de vrees van politiecommissaris Van Calster iets te voorbarig. Anderzijds moeten we vermelden dat de Duitsers enkel vrede namen met gezonde, zware varkens van minstens 80 kilogram. Vanaf maandag 2 december 1940 begon nog een zwaardere opeising van de Turnhoutse varkens: "in opdracht van de Duitsche Overheid [...] dat elke week de eerste 50 varkens van boven de 80 kgr die in het slachthuis ter slachting worden aangeboden, dienen opgeëist en levend naar het slachthuis van gebracht te worden [...] geen enkel varken mag in het slachthuis van Turnhout geslacht worden, zolang het opgegeven getal varkens te Antwerpen niet is afgeleverd"[20].

 

In het eerste oorlogsjaar werden verder nog de fabriek van Van Mierloo aan de Oude Vaartstraat opgeëist tot inrichting van een vijftigtal paarden. Vervolgens werden er vele lokalen en huizen omgevormd tot een aantal casino's voor de verschillende Duitse compagnies: onder meer zaal "Lindenhof" in de St.-Antoniusstraat en meerdere lokalen in de kazerne Majoor Blairon. Woning nr.13 op de Merodelei werd omgevormd tot een boekenhuis.[21] Op 18 februari 1941 moest elke Turnhoutenaar die een auto bezat, die naar de Grote Markt brengen voor een openbaar onderzoek van de auto's. De markt stond die dag vol wagens. Het onderzoek diende voor eventuele latere opeisingen. Op donderdag 6 maart gebeurde hetzelfde, maar dan voor paarden. De bezetter organiseerde een grote paardenmonstering. Veeartsen keurden en duidden een aantal paarden aan die ingeleverd moesten worden tegen een bon, meestal beneden de eigenlijke waarde. Op deze manier verloren de boeren hun beste paarden. Op 15 juli 1941 verscheen in het Staatsblad een besluit van de secretarissen-generaal dat opriep om zoveel mogelijk non-ferrometalen te recupereren en op te eisen. In Turnhout gebeurde de inzameling van koper, tin, brons, nikkel, en lood op 30 juli 1941 in het Kursaal. Zelfs de koperen klinken van de deuren en vensters van het stadsarchief werden op bevel van de Duitse overheid losgeschroefd[22]. Ook andere metalen werden door de Duitsers in beslag genomen, zoals prikkeldraad dat nog veelvuldig in Turnhout aanwezig was en ter bewaring lag in het stadsmagazijn[23]. Op 8 april 1942 eiste de Duitse overheid krijgsmateriaal ter beschikking te stellen, zoals ijzerenegels (tetrayers), spoorstaven (voor tankhindernissen) en dergelijke. De burgemeester antwoordde twee dagen later aan de bezetter dat het gevraagde materiaal in Turnhout niet voor handen was en bijgevolg niet kon geleverd worden[24].

 

Een andere vorm van opeisingen betrof het afzetten van bepaalde gebieden voor het organiseren van schietoefeningen. Vooral in 1940 en 1942 waren de Duitsers hierin bedreven in Turnhout. In de maanden oktober, november en december van 1940 organiseerde men ten westen van Vosselaar, op het oefenterrein tussen de wegen Turnhout-Gierle, Gierle-Beerse en Beerse-Turnhout, en ten zuidwesten van Weelde, naast de baan Turnhout-Baarle-Hertog, schietoefeningen voor de Duitse troepen. In deze twee buurgemeenten van Turnhout werd gedurende die twee maanden minstens 10 keer geoefend. Men eistte hier niet enkel een bepaald terrein op, maar vaak was men tevens verplicht bepaalde wegen in de buurt volledig voor het publiek af te sluiten[25]. In 1942 oefende men voornamelijk op het einde van de zomer. In Oud-Turnhout aan de vaart werd in augustus en september van 1942 een achttal schietoefeningen gehouden, van 's morgens vroeg tot twee uur 's namiddags. Uitzonderlijk was een nachtoefening op 17 september 1943, een zestal kilometer ten oosten van Turnhout, met lichtende munitie[26]. Ongeveer 400 meter ten zuiden van de kazerne Majoor Blairon, tussen de Antwerpsesteenweg en de Herentalsstraat, hadden de Duitsers eveneens een schietbaan aangelegd. Bovendien was er een "Wehrsportbahn" geïnstalleerd waar de soldaten op konden sporten. Deze door de Duitse soldaten verzorgde accommodatie diende dag en nacht bewaakt te worden, teneinde beschadigingen of vernieling te voorkomen[27].

 

De discipline bij de Duitse soldaten bleek soms ver zoek. In de nacht van 5 op 6 oktober 1943 konden sommige soldaten van de Weermacht niet weerstaan een gedeelte van de boompjes op de Merodelei af te breken. Twee dagen later werd melding gemaakt van diefstal van een geldbeugel van een Duits soldaat[28].

Begin september 1943 hadden de Duitsers in Turnhout zaal Roxy”, in de Merodelei nr. 28, voor de rest van het jaar elke vrijdag in beslag genomen. We weten echter niet wat de Duitse Weermacht daar elke week organiseerde. Dit leverde echter wel problemen op voor de verschillende toneelverenigingen van Turnhout. Zaal "Roxy" was met zijn 1.000 plaatsen, na het "Kursaal", de grootste cinema- en toneelzaal van de stad[29]. Tenslotte vermelden we nog dat op 28 maart 1944 de bezettende macht beslag legde op de crypte van de O.L.V.-Middelareskerk en dit als schuilplaats voor de soldaten[30].

 

3.8. Werken in Duitsland

 

In tal van gezinnen zorgde de grote werkloosheid voor financiële problemen. Wie wel werk had, verdiende vaak niet echt veel geld of moest zijn brood verdienen in slechte werkomstandigheden. Op het ongenoegen en de financiële nood werd door de bezetter handig ingespeeld. Er werd een campagne opgezet om arbeiders vrijwillig naar Duitsland te doen vertrekken. Aangelokt door hogere lonen, betere arbeidsvoorwaarden, meer sociale voordelen, waren vanaf juni 1940 een aantal Belgen naar Duitsland vertrokken. Algemeen wordt aanvaard dat 125.000 à 135.000 vrijwillige arbeiders naar Duitsland waren vertokken in de periode van augustus 1940 tot oktober 1942. Zij zouden er de arbeidsplaatsen innemen van de Duitsers die aan het front stonden. Slechts een kleine minderheid ging uit zuiver idealisme naar Duitsland. Wie uit noodzaak ginds ging werken, kon men moeilijk een vrijwilliger noemen. De meesten verkeerden in dat laatste geval[31].

 

De actie voor de vrijwillige tewerkstelling in Duitsland leverde uiteindelijk niet het verhoopte resultaat op. Nochtans lieten de Duitsers niets onverlet in hun propaganda. In Turnhout werden verschillende aanplakbrieven aangebracht op de meest zichtbare plaatsen in de stad, onder meer aan het stadhuis, de burelen voor de uitdeling van de rantsoenzegels en openbare instellingen. De "Deutsche Werbestelle" liet verschillende affiches drukken met beelden van gelukkige arbeiders en hun families, samen met bijhorende leuzen als "Niemand hoeft werkloos te zijn", "Niets ontbreekt in zijn familie", "Welstand door Arbeid in Duitschland" en "Indien ge onmiddellijk werk wilt vinden"[32]. Er werden eveneens reclamebrieven naar de mensen thuis gestuurd, waarin te lezen was: "In Duitschland is niet alleen de werkloosheid opgelost, doch integendeel bestaat er reeds lang een groot gebrek aan werkkrachten en bijzonder aan geschoolde arbeiders voor de metaalnijverheid. Gij kunt als geschoolden metaalarbeider werk in Duitschland bekomen. Gij wordt in Duitschland onder dezelfde voorwaarden en rechten, als de Duitsche arbeiders, behandeld en betaald. Het Nationaal Socialistische Duitschland neemt op zich, in breede lijnen, alle maatschappelijke verplichtingen, ten voordele van de arbeiders"[33].

 

Ook in Turnhout was de gevoerde reclamecampagne van de Duitsers, om werkvolk naar Duitsland le lokken, geen echt succes. Op 20 maart 1943 waren er in Turnhout slechts zestien personen vrijwillig naar Duitsland getrokken om er te gaan werken. Op het einde van de oorlog waren er echter gegevens bekend van in totaal 590 vrijwillige Turnhoutse arbeiders die naar Duitsland waren getrokken[34]. Vanaf oktober 1943 werden ook andere middelen gehanteerd om werkkrachten te verkrijgen: ongeveer 500 politieke gevangenen uit de gevangenis van Merksplas, een buurgemeente van Turnhout, werden door de organisatie Todt en enkele Duitsers naar het station van Turnhout gebracht en op transport gezet naar Calais, waar zij moesten gaan werken[35].

 

Aangezien de spontane belangstelling voor de aangeboden werkgelegenheid uitbleef, verplichtte men, volgens de beruchte verordening van 6 oktober 1942, alle werkloze mannen tussen 18 en 50 jaar en alle ongehuwde vrouwen tussen 21 en 35 jaar zich naar Duitsland te begeven. De verordenig wekte verbijstering en verontwaardiging bij de bevolking, lokte een stroom van protesten uit van de hoogste burgerlijke en kerkelijke instanties, incluis van de kardinaal, de secretarissen-generaal, de magistratuur. Maar in feite besefte iedereen dat alle protesten, gesteund hetzij op menselijke, hetzij op, juridische argumenten, zoals de schending van de Conventie van Den Haag, nutteloos waren. De gevraagde contingenten arbeiders moesten en zouden geleverd worden. Slechts van de opeising van vrouwen zou in januari 1943 onder druk van de openbare opinie afgezien worden[36].

 

Vanaf oktober 1942 werden ook vanuit Turnhout heel wat mannen en vrouwen verplicht tewerkgesteld in Duitse fabrieken. De werkomgeving ter plaatse was echter niet zo rooskleurig dan de aanplakbrieven en de affiches van 1942 deden vermoeden. Integendeel, maar liefst 32 van de in totaal 380 verplichte Turnhoutse arbeiders vonden in Duitsland of Frankrijk de dood omwille van de slechte werkomstandigheden, ziekten, arbeidsongevallen of bombardementen[37].

Maar ook deze nieuwe methode leverde weinig resultaat op. Duizenden jongeren weigerden gevolg te geven aan de oproepingsbevelen en vluchtten naar het platteland en verborgen zich bij vrienden, kennissen en landbouwers. Geregeld werden door de Duitse politie controles en razzia's gehouden op straat, op treinen en trams, in stations, bioscopen, cafés en sportstadions. Werkweigeraars die door de Feldgendarmen werden gesnapt, kwamen in kazernes terecht en werden onder strenge bewaking in konvooi naar Duitsland gestuurd. Zij die door de mazen van het politienet konden glippen, hadden geen recht meer op rantsoeneringszegels en waren als het ware vogelvrij verklaard. Het hoefde dan ook niet te verbazen dat velen onder hen in het verzet terecht kwamen. Ferdinand Van Mechelen ontving van de "Werbestelle" in Turnhout in de loop van 1943 een oproep om naar Duitsland te gaan werken. Hij weigerde en dook drie weken onder in Antwerpen. Daarna werkte hij klandestien bij een Belgische firma in Elzas-Lotharingen tot juli 1944. Vanaf juli 1944 tot en met de bevrijding door de geallieerden was hij ondergedoken in de Mermansstraat nr.18[38].

Op vrijdag 26 april 1943 werd in Turnhout een ware klopjacht gehouden naar jonge werkweigeraars. Ze werden 's morgens vroeg "van hun bed gehaald" om ze naar Duitsland te voeren. Ook in Beerse, een buurgemeente van Turnhout, waren werkweigeraars opgepakt en in het gemeentehuis opgesloten om 's anderendaags op transport naar Duitsland te worden gezet. Volgens een anekdote werden ze tijdens de nacht bewaakt door twee Duitsers. Deze vielen niet enkel in slaap maar hadden bovendien de deur vergeten op slot te doen. Alle gevangenen, op twee na, konden ontsnappen[39].

 

Voor de ganse periode van de verplichte tewerkstelling in Duitsland kon het aantal vertrekkende arbeiders op 140.000 à 180.000 geraamd worden. Vanaf einde 1943 werd de verplichte tewerkstelling voortaan ook uitgebreid voor de in 1922, 1923 en 1924 geboren jongelingen die tewerk waren gesteld in de lagere scholen. Ook in Turnhout was het personeel van de lagere scholen verplicht aan een eventuele uitnodiging gevolg te geven. Wel werden ze tot 30 juni 1944, het einde van het schooljaar, vrijgesteld van oproepingen. Aan het gemeentebestuur liet inspecteur Van Hemeldonck, van het schoolkanton Turnhout,  weten dat wanneer er een leraar werd opgeroepen, dit onmiddellijk bekend moest worden gemaakt aan secretaris-generaal Nyns[40].

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1943. Vertrek van een trein vanuit het station te Turnhout, onder het waakzaam oog van Duitse militairen. Op zoek naar werkweigeraars?[41]

 

 

Het aantal werkweigeraars steeg naarmate het einde van de bezetting naderde. Herhaaldelijk gaf de Duitse overheid een desbetreffende verordening te kennen. Op 23 mei 1944 kregen de inwoners van Turnhout hetvolgende te horen: "Wie z'n dienst of werk zonder regelmatige toelating verlaat; wie zonder toestemming van het militaire bestuur z'n werk neerlegt, wie zich onder gelijk welk voorwendsel tracht te onttrekken aan z'n dienst of werk, wie zijn of anderen hun arbeidsprestaties kwaadwillig vermindert wordt met dwangarbeid, geldboete of gevangenisstraf gestraft"[42].

 

3.9. Schoollopen in oorlogstijd

 

Turnhout was een belangrijk regionaal verzorgingscentrum, vooral inzake ondewijs[43]. De stad kende bij aanvang van de oorlog een twintigtal scholen, gaande van bewaarscholen over lagere en middelbare scholen, tot avond en bijkomend onderwijs, zoals een muziek- en een tekenschool. Van de negen bewaar- of kleuterscholen waren de meeste verbonden aan een lagere school. De bewaarschool van de Herentalsstraat en de Beekstraat vormden hierop een uitzondering. Turnhout omvatte elf lagere scholen, waarvan drie gemeentelijke (zonder kleuterschool)[44]. Daarnaast stond Turnhout in de wijde omgeving bekend om haar middelbare scholen[45]. De stad kende tenslotte ook een muziekacademie en een tekenschool[46].

Het aantal leerlingen in de lagere scholen in 1940 bedroeg ongeveer 3.760, waarbij de aangenomen lagere meisjesschool O.L.V.-Middelares (Tramstraat) het meeste aantal leerlingen onderbracht: maar liefst 672. Het aantal leerlingen in de middelbare scholen bedroeg ongeveer 3.967. De meeste leerlingen waren ingeschreven in het Heilig Grafinstituut (477), de Rijksmiddelbare School (682), het St.-Victorgesticht (940) en in het St.-Jozefscollege (636)[47]. Voor wat het aantal leerlingen in de tekenschool en muziekacademie betreft, hebben we enkel cijfers voor het jaar 1943: 328 leerlingen in de Muziekacademie (86 jongens en 242 meisjes) en 107 leerlingen in de Tekenschool[48].

 

Het is duidelijk dat de oorlogsomstandigheden niet bevordelijk waren voor een gewoon en regelmatig verloop van het schooljaar. Dit liet zich dan ook vertalen in een vermindering van het aantal leerlingen. Om de toestand zo snel mogelijk te normaliseren werd meermaals door de burgemeester en de schepen van Onderwijs en Schone Kunsten, Florent Devolder, opgeroepen aan de bevolking om de kinderen naar school te sturen[49]. Schoolverzuim was tijdens de oorlog dan ook een veel voorkomend gegeven. Vele meldingen zijn gemaakt van onwettige afwezigheid van kinderen. De kinderen gingen dan helpen smokkelen en bedelen in plaats van naar school te gaan[50]. Ook op het einde van de Duitse bezetting kende men vele problemen met het  schoolverzuim. Zo kwam de burgemeester zelfs op het idee om de resterende dagen van het schooljaar 1943-1944 een politieagent naar de gemeentelijke scholen te sturen om de afwezigheden op te nemen[51].

Het gebeurde meerdere keren dat de lessen werden onderbroken of afgelast omwille van één of ander probleem. Het begon reeds tijdens de Achttiendaagse Veldtocht. De regering sloot op 10 mei 1940 alle scholen om alle mogelijke lokalen vrij te houden voor een eventuele bezetting. Verscheidene onderwijzers waren in deze periode ook afwezig, gevlucht of gemobiliseerd[52]. Het schepencollege van Turnhout besliste op 25 mei dat de lessen in alle onderwijsinstellingen van de stad moesten herbeginnen op maandag 27 mei[53]. Het is echter verkeerd te denken dat de lessen vanaf deze dag hun normale gang zouden kunnen gaan. De Duitsers hadden immers meerdere gebouwen, waaronder vaak scholen, bezet en waren niet meteen van plan te vertrekken. Zo namen de Duitsers, op bevel van de Ortskommandant, de lokalen van het St.-Victorgesticht aan de Kasteelplaats in beslag[54]. Vanaf 21 mei 1940 tot 12 januari 1942 zou de Ortskommandantur opereren vanuit het St.-Victorinstituut[55]. Ook in andere scholen namen Duitsers hun intrek, zij het dan voor een kortere periode. Zo werden gedurende de nacht van 15 op 16 mei 1940 eerwaarde pater overste, P. Van Malderen, en broeder Wouters, wonende aan de Apostoliekenschool, uit hun bed gezet door Duitse soldaten. Ze werden als gijzelaar gevangen genomen in de grote zaal, en bedreigd met de kogel indien er in de stad geschoten zou worden. 's Morgens werden zij uit het huis gejaagd en de Duitsers namen hun intrek in de residentie. Op 19 mei verlieten ze de Apostolische School. Met hen verdween echter een flinke hoeveelheid linnen, dekens, lakens, de pas aangekochte hoeveelheid gordijnstof voor de nieuwe school, een schrijfmachine, enz.  Voor minstens 50.000 BEF werden er goederen gestolen[56]. Ook in het Heilig Grafinstituut lieten de Duitsers zich niet onbetuigd. Op woensdag 15 mei kwam er een Duitse bezetting: een legerstaf officieren met een stafregiment. Na twee dagen trokken deze reeds verder. Enkele dagen later echter kwam er nogmaals zo'n groep. Ook zij gingen weer weg en toen op 27 mei de school herbegon, dachten de zusters van het Heilig Grafinstituut dat het ergste voorbij was. Maar in augustus 1940 kwam men St.-Rochus, een bijgebouw van het Heilig Grafinstituut (Paterstraat 24), gedeeltelijk opeisen om er een klein veldhospitaal op te richten. Deze bezetting zou duren tot september 1943[57].

 

Het schooljaar 1940-1941 kende een slechte start. Veel lokalen waren niet of nauwelijks beschikbaar en geld voor nieuwe schoolboeken was er evenmin. Toch startten de Turnhoutse scholen het nieuwe schooljaar op 2 september 1940. Men gaf les van 9 tot 12 uur in de voormiddag en van 2 tot 4 uur in de namiddag[58]. Het gebrek aan onderwijzers dat was ontstaan door de mobilisatie en de vlucht van velen naar Frankrijk, had er voor gezorgd dat vele vrijwilligers en gepensioneerde onderwijzes werden ingeschakeld om de vacante plaatsen in te vullen. Men hield er echter rekening mee geen definitieve aanstellingen te doen "ten einde de belangen der kandidaat-onderwijzers die in gevangenschap verkeren niet te schaden"[59].

 

In de plaats van les te volgen, werden de leerlingen dan maar ingezet bij het opsporen en verdelgen van de coloradokever, die de aardappeloogst bedreigde. Niet iedereen was met dit idee opgezet. De politiecommissaris liet blijken aan de burgemeester dat hij dit plan niet goedkeurde. De bevolking was immers goed ingelicht en de agenten controleerden de boeren, opdat deze wel genoeg de naschriften in verband met de bestrijding ervan naleefden. Bovendien werd ook de Boerenwacht ingeschakeld om de coloradokever op te sporen. De commissaris was er tegen gekant dat schoolkinderen, onderwijzers en werklozen werden ingeschakeld om dit euvel te verhelpen[60]. Het was volgens hem meer opportuun om de leerlingen te sensibiliseren. Onderwijzers moesten verzocht worden te wijzen op het grote gevaar van de coloradokever aan hun leerlingen. Op deze manier, zo werd gedacht, zouden zij ook hun ouders hiervan op de hoogte brengen. Het was verder de bedoeling om de leerlingen de kenmerken van de coloradokever bij te brengen[61].

Hoewel er de aandacht op gevestigd werd om de leerlingen enkel aan hun taak te houden, namelijk school volgen, gold dit niet voor de onderwijzers. Naast hun onderwijzende taak werd er van hen nog veel meer geëist. Ze werden namelijk ook belast met onder meer de bedeling van zegels en het invullen van diverse steekkaarten. De burgemeester wees op deze bijkomende taken door middel van een brief van de gouverneur a.i. J.Grauls, die op zijn manier refereerde aan de goedkeuring van secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs M.Nijns. Op het afschrift lezen we dat "iedere ambtenaar zijn gansche werkkracht ten dienst van het land moet stellen" (volgens de wet van 5/3/35, betreffende de plichten van ambtenaren in oorlogstijd)[62]. We merken in Turnhout dan ook dat onderwijzers meermaals werden opgeroepen voor een bijkomende taak. Zo werden de leerkrachten verzocht om op 27 december 1942 deel te nemen aan  informatievoordrachten aangaande de telling van de winterbezaaingen en van het vee. De tellingsverrichtingen dienden aan te vangen op 2 januari 1943 en beëindigd te zijn uiterlijk op 6 januari 1943[63]. Ook tussen 5 en 15 mei 1944 werden verscheidene onderwijzers verzocht zich aan elk huis te melden met de telkaarten. Dit namelijk met het oog op de land- en tuinbouwtelling van mei '44[64].

 

Luchtalarm en bombardementen vormden een andere hinderpaal voor een normale gang van zaken in het onderwijs. Ook bestond het probleem van schuilkelders. Was er immers wel genoeg plaats om alle kinderen in veiligheid te brengen? Volgens een verslag naar het onderzoek van schuilkelders in de stad op 11 februari 1941 niet. Enkel het Heilig Grafinstituut (500 personen), de Apostologische School (130 personen), het St.-Jozefcollege (300 personen) en het St.-Victor (150 personen) beschikten over eigen schuilplaatsen. Maar het spreekt voor zich dat ook dit niet voldoende was om hun totale schoolbevolking in onder te brengen bij luchtalarm[65]. Pas tijdens het schooljaar 1942-1943 werd duidelijk waar elke school kon gaan schuilen bij luchtalarm. Naast de enkele scholen die beschikten over eigen schuilkelders, moesten de meesten gaan schuilen in naastgelegen fabriekskelders of in de daarvoor speciaal aangelegde gebetonneerde schuilloopgrachten[66]. Verder werden er vanaf dat schooljaar ook regelmatig luchtalarmoefeningen georganiseerd. Zo stelde de bevelhebber van de Passieve Luchtbescherming, L. Van Even, voor om elke maandag om 10 uur oefeningen te doen, om de kinderen vertrouwd te maken met de omstandigheden. Het was de bedoeling dat grote leerlingen elk twee kleine kinderen aan de hand namen en er zorg voor droegen. De bevelhebber was ook van mening dat zo het verantwoordelijkheidsgevoel zou ontwikkeld worden[67].

Turnhout kende ook problemen wat betreft klaslokalen als gevolg van de Duitse bezetting. Zo moesten de leerlingen van de gemeentelijke lagere jongensschool van de Prinsenstraat noodgedwongen hun intrek nemen in de gemeentelijke meisjesschool in de Gemeentestraat, daar de Duitsers hun school hadden bezet. Omwille van plaatsgebrek werden nieuwe uurregelingen getroffen. Zo zou de ene school in de voormiddag (van 8 tot 12 uur) en de andere school in de namiddag (van 1 tot 5 uur) les krijgen. En wekelijks zou men van uurschema wisselen[68]. In oktober 1943 stelde zich een acuut probleem in verband met klaslokalen. Sinds de gedeeltelijke bezetting van de Rijksmiddelbare School, huurde deze enkele lokalen in de Apostoliekenstraat, die toebehoorden aan het Heilig Grafinstituut. Maar nu het Heilig Grafinstituut 54 klassen moest afstaan aan de bezetting, namen zij de klassen in de Apostoliekenstraat terug in voor eigen gebruik. De Rijksmiddelbare School vond dan een onderkomen in de gemeentelijke meisjesschool en in de gemeentelijke jongensschool aan de Prinsenstraat. Noodgedwongen moest men dan wel het halve-dag-stelsel invoeren[69]. Rampzaliger was het bij aanvang van het nieuwe schooljaar 1944-1945. Alle scholen waren immers in beslag genomen door de Duitsers. Van naar school gaan kon dan ook geen sprake zijn[70].

Ook de weersomstandigheden waren soms de oorzaak van het onderbreken van de lessen. In de strenge winter van 1941-1942 werd de kerstvakantie met twee weken verlengd. Op die manier hoopte men voldoende steenkool uit te sparen om de klaslokalen gedurende de rest van de winter te verwarmen. Om de achterstand van de lessen te compenseren, werd de Paas- en zomervakantie ingekort. De schaarste aan steenkolen was in Turnhout echter zo erg, dat het Schepencollege besliste om de gemeentelijke lagere en bewaarscholen vanaf 24 januari 1942 te sluiten tot voorlopig 2 februari 1942. Later besliste men om deze scholen pas te openen op 9 februari[71].

 

Al snel drukte de bezetter zijn stempel op de leerstof. Reeds in 1940 werden er aan de schoolhoofden in Turnhout onderrichtingen gegeven om "iedere uiting van politieke aard uit de school te bannen". Het betrof zowel de omzichtigheid in gesprekken "als de oordeelkundige keuze van schoolboeken". Het schrijven van Secretaris-generaal voor Openbaar Onderwijs, M. Nyns, was duidelijk: "De bezettende overheid heeft mijn aandacht gevestigd op tekortkomingen welke dienaangaande onlangs werden vastgesteld. Er werd opgemerkt dat teksten uit sommige boeken waarin de gebeurtenissen van den oorlog 1914-18 gecommentarieerd werden, niet overeen te brengen zijn met bedoelde onderrichtingen. Een comissie zal belast worden met het onderzoek van de door de verbeteringsraad aangenomen werken, en zal aan de schrijvers de eventueel aan te brengen wijzigingen doen kennen. De schoolbesturen die boeken gebruiken die niet werden voorgelegd [...] zullen zelf de teksten moeten nagaan en er de wijzigingen aan toebrengen die zouden nodig zijn. In afwachting blijft het gebruik der verschillende handboeken toegelaten [...]. Er werd verder aan herinnerd dat [...] de feiten uit de hedendaagse, zowel vaderlandse als buitenlandse geschiedenis, met de grootste objectiviteit en in bestendige bezorgdheid om de historische waarheid moeten uiteengezet worden"[72].

In het Staatsblad van 11 oktober 1940 kondigde Secretaris-generaal M. Nyns de oprichting aan van een comissie belast met de herziening van de schoolboeken[73]. Enkele dagen na de oprichting van de comissie maakte "Militärverwaltungchef" Reeder zijn eisen bekend. De leden kregen de opdracht alle "vergissingen" in verband met historische feiten op te sporen en eventuele "subjectieve commentaren" uit de schoolboeken te verwijderen. Concreet betekende dit dat alle passages die "kwetsend" waren voor de Duitse bezetter moesten verdwijnen. In latere verordeningen beklemtoonde de bezetter dat alle boeken of delen uit bloemlezingen die in Duitsland verboden waren, uit Belgische boekhandels en scholen moesten verwijderd worden[74]. Op 12 december 1940 ontvingen de Turnhoutse scholen een mededeling van het Schooltoezicht. Het wees erop streng de onderrichtingen na te leven, in verband met aangeleerde liederen en teksten, die kwetsend kunnen zijn voor de bezettende overheid[75]. Ook de gouverneur, J. Grauls, bemoeide zich met deze zaak. In een rondzendbrief naar de gemeenten gaf hij richtlijnen over het lesgeven. Het ging meer bepaald om de keuze van de schoolboeken die moesten voorgelegd worden aan de verbeteringsraad. Daarin zou geen commentaar mogen gegeven worden ten nadele van het Duitse eergevoel, en in het bijzonder dan over de oorlog van 1914-1918. Aan de andere kant wees de gouverneur in zijn schrijven toch op de noodzaak van historische objectiviteit in het lesgeven[76].  Het St.-Jozefscollege stipte een drietal boeken aan die "aanzien kunnen worden als kwetsend voor het eergevoel van het Duitsche volk": een eerste boek was dat van Heylen, 'Aardrijkskunde van Europa' (1937); een tweede dat van Paukens, 'Geschiedenis van België' (1937) en een derde was van Schollaert-Lauwerys, 'Nieuwe Geschiedenis' (1937). Deze drie boeken werden zelf, na de onderrichtingen van het Schooltoezicht gevolgd te hebben, opgegeven als zijnde kwetsend voor de Duitse bezetter[77]. Niet alleen de schoolboeken, ook het lessenpakket werd aangepast. In vergelijking met het leerplan van de jaren dertig werd Duits een verplicht vak. Ook het vak lichamelijke opvoeding kreeg tijdens de bezetting bijzondere aandacht[78].

 

Tenslotte kampten de Turnhoutse (school)kinderen met een gebrek aan een goede gezondheid. Omwille van de strenge rantsoenering en het tekort aan voedzame levensmiddelen ging tijdens de oorlog de gezondheid sterk achteruit. Dit was reeds het geval gedurende het eerste oorlogsjaar. Een bijkomend probleem was het zeer koude weer tijdens de strenge winter van 1940/1941. Het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp kon aan de ergste nood tegemoetkomen door het organiseren van een soepbedeling voor de schoolkinderen. Enkele dagen later kon men ook met een soepbedeling voor andere behoeftigen beginnen. Vanaf dan werd er dagelijks ongeveer 5.000 liter voedzame soep bereid voor duizenden behoeftigen[79].

Desondanks kon er niet voorkomen worden dat de fysieke toestand van de schoolkinderen verslechterde. Zo stelde men een algemene verzwakking van de werkkapaciteit vast, vooral van scholieren van de Prinsenstraat. Verder constateerde de schooldokters een stijging van het aantal kinderen met gewichtsverlies en een algemene vermindering van de bloeddruk[80]. Volgens de medische schoolonderzoeken van mei 1942, was de gezondheidstoestand in de Turnhoutse scholen evenwel bevredigend. Toch liet de zuiverheid en reinheid bij vele kinderen te wensen over. Er waren vele gevallen waar te nemen van schurft, huidzweren, luizen en van erge verwaarlozing van de tandverzorging. "Het is de taak der ouders, hunne kinderen lichamelijk te verzorgen", aldus de schooldokter[81]. In november van dat jaar maakten de geneesheren van de stad, gelast met het medisch schooltoezicht, menigmaal melding van "ondervoede kinderen". De burgemeester gaf hierdoor de opdracht aan Winterhulp om de mogelijkheid te onderzoeken om aan deze ondervoede kinderen iets meer te geven dan het gewone rantsoen[82].

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 159.

[2] SAT, 4JIV: boek 20: briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan de schepenen, 29/5/40.

[3] Cf. supra, HoofdstukII, 2.2. De zomer van 1940, p.32.

[4] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 8/10/40; de volgende militaire diensten diende geleverd te worden: kasseien en graniet voor een oppervlakte van 500 vierkante meter waarop barakken konden worden gebouwd voor het onderbrengen van 150 paarden; 3.000 kilogram stro; 600 volledige slaapuitrustingen (2 lakens en een kopkussen); een eettafel voor 25 personen; twaalf zetels; vier ronde kleine tafels; acht witte tafellakens; een eetservies voor de 50 officieren; in de kazerne moest Blok B volledig worden verduisterd. Een maand later werd de stad achtereenvolgens verplicht een piano en een radio (op 4 november) en een vaandelmast (op 9 november) aan de kazerne te leveren

[5] SAT, 4KIV: boek 22: brieven 23/11/40-31/3/41: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 28/11/40.

[6] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan Oberahlmeister Schneider, 16/2/42.

[7] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIV, 7.

[8] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan het Ministerie van Financiën, 22/2/42.

[9] SAT, 4HIII4: doos Vervoer, RTT, Vlaamse Beweging: brief van de commissaris-generaal voor Toerisme aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/11/40; DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIV, 8 en 12;  Lijst van zes Turnhoutse hotels tijdens de bezetting: "De Druif" (Herentalsstraat 71), "Du Grand Monarque" (Stationsstraat 2A), "Bruin Paard" (Grote Markt 5), "Terminus" (Grote Markt 30), "Tea Room" (Grote Markt 38), "Gulden Poort" (Grote Markt 35).

[10] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIV, 8.

[11] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 57.

[12] BEATA, "De oorlog in het Heilig Graf", 29-30; DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIV, 11-12.

[13] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 57-59, 66; de muziekquaestuur was het lokaal waar alle muziekbenodidheden waren opgeborgen (onder meer de instrumenten van de fanfare en de muziekpartituren).

[14] Cf. infra, Hoofdstuk III, 3.9. Schoollopen in oorlogstijd, p. 89.

[15] SAT, 4BII6: doos Schoolhoofden 1944-1946: nota van A.Spaepen, bestuurder, in verband met de oorlogsschade, 1944-1946.

[16] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: Brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan Fr.Wildiers, gouverneur, 31/8/44.

[17] SAT, 9B1: boek Proces-Verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepeneen der stad Turnhout, 4/9/39-31/12/41: verslag Schepencollege, 3/6/40.

[18] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: kaft opeisingen voedsel; SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief A.Van Hoeck, burgemeester, aan de Feldkommandantur te Antwerpen, 10/7/40; SAT, 9B1: boek Proces-Verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepeneen der stad Turnhout, 4/9/39-31/12/41: verslag Schepencollege, 31/5/40.

[19] Op de volgende dagen werden Turnhoutse varkens opgeëist: 20/9/40 (40 varkens); 13/10/40 (20); 5/11/40 (20).

[20] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: kaft opeisingen voedsel;  SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: nota van J.Grauls, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 20/9/40;  SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 12/11/40;  SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: 'Bijzondere Landbouwtelling van 1/9/40'.

[21] SAT, 4KIV: boek 22: brieven 23/11/40-31/3/41: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 28/11/40.

[22] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 23; XVIII, 20 en 22; SEBERECHTS, "Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem", 162.

[23] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 9/4/42.

[24] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 10/4/42.

[25] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: verslag schietoefeningen 1940 en 1942.

[26] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: nota van de arrondissementscommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/9/42 en 17/9/43;   SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: verslag schietoefeningen 1940 en 1942.

[27] SAT, 4JIV: boek 33: brieven 30/9/43-4/1/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan de Hauptmann, 16/11/43.

[28] SAT, 4JIV: boek 33: brieven 30/9/43-4/1/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/10/43 en 8/10/43.

[29] SAT, 4IIII2: doos Onderwijs, Dienst Cultuur, Belasting muziekspeeltuigen: brief van A.Van Hoeck, hoofd Stedelijke Cultuurdienst, aan G.Moons, inspecteur van de Provinciale Cultuurdienst Antwerpen, 30/9/43.

[30] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van E.H. Misonne, pastoor O.LV. Middelaresparochie, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/3/43.

[31] JACQUEMYNS, Een bezet Land, 97;  SEBERECHTS, Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem, 76-77.

[32] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: aanplakbrieven verstuurd door J.Grauls, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/4/42; SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: omzendbrief van J.Grauls, gouverneur, aan het gemeentebestuur van Turnhout, 12/6/42.

[33] SELLESLAGH, "De tewerkstelling", 157; JACQUEMYNS, Een bezet Land, 97; SEBERECHTS, Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem, 77.

[34] Lijst van 16 personen die vrijwillig tewerkgesteld waren in Duitsland: Crockaert, M.; Eykens, A.; Peerdens, E.; Weygers, A.; Verdonck, J.; Lemmens, K.; Lemmens, A.; Borgmans, H.; Schellekens, L.; Berghmans, J.; Van Oproy, H.; Van Oproy, A.; Hannes, P.; Cornelis, F.; Hannes, A.; Verschueren, J.;   SAT, 4JIV: boek Briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42;   SAT, 4IIII8: doos Politie, Teringlijders, Gezinsopvoeding: statistische gegevens ivm gerepatrieerden in Turnhout, 5/11/45.

[35] Organisation Todt  was een soort militair gedrild arbeidsleger dat onder meer de Atlantikwall bouwde. De organisatie maakte in bezette gebieden veelal gebruik van opgevorderde arbeidskrachten en was hiervoor berucht. De organisatie werd genoemd naar Fritz Todt, een Duits ingenieur benoemd in het Duitse leger door Hitler; DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XIX, 7.

[36] SANNEN, Oorlogsperikelen in Mol 1940-1945, 61; JACQUEMYNS, Een bezet Land, 97 en 101.

[37] Voor een overzicht van de overleden arbeiders, cf. infra, BIJLAGE 1:  5. Arbeiders overleden in het buitenland, p. 160; SAT, 4IIII8: doos Politie, Teringlijders, Gezinsopvoeding: statistische gegevens ivm gerepatrieerden in Turnhout, 5/11/45.

[38] SAT, 4FI6: doos Briefwisseling Burgertrouw: 'verklaring van de adjunct-politiecommissaris der 6e wijk', 30/6/45; JACQUEMYNS, Een bezet Land, 101.

[39] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XIX, 9.

[40] SAT, 4CI9: doos Onderwijs 1936-1944: brief van inspecteur van het schoolkanton Turnhout, E.Van Hemeldonck, aan het Gemeentebestuur van Turnhout, einde 1943.

[41] Foto uit Turnhout in zicht, p. 88.

[42] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-; Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: 'Militaire Verordeningen', 23/5/44.

[43] Cf. supra, Hoofdstuk I, 1.1 Sociale, economische en geografische situering, p. 7.

[44] Meer bepaald de Gemeentelijke Lagere Jongensschool van de Begijnendreef, de Gemeentelijke Lagere Jongensschool van de Prinsenstraat en de Gemeentelijke Lagere  Meisjesschool in de Gemeentestraat. De overige acht waren Aangenomen Lagere Scholen (voor meisjes: Albertstraat, Corbeelstraat (H. Hart), Tramstraat (O.L.V. Middelares), Sevendonck, Turnhout-Oost (Goddelijk Kind Jezus); voor jongens: Patersplein (met afdeling Akkerpad), Schoolstraat, Sevendonck).

[45] Het Heilig Grafinstituut (Paterstraat) had wellicht de beste reputatie. Naast het middelbaar onderwijs was er namelijk ook een kleuterschool en een internaat aan verbonden. Andere middelbare scholen met faam waren het St.-Jozefscollege (Herentalsstraat en Koningin Astridlaan), het St.-Victorinstituut (Kasteeldreef), de Apostolische School (Apostoliekenstraat) en de Rijksmiddelbare School met Atheneumafdeling (Begijnenstraat). De overige drie middelbare scholen waren de Kant- en Naaischool in de Klinkstraat, de Huishoudschool (Kwakkelstraat) en de Vak- en Nijverheidsschool in de Zandstraat. In deze laatste school bestond de mogelijkheid om  avondonderwijs te volgen (o.a. metaal-, hout- en papierbewerking; boek- en steendrukken; boekbinden; handel; e.a.). De apostolische school werd in 1872 opgericht als een school voor priesteropleidingen.

[46] Cf. infra, stadsplan Turnhout, p. 173;  SAT, doos 4BII2: Schoolkomiteiten 1915-1946.

[47] SAT, doos 4BII3:Briefwisseling Provincie. Onderwijs 1927-1944: lijst 'verslag over 1940'.

[48] SAT, doos 4IIII2: Onderwijs. Dienst Cultuur. Belasting muziekspeeltuigen: kaft Onderwijs, lijst  mei '43.

[49] SAT, 9B1: Boek Proces-Verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout: 4/3/39-31/12/41: Verslag schepencollege zat.25/5/40; SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck' (mei 1940); SAT, doos 4IIII2: papieren Provinciale Cultuurdienst, stad Turnhout.

[50] SAT, 4JIV: Boek 30: Brieven 9/12/42 tot 18/3/43: brief van de poltiecommissaris aan de burgemeester, 6/3/43.

[51] SAT, 4JIV, Boek 35: Brieven 13/4/44 tot 23/7/44: brief van de burgemeester aan de politiecommissaris, 8/7/44.

[52] SAT, doos 4BII3: Briefwisseling Provincie. Onderwijs 1927-1944: brief van Gouverneur a.i. J. Grauls aan de gemeentebesturen der provincie, 22/11/40.

[53] SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck', mei 1940.

[54] SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Bevel van de Plaatskommandant', 22/5/40.

[55] SCHUERMANS, Het St.-Victorinstituut te Turnhout, 142.

[56] De Apostologische School van Turnhout, 2-3.

[57] BEATA, "De oorlog in het H.Graf", 28-29.

[58] SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Aan de bevolking', namens het Stadsbestuur, 16/8/40.

[59] SAT, doos 4BII3: Briefwisseling Provincie. Onderwijs 1927-1944: brief van Gouverneur a.i. J. Grauls aan de gemeentebesturen der provincie, 21/11/40.

[60] SAT, doos 4KIII5: Landbouw: nota van de politiecommissaris aan de burgemeester, 7/7/41.

[61] SAT, doos 4KIII5: Landbouw: omzendbrief van de directeur-generaal, H.Van Orshoven, van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening aan de burgemeester, 19/6/41.

[62] SAT, doos 4CII5: Oorlogsarchieven W.O.II: Ravitaillering: brief van de burgemeester aan de Hoofden der Gemeentelijke en Aangenomen Scholen, 27/7/41.

[63] SAT, doos 6AIV5: Tweede Wereldoorlog: document 'telling van de winterbezaaingen en van het vee', 15/12/42.

[64] SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Aan de Bevolking - Nuttige inlichtingen', namens de burgemeester, mei 1944.

[65] SAT, doos 4DII1: Hulp en Veiligheid 1939-1942: Verslag onderzoek schuilkelders, 11/2/41.

[66] SAT, doos 4EII10: Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging; Bewakingsdienst: brief van Van Even aan de burgemeester, 14/4/43.

[67] SAT, doos 4EII10: Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging; Bewakingsdienst: brief van de bevelhebber van de Passieve Luchtverdediging aan de studie-prefect, 15/4/43.

[68] SAT, doos 4CI9: Onderwijs 1936-1944: brief van de burgemeester aan de Hoofden der Stedelijke Lagere Scholen, 31/8/42.

[69] SAT, doos 4BII5: Schoolinspectie 1936-1945: nota van de burgemeester aan de schoolinspecteur, 13/10/43.

[70] SAT, doos 4CII6: Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: brief van de burgemeester aan de gouverneur, 31/8/44.

[71] SAT, 4JIV: boek briefwisseling secretariaat 1942: brief van de burgemeester aan de gouverneur a.i. J.Grauls, 24/1/42; SAT, 4JIV: boek briefwisseling secretariaat 1942: brief burgemeester aan de Hoofden van de Scholen, 31/1/42.

[72] SAT, doos 4CI10: Briefwisseling Ministerie van Onderwijs: Mededelingen gedaan door het schoolhoofd Devocht, juli 1940.

[73] VAN DEN WIJNGAERT, Schoollopen in oorlogstijd, 25.

[74] VAN DEN WIJNGAERT, Schoollopen in oorlogstijd, 25 en 26.

[75] SAT, doos 4BII3: Briefwisseling Provincie. Onderwijs 1927-1944: brief van J.Grauls aan de burgemeester, 9/12/40.

[76] SAT, 4IIII7: doos Provincie-Politiecommissaris: kaft 2 Provincie: rondzendbriefbrief van J. Grauls, provinciegouverneur a.i., november 1940.

[77] SAT, doos 4IIII2: Nota van de schooldirecteur van het St.-Jozefscollege aan de burgemeester, 28/12/40.

[78] DESMEDT, Het schoolleven tijdens de bezetting, 17 en 18;  SAT, doos 4CI10: Briefwisseling Ministerie van Onderwijs 1937-1944: brief J.Grauls aan de burgemeester der provincie, juli 1940.

[79] SAT, doos 5AIV2: Mededeling van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp-Turnhout, december 1940.

[80] SAT, doos 4EII8: Winterhulp 1941: Brief van Dr.Berben aan de burgemeester, 4/3/42.

[81] SAT, doos 4EII7: Bekendmakingen 1940-1945: 'Nuttige Inlichtingen' van de burgemeester, mei 1942.

[82] SAT, doos 4EII8: Winterhulp 1941: Brief van de burgemeester aan de voorzitter van Winterhulp, 3/11/42.