Oorlogsperikelen in Turnhout. Het verhaal van een Kempische stad tijdens de Tweede Wereldoorlog (Christophe Stessens)

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

Hoofdstuk  II : De meidagen en de zomer van 1940

 

2.1.  Turnhout in de Achttiendaagse Veldtocht  (10-28 mei 1940)

 

Op de stralende, glasheldere vrijdagmorgen van 10 mei 1940 zette het Duitse leger de aanval in tegen Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Door een opmerkelijke tactiek en een feilloos uitgevoerde “Blitzkrieg” werden de Belgische verdedigingsposities één voor één verrast. De Belgische generale staf had nochtans verschillende verdedigingslinies voorzien. De legerleiding verwachtte een Duitse inval ten noorden van de Samber-Maasvallei. Het meerendeel van het Belgische leger werd dan ook opgesteld in het noorden van het land langs het Albertkanaal en in het zuiden langs de Maas, met het bekende fort Eben-Emael als sluitstuk. Als deze verdedigingslinie zou bezwijken, zou het leger zich terugtrekken op de zogenaamde Koningshooikt-Waverlinie (KW-linie). Deze liep van Antwerpen tot Namen, maar was slechts versterkt tussen Koningshooikt en Waver. Tussen het Albertkanaal en de KW-linie in werd in het noorden van het land een dekkingstelling voorzien om het Belgische leger de kans te geven zich veilig terug te trekken. Deze dekkingstelling volgde als het ware de contouren van de grens met Nederland en Duitsland, en steunde op de kanalen Antwerpen-Turnhout, Turnhout-Kwaadmechelen alsook op het verbindingskanaal Maas-Schelde. Op deze manier werd het 30 kilometer lange kanaal Turnhout-Kwaadmechelen versterkt met een zeventigtal bunkers[1].

 

Duitse vliegtuigen overvlogen het land en bombardeerden vliegvelden, militaire versterkingen en andere voor de oorlogvoering vitale plekken. Ook in Turnhout werden ze opgemerkt en de inwoners werden in de vroege ochtend van 10 mei, tussen vijf en zes uur,   plotseling wakkergeschud. Aanhoudend vliegtuiglawaai zorgde ervoor dat de alarmsirenes voor de eerste keer loeiden. Al snel ging het nieuws, dat Duitsland België was binnengevallen, als een lopend vuurtje de stad rond[2]. Weldra werd dit vermoeden door de radio bevestigd[3]. De Belgische regering kondigde meteen de algemene mobilisatie af en aan de Franse grens gingen de slagbomen omhoog om het Dijleplan in werking te laten treden[4]. In de loop van de volgende dagen volgden de inwoners de evolutie van de strijd in kranten, via de radio en uit de verhalen van vluchtelingen.

Die tiende mei bezorgde Turnhout ook de eerste oorlogsgruwel. Rond half vijf in de namiddag wierp een vijandelijk vliegtuig enkele bommen af die in de buurt van de Vredestraat, ter hoogte van de huidige Elf Novemberlaan, terechtkwamen. Balans: vijf doden en een twintigtal gekwetsten[5].  Nog dezelfde dag bliezen Belgische soldaten de ijzeren brug en Brug I en II over het kanaal op. De slag was voelbaar in de hele stad. Verder liet men ook de macadamweg  te  Papenbrugge  springen [6].   In  de  nacht  van  10  op  11  mei, rond  vijf  uur ’s morgens, kwamen Franse soldaten in de stad aan. Het waren soldaten die deel uitmaakten van het 3e Opsporingsdetachement van het 6e Regiment Kurassiers[7]. Zij werden door leden van de luchtbescherming, die op wacht stonden, onthaald en kregen sigaretten en warme dranken toebedeeld[8].

 

Op zaterdag 11 mei 1940 passeerden nog meer Franse soldaten de stad. Ze reden richting Tilburg, maar moesten noodgedwongen halt houden daar alle bruggen over het kanaal waren  opgeblazen[9]. Ze losten de Belgische soldaten af die de vorige dag de bunkers naast het kanaal hadden ingenomen[10]. In de vooravond loeiden de sirenes opnieuw. Die avond werd Turnhout bij herhaling gebombardeerd. Er vielen omstreeks acht uur tientallen brandbommen op de nieuwe gebouwen van het Jezuïtencollege. De aanval op het college was een vergissing, want het beoogde doel was duidelijk de nabijgelegen kazerne Majoor Blairon. Volgens het dagboek van het college vielen er ongeveer driehonderd brandbommen, waarvan een veertigtal op de daken. Maar volgens broeder Piet Vanvinckenroye, die het van dichtbij meemaakte, was dit aantal wat overdreven. Gelukkig vielen er in de buurt van het Stokt geen slachtoffers en kon voorkomen worden dat het pas gebouwde college zou uitbranden[11]. De bewoners van de Gierle Steenweg nabij de kazerne hadden minder geluk. Ook zij werden bestookt en er vielen vijf dodelijke slachtoffers. Iets verder aan de spoorweg vond één inwoner de dood. Nog die nacht trof een voltreffer vier leden van hetzelfde gezin aan de Oude Vaartstraat[12]. Neergevallen bommen in de Otterstraat en het Akkerpad maakten geen slachtoffers.

Radioberichten die waarschuwden voor spionnen en parachutisten veroorzaakten een immense angstpsychose bij de bevolking. De vrees voor Duitse valschermspringers die achter de linies spioneerden en saboteerden, hield zowel de militairen als de bevolking bezig. Rijkswacht, politie en leger verspilden kostbare tijd en energie met het arresteren van zogenaamde verdachten. Zo gebeurden er op bevel van de administrateur van de Staatsveiligheid, Robert De Foy, vele arrestaties van verdachte personen. Het ging onder meer om communisten, Rexisten, Vlaams Nationalisten, dinaso’s, in ons land verblijvende Duitsers, Italianen en Oostenrijkers en inwoners van de Oostkantons. In een telegram aan de rijkswacht en politie van het hele land deelde De Foy het volgende mee: “Bede te doen aanhouden alle Belgische of vreemde onderdanen verdacht of gevaarlijk ten opzichte van de veiligheid van de krijgsverrichtingen en deze op te sluiten in een strafinstelling of andere instelling die bewaakt kan worden”[13]. Van dergelijke praktijken is ons in Turnhout echter niets bekend.

 

De “Blitzkrieg”  bleek al meteen een enorm succes te zijn. Reeds tijdens de eerste uren van de Duitse inval werd het oninneembaar geachte fort van Eben-Emael tot zwijgen gebracht. Hierdoor was de verdedigingslinie aan het Albertkanaal in feite onhoudbaar geworden. Vrijwel meteen begon het Belgisch leger een noodgedwongen terugtocht in de Ardennen. Bovendien was een groot deel van de Belgische luchtvloot op de grond uitgeschakeld. Om al deze redenen werd al op de elfde mei besloten om de terugtocht te bevelen naar de KW-linie. Dit betekende de facto dat de Noorderkempen aan de Duitsers werd prijgegeven[14].

 

Pinksterzondag 12 mei was een relatief kalme dag. Alleen in het noorden van Turnhout, nabij het gehucht Weelde-Statie, was het onrustig. Aan de hulppost van de luchtbescherming in de Herentalsstraat kwamen vluchtelingen toe vanuit Weelde-Statie. Zij wisten te vertellen dat bommen er alles hadden vernield en dat er gevochten werd[15]. De artilleriesoldaten die op 11 mei in de voormiddag in Turnhout gearriveerd waren, kwamen vanaf die dag, ondanks felle luchtaanvallen, in schietstelling en beschoten Weelde, dat reeds door de Duitsers bezet werd. Om vier uur ’s namiddags tenslotte kwam de gemotoriseerde Verkenningsgroep van het Franse leger te Turnhout aan[16].

 

Bij het naderen van de Duitse troepen overwogen een aantal inwoners van de stad om te vluchten. Nochtans gaf de militaire overheid geen bevel tot volledige en verplichte evacuatie van de stad. Toch zou de bevolking op vele plaatsen in het land de raad hebben gekregen te vluchten voor mogelijke bombardementen. Het is echter niet duidelijk van wie het initiatief hiertoe kwam. Feit is dat velen een officieel bericht niet afwachtten en met hebben en houden kozen voor een onzekere vlucht. Sommigen zagen het nutteloze hiervan snel in en keerden na korte tijd terug naar huis. Anderen bleven dagen of zelfs weken weg[17]. Weldra geraakten de wegen propvol met vluchtelingen, vooral richting West-Vlaanderen. Het was opvallend dat vele inwoners van Turnhout de Westhoek als eindbestemming kozen en daar een veilig onderkomen zochten. Vermoedelijk dachten ze daar, net zoals in de Eerste Wereldoorlog, rust en veiligheid te kunnen vinden. Dat ze terecht zouden komen in een chaos van aanval en tegenaanval, hadden deze vluchtelingen onmogelijk kunnen voorzien. Maar liefst veertien inwoners van Turnhout vonden de dood bij hun vlucht naar West-Vlaanderen of Noord-Frankrijk[18]. Onder hen ook inwoners die door de omstandigheden gedwongen waren om te vluchten. Ingevolge een regeringsvoorschrift van 12 mei waren namelijk alle mannelijke personen tussen 15 en 45 jaar verplicht de stad te verlaten en zich achter de Schelde in veiligheid te brengen[19]. Naderhand was het de bedoeling dat ze zich naar Frankrijk zouden begeven om zich daar in te laten lijven bij het Belgisch leger. Zij zouden er als reserve verzameld worden, met het oog op de voortzetting van de oorlog. De meesten vertrokken in groepjes met de fiets naar West-Vlaanderen. Voor sommigen duurde het weken of zelfs maanden vooraleer ze terug waren. Zij kwamen terecht in het zuiden van Frankrijk in de recruteringscentra van het Belgisch leger, de zogenaamde CRAB’s  (Centre de Récrutement de l’Armée Belge)[20]. 

 

Burgemeester Alfons Van Hoeck en schepenen Buyckx, Van den Kerkhof en Van de Gender bleven gedurende heel de Achttiendaagse veldtocht in de stad, in tegenstelling tot schepen Crols, die besloten had te vluchten[21]. Nochtans was hij wettelijk, krachtens de wet Bovesse van 5 maart 1935 en de richtlijnen van het “Burgerlijk Mobilisatieboekje”, aan zijn post gebonden. Toch was de zaak Crols geen alleenstaand geval: honderden burgemeesters en schepenen verlieten in deze dagen hun gemeente. Volgens E. Reeder, chef van het Militaire Bestuur na de Belgische overgave, had ruim dertig procent van de burgemeesters van de 2.617 Belgische gemeenten hun post verlaten[22]. In principe dienden ook gemeentebedienden, politieagenten en hulpverleners te blijven. Nochtans waren ook in Turnhout, naast schepen Crols, enkele gemeenteraadsleden en ambtenaren voor enkele dagen verdwenen. Dit gegeven ging echter niet zonder meer voorbij. Op de gemeenteraad van maandag 5 augustus 1940 vroeg gemeenteraadslid Verachtert achter de gebeurlijke aanwezigheid van sommige gemeenteraadsleden, “die geen enkele geldige reden kunnen aanhalen voor hun vertrek bij het begin van den oorlog en het daarmee gelijkstaand tekort aan hun verplichtingen ten overstaan der stad zelve en de Turnhoutse bevolking”[23]. Maar de burgemeester verklaarde dat deze interpellatie te laat was aangevraagd en daardoor niet op deze zitting kon worden besproken. Hij besliste de kwestie later in het geheim te zullen behandelen. Hiertegen kwam echter protest en men moest noodgedwongen stemmen in verband met de hoogdringendheid van de zaak. Slechts twee personen waren van mening dat de zaak meteen moest behandeld worden. Twaalf gemeenteraadsleden volgden de mening van de burgemeester en drie leden onthielden zich, waaronder schepen Crols, die intussen was teruggekeerd. Er werd besloten de interpellatie te laten doorgaan tijdens de volgende gemeenteraadszitting. Hierop verklaarde Verachtert, uit protest, de zitting te verlaten[24].  Noch schepen Crols, noch anderen werden later gestraft voor hun afwezigheid. Uiteindelijk konden ze op begrip rekenen van de burgerlijke overheid. Zo meldde gouverneur J. Grauls geen bestuurlijke strafmaatregel te zullen treffen ten aanzien van schepen Crols[25].

 

De gevechten in de Kempen bleven al bij al relatief beperkt, afgezien van enkele schermutselingen in Arendonk en Retie. De dertiende mei om 14 uur kreeg het Franse leger definitief het bevel zich, in navolging van het Belgische leger, terug te trekken op de KW-linie. Daarom werd Turnhout op 13 mei tot een vrije stad verklaard, waardoor burgemeester Alfons Van Hoeck bevoegd was de stad over te geven aan de Duitsers. Op het stadhuis wachtte hij de komst van de Duitsers angstvallig af, net zoals de achtergebleven inwoners van de stad[26]. Opnieuw vonden luchtaanvallen plaats. Alle winkels bleven dicht en de meeste uitstalramen werden met papier beplakt. De ramen werden gesloten en de bewoners legden zandzakjes op de keldergaten. Ook de Sint-Pieterskerk bleef dicht en velen brachten de nacht door in schuilkelders. In de verte kon men geweervuur en kanongebulder horen, wellicht afkomstig uit de richting van Retie en Arendonk. De radio en de politie kondigde aan dat vijandige vliegers gasbommen zouden uitgooien en dat iedereen moest binnenblijven[27]. Voorlopig lieten de Duitsers zich echter niet zien.

 

Hierin kwam verandering op 14 mei 1940. Rond de middag kwamen Franse motorfietsen en kleine tanks doorheen het stadscentrum gereden. Iets later verschenen er zware tanks die tot 13.45 uur op de Markt bleven staan. Rond dit tijdstip kwam een Duitse motorfiets de Markt opgereden. Maar bij het zien van de Franse tanks maakte hij snel rechtsomkeer en vluchtte weg langs de Lillokenstraat. Kort daarop volgde een kort maar hevig vuurgevecht met de voorhoede van de oprukkende Wehrmacht. Hierbij vielen twee doden en één gewonde aan Duitse zijde. Meteen hierna trokken de Fransen zich terug richting Antwerpen. Zo werd Turnhout opgegeven en was de kust voor de Duitsers vrij. Een kwartier later verkende een laag overvliegend Duitse jager de stad en kwam een Duitse tank langzaam het centrum binnengereden. Deze gaf het sein dat de infanterie kon oprukken. Dan kwamen de Duitse soldaten stapvoets binnen, in elke zijstraat kijkend en speurend naar onraad. Daarbij werden soms schoten gelost, zoals in de Bentelstraat. Achter deze voorhoede volgde het gros van het leger. Verbitterd over de weerstand die ze aan de vaart te Arendonk en te Retie hadden ondervonden, hadden zij zich te Oud-Turnhout vreselijk gedragen door onschuldigen te vermoorden met een nekschot. Gelukkig bleef het in Turnhout bij enkele baldadigheden die louter materiële schade tot gevolg hadden. Toch telde men die dag twee nieuwe slachtoffers in het gehucht Schorvoort, waar alle mensen uit hun huizen werden gebracht en tegen de muur werden gezet. Koeien werden doodgeschoten en een vijftiental boerderijen in brand gestoken. Op het Turnhoutse stadhuis ontmoette de Duitse kommandant het stadsbestuur. Burgemeester Van Hoeck gaf de stad officieel over. Hiermee was de bezetting van Turnhout een feit. Na de overname namen de Duitsers enkele gijzelaars. Samen met de stadsoverheden dienden ze met de Duitsers mee te gaan naar het westen van de stad om de bevolking tot kalmte aan te manen. Toen bleek dat alle Belgische en Franse soldaten de stad hadden verlaten, werden ze echter spoedig weer vrijgelaten aan het station. De volgende ochtend omstreeks half vijf in de ochtend werden de hulpposten gealarmeerd dat er vele slachtoffers zouden zijn in het gehucht Sevendonk. Hoeveel gekwetsten en/of doden er waren en in welke omstandigheden, is ons echter niet bekend. De volgende dagen trokken geregeld grote legercolonnes doorheen de stad, maar alles bleef rustig[28]. Die avond zou de frontlijn al een heel stuk opgeschoven zijn richting Antwerpen.

 

De stad werd in die turbulente dagen zo goed en zo kwaad het ging bestuurd. Een gemeenteraad werd er niet gehouden, maar het schepencollege kwam tijdens de Achttiendaagse Veldtocht een drietal keer samen. Het spreekt vanzelf dat er over de oorlog werd gepraat en dat de beslissingen, in de registers opgetekend, verband hielden met de aan de gang zijnde gebeurtenissen. Op 15 mei, een dag na de bezetting van de stad, vergaderde het schepencollege. De zitting handelde over het onderhoud van de burgemeester met de Generaal van de Duitse troepen. Deze eiste dat zijn manschappen goed behandeld zouden worden en de mogelijkheid kregen om vlees en brood te eten. Er werd op aangedrongen om de gebouwen te verduisteren en om de wapens en munitie in te leveren. Verder werd er beslist om noodbons te vervaardigen voor gezinnen van gemobiliseerden en voor werklozen en behoeftigen van de stad[29]. Op het schepencollege van 20 mei werd kennis gegeven van het bevel van de Duitse Militaire Overheid om de bossen van Weelde-Statie en omstreken te ontruimen van lijken van Franse en Duitse soldaten. Bovendien werd er beslist een comité op te richten om een schatting op te maken van de aangerichte schade door bombardementen en vernielingen van bruggen en wegen. Tot slot werd bekend gemaakt dat op bevel van de Ortskommandant geen benzine meer mocht geleverd worden[30]. Op 22 mei maakte Dr. Oppermann, de Ortskommandant van Turnhout, bekend dat hij op 20 mei de uitvoerende macht in Turnhout had overgenomen. Met de burgemeester werd overengekomen dat deze zijn ambt verder zou waarnemen. De ambtenaren van het stadsbestuur, evenals de vertegenwoordigers van de geestelijkheid, van de scholen en van de zakenwereld zouden hun loyale medewerking hebben toegezegd. Het was de bedoeling dat het culturele, religieuze en zakenleven zou verdergaan. Enkel in dringende militaire uitzonderingsgevallen zouden zij belemmerd kunnen worden[31].

 

Op 28 mei capituleerde het Belgisch leger. Daarmee begon een ruim vier jaar durende bezetting. Vele landgenoten herinnerden zich nog de gruweldaden van de Duitsers tijdens de Grote Oorlog maar al te goed en vreesden dan ook dat hen hetzelfde lot stond te wachten. Verrassend genoeg gedroegen de Duitse soldaten zich in mei 1940 in de meeste gevallen uitermate correct en behulpzaam. Deze vriendelijkheid stelde de meeste inwoners gerust over de intenties van de bezetter na de slechte ervaringen uit de vorige oorlog. Tijdens de Achttiendaagse Veldtocht sneuvelden op Turnhouts grondgebied zeventien burgers en vier soldaten[32]. In totaal verloren echter 31 burgers van Turnhout het leven terwijl zeventien inwoners van Turnhout om het leven kwamen als soldaat[33].

Wat de materiële schade betrof, waren het voornamelijk woonhuizen die geleden hadden onder de Duitse inval. Reeds op 20 mei besliste het schepencollege een comité op te richten om een schatting te maken van de aangerichte schade door bombardementen en vernielingen van bruggen en wegen[34]. Vijf woonhuizen werden totaal vernield. Daarnaast werden er 80 zwaar en 81 licht beschadigd. De Turnhoutse fabrieken en nijverheidsinrichtingen bleven vrij goed gespaard: geen enkele fabriek werd volledig vernield. Er werden enkel twee fabrieken zwaar en één fabriek licht beschadigd. De openbare gebouwen te Turnhout bleven, op één uitzondering na, vrij van vernielingen en schade. Enkel de kazerne Majoor Blairon werd licht beschadigd[35]. Samengevat kunnen we stellen dat deze cijfers nog meevallen. Anderzijds meldt het schepencollege van dinsdag 18 juni, dat er 523 beschadigde woningen te Turnhout waren als gevolg van de oorlogsfeiten in de stad[36]. Volgens de Burgerlijke Luchtbescherming waren de vier gewone bruggen en de spoorwegbrug opgeblazen. Op 29 mei was er reeds een noodbrug aangelegd nabij de opgeblazen Brug I aan de Elisabethlei. Tenslotte vermelden we nog dat het station buiten dienst was, hoewel het gespaard bleef van vernielingen of schade[37].

 

2.2 .  De  zomer van  1940

 

Met het beëindigen van de vijandelijkheden op Belgisch grondgebied kwam het openbare leven langzaam maar zeker terug op gang. De gemeentebesturen in het land waren het meest bekommerd om het lot van de vele vluchtelingen en krijgsgevangenen. Zowel de gewone man als de openbare instellingen kregen te kampen met een aantal nieuwe problemen. Bovendien was er de aanwezigheid van de bezetter.

Aanvankelijk was de bevolking vooral opgelucht dat de oorlog voorbij was, ook al behoorde men tot het verliezende kamp. De nederlaag was gemakkelijker te verteren omwille van het relatief weinig bloedvergieten dat de Duitse inval had veroorzaakt. Daarbij leek de anti-Duitse houding, die zich tijdens de mobilisatieperiode in brede lagen van de bevolking had verspreid, verdwenen. De burgers werden bovendien geconfronteerd met een gedisciplineerd en correct leger en met Duitse soldaten die zich tegenover de plaatselijke bevolking vriendelijk en hulpvaardig opstelden. De gedachte bestond dat er dan ook best mee te leven viel. Het waren nu daarentegen de geallieerde troepen die het moesten ontgelden. Belgische en Franse soldaten hadden het immers niet altijd even nauw genomen met de noodzaak om bruggen, wegen, huizen en kunstwerken te vernielen en om soms arbitraire arrestaties te verrichten en te plunderden[38].

Ongetwijfeld was koning Leopold III in deze periode de populairste figuur van het land. Het was dankzij hem dat de kapitulatie een feit werd en hierin werd hij door de bevolking gesteund. Deze overtuiging werd nog versterkt door kardinaal Van Roey, die de houding van de koning prees en de gelovigen aanspoorde de kapitulatie en de bestaande toestand te aanvaarden. Men hoopte dat de aanwezigheid van de koning in België zou bijdragen tot de verbetering van het lot van de bevolking en ons land zou behoeden voor grote rampen. Ook burgemeesters en andere gezagsdragers die hun post niet hadden verlaten gedurende de Duitse inval, konden rekenen op heel wat steun en sympathie van de bevolking[39].

 

De gemeentelijke overheid had de handen meer dan vol. Troepen moesten ingekwartierd worden, vluchtelingen moesten worden opgevangen, een vlotte bevoorrading was nodig en behoeftige inwoners van Turnhout moesten geholpen worden. Een ander probleem voor het gemeentebestuur waren de vele verlaten huizen en boerderijen, waar bovendien het vee dikwijls onverzorgd ronddwaalde. Omdat dergelijke huizen een geliefkoosd doelwit vormden voor dieven en plunderaars, werd er gerekend op de burgerzin van de desbetreffende omwonenden. Wie in de buurt van een achtergelaten woning was gehuisvest, werd gevraagd een oogje in het zeil te houden en de autoriteiten te waarschuwen dat het huis leegstond en eventuele schade te melden.

Het grootste probleem waar de gemeenteraad die dagen met te kampen had, was de moeilijkheid die zich begon voor te doen op het financiële vlak: door de buitengewone omstandigheden gingen de uitgaven pijlsnel de hoogte in, terwijl de inkomsten achterwege bleven. Omwille van de bezetting bleek het immers onmogelijk om geld te innen. Bovendien hadden de Nationale Bank en andere instellingen die zich met de openbare financiën bezighielden, zich tijdens de meidagen van 1940 in het spoor van de regering naar Frankrijk verplaatst [40]. Om aan de problemen van de gemeenten tegemoet te komen werd op 29 mei 1940 de Nationale Vereniging voor Steunverlening opgericht[41]. De gemeenteraad van Turnhout besliste op 10 juni 1940 een lening aan te vragen bij deze Nationale Vereniging voor Steunverlening. Het geld zou worden besteed aan de behoeftigen van de stad en zou dienst doen als voorschot op het loon van het stadspersoneel en van leden van  de COO[42]. Op de volgende gemeenteraad van 24 juni werd een lening van 575.000 BEF goedgekeurd[43]. Dat dit geld broodnodig was, bleek uit het hoge aantal behoeftigen in de stad: in de eerste helft van juni dat jaar werden 16.075 personen financieel gesteund. Dit betekende dat meer dan de helft van de inwoners niet in hun eigen behoeften kon voorzien[44]. Tijdens de week van 4 tot 10 augustus 1940 genoten maar liefst 3.838 gezinnen steun. Dit kwam neer op een totale uitbetaalde som van 373.997 BEF. In diezelfde periode werd de gemeentelijke begroting aangepast. Er moest namelijk rekening worden gehouden met de richtlijnen van de overheid in verband met de oorlogsomstandigheden. Verder moest de begroting van 1940 worden herzien wegens een vermindering van voorziene ontvangsten: vermindering van openbare bals, plaatsrechten op allerlei markten (onder andere de boter- en veemarkt), het huren van eigendommen, staangelden van jaarmarkten, opbrengst van water en elektriciteit. De totale vermindering van ontvangsten werd beraamd op 1.031.850 BEF. Ook later in het jaar werden nog aanpassingen aan de begroting doorgevoerd, onder meer omwille van mobilisatie- en bezettingsuitgaven[45].  

Het hoge aantal behoeftigen had onder meer te maken met de grote toename van het aantal werklozen in de stad. Het Comité voor Maatschappelijk Dienstbetoon probeerde hier iets aan te doen. In de loop van de maand juni 1940 kwam het Comité bijeen met de vraag: “Gaan we voort met onze werking in de huidige omstandigheden?”. Er werd unaniem beslist verder te gaan daar de nood nu nog groter was dan anders. Ten eerste wou men de arbeiders die hun job verloren hadden terug aan werk helpen. Bij de mannen waren vooral werknemers uit de houtbewerking, de bouw-, kunst-, metaal- en vervoerbedrijven getroffen. Verder waren er plannen om een wintervoorraad en kolendienst aan te leggen. Tenslotte besliste het Comité voor Maatschappelijk Dienstbetoon een “inlichtingsbureel” op te richten. Dit centrum moest dienen voor inlichtingen en raad en was, net zoals het Comité gevestigd in de St.-Antoniusstraat[46]. Bovendien moest bij bevel van de Ortskommandant Dr. Oppermann op het einde van juni 1940 het tekort aan krachten in de landbouw worden aangevuld door werklozen[47]. De burgemeester was in dit geval voorstander van een beurtsysteem, zodat meerdere werklozen de gelegenheid zouden krijgen om wat geld te verdienen[48]. 

 

Op bevel van de Duitse Overheid kondigde burgemeester Van Hoeck een reeks politiemaatregelen af. Zo bleef de verduistering van kracht en werden overtredingen hierop zwaar bestraft. De Feldkommandantur behield zich het recht de gemeente te bestraffen met een boete van 4.000 BEF voor ieder geval “dat in overtreding der verordening in verband met lichtdemping zou worden vastgesteld” [49]. Hierop deelde de burgemeester aan de bevolking van Turnhout mee dat ’s avonds en ’s nachts niet de minste verlichting in gebouw of huis mocht opgemerkt worden, “want waar licht zichtbaar is, zal het huis kortweg worden opengebroken”. Men dreigde er verder mee de elektriciteit af te snijden indien nodig[50]. Een andere maatregel waar streng op werd toegezien was het verbod om zich na 22.00 uur nog op straat te begeven. Het was omwille van de avondklok ook verboden om voor “helklaren dag” op straat te komen. Verder was samenscholing in de straten en op openbare pleinen strafbaar. Café’s en herbergen kregen verbod om sterke dranken te verkopen en te schenken omwille van de eventuele opwekking tot onverantwoordelijke daden. Er werd verder een strikt sluitingsuur van toepassing voor café’s en herbergen. In de maand mei moesten ze om 21.00 uur gesloten zijn en vanaf juli om 22.00 uur. In de drankgelegenheden was het toegestaan muziek te maken, maar dansen was verboden[51]. Vanaf vrijdag 23 augustus 1940 werd de avondklok versoepeld: men mocht voortaan tot 23.00 uur buiten komen. Wanneer men zich na dit uur nog op straat bevond, moest men in het bezit zijn van een speciale, daartoe voorziene nachtpas. Ook de café’s en herbergen mochten een half uurtje langer open blijven, tot 22.30 uur. Vermeldenswaardig is tenslotte het feit dat er vanaf 22 mei 1940 in Duitse tijd werd gerekend. Dit betekende concreet dat alle uurwerken één uur vooruit gedraaid dienden te worden, om overeen te stemmen met de middeneuropese tijd[52].

 

Reeds voor de Duitse bezetting werd erop aangedrongen alle wapens en munitie in te leveren. Vanaf de bezetting kregen de inwoners van Turnhout tot 23 mei de tijd om hun wapens in te leveren op het politiekantoor[53]. Op het einde van die maand volgde hieromtrent een nieuwe verordening van de opperbevelhebber van het Duitse leger: “Wie schietwapens, munitie e.d. niet binnengeleverd heeft, wordt met de dood of dwangarbeid of gevang gestraft”. Vervolgens vermeldde de verordening dat wanneer burgers het vuur zouden openen onmiddellijk het huis van de schutter zou worden platgebrand en er gijzelaars zouden worden genomen. Bovendien zouden, wanneer één enkel Duits soldaat zou getroffen worden, tien inwoners van de stad het met hun leven moeten bekopen[54].

Een andere maatregel die de Duitse overheid nam, was de wekelijkse controle van de stedelijke alarmsirenes. Vanaf zaterdag 1 juni 1940 zou dan wekelijks om 12.00 uur de alarmsirenes in werking worden gesteld bij wijze van controle[55]. In augustus dat jaar beslisten de Duitsers niet alleen de controle, maar ook het gebruik van alarmsirenes af te schaffen. Via een bericht aan de bevolking liet de bezetter hetvolgende weten: “in geen geval zal de alarmsirene nog in werking worden gesteld bij luchtaanvallen. Het luchtafweergeschut dient voortaan als begin-alarm te worden bezien”[56].

 

Met de Duitse inname van de stad, kwam ook het probleem van de inkwartiering ter sprake. In de eerste bezettingsdagen werden Duitse troepen in de verschillende Turnhoutse scholen ondergebracht: in de bewaarschool van de Beekstraat, in het St.-Jozefcollege en in het Heilig Grafinstituut. Op 17 mei 1940 moest het St.-Jozefcollege 75 soldaten onderbrengen. Deze bezetting duurde slechts één week. Het Heilig Grafinstituut moest 130 soldaten van het Duitse strafregiment inkwartieren. Ook deze bezetting duurde maar enkele dagen[57]. Maar in augustus 1940 kwam de bezetter St.-Rochus, een bijgebouw van het instituut aan de Paterstraat, opeisen voor de inrichting van een klein lazaret. Dit veldhospitaal zou daar gehuisvest blijven tot september 1943[58]. De bewaarschool in de Beekstraat moest zo’n 150 soldaten onderbrengen[59]. Rond deze periode werd de Ortskommandantur opgericht in het St.-Victorinstituut met Dr. Oppermann als chef. De kommandantur zou er twee jaar blijven, waarna hij overgebracht werd naar het kasteel van Turnhout[60]. Op 3 juni 1940 trokken drie regimenten Duitse troepen door de stad waarvan er één in Turnhout bleef. Voor de generaal vond men onderdak in een huis op de markt. De soldaten lagen op het oude kerkhof rond de kerk[61].

 

We hebben reeds vermeld dat de Duitsers zich tijdens de Achttiendaagse Veldtocht eerder vriendelijk en correct gedroegen, vooral dan in vergelijking met de Eerste Wereldoorlog. Toch werden er in Turnhout een aantal onregelmatigheden gesignaleerd. Enkele dagen na de bezetting van de stad was er sprake van diefstal door Duitse troepen bij de heer Taymans in de Apostoliekenstraat. De man diende klacht in wegens de ontvreemding van voorwerpen uit zijn woning tussen donderdag 16 en zaterdag 18 mei 1940[62]. Over welke voorwerpen juist waren gestolen, hebben we echter geen informatie. Een ander incident deed zich voor op 26 mei om 22.45 uur, toen de personen op de Merodelei nr.79 bruusk gewekt werden door een Duitse soldaat. Deze beweerde piloot te zijn en gaf bevel aan de bewoners de chef van de naburige garage te roepen daar hij een mechanieker nodig had. Hierbij loste de soldaat twee schoten in de lucht om uiteindelijk zelf de garage open te breken. De volgende dag werd hiervan akte genomen door de politie[63]. Andere onregelmatigheden vanwege de Duitse bezetter hadden te maken met de inkwartiering. Antoon Van Liempt, woonachtig in de St.-Antoniusstraat nr.23, kreeg Duitse soldaten toegewezen om van 19 tot 22 mei 1940 in zijn woning te logeren. Zijn gasten plunderden echter het hele huis leeg. In het verslag hierover is sprake van een “totale plundering”[64]. Een ander misbruik werd vastgesteld bij de familie Misonne in de Gasthuisstraat nr.21, waar van 2 tot 3 juni 1940 twee officieren van het Duitse gelogeerd hadden. In plaats van twee hadden er acht personen de nacht doorgebracht. Tot middernacht hadden er zich bovendien 21 personen opgehouden om aldaar de huisbewaarder onder bedreiging te hebben verplicht zijn wijnkelder te openen. Vele flessen wijn werden opgedronken en meegenomen. Vervolgens werd de man des huizes verplicht zes vrouwen te gaan halen, wat echter onmogelijk was. Uiteindelijk werd aan de huisbewaarder een som van vijftien mark gegeven en onder bedreiging had hij een bewijs moeten tekenen waardoor deze som de betaling was voor al de wijn die geconsumeerd werd. De volgende dag diende Misonne klacht in bij de politie[65].

Niet alleen de bezetter, maar ook enkele inwoners vergrepen zich aan gelijkaardige praktijken. Op woensdag 12 juni 1940 ging de politie van Turnhout over tot huiszoekingen in de Diksmuide-, Hannuit-, Barreel-, Hollandsche-, St.-Pieters- en Wouwerstraat. Er waren geruchten dat de bewoners er gestolen hout van de Spoorwegen zouden verbergen, zoals dwarsliggers en mijnhout[66]. Tenslotte waren er nog meldingen van opstootjes tussen de plaatselijke bevolking en de Duitse soldaten. Zo zou er in het weekend van 12 juli een vechtpartij zijn geweest tussen burgers en een dronken Duits soldaat[67].

 

Tijdens het schepencollege van 31 mei 1940 werd melding gemaakt van een tijdelijke inrichting voor krijgsgevangenen te Turnhout. Hiervoor waren er ook al krijgsgevangenen te Turnhout, maar zij werden nog ondergebracht in de Aangenomen Lagere Jongensschool van de Schoolstraat. De school moest echter worden ontruimd en gereinigd omdat op 27 mei de lessen terug zouden beginnen[68]. De Duitse overheid eiste onmiddellijk stro, eieren, aardappelen, boter, kaas, koffie en graan op voor de naar schatting 10.000 krijgsgevangenen die zouden aankomen in het nieuwe kamp. Verder werden alle vrachtwagens van de stad opgeëist[69]. De opgeëiste eieren werden vergoed aan 0,55 Bef per stuk van verschillende eierenhandelaars in de buurt. Er werden onder andere 4.000 eieren opgeëist bij L.Van Laer uit Gierle en 5.000 eieren bij J.Ooms uit Merksplas[70]. Beide gemeenten grenzen aan Turnhout. Voor de opbouw van het concentratiekamp maakte de Duitse overheid onder andere gebruik van Turnhoutse werklozen. Hiervoor kregen zij een kleine vergoeding die pas ongeveer drie maanden later uitbetaald werd, op 30 september 1940[71].

Nog meerdere zaken werden er door de Duitsers opgeëist tijdens die eerste oorlogsmaanden. Reeds einde mei diende men de kelder van het stads- en politiegebouw, die dienst deed als schuilkelder voor de bevolking, onmiddellijk te reinigen. Deze kelder zou gebruikt worden door de Duitse overheid als schuilplaats bij mogelijke luchtaanvallen[72]. Nog tijdens de Achttiendaagse Veldtocht werden door oprukkende Duitse troepen verschillende paarden meegenomen, zonder aflevering van enige opeisingsbon. Acht Turnhoutenaars maakten een dergelijke situatie mee[73]. Vanaf juni 1940 werd ook de kazerne Majoor Blairon door de Duitsers opgeëist. De kazerne bood plaats aan 2.500 personen. Bovendien konden er ook officieren worden ondergebracht en waren er goed verzorgde stallen voor het onderhoud van paarden[74].

 

Omdat de krijgsverrichtingen in Turnhout definitief achter de rug waren, vonden de Duitse overheid en het Turnhoutse stadsbestuur de tijd gekomen om maar eens schoon schip te maken in de stad. Inwoners en politiemannen moesten het “oorlogstuig” van Belgische en Franse soldaten opsporen en inleveren. Verder moesten niet-ontplofte bommen worden opgespoord en worden verwijderd. Al het achtergelaten oorlogsmateriaal zou dan naar de kazerne Majoor Blairon op de Gierle Steenweg moeten worden gebracht[75]. Op 14 juni 1940 beschikte de stad over een lijst van nog “op te ruimen oorlogstuig”. Hierop bevonden zich zestien verschillende straten of plaatsen waar niet-ontplofte bommen of granaten lagen. Verder bevatte de lijst een viertal straatnamen en een stukje spoorlijn tussen Turnhout en Tielen, waar de (spoor)weg nog ondermijnd was. Tot slot beschreef de lijst het achtergelaten oorlogsmateriaal op een viertal plaatsen. Het ging hierbij om verlaten autovoertuigen en divers legermateriaal[76].

 

Na de wapenstilstand met Duitsland op 28 mei 1940 was het voor vele Turnhoutenaars wachten op de terugkomst van de Belgische soldaten en van alle mannen tussen 15 en 45 jaar die op 12 mei 1940 verplicht waren geweest te evacueren om zich te vervoegen bij het Belgische leger. Een deel van de soldaten was reeds in de nasleep van de Achttiendaagse Veldtocht teruggekeerd naar hun woonplaatsen. De Duitse militaire overheid verplichtte alle Belgische officieren en soldaten die teruggekeerd waren, om zich vóór 8 juni 1940 aan te melden bij hun burgemeester. Al hun militair materiaal zou daar in beslag worden genomen[77]. Een ander deel van de soldaten verbleef nog met de Belgische regering in Frankrijk of probeerde te vluchten naar Engeland. Toen Frankrijk op 25 juni 1940 kapituleerde, wilden de Belgische soldaten zo snel mogelijk naar huis terugkeren. De burgemeester en zelfs de Ortskommandant steunde het initiatief van de familieleden van achtergeblevenen in Frankrijk om de repatriëring van hun zonen, echtgenoten, vaders en broers zo spoedig mogelijk te laten verlopen. Midden augustus 1940 waren er plannen, met steun van de Ortskommandant van Turnhout, om met autobussen en vrachtwagens naar het zuiden van Frankrijk te rijden teneinde de nog achtergebleven jonge mannen te gaan halen. De afvaardiging, bestaande uit de heren schepen A. Van den Kerkhof, J. Schellekens en Dr. Van Ussel, vergezeld van de Ortskommandant, ging op woensdag 13 augustus in Brussel hiervoor toestemming vragen. Maar de aanvraag kon niet worden ingewilligd omdat de Franse overheid vanaf maandag 11 augustus het verboden had met welk vervoermiddel dan ook nog in Frans onbezet gebied te komen[78]. Toch kon volgens de burgemeester de bevolking gerustgesteld zijn, daar dagelijks tientallen treinen met duizenden jonge mannen en vluchtelingen in België toekwamen. Tenslotte waren ook nog menige soldaten als krijgsgevangenen naar Duitsland gevoerd. Maar volgens de Duitse miliaire overheid zouden ook zij in aantocht zijn en weldra thuiskomen. Het zou voornamelijk aan omstandigheden die het vervoer belemmerden liggen, dat hun afreis enige vertraging kende[79].

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] DE VOS en DE CAT, Mei 1940, van Albertkanaal tot Leie, 33; VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 124-125.

[2] VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 125; DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 21.

[3] De Apostolische school van Turnhout in oorlogstijd, 1.

[4] DE VOS en DE CAT, Mei 1940, van Albertkanaal tot Leie, 28-29; Het Dijleplan hield in dat het Franse en Britse leger de toestemming kregen om België binnen te trekken en het Belgische leger bij te staan. De Fransen zouden onder andere de KW-linie (d.i. de verdedigingsgordel tussen Koningshooikt en Waver) tussen Waver en Namen verdedigen.

[5]  SAT, doos 5AIV5: Burgerlijke slachtoffers Inval 1940; PEETERS, Een oorlogsbilan, 4; Voor een overzicht van de dodelijke slachtoffers, zie BIJLAGE 1, p.160.

[6] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 22.

[7] HAVERMANS, “het vijfdaagse avontuur van het VIIe Franse leger”, 34.

[8] JANSSENS, De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 141.

[9] De Apostolische school van Turnhout in oorlogstijd, 1.

[10] VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 126.

[11] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 56.

[12] SAT, doos 5AIV5: Burgerlijke slachtoffers Inval 1940; PEETERS, Een oorlogsbilan, 4-5.

[13] MEYERS, Hoe België Wereldoorlog Twee overleefde, 114.

[14] VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 126.

[15] JANSSENS, De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 141-142.

[16] HAVERMANS, “het vijfdaagse avontuur van het VIIe Franse leger”, 41-42.

[17] SEBERECHTS, “Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 43.

[18] PEETERS, Een oorlogsbilan, 6-7.

[19] Het ging om alle jongelingen van 16 tot 35 jaar. Bovendien moesten ook alle vroegere militairen tot 45 jaar het Belgisch leger in Frankrijk vervoegen.

[20] VANDEWEYER, “De rekruteringsreserve van het Belgisch leger in 1940”, 81;  DE VOS en DE CAT, Mei 1940, van Albertkanaal tot Leie, 94;  PEETERS, Een oorlogsbilan, 5; De Apostolische school van Turnhout in oorlogstijd, 2.

[21] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag College van Burgemeester en Schepenen, 8/3/41.

[22] VERHOEYEN, België bezet1940-1945. Een synthese, 50; VERHOEYEN, Het minste kwaad, 84-86.

[23] SAT, 9AIV: Processen–verbaal der zittingen van de gemeenteraad, periode ‘38-’40: verslag zitting van 5/8/40.

[24] SAT, 9AII: boek Proces-verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag zitting van 5/8/40.

[25] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag College van Burgemeester en Schepenen, 8/3/41.

[26] VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 126.

[27] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 22; JANSSENS, De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 142.

[28] SAT, doos 5AIV5: Slachtoffers bij de inname der stad op 14.V.1940; VAN CLEMEN, De militaire gebeurtenissen in Turnhout, 127; DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 23; PEETERS, Een oorlogsbilan, 5; JANSSENS, De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 142.

[29] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 15/5/40.

[30] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag College van Burgemeester en Schepenen, 20/5/40.

[31] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Bevel van de Plaatskommandant, Dr.Oppermann’, 22/5/40.

[32] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 7/6/40.

[33] SAT, doos 5AIV5: Militairen gesneuveld ingevolge de oorlogshandelingen van 1940;  PEETERS, Een oorlogsbilan, 4-9.

[34] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag College van Burgemeester en Schepenen, 20/5/40.

[35] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/7/40.

[36] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 18/6/40.

[37] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: ‘verslag nopens de Burgerlijke Luchtbescherming’, 29/5/40.

[38] STRUYE, l’évolution du sentiment public en Belgique sous l’occupation allemande, 16-17.

[39] STRUYE, l’évolution du sentiment public en Belgique sous l’occupation allemande, 26.

[40] VERHOEYEN, Het minste kwaad, 23; SEBERECHTS, “Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 47.

[41] MEYERS, “Les autorités communales belges au début de l’occupation”, 200.

[42] SAT, 9AII: boek Proces-verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag zitting van 10/6/40.

[43] SAT, 9AII: boek Proces-verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag zitting van 24/6/40.

[44] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 18/6/40.

[45] SAT, 9AII: boek Proces-verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag zitting van 5/8/40; SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 26/6/40.

[46] KADOC, ACW-Turnhout, nr.320: ACW-verbond Turnhout: Secretariaat 1924-25; 1936-38; 1940-48; 1955: ‘Verslag van het Maatschappelijk Dienstbetoon’, juni 1940.

[47] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 29/6/40.

[48] SAT, 9AII: boek Proces-verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag zitting van 24/6/40.

[49] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: algemene omzendbrief van het provinciebestuur aan de gemeentebesturen, 18/7/40.

[50] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Mededelingen van de Burgemeester “Aan onze Bevol-king”, Lichtverduistering’, mei 1940.

[51] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Mededelingen van de Burgemeester “Aan onze Bevol-king”, Orde en Rust’, mei 1940;  SAT, 5AIV3: doos Wereldoorlog II, Affiches: ‘Aan onze Bevolking’, juli 1940.

[52] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Bericht van de Burgemeester, A. Van Hoeck’, 29/7/40; ‘Bericht van de Burgemeester, A. Van Hoeck, vanwege de Duitse Overheid, 23/8/40; ‘Mededelingen van de Burgemeester “Aan onze Bevol-king”, Orde en Rust’, mei 1940; SCHEPENS, Brugge bezet 1914-1918, 1940-1944, 59; DEBOOSERE, Mechelen in de Tweede Wereldoorlog, 37.

[53] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Bevel van de Plaatskommandant, Dr. Oppermann’, 22/5/40.

[54] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Mededelingen van de Burgemeester “Aan onze Bevol-king”, binnenbrengen der wapens’, mei 1940.

[55] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 31/5/40;  SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck’, mei 1940.

[56] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Aan de bevolking, namens het Stadsbestuur’, 16/8/40.

[57] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 56.

[58] BEATA, “De oorlog in het Heilig Graf”, 28-29.

[59] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 25.

[60] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 56; DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 25.

[61] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XV, 26.

[62] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 19/7/40.

[63] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 27/5/40.

[64] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 4/6/40.

[65] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 4/6/40.

[66] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan de bevelhebber van de rijkswacht te Turnhout, 8/6/40.

[67] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 15/7/40.

[68] SAT, 4JIV, boek 19: Briefwisseling 10/1/40-27/5/40: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 27/5/40.

[69] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: verslag Schepencollege, 31/5/40.

[70] SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: ‘Bevel van de Duitse Militaire overheid der stad Turnhout’, 1/6/40.

[71] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 27/9/40.

[72] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan het schepencollege, 29/5/40.

[73] SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan Dr. Oppermann, Ortskommandant, 22/7/40.

[74] SAT, 4JIV, boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 5/6/40.

[75] SAT, 4JIV, boek 19: Briefwisseling 10/1/40-27/5/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 30/5/40.

[76] SAT, 4JIV, boek 19: Briefwisseling 10/1/40-27/5/40: Lijst ‘op te ruimen oorlogstuig’, 14/6/40.

[77] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan onze Medeburgers”, begin juni 1940.

[78] SAT, 5AIV2: doos Wereldoorlog II: Affiches: ‘Onze jonge mannen en vluchtelingen’, 15/8/40;  SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Aan de bevolking, namens het Stadsbestuur’, 16/8/40.

[79] SAT, 5AIV2: doos Wereldoorlog II: Affiches: ‘Onze jonge mannen en vluchtelingen’, 15/8/40.