De Brugse academie in de achttiende eeuw. (Dominiek Dendooven)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4: uitstraling van de academie

 

In dit laatste hoofdstuk zou ik willen bekijken hoe de academie naar buiten treedt. Naast talrijke feestelijkheden, behelst dit ook de kunstverzameling van de academie, het succes van haar leerlingen, bezoeken etc.

 

 

4.1 Gebouw, devies en wapen

 

4.1.1 Het gebouw

 

Het prestige dat een gebouw als de Poortersloge aan haar 'bewoners' geeft, mag niet onderschat worden. Het pand dateert uit de eerste helft van de vijftiende eeuw.[999] Toen was het eigendom van 'Het Genootschap van de Witte Beer', dat bestond uit leden van de hogere burgerij die steekspelen organiseerden. Het was ook deze vereniging die het ,nu nog steeds populaire, 'beertje van de Loge' liet aanbrengen aan de gevel, kant Zouterstraat. Later is de Poortersloge voor allerlei doeleinden gebruikt, onder andere als lokaal voor de schermersgilde van Sint-Joris en de rederijkerskamer van de Heilige Geest, totdat de academie er zich vestigde. Het zijn steeds verenigingen met allure, die hun vestigingsplaats in dit gebouw hebben. Na de brand van 1755, wordt het bouwwerk niet essentieel gewijzigd: men beperkt zich tot het louter heropbouwen van de Poortersloge. Alleen wordt er in de Zouterstraat een ingangspoort in eigentijdse stijl aan toegevoegd, met puti die schilder- en bouwkunst voorstellen en met het wapen van de academie evenals het jaarschrift 'Ut phoenIX eX CInere sUo brUgensIUM Dono reVIVIsCo' boven de poort, en dit ter herdenking aan de spoedige heropbouw na de brand. Dit jaarschrift zou opgesteld zijn door de vader van Pieter Le Doulx.[1000]

 

Belangrijk is ook het feit dat het academiegebouw een toren heeft, die ongetwijfeld in de achttiende eeuw, nog meer dan nu, een 'point de répère' is. Zoals eerder gezien, wordt deze toren verbouwd omstreeks 1788-1789. Met zekerheid kunnen we zeggen dat dit bouwwerk als belvédère werd gebruikt: Jan Karel Verbrugge vertelt hoe hij op 9 juli 1794 vanop 'de torre van d'academie' ziet hoe de Franse troepen Sluis bombarderen.[1001] En Garemijn brengt aan de trap van het torentje de volgende tekst aan: " Een yder word aensoght die op dees thooren gaet dat en hy neder comt geen vensters openlaet".[1002]

Al bij al kunnen we toch zeggen dat de Poortersloge, waar de academie huist, één van de oudste gebouwen van de stad is, een belangrijk herkenningspunt en een gebouw met allure.

 

4.1.2 Het devies

 

Als motto heeft de academie, tenminste gedurende een paar decennia, de spreuk 'Aemula Lauri', die men vertaalt als 'jalous van de Laurier'.[1003] Daarmee wordt gezinspeeld op de 'emulatie', de eerzucht die de ijver van de leerlingen moet aanwakkeren en hen moet aanzetten zichzelf te overtreffen. Als 'merk van onse schole' vernoemt men daarbij een palmboom. Beide zaken zien we opduiken op de prijsmedailles van 1757 tot 1768, die gegraveerd zijn door Norbert Heylbrouck sr en in enkele lofdichten.[1004] Na de jaren 1770 wordt er over deze spreuk en dit 'merk' met geen woord meer gerept.

 

4.1.3 Het wapen

 

De academie beschikt zeker vanaf 1755 ook over een eigen wapen. Dit blazoen komt voor op verschillende drukwerken i.v.m. de academie, zoals uitnodigingen tot de prijsuitreiking of Sint-Lucasfeest en 'cavalcadeboucxkens', op de frontpagina van het guldenboek van de academie en op beschilderde panelen met lofdichten.

Het wapenbord wordt, net als dat van Brugge, gedragen door een aanziende leeuw rechts, en een aanziende beer, links. Het wordt gedekt door de gekroonde gotische Brugse B. Het schild is gevierendeeld met in I en IV het wapen van de afdeling figuurtekenen, dat geleend is van het ambacht van de beeldemakers en dat wel vaker voorkomt als blazoen van een St.-Lucasgilde: drie zilveren schilden op een veld van azuur. In II en III staat het symbool voor de afdeling architectuur: twee gekruiste winkelhaken en een passer van goud op een veld van keel.

De Gentse academie hanteert overigens hetzelfde wapenschild, met dat verschil dat het Gentse stadswapen als hartschild opgenomen is.[1005]

Soms wordt een gecombineerd wapen gebruikt: de drie zilveren schilden op een veld van azuur, met daarover een gouden passer. Het geheel is gedekt door een gotische Brugse B. Het is dit blazoen dat prijkt boven de ingangspoort van de academie in de Zouterstraat en op de vlag die uitgehangen werd op de dag van de prijsuitreiking.

Tot slot zien we op sommige prijsmedailles uit de periode 1757-1768 de wapens van architectuur en figuurtekenen appart staan, naast de eerder vermelde palmboom. En op één medaille uit 1759, namelijk die van Jozef Macqué, primus van de derde klas architectuur, wordt alleen het schild van de St.-Lucasgilden afgebeeld.

 

Tot slot wil ik er nog aan herinneren dat de academie ook over een eigen zegel beschikt. Deze vermeldt het woord 'ACADEMIA' en de gotische Brugse B. Voor zover we weten wordt deze stempel alleen gebruikt in verband met het tekenen voor prijs.

 

De academie meet zich dus alle uiterlijkheden aan die een gerenomeerde instelling behoort te hebben: wapensschild, spreuk en zegel. Ook het gebouw waarin ze gevestigd is, heeft een zekere allure. Het is ontegensprekelijk dat ook deze zaken het hunne bijgedragen hebben tot het prestige dat de academie in de loop van de achttiende eeuw heeft.

 

 

4.2 De bezoekers

 

Dat de academie veel bezoekers over de vloer krijgt, is al eerder naar voor gekomen. Vooral voor de periode 1766-1775 zijn we daarover goed ingelicht, dankzij Garemijns notitieboekjes. Naast bekende confraters zoals 'papa' Coppieters en Moentack, zien we ook veel vreemdelingen. We mogen niet vergeten dat de academie vermeld wordt in de 'reisgidsen' van MENSAERT en DESCAMPS, hetgeen ongetwijfeld tot haar bekendheid zal bijgedragen hebben. Zo zien we in 1767-1768 de Bergense zilversmid en vrijmetselaar Beghin op bezoek.[1006] In 1768-1769 bemerken we onder meer 'pastor bij Oudenaarde' Leemans, enkele paters uit Duinkerken, burggraaf Huey, Louis Pouperie uit St.-Winnoksbergen, adjudant Bertulphus Poupe met sergeanten, twee Duitsers en een zekere Waché uit Parijs.[1007] In 1769-1770 blijkt naast een Mr De Mote uit Holland, ook de graaf van Zinzendorf[1008] met een zekere Fels de academie bezocht te hebben.[1009] Zelfs 'boeren' blijken de academie te bezoeken.[1010]

 

Ook tal van hoge gasten brengen de academie een bezoek: zij plaatsen dan hun handtekening en zegel in het guldenboek.[1011] De meeste van deze handtekeningen zijn gevat in een sierlijke omlijsting en zijn vergezeld van de gekleurde wapenschilden van de betrokken personen, geschilderd door onder meer Fricx en Le Doulx. Voor de achttiende eeuw bemerken we de handtekeningen van landvoogd Karel van Lotharingen en van gevolmachtigd minister Karel van Cobenzl in 1767, op 11 december van dat jaar bezoekt bisschop Caimo van Brugge de academie, op 18 maart 1769 prins Karel de Ligne en later dat jaar F.E. de Salm Reifferscheidt, bisschop van Doornik in gezelschap van F.J.H. de Wavrans, zijn Gentse collega. Niet gedateerd, maar vermoedelijk uit 1777, het jaar van zijn inauguratie, is de handtekening van de Brugse bisschop Felix Brenart. In 1781 zien we achtereenvolgens de handtekeningen van keizer Jozef II, van de nieuwe landvoogden Maria Christina en Albrecht-Casimir van Saksen-Teschen en van J.H. van Franckenberg, aartsbisschop van Mechelen.[1012] In 1793, tenslotte, tekenen de nieuwe gevolmachtigde minister G.F. de Metternich en zijn echtgenote het guldenboek.

De handtekeningen van landvoogd Karel van Lotharingen en gevolmachtigd minister van Cobenzl zijn niet geplaatst tijdens een bezoek aan de academie, want dan zou Garemijn dat zeker vermeld hebben in zijn notitieboekjes. Van de landvoogd weten we dat hij op 25 juni 1756 met zijn echtgenoot in de heropgebouwde academie te gast is, na eerder die dag de waterhalle en de 'nieuwe comedie' bezocht te hebben.[1013] Beide staatslieden hebben hun handtekening echter pas geplaatst in 1767, nadat het guldenboek naar Brussel opgezonden was. Op 28 maart 1767 schrijft raadsheer Crumpipen immers vanuit Brussel een brief waarin hij meldt dat het boek nog niet opgezonden kan worden omdat 'les armes ne sont pas encore seches'.[1014] Dit laatste wijst er op dat het wapen van de landvoogd in Brussel in het guldenboek geschilderd is.

De landvoogden Maria-Christina en Albrecht-Casimir van Saksen-Teschen hebben zelf helemaal geen bezoek gebracht aan de academie. Het is de president en enkele jointeleden die met het guldenboek naar hen toe gegaan zijn, tijdens hun intrede te Brugge, met het verzoek hun handtekening te plaatsen.[1015]

 

Het absolute hoogtepunt is vanzelfsprekend het bezoek van Jozef II aan de academie op 13 juni 1781.[1016] De vorst komt die dag omstreeks vijf uur 's avonds aan in Brugge en neemt zijn intrek in het 'Hof van Commercie'. Vandaar gaat hij te voet naar de Waterhalle op de Markt en daarna naar de academie, waar hij opgewacht wordt door de jointe. In de zeer mooi versierde vergaderzaal wordt aan de keizer de mooiste tekeningen van primussen en beeldhouwwerken van oud-leerlingen getoond. De monarch toont zich tevreden en tekent het guldenboek. Daarna vraagt hij om de bijzonderste plaatsen van de academie te bezichtigen, wat vanzelfsprekend prompt gebeurt. Na een dankbetuiging verlaat hij opnieuw het pand. Jozef II heeft zijn pen laten liggen en een Engelsman, die bij het bezoek aanwezig was, biedt onmiddellijk drie louis d'or voor het kleinood. Dat wordt echter geweigerd door de jointe, die opdracht geeft om de pen voor altijd in de archieven te bewaren.[1017] Tijdens zijn rondreis door de Nederlanden zou de keizer ook nog de Antwerpse academie bezoeken en er een gesprek hebben met directeur Lens.[1018]

Op 27 april 1794, tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie, wordt er een bezoek aangekondigd van keizer Frans II.[1019] De jointe beslist op die dag om president Wynckelman en de assesseurs Van Huerne, Van Huele en Vanden Bogaerde af te vaardigen en de vorst uit te nodigen tot een bezoek aan de academie en om hem te vragen, net als zijn voorganger, het beschermheerschap van de academie te aanvaarden. Het academiegebouw zou dan ook de hele avond verlicht worden. Aangezien nauwelijks anderhalve maand later het Oostenrijkse tijdperk definitief afgesloten wordt, laat het zich raden waarom de keizer nooit tot in Brugge geraakt is.

Ook in Gent krijgt de academie af en toe bezoek van hoge gasten. In hun guldenboek prijken onder meer de handtekeningen van de landvoogden Karel van Lotharingen, Albrecht-Casimir van Saksen-Teschen en Maria Christina en van Napoleon.[1020] Jozef II is er echter niet op bezoek geweest. Ook in Gent is het guldenboek beschilderd met de wapens van de betrokken personen. Het bevat tevens op de frontpagina een allegorie met Karel van Lotharingen als beschermer van de kunsten.

 

 

4.3 De feesten

 

De feesten, het jaarlijkse Sint-Lucasfeest, de tweejaarlijkse prijsuitreiking en de primusvieringen (plechtige intredes), zijn de gelegenheden bij uitstek waar de academie zich als één blok, zowel leerlingen, lerarenstaf als jointe, manifesteert en hun coherentie bevestigen en tonen.[1021] Met deze feesten wordt ook het prestige dat de academie heeft, benadrukt.

 

Gezien de hogere klassen de touwtjes in handen hebben in de jointe en er ook steeds leden van het stadsbestuur in de jointe zetelen, worden deze feesten georganiseerd volgens hun zienswijzen.

Net als de meeste publieke feesten, zijn dus ook de feestelijkheden van de academie voor een groot stuk gepolitiseerd en dringen zij de culturele normen van de elites op.[1022] Daarbij wordt veel belang gehecht aan het esthetische schouwspel en zijn er steeds woordkunstenaars bij betrokken.[1023]

Keer op keer weer, wordt de gehechtheid aan de monarchie uitgedrukt.[1024] Dat is trouwens ook het geval bij de Franse academies.[1025] Ook zij betuigen telkens opnieuw hun dankbaarheid aan de vorst, die kunsten en wetenschappen deed heropleven, of zoals het verwoord staat in een boek, uitgegeven door academietresorier Van Praet: "... elle (= de schilderkunst) semble y renaître de nos jours avec éclat sous les regards bienfaisans de S.A.R. le duc Charles de Lorraine et de Baar...".[1026]

Bovendien is het zo dat de feesten van de academie ook voor een groot stuk 'publiek' zijn: in die zin, dat er zowel bij de prijsuitreiking als bij primusvieringen als bij sommige andere speciale gelegenheden, een optocht door de stad gehouden wordt, de beiaard speelt etc.

Al bij al kunnen we stellen dat deze feesten een uitstekend propagandamiddel zijn voor de elites die diezelfde academie besturen.

De kosten van deze festiviteiten werden al eerder besproken, daarom zullen we er nu niet meer op terugkomen. We moeten ook nog opmerken dat we tegen alle verwachtingen in, niets opgemerkt hebben over een deelname van de academie aan de H. Bloedprocessie. Daaraan participeren nochtans de meeste ambachten, confrerieën, gilden, rederijkerskamers etc. De academie blijkt zelfs niet in te staan voor het ontwerpen van triomfbogen en -karren. In Mechelen daarentegen, is de academie in 1775 verantwoordelijk voor de praalwagens van de St.-Romboutsprocessie.[1027]

Ook lijkt de Brugse tekenschool nooit zoiets als een carnavalstoet georganiseerd te hebben, zoals dat in Antwerpen in 1740 en/of 1741[1028] wel het geval is: daar gaat op vastenavond een stoet uit waarin de academieleerlingen op zeven prachtig versierde triomfwagens in toneelstukjes de zeven hoofdzonden uitbeelden. In de optocht worden ook de wapens van de academie en van de stad meegedragen.

De Gentse academie lijkt in vergelijking met haar Brugse zusterinstelling nauwelijks te feesten. We hebben daar, op een éénmalige vermelding na, geen weet van optochten of feestmalen. In hun Historie en inrichting... hebben alleen de prijsuitreikingen en de 'pronk-zael' iets feestelijks.

 

4.3.1 De St.-Lucasfeesten

 

Deze feesten zijn de enige die ieder jaar opnieuw gehouden worden: ze markeren het begin van het nieuwe schooljaar en het einde van het vorige.[1029] Gedurende de hele achttiende eeuw verandert er nauwelijks iets aan het concept ervan. De confraters worden verwittigd door middel van een gedrukt biljet, die door de klerk bezorgd wordt.[1030] Op 18 october dan, verzamelen de geïnteresseerde confraters zich 's morgens om acht uur in de academie voor het aanhoren van de rekening. Daarna wordt er in de Sint-Walburgakerk een 'Solemnele misse ter eeren van den H. Lucas' gecelebreerd. 's Middags en 's avonds dan wordt er een feestmaaltijd genuttigd in de 'cantine van 't Stad-huys'. Verder wordt er steeds op de dag na St.-Lucas een zielemis gevierd voor de overleden confraters.[1031]

De uren waarop de verschillende onderdelen van het St.-Lucasfeest plaatsgrijpen kunnen wel veranderen en soms is er alleen 's avonds een feestmaaltijd in plaats van 's middags en 's avonds, maar aan het algemeen concept van de feesten wordt niet getornd. Het lijkt er wel op dat personen met een speciale verdienste op St.-Lucas geëerd kunnen worden: zo beweert DIENBERGHE[1032] dat hij zijn Gedenkstukken der koninglijke en keyserlijke academie van schilder- beeldhouw- bouw- en teekenkonst geschreven heeft uit erkentenis voor de medaille die hij op Sint-Lucas 1776 van de academie gekregen heeft. Dit eremetaaltoont aan de ene zijde de beeltenis van St.-Lucas toont en aan de andere zijde het wapen van de schilderkunst, en die de legende 'Doctissimo Domino JB Dienberghe Artium Doctori 1776' draagt.[1033]

 

In 1795 wordt er geen St.-Lucasfeest gevierd[1034] en waarschijnlijk worden ook in de periode 1797-1799 niet alle St-Lucasfeesten gehouden, doch voor die jaren beschikken we over te weinig aanwijzingen.

In 1800 dan, blijkt er een en ander veranderd te zijn: er wordt geen mis meer opgedragen, men spreekt niet meer over Sint-Lucas maar over de 'jaerlijkse byeenkomste' en deze wordt dat jaar gehouden in hostellerie 'De Korenblomme' aan de Kuipersplaats. Er is ook alleen maar een middagmaal voorzien.[1035] Het aanhoren van de rekening wordt, net als enkele voorgaande jaren op een andere datum georganiseerd, hoewel de rekening wel steeds afgesloten wordt op datum van 18 october.

 

4.3.2 De prijsuitreikingen

 

4.3.2.1 De decoratie

Bij de prijsuitreikingen wordt steeds het academiegebouw versierd, onder meer met jaarschriften. LE DOULX[1036] vermeldt ook dat het de gewoonte was, dat het 'beertje van de Loge' aangekleed wordt door de leerlingen en hem een 'spotdicht' wordt omgehangen. De decoratie van de Poortersloge gebeurt door de leerlingen, die daarvoor een degelijke som geld krijgen: in 1776, bijvoorbeeld, is dat vijf pond.[1037] In Gent is Pieter Norbert Van Reijschoot decorateur van de prijsutreikingen.[1038]

 

In 1770 wordt in de 'Gazette des Pays-Bas' een mooie beschrijving gegeven van hoe de vergaderzaal ingericht is voor de prijsuitreiking: het portret van de keizerin hangt er boven een troon en aan de muur daartegenover hangt het portret van de landvoogd. Met een onderschrift worden beiden geëerd als kunstliefhebbers en mecenassen.

 

Verder blijkt uit een tekening met onderschrift uit een verzamelband van het academie-archief[1039] dat er gedurende een aantal jaren op de dag van de proclamatie een vlag gehesen wordt op het torentje. Op dit 'vendel' prijkt in het midden in het groot het wapen van landvoogd Karel van Lotharingen, 'protecteur' van de Brugse academie. Daaromheen staan de blazoenen van het graafschap Vlaanderen, het Brugse Vrije, de stad Brugge en het gecombineerd wapen van de academie. Deze vlag dateert ongetwijfeld van na 1755, wanneer de landvoogd beschermheer wordt van de academie, en zal waarschijnlijk na diens dood niet meer gebruikt zijn.

Het feit dat de academie net het wapenschild van de landvoogd laat wapperen op het torentje en dat de portretten van keizerin en landvoogd de vergaderzaal sieren, wijst er al op hoe royalistisch de instelling is.

 

4.3.2.2 Verloop van de prijsuitreikingen

Op de dag van de prijsuitreiking, die steeds valt tussen mei en augustus, komen de confraters en de leerlingen omstreeks drie uur bijeen in de academie, waar dan de proclamatie gehouden wordt en de medailles uitgereikt worden. Dat gaat gepaard met muziek en met het voordragen van lofdichten en redevoeringen, die vaak ook gedrukt worden. Daarna, omstreeks zes uur, worden de prijswinnaars 'triumphantelyk' per koets naar huis gebracht, begeleid door muziek van de beiaard en/of van een muziekkorps. Traditiegetrouw versieren de buren van de prijswinnaars hun huizen en hun straat, verlichten ze deze en wordt er door de hele buurt feest gevierd. De academie zelf is op de dag van de prijsuitreiking en de dag daarna open voor het publiek, met een tentoonstelling van de winnende tekeningen en andere werken. Op de avond van de prijsuitreiking wordt het academiegebouw verlicht.

De eerste prijsuitreiking waarover we ingelicht zijn, is die van 1745.[1040] Op 26 maart van dat jaar krijgt Frans Pieters als primus van de 'architecteure' een boek en Pieter Bral als primus van de 'figeure' een medaille. De proclamatie gebeurt in een algemene vergadering van alle confraters en wordt gevolgd door een mis.

De eerste maal dat de prijsuitreiking van de Brugse academie in een nieuwsblad vermeld wordt is in 1753, in de 'Gazette van Gend'.[1041] De krant vermeldt dat zeer vele notabelen, zowel geestelijke als wereldlijke de plechtigheid bijgewoond hebben en dat dat alles gebeurd is onder het spelen van de beiaard, het afschieten van klein geschut en andere 'vreugde-teekenen'.

De volgende prijsuitreiking verloopt op dezelfde wijze, maar wordt nu zeker ook gemeld in de 'Gazette de Bruxelles' en de 'Gazette van Antwerpen'.[1042] Zoals eerder vermeld, is het de academie die opdracht geeft tot die 'inseratie in de gazetten' en die daarvoor betaalt. De kranten melden steeds, naast een algemene beschrijving van de feestelijkheden, ook de namen van de prijswinnaars, wat ook als een beloning voor deze personen kan beschouwd worden, zeker voor die leerlingen die als zelfstandige kunstenaar aan de slag willen gaan.

 

Vaak worden de prijsuitreikingen bijgewoond door hoogwaardigheidsbekleders: in 1763 door de Brugse bisschop Caimo[1043], in 1766 door dezelfde persoon, de abt van Ter Duinen en de hoogbaljuw[1044], in 1770 door de secretaris van staat en oorlog[1045], in 1772 door graaf J. de Ferraris[1046], in 1778 en 1782 door de nieuwe Brugse bisschop en confrater Brenart[1047] en in 1797 door de secretaris van het Leiedepartement, en de 'vice-president' en de secretaris van het gemeentebestuur.[1048] Deze laatste twee personen laten de academie ook weten dat de politie de nodige orders gekregen heeft aangaande de ceremonie en dat de bevolking verwittigd zal worden door het geluid van de beiaard.

 

Voor 1778 zijn we mooi ingelicht over de voorbereiding en het verloop van de hele prijsuitreiking[1049]: enige dagen voor de prijsuitreiking rijden enkele assesseurs met een koets de stad door van notabele tot notabele om hen uit te nodigen: de bisschop, prelaten, burgemeesters en de kolonel en majoor van het regiment. Aan deze laatste personen stellen zij ook voor dat de muziekkapel van het regiment, tegen een vergoeding, de 'thuisleydinghe' van de primussen begeleidt. Aan de stadstresorier wordt gevraagd om de beiaard te laten spelen en aan de schout en de 'fortificatie' wordt het nodige poeder gevraagd om af te vuren. De jointe wil immers de kanonnen van ''t Oude Hof'[1050] laten schieten vanop een vlot op de Spiegelrei en dat op het moment dat de koetsen zullen vertrekken aan de academie. De ceremonie zelf verloopt als volgt: nadat de president de notabelen uitgenodigd heeft te gaan zitten, worden de tekeningen van de primussen van de eerste klassen op het buffet gebracht en verschaft de principaal daarover uitleg. Daarna trekt de president aan de bel en gaat men over tot het uitdelen van de prijzen: de secretaris zegt dat het beoordelen van de tekeningen volgens alle plichtplegingen gebeurd is door de experten-confraters in aanwezigheid van de zes commissarissen en dat het deze commissarissen zijn, die, na de beoordeling, de letter op de tekeningen verbonden hebben met de naam die erbij hoort, en de op die manier bekomen lijst in een verzegelde omslag gestoken hebben. Daarop laat de secretaris de omslag van de klassen figuurtekenen openmaken door de hoogbaljuw en leest hij één voor één de namen van de leerlingen af, volgens hun behaalde plaats. Hetzelfde gebeurt met de klassen architectuur. Vervolgens mag de bisschop de primus van de klas naar model zijn medaille omhangen. De volgende medaille wordt dan gegeven door de president en zo verder wordt er afwisselend nu eens een medaille overhandigd door een geestelijke en dan weer door een wereldlijke notabele. Hierna wordt er muziek gespeeld door de beiaard en de muziekkapel. Tot slot van de ceremonie, komen de primussen naar voor met een mooi geschilderd lofdicht in een gouden lijst. Dat wordt dan voorgedragen uit dankbaarheid aan de confraters en 'weldoenders', gevolgd door een liedje. De optocht door de stad, de 'thuisleydinghe' van de primussen, sluit de tweejaarlijkse prijsuitreiking af. Zoals eerder vermeld, blijft de academie ook twee dagen lang open voor de 'konst-minnaers' en wordt zij op de avond van de prijsuitreiking verlicht. Uit de beschrijvingen van deze feesten van 1776, 1780, 1782, 1786, 1793 en 1797 blijkt dat het verloop van de prijsuitreikingen nauwelijks verandert.[1051]

Ook in de academies van Gent en Oudenaarde verloopt de prijsuitreiking op gelijkaardige wijze: met muziek, het spelen van de beiaard en een 'thuisvoering'.[1052] In Brussel woont in 1779 de landvoogd de prijsuitreiking bij. En in Antwerpen in 1763 grijpt de prijsuitreiking plaats 'onder geschal van timbalen en trompetten'[1053]

En ook de prijsuitreiking van de Ecole Centrale, die vanaf 1798 in Brugge bestaat, lijkt sterk op die van de academie.[1054] Dat hoeft ons niet te verwonderen, aangezien beeldhouwer Van Lede en kunstschilder Vander Donckt bij de inrichters van de 'Ecole Centrale' zijn en dat kunstschilder Pieter Goddyn er tekenleraar is: zij zijn allen oud-leerlingen van de academie en Vander Donckt zal er later zelfs principaal van worden. De prijsuitreiking van de 'Ecole Centrale' begint met een optocht vanaf de Burg, om tegen drie uur 's namiddags aan de school, in de voormalige abdij van Ter Duinen aan te komen. Daar volgt dan een toespraak, de proclamatie en het uitdelen van de prijzen, gevolgd door een dankbetuiging van één van de leerlingen. Tot slot worden de prijswinnaars per koets naar huis geleid.

Verder zijn er ook gelijkenissen met de prijsuitdeling in Jan Karel Verbrugges privé-tekenschool in 1802[1055]: Het uitreiken van de medailles gebeurt er door Wynckelman en Vander Donckt, president en principaal van de academie, in aanwezigheid van de ouders. Ook hier is er achteraf een 'thuisleydinghe'.

 

4.3.2.3 De 'thuisleydinghe'

Ook over de 'cavalcade', 'marche van de carossen' of 'thuisleydinghe van de primussen', die na de prijsuitreiking volgt, zijn we voor een aantal jaren, namelijk 1776, 1778, 1782, 1788 en 1793, tamelijk goed ingelicht.[1056] Zo omvat de optocht steeds naast een tal koetsen, ook een groep 'academisten' te paard in een groen uniform met goudkleurige galons. Zij worden begeleid door de muziekkapel van het garnizoen van Vierset. De koetsen met de primussen van de klas naar model en de eerste klas architectuur worden getrokken door vier paarden, de overige door twee paarden. Tijdens de stoet speelt onophoudelijk de beiaard. De stoet zou steeds heel wat bijval oogsten: "...en de toejuycchinge der gemeynten heeft zoo zeer bewezen hunne vreugd als hunne liefde tot de konsten".[1057]

 

We beschikken ook over één meer gedetailleerde, doch ongedateerde, registratie van de 'marche van de carossen'[1058]: - de postiljon

De 'cavalcade en carossade' kan heel wat tijd in beslag nemen: zo noteert burgemeester Robert Coppieters[1059], die in 1788 samen met president abt Elewaut de primussen van de hoogste klassen begeleidt, in zijn dagboek dat de hele optocht maar liefst tot half tien 's avonds duurde.[1060]

Zoals gezegd, wordt er na de 'thuisleydinghen' heel wat afgefeest door familieleden en buren van de prijswinnaars. Dat geeft soms aanleiding tot situaties die door de academie niet gewenst worden. Zoals in 1780: volgens de academie kende de 'carossade' van dat jaar meer succes dan de vorige jaren.[1061] Maar met spijt wordt genoteerd dat de ouders van de primussen wederom, 'bezonder op de straaten', wat teveel wijn getrakteerd hebben, en daaromtrent moeten in de toekomst toch enige voorzorgen genomen worden. Eerder al, in 1768, had de jointe beslist om maatregelen te nemen tegen 'buitensporigheden' tijdens de 'thuisleydinghe'.[1062]

Ook in Mechelen weten we dat de proclamatie gevolgd wordt door een optocht: in 1773, na de eerste prijsuitreiking van de Mechelse academie, trekt onder het spelen van de beiaard, een stoet door de stad met meer dan honderd ruiters die wetenschappen en kunsten uitbeelden, met reuzen en met tamboers.[1063] Ook hier wordt 's avonds het academiegebouw geïllumineerd.

De cortège van de Brugse 'Ecole centrale' ziet er eveneens gelijkaardige uit als die van de academie:[1064] eerst komen de pauken en trompetten van de bereden rijkswacht, gevolgd door de militaire muziekkapel in een aantal open rijtuigen. Tenslotte volgen de koetsen met de leraars en hun vlijtigste leerlingen en enkele notabelen.

Zowel bij de academie, als bij de 'Ecole Centrale' zien we dus de burgerlijke en militaire, en in het geval van de academie ook de religieuze, overheid actieve steun verlenen aan de optochten. Deze stoeten moeten inderdaad enige indruk gemaakt hebben, door het groot aantal leden van de haute volée die eraan meedoen, de aanwezigheid van de muziekkapel en het groot aantal koetsen en paarden. Kortom, het betreft hier een uitstekend propagandamiddel.

 

4.3.2.4 De medailles

Een deel van de prijsmedailles van de academie zijn gekend.

In de beginjaren na de heroprichting van de academie krijgen de primussen van de architectuurklassen geen medailles, maar een zilveren passer.[1065] In 1745 blijkt hun prijs een boek te zijn. De figuurklassen hebben steeds medailles als prijs gekend.

Zoals eerder vermeld bij de bespreking van het financieel beheer van de academie, worden deze medailles tot 1770 geschonken door particulieren of aangekocht door de academie. Na dat jaar worden zes van de medailles geschonken door de regering, mits de voorwaarde dat "les quelles médailles devront être distribuées dans une séance publiques..." en dat dit gemeld moet worden aan al de contribuanten.[1066] Van de zes 'koninklijke' medailles die elke twee jaar uitgereikt worden, zijn er twee verguld, twee niet verguld met een ringetje en twee niet verguld zonder ringetje. Dat betekent dat een deel van deze medailles nog 'gemonteerd' moeten worden, hetgeen op kosten van de academie gebeurd door de bekendste Brugse zilversmeden, die steeds ook confrater zijn.[1067] Bij deze personen worden eveneens de overige medailles besteld die de academie nodig heeft. Eénmaal, in 1786, worden er twee medailles geschonken door de stadsmagistraat, met name voor de makers van de beste ontwerpen voor het terrein van de afgebrande gevangenis op de Burg.[1068]

Na 1793 wordt het onduidelijk of er nog wel medailles gegeven worden, maar we durven toch veronderstellen dat dit het geval blijft.

In Antwerpen worden de medailles, toch zeker in 1768, betaald door het stadsbestuur.[1069] Ook aan de Antwerpse academie worden vanaf 1770 zeker drie medailles per jaar (dus zes per twee jaar) geschonken door de regering. Dat geldt eveneens voor de Gentse academie: deze instelling schenkt voor dat jaar zelfs geen medailles aan haar beste leerlingen, maar andere 'giften', betaald door een of andere 'ondertekenaer'.[1070] En na 1794 neemt de Gentse tekenschool zich voor om voortaan vooral prenten, 'cieraeden' en boeken als prijs te geven, naast de 'eer-penningen'. Deze medailles zullen echter niet meer versierd worden, want dat is te duur, aldus de Gentenaars.[1071]

 

De oudste Brugse prijsmedaille waarvan we een beschrijving kennen, is die voor Pieter Bral[1072], 'primus van de figeure' in 1745.[1073] Op zijn plak wordt aan de voorzijde de stad Brugge afgebeeld die de kunsten kroont en aan de achterzijde staat een 'cartel' met de naam Bral, omgeven door de 'eyghendommen van schilderkonst, architecteure, graveure en dryvvinghe'.

 

Voor 1747 weten we dat de medaille die Ignace De Smidt, primus van het examen architectuur, krijgt, oorspronkelijk geslagen is voor het bestuur van het Brugse Vrije.[1074] De beeldenaar stelt Karel VI voor.

 

 

In 1751 wordt aan Pieter Pepers[1075] een medaille uitgereikt.[1076]

Dit eremetaal, met een doorsnede van 54 mm, vertoont aan de voorzijde het stadswapen van Brugge, omringd door de attributen van schilder, beeldhouw-, graveer- en bouwkunst. Aan de achterzijde staat geen afbeelding, maar alleen de tekst: 'In figura Primus Petrus Pepers Brugensis die 31 marty 1751'. Dat is niet helemaal correct want Pepers wordt in 1751 vermeld als tweede van de hoogste klas figuurtekenen.[1077]

 

De medaille die Hubert De Cock in 1753 krijgt als primus van de hoogste figuurklas, ex aequo met Norbert Heylbrouck jr, wordt voor een stuk beschreven in de veilingscatalogus van zijn nalatenschap[1078], wat aantoont dat hij het kleinood tot aan zijn dood heeft bijgehouden. De penning vermeldt aan de voorzijde de woorden 'Artes coronat', wat erop zou kunnen wijzen dat de medailles in 1753 er hetzelfde uitzien als de medaille van Pieter Bral in 1745: toen werd immers de stad Brugge afgebeeld die de kunsten kroont. Aan de achterzijde zijn de woorden 'Academiae Brugensis in Figuris Primus Hubertus De Cock, 20 martii 1753' gegraveerd.

 

Van 1757 tot 1766 zou vooral de onderstaande medaille gebruikt zijn. In zijn vraag om toelating om de penning te slaan, geeft Simon Pieter Van Overloope, 'waradin van de munte' te Brugge en secretaris van de academie, de volgende uitleg aan de Jointe van de munt[1079]: de vrouw stelt de stad Brugge voor. Zij is gezeten op een rots, stevig en standvastig als haar bevolking, en kroont de kunsten die ze tegelijk voedt, en dat onder de bescherming van landvoogd Karel van Lotharingen, vandaar het schild met het wapen van de hertog.[1080] Omheen deze allegorie staat de legende 'QUAS NUTRIT CORONAT ARTES' en onderaan staat de afkorting 'CAROL:LOT:PRIN:PROTECT:'. Op de achterzijde staat het 'merk' van de school: de palmboom, met daaronder de wapens van beide afdelingen. Het devies 'AEMULA LAURI' staat daarboven vermeld, het jaar van de prijsuitreiking staat in het midden en onderaan wordt 'ACAD:CIV:BRUGEN:BRAVIUM: vermeld. Deze medailles werden gegraveerd door Norbert Heylbrouck sr, vader van de kunstschilder en latere adjoint[1081]. Als model voor deze medailles fungeerde een penning, gegraveerd door Mariger in 1684, ter gelegenheid van de verovering van de stad Luxemburg door de legers van Lodewijk XIV: ook daar wordt dezelfde vrouwenfiguur afgebeeld die op een rots zit en een lauwerkrans omhoog houdt.[1082] In 1757 worden er van Heylbroucks plak twee gouden exemplaren van 1 ons en 11 sterling en acht exemplaren van verguld zilver uitgereikt.[1083] Later blijken er van dit model ook zilveren en bronzen stukken geslaan te zijn.[1084]

 

In 1759 blijken er andere medailles gebruikt te worden. We kennen hiervan het exemplaar van Jozef Macqué, toen primus van de derde klas architectuur[1085]: de ene zijde toont een afbeelding van St.-Lucas voor een schildersezel en met zijn attribuut achter hem. In de rand staat de datum: '7 may 1759'. De keerzijde laat in een cartouche, het wapen zien van de afdeling figuurtekenen: de drie zilveren schilden op een veld van azuur. Die wordt ondersteund door een wolk, met daaronder een palet, een schildersstok en penselen. Het geheel is omgeven door palmtakken en de legende, boven in de rand luidt: 'primus Josephus Macqué 3 clases architectura'. Het is wel merkwaardig dat een medaille voor een prijswinnaar van de architectuurklassen, louter attributen toont van de afdeling figuurtekenen, ja zelfs alleen maar van de kunstschilders.

 

Verder moeten we erop wijzen dat DIENBERGHE[1086] in de beschrijving van zijn medaille ook aan de ene zijde St.-Lucas en aan de andere kant het wapen van de schilderkunst vermeld. Indien het hier inderdaad hetzelfde model van medaille betreft, dan wil dit dus zeggen dat deze in 1776 nog gebruikt worden naast de 'koninklijke' medailles.

 

In 1770 is het dan de eerste maal dat de medailles, geschonken door de overheid, uitgereikt worden[1087]. Deze erepenningen zijn in 1768 gegraveerd door Jacques Roettiers, met de bedoeling 'gedistribueerd' te worden aan de academies van Brussel, Antwerpen en Brugge.[1088] Na 1770 verkrijgt ook de Gentse academie deze medailles, in 1773 gevolgd door de academies van Mechelen en Oudenaarde en in 1778, tenslotte, door de Ieperse tekenschool. Nog in 1778 worden de medailles opnieuw gegraveerd door Theodoor Van Berckel. Beide medailles, zowel die

van Roettiers als die van Van Berckel tonen aan de voorzijde een portret van landvoogd Karel van Lotharingen in profiel. De plak van 1768 vermeldt in de rand: 'CAR.ALEX.LOTH.ET.BAR.DUX ACAD.REG.BRUXELL.PROT.' Deze legende wordt natuurlijk aangepast naargelang de stad, waarvoor de medailles bedoeld zijn.

Na 1778 is dat niet meer nodig want de medailles van Van Berckel vermelden alleen: 'CAROL.ALEX.LOTH.ET.BAR.DUX'.

 

Het ontwerp van 1768 laat aan de keerzijde drie putti zien: één is gezeten voor een schildersezel en schildert 'de victorie', een ander beeldhouwt een buste en een derde tekent naar een antiek torso. De legende in de rand luidt: 'ARTIS DELINEAT. PREMIUM.' en onderaan: 'BRUXELLIS MDCCLXVIII'.

Vanzelfsprekend wordt ook deze legende aangepast naargelang de stad en het jaartal. Tien jaar later behoudt Van Berckel voor zijn ontwerp de drie putti, alleen voegt hij er een vierde aan toe, die een kapiteel van een zuil opmeet, en dit als zinnebeeld voor de architectuur, wat ontbrak op Roettiers' medailles. De buste die door de tweede putto gebeeldhouwd wordt, blijkt nu de landvoogd voor te stellen. Van Berckel heeft aan de keerzijde de legende veranderd, zodat deze niet meer telkens per stad en per jaar moet worden aangepast. De legende in de rand luidt nu: 'ARTIUM LIBERALIUM TUTELA AC PRAESIDIUM.' en die onderaan: 'ACADEMIAE BELGICAE'.

 

Het is duidelijk dat de centrale overheid via deze medailles, die overigens de enige subsidies zijn die zij aan de kunstacademies verleent, het imago van de vorst, in dit geval de landvoogd, als beschermer van de kunsten, hooghoudt. Daarom ook wordt bij de toekenning expliciet gezegd dat deze erepenningen uitgereikt moeten worden in een 'séance publique'.[1089]

 

4.3.2.5 De lofdichten

Het is onmogelijk in deze paragraaf alle lofdichten, 'eer-bewyzen', 'dank-bewyzen' etc. waarover we beschikken in extenso te behandelen. Dat is bijzonder moeilijk want er zijn er veel[1090], en bovendien is dat niet echt nuttig: meestal wordt steeds opnieuw hetzelfde gezegd. Wij willen gewoon de krachtlijnen, die telkens terugkeren in deze lofdichten, eruit halen.

Deze lofdichten zullen waarschijnlijk meestal geschreven zijn door rederijkers. Er zijn immers nogal wat rederijkers lid van de academie en ook leraar J. De Rijcke is lid van de rederijkerskamer van het H.Kruis. Slechts éénmaal, in 1797, wordt expliciet gemeld dat een lofdicht, opgedragen aan de toenmalige primus van de klas naar model, Jozef Odevaere, geschreven is door een rederijker, met name pater A. Baude, die ook de rijmende onderschriften bij de portretten van Garemijn en De Cock verzonnen heeft.[1091]

Deze odes worden vaak gedrukt, en dragen meestal titels die nagenoeg perfect de inhoud dekken, zoals:" 't Pligtig Dankbewys van de Brugschen teecken-jeugd, aen d'edele, wyze en voorzienige heeren der hoogachtbare magistraeten der stad Brugge en ande van den Vryen, mitsgaders aen den wel-edelen en konstminnenden heer, jor François-Xaverius Simon, ....".

 

Voor een groot aantal jaren, te beginnen bij 1757, zijn er ook panelen bewaard, die gebruikt werden op de dag van de prijsuitreiking.[1092] Telkens gaat het om een kader van om en bij de 106 cm hoog en 56 cm breed, overspannen met linnen. Hierbij is het gedrukte en gecontroleerde[1093] gelegenheidsgedicht steeds in het midden van het doek geplakt. De rest van het paneel is meestal volledig beschilderd: met het wapen van de academie en het devies en /of het wapen van de president, attributen van de verschillende kunsten, portretten enz.

Een paneel uit 1766[1094] toont de wapens van Brugge, van het Vrije en van president Robertus Van Severen. Verder wordt een allegorie van de bouwkunst, links, en een allegorie van de schilderkunst, rechts, afgebeeld. Overal zijn putti geschilderd.

En een paneel ter ere van president Maurus Elewaut toont bovenaan het portret van Suvée met het wapen van de academie, Elewauts portret staat links en rechts afgebeeld en onderaan is diens wapenschild geschilderd. In de rand vinden we nog een portret terug van de keizer, een hoorn des overvloeds, verschillende putti en attributen van de kunsten etc.

Een ander, zeer kleurrijk en mooi, paneel ter ere van president Simon[1095] toont de portretten van Jozef II, Leonardo Da Vinci en Titiaan. Onderaan worden modellen afgebeeld, een beeld, het wapen van de academie, passers, een palet, ...

 

Met de lofdichten wil men onder meer eer bewijzen aan de stad en de confraters, die ervoor zorgen dat een zo nuttige school met zoveel succes kan blijven voortbestaan. In ieder van de door ons gekende gelegenheidsgedichten komt dat terug als het allerbelangrijkste aspect: de dankbaarheid die de leerlingen betonen aan de vorst, landvoogd, lokale overheden, de president en de 'weldoenders' in het algemeen.

Hierbij moeten we natuurlijk in het achterhoofd houden dat deze gedichten zelf ongetwijfeld niet opgesteld zijn door de leerlingen -zij dragen het alleen voor- maar door mensen die zelf dicht bij de elites staan. Het spreekt vanzelf dat men het establishment laat horen, wat het graag wil horen. Het is bijgevolg uitgesloten dat er zelfs maar een verdoken vorm van kritiek geuit wordt in deze gelegenheidsgedichten. Integendeel, de leden van de elites worden aangesproken als 'vaders': "Wel ed'le vaders, die met 't puyk der Borgerie, staeg blykens geeft dat gy de Brugsche Academie der Bouw- en schilderkunst zoo mildelyk helpt schraegen...".[1096]

Vanzelfsprekend mogen vooral mensen die een schenking doen, op veel lof van de academie rekenen. Zo wordt nagenoeg het hele gelegenheidsgedicht van 1766 gewijd aan de familie D'Hooghe en hun binding met de kunsten.

 

Een ander aspect die steeds opnieuw terugkomt in de gelegenheidsgedichten is de eigenlof. Zo schept men in een 'lofgalm' uit 1770 op over het feit dat in de meeste andere steden de kunstschool snel te niet gegaan is, maar in Brugge niet.[1097] In 1772 wordt het volgende jaarschrift toegevoegd aan een ode op president de Schietere: "noYt noYt WaS De BrUgSChe StaD rYker In Constenaeren aLS heDen" en in 1784 zien we het volgende jaarschrift opduiken: "De BrUgSChe StaD IS noYt rYCker geWeeSt In prYS-WInnaerS aLS heDen".[1098] In het eerder vermelde 't Pligtig Dankbewys..., uit 1780 of 1782, heet het: "Brugge is meer als oyt met konstenaers verrykt waerdoor zy word geägt, en ider haer beminnen".[1099] En in hetzelfde gedicht zegt men over de academie: "...men ziet hier van allen slag van volk hier 't zaemen dingen".

Het is vooral Jozef Suvée, de oud-leerling die een model-carrière maakt binnen de Parijse 'Académie Royale de peinture et de sculpture', die de grote held is: na 1771, wordt er in ieder gelegenheidsdicht naar zijn succes verwezen. Zo wordt hij onder meer een 'baeken' genoemd. Maar ook de andere oud-leerlingen die succes hebben in het buitenland worden vernoemd, zoals in 1791, Geysen en Ducq[1100] en in 1800 Vanden Berghe, Duvivier, Ducq, Kinsoen , Meulemeester en Odevaere.[1101]

 

Wat ook vaak terugkomt, zijn de verwijzingen naar het verleden. De opvatting was dat de kunsten vroeger in ons land bloeiden, maar dan lange tijd in verval geraakt zijn. Nu echter, dankzij de goede zorgen van de landvoogd en de keizerin en de oprichting van tal van academies, komen de kunsten er weer bovenop. Rond 1768 dweept men vooral met Van Eyck. In 1791 daarentegen wordt, in overeenstemming met de tijdsgeest, verwezen naar de oudheid, maar ook naar Karel de Grote en Eginhard, waarvan verteld wordt dat ze 23 academies gesticht hebben.[1102]

 

Een laatste zaak die regelmatig, doch niet steeds, tot uitdrukking gebracht wordt in de lofdichten, is de toen gangbare opvatting over de kunsten, met name de positie van de tekenkunst. Die opinie wordt bijvoorbeeld bijzonder kort en krachtig verwoord in het oudste lofdicht waarvan we de tekst kennen, namelijk die van 1745[1103]: "de teekenkonst is de voedster aller konsten". In 1793 klinkt het: "Wilt gy het heyl en nut der Teeken-kunst ontdekken, zie slegts haer bouwing nae in steden, dorpen, vlekken!".[1104]

Alleen in 1797 echter, zien we een lofdicht dat op de eerste plaats bespiegelend is over de rol van de tekenkunst: "Den invloed der teeken-kunde op de seven wonderheden.."[1105], waarin onder meer staat dat 'de teekening is der kunsten kunst', die men in alles an herkennen: meubels, gebouwen, kleding,... .

 

De lofdichten blijven evenwel steeds, zoals hun titels het uitdrukken 'dank-bewysinghen', waarbij steeds het succes van de academie benadrukt wordt en men af en toe verwijst naar he belang van de tekenkunst.

 

4.3.2.6 De exposities

De 'Académie Royale' te Parijs organiseert reeds in de zeventiende eeuw tentoonstellingen van werken van de 'académiciens' en van de prijstekeningen.[1106] In de achttiende eeuw groeit de populariteit van het tentoonstellingswezen, om op het einde van de eeuw een bloeiperiode te kennen. Daarvoor zijn er, volgens BECQ, verschillende verklaringen[1107]: er is een mentaliteitswijziging opgetreden bij de kunstenaars, waardoor zij meer begerig zijn naar eer en minder naar winst, een tentoonstelling is ook ideaal om naambekendheid te krijgen en bestellingen binnen te rijven, en de opvatting is algemeen geldig dat tentoonstellingen de mensheid vooruit helpen: op die manier kan 'iedereen' het 'schone' leren onderscheiden.

In Brugge hebben we voor het eerst weet van een expositie van de prijstekeningen in 1770: de uitnodiging tot de prijsuitreiking van dat jaar meldt dat de academie 's avonds open blijft tot negen uur en de volgende dag te bezoeken valt van acht uur 's morgens tot opnieuw negen uur 's avonds.[1108] Het kan best wezen dat ook al daarvoor de prijstekeningen geëxposeerd werden. Vanaf dan blijkt het een gewoonte te zijn om de academie twee dagen open te houden ten gerieve van de 'konst-minnaers'.

Ook andere kunstenaars dan de prijswinnaars kunnen tentoon stellen: Le Doulx meldt dat Gertrude de Pelichy in 1772 op de dag van de prijsuitreiking haar werken exposeert[1109]. En ook uit de affaire met De San in 1780 blijkt dat andere personen hun werken laten bezichtigen op de dag van de prijsuitreiking.

 

Opvallend is wel dat noch het woord 'expositie' noch het woord 'tentoonstelling' ingeburgerd is. Hoogstens heeft men het over de 'konst-zael' van de academie. Het werkwoord 'exposeren' wordt wel gebruikt.

Ook in Gent blijken deze woorden nog niet ingeburgerd te zijn: daar stelt men de prijstekeningen ten toon in de 'kleine pronkzael'.[1110] De Gentse academie blijkt in de jaren 1790 ook qua exposities een voetje voor te hebben op haar Brugse zusterinstelling: in 1792 organiseert ze als eerste een 'pronkzael voor alle Nederlandsche konstenaeren', het Zuidnederlandse equivalent van de Parijse 'salons'.[1111] Voor deze tentoonstelling, die vanaf dan tweejaarlijks gehouden wordt in het Gentse stadhuis, worden alle kunstenaars van het land uitgenodigd. Er is ook een concours aan verbonden. Onder de exposanten van 1792 merken we vijf Bruggelingen: Pieter Goddyn, Bernard Duvivier, Jozef Ducq, Frans Thomas en Jan Legillon.[1112] Voor deze tentoonstelling wordt ook een catalogus gedrukt.

 

4.3.2.7 Besluit

Van de prijsuitreikingen aan de Brugse academie kunnen we zeker zeggen dat ze prestigieus en luisterrijk zijn, zodat ze onder meer vermeld worden door DERIVAL.[1113] Deze feesten worden volledig gepland en verlopen volgens een vast schema, vastgelegd door de jointe. Zij zijn aangepast aan de wensen van de mensen die het bestuur van de academie in handen hebben en haar sponsoren, dus de elites. Deze elites verlenen er dan ook hun volle medewerking aan: zo is onder meer de 'thuisleydinghe' een prima gelegenheid om zich aan een groot deel van de Brugse bevolking te manifesteren als zorgzame vaders.

Ook de gehechtheid aan de monarchie en de overheden komt voortdurend en op verschillende manieren tot uitdrukking tijdens de prijsuitreikingen.

Verder kunnen we zeggen dat de Brugse academie met haar tijd mee is: zeker vanaf 1770 organiseert ze tentoonstellingen. Ook op dat vlak wordt ze echter in de jaren 1790 voorbijgestoken door de dynamische Gentse tekenschool.

 

4.3.3 De primusvieringen

 

Met de primusvieringen bedoelen we de plechtige ontvangsten van oud-leerlingen die aan een andere academie een belangrijke prijs gewonnen hebben of iets belangrijks bereikt hebben. Welke precies de criteria zijn om zo'n primusviering het organiseren waard te achten, daar hebben we het raden naar. Zo krijgen Suvée, winnaar van de 'Prix de Rome' in 1771, en Goddyn, primus van de academie van Parma in 1782, wel een daverende ontvangst bij hun terugkeer in de vaderstad, terwijl bijvoorbeeld Van Poucke, die een werk gemaakt heeft voor de keizerin in Wenen, een gewone ontvangst te wachten stond. Andere succesvolle kunstenaars, zoals Pepers en Fernande, krijgen voor zover we weten zelfs geen officiële ontvangst door de academie.[1114]

De primusvieringen vertonen enkele gelijkenissen met de prijsuitreiking: zo worden er in de vergaderzaal van de academie toespraken gehouden en lofdichten gedeclameerd, en gaat er ook altijd een optocht uit: een 'blijde intrede'. Toch heeft een primusviering een sterk eigen karakter: het hele gebeuren is toegespitst op één enkel individu, die verheerlijkt wordt als de persoon die de idealen van de academie in praktijk gebracht heeft.

 

4.3.3.1 Jozef Suvée[1115] in 1771

Op 31 augustus wint Jozef Suvée in Parijs de prestigieuze Prix de Rome.[1116] Dezelfde dag nog meldt de prijswinnaar dat aan de Brugse academie, in bewoordingen die overlopen van lof en dankbaarheid jegens de tekenschool: "parmi les temoignages que j'en offre à mes maîtres, c'est à vous, messieurs, à qui j'en dois les premières marques".[1117] Wanneer de academie dit bericht ontvangt, zendt ze onmiddellijk een felicitatie naar Suvée en meldt ze het heuglijke feit aan de landvoogd.[1118] Dezelfde avond nog, wordt de academie geïllumineerd en wordt er een beiaardconcert gegeven. De president heeft een medaille ter beschikking gesteld voor Suvées thuiskomst.

Dat gebeurt op 16 october tijdens zware storm en regen.[1119] De confraters, die met hun koets willen deelnemen, worden om half negen 's morgens aan de academie verwacht.[1120] De stoet zal dan via Vlamingstraat, Wollestraat, Garemarkt, en Katelijnepoort naar Steenbrugge trekken, waar men de primus opwacht. Vandaar gaat het terug via Katelijnepoort en -straat, Mariastraat, Steenstraat, Markt en Vlamingstraat naar de academie.

 

Ondanks het slechte weer zijn de straten versierd en komt er heel wat volk opdagen om het gebeuren gade te slaan.[1121]

Het loont dan ook de moeite: niet minder dan 35 koetsen doen aan de optocht, die om negen uur begint. Over de volledige volgorde en samenstelling van de stoet, zijn we bijzonder goed ingelicht dankzij de 'cavalcadebouckxkens' die gedrukt werden.[1122] In deze boekjes staat vermeld wat er voorgesteld wordt, wie daarvoor verantwoordelijk is en wie er allemaal in welke koets zit.[1123] Het lijkt erop dat men vooral goede leerlingen heeft laten meelopen in de stoet, want we zien opvallend veel bekende namen. De optocht wordt geopend door enkele muzikanten en ruiters en 'De Fama' te paard. Dan volgen veertien personen, verkleed als 'Genius' of 'Romeyn', met wapenschilden en jaarschriften van en over het Brugse Vrije, de stad Brugge, het graafschap Vlaanderen, landvoogd Karel van Lotharingen, Frankrijk en Oostenrijk. Dit eerste deel van de optocht wordt afgesloten met drie ruiters 'in groene gegaloneerde kleederen'.

Vervolgens zien we acht koetsen, elk door twee paarden getrokken, 'van de primissen, die geen confrater en zyn'. Het betreft telkens de koets van een welgesteld Bruggeling, die steeds met naam genoemd wordt, en met één, twee of drie personen erin: primussen en adjoints. Hierna volgen drie 'Romeynen' met het devies en het wapenschild van de academie.

Dan merken we twee karossen op met onder meer de directeur van de Kortrijkse academie, adjoint De Rijcke en de kunstenaars Le Doulx en Lissue, gevolgd door vier wagens met 'confraters exprimi', waarin vooral kunstenaars zitten. Verder komen er vijftien koetsen met jointeleden en oud-primussen: in deze groep bemerken we onder meer de leraars Garemijn en De Cock en Pieter Norbert Van Reijschoot, 'profesor van d'academie van Gend' (verkeerd gemeld als Paulus van Reyschoot).

Hierna volgen vijf koetsen, getrokken door vier paard, met de belangrijkste notabelen van de stad zoals de abt van St.-Andries, de hoogbaljuw, de schout en de burgemeesters. Daarna komt de muziekkapel van het regiment van Vierset en 'een Compagnie Academiciens, alle in schoone groene gegaloneerde uniforme'.

Tot slot volgt de koets, met zes paarden bespannen, met president de Schietere en Jozef Suvée, waarna de stoet afgesloten wordt door 'een Compagnie van de Brugsche Troupen'.

 

Aangekomen in de academie volgt er eerst een redevoering door de secretaris en wordt de primus gecomplimenteerd door de leraars en de beste leerlingen.[1124] De vergaderzaal van de academie is behangen met tapijten en, net als bij de prijsuitreiking hangt achter het buffet boven een troon het portret van Maria-Theresia, met op de tegenoverstaande wand het portret van Karel van Lotharingen. Overal in de zaal hangen jaarschriften.

Ook voor Suvée wordt een lofdicht opgesteld en geplakt op een beschilderd paneel[1125]: bovenaan wordt een praalwagen afgebeeld, omgeven door een lauwerkrans, in de rand zien we schildersattributen en onderaan staat het wapen van de academie en de spreuk 'Aemula Lauri'.

Na de ceremonie op de academie gaat het naar het stadhuis, die ook al versierd is met jaarschriften, en dat via Sint-Jansstraat, Ridderstraat en Hoogstraat.[1126] Suvée wordt er gelukgewenst door een afgevaardigde van het stadsbestuur en ontvangt een geschenk van zilver, met de stadswapens. Daarop volgt een middag- en avondmaal in het stadhuis, bijgewoond door 140 man, 'persoonen van den eersten rang, benevens de heeren confraters. De academisten der cavalcade hebben ook in het landhuys van het Vrye een zeer treffelyk noen- en avondmael gegeven aen eene taefle van 60 couverten'.[1127] De daarop volgende dagen wordt Suvée door de een na de andere notabele uitgenodigd voor de maaltijd.

 

Na deze plechtige ontvangst in Brugge, zou het niet meer stuk gaan tussen Suvée en zijn geboortestad. Regelmatig zal de kunstschilder op bezoek komen en zonder ophouden, tot aan zijn dood, blijft hij correspondentie voeren met de academie, in het bijzonder over de resultaten van de Bruggelingen, die aan de Parijse academie studeren.

 

Suvée toont ook zeer concreet zijn dankbaarheid omtrent het feest dat voor hem in Brugge gehouden is: in 1772 schenkt hij aan de Stappens[1128] het boekje Lettre d'un universitaire[1129] en aan de academie schenkt hij bovenstaand zelfportret.[1130] Volgens LE DOULX[1131] werd voor dit werk volgend onderschrift verzonnen:

"Siet hier d'afbeelding van Suvée soo vlugge en schrand're

 sijn konst volght de nateur, hij overtreftt veel and're

 wat eyscht dit beeld? geen goud, noch geen dierbaer juweel

 een schilders-kroon gecierd door Apelles penceel".

Dit rijmpje zou wel eens verzonnen zijn door Pieter Le Doulx zelf, want volgens een ongedateerd briefje van Garemijn aan Paul De Cock heeft Le Doulx de jaarschriften bij dit portret verzonnen[1132]: "Cosyn De Cock, hebbe dit als nu maer gevonden en is over twee jaeren gemaekt door onsen confr Ledoulx:

Lofbaer gIfte Van Joseph sUVée, VerheVen aLs prIMUs Van parYs,

 In sYnen Intré bInnen brUgghe Den XVI. Van oCtober.

 DIt portraIt Is hIer geJont

 Van Den Const-sChILDer Joseph sUVée"

 

4.3.3.2 Jozef Suvée in 1780

Op 29 mei 1779 wordt Suvée 'agréé' aan de Parijse academie, iets wat hij prompt laat weten aan het thuisfront.[1133] Enkele maanden later lijkt het erop dat hij ten tijde van het St.-Lucasfeest in Brugge zal zijn, waarop de jointe beslist om hem weer plechtig te ontvangen.[1134] Het is echter loos alarm, want Suvée blijft in Parijs.

Op 30 januari 1780, dan, wordt Suvée aanvaard als volwaardig lid van de 'Académie Royale' en krijgt hij de titel van 'peintre du roy'. Onmiddellijk na ontvangst van dit bericht, wenst de academie hem proficiat.[1135] Nog geen maand later, op 23 februari, laat Suvée weten dat hij in Rijsel is en op 5 maart via Gent naar Brugge komt.[1136] Daarop beslist de jointe om die dag een diner en souper te organiseren in het stadhuis en de nieuwbakken schilder des konings met 'ene voiture' op te wachten in Aalter.[1137] De academie wordt zowel van binnen als van buiten versierd en aan de buren vraagt men hetzelfde te doen.[1138]

Op de bewuste dag spreken de deelnemende confraters af op het Bikajersplaats, waarna alle koetsen in de Zouterstraat in de juiste volgorde gezet worden. Vervolgens rijdt de suite van zestien karossen, toch heel wat minder dan in 1771, met de vlag van de academie, naar Steenbrugge, waar er afgestapt wordt aan 'het speelgoet van den heer directeur Pulinx[1139] aldaer'.[1140] Nadat Suvée zich bij de groep vervoegd heeft, wordt onder het spelen van de beiaard een optocht gehouden door de belangrijkste straten van de stad.

De stoet van 1780 is nagenoeg identiek aan die van 1771, zowel wat inhoud als volgorde van de koetsen betreft.[1141] Ongetwijfeld heeft men zich bij de voorbereiding gebaseerd op de 'cavalcadebouckxkens' van negen jaar eerder.

Na de optocht volgt een ontvangst op de academie, waar de president een redevoering houdt en Suvée een gouden medaille schenkt.[1142] Vandaar gaat het gevolg naar het stadhuis waar een 'groots' diner en souper volgt, opgeluisterd door de muzikanten van het regiment. Er wordt ook een lofdicht opgedragen, begeleid door muziek.

In dit lofdicht: 'Plegtig Lof en Eer-gejuyg toegeëygent aen den schranderen en uytmuntenden konst-schilder, d'heer Joseph Suvée'[1143], heeft men het over de carrière van Suvée, zijn reizen naar Italië, Sicilië en Malta en men meldt ook de belangrijkste schilderijen die hij de afgelopen jaren geschilderd en tentoongesteld heeft. Opnieuw wordt één exemplaar van dit lofdicht op een paneel bevestigd, dat volledig beschilderd is, onder meer met een allegorie.[1144]

's Avonds, tenslotte, wordt het academiegebouw geïllumineerd en aan de buren was gevraagd hetzelfde te doen.[1145]

 

4.3.3.3 Pieter Goddyn[1146] in 1784

Op 19 augustus 1782 laat Pieter Goddyn, oud-leerling, vanuit Rome aan de academie weten dat hij met eenparigheid van stemmen de eerste prijs gewonnen heeft in het schilderconcours van Parma[1147] en hij een gouden medaille, ter waarde van 50 dukaten, ontvangen heeft uit handen van de vorst van het hertogdom.[1148] Het bericht wordt ook gemeld in de 'Gazette van Gend'.[1149]

 

Op 25 januari 1784 keert Goddyn terug naar Brugge. Net als bij Suvée, wordt de primus ook nu weer met koetsen afgehaald aan Steenbrugge, waarna een optocht door de belangrijkste straten van de stad volgt, onder het voortdurend spelen van de beiaard.[1150] Op de academie ontvangt hij een vergulde medaille, waarna een avondmaal volgt in het stadhuis.

Ook voor Goddyn wordt een lofdicht opgesteld, doch hiervan vinden we geen exemplaar op een beschilderd paneel terug. Het gedicht doet het verhaal van Goddyns carrière en beschrijft het werk waarmee hij het concours van Parma gewonnen heeft: 'Sinon, door herders meegenomen naar Priamus, koning van Troje'.[1151]

Op 18 october 1787, St.-Lucasdag, schrijft Goddyn dat hij aan de academie, die hij als zijn 'voedster-moeder' beschouwd, een schilderij wil schenken.[1152] Het werk verbeeldt 'de mathematike ende de geographie'.[1153] Daarop wordt de kunstschilder thuis bedankt door drie jointeleden en samen met zijn familie uitgenodigd op een souper die ter zijner ere in het stadhuis gehouden zal worden.[1154]

Aangespoord door Goddyns gift, heeft ook drukker J. De Busscher een kunstwerk aan de academie geschonken: een christushoofd van Jan Van Eyck. De jointe zal dit werk laten inkaderen in een gouden lijst en het plaatsen in het kastje naast het buffet in de vergaderzaal.

Tijdens het souper in het stadhuis wordt opnieuw een lofdicht, die ook gedrukt wordt, voorgedragen.[1155] Daarin worden zowel Goddyn als De Busscher geloofd voor hun vrijgevigheid.

 

4.3.3.4 Augustinus Vanden Berghe[1156] in 1796

Op 4 juli 1796 brengt directeur Van Poucke van de Gentse academie zijn Brugse collega ervan op de hoogte dat zijn oud-leerling Vanden Berghe het open schilderconcours, waaraan in totaal twaalf mensen meededen, gewonnen heeft.[1157] Een paar weken later beslist de jointe dat, wanneer hij terugkomt, de president, de secretaris en assesseur Moentack hem zullen afhalen 'aen de bargie in Steenbrugge'.[1158] De prijswinnaar wordt begeleid tot aan de academie, waar de overige assesseurs en de gedeputeerden wachten, in aanwezigheid van de bestuurders van stad en departement en van een generaal.[1159] De vergaderzaal is versierd met schilderijen van de meest bekende oud-leerlingen en voor het buffet staat een troon opgesteld, waar Vanden Berghe moet plaatsnemen. Vervolgens wordt hij door de academie aanvaard als 'confrater honoraire' en wordt hem een koppel zilveren kandelaars geschonken. De 'maire' en secretaris Vande Steene houden een toespraak en er wordt een 'prael-schrift' voorgedragen.

Bij de primusviering van Vanden Berghe zien we dus geen optocht meer en ook van een feestmaal hebben we geen weet. De ceremonie blijft echter bijgewoond worden door de lokale overheden en ook wordt er opnieuw een prael-schrift opgesteld.

 

4.3.3.5 Andere primusvieringen

HOSTEN[1160] beweert dat ook Karel Van Poucke[1161], de latere directeur van de Gentse academie, bij zijn terugkeer in Brugge op 26 september 1776 plechtig onthaald werd. Daarvan hebben we echter nergens bevestiging gevonden.

 

In 1782 verleent de academie verleent haar medewerking aan de viering van Frans Beyts, 'primus van Loven', die vlakbij de academie woont.[1162] De stoet waarmee Beyts op 25 augustus van dat jaar, zijn plechtige intrede doet, passeert voorbij de academie. Daarom wordt het gebouw versierd als op de dag van de prijsuitreiking. Bovendien worden alle wapenschilden van de vorige primussen van Leuven die uit Brugge afkomstig waren, aan de gevel gehangen. 's Avonds wordt de academie verlicht.

Primus Beyts, die in 1787 confrater van de academie wordt, is ook uitgenodigd voor het feestmaal van St.-Lucasdag van dat najaar.[1163]

 

In 1799 zien we voor de derde maal een plechtige ontvangst van Suvée op de academie. De kunstschilder heeft namelijk het schilderij 'Dibutades of de Uitvinding van de tekenkunst' aan de academie geschonken. De redevoeringen die door Suvée en secretaris Vande Steene uitgesproken werden bij dit laatste bezoek van Suvée aan Brugge, zijn gedrukt geworden.[1164]

Jozef Suvée zegt dat hij het werk schenkt uit erkentelijkheid tegenover de academie, nu hij zijn ambt als directeur van de 'Académie de France' in Rome zal opnemen. Het antwoord van Vande Steene in naam van de hele Brugse academie luidt dat het eigenlijk Suvée is die bedankt moet worden: 1. hij was immers de eerste die onze school bekend maakte in de 'hoofdstad', 2. hij heeft steeds de Brugse oud-leerlingen in Parijs gesteund, 3. nu gaat hij naar Rome, waar hij nog nuttiger kan zijn voor de jonge kunstenaars, 4. hij schenkt een schilderij, 5. hij is de grootste aansporing voor onze confraters om de academie te blijven steunen en 6. hij is de grootste aanmoediging voor onze leerlingen.

Ook bij deze plechtige ontvangst weten we niet of er een feestmaal gehouden is.

 

4.3.4 Bijzondere evenementen

 

4.3.4.1 Het Te-Deum van 1767

Op zondag 1 maart 1767 laat de academie in de jezïetenkerk een Te-Deum zingen naar aanleiding van de genezing van haar protecteur, landvoogd Karel van Lotharingen.[1165] Een week daarvoor had abt Robertus Van Severen van Ter Duinen, president van de academie, toegezegd om de plechtigheid te leiden.[1166]

Op de dag zelf van het Te-Deum verzamelen zich meer dan 300 confraters en 200 academiciens in de academie, aldus de 'Gazette des Pays-Bas' van 5 maart 1767.[1167] Boven de poort in de Zouterstraat hangt het jaarschrift: 'ConVaLUIt prInCeps, gaUDete oMnes'. Vandaar trekt men 'en bon ordre' in een stoet naar de jezuïetenkerk, voorafgegaan door de muziekkapel van het regiment van Vierset en twee leerlingen met een plakkaat met de tekst: 'Den proteCteUrs ersteLtenIs VerheUgD IDer Const-oeffenaer'. Boven het altaar in de kerk, tenslotte, is het wapen van de landvoogd aangebracht met de jaarschriften: 'ConVaLUIt prInCeps, MUnera ferte Deo' en 'hoC ereXIt aCaDeMIae zeLUs'.[1168]

Uit een handgeschreven opmerking op deze 'Gazette des Pays-Bas', blijkt dat het hier opnieuw de academie is, die opdracht gegeven heeft tot het plaatsen van dit artikel: het heeft haar lb 0-10-6 courant gekost.

 

4.3.4.2 Het gouden jubileum van de academie in 1768

In 1768 wil de academie, tegelijk met de prijsuitreiking, haar vijftigjarig jubileum vieren. De jointe organiseert dat feest op 24 mei 1768: een mis in de jezuïetenkerk, gevolgd door het oprichten van een mausoleum voor Jan Van Eyck in de St.- Donaaskathedraal.[1169] Daarna gebeurt de prijsuitreiking zoals gewoonlijk in een versierde Poortersloge. 's Avonds wordt het academiegebouw geïllumineerd en volgt er een groot feestmaal van meer dan honderd couverts.[1170]

Een opmerkelijke zaak is dus het herstellen van de graftombe van Jan Van Eyck in de St.-Donaaskathedraal. Dat kadert in de herwaardering die de eigen 'nationale' schilderkunst overal in Europa in de achttiende eeuw krijgt.[1171]

De vereiste machtiging voor de herstelling wordt moeiteloos verkregen door Garemijn, die ook het ontwerp voor het monument maakt: een 'pyramide' met in een medaillon het portret van Van Eyck.[1172] Daaronder staat het vroegere grafschrift, een aantal versregels van de capucijn Fidelius uit Kortrijk en het jaarschrift 'hoC Ita restaUra VIt aCaDeMIae zeLUs'. Omdat het nodige geld er niet is, stelt de academie zich tevreden met een uitvoering in geschilderd hout. Het schilderwerk wordt gedaan door Paul De Cock. Dit voorlopige timmerwerk heeft er nog gestaan tot aan de afbraak van de kerk in de Franse tijd.

 

In verband met dit werk door De Cock naar een ontwerp van Garemijn is er in het academie-archief[1173] een ongedateerd en ongesigneerd briefje in het handschrift van Jan Garemijn bewaard: " portraIt Van Joannes Van eYCk, sChILDer, Den LuYster Van brUgghe,  Was InVenteUr In oLie-VerWe.

 1420 cosyn De Cock, dit jaerschrift is het jaer 1420 synde als dan geinventeert. My dunck dat voor die, die geen latyn en verstaen oock in het Vlaems onders ofte boven, de portraiten wel soude zyn, a gouverno".

 

Omtrent het vijftigjarig 'jubel-feest' is nog de tekst van een drinkliedje overgeleverd[1174] en een lofdicht.[1175] Dat laatste is blijkbaar het resultaat van een wedstrijd uitgeschreven voor rederijkers want de titel luidt: "Lof en nut der teekenkonst, dienend tot antwoord der prijskaert van den 1 mey 1768 ter gelegentheyd van het 50 jaerig jubelfeest der gratuite leerschool ofte academie...". In deze tekst worden drie stellingen verkondigd: 1. nooit had Brugge meer kunstenaars dan nu, 2. in geen enkele stad worden de kunsten met meer luister onderwezen en 3. de tekenkunst is de basis van alle kunsten.

 

4.3.4.3 De lijkdienst voor president Simon in 1787

In januari 1787 sterft schout François-Xavier Simon, president van de academie. De jointe beslist daarom om op 30 januari een speciale mis op te dragen in aanwezigheid van de familie, een groot aantal confraters en de leerlingen.[1176] De 'regie' is in handen van principaal De Cock: hij laat de Sint-Walburgakerk, waar de plechtigheid doorgaat, prachtig versieren met zwarte stoffen, geleverd door zijn broer Hubert, en met de wapenschilden van de overledene, geschilderd door adjoint De Rijcke.[1177]

Op de bewuste dag komen leraars en leerlingen om tien uur 's morgens bijeen op de academie. Vervolgens trekt men in stoet via de Oude Beurze, Kraanbrug en St.-Jansstraat naar de kerk. Vooraan wordt de vlag van de academie gedragen, met een rouwfloers eraan vastgehecht en in het midden dragen de leerlingen een groot wapenschild, eveneens met een rouwsluier bedekt. In de kerk gaan alle leerlingen in het midden zitten en luiden alle klokken. Na de mis, keert men in groep terug naar de academie en wordt het groot blazoen boven de ingang vastgemaakt, waar het nog zes weken blijft hangen.

 

4.3.4.4 De lijkdienst voor principaal De Cock in 1802

Ook wanneer De Cock sterft, rond 10 januari 1802, besluit de jointe een speciale mis te vieren, maar nu in de St.-Jacobskerk.[1178] Hoewel we niet over een beschrijving van deze plechtigheid beschikken, kunnen we uit de academierekeningen afleiden dat het een gezongen dienst betreft, want er wordt een zangmeester betaald, dat er speciaal een kruis geleverd wordt en dat er voor meer dan twee en een halve pond was verbruikt is.[1179]

 

4.3.5 Besluit

Als besluit van het onderdeel over de feesten van de academie, kunnen we dezelfde opmerkingen maken als in het besluit van het stuk over de prijsuitreikingen.

De feesten van de academie zijn gecontroleerd: het volledige verloop wordt op voorhand gepland. Tegen wat niet voorzien is, moeten maatregelen genomen worden.

Voor haar feesten kan de academie steeds rekenen op de bereidwillige medewerking van de Brugse notabelen. De verschillende overheden steken graag een handje toe bij het organiseren of het begeleiden van de feesten. Deze gebeurtenissen komen immers steeds tegemoet aan de wensen van de elites: de overheden en notabelen worden voorgesteld als beschermers van de kunsten en als bezorgde vaders. Steeds opnieuw geeft de academie blijk van royalistisch gezind te zijn.

Wanneer de academie naar buiten treedt, presenteert ze zich steeds als één blok: confraters, bestuur, leraars en leerlingen zijn als het ware één grote kunstminnende familie. Daarbij geeft men zich soms over aan pure zelfverheerlijking, zoals in sommige lofdichten, hetgeen een kwestie is van zelfbevestiging.

Vanzelfsprekend heeft dit alles ook tot doel de confraters, die tenslotte met hun financiële bijdragen de academie bestaansmiddelen verschaffen, eraan te herinneren wat een belangrijke en nuttige instelling zij wel sponsoren. Ook kunnen zo nieuwe confraters te recruteren.

 

 

4.4 De kunstcollectie

Over verschillende aspecten van de kunstcollectie van de academie hebben we het al gehad, onder meer tijdens de bespreking van het financieel beheer van de academie en het onderdeel over het didactisch materiaal.

Vele keren hebben we melding gemaakt van aankopen en schenkingen van kunstwerken door en aan de academie. Denken we maar aan de portretten van keizerin Maria-Theresia en landvoogd Karel van Lotharingen die de vergaderzaal sieren, het schilderij van de H. Drievuldigheid door De Cock, die door de rederijkerskamer van de H. Geest besteld werd voor de vergaderzaal, het zelfportret van De Visch en diens allegorie 'Karel van Lotharingen als beschermer van de kunsten', Suvées zelfportret en 'De uitvinding van de tekenkunst', De Rijckes St.-Lucas, Goddyns 'Allegorie van wis- en meetkunde' en het 'Hoofd van Christus' van Van Eyck dat door De Busscher aan de academie geschonken werd.

 

Daarnaast zijn er heel wat schenkingen waarvan we nog geen melding gemaakt hebben:

Zo schenkt oud-leerling en 'koninklijk beeldhouwer' Jozef Fernande rond St.-Lucas 1780 een buste van Marie-Antoinette, waarvan het origineel zich aan het hof te Wenen bevindt, een plaasteren Jupiter-figuur en enkele tekeningen.[1180] Uit een brief van Fernande aan De Cock blijkt dat de werken tentoongesteld worden op de vergaderzaal en dat Fernande aan alle 'messieurs' geschreven heeft.[1181] Verder vraagt de beeldhouwer ook dat zijn verwanten de werken zouden mogen zien, nadat de 'heren' ze hebben bekeken.

Een half jaar later volgt beeldhouwer Karel Van Poucke het voorbeeld van zijn collega: hij zendt de academie een buste van Maria Carolina, koningin van Napels, waarvan het origineel zich ook aan het hof te Wenen bevindt.[1182]

In 1789 dan, schenkt Frans Vander Donckt een miniatuurportret van De Cock en een zelfportret aan de academie.[1183] En zijn vriend, Frans Wynckelman begiftigt de tekenschool in 1793, wanneer hij president wordt, met een schilderij dat een 'Gezicht op La Cana, Napolitaans dorp' voorstelt.[1184]

En Jan Karel Verbrugge schenkt in 1795 zijn 96ste werk aan de academie.[1185] Hetzelfde jaar doet hij ook aan de Gentse academie een 'cabinetstuksken' cadeau.

Hubert De Cock tenslotte, belooft, bij de dood van zijn broer in 1802, om per testament aan de academie een buste van de overledene na te laten.[1186] Ook schenkt hij de academie onmiddellijk al een schilderij van zijn broer.

 

Zoals eerder gezegd, worden tijdens de prijsuitreikingen tentoonstellingen gehouden met werken van de prijswinnaars en andere kunstenaars. Uit de brief van Fernande, hierboven aangehaald, blijkt dat ook op andere momenten een beperkt tentoonstellingetje kon georganiseerd worden. Tenminste in 1761, wordt er ook een tentoonstelling georganiseerd van een nalatenschap dat ter veiling zal aangeboden worden: de veilingcatalogus van het kunstbezit van wijlen Henri Joseph Vleys[1187] meldt vooraan de notitie: "Deze boeken sullen konnen gesien worden op d'academie...". Daar vindt ook de auctie zelf plaats. Van overige veilingen of tentoonstellingen op de academie hebben we geen weet.

 

Ook al eerder vermeld is het feit dat alle winnende prijstekeningen bewaard werden en dat in de eerste jaren van de academie, in de jaren 1720, de bepaling bestond dat elke tekenaar en schilder die in Brugge actief is een werk moest afstaan voor de 'confreriekamer'. Van dergelijke bepaling wordt na de heroprichting in 1738-1739 niets meer vernomen.

 

Op 22 februari 1797 wordt in de jointevergadering een petitie voorgelezen, uitgaande van de academie en bedoeld voor het bestuur van het Leiedepartement: de academie vraagt daarin om een museum te mogen oprichten, met werken, die onder meer verzameld kunnen worden uit de afgeschafte kloosters.[1188]

Deze petitie is een gevolg van een beslissing van de prefectuur om alle boeken en kunstwerken uit de opgeheven instellingen te inventariseren.[1189] Dat gebeurt overigens door drie oud-leerlingen van de academie: de kunstschilders Frans Vander Donckt en Pieter Goddyn en beeldhouwer Maximilaan Van Lede.

Zij trekken daarvoor op reis door heel het Leiedepartement. Uiteindelijk wordt het museum ingericht in de 'Ecole Centrale'.[1190]

 

 

4.5 Het succes van de oud-leerlingen van de academie

 

Het is onmiskenbaar zo dat de Brugse academie in de achttiende eeuw heel wat succesvolle kunstenaars heeft voortgebracht. Velen van hen bleven niet in Brugge hangen, maar trokken naar een andere stad of naar het buitenland, waarbij Parijs overduidelijk het mekka is, gevolgd door Rome.

ROCHEBLAVE[1191] telt tussen 1765 en 1812 niet minder dan 28 Brugse kunstenaars die les volgen aan de 'Académie Royale de peinture et de sculpture'. Daarmee is de Reiestad het best vertegenwoordigd van alle huidige Belgische gemeenten, gevolgd door Brussel (21 leerlingen), Doornik (18 leerlingen) en Luik en Antwerpen (elk 12 leerlingen). Daarbij moeten nog een pak leerlingen geteld worden, die van andere steden afkomstig zijn, maar gestudeerd hebben aan de Brugse academie. En COEKELBERGHS[1192] telt tussen 1700 en 1830 achttien Brugse kunsschilders in Rome; zestien van hen vallen te situeren in de tweede helft van de achttiende eeuw.

 

Leerlingen die naar een andere stad vertrekken om er verder te studeren, krijgen van de academie een getuigschrift mee. Deze attesten vermelden hoe lang de betrokkene de academie bezocht heeft en eventueel welke prijzen hij behaald heeft. Het wordt in het Frans geschreven, met het zegel van de academie bekleed en door de secretaris ondertekend.[1193] We beschikken over dergelijke aanbevelingsbrieven voor Jacob Van Hecke (1772), beeldhouwer Jozef Sommeville (1772), architect Bruno Bourla[1194] (1773), architect Adriaan De Badts (1773)[1195], schilder Karel Ballée en architect Jan Barbier[1196].

 

Het is vanzelfsprekend onmogelijk om van alle succesvolle oud-leerlingen van de academie een levensschets te maken. Daarom zullen we ons hieronder beperken tot een lijstje van de oud-leerlingen van de klassen figuurtekenen, waarvan we weten dat ze naar het buitenland getrokken zijn. Voor de leerlingen van de figuurklassen valt dat immers, dankzij de werken van LE DOULX, DIENBERGHE, ROCHEBLAVE en COEKELBERGHS makkelijker te achterhalen, dan voor de architectuurtekenaars. Ook al hebben we bij hen vanzelfsprekend ook succesvolle leerlingen, met als uitschieter Jan Faulte die architect van het nieuwe paleis van Karel van Lotharingen in Brussel wordt.[1197] Ook iemand als Hendrik Pulinx jr, die enige jaren in Parijs gestudeerd heeft, bouwt een succesvolle carrière uit, onder meer als architect en als 'directeur van de navigatie'.[1198]

 

Bij het doorlopen van de hierboven vermelde werken[1199] bekwamen we volgend lijstje van oud-leerlingen van de figuurklassen die naar het buitenland getrokken zijn:

  1. Matthias De Visch, eerste primus van de Brugse academie en later principaal, verblijft tussen 1723 en 1732 in Parijs en Rome.[1200]

  2. Boetseerder en porseleinbakker Paul Cyfflé is leerling van beeldhouwer Van Hecke en van de academie. In 1741 gaat hij naar Parijs. Na zeven jaar in de Franse hoofdstad, reist hij naar Lotharingen en Wenen en wordt tenslotte directeur van de koninklijke porseleinfabriek in Luneville. Later keert hij nog terug naar Brugge, waar hij tevergeefs tracht een gelijkaardige fabriek op te richten.

  3. Dominicus Plasschaert, primus van de klas naar plaaster in 1747, reist samen met Jan Faulte naar Italië en Engeland vooraleer zich definitief in Sint-Winnoksbergen te vestigen.

  4. Paul De Cock, primus van de klas naar plaaster in 1741 en van de architectuurklassen in 1743, trekt in 1748 naar Parijs en Valenciennes.

  5. Willem Du Hamel (1722-1800), leerling van De Visch, gaat studeren bij Descamps aan de academie van Rouen, trekt daarna naar Parijs, maar vestigt zich tenslotte in Londen als schilder van portretten en miniaturen.

  6. Bernard Verschoot, in 1749 primus van de klas naar plaaster, gaat naar Parijs en Rome en wordt uiteindelijk hofschilder te Brussel en directeur van de hoofdstedelijke academie.

  7. Beeldhouwer Pieter Pepers sr, studeert tussen 1751 en 1759 in Parijs als leerling van de academie en van Slodtz.[1201]

  8. Norbert Heylbrouck jr, primus van de klas naar plaaster in 1753 en van de klas naar model in 1757, gaat naar de academie in Parijs en werkt daarna enige jaren met succes in Gent, vooraleer adjoint van de Brugse academie te worden.

  9. Landschapsschilder Jan Billoo, leerling van De Visch, trekt in 1763 naar Parijs, in gezelschap van Suvée, De Muynck, Van Poucke en Fernande, en blijft daar wonen.

  10. Andries De Muynck, primus van de klas naar model in 1763, trekt datzelfde jaar met Suvée, Billoo, Van Poucke en Fernande naar Parijs, waar hij in 1766 als beschermeling van Bachelier leerling wordt van de 'Académie Royale'. Later vergezelt hij Suvée naar Rome, waar hij tenslotte directeur wordt van het Vlaamse St.-Juliaanshospitaal.

  11. Jozef Suvée, wint, zoals eerder gezegd, in 1771 de Prijs van Rome aan de Parijse academie, en trekt dus naar die stad, wordt later schilder des konings in Parijs en uiteindelijk directeur van de 'Académie de France' in Rome.[1202]

  12. Beeldhouwer Karel Van Poucke, die samen met Billoo, Suvée, De Muynck en Fernande naar Parijs gaat, wordt daar leerling van Pigalle en in 1766 van de 'Académie Royale' als beschermeling van Coustou. Daarna reist hij onder meer naar Rome en werkt hij aan het hof te Napels en te Wenen, vooraleer zich definitief te Gent te vestigen

  13. Beeldhouwer Jozef Fernande studeert vanaf 1763 in Parijs, eerst aan de 'Académie de St.-Luc' en dan als beschermeling van Vassé aan de koninklijke academie. Hij reist zes jaar door Italië en verblijft enige tijd aan het hof te Wenen, vooraleer beeldhouwer te worden aan het hof te Brussel. Op het einde van zijn leven woont hij terug in Brugge.

  14. Jan Legillon is van 1760 tot 1766 leerling van Descamps in Rouen, studeert vervolgens aan de Parijse academie als beschermeling van Bachelier, verblijft achtereenvolgens in Marseille, Toulouse en Rome en terug in Brugge. Uiteindelijk wordt hij lid van de Parijse academie.

  15. Eustachius Maelfeyt jr, primus van de klas naar model in 1766, trekt naar Parijs en Rome en is enige tijd soldaat in Napels vooraleer naar zijn geboortestad terug te keren. Daar wordt hij krankzinnig, waarna hij naar Brussel vertrekt.

  16. Jozef Maelfeyt, broer van Eustachius, is tekenaar. Hij reist door Frankrijk en naar Rome, maar moet wegens krankzinnigheid in 1775 terugkeren.

  17. Jacob Prince, primus van de 'compositie van de figeure' in 1768, trekt naar Parijs, maar om wille van zijn handicap is hij al na enkele maanden genoodzaakt terug te keren.

  18. Jozef Sommeville schrijft zich in november 1773 in aan de Parijse 'Académie Royale de peinture et de sculpture'.

  19. Jacob Lauwers is leerling van Prince en de academie. Met medeleerling Calis, waarvan we verder niets weten, trekt hij naar Rome, waar zij opgevangen worden door Suvée en De Muynck. Zij houden er een winkel open met schildermateriaal. In 1779 gaan beiden naar Parijs, waar Calis sterft, en Lauwers zich inschrijft aan de academie. Uiteindelijk verzeilt hij in Amsterdam, waar hij medelid en 'jugeerder' van de academie wordt.

  20. Karel Ballée wordt in maart 1777 leerling van de Parijse academie als leerling van Bachelier. In 1791 is hij getuige bij Garemijns huwelijk.

  21. Jozef Beirens is van 1778 tot 1781 leerling van Suvée in Parijs.

  22. Pieter Goddyn, primus van de klas naar model in 1772, trekt naar Parijs en Rome, wordt primus van de academie van Parma in 1782 en vestigt zich twee jaar later definitief in Brugge.

  23. Gerard De San reist naar Parijs, studeert enige tijd aan de pauselijke academie in Rome en werkt een poos in Parma, woont dan weer in Brugge, maar wordt tenslotte directeur van de kunstacademie van Groningen.

  24. Frans Vander Donckt werkt in 1780 enige tijd op een 'comptoir' in Marseille, maar gaat vervolgens naar Parijs. Na enkele jaren te Brugge, maakt hij van 1789 tot 1791 een reis naar Parijs en Rome. In 1802 volgt hij De Cock op als principaal van de Brugse academie.

  25. Augustinus Vanden Berghe, in 1778 primus van de klas naar model, schrijft zich op 26 augustus 1779 in aan de Parijse academie als leerling van Bachelier. In 1789 maakt hij een reis door Holland en gaat hij naar Parijs. Uiteindelijk wordt hij in 1796 directeur van de normaalschool te Beauvais.

  26. Beeldhouwer Maximiliaan Van Lede, een neef van Vanden Berghe, studeert van 1781 tot 1789 aan de Parijse academie als beschermeling van Jozef Suvée. In 1787 wordt hij er tweede in een concours. Hij verblijft ook een jaar in Londen, waar hij bevriend met John Bacon, beeldhouwer des konings. Van Lede werkt er onder andere mee aan het monument voor Dr. Johnson in St Paul's Cathedral.[1203] Verder maakt hij vooral schouwen en pendules.

  27. Frans Wynckelman schrijft zich in 1781 op achttienjarige leeftijd in aan de Parijse academie als leerling van Suvée. Van 1784 tot 1790 verblijft hij in Rome. Vanaf 1793 is hij president van de academie.

  28. Bernard Duvivier, primus van de klas naar model in 1782, is van 1783 tot 1790 leerling van Suvée in Parijs en trekt daarna nog naar Rome.

  29. Beeldhouwer Jozef De Ridder schrijft zich op 5 juli 1783 in aan de 'Académie Royale. Als beschermheer zien we Suvée.

  30. Jacob Madere studeert van 1784 tot 1787 aan de Parijse academie als beschermeling van Suvée.

  31. Jozef Ducq, primus van de klas naar model in 1786, studeert van 1786 tot 1792 aan de Parijse academie als pupil van Suvée. In 1795 keert hij naar Parijs terug. Ducq wordt in 1815 principaal van de Brugse academie.

  32. Beeldhouwer Pieter Pepers jr wordt in 1787 leerling van de Parijse academie, met Suvée als beschermheer.

  33. Willem Geysen, primus van de klas naar model in 1788, is eveneens leerling van Suvée aan de academie van Parijs van 1789 tot 1790. Hij wint er een eerste prijs, maar wordt ziek en moet terugkeren naar Brugge.

  34. Graveur Jozef De Meulemeester, leerling van Suvée in Parijs vanaf 1797, wint in 1800 een eerste prijs van de Parijse academie. Zijn gravures zijn zeer populair in Brugge

  35. Frans Kinsoen, primus van de klas naar model in 1790, verblijft rond de eeuwwisseling ook enige tijd in Parijs, waar hij huwt met de dochter van Napoleons hofarchitect. Uiteindelijk wordt hij hofschilder van Jerome Bonaparte en later Lodewijk XVIII.[1204]

  36. Jozef Odevaere, primus van de klas naar model in 1797, trekt nog hetzelfde jaar naar Parijs, waar aanvankelijk Suvée zijn leraar is. In 1804 zou hij primus van de Parijse academie worden.

  37. Frans Van Paemel, tweede van de klas naar model in 1778, trekt in 1790 naar Holland, waar hij twee jaar later sterft.

  38. Matthias Vanden Bogaerde wordt in 1797 leerling van Suvée in Parijs.

  39. En op precies dezelfde datum als Vanden Bogaerde wordt ook Jan Vande Male aan de Parijse academie ingeschreven als leerling van Suvée.

  40. Pieter Ramaut, primus van de klas naar model in 1793, wordt ook in 1797 leerling van Suvée in Parijs.

  41. Albert Gregorius, primus van de klas naar model in 1800, schrijft zich hetzelfde jaar nog in aan de Parijse academie. Hij zou zich blijvend te Parijs vestigen, maar komt in 1835 terug in Brugge wonen, nadat hij aanzocht is om principaal van de academie te worden.

  42. Lodewijk Gerbo, tweede van de klas naar model in 1793, wordt in 1802, op 32-jarige leeftijd, leerling aan de Parijse academie. In de 'hoofdstad' woont hij in bij Ducq.

  43. Beeldhouwer Jan Calloigne, tenslotte, schrijft zich ook in 1802 in aan de academie van Parijs. Zijn leraar aldaar is Chaudet. Calloigne zou van 1829 tot 1830 principaal zijn van de Brugse academie.

Uit dit beperkte lijstje mag blijken dat heel wat oud-leerlingen van de academie naar het buitenland trekken, hetzij om zich te vervolmaken, hetzij om er zich te vestigen. Bijna altijd is de eerste bestemming Parijs. Dat heeft ontegensprekkelijk veel te maken met de figuur van Jozef Suvée, die tussen 1778 en 1799 leraar of beschermheer is van maar liefst veertien 'Brugse' kunstenaars. Rome is vanzelfsprekend de tweede meest populaire verblijfplaats voor de oud-leerlingen van de Brugse academie.

In de meeste gevallen blijft men meerdere jaren van huis weg. In sommige gevallen vestigt men zich definitief in het buitenland.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[999] RYCKAERT (M.). o.c., pp. 164-165.

[1000] HOSTEN (E.) & STRUBBE (E.). De Brugsche academie..., p. 98.

[1001] SCHOUTEET (A.). Gedenkweerdige Aenteeckeningen an Jan Karel Verbrugge..., p. 21.

[1002] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(7).II, boekje 1773-1774.

[1003] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., appendix, p. 9.

[1004] Zie: DE WITTE (A.). La médaille au palmier de l'academie de peinture et d'architecture de Bruges. La Gazette numismatique, t. III, 1898, pp. 7-10 en 35-38; en TAELMAN (J.). Brugse legpenningen. Brugge, eigen beheer, 1992, pp. 96-97.

[1005] DE SMET (F.). o.c., p. 71.

[1006] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[1007] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(3).II, boekje 1768-1769.

[1008] Graaf Karl von Zinzendorf is een Oostenrijks staatsman, zoon van de beroemde Hernnhutter Nikolaus Ludwig. Uit zijn 'Berichte des Grafen Karl von Zinzendorf über seie handelspolitische Studienreise durch die Schweiz 1764', blijk dat hij veel aandacht voor genootschappen.(IM HOF (U.). o.c., passim).

[1009] SMB, Steinmetzabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[1010] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(7).II, boekje 1773-1774.

[1011] SAB, OAB, academie, 20. Dit boek werd ook later nog, door de stedelijke academie en zelfs door de stedelijke musea, gebruikt als guldenboek. Naast de hierna besproken personages uit de achttiende eeuw, bevat het onder meer ook de handtekeningen van de koningen Willem I, Leopold I, Leopold II, Albert I en prins Karel.

[1012] De wapens van deze personen werden pas omstreeks 1784-1785 in het guldenboek geschilderd blijkens SAB, OAB, academie, 93, rekening van 1784-1785.

[1013] SAB, OAB, 118: resolutieboeken stadsbestuur, register 1753-1756, f° 272 v°.

[1014] SAB, OAB, academie, 10, brief van Crumpipen d.d., 28/3/1767.

[1015] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 29/8/1781.

[1016] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 3/6/1781; Le voyageur bienfaisant ou anecdotes du voyage de Joseph II..... Parijs, Lemarié, 1782, pp. 74-77; SCHOUTEET (A.). Ghedinckboek van M.F. Allaert. Een Brugse kroniek over 1713-1787. Brugge, 1953, pp. 50-51 en SCHOUTEET (A.). De pen van Jozef II op de Brugse academie. ASEB, 1958, p. 71.

[1017] Deze pen lijkt al in 1893 verdwenen te zijn uit het academie-archief, zo blijkt uit de 'Inventaire des pièces, registres et documents remis aux Archives communales, et provenant de l'ancienne Académie des Beaux arts de Bruges': zie SCHOUTEET (A.). Inventaris..., pp. 44-49.

[1018] Le voyageur bienfaisant..., p. 88.

[1019] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 27/4/1794.

[1020] Zie: FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., p. 129.

[1021] ROCHE (D.). Le Siècle des Lumières en province..., vol.1, p. 113.

[1022] VANDENBROECK (P.). Stadscultuur: tussen bovengrondse eenheid en onderhuidse strijdStad in Vlaanderen..., p. 89.

[1023] SOLY (H.). Openbare feesten in Brabantse en Vlaamse steden, 16de-18de eeuw. Het openbaar initiatief van de gemeenten in België. Historische grondslagen (ancien régime). 11de internationaal colloquium. Spa, 1-4 sept. 1982. Handelingen. Brussel, Gemeentekrediet, 1984, p. 607.

[1024] SOENEN (M.). Fêtes et cérémonies publiques à Bruxelles aux Temps Modernes. Bijdragen tot de Geschiedenis. jg. 68, 1985, p. 101.

[1025] ROCHE (D.). o.c., vol.1, p. 141, 145 en 149.

[1026] Abrégé historique des sciences et des Beaux-Arts en latin et en françois par M. l'abbé *** professeur royal. Brugge, Joseph Van Praet, 1781, p. 343.

[1027] NEEFFS (Em.). o.c., vol.1, p. 65.

[1028] PINCHART (M.A.). Recherches sur l'histoire et les médailles des académies et des écoles de dessin, de peinture, de sculpture, d'architecture et de gravure en Belgique. Revue de la Numismatique Belge, t. IV, 1848, p. 200, meldt zo'n stoet in 1741. SAB, OAB, academie, 89 bevat een drukwerkje over zo'n stoet in 1740. Dus ofwel is PINCHART verkeerd, ofwel geep er in beide jaren zo'n festiviteit plaats.

[1029] Voor de bespreking van de St.-Lucasfeesten deden we beroep op de resoluties van het academiebestuur (SAB, OAB, academie, 1, 2 en 3) en de uitnodigingsbriefjes voor deze feesten (SAB, OAB, academie, 89).

[1030] Voor een voorbeeld: zie bijlage.

[1031] Ieder jaar wordt op de uitnodiging tot het St.-Lucasfeest alle confraters vermeld die het afgelopen jaar overleden zijn.

[1032] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., beginbladzijden.

[1033] Een probleem is wel dat Dienberghe, voor zover we konden achterhalen, noch leerling noch confrater van de academie was. Ook wordt nergens anders over het toekennen van deze medaille gesproken, wat wel vreemd is, aangezien we juist over de jaren na 1775 over het meeste archiefmateriaal beschikken. Zelfs het verslag van de jointevergadering die het St.-Lucasfeest van 1776 voorbereidt (SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 6/10/1776), rept daar met geen woord over. De medaille die DIENBERGHE zegt gekregen te hebben, is volgens de beschrijving dezelfde als die van Jozef Macqué, primus van de derde architectuurklas in 1759.

[1034] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 4/10/1795.

[1035] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 19 vendémiaire VIII ( 2 october 1800).

[1036] LE DOULX (P.). o.c., p. 228.

[1037] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 2/6/1776.

[1038] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., p. 137.

[1039] SAB, OAB, academie, 19.

[1040] SAB, OAB, academie, 1, f° 18 r°.

[1041] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d.21/3/1753.

[1042] SAB, OAB, academie, 89, Gazette de Bruxelles d.d. 6/6/1757 en de Gazette van Antwerpen d.d. 7/6/1757.

[1043] DE WITTE (A.). La médaille au palmier de l'academie de peinture et d'architecture de Bruges. La Gazette numismatique, t. III, 1898, pp. 8-9.

[1044] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 30/5/1766.

[1045] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 8/6/1770.

[1046] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., p.46.

[1047] Ibidem, appendix, p. 70 en SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 17 mei 1782.

[1048] SAB, OAB, academie, 10, brief van de secretaris van de centrale administratie van het Leiedepartement d.d. juli 1797 en brief van vice-president J. Lauwereyns de Diepenhede en secretaris Roels, niet gedateerd, maar waarschijnlijk uit 1797.

[1049] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 25 r°.

[1050] Het betreft hier het 'Oud Hof van Sint-Joris', de terreinen en gebouwen van de kruisbooggilde van Sint-Joris, aan de westzijde van de Sint-Jorisstraat. (RYCKAERT (M.). o.c., p.166-167).

[1051] Zie de verslagen in de verschillende nieuwsbladen, bewaard in SAB, OAB, academie, 89, en voor 1797: SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 25/6/1797.

[1052] Den Vlaemschen Indicateur ofte aenwyser der Wetenschappen en Vrye Konsten. Gent, gebroeders Gimblet, vol.1, 1779, p. 266 en 295, en vol.3, 1780, p. 65.

[1053] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 30/8/1763.

[1054] TRIPS (E.). Het middelbaar onderwijs te Brugge in de Franse tijd, 1794-1814. B., 1981, pp. 129-130.

[1055] SCHOUTEET (A.). Gedenkweerdige Aenteeckeningen van Jan Karel Verbrugge..., p. 26.

[1056] Voor 1776: SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 2/6/1776 en SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 4/6/1776; voor 1778: SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 15/6/1778; voor 1782: SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 27/5/1782; voor 1788: VERHAEGEN (P.). Journal d'événements divers et remarquables (1767-1797) de Robert Coppieters. Brugge, 1907, p. 116; en voor 1793: SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend, d.d. 2/9/1793.

[1057] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 2/9/1793.

[1058] SAB, OAB, academie, 19, 'marche van de carossen'.

[1059] Robert F.G. Coppieters (1727-1797) is van 1768 tot 1792 burgemeester van schepenen. Hij wordt confrater in 1755 en zetelt in de jointe van 1775 tot 1777 en van 1786 tot 1789. Hij werd geportretteerd door Jacques De Rijcke, adjoint van de academie.

Coppieters stelt ons voor een probleem wanneer hij op 23/7/1795 in zijn dagboek noteert: "payé ma cotte à l'academie". Wat bedoelt hij juist hiermee ? De veronderstelling als zou het hier gaan om een eigen uniform voor de jointeleden gaat niet op aangezien Coppieters toen geen assesseur was. Misschien liet hij zijn wapenrok ontwerpen door iemand van de academie.

[1060] VERHAEGEN (P.). Ibidem, p. 116.

[1061] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 37 v°.

[1062] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 25/4/1768.

[1063] NEEFFS (Em.). o.c., vol. 1, p. 60.

[1064] TRIPS (E.). Het middelbaar onderwijs..., p. 130.

[1065] SAB, OAB, academie, 1, f° 16 v°.

[1066] SAB, OAB, academie, 92, rekening 1769-1770.

[1067] Zie de paragraaf over het financieel beheer enMEULEMEESTER (J.L.). Brugse edelsmeden werken voor de academie tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw. B., 1991, pp. 40-44.

[1068] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d.13/7/1786.

[1069] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 15/3/1768. Deze zin, namelijk dat de medailles van stadswege geschonken zijn, werd onderlijnd in de tekst, wat erop wijst dat de Brugse academie daar aandacht voor had: zij moest immers zelf aan haar medailles zien te geraken.

[1070] DE SMET (F.). o.c., p. 9 en 13.

[1071] Historie en inrichting..., p. 152-153.

[1072] Beeldhouwer Pieter Bral (+1777) is leerling van Pulinx. Hij is confrater vanaf 1754 en maakt na 1765 enige jaren deel uit van de jointe. Van zijn hand is het bas-relïef boven de ingangspoort van de 'Berg van Charitate', die de barmhartigheid voorstelt. Hij werkt ook mee aan het huis De Caese van het Brugse Vrije. LE DOULX (P.). o.c., p. 103, meldt dat hij zich om den brode zich vrijgemaakt heeft als steenhouwer bij het ambacht van de metselaars. Bral woonde aan de Mariabrug. (DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 335).

[1073] SAB, OAB, academie, 1, f° 18 r°.

[1074] KENIS (Y.). Les médailles des académies des Beaux-Arts dans les pays-bas autrichiens. Revue de Numismatique belge, CXXXIV, 1988, pp. 157-158.

[1075] Pieter Pepers (1730-1785) is, samen met Pulinx, de meeste gekende achttiende-eeuwse Brugse beeldhouwer. Hij is leerling van Pieter Van Walleghem en van de academie. Van 1751 tot 1759 studeert hij aan de Parijse academie, waar hij leerling is van Slodtz, die hij onder meer helpt bij het werk aan de gevel van de Saint-Sulpicekerk te Parijs. Hij zou ook een marmeren cupido gehouwd hebben voor Madame de Pompadour. Terug in Brugge, waar hij in de Smedenstraat woont, is hij vooral populair in kerkelijke kringen. In 1770 kan hij zijn schulden niet meer betalen en wordt hij in curatele gesteld.(SAB, OAB, Hallegeboden, register 24, f° 168 r°). In 1779 komt Pepers in aanvaring met het ambacht van de metselaars wanneer bij hem thuis een zerksteen 'gecalangiert' wordt. Na twee jaar zal hij moeten toegeven aan het ambacht.(DEVLIEGHER (L.). De beeldhouwer Pieter Pepers in geschil met het ambacht der metselaars, 1779-1781. B., 1955, pp. 101-105). Hij wordt confrater van de academie in 1759 en is assesseur van 1765 tot 1775 en van 1779 tot 1782. Zijn zoon Pieter jr (1761-1794) is ook beeldhouwer en wordt in 1780 primus van de klas naar model en van de 'compositie van de figeure'. (LE DOULX (P.). o.c., p. 110; DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 351; en DEVLIEGHER (L.). Pieter Pepers beeldhouwer (1730-1785). Drie Vlaamse meesters van de XVIIIe eeuw..., pp. 92-95).

[1076] DE MUNTER (V.). La médaille de Pierre Pepers à l'academie de Bruges. Revue belge de Numismatique, t. 65, 1909, pp. 24 - 29.

[1077] SAB, OAB, academie, 1, f° 24 r°. Als eerste van de hoogste klas figuurtekenen wordt ene Nicolaas De Post gemeld. Het kan natuurlijk ook zijn dat Pepers ex aequo eindigde met deze De Post en dat een en ander verkeerd ingeschreven werd in het 'Bouck van de confrerie...', waardoor ook Nicolaas De Post als enige prijswinnaar vermeld werd in SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[1078] Catalogue d'une belle collection de livres, suivi d'un beau cabinet de tableaux,... délaissés...Paul De Cock et... Hubert De Cock, 17/12/1810. Brugge, De Moor.

[1079] DE WITTE (A.). o.c., pp. 8-9.

[1080] We kunnen ons afvragen in hoeverre de medailles van 1745 en 1753 op deze medaille lijken: ook in die jaren wordt, ofwel de stad Brugge die de kunsten kroont ofwel de tekst 'Artes coronat' vermeld.

[1081] Ibidem, p.8 en TAELMAN (J.). Brugse legpenningen. Brugge, eigen beheer, 1992, pp. 96-97. Norbert Heylbrouck jr, die in 1757 primus van de klas naar model wordt, krijgt dus een medaille, door zijn vader ontworpen.

[1082] DE WITTE (A.). o.c., p. 36.

[1083] SAB, OAB, academie, 89, Gazette de Bruxelles d.d. 6 juni 1757.

[1084] Het penningenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek bezit één exemplaar in verguld zilver, één exemplaar in zilver met een oog, en twee bronzen exemplaren. Deze medailles zijn gedateerd MDCCLX, dus waarschijnlijk waren ze bedoeld voor de prijsuitreiking in het voorjaar van 1761.

[1085] DE WITTE (A.). o.c., p. 37.

[1086] DIENBERGHE (J.B.). o.c., beginbladzijden.

[1087] SAB, OAB, academie, 92, rekening 1769-1770.

[1088] PINCHART (A.M.). Recherches sur l'histoire et les médailles des academies...., p. 220-232

[1089] SAB, OAB, academie, 92, rekening van 1769-1770.

[1090] Heel wat van deze lofdichten werden overgeschreven door DIENBERGHE in zijn Gedenkstukken der koninglijke en keyserlyke academie.... Een groot deel van deze teksten werden gedrukt en bevinden zich momenteel in de Stadsbibliotheek van Brugge, hetzij in losse vorm, hetzij in een verzamelband, zoals de collectie Van Huerne (SBB 30/233). Enkele exemplaren bevinden zich in SAB, OAB, academie, 89.

[1091] DE MEYER (D.J.). o.c., p. 9.

[1092] SAB, OAB, academie, 62-75. Een groot aantal van deze panelen zouden dringend eens moeten gerestaureerd worden.

[1093] Een aantal bevat immers de opmerking dat ze gezien zijn door de censor.

[1094] SAB, OAB, academie, 66.

[1095] SAB, OAB, academie, 71.

[1096] 't Pligtig Dankbewys..... Brugge, J. De Busscher, (1780 of 1782). (SBB: 30/233).

[1097] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., p. 44.

[1098] Ibidem, p. 46 en p. 87.

[1099] 't Pligtig Dankbewys.... Brugge, De Busscher. (SBB: 30/233)

[1100] SAB, OAB, academie, 89, 'Wel verdiend plegtelyk eer-bewys..., 14 juni 1791'.

[1101] SAB, OAB, academie, 89, 'De Waere dank-bewyzinge der Brugsche teeken-jeugt..., 10 thermidor VIII' (29/7/1800).

[1102] SAB, OAB, academie, 89, 'Wel verdiend plegtelyk eer-bewys...'.

[1103] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., appendix, p. 25: 'Dank-plichtig lof-gezang...Philippe Charles de Schietere de Maelstaple als protecteur...26/3/1745'.

[1104] Dank-betuyging schuld-pligtig gedaen in de luysterlyke zael der wyd-vermaerde oeffenschool of academie...aen des-zelfs president... Maurus Elewaut.... Brugge, De Busscher en zoon, 1793.

[1105] SAB, OAB, academie, 89.

[1106] PEVSNER (N.). o.c., p. 98.

[1107] BECQ (A.). Expositions, peintres et critiques: vers l'image moderne de l'artiste. Dix-huitième siècle, 14, 1982, pp 131-141.

[1108] SAB, OAB, academie, 89, uitnodiging tot de prijsuitreiking van 25/6/1770.

[1109] LE DOULX (P.). o.c., p. 149 en DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 437.

[1110] Historie en inrichting..., p. 246.

[1111] Historie en inrichting..., p. VII.

[1112] Beschrijving der Pronk-zael. Stadhuys Gent, 30/5/1792. Gent, P.F. de Goesin, 1792. Ook Karel Van Poucke, 'directeur' van de Gentse academie en ook exposant in 1792, is oud-leerling van de Brugse academie.

[1113] DERIVAL (DE GOMICOURT).Le voyageur dans les Pays-Bas autrichiens ou lettres sur l'état actuel de ces pays. Amsterdam, 1783, vol.6, p. 193.

[1114] Het is wel opvallend dat alleen maar kunstschilders een primusviering krijgen. Nochtans telde de academie ook enkele succesvolle beeldhouwers, zoals de hierboven genoemde personen, en architecten, zoals Faulte, onder haar oud-leerlingen.

[1115] Josephus Bernardus Suvée (1743-1807) is leerling van De Visch en de academie. In 1761 wordt hij primus van de klas naar model en in 1763 primus van het examen architectuur. Daarop trekt hij naar Parijs, waar hij in 1764 primus wordt van de klas naar model in de 'Académie de St.-Luc'. Vervolgens wordt hij leerling aan de 'Académie Royale' en logeert hij bij zijn leraar, Bachelier. Wanneer inn 1766 de 'Ecole gratuite de dessin opgericht wordt, is hij er leraar. In 1771 dan, wint hij voor David de Prijs van Rome. In 1779 wordt hij 'agréé' van de Parijse academie en in 1780 volwaardig lid. In 1792 wordt hij benoemd tot directeur van de 'Académie de France' in Rome, een taak die hij pas in 1801 effectief kan opnemen. Van de 13 Bruggelingen die tot 1801 aan de 'Académie Royale de peinture et de sculpture studeren, zijn er maar liefst 11 zijn leerling. Suvée bleef steeds goede contacten onderhouden met zijn geboortestad, in het bijzonder met de academie. Een indicator voor de popularitei die hij in Brugge genoot, is het feit dat hij reeds kort na zijn dood een straat naar zich genaamd kreeg. Het was de eerste straat te Brugge die naar een beroemd personage werd vernoemd.(LE DOULX (P.). o.c., p. 138; DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 411; DEVLIEGHER (L.). J.B. Suvée en het Frans Klassicisme (1743-1807). ASEB, 1956, pp. 134-138; SCHOUTEET (A.). De straatnamen van Brugge. Brugge, Vanden Broele, 1977, p. 96.).

[1116] De Prijs van Rome was sinds 1666 de belangrijkste prijs aan de 'Académie Royale': de winnaars konden op kosten van de Franse regering vier jaar lang aan het 'Académie de France' in Rome studeren.(PEVSNER (N.). o.c., p. 99).

[1117] SAB, OAB, academie, 10, brief van Suvée d.d.31/8/1771 (adres: Suvée, peintre chez Mr Bachelier, peintre du roy au palais de Thuileries, cour des princes) .

[1118] Ibidem, verslag van de jointevergadering van 5/9/1771 en brief aan de landvoogd, van dezelfde datum.

[1119] SCHOUTEET (A.). Gedenkweerdige Aenteeckeningen van Jan Karel Verbrugge..., p. 16.

[1120] SAB, OAB, academie, 19, uitnodiging om deel te nemen aan de 'carossade' voor de intocht van Suvée.

[1121] Uit een voetnoot van het lofdicht die voor Suvée geschreven is (SAB, OAB, academie, 89), blijkt dat de magistraat kort voordien beslist heeft dat een 'primus van Parys' voortaan dezelfde eerbetuigingen krijgt als een 'primus van Loven', hetgeen ook goed aantoont hoezeer het prestige van de kunst en van de kunstenaar toegenomen was.

[1122] Exemplaren bevinden zich onder meer in SAB, OAB, academie, 19 en SBB, 30/233.

[1123] Zie bijlage voor kopie.

[1124] SAB, OAB, academie, 19, beschrijving van de primusviering van Suvée, en SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 21/10/1771.

[1125] SAB, OAB, academie, 86.

[1126] SAB, OAB, academie, 19, uitnodiging om deel te nemen aan de carossade bij de intocht van Suvée. Het valt hier op dat men via Ridderstraat en Hoogstraat naar het stadhuis gaat en niet langs de kortste weg. Langs de gevolgde straten, wonen echter heel wat notabelen en dat verklaart, volgens ons, de omweg.

[1127] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d.21/10/1771.

[1128] We weten niet of het om schout de Stappens d'Harnes, burgemeester de Stappens de Nieuwenhove of een andere de Stappens gaat.

[1129] Dat blijkt uit de opdracht op het titelblad van SUVEE (J.B.). Lettre d'un universitaire. (tirée du 'Journal de Verdun'), mai 1772, 15 p. (KB: II 70973 A). Het betreft hier de beschrijving van de gebouwen van een universiteit, waar Suvée plafondschilderingen gemaakt heeft.

Waarom men in de KB dit werk toeschrijft aan Suvée, is niet te begrijpen: de auteursnaam wordt immers nergens vermeld. Er is enkel de opdracht op de titelpagina en een gravure van Suvées zelfportret, ingekleefd tussen titelpagina en schutblad. Het is echter klaar als een klontje dat deze prent daar later aangebracht werd (zo heeft het een groter formaat), waarschijnlijk door de Stappens als herinnering aan de schenker.

[1130] SAB, OAB, academie, 10, dankbrief vanwege de academie aan Suvée d.d. 23/5/1772.

[1131] LE DOULX (P.). o.c., p. 145.

[1132] SAB, OAB, academie, 10.

[1133] SAB, OAB, 1: Brieven van het hof, pak 1738-1779, kopie van de brief van de magistraat aan Suvée d.d. 4/6/1779 (ingesloten: brief van Suvée d.d. 30/5/1779 en de 'Journal de Paris' van dezelfde dag); SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 10 juni 1779.

[1134] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 3/10/1779.

[1135] SAB, OAB, academie, 10, brief van Suvée d.d. 30/1/1780 en de felicitatie van de academie (aan Suvée, peintre chez mr Ramaut à l'orfevrerie du Roi, place du Caroussel, Paris).

[1136] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 27/2/1780.

[1137] Daarvoor worden koets, paarden en koetsier gehuurd bij Jacob Naessens. (SAB, OAB, academie, 144, bijlagen tot de rekeningen 1778-1793).

[1138] SAB, OAB, academie, 244-248: ongeordend archief, 'project tot de feeste ende receptie vanden primus Joseph Suvée'.

[1139] Hendrik Pulinx jr, 'directeur van de navigatie', is in die tijd gedeputeerde van de kunstenaars.

[1140] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5 maart 1780.

[1141] SAB, OAB, academie, 244-248: ongeordend archief, Project tot de feeste ende receptie vanden primus Joseph Suvée.

[1142] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/3/1780.

[1143] SAB, OAB, academie, 89.

[1144] SAB, OAB, academie, 87.

[1145] SAB, OAB, academie, 244-248: ongeordend archief, 'Project tot de feeste ende receptie vanden primus Joseph Suvée'.

[1146] Pieter Goddyn (1752-1811) is de zoon van metselaar Eugenius Goddyn, zelf actief confrater van de academie. In 1772 wordt hij primus van de klas naar model, waarna hij op reis vertrekt naar Parijs en Rome. In 1782 wordt hij primus van het bekende schilderconcours van de academie van Parma. In 1784 keert hij terug naar Brugge, waar hij hetzelfde jaar confrater wordt van de academie en in de jointe zetelt. Ook van 1791 tot 1794 is hij assesseur. In dat laatste jaar woont hij in de Hoogstraat. Goddyn heeft onder meer werken gemaakt voor de Berg van Barmhartigheid en de Sint-Sebastiaansgilde. Volgens DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 474, was hij eerder lui en is dat de reden waarom hij niet zoveel werken geproduceerd heeft. In 1798 wordt Goddyn tekenleraar aan de 'Ecole Centrale'.(LE DOULX (P.). o.c., p. 166). Volgens de Catalogue d'une belle collection de livre,...suivi d'un joli cabinet de tableaux...Pierre Goddyn. Brugge, Terlinck, 1812, bezat hij een bibliotheek van meer dan 600 boeken, waaronder heel wat kunstboeken. Bij zijn prentenbezit worden veel tekeningen van Suvée, Garemijn, Mignard en Boucher gemeld, alsmede een pak kaarten en plans. Zijn schilderijencollectie omvat 167 loten, waaronder, naast veel werken van eigen hand en eigentijdse Brugse kunstenaars, meerdere Jan Breughels, twee Jordaens, een Pieter Breughel de oude, meerdere Teniers, een 'Hollandse boer' van Frans Hals en een devotiestuk van Van Eyck.

[1147] Het hertogdom Parma, en zeker haar academie, stond onder grote Franse invloed.(CORVISIER (A.). Arts et sociétés dans l'Europe du XVIIIe siècle. Parijs, P.U.F., 1978, p. 23). De Brugse academie had al langer oog voor de academie van Parma: in SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 29 juli 1768, wordt de prijsuitreiking van Parma beschreven.

[1148] SAB, OAB, academie, 10, brief van Goddyn d.d. 19/8/1782.

[1149] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d.29/8/1782. Waarschijnlijk werd het bericht ook nu weer in opdracht van de academie geplaatst, doch dat kunnen we niet met zekerheid zeggen.

[1150] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/1/1784 en SAB, OAB, academie, 89, uitnodiging voor de primusviering van Goddyn.

[1151] SAB, OAB, academie, 19, lofdicht aan Goddyn.

[1152] SAB, OAB, academie, 10, brief van Goddyn d.d.18/10/1787.

[1153] SAB, OAB, academie, 244-248: ongeordend archief, 'Project: dit stuck verbeeldende de mathematike ende de geographie'.

[1154] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/11/1787.

[1155] SAB, OAB, academie, 19, lofdicht voor Goddyn, 1787 en DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., p.99.

[1156] Augustinus Vanden Berghe (1756-1843) is de zoon van een lijnwaad- en diamanthandelaar. Hij is leerling vanGaremijn, de 'latijnsche schoole' en de academie, waar hij achtereenvolgens primus van de klas naar plaaster, tweede van de klas naar model en in 1778 primus van de klas naar model wordt. In 1779 wordt Vanden Berghe leerling van Bachelier aan de Parijse academie, waar hij in 1781 een tweede prijs haalt. In 1789 en 1790 verblijft hij in Holland en Parijs. Terug in Brugge, waar hij aan de Lange Rei woont, verdient hij vooral zijn brood met het schilderen van portretten. Van Vanden Berghe hangt in de Onze-Lieve-Vrouwekerk een 'Visioen van de H. Antonius van Padua'. In 1796 wint hij met 'Oidipoes en Antigone' het schilderijenconcours van de Gentse academie. In hetzelfde jaar wordt Vanden Berghe, dankzij Suvée, benoemd tot directeur van de normaalschool in Beauvais, waar zijn tekenlessen veel succes hebben. (LE DOULX (P.). o.c., p. 176; DIENBERGHE (J.B.). Levens..., pp. 520-521; VEYS (J.J.). Een vergeten Brugse schilder: Augustinus Vanden Berghe (Brugge 1756 - Beauvais 1843). B., 1986, pp. 233-235.).

[1157] SAB, OAB, academie, 10, brief van Van Poucke d.d. 4/7/1796.

[1158] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 27/7/1796.

[1159] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., p. 140.

[1160] HOSTEN (E.). Charles Van Poucke, sculpteur flamand 1740-1809. ASEB, 1926, p. 341.

[1161] Beeldhouwer Karel Van Poucke (1740-1808) is geboren in Diksmuide. Hij is leerling van Hendrik Pulinx en de Brugse academie. In 1763 trekt hij naar Parijs waar hij leerling wordt van Pigalle. In 1765 schrijt hij zich in aan de 'Académie Royale' als beschermeling van Coustou. Later trekt hij naar Rome, waar hij leraar wordt aan de capitoolse academie van St.-Lucas. In Rome geniet hij ook een 'pensioen' vanwege de Oostenrijkse regering. In 1776 levert hij persoonlijk aan de keizerin enkele werken. Later dat jaar vestigt hij zich te Gent. In 1777-1778 keert hij naar Rome terug, maar op de terugweg zinkt de boot met zijn beeldhouwmateriaal, werken en kunstaankopen. Later wordt hij directeur van de Gentse academie en één van de drijvende krachten achter de hervormingen aldaar. (LE DOULX (P.). o.c., p. 151; DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 441; HOSTEN (E.). o.c., pp. 332-343.).

[1162] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/8/1782 en SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Gend d.d. 29/8/1782.

[1163] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 8/10/1782.

[1164] SAB, OAB, academie, 89, Discours en DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., appendix, pp. 78-83.

[1165] HOSTEN (E.). & STRUBBE (E.). De Brugsche academie..., p. 110.

[1166] SAB, OAB, academie, 10, brief van Robertus Van Severen d.d. 23/2/1767.

[1167] SAB, OAB, academie, 89.

[1168] Hier wordt het propaganda-aspect die een optocht door de stad heeft, mooi geïllustreerd: het jaarschrift die meegedragen wordt in de stoet is in het Nederlands opgesteld, terwijl de jaarschriften in de kerk en aan de academie, die slechts door een beperkt publiek gezien worden, in het Latijn zijn.

[1169] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 25/4/1768.

[1170] SAB, OAB, academie, 10, brief van 'expediteur de gazettes' Horgnie d.d. 2/6/1768 met de Gazette des Pays-Bas en de Gazette van Antwerpen waarin over het vijftigjarig jubileum bericht wordt.

[1171] MIJNHARDT (W.W.). o.c., p. 102.

[1172] HOSTEN (E.) & STRUBBE (E.). De Brugsche academie..., pp. 110-111.

[1173] SAB, OAB, academie, 10.

[1174] DIENBERGHE (J.B.). Gedenkstukken..., p. 42.

[1175] Ibidem, appendix, p. 1.

[1176] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 25/1/1787.

[1177] SAB, OAB, academie, 93, rekening van 1786-1787.

[1178] SAB, OAB, academie, resolutie d.d. 10/1/1802.

[1179] SAB, OAB, academie, 106, rekening 1800-1801. Deze rekening werd pas afgehoord op 18 october 1802, wat verklaard waarom er betalingen uit januari 1802 in opgenomen zijn.

[1180] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 18/10/1780.

[1181] SAB, OAB, academie, 10, brief van Fernande aan De Cock d.d. 21/10/1780.

[1182] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 12/6/1781.

[1183] DE MEYER (D.J.). o.c., p. 42 .

[1184] DE MEYER (D.J.). o.c., p. 40 en SAB, OAB, academie, 89, 'Den invloed der teeken-kunde op de seven wonderheden...'.

[1185] SCHOUTEET (A.). Gedenkweerdige Aenteeckeningen van Jan Karel Verbrugge..., p. 12 en p. 22.

[1186] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 10/1/1802.

[1187] Catalogue des livres choisies,... suivie d'une compilation des tableaux et estampes ... Henri Joseph Vleys,... 24/2/1761. Brugge, De Sloovere, 1761, 72 p. (SBB: B437).

[1188] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 22/2/1797.

[1189] DEVLIEGHER (L.). Inventarissen van het museum van de Ecole Centrale te Brugge. ASEB, 1982, pp. 65-66.

[1190] Ik vermoed dat de collectie van het museum van de 'Ecole Centrale', na het opdoeken van deze instelling, tenminste voor een groot stuk, bij de kunstverzameling van de academie is ondergebracht. Het 'musée de l'académie' blijkt immers in 1842 bijzonder rijk te zijn, met onder andere Van Eycks 'Madonna met kanunnik Vander Paele', twee Memlincs, twee Rogier Vander Weydens, verschillende werken van Pieter Pourbus en van beide Van Oosts, naast heel wat achttiende-eeuwse en eigentijdse werken (SAB, OAB, academie, 240, 'Catalogue des ouvrages de peinture, sculpture, architecture, gravure et dessins, exposées au Musée de l'Académie. 1842'). Het is overigens de collectie van het Musée de l'Académie die de basis gevormd heeft voor het later 'Gemeente-museum', het huidige Groeningemuseum.

[1191] ROCHEBLAVE (S.). o.c., p.12.

[1192] COEKELBERGHS (D.). Les peintres belges..., pp. 374-424.

[1193] SAB, OAB, academie, 10, brief van Garemijn aan de secretaris d.d. 28/6/1772 en kopie van het attest van beeldhouwer Jacob Van Hecke d.d. 13/7/1772.

[1194] Het betreft hier waarschijnlijk een familielid van de architect van de Antwerpse Bourlaschouwburg, die net als deze Bruno Bourla uit Doornik afkomstig is.

[1195] De kopieën van deze attesten bevinden zich in SAB, OAB, academie, 10.

[1196] Deze laatste twee aanbevelingsbrieven komen uit SAB, OAB, academie, 243: varia, en zijn niet gedagtekend, maar dateren waarschijnlijk uit 1776-1777: Ballée schrijft zich immers in 1777 in aan de Parijse academie en van Jan Barbier weten we dat hij in 1776 tweede wordt in de eerste klas architectuur en 'primus van de compositie van de elevatie'.

[1197] LE DOULX (P.). o.c., p. 102 en DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 333.

[1198] LE DOULX (P.). o.c., p. 98.

[1199] LE DOULX (P.). Levens der konst-schilders.... (SAB, OAB, academie, 230); DIENBERGHE (J.B.). Levens der konst-schilders.... (SBB, hs. 597); ROCHEBLAVE (S.). Notes sur les élèves flamands inscrits à l'école académique de Paris. Annales de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique, 1922, pp. 146-178; COEKELBERGHS (D.). Les peintres belges à Rome de 1700 à 1830. Brussel/Rome, Academie Belgica, 1976, 509 p.

[1200] Zie ook: VAN DEN ABEELE (A.). De biografie vanMatthias De Visch. B., 1981, pp. 356-364.

[1201] Zie ook: DEVLIEGHER (L.). Pieter Pepers beeldhouwer (1730-1785). Drie Vlaamse meesters van de XVIIIe eeuw, pp. 89-110.

[1202] Zie ook: DEVLIEGHER (L.). J.B. Suvée en het Frans Klassicisme (1743-1807). ASEB, 1956, pp. 134-144.

[1203] Zie ook: HUDSON (D.) & LOCKHURST (K.W.). o.c., p. 45.

[1204] Zie ook: MEEUWS (M.A.). Bijdrage tot de studie van het oeuvre van Frans Jozef Kinsoen, neo-classicistisch portretschilder. VUB, onuitgeg. licentiaatsverhandeling, 1988, 175 + 72 p.