De Brugse academie in de achttiende eeuw. (Dominiek Dendooven)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemeen besluit

 

Ook in Brugge is de academie gegroeid uit informele bijeenkomsten van kunstschilders en enige notabele kunstliefhebbers. De 'Vrije ende exempte Confrerie van de teecken- ende schilderconst' kon er komen doordat beide groepen elk om hun reden niet tevreden waren met de toenmalige situatie: de kunstschilders voelden zich niet meer op hun plaats in een 'ordinair' ambacht als de beeldenmakers-zadelmakers-glazemakers, en de notabele kunstliefhebbers wilden dat de kunsten vrij waren om ze zonder obstakels te kunnen beoefenen.

Het is zeer de vraag of het stadsbestuur met het rekest van 1716 zou ingestemd hebben, indien het niet door deze notabelen mede was ondertekend. Het is immers zo, dat vooral hun eisen ingewilligd werden: de kunsten te Brugge werden vrij, terwijl de vier kunstschilders verplicht lid moesten blijven van het ambacht.

Het is vooral dit vrijmaken van de kunsten die de grootste verdienste is van de academie uit de beginjaren.

 

Waarschijnlijk bij gebrek aan fondsen, blijkt de tekenschool al na enkele jaren niet meer levenskrachtig te zijn en moet zij de deuren sluiten.

 

Wanneer de draad dan tien jaar later weer opgenomen wordt, zorgt men eerst voor een steviger financiële basis met meer confraters en met subsidies van overheidswege. Principaal Matthias De Visch als principaal zorgt er ook voor dat het onderwijs steviger gestructureerd wordt in architectuur- en figuurklassen en volgens het academisch curriculum.

 

Een volgende fase in de ontwikkeling van de academie, is de periode na de brand van 1755: het aantal confraters neemt een hoge vlucht en men ziet zich verplicht een jointe in te stellen als bestuur. Aan het hoofd van die jointe staat de president: steeds een belangrijk adellijk of geestelijk personage, zoals een abt, schepen, schout of hoogbaljuw. In de jointe zijn zowel adel, geestelijken als kunstenaars vertegenwoordigd. De academie komt ook onder vorstelijke protectie te staan en vanaf 1769 mag ze de titel 'koninklijk' dragen.

 

Niet zonder moeilijkheden worden dan in 1775 verschillende reglementen op papier gezet. In de jointe komen er vaste verdeelsleutels per stand, met een bevoordeling van de kunstenaars. Assesseurs kunnen vanaf dan maar drie jaar na elkaar in de jointe zitten en kunnen niet onmiddellijk herkozen worden, een maatregel die vaak omzeild wordt, zodat we vaak toch steeds weer dezelfde personen zien opduiken in het bestuur. De impact van de principaal op niet-onderwijsgebonden materies wordt drastisch teruggeschroefd.

 

Op financieel vlak voert de academie over het algemeen een gezond financieel beleid. Slechts voor enkele jaren zijn er budgettaire problemen en eindigen de rekeningen op een negatief saldo. Deze problemen zijn echter nooit van die aard dat de tekenschool met sluiting bedreigd wordt. Wel nopen ze de academie ertoe maatregelen te nemen zoals het later beginnen van het schooljaar. Basis voor de financiën van de instelling, zijn de jaarlijkse bijdragen van de confraters, die nauwlettend bijgehouden worden. Verder moeten vooral overheidssubsidies ervoor zorgen dat de academie niet in nood komt.

Lonen van leraars, model en klerk nemen meestal het grootste deel van de uitgaven voor hun rekening, gevolgd door algemene werkingskosten.

 

De academie is een grote school met tussen 1775 en 1802 een jaarlijks gemiddelde van 192 leerlingen. Aanvankelijk volgt het merendeel van hen de architectuurklassen, maar het aandeel van de leerlingen die in de klassen figuurtekenen zitten, komt reeds in 1758 boven dat van de architectuurtekenaars uit.

 

Een belangrijk aspect van de academie is het tekenen voor plaatsen en prijzen. Dat laatste wordt in principe om de twee jaar georganiseerd, het tekenen voor plaatsen minstens éénmaal per jaar.

 

Als leraars benoemt de academie actieve kunstenaars, meestal de bekendste van de stad. Het leraarschap van de academie is ook een gegeerde job. Naar het einde van de eeuw toe lijkt het prestige van die leraars wel iets te verminderen.

 

Het onderwijs op de academie lijkt niet zozeer theoretisch te zijn, maar is eerder op de praktijk gericht. Van een echt pedagogisch project, zoals de Gentse academie die in het begin van de jaren 1790 op papier zet, lijkt geen sprake te zijn. Toch mag de invloed van bepaalde leraars zeker niet onderschat worden. Het is onmiskenbaar dat iemand als Paul De Cock, die ruim vijftig jaar lang de architectuurklassen leidt, een grote impact moet gehad hebben op het bouwen in Brugge.

 

Afgaande op het succes van de Brugse kunstenaars, mogen we de kwaliteit van het onderwijs op de academie minstens degelijk noemen. In de tweede helft van de achttiende eeuw kan de Reiestad een belangrijk exporteur van kunstenaars genoemd worden.

 

Veel belang hecht de academie aan de tucht onder de leerlingen. Door het groot aantal pupilen uit verschillende klassen van de maatschappij is de academie een uitstekend middel tot acculturatie en disciplinering van de lagere klassen, zo wordt bijna expliciet gezegd door enkele geestelijke en wereldlijke notabelen. Onder meer via de academie leggen de elites aan de lagere klassen haar normen op inzake cultuur.

 

Deze discipline die er bij de ambachtslieden ingebracht wordt, is tegelijk één van de redenen waarom veel handelaars en ondernemers de academie steunen, samen met het feit dat de tekenschool economiebevorderend is.

 

Kunstenaars daarentegen hebben in de academie de mogelijkheid om in contact te komen met het mecenaat. Tevens is zij voor de kunstenaars, die niet tot een ambacht behoren, de enige vereniging die geacht wordt enigszins hun rechten te verdedigen.

Voor de meeste leerlingen van de academie, zijn de lessen een vorm van sociale promotie. De academie vervangt wel niet, maar vervolledigt toch de artisanale leertijd. We denken hierbij aan de talrijke timmerlieden, schrijnwerkers en metselaars die de architectuurklassen bevolken. Voor de kunstenaars in wording zijn de tekenlessen dan wel weer een noodzakelijk onderdeel van hun opleiding. Nog andere leerlingen wonen de lessen bij uit liefhebberij, zoals de paar adellijke leerlingen die we tellen.

Aangezien talent de enige voorwaarde is waaraan een leerling moet voldoen om te slagen, is de academie een belangrijk kanaal voor sociale mobiliteit.

 

Wanneer de academie naar buiten treedt, verdedigt ze het sociaal produkt op cultureel vlak. Ze reflecteert de verhoudingen die binnen de staat van kracht zijn en dweept met de monarchie. Ook op dat vlak is ze dus een machtsinstrument.

 

De Brugse academie is een ietwat tweeslachtige instelling. Enerzijds is het een genootschap van de nieuwe stempel met verlichte idealen, anderzijds heeft zij toch veel ancien régime-kenmerken.

Zo kan in principe iedereen die het wil confrater worden, ongeacht rang of stand. De enige beperking is de jaarlijkse contributie van tien schellingen, wat vanzelfsprekend de laagste klassen van het confraterschap afhoudt. We zien inderdaad dat verschillende bevolkingsgroepen deel uitmaken van de academie. Veel van hen zijn echter louter op papier confrater en oefenen nooit enige functie uit in de jointe. Zo'n kwart van alle confraters is van adel en meer dan de helft oefent een 'notabel' beroep uit. Het zijn net deze groepen, die samen met de kunstenaars, waaronder ook architecten en zilversmeden gerekend worden, de dienst uitmaken in de jointe. Het bestuur van de academie is dus vooral in handen van de elites en van personen die afhankelijk zijn van de elites.

 

In theorie zijn alle jointeleden gelijk, maar in de praktijk weegt het gewicht van adel en clerus toch zwaarder. De academie schaart zich volledig achter de monarchie en laat op alle mogelijke wijzen zien dat ze een koninklijke titel draagt.

 

Hoewel de Brugse academie een particulier initiatief is, is de invloed van de verschillende overheden goed merkbaar. Zij zijn er met succes in geslaagd de academie voor hun kar te spannen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende