| Criminaliteit in het land van Waas 1700 -1750. (Peter Catthoor). | 
| home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende | 
Deel 2: De misdrijven
HOOFDSTUK 5: BESTRAFFING
Een wezenlijk onderdeel van het verschijnsel 
criminaliteit wordt gevormd door de repressie die tegen de misdadigers wordt 
gevoerd; namelijk de bestraffing.Doorheen de tijd heeft die een hele evolutie 
gekend en ook de heersende ideeën en opvattingen over dit thema durfden al eens 
te wisselen.
1. EVOLUTIE BINNEN HET STRAFRECHT EN DE STRAFRECHTSPLEGING
 
Met de straf beoogt men van oudsher de 
vergelding van het misdrijf en het herstel van de schade.[1] 
In de periode voor de Franse Revolutie was het recht op bestraffing van 
misdrijven vooral gesteund op de vergeldingsgedachte. De vergelding is de oudste 
functie van de straf, het speelde op de gedachte dat de straf het onrecht moest 
vergoeden dat door het misdrijf werd veroorzaakt. Dit gebeurde door de dader een 
sanctie op te leggen die “pijn doet”. Hem werd een leed opgelegd waardoor hij in 
zijn fysieke, morele of patrimoniale integriteit werd getroffen. De repressie 
was dus hard en ongenadig. De rechters poogden de delinquenten immers niet te 
vergoelijken, noch her op te voeden (functies van de straf die pas later zouden 
opduiken) en zelfs niet te begrijpen. Waar het om ging was dat op bewezen schuld 
een onverbiddelijke boete moest volgen, het onwrikbaar principe van oog om oog 
en tand om tand.
Een andere functie van de straf die echter in de achttiende eeuw minder aanwezig 
was was de beveiliging. Hier had de straf tot doel te vermijden dat de 
misdadigers de maatschappelijke orde nog verder zouden verstoren. Ze werden uit 
de maatschappij verwijderd zodat ze geen verder kwaad konden aanrichten. De 
bekendste vorm van beveiliging is de gevangenisstraf. Deze werd in de door ons 
onderzochte sententies echter geen enkele keer uitgesproken. Wel zat de 
verdachte regelmatig in voorarrest. Een bekende gevangenis in het Waasland was 
de Cipierage te Sint- Niklaas.[4]
Naast de gevangenisstraf was een andere vorm van beveiliging de verbanning: dit 
was de verplichting om een bepaald gebied voor een bepaalde periode of voor 
altijd te verlaten. Deze straf leidde echter slechts tot een beperkte 
beveiliging. De misdadiger was uit het eigen gebied verjaagd, maar elders kon 
hij zijn activiteiten gewoon verder zetten. Op uitzondering van de gevallen 
waarin men tot de doodstraf of een pardon werd veroordeeld spraken de leenmannen 
van het Wase leenhof telkens een verbanning uit, eventueel vooraf gegaan door 
een geseling of een brandmerking.
Deze opvattingen over het strafrecht hebben dus lange tijd gegolden en golden 
dus nog steeds in de eerste helft van de achttiende eeuw. In de loop van die 
eeuw kwam er echter steeds meer kritiek op deze oude leer en zijn opvattingen. 
Onder invloed van de Verlichtingsfilosofen werd er gestreefd naar een meer 
humaan strafrecht dat tegenover het wrede vergeldingsstrafrecht van de vroegere 
eeuwen zou komen te staan. De neerslag van het ideeëngoed uit de Verlichting 
over strafrecht mondde uit in de klassieke leer. Deze denkrichting heeft het 
strafrecht het sterkst beïnvloed in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij 
ligt rechtstreeks aan de oorsprong van de meeste strafwetboeken die in de loop 
van de negentiende eeuw werden opgesteld. Zo is ook het Belgisch strafwetboek 
van 1867 een typisch product van de klassieke denkrichting.
Voor de Franse Revolutie steunde men het recht op bestraffing (ius puniendi) van 
misdrijven dus vooral op de vergeldingsgedachte, volgens de klassieke leer 
daarentegen steunt het ius puniendi op het sociaal contract: de persoon die door 
zijn gewilde gedraging de strafwet, deel van het algemeen sociaal contract, 
heeft geschonden mag hiervoor worden gestraft. Tegelijkertijd steunde de 
klassieke leer op een welbepaald mensbeeld. Uitgangspunt was “de vrije mens”, 
hij die beschikt over een vrije wil en die op vrije wijze tussen “goed” en 
“kwaad” kan kiezen. Koos hij voor het kwade, met name het plegen van een 
misdrijf, dan was bestraffing gewettigd. De grondslag voor de bestraffing van 
het misdrijf was bijgevolg gelegen in de morele schuld van de dader die 
welbewust voor het plegen van het strafbare feit had gekozen. Naast vergelding 
waren algemene en bijzondere preventie de functies van de straf binnen deze 
‘nieuwe’ strafrechtsdoctrine.
1.2 
TORTUUR
Vooraleerst een kleine uitweiding over het 
verschijnsel tortuur te geven leek het ons gepast te vermelden dat wij in onze 
bronnen slechts op een drietal aanwijzingen zijn gestoten waaruit bleek dat 
tortuur op verdachten werd toegepast. In de drie gevallen was de gepleegde 
misdaad doodslag. Alvorens aan de eigenlijke sententie werd begonnen stond er in 
de boeken dan wat uitleg, gaande van een paar zinnen tot zelfs een heel blad, 
over het toepassen en het verloop van het scherp examen of de tortuur op de 
verdachte. Men beschreef hoe men folterde, hoe lang het duurde en hoe de 
gevangene daar op reageerde. In alle drie de gevallen kon geen bekentenis 
afgedwongen worden. Of met deze drie gevallen het hele tortuurgebeuren in het 
Waasland voor de eerste helft van de achttiende eeuw is gekend valt te 
betwijfelen. Waarschijnlijk kwam het niet zo vaak voor dat dergelijke feiten in 
de sententieboeken werden opgeschreven (enkel die paar opmerkelijke gevallen 
waarbij de verdachte ondanks tortuur niet bekende). Zo is de frequentie van het 
voorkomen van tortuur ook onder meer afhankelijk van het feit of er in een 
bepaalde periode zware vormen van misdaad gepleegd werden, van de bereidheid van 
het gerecht om tot tortuur over te gaan en van de bereidheid van de gevangenen 
om tot bekentenissen over te gaan. Zo kwam het regelmatig voor dat verdachten 
reeds bekenden toen ze nog maar zagen wat hen bij verdere ontkenning te wachten 
stond. P. Spierenburg verwoordde het zo: “De aanwezigheid van de 
folterinstrumenten moet een permanente intimidatie hebben gevormd voor de 
gevangene.”[5] Een bron die hierover meer 
informatie zou kunnen verschaffen zijn de baljuwrekeningen. Verder onderzoek is 
voor dit onderwerp dan ook aan de orde.
Onder tortuur verstaat men het afdwingen van een bekentenis of een belastende 
verklaring door middel van het toebrengen van pijn of het dreigen daarmee.[6]
2. DE BESTRAFFING IN HET WAASLAND 1700- 1750
2.1 
OVERZICHT VAN DE SOORTEN STRAFFEN
Zoals eerder gezegd viel de eerste helft van de 
achttiende eeuw nog onder het oude systeem van de strafrechtspleging. Van de 
meer Verlichte en andere Beccariaanse invloeden was nog weinig te merken. Wat 
voor soort straffen werden er dan in die periode uitgesproken?
Wij hebben wat het Waasland in de eerste helft van de achttiende eeuw betreft 
zes soorten straffen aangetroffen. Alvorens dieper op hun voorkomen en 
frequentie en eventuele combinaties in relatie met de gepleegde delicten in te 
gaan, geven wij hier een kort overzicht van wat deze straffen inhielden.
2.1.1 DE 
DOODSTRAF
De doodstraf kende in het Waasland twee 
varianten, namelijk de doodstraf met de koord en de doodstraf door middel van 
het zwaard. Deze laatste vorm kwam echter maar tweemaal voor. Of men tot de 
doodstraf werd veroordeeld was veelal afhankelijk van de opvattingen van de 
plaatselijke rechters die op hun beurt veelal afhankelijk waren van de ernst en 
de aard van het delict en de hoedanigheid van de veroordeelde.
2.1.2 
LIJFSTRAFFEN
In het Waasland werden twee soorten 
lijfstraffen voltrokken: de geseling en de brandmerking. Bij geseling werd de 
dader geslagen “met een scherpe roeden tot 
loopenden bloede”. Bij brandmerking werd met een gloeiend ijzer een 
merkteken aangebracht op de rug, schouder of voorhoofd van de veroordeelde. 
Naast hun vergeldende en afschrikwekkende bedoelingen hadden de lijfstraffen dus 
ook een direct, praktisch nut. Zij vormden het bewijs van het criminele verleden 
van de delinquent. F. Vanhemelryck verwoordde het zo: “De brandmerkingen, 
verminkingen en littekens verwekten bij het verschijnen van een veroordeelde 
delinquent een onmiddellijk wantrouwen en verachting waardoor hij zich 
voortdurend van een sociale afzondering bewust was en dieper wegzakte in de 
afgrond van de misdaad.”[11]
2.1.3 
OVERIGE STRAFFEN
Wat verbanning inhield werd reeds eerder 
besproken.
Bij een tentoonstelling op het schavot werd de veroordeelde aan ieder getoond
“ten schandelijke exemple van eenieder”. Het afschrikkingseffect was 
hier niet zo groot, het was meer een oneerbare straf waardoor de misdadiger in 
zijn dorp of gemeenschap de reputatie kreeg van een crimineel en een schandelijk 
en zondig persoon waardoor hij werd gemeden en met de nek aangekeken.
2.2 
FREQUENTIE VAN BESTRAFFING
Welke vorm van bestraffing werd in het Waasland 
het vaakst uitgesproken? Werden straffen gecombineerd uitgesproken en op welke 
manier?
Tabel: Overzicht van de uitgesproken 
straffen
| 
      
      Soort straf | 
      
      1700- 09 | 
      
      1710- 19 | 
      
      1720- 29 | 
      
      1730- 39 | 
      
      1740- 50 | 
      
      TOTAAL | 
| 
      Doodstraf | 
      6 | 
      4 | 
       
      10 | 
      7 | 
      3 | 
       
      30 | 
| 
      Geseling+verban- ning | 
      9 | 
      5 | 
       
      12 | 
       
      14 | 
       
      15 | 
       
      55 | 
| 
      Geseling+brandmer- 
      king+verbanning | 
      2 | 
      4 | 
        12 | 
        13 | 
      2 | 
        33 | 
| 
      Verbanning | 
      8 | 
        11 | 
        15 | 
        35 | 
        34 | 103 | 
| 
      Tentoonstelling | 
        | 
      2 | 
      1 | 
      1 | 
        | 
      4 | 
| 
      Pardon | 
        | 
      4 | 
      3 | 
        3 | 
      1 | 
        11 | 
| 
      TOTAAL | 
        25 | 
        30 
       | 
        53 
       | 
        73 
       | 
        55 | 
      236
      
       | 
In totaal werd dertig keer de doodstraf 
uitgesproken. Op een totaal van 236 uitgesproken straffen vormt dit 12,7%. Ter 
vergelijking, in Antwerpen bedroeg het aandeel van de doodstraf in de eerste 
helft van de achttiende eeuw nog 18%.[13]Eén 
derde van de doodstraffen werd uitgesproken in het decennium 1720- ’29.
2.2.1 
VERHOUDING DELICT- STRAF
 
| 
      
      MANNELIJKE DADERS | 
      Doodstraf | 
      Verbanning | 
      
      Geseling+ver- banning | 
      
      Geseling+brandmerking+verb. | 
| 
      Vermogensdelicten | 
        17 
       | 
        21 | 20 | 
        10 | 
| 
      Gewelddelicten | 
      2 | 
        14 | 
      6 | 
      1 | 
| 
      Politieovertredingen | 
      1 | 
              19 | 
      9 | 
      8 | 
| 
      Misdrijven tegen openbare orde | 
      9 | 
      2 | 
      1 | 
      4 | 
| 
      Zedendelicten | 
        | 
      1 | 
      1 | 
        | 
| 
      
      VROUWELIJKE DADERS | 
      
      Doodstraf | 
      
      Verbanning | Geseling+ver-banning | 
      
      Geseling+brand merking+verb. | 
| 
      Vermogensdelicten | 2 | 
      7 | 
        11 | 
      6 | 
| 
      Gewelddelicten | 
      2 | 
      2 | 
      2 | 
        | 
| 
      Politieovertredingen | 
      1 | 
        39 | 13 | 
      9 | 
| 
      Misdrijven tegen openbare orde | 
      1 | 
      2 | 
      2 | 
      1 | 
| 
      Zedendelicten | 
        | 
        | 
      1 | 
        | 
Het is opvallend dat slechts vier maal de 
doodstraf werd uitgesproken voor de dader van een gewelddelict. Het was vooral 
wegens vermogensdelicten en misdrijven tegen de openbare orde en veiligheid 
(vooral banbreuk) dat mensen aan de galg eindigden.
Voorbeeld ter illustratie: Alexander Jacobus 
Leannez was door de auditeur generaal van de “justicie militaire” in Brussel 
levenslang uit de Nederlanden verbannen en dit op risico van de doodstraf. 
Desondanks verscheen hij in het Waasland waar hij werd gevat. In plaats van de 
logische doodstraf werd hij opnieuw tot een levenslange verbanning uit de 
Nederlanden veroordeeld, op risico van de doodstraf.[14]
Voorbeeld ter illustratie: de 20- jarige Philip 
Janssens uit Antwerpen was reeds twee maal eerder gegeseld, gebrandmerkt en 
veroordeeld wegens diefstal toen hij in 1717 samen met drie andere companen in 
Lokeren werd gevat toen ze bezig waren met een inbraak in de bakkerij van Pieter 
Goossens. Als straf werd P. J. op een schavot gegeseld tot loopenden bloede, een 
derde maal gebrandmerkt en levenslang verbannen uit alle landen die vielen onder 
de gehoorzaamheid van zijne Majesteit.
Voorbeeld ter illustratie: Zowel Louys Van 
Landeghem als Jan Lombaert hadden een rondewachter aangevallen en verwond. L. V. 
L. werd voor 25 jaar verbannen, J. L. slechts voor 10 jaar, hoewel het om 
hetzelfde ernstig delict ging.[16]
Hoe kan bovenstaande best verklaard worden?
De verklaring dient gezocht te worden in de ongebondenheid van de toenmalige 
rechters aan de wet. In het hedendaagse strafrecht is de strafrechter gebonden 
aan de tekst van de wet. Hij kan enkel als misdrijf beschouwen wat de wet als 
misdrijf ziet en hij kan enkel de bij wet voorziene straffen opleggen. In het 
oude strafrecht gold deze regel niet altijd. Het is integendeel de vrijheid van 
de rechter die werd benadrukt.
Zoals in de vorige hoofdstukken is beschreven 
was de zware criminaliteit vooral een mannenzaak. Vrouwen hielden zich meestal 
met lichtere delicten bezig. Maar werden ze daarom ook lichter bestraft? Twee 
Nederlandse historici, P. Spierenburg en S. Faber, zijn het omtrent deze materie 
niet met elkaar eens. In theorie zou er alvast geen verschil mogen bestaan, zo 
getuige een plakkaat uit 1614: “dat alle ’ t gene hier voor en tegens mans- persoonen desen 
contrarierendis gestatueert, ook plaatse sal hebben tegens vrouw- persoonen die 
contraventie doende.”
Voorbeeld ter illustratie: Susanne Vandembremt, 
haar man Joos De Wolf en Gillis Segers vormden een trio dat menige kerkbraak 
pleegde in en rond het Waasland. Beide mannen kregen hiervoor de doodstraf, 
terwijl S. V., hoewel ze aan dezelfde misdaden had deelgenomen, er met een 
verbanning voor 25 jaar uit Vlaanderen vanaf kwam.[20]
Voorbeeld ter illustratie: ondanks twee inbraken (twee mannen werden een jaar daarvoor nog ter dood gebracht) in huizen van weduwen moest Catherina Cool slechts tot God en de justitie om vergiffenis bidden en werd ze gedurende 1 uur aan de schandpaal gebonden.[21]
In sommige, meer uitzonderlijke situaties werd 
ook terdege met de hoedanigheid van de vrouw op dat moment rekening gehouden.
Voorbeeld ter illustratie: Angeline Vergauw 
werd samen met een andere vrouw te Lokeren opgepakt wegens landloperij. Beide 
vrouwen waren Egyptenaressen. Ook werden ze verdacht van diefstal. A. V. werd 
levenslang uit alle keizerlijke landen verbannen. Aan de geseling en de 
brandmerking ontsnapte ze door het feit dat de rechters rekening hielden met het 
feit dat ze zwanger was.[22]
Wat vreemdelingen betrof kan men vooreerst de 
vraag stellen wie als een vreemdeling werd beschouwd. Bedoelt men hiermee de 
mensen die van buiten het Waasland of van buiten Vlaanderen afkomstig waren? Om 
een wat breder onderzoeksterrein te hebben nemen we alle personen die niet van 
het Waasland zelf waren. Zoals eerder gezegd was van veel personen niet te 
achterhalen van waar ze afkomstig waren.
| 
 | 
[1] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 112.
      
      [2]
      S. FABER, Strafrechtspleging en 
      criminaliteit te Amsterdam, 1680- 1811. De nieuwe menslievendheid, 
      Arnhem, Gouda Quint BV, 1983, p. 11.    
      
      [3] 
      J. SHARPE, Crime in early modern England…, p. 175.
[4] M. DEWULF, “De geschiedenis van de Cipierage te Sint- Niklaas”, in: Annalen van de koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, XV, 1906, p. 1- 25.
      
      [5] 
      P. SPIERENBURG, Judicial violence in the Dutch Republic: corporal 
      punishment, executions and torture in Amsterdam, 1650- 1750, 
      Amsterdam, 1978.
[6] S. FABER, op.cit., p. 111.
[7] F. VANHEMELRYCK, Misdadigers tussen…, p. 39.
[8] S. FABER, op.cit., p. 142.
[9] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 118.
[10] J. SHARPE, op.cit., p. 64.
[11] F. VANHEMELRYCK, “Misdaad en straf. Recent onderzoek…”, p. 192.
[12] P. SPIERENBURG, De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel Europa, Hilversum, Verlare, 1998, p. 16.
[13] L. T. MAES, “De criminaliteit te Antwerpen…”, p. 329.
[14] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (24e enkweste).
[15] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (30e en 85e enkweste).
[16] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (98e en 99e enkweste).
[17] S. FABER, op.cit., p. 214.
[18] D. HEIRBAUT, Cursus Algemene Rechtsgeschiedenis, p. 88.
[19] S. FABER, op.cit., p. 258.
[20] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (48e-50e sententie).
[21] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (89e sententie).
[22] RAB, Gerechtelijke enkwesten, nr. 1897 (119e sententie).