"L’homme noir". Pierre van Zuylen en het Belgisch Buitenlands Beleid 1930-1945. (Mathieu Magherman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

De Eerste Wereldoorlog was op vele vlakken een waar keerpunt in de Geschiedenis. De aanblik van de troosteloze slagvelden veroorzaakte een schokgolf in de Westerse samenleving. Alle onderdelen van de maatschappij waren onderhevig aan verandering. Politiek en diplomatie bleven daar niet van gevrijwaard. De oude Rijken en hun autocratische leiders werden ingeruild voor natiestaten en democratie. De stem van het volk werd steeds krachtiger waardoor de stembusslag begon te wegen op het Buitenlands Beleid.[1] Dit was ook het geval in België waar na de invoering van het algemeen stemrecht in 1919, tijdens het interbellum de kiezers meermaals hun ongenoegen uitten over de beslissingen van de opeenvolgende Ministers van Buitenlandse Zaken.

Voor België veranderde nog meer dan dat: na 75 jaar ongeschonden neutraliteit werd deze verplichting in 1919 opgeheven. Het trauma van ’14-’18 zette de toon in de vernieuwde zoektocht naar internationale bescherming. Toen Amerika en Groot-Brittannië zich terugtrokken uit het voorliggende garantiepact, overhaalde Parijs de Belgen om hun gezamenlijke defensie door middel van een Militair Akkoord te coördineren. De vreugde over het Akkoord was van korte duur, de ontnuchtering over de draagwijdte ervan kwam al snel. De daaropvolgende vijftien jaar deed Brussel er alles aan om er zich van te ontdoen.

Het Belgisch Buitenlands Beleid werd niet alleen democratischer, het werd ook steeds meer de inzet van communautaire tegenstellingen. Het flamingantisme van tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg een verlengde tijdens het interbellum en besteedde langzamerhand meer aandacht aan de Belgische diplomatieke opstelling. Terwijl Wallonië voorstander was van het Frans-Belgische Militair Akkoord, stuitte dat aan Vlaamse zijde op aangroeiend verzet. Daarenboven werd het land zich bewust van de verpletterende kracht van de moderne oorlogsmachine. De Duitse pletwals had doen inzien dat een kleine natie niet bij machte was zich te verzetten. De pacifistische gevoelens met hun voorliefde voor de Volkenbondprincipes kenden vooral in linkse kringen grote opmars.

Baron Pierre van Zuylen was één van de weinige diplomaten die het ganse interbellum de besluitvorming op het Ministerie van Buitenlandse Zaken van dichtbij volgde. Een inzicht in zijn activiteiten en vooral zijn diplomatieke opvattingen kan dus een belangrijke bijdrage vormen tot een beter begrip van wat zich in die tijd in de Wetstraat 8 afspeelde. Hij beleefde het hoogtepunt van zijn carrière in de jaren tussen 1930 en 1945. Aan het begin van de jaren ’30 zagen we bij hem en bij zijn collega Fernand Vanlangenhove de voortekenen van de Onafhankelijkheidspolitiek opduiken. Samen zouden ze het concept om België uit het volgende Europees conflict te houden uitwerken en sturen. Hun verschillende achtergrond zorgde ervoor dat zij niet in alle opzichten op dezelfde golflengte zaten. Vanlangenhove en van Zuylen verschilden politiek en ideologisch van mening. Het was dan ook interessant om, vooral bij van Zuylen, na te gaan in hoeverre deze invloed doorsijpelde in hun diplomatieke ideeën. Dat beide tijdens de Tweede Wereldoorlog er een tegenstrijdige houding op nahielden, kwam uiteindelijk niet als een verrassing.

Doorheen de Belgische Geschiedenis was het Paleis traditioneel zeer begaan met de Vaderlandse diplomatie. Leopold I en vooral Leopold II hadden de toon gezet, en Albert I had zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan een persoonlijke diplomatie gewaagd. Koning Leopold III ging nog een stap verder en voerde vanuit het Paleis een actieve politiek om het Buitenlands Beleid naar zich toe te trekken. Zijn toespraak in oktober 1936 voor de Ministerraad was daar één van de vroegste uitingen van. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog voerde de Koning de druk op, en dit vaak tot ongenoegen van de bevoegde Ministers. In Robert Capelle, zijn privé-secretaris, vond Koning Leopold een bondgenoot in zijn persoonlijke diplomatie. Capelle, zelf diplomaat, introduceerde zijn oude vriend van Zuylen aan het Hof. Het leek ons dan ook interessant om de contacten tussen van Zuylen en het Paleis wat nader te bestuderen. Meteen kunnen we een blik werpen op de invloed die het Hof probeerde uit te oefenen op en zijn omgang met de vernieuwde gedemocratiseerde besluitvorming op Buitenlandse Zaken. In de wandelgangen van het Paleis dwaalde in de jaren ’30 de geest van de Nieuwe Orde rond. De invloed van de rechts-geïnspireerde ideologie kwam duidelijk tot uiting in de drang van de Koning om meer vat te krijgen op het beleid. De vraag is dan ook in hoeverre van Zuylen hierin meeging en of dit ook doorschemerde in zijn diplomatieke opvattingen. Vragen waarop we in deze eindverhandeling een antwoord proberen op te geven.

De Tweede Wereldoorlog bracht het eensgezinde verzet tegen elke buitenlandse agressie abrupt tot een einde. Van Zuylen bleek al snel de zijde van de Koning te kiezen, zo ook na de capitulatie van mei 1940. Belangrijk is uit te maken of van Zuylens steun aan de Koning onvoorwaardelijk was en of er geen kentering te bespeuren was in zijn ingesteldheid. Wat de rol van van Zuylen tijdens de oorlog was en meer nog, welke houding hij ten aanzien van de bezettingsmacht aannam, lijkt ons gezien de tijdsgeest niet oninteressant om na te gaan.

 

Het Belgisch diplomatiek korps was bij aanvang van de 20ste eeuw een aristocratisch bolwerk. Van Zuylen was gezien de adellijke titel van zijn vader geen uitzondering op die regel. We hebben het vooral te danken aan zijn collega’s binnen het korps dat we ons vandaag nog steeds een karakterschets van de man kunnen vormen. Probleem is dat de meningen nogal uiteenlopen, zodat een bloemlezing ervan noodzakelijk lijkt.

Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak schreef dat men hem l’homme noir noemde: “non seulement par son aspect extérieur, sérieux, sévère, mais aussi à cause d’une subtilité d’esprit qui confinait au machiavélisme et d’un goût certain pour l’intrigue”.[2] De Minister maakte naar eigen zeggen dankbaar gebruik van diens talent om alle mogelijke gevaren te voorzien. Hij noemde de Baron een ontzettend nuttige medewerker: “pour peu qu’on ne se laisse pas trop influencer par lui”.[3] De controle en de tempering van Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove leken Spaak noodzakelijk om van Zuylen in de hand te kunnen houden. Collega Robert Rothschild haalde eveneens de grote beïnvloedingskracht van de Baron aan. Rothschild was wel vrij duidelijk wat zijn appreciatie voor hem betrof: “je ne l’aimais pas”.[4] Het beeld dat de diplomaat ons voorspiegelde, is niet meteen positief te noemen. Rothschild had het niet voor de realistische denkwijze van van Zuylen. Zijn chauvinisme, zo oordeelde hij, verhinderde van Zuylen de internationale onmacht van België in te zien. “Toujours vêtu de sombre, le teint basané, le poil très noir, la mine ténébreuse, il affectait l’air préoccupé de l’homme sur qui repose le destin du monde”, was het sombere beeld dat Rothschild van l’homme noir overhield.[5] Ook Nederlandse diplomaten spraken van een nukkig persoon die bijna nooit opgewekt rondliep.[6] De fysieke constellatie van van Zuylen werd door André de Staercke, tijdens de oorlog en kort na de Bevrijding kabinetschef van Premier Pierlot, aangewend om zijn karakter te schetsen. De verschijning van Baron van Zuylen was volgens de Staercke: even krom als zijn geest kronkelig en slinks was”.[7]

Collega’s die hem dan weer wel mochten, toonden logischerwijs een positiever beeld van de man. Jacques Davignon noemde hem de levende personificatie van het Belgische diplomatieke dossier van 1914 tot 1940. Van Zuylen had volgens hem alles meegemaakt en alles onthouden. Hij was steeds scherpzinnig en kon gevat uit de hoek komen, maar menig collega wantrouwde ook zijn aanhoudende vragenreeks tijdens hun gesprekken.[8] Dat was ook Fernand Muûls opgevallen gedurende zijn intense samenwerking met Pierre van Zuylen. Woorden van lof schoten hem tekort: “par son intelligence profonde, sa loyauté, la qualité de son travail, un modèle en même temps qu’un chef bienveillant et très agréable”.[9] Ook voor de jonge diplomaat Freddy Cogels was van Zuylen een voorbeeld. Hij sprak van een ongecontesteerde autoriteit op het Ministerie. Zijn beeldspraak sprak wel boekdelen: “van Zuylen (…) arrivait au bureau en grognant dans les corridors comme un sanglier qui va découdre”.[10] Fernand Vanlangenhove beaamde het strenge uiterlijk van de Directeur-generaal Politiek, maar noemde hem buiten het Ministerie een bijzonder beminnelijk man.[11] Jean Willequet noemde van Zuylen ooit de verpersoonlijking van een Florentijns Renaissance diplomaat.[12] De uiteenlopende meningen maken een diepgaand onderzoek naar de activiteiten en de ideeën van van Zuylen bijzonder interessant.

 

Tot op heden werd alleen nog maar onderzoek verricht naar de levenswandel van de hoofdrolspelers van de Belgische Geschiedenis in aanloop naar en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Koning Leopold III, Paul-Henri Spaak, Paul van Zeeland en Hubert Pierlot passeerden al in tal van publicaties de revue, terwijl de figuren in de coulissen dikwijls slechts zijdelings vermeld werden. Zowel op het Ministerie van Buitenlandse Zaken als op het Paleis werkten ondergeschikten mee aan het beleid en beïnvloedden ze de visie van hun verantwoordelijken. Dit maakt dat ze evenzeer belangrijk en interessant zijn om nader te onderzoeken. Verrassend genoeg bleef het actieve leven van Fernand Vanlangenhove, Robert Capelle en Pierre van Zuylen nog onbekend. Menig vorser verwijst zijdelings naar hen, maar niemand beschouwde hen interessant genoeg om een volledige studie aan te wijden. Met deze eindverhandeling proberen we althans één van deze leemtes op te vullen.

 

Elk historisch onderzoek staat of valt met het bronnenmateriaal. Daarom leek het ons interessant om even dieper in te gaan op het aangewende bronnen- en studiemateriaal. Eerst nemen we een kijk in de archivalische bronnen, alvorens we de voornaamste werken opsommen.

Het archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken was logischerwijs ons belangrijkste archief. Van 1919 tot 1940 was van Zuylen functionaris op het ministerie. In die periode bezette hij nooit op permanente basis een diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland. Louter voor occasionele zendingen verliet hij Brussel.

Daar hij dus 21 jaar te Brussel werkte, bevinden zich in de catacomben van het Ministerie talloze nota’s en werkstukken van van Zuylen. De organisatie en de werking van het archief in de Karmelietenstraat bemoeilijkten ons onderzoek aanzienlijk. Helaas konden we niet alle voor ons nodige dossiers inkijken. We moesten ons beperken tot enkele van de belangrijkste.

Vooreerst doorploegden we de personeelsdossiers. Natuurlijk dat van hemzelf, maar ook van zijn naaste collega’s Jacques Davignon, Robert Capelle en Louis d’Ursel. Dat van Fernand Vanlangenhove was vooralsnog niet toegankelijk.

Daarnaast hadden we de thematische dossiers. Hoofdbrok vormden deze omtrent de Locarno-akkoorden, de opzegging ervan door Duitsland in maart 1936 en de zoektocht naar een nieuw internationaal statuut voor België. Kleinere dossiers zoals deze omtrent de herziening van het Verdrag van 1839 en het Schelde-statuut werden eveneens geconsulteerd. Beide dossiers zijn van belang gezien van Zuylen er van dichtbij betrokken was. Om het internationale kader te kunnen situeren, namen we de dossiers in verband met de Spaanse Burgeroorlog, Groot-Brittannië en Frankrijk erbij. De leemtes konden we aanvullen met de publicaties van diplomatieke stukken door Vanlangenhove en De Visscher.[13]

Al voor 10 mei 1940 had Baron van Zuylen goede contacten met het Koninklijk Paleis. De resultaten daarvan bevinden zich vanzelfsprekend in het archief van het Koningshuis en zijn personeel. De belangrijkste documenten waren de papieren van Robert Graaf Capelle. Deze oud-collega van van Zuylen was de privé-secretaris van Koning Leopold III en traditioneel in die functie bevoegd voor het Buitenlands Beleid. De documenten van Graaf Capelle boden ons een inzicht in de ideeën over de Belgische buitenlandpolitiek die in die tijd tot stand kwamen aan het hof. Dat de Baron daarin een grote rol speelde, bleek duidelijk uit het aantal malen dat zijn naam genoemd wordt.

Heel interessant waren de recentelijk uit Argenteuil teruggekeerde documenten. Koning Leopold had bij zijn vertrek uit Laken een deel van zijn archief betreffende de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog meegenomen naar zijn nieuwe verblijf. Na de dood van Prinses Lilian werden deze teruggebracht naar het archief in het Hertogstraat. Daar deze documenten voorheen niet toegankelijk waren voor wetenschappelijk onderzoek, was het voor ons een grote eer om deze ter onzer beschikking te vinden. Wel moet daaraan toegevoegd worden dat verschillende stukken uit dit deelarchief verdwenen zijn. Duidelijk is dat iemand deze onder handen genomen heeft. Verschillende malen is letterlijk de schaar gezet in documenten. Eén dossier blijft onvindbaar: Berchtesgaden. In de andere mappen wordt verwezen naar dit dossier, dat helaas voor historici (nog) niet is teruggevonden.

Het kabinet van Koning Leopold hield zich traditioneel meer op de achtergrond in verband met de buitenlandse politiek, maar gezien de zeer complexe tijden kon het ons toch inzicht verlenen in de internationale situatie. Het persoonlijk archief van kabinetschef Frédéricq bevindt zich niet meer op het Paleis. Na zijn dood werd het in bewaring gegeven aan de Universiteit Gent, met de verplichting het pas 50 jaar na zijn dood vrij te geven. Daarvoor blijft het nog wachten tot 2031.

De archiefstukken van Generaal van Overstraeten die zich nog op het Paleis bevonden, waren niet van die aard dat ze ons meer informatie konden verstrekken over de activiteiten van Pierre van Zuylen.

Op het kasteel van Ahin, de voormalige woonplaats van Pierre Baron van Zuylen, alwaar vandaag de dag de gelijknamige kleinzoon woont, werden we bijzonder vriendelijk onthaald. Op het domein bevonden zich nog enkele documenten die van nut leken voor het onderzoek. Gezien zijn drukke activiteiten bleek het archief bedroevend weinig te bevatten. Zoeken naar een reden daarvoor is giswerk en dus niet aan ons besteed. De documenten die we terugvonden bleken zo goed als allemaal gerelateerd te zijn aan zijn carrière voor 1936. De interessantere jaren kwamen dus nauwelijks aan bod. Elementen van tijdens de oorlog werden niet teruggevonden. Wel vonden we er tot onze eigen grote verrassing het manuscript van zijn boek over de Schoolstrijd in België van 1879-1884. Het boek zou door omstandigheden nooit gepubliceerd raken.

Op het Studie en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, kortweg SOMA, vonden we vooral persoonsarchieven terug van figuren die nauwe contacten onderhielden met de Baron. Belangrijkste daarvan zijn Robert Capelle en Fernand Vanlangenhove. Kleinere archiefdelen van Jacques Delvaux de Fenffe en d’Aspremont Lynden vulden dit aan. De notulen van de Secretarissen-generaal van tijdens de bezetting kwamen handig van pas om de discussie omtrent het installeren van een Secretaris-generaal voor het departement Buitenlandse Zaken te volgen.

Daarnaast vonden we nog een collectie brieven van Pierre van Zuylen aan zijn broer Paul terug. Deze 14 brieven spreiden zich van november 1941 uit tot 1953.

Na een omslachtige procedure werd ons uiteindelijk toegang verleend tot een blijkbaar nog altijd gevoelig dossier. Het onderzoek van Advocaat-generaal Max Huwart naar de activiteiten van Graaf Capelle tijdens de oorlog werd nog niet vaak uit de kast gehaald voor wetenschappelijk onderzoek. Opnieuw een eer waar we dankbaar voor zijn.

Na het lezen van de memoires van Pierre van Ourtyve d’Ydewalle[14] leek het ons interessant om ook het Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum aan te doen. De inlichtingenactiviteit die van Outryve tijdens de oorlog onderhield brachten hem meermaals in contact met van Zuylen. Na zijn dood deponeerde de familie van Outryve zijn archief in het KADOC.

In de hoop om in het archief van Generaal van Overstraeten documenten in verband met zijn contacten met van Zuylen terug te vinden, kwamen we bedrogen uit. Het Centrum voor Historische Documentatie van het Leger te Evere beschikt slechts over een beperkt archief van de Generaal, zowel qua tijd (1 jaar), als qua onderwerp (strikt militair).

Naar aanleiding van mijn schrijven van 23 augustus 2004 aan de zoon van Graaf d’Ursel, vernamen we dat het archief van de familie in de jaren ’70 jammerlijk in vlammen is op gegaan. Om inzicht te krijgen in de beweegredenen van de Graaf om de Bern-richtlijnen te versturen zijn we dus aangewezen op historische fragmenten en andere archieven.

Andere speler van belang in de toenmalige Belgische diplomatie, Burggraaf Jacques Davignon, heeft volgens zoon Etienne geen archief nagelaten.

De Fondation Paul-Henri Spaak[15] bewaart het archief van de voormalige minister. De werkwijze van deze virtuele instelling bemoeilijkt echter het onderzoek voor de vorser. Enkel via de zoekfunctie op de internetpagina kunnen relevante documenten opgespoord worden. Elk document dat mogelijk van belang is, moet alvorens geraadpleegd te kunnen worden, aangevraagd worden bij de organisatie. Een raad moet beslissen of de documenten vrijgegeven worden. Enige tijd later krijgt de onderzoeker dan een cd-rom in de brievenbus. Daarop staan dan zo’n duizend bestanden. Gemakkelijk maken ze het niet: alle bestanden ontlenen hun naam aan een inventarisnummer. Nergens staat enige referentie naar de opgevraagde documenten. Alle bestanden moeten één na één geopend en systematisch gecontroleerd worden op aanknopingspunten. Een bijzonder omslachtige situatie. Wil men grondig historisch onderzoek omtrent Paul-Henri Spaak en het Belgische Buitenlands Beleid kunnen voeren, is een herziening van de procedure ten stelligste aan te raden.

Desalniettemin leverde het speurwerk nog enige interessante documenten op, vooral omtrent de circulaires die Graaf d’Ursel verstuurde vanuit Bern.

 

Er is tot op heden nog geen degelijke biografie van Pierre van Zuylen verschenen. De Biographie Nationale nam hem vooralsnog niet op in haar publicaties. Een korte beschrijving van zijn functies en zijn publicaties vonden we terug in de Almanach royale, Le Livre Bleu[16] en de Dictionaire des Belges[17]. Handig voor wie wil weten wat de man deed, maar niet van die aard om een diepgaand inzicht in zijn bestaan te verwerven. Een meer geslaagde, maar helaas tendentieuze biografie is die van de hand van Baron Poswick.[18] Deze voormalig ondergeschikte van van Zuylen schreef het stuk in het Bulletin de l'Association de la Noblesse du Royaume de Belgique naar aanleiding van het overlijden van van Zuylen in 1977. Een In memoriam verdraagt geen kritisch schrijven, en hult de man, zoals elk dergelijk geschrift, in een waas van positieve bijklanken.

Voor biografische informatie van andere relevante personen, bleef Le Livre Bleu een handig werkinstrument. Aanvullen konden we doen met de personen die de eer kregen geboekstaafd te worden in de Biographie Nationale.

Het Belgisch Buitenlands Beleid is ondertussen al voer geweest voor tal van studies. Standaardwerk voor wie meer wil weten over de geschiedenis van de buitenlandpolitiek van België blijft natuurlijk de studie van Professor Rik Coolsaet. Professor De Raeymaeker spitste zich in zijn werk toe op het Buitenlands Beleid tijdens het interbellum. Professor Kieft ging met zijn Belgium’s return to neutrality nog meer in detail in op het beleid in het aanzien van de Tweede Wereldoorlog. Zijn Amerikaanse collega Helmreich ging op zoek naar de positie van België in het Europese diplomatieke raderwerk.

Meer persoonlijke relazen werden geschreven door de tenoren van het Belgisch diplomatieke schouwspel. Fernand Vanlangenhove schreef zijn memoires en vulde die aan met artikels en boeken. Paul-Henri Spaak, Jacques Davignon, Robert Rothschild en Freddy Cogels penden eveneens hun wedervaren neer. Vanzelfsprekend mogen we de boeken en artikels van van Zuylen zelf niet uit het oog verliezen. De twee boeken die na zijn loopbaan van zijn hand verschenen zijn eigenlijk studies over de buitenlandpolitiek, aangevuld met eigen ervaringen.

Om het algemeen internationaal kader beter te kunnen schetsen maakten we daarnaast gebruik van de standaardwerken van Paul Van de Meersche, Henri Kissinger en Theo Luykx.

Er zijn boekenkasten vol met tendentieuze literatuur verschenen, pro of contra het optreden van Leopold III, daarom lijkt het ons verstandig om ons vooral op het werk van Velaers en van Goethem te baseren. Al sinds zijn eerste druk in 1994 is het werk van het duo het standaardwerk over het leven van Koning Leopold III. Voor de volledigheid moeten we er wel bij zeggen dat zij geen gebruik hebben kunnen maken van de documenten die recentelijk uit Argenteuil terugkeerden. Voor de publicatie van de biografie van Velaers en van Goethem, was het werk van wijlen Professor Jean Stengers de belangrijkste studie over de oorlogspolitiek van Koning Leopold. Ook nu nog blijft Léopold III et le Gouvernement: les deux politiques belges en 1940 een belangrijk werk voor de studie van een bijzonder gecompliceerde periode. Daarnaast mogen we ook het werk van dr. Albert De Jonghe niet over het hoofd zien. Wel is het nog steeds wachten op het tweede deel van zijn studie Hitler en het Politieke lot van België.

De naaste medewerkers van Leopold III, Generaal van Overstraeten en Graaf Capelle, stelden hun memoires te boek. Dit gebeurde echter in volle koningskwestie. Een kritische houding ten aanzien van deze is daarom vereist.

Specifiek gericht op het buitenlands beleid van Koning Leopold is de studie van Christiaan Koninckx. Aangevuld met de artikels van Professor Janssens moet dit ons in staat stellen een historisch correcte weergave te maken van de ideeën gevormd op het Koninklijk Paleis.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Zie daarvoor: CRAIG, “The Revolution in War and Diplomacy, 1914-1939”, 201-205.

[2] SPAAK, Combats inachevé, 38.

[3] SPAAK, Combats inachevé, 38.

[4] ROTHSCHILD, Chemins de Munich, 237.

[5] ROTHSCHILD, Chemins de Munich, 237.

[6] WOLTRING, “Van Nispen tot Sevenaer aan Minister Beelaerts van Blokland”, I, nr.5, p5.

[7] DE STAERCKE, Memoires over het Regentschap en de Koningskwestie, 91-92.

[8] DAVIGNON, Berlin 1936-1940, 42.

[9] MUULS, Quarante années, 48-49.

[10] “Als een everzwijn, klaar om aan te vallen”. COGELS, Souvenir d’un diplomate, 29.

[11] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 5.

[12] WILLEQUET, Paul-Henri Spaak, 49.

[13] DE VISSCHER, C. en VANLANGENHOVE F. Documents diplomatiques belges 1920-1940: la politique de sécurité extérieure. Brussel, 1964.

[14] VAN OUTRYVE D'YDEWALLE, P. Mijn oorlogsjaren. Tielt, 1997.

[15] www.fondationspaak.org, 2005.

[16] "Van Zuylen, Baron Pierre" in: Le Livre bleu: recueil biographique, 508.

[17] "VAN ZUYLEN, Pierre" in: Le dictionnaire des belges, LEGRAIN, P. ed., 539.

[18] POSWICK, B. "In memoriam: le Baron Pierre van Zuylen" in: Bulletin de l'Association de la Noblesse du Royaume de Belgique, VII (1977) 178-183. Een ingekorte versie hiervan werd in de Gazette de Huy gepubliceerd op 28 december 1977.