"L’homme noir". Pierre van Zuylen en het Belgisch Buitenlands Beleid 1930-1945. (Mathieu Magherman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk II: De Onafhankelijkheidspolitiek

 

1. Inleiding

 

De Verdragen van Locarno hadden West-Europa in een vredesroes doen verzinken. De hoop bestond erin dat met het Rijnpact Duitsland haar nederlaag van ’14-’18 had toegegeven en haar revanchegevoelens had opgeborgen. De euforie bereikte haar een climax met het afsluiten van het Briand-Kellogg-pact in 1928. Oorlog zou nooit meer aangewend worden om diplomatieke geschillen te beslechten. De ontspannen internationale sfeer deed de economie in versneld tempo draaien. Een nieuw afbetalingsplan voor de Duitse oorlogsschuld kwam als een kers op de taart. De vreugde was echter van korte duur. De Krach van Wall Street in oktober 1929 bracht de wereld met beide voeten op de grond. Een economische depressie van nooit geziene omvang overspoelde de kapitalistische landen en had een diepgaande invloed op de politiek van de getroffen staten. Het internationalisme moest opnieuw plaatsmaken voor het nationaal belang. De Volkenbond kon in dergelijke egocentrische wereld louter machteloos toekijken. De Japanse inval in Mantschoerije in 1931 was de eerste stap in een geleidelijke ondermijning van de Volkenbondprincipes. Datzelfde jaar vroeg Berlijn opschorting van betaling van de herstelbetalingen, maar al snel werd duidelijk dat zelfs met een moratorium Duitsland niet bij machte was het afbetalingsplan verder af te lossen. De economische crisis die de Weimar-republiek trof, werd uiteindelijk de ideale voedingsbodem voor Hitlers nationaal-socialisme.[189]

 

Het Frans-Belgisch Militair Akkoord van 1920 hing nog altijd als een zwaard van Damocles boven België. De directe band met Frankrijk bracht Brussel langzaamaan in nauwe schoentjes. Parijs had sinds 1920 niet stilgezeten: het had allianties afgesloten met Polen in 1921 en Tsjecho-Slowakije in 1924. De vriendschapsakkoorden met Roemenië en Joegoslavië verbonden de Fransen in Oost-Europa. België vreesde nu dat Parijs het Militair Akkoord zou misbruiken om haar Oost-Europese bondgenoten ter hulp te snellen.[190] Parijs zag het Akkoord als een essentieel onderdeel van haar grensverdediging. Het was het Noordelijk sluitstuk van de Maginot-linie die sinds 1929 de Duitse grens omvatte. De Belgische Ardennen stonden in Franse legerkringen bekend als de zone de destruction.[191]

Het Akkoord bedreigde België niet enkel internationaal, maar even goed nationaal. Het dreef een wig tussen Vlamingen en Walen. Om de gemoederen te bedaren moest er duidelijkheid geschapen worden in de verplichtingen van het Akkoord.

Er groeide in de politieke kringen een consensus om de problemen op te lossen. Naar het einde van de jaren ’20 werd er over nagedacht om het akkoord te wijzigen of zelfs helemaal op te zeggen. België moest wachten tot op 6 maart 1936 alvorens het opgelucht kon ademhalen. En dan moest alles nog beginnen.

 

Sinds Paul Hymans terug was op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 1927, was het Militair Akkoord oorzaak van constante bezorgdheid.[192] Frankrijk was niet bepaald behulpzaam in haar aanpak. De uitlatingen van verschillende hoge functionarissen en officieren brachten het Akkoord ongewild in opspraak. Maarschalk Pétain joeg in 1927 de Vlamingen de gordijnen in. In een toespraak te Dinant betitelde hij België als de voorpost van de Latijnse beschaving tegen de Germaanse.[193] Drie jaar later zou hij de Belgische diplomaten opnieuw de stuipen op het lijf jagen door te verklaren dat Frankrijk in geval van oorlog haar troepen door België zou laten oprukken met of zonder de instemming van Brussel.[194] Oud-premier Raymond Poincaré aarzelde zelfs niet om in een gesprek met Ambassadeur Gaiffier te verklaren dat het in haar eigen belang zou zijn mocht België samen met Frankrijk oprukken om een Duitse invasie van Polen te counteren.[195]

Het Frans-Belgisch Militair akkoord was gesneden koek voor de flaminganten. Aan Vlaamse zijde roerden de meer gematigde Vlamingen zich ook stilaan. De katholieke voorman en voormalig premier Prosper Poulet gaf de aanzet in de jaren 1929-1930 toen hij een pleidooi hield voor een terugkeer naar vrijwillige neutraliteit. Ook de socialistische voorman Emile Vandervelde stak zijn bedenkingen over het Akkoord niet onder stoelen of banken, terwijl zijn jonge achterban zich steeds feller antimilitaristisch opstelde.[196]

 

 

2. Het Frans-Belgisch Militair Akkoord

 

De uitlatingen van Maréchal Pétain over de Franse troepenbewegingen door België in oktober 1930, sloegen in Brussel in als een bom. Baron Gaiffier had het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht van zijn gesprek met de Maarschalk. Indien Parijs zijn troepen door ons land zou sturen, verzekerden we ons onrechtstreeks van een Duitse oorlogsverklaring. Hymans contacteerde de Koning. Op het Ministerie werd het het bericht slechts in beperkte kring verspreid: Fernand Vanlangenhove, de Secretaris-generaal, Pol Le Tellier als Directeur-generaal Politiek en Pierre van Zuylen waren als enigen op de hoogte.[197]

Aan het hof werd de evolutie met argusogen gevolgd. Koning Albert wilde er alles aan doen om zijn natie een herhaling van ’14-’18 te besparen. Hij ontbood zijn Minister om de Belgische houding te bespreken. Op deze audiëntie van Minister Hymans op 28 oktober 1930 toonde Koning Albert zich ongerust over de oorlogsdreiging in de Balkan en aan de Poolse grens. Frankrijk was duidelijk gelieerd met deze gebieden en dreigde België mee te sleuren in haar allianties. “Il faut veiller à ce que la Belgique ne soit pas entraînée dans des conflits étrangers à ses intérêts et si sa sécurité et son honneur ne sont pas menacés”,[198] gaf Zijne Majesteit hem als bedenking mee. Het werd noodzakelijk geacht de buitenwereld duidelijk te maken dat België nog altijd heer en meester was over haar eigen houding. De vorst wees er nog op dat al onze verplichtingen duidelijk terug te vinden waren in de akkoorden van Locarno. Voor Hymans was de boodschap duidelijk: de volgende dag pleegde hij overleg met de Directie Politiek op het Ministerie. De Minister bracht Le Tellier en zijn adjunct van Zuylen op de hoogte van het onderhoud. Brussel zag in dat het nu verplicht was klare wijn te schenken in verband met het Militair Akkoord. Parijs moest op de één of andere manier duidelijk gemaakt worden dat België de samenwerking als puur defensief beschouwde en daarbij de verplichtingen van Locarno als enige richtlijn zag voor haar houding.[199]

 

2.1 Naar een Herziening van het Militair Akkoord

 

Het personeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken viel niet uit de lucht toen de Franse uitlatingen paniek veroorzaakten. In de Belgische diplomatieke kringen broeide al enige tijd wantrouwen ten aanzien van het Frans-Belgisch Akkoord.

Pierre van Zuylen werkte sinds de zomer van 1930 aan een memorandum over de Belgische diplomatieke positie. De definitieve versie van zijn “Mémoire touchant la Politique à suivre par la Belgique conformément à ses intérêts et aux traités” zou op 14 januari 1931 in aangepaste vorm naar alle belangrijke Belgische diplomatieke posten verstuurd worden.[200]

In dit lijvige memorandum bestudeerde van Zuylen eerst het internationaal statuut van België. Was de opgelegde neutraliteit van België eigenlijk al opgeheven? Daar viel volgens hem niet meer aan te twijfelen: de verplichtingen die ons zijn opgelegd in het Volkenbondpact en de Rijnverdragen konden niet te beurt vallen aan neutrale staten. België moest er zich wel van bewust zijn dat in de aanslepende onderhandelingen met Nederland, Den Haag België nog altijd als neutrale natie beschouwde. Het gevaar bleef dat Groot-Brittannië of Duitsland op een dag dezelfde these kwamen verdedigen. Van Zuylen ijverde er dan ook voor elke kans te grijpen die het probleem definitief zou kunnen oplossen. Ook al lukte dit niet alvorens het volgende conflict uitbrak, toch diende het land zich enkel te laten inspireren door haar eigen belangen.[201]

In een tweede hoofdstuk ging hij dieper in op de verplichtingen uit het Volkenbondpact. Betreffende artikel 16, waarin elk lid van de Bond zich verbond elk ander lid die het slachtoffer werd van een aanval door een derde natie, te hulp te komen, was van Zuylen formeel: indien er geen unanimiteit bestond binnen de Raad viel voor België elke verplichting weg.[202] Zelfs al was de Raad eensgezind over een optreden tegen een agressor, dan kon België zich beroepen op de interpretatie die het samen met Italië, Engeland en Frankrijk tijdens de onderhandelingen in Locarno formuleerde. Daar werd overeengekomen dat bij de toegezegde steunmaatregelen rekening moest gehouden worden met de geografische ligging en de militaire situatie van het land. Dienden we ook alle commerciële en financiële banden met de aanvaller op te zeggen? Dat kon volgens van Zuylen voor de nodige problemen zorgen: het land kon zich bedreigd voelen en in het slechtste geval de wapens ook tegen ons opnemen. We moesten er daarnaast rekening mee houden dat de Verenigde Staten, als niet-lid van de Volkenbond, gemakkelijk elk gat op de wereldmarkt kon invullen. Daarom moest België als klein land de kat uit de boom kijken en de unanimiteit binnen de Raad afwachten. Indien de Raad besliste om militair te reageren op de agressie, werd elk lid verondersteld doorgang te verlenen aan de aangestelde troepen die de agressor moeten verdrijven. België mocht dit enkel toelaten indien er volledige duidelijkheid was geschapen in de Raad over de schendingen en de aanstokers daarvan.[203]

Deze inleiding bereidde het terrein voor van Zuylens bespreking van het Frans-Belgisch Militair Akkoord. Hij wees er op dat Minister Vandervelde in 1925 al verklaarde dat het Militair Akkoord niet strijdig was met het Rijnpact. Het pact leverde enkel het raamwerk waarbinnen het akkoord uitgevoerd kon worden: “l’accord militaire n’est que l’organisation technique anticipée des mesures à prendre en cas de coopération militaire des deux pays, mais que pour la fixation de l’obligation de coopération elle-même, on doit s’inspirer des seuls traités de Locarno”.[204] Alleen een schending van het Rijnpact kon het Militair Akkoord in werking zetten. Een Duitse aanval in het Oosten op een Franse bondgenoot zou voor België nooit een reden zijn om het akkoord in werking te stellen.[205]

Van Zuylen bleef een voorzichtige houding voorop stellen. In het Akkoord stond duidelijk dat een Duitse troepenmobilisatie onmiddellijk door beide landen zou beantwoord worden door middel van éénzelfde maatregel. Mobilisatie was echter niet gelijk aan oorlog, verduidelijkte hij verder. Het was noodzakelijk om op dat moment een grondige analyse te maken van de situatie en geen onbesuisde beslissingen te nemen. Er waren twee mogelijkheden: ofwel ging het Duitse leger over tot een volledige mobilisatie (met inbegrip van het gedemilitariseerde Rijnland) of slechts tot een gedeeltelijke. In het eerste geval was er duidelijk een schending van de Verdragen van Versailles en van Locarno. België kon de iure samen met Frankrijk onmiddellijk overgaan tot het positioneren van troepen aan de Oostelijke grenzen en indien nodig meteen tegen Duitsland ten strijde trekken. Van Zuylen waarschuwde echter voor deze laatste stap: in dat geval was België gedoemd om zich als vazal van Frankrijk te gedragen. Daarom mocht het enkel overgaan tot het innemen van de stellingen aan zijn grenzen. Hij achtte het zelfs noodzakelijk om zo lang mogelijk het contact met de Franse linies uit te stellen: “cette jonction ne manquerait pas d’être représentée comme une provocation par l’Allemagne et risquerait peut-être de nous aliéner la sympathie de l’Angleterre et de l’Italie”.[206] België moest zich op dat moment rekenschap geven van zowel strategische als politieke belangen. In geval van een gedeeltelijke mobilisatie, dus niet in de gedemilitariseerde zone, beging Berlijn een inbreuk op het Verdrag van Versailles, maar bleef het Rijnpact ongeschonden. Het Militair Akkoord verwees duidelijk naar een algemene mobilisatie en bond ons in dit geval niet aan de nodige tegenmaatregelen.[207]

Hij rondde het stuk over het Militair Akkoord af door te stellen dat er voor hem geen herziening van het Akkoord diende te gebeuren. Van Zuylen twijfelde of een herziening wel de publieke argwaan zouwegnemen: de regering had al enkele malen gepoogd om het Akkoord te verduidelijken, en dat bedaarde de gemoederen toch ook amper. Zelfs als het document gepubliceerd werd, zouden er mensen zijn die achterdochtig blijven en nog steeds geheime clausules veronderstellen. Als er in Parijs aangestuurd werd op een herziening van het Akkoord, kon dat op zijn beurt worden aanzien als een aanhalen van de band tussen beide landen en indirect zouden opnieuw vragen rijzen over de Belgische politieke onafhankelijkheid. De enige manier om de kritiek in de kiem te smoren schreef van Zuylen, was een eenvoudige briefwisseling tussen Parijs en Brussel om het Akkoord duidelijk af te lijnen binnen het kader van het Rijnpact. In het geval de Fransen daartoe niet bereid waren, kon een verklaring van de Minister van Buitenlandse Zaken in antwoord op een interpellatie in het Parlement voldoende zijn om de Belgische interpretatie van het Akkoord vast te leggen.[208]

Wat de interpretatie van de Locarno-verplichtingen betrof diende België zich te onthouden van elke vijandige daad ten aanzien van Duitsland, behalve in drie gevallen. De eerste daarvan was logischerwijs dat België zelf voorwerp was van een Duitse agressie. Het verzamelen van een aanzienlijke Duitse troepenmacht in de Rijnzone moest volgens van Zuylen eveneens als een aanvalsdaad beschouwd worden. Het tweede en het derde scenario lagen binnen de grenzen van de verplichtingen van de Volkenbond waarmee de statuten van het Locarno-pakt nauw verbonden waren. Indien Duitsland een aanval uitvoerde op een lid, zij het in Oost- of West-Europa, diende er militair opgetreden te worden. Bij voorbaat wanneer er eensgezindheid bestond binnen het officieel orgaan van de Volkenbond. Opnieuw maande van Zuylen echter aan tot voorzichtigheid: een militaire actie hoorde slechts ondernomen te worden na voorafgaand contact met de andere garanten en de leden van de Raad. België moest zich ten allen tijde hoeden Londen niet voor het hoofd te stoten. De afweging tussen het militaire en politieke diende steeds gemaakt te worden. De verdragen van Locarno droegen in grote mate bij tot de pacificatie van West-Europa, maar hebben hun lacunes die sommige garanten in staat konden stellen af te zien van hun bijstandsplichten. Indien het pact geschonden werd, was het noodzakelijk voor België om zich op één lijn te stellen met Londen.[209]

Na te hebben gesteld dat het Briand-Kellogg Pact geen aanleiding gaf om te denken dat oorlog voor eens en altijd gebannen werd, breide van Zuylen met een analyse van de internationale situatie een einde aan zijn memorandum. Hij waarschuwde om de steun van de garanten niet vanzelfsprekend te noemen. Ieder land zou tijdens een conflict pogen aan te tonen dat de eigen onthouding gerechtvaardigd was door het internationaal recht. Indien België zich op dat moment neutraal verklaarde, was het daarmee niet vrij van gevaar. Haar geografische positie en vooral haar houding in 1914, en zeker nu met het Militair Akkoord, maakten dat de Belgische positie niet ongecompromiteerd was: “Nous n’avons rien à gagner, et tout à perdre à la guerre”.[210] In wat volgde kunnen we voor het eerst de grote lijnen van de Onafhankelijkheidspolitiek herkennen. Van Zuylen pleitte er voor om in een periode van diplomatieke spanning een bemiddelende houding aan te nemen. Slaagde België er niet in om de situatie te ontmijnen, dan diende het aansluiting te zoeken bij een groep van neutrale staten. Slechts op het allerlaatste moment, wanneer alle hoop op een vreedzame oplossing tevergeefs was gebleken, mocht het in de vijandelijkheden betrokken raken. België diende er vooraf al voor te zorgen dat het op elk moment geruggensteund werd door een Europese grootmacht die analoge belangen had. Enkel Engeland kon België deze dienst bewijzen. Londen had eveneens niets te winnen in een volgend conflict en had daarentegen enkel voordeel bij een gepacificeerd Europa. Met een gevrijwaard Belgisch-Nederlands bruggenhoofd kon het in elk geval de mogelijkheid openhouden om militaire steun naar het continent te sturen. Wanneer Engeland besliste om niet militair in te grijpen in een Europees conflict omdat voor haar het casus foederis niet bestond, kon België zich beroepen op een neutrale houding. Als ze haar neutraliteit kon laten garanderen door Londen, kon ze haar positie versterken en daarmee de vrijwaring van de territoriale integriteit bewerkstelligen. Kon Parijs België iets verwijten met deze houding? Niets van aan, aldus de Baron: het Militair Akkoord kaderde in het Rijnpact, dus indien Engeland niet marcheerde, was er geen sprake van dat België dat wel zou doen.[211]

Van Zuylen hield ook rekening met de tegenstelling Vlaanderen-Wallonië. Waar het noordelijke gedeelte van het land zou kiezen voor een afzijdige houding in een volgend conflict, zou het zuidelijke deel de Franse kant kiezen: “Nous ne pouvons entrer en guerre avec un pays divisé sans courir les plus graves dangers. La neutralité au contraire, surtout si elle s’appuie sur une grande puissance comme l’Angleterre, refera facilement l’unanimité de l’opinion”.[212]

Hij besloot het lijvige document met een beschouwing van de mogelijke oorlogsscenario’s. Duidelijk was dat van Zuylen er toen al van overtuigd was dat een conflict nooit lokaal zou blijven. Daarvoor waren er veel te veel landen misnoegd achtergebleven na Versailles.

In zijn conclusies waren de contouren van de Zelfstandigheidspolitiek andermaal niet ver af: “Nous devons tendre tous nos efforts pour échapper à un futur conflit dans la mesure où la loyauté et les intérêts de notre existence nationale nous le permettent”.[213] Dit kon enkel bereikt worden in samenspraak met Engeland en mits een politiek van volstrekte onpartijdigheid ten aanzien van onze buurlanden. België moest zo snel mogelijk Londen en Berlijn duidelijk maken dat het niet zou optreden buiten de verplichtingen die het opgelegd kreeg in het Rijnpact. Een unilaterale verklaring, maar indien mogelijk in samenspraak met Parijs, zou daarvoor de ideale oplossing zijn. Ondertussen adviseerde van Zuylen om in contact te treden met Engeland en zo het terrein af te tasten alvorens het volgende conflict uitbrak. De kans dat Londen zich daarin afzijdig hield, achtte hij reëel.[214]

 

Zoals voorheen aangehaald werkte Pierre van Zuylen al sinds de zomermaanden van 1930 aan dit memorandum. De krijtlijnen van het stuk waren al geruime tijd in de Belgisch diplomatieke kringen bekend, wanneer Pétain en Poincarré hun uitspraken deden in het najaar. Het voorstel van van Zuylen om de band met Londen nauwer aan te halen, kreeg snel gehoor in de hoogste gelederen van het Ministerie. Het Diplomatiek Comité van 7 november besliste de Belgische houding op die van Londen af te stemmen. Ambassadeur de Gaiffier werd opgedragen om in Parijs een onderhoud te hebben met Lord Tyrrell, de Britse gezant. Van Zuylen kreeg de opdracht de instructies voor Gaiffier op te stellen.[215]

De Ambassadeur moest aan zijn Britse ambtsgenoot duidelijk maken dat in geval van conflict de Britse stellingname als leidraad zou dienen voor Brussel. Hij moest er ook op hameren dat België zich enkel gebonden voelde door de verplichtingen van het Volkenbondpact en het Rijnverdrag. Het Frans-Belgisch Militair Akkoord stond dus niet op zichzelf, maar was niet meer dan een technische uitwerking van beide multilaterale verdragen.[216] In het gesprek dat Baron de Gaiffier met hem had in november, beaamde Tyrrell dat de Belgische en Britse belangen inderdaad zo goed als overeenkwamen. Engeland erkende dat het Militair Akkoord eigenlijk “une superfétation” was geworden.[217]

Ook voor een gesprek met de Italianen stelde van Zuylen richtlijnen op. In de relatie met Rome moest de grootste voorzichtigheid in acht genomen worden. De minste beperking van onze banden met Parijs zou daar opgevat worden als de aankondiging van de opzegging van het Militair Akkoord. Indien de Minister niet van plan was om een publieke toespraak te houden, had het geen zin slapende honden wakker te maken.[218]

 

Na enkele weken overleg gepleegd te hebben met zijn naaste medewerkers keerde Hymans eind december terug naar de Koning. Het Akkoord opzeggen zou volgens Hymans een grote onvoorzichtigheid zijn. Het land had er geen baat bij om de Franse en een deel van de Belgische publieke opinie tegen zich in het harnas te jagen.[219] De Minister van Buitenlandse zaken stelde duidelijk voorop om klare wijn te schenken: “le meilleur procédé est de parler tout haut, à la tribune du Parlement, plutôt que de nouer une conversation qui peut entraîner des négociations et des discussions”.[220]

Vanaf eind december en vooral begin januari gonsde het van activiteit op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het was nu duidelijk geworden dat er actie moest ondernomen worden om de contouren van het Militair Akkoord duidelijker af te lijnen. In de Wetstraat 8 heerste grote eensgezindheid, nagenoeg alle topambtenaren waren er tegenstander van het Akkoord.[221] Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove stak zijn wantrouwen niet onder stoelen of banken. Het Akkoord had volgens hem alle nadelen van een alliantie, zonder ook maar één voordeel te hebben. De militaire afspraken maakten ons internationaal statuut allesbehalve duidelijk, zelfs niet voor de eigen onderdanen, laat staan voor de diplomaten. De Belgische regering moest Parijs duidelijk maken dat de eerstkomende bespreking van de begroting van Buitenlandse Zaken moeilijk zou worden. Een precisering van het Akkoord was wat Vanlangenhove betrof onontbeerlijk geworden.[222]

 

Begin januari 1931 werd druk overleg gepleegd tussen Brussel en Parijs. België maakte duidelijk dat het Militair Akkoord in haar ogen volledig opgeslorpt was door de bepalingen van het Rijnpact. Op 12 januari vond een eerste topontmoeting plaats tussen de Ministers Hymans en Briand. Hymans maakte gewag van de nakende problemen in het Parlement rond de militaire overeenkomst. Hij achtte het noodzakelijk om daarover in het Halfrond verklaringen af te leggen. Mocht dit kunnen gebeuren in overeenstemming met Parijs, zouden zijn woorden veel meer daadkracht hebben, zo dacht hij. De door België voorgestelde briefwisseling om het akkoord te preciseren werd door het Quai d’Orsay afgekeurd. De twee kwamen overeen om Vanlangenhove en zijn Franse ambtsgenoot Léger de opdracht te geven een nieuwe tekst voor te dragen.[223] De Franse diplomaat kwam enige tijd later zelf met een nieuw voorstel. Daaruit bleek impliciet dat het Militair Akkoord nog steeds van kracht was. Frankrijk weigerde met andere woorden te erkennen dat het Akkoord van 1920 volledig opging in de Locarno-verdragen. Léger bleef hameren op het belang van de bepalingen omtrent de defensie van de Noordzee en het Groot-Hertogdom en de afspraken rond de mobilisatie van de legers. Deze Franse eisen bleven voor van Zuylen, zelfs na amendering, onaanvaardbaar. Het zou inhouden dat indien Duitsland mobiliseerde omwille van een conflict in Oost-Europa, België met zijn tegenmobilisatie onvermijdelijk zijn lot verbond aan Frankrijk. En dat wou Brussel nu net ten allen tijde vermijden. Baron van Zuylen stelde voor de onderhandelingen te laten zoals ze waren en unilateraal de Belgische interpretatie te proclameren, maar Hymans weigerde. Hij wilde voor alles een gemeenschappelijke zienswijze, zonodig één die nog altijd dubbelzinnigheden en lacunes inhield.[224]

Minister Hymans neigde naar instemming met het Franse voorstel, maar daarmee was het einde van de discussie nog niet in zicht. Briand weigerde de publicatie van de correspondentie en Hymans zag nieuwe geheime akkoorden niet zitten. Daarop opteerde de Belgisch liberale voorman om een schrijven te richten aan de Franse ambassadeur in Brussel waarin hij zou aankondigen het Militair Akkoord tijdens een rede voor de verzamelde Kamer te verduidelijken. Uiteindelijk kwamen de Franse Ambassadeur en Minister Hymans tot een akkoord over de tekst. Opvallend was dat Hymans de door Parijs vooropgestelde tekst integraal overnam, wat inhield dat de Frans-Belgische betrekkingen op de Franse leest geschoeid bleven. De briefwisseling vond uiteindelijk plaats op 20 en 23 februari 1931.[225]

Hymans verscheen op 4 maart op het spreekgestoelte van de Kamer. Daar benadrukte hij de bepaling van het Akkoord waarin stond dat beide landen op elk moment individueel konden beslissen al dan niet in samenwerking met de andere partner op te treden. De geheimhouding van de documenten had de mogelijkheid geschapen om een waas van geheimzinnigheid rond de inhoud ervan te weven. Van een alliantie kon geen sprake zijn: “L’accord n’impose pas aux deux gouvernements l’obligation d’agir en commun, (…) mais il présuppose leur volonté commune (…) de résister en commun”.[226] De Minister hamerde daarmee nogmaals op de defensieve ingesteldheid van het Akkoord. De verklaring als zou België zich niet mengen in discussies waarbij haar vitale belangen niet op het spel stonden, kreeg de instemming van alle aanwezigen. Maar Hymans kreeg de Kamerleden pas helemaal op zijn hand toen hij naar het einde van zijn rede verkondigde dat België: “ne prendra les armes que pour sauvegarder son territoire et son indépendance et pour remplir les devoirs que lui dicte son statut”.[227]

 

De Kamerrede van Minister Hymans had de toon gezet voor de komende jaren. Het werd het referentiepunt voor de Belgische diplomaten. Men kon zich de vraag blijven stellen of het inderdaad niet beter was om het achterhaalde akkoord gewoon naar de prullenmand te verwijzen. Het antwoord was en bleef duidelijk negatief. België zag geen voordeel in het schofferen van Parijs. Daarnaast moest men rekening houden met de binnenlandse situatie. De interpretatie van het Akkoord kon voor het eerst in het voordeel van beide landsgedeelten uitgelegd worden.[228]

De correspondentie tussen Brussel en Parijs lijkt op het eerst zicht een plat op de buik gaan onder de Franse druk. In zijn studie over de militair-politieke gevolgen van het Frans-Belgisch Akkoord, haalt dr. Provoost aan dat Minister Hymans ondanks het verzet van Vanlangenhove en van Zuylen, zijn twee belangrijkste adviseurs, instemde met de Franse zienswijze. De dubbelzinnigheid was gebleven, zoniet nog toegenomen.[229] Volgens Professor Jonathan Helmreich had de herinterpretatie toch zijn positieve kanten. Het grootste struikelblok, namelijk de volledige gerichtheid van het Frans-Belgisch Akkoord op Duitsland, was nu afgelijnd binnen de grotere verplichtingen van België. Voor de eerste keer hadden beide landen zich akkoord verklaard om de tekst van 1920 enkel op te vatten als een modaliteit binnen het kader van het Rijnpact. De Belgische ingesteldheid om haar acties beter af te stemmen op Londen, toonden duidelijk aan dat Brussel een verruiming van haar beslissingsruimte zocht. De unisono verbondenheid met Frankrijk werd uitgerokken.[230]

Algemeen wordt aangenomen dat in de jaren 1930-1931 de eerste officiële stappen in de richting van een Onafhankelijkheidspolitiek werden gezet. Lange tijd werd 1936 gezien als een breuk in het diplomatieke optreden van ons land, maar die stelling is achterhaald. Wat Minister Hymans in november 1930 aan de Engelse ambassadeur vertelde, is een duidelijke afspiegeling van wat Paul-Henri Spaak in juli 1936 wereldkundig zal maken: “[que] notre pleine souveraineté nous permettait de pratiquer une politique de neutralité, que nous avions le droit de régler notre attitude selon les circonstances, mais que nous n’avions aucun désir et aucune raison de nous mêler à de grandes compétitions internationales où nos intérêts ne sont pas engagés”.[231]

 

De functionarissen op Buitenlandse Zaken zaten nu op dezelfde lijn. In februari 1931 toonde Secretaris-generaal Vanlangenhove zich voorstander van een hechtere samenwerking binnen de structuur van de Conventie van Oslo. Daar waren België, Nederland, Zweden, Denemarken en Noorwegen overeengekomen pogingen te ondernemen om de onderlinge handel te bevorderen.[232] Voor die landen was Engeland de natuurlijke en belangrijkste beschermheer. Volgens Vanlangenhove kon deze groep zich opwerken tot een morele kracht die in grote mate kon bijdragen tot het behoud van de Europese vrede. België kon daar slechts in participeren wanneer het zich in een positie bevond waarbij het in geen enkel van de buurlanden gewantrouwd werd. De beste veiligheidsgarantie was en bleef voor Vanlangenhove een grensverdediging tegen elke agressie: “de quelle côté qu’elle vienne, et (…) de telle sorte qu’aucun belligérant ne trouve jamais avantage à pénétrer sur notre territoire”.[233]

Fernand Vanlangenhove en Pierre van Zuylen worden niet voor niets genoemd als de belangrijkste voorvechters van de Belgische Onafhankelijkheidspolitiek. Samen zouden zij vanaf nu de diplomatieke lijnen voor ons land uittekenen.

 

2.2 Het meningsverschil bleef

 

Minister Paul Hymans verwees in zijn rede voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers naar het belang van de op til zijnde ontwapeningsconferentie. Deze zou in februari 1932 van start gaan, maar zou een tumultueus verloop kennen. Pierre van Zuylen omschreef het schouwspel in zijn boek als: “une comédie aux cent actes divers et dont la scène est l’univers”.[234] Hymans had zich positief opgesteld over de conferentie, maar schuwde de naïviteit: het ging om wapenreductie en niet om ontwapening. België was bereid haar duit in het zakje te doen, maar het zou nooit unilateraal zijn wapenarsenaal opgeven. Een kleine ontwapende mogendheid zou niet veel meer zijn dan een speelbal en prooi van de grootmachten.[235]

Op de wapenconferentie zelf stonden Duitsland en Frankrijk al snel lijnrecht tegenover elkaar. Berlijn eiste de gelijkberechtiging, terwijl Parijs hamerde op de afsluiting van een algemeen veiligheidsakkoord alvorens de gelijke behandeling te kunnen bespreken.[236] Eind 1932 was er mogelijk licht op het einde van de tunnel. In december kwamen Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Italië overeen de gelijkberechtiging van Duitsland te erkennen. Na dertien jaar was er voor Duitsland voor het eerst sprake van een mildering van het Diktat. Het getalm van de grootmachten had ondertussen in het Reich al voor groot ongenoegen gezorgd. De conferentie moest in januari 1933 opnieuw van start gaan, maar het nieuws van de nationaal-socialistische machtsovername gooide roet in het eten. Wat volgde was een verstrakking van de Duitse houding: de gelijkberechtiging moest met onmiddellijke ingang de iure erkend worden, of Duitsland zou de conferentie verlaten en unilateraal bewapenen.[237] De reactie van de grootmachten liet op zich wachten. Hitler besliste dan maar om in oktober 1933 de onderhandelingstafel en meteen ook de Volkenbond te verlaten.[238]

 

Brussel vreesde dat deze meningsverschillen zouden escaleren tot een nieuw oorlog. Wanneer Maréchal Philippe Pétain in januari 1933 aan Ambassadeur de Gaiffier vertelde dat het Franse leger van bij aanvang van het conflict het Belgische territorium zou binnentrekken, steigerden de Belgen andermaal.[239]

Pierre van Zuylen zag zich genoodzaakt nogmaals onze houding ten aanzien van de Franse garant te definiëren. Eind januari stelde hij in zijn nota Le pacte de Locarno et la garantie d’assistance française dat garanderende mogendheden slechts mits instemming van de gegarandeerde diens grondgebied mochten betreden. Zelfs bij een flagrante schending van het Rijnpact zou elke troepenassistentie onderworpen zijn aan de Belgische goedkeuring. Van Zuylen wees er verder nog op dat in het Frans-Belgisch Militair Akkoord duidelijk bepaald stond dat het in werking treden van het Akkoord door beide landen onafhankelijk beslist moest worden.[240]

De vraag was nu hoe Frankrijk duidelijk moest worden gemaakt dat haar leger geen vrijgeleide zou krijgen om het Belgische grondgebied te gebruiken voor een aanval, al dan niet als reactie op een Duitse agressie. In geen geval mocht Parijs daarbij gebruuskeerd worden. Daarom adviseerde van Zuylen om zeker niet te vragen wat de Fransen van plan waren indien haar Oost-Europese bondgenoten aangevallen werden. Het land moest zich strikt tot de defensieve vraagstukken beperken. Als Parijs unilateraal besliste België ter hulp te komen terwijl Londen en Rome geen reden zagen om het Rijnpact in werking te stellen, sleurde het Brussel tegen haar wil mee in het krijgsgewoel. “Assister quelqu’un, c’est se ranger à ses côtés, pour agir avec lui et non contre lui”, was de boodschap die we aan het Quai d’Orsay duidelijk moesten maken.[241]

Het aantreden van Adolf Hitler maakte het noodzakelijk de visies op elkaar af te stemmen. De nota van van Zuylen van januari werd gebruikt om in de daaropvolgende maand Gaiffier instructies door te seinen. De Ambassadeur moest het Belgische standpunt andermaal verduidelijken. In zijn instructies aan Gaiffier wees Minister Hymans er op dat geen enkele garant zonder onze toestemming zich toegang mocht verschaffen tot het territorium. De Baron moest klaar en duidelijk zijn tegen Maarschalk Pétain: “Si une armée étrangère tentait de pénétrer malgré notre volonté sur notre territoire, nous nous appliquerions de toutes nos forces à l’en empêcher et (…) nous ferions appel à l’assistance des autres puissances”.[242]

De soep zou uiteindelijk niet zo heet gegeten worden als ze werd opgediend. Hymans hoedde zich er voor te veel ruchtbaarheid te geven aan het incident. Frankrijk mocht op geen enkele manier de indruk krijgen dat er aan de Belgische loyaliteit te twijfelen was. Het ging hier niet om een nieuwe politiek van Brussel, maar om een verduidelijking van de aangehouden lijn.[243]

 

Het voorgaande incident was nog niet afgesloten of Minster Daladier jaagde opnieuw de Belgische diplomaten de stuipen op het lijf. In de Franse Senaat had deze verklaard dat Frankrijk er alle belang bij had om vanaf de eerste dag van een Frans-Duits conflict het Belgische leger te vervoegen aan de Belgische Oostgrenzen.[244] In zijn nota van mei 1933 wijst van Zuylen op het gevaar in de verschillende visie van Parijs en Brussel: “Ce désaccord qui peut devenir grave dans des moments de tension diplomatique, devrait être dissipé, non seulement entre les hommes politiques (…) mais encore dans les entretiens entre grands chefs militaires belges et français”.[245] In tijden van politieke crisis moest het land de Fransen meer dan ook wijzen op de strikte naleving van de Locarno-akkoorden. Alle Belgische instanties die in contact kwamen met Franse functionarissen moeten hun gesprekspartners op de juiste interpretatie ervan wijzen. Vooral de Belgische militairen spelen hierbij een belangrijke rol. Zij moesten hun Franse collega’s het belang van een Noordelijke Defensie duidelijk maken. Parijs was niet van zinnens om in het Noorden van het land uitgebreide defensieve stellingen uit te bouwen. Het rekende daarmee indirect op de Belgische Oostelijke verdedigingsgordel. Volgens van Zuylen was het net deze Noordelijke defensie die Frankrijk ervoor zou hoeden dat België opnieuw door een Duitse aanvalsgolf als transitgebied zou aangewend worden. Hij waarschuwde uiteindelijk nog voor de mogelijkheid dat: “En réalité, la France qui se sent à l’abri du côté de l’Est, ne cherche-t-elle pas, soit à faire une offensive contre l’Allemagne par le Nord, soit en cas de surprise ou de défaite, à circonscrire le champs de bataille sur notre territoire?”.[246]

In maart 1933 had Minister Hymans de Franse ambassadeur ontboden op het Ministerie. Hij kreeg een nota mee waarin de Belgische visie op het Rijnpact uit de doeken gedaan werd. De Franse reactie op de Belgische nota van Brussel liet lang op zich wachten. Brussel ontving het antwoord op 2 december en liet het onmiddellijk onderzoeken door de Directie Politiek. De conclusie van van Zuylen was zeer kritisch: Parijs trad België niet bij, integendeel, de discussie werd nog meer op de spits gedreven. Volgens onze Zuiderburen kon bij een flagrante schending van het Verdrag van Versailles België de Franse troepensteun niet weigeren. Tussen de lijnen door was te lezen dat Frankrijk België het recht niet erkende om te oordelen of de inbreuken met andere dan militaire maatregelen konden beantwoord worden.[247]

Alvorens Parijs van antwoord werd voorzien, oordeelde Paul Hymans het wijselijk voorafgaand de visie van Londen te vragen. Baron van Zuylen werd op pad gestuurd. Hij ontmoette op 15 december in de Britse hoofdstad onderstaatssecretaris Orme Sargent. Brussel had Londen in maart 1933 een kopie van het aan Parijs gerichte memorandum bezorgd. De opdracht van van Zuylen was de Britten ervan te overtuigen dat elk optreden van buitenlandse troepen op Belgische bodem maar kon plaats vinden mits Brussel daarom vroeg. Sargent was zich bewust van het feit dat er overleg moest zijn alvorens de Locarno-akkoorden in werking werden gesteld, maar de Belgische eis om haar toestemming af te wachten verlamde, volgens hem de werking van het Pact. Van Zuylen benadrukte dat indien Parijs en Londen het eens waren dat een flagrante schending van het Verdrag van Versailles had plaats gevonden, België zo goed als zeker mee ten strijde zou trekken. Indien Frankrijk en Engeland het niet eens raakten over een onmiddellijke reactie, wilde België alle opties open houden. Marcheerde het Franse leger alleen terwijl de Britten aan de zijlijn bleven staan, dan wilde België niet gedwongen worden om mee te moeten oprukken. Sargent antwoordde met de nodige Britse flegmatiek: “L’Angleterre veut aussi garder sa liberté d’action (…), c’est une question de stratégie militaire”.[248]

Volgens van Zuylen was Londen vooral bevreesd dat er ooit een Duitsgezinde Belgische regering zou zijn die op het kritieke moment wel eens voor het Duitse kamp kon kiezen. Hoe onwaarschijnlijk het scenario ook was, het Foreign Office toonde zich niet bereid dit risico te lopen. “Nous ne pouvons oublier que la Belgique a été hélas un des champs de bataille éternels où viennent se vider des querelles de l’Europe. Le seul moyen d’écarter, dans la mesure du possible ce danger dans l’avenir, c’est d’avoir une armée forte et une diplomatie vigilante et manœuvrière”, was de wijze raad die hij nog mee gaf.[249]

 

De visies van Londen en Parijs waren duidelijk voor Brussel. Er moest nu gewerkt worden aan een nota die hun beider standpunten met het Belgische verzoende. Van Zuylen en Vanlangenhove werden aan het werk gezet. Hymans die eind december 1933 naar Parijs trok om de meningsverschillen recht te trekken, haalde er nul op het rekest.[250] Op 8 februari 1934 maakte Brussel het definitieve memorandum over aan Parijs. De zinsnede dat elke staat zich het recht voorhield het karakter en de ernst van de schending voor zichzelf te evalueren, maakte opnieuw duidelijk dat België niet bereid was zijn beslissingsrecht op te geven. Een minieme inbreuk op het Verdrag van Versailles of het Rijnpact zou voor België nooit aanleiding kunnen geven tot een militaire actie.[251]

Een reactie uit Parijs bleef uit. De internationale situatie was ondertussen oorzaak geworden van grote onrust. België zou er nu alles aan doen om de Britse Locarno-verzekering stellig bevestigd te zien. Het stelde zich tot doel de Frans-Britse relatie te versterken en enkel in afspraak met deze grootmachten te handelen.[252] Het Franse stilzwijgen was wellicht te wijten aan de discussie over de landsverdediging die het land toen in zijn greep hield. De Maginot-linie had de vrees voor een nieuwe Duitse aanval niet doen wegebben. Het ontbrekende stuk aan de Belgisch-Duitse grens gaf Hitler volgens de Fransen beau jeu pour choisir les lieux et les temps.[253]

 

 

3. Naar een Militair Akkoord met Groot-Brittannië

 

Begin 1934 had Hitler de Duitse herbewapening aangekondigd. Een Belgische poging van Eerste Minister Charles de Broqueville om met een schokeffect West-Europa wakker te schudden, viel in dovemansoren.[254] De Senaat stemde kort na zijn toespraak een Dagorde waarin gepleit werd om de gegeven garanties herverzekerd te zien. In verdoken termen werd gepleit voor een militair akkoord met Groot-Brittannië. Iets waar België al sinds 1918 naar hengelde, maar Londen was er telkens in geslaagd om de boot af te houden. Gezien de toegenomen spanningen was het maar zeer de vraag of Engeland nu wel bereid daartoe zou zijn.[255]

Het was niet toevallig Frankrijk dat België aanzette om een uitgewerkte garantie van Engeland te bekomen. De Franse Oostgrens was een defensief fort, de minder versterkte Noordergrens leek voor Berlijn de enige mogelijke toegang tot de Republiek. Indien de veiligheid van België verhoogd werd, volgde de Franse automatisch. Minister Hymans was het idee wel genegen: onze positie ten aanzien van Duitsland werd versterkt en daarnaast bezorgde het België meer vrije beslissingsruimte ten aanzien van Frankrijk.[256] Berlijn had alle voordelen bij een blitzactie door Zuid-België, en de Fransen gingen er van uit dat enkel een even snelle tegenactie de Duitse troepen tot staan kon doen brengen in de Belgische Ardennen. Onmiddellijk toegang tot het Belgische grondgebied was voor hen levensnoodzakelijk.

Pierre van Zuylen kreeg de opdracht het terrein in Londen af te tasten. Opnieuw vond hij voor zich Orme Sargent.[257] Dat van Zuylen open stond voor een hechtere band met Londen was al langer duidelijk geworden. In zijn nota omtrent de internationale positie van België had hij in 1930 al gewezen op het belang van een nauwere samenwerking met Engeland.[258] Hij kreeg de opdracht mee om eerst en vooral te proberen de ontwapeningsconferentie vlot te trekken. Het tweede luik van de missie omhelsde het herverzekeren van de Britse veiligheidsgaranties. Mislukte het eerste objectief, dan werd het tweede primair.[259]

Sargent hield vol dat een nieuwe Britse garantie gezien de verplichtingen uit het Verdrag van Locarno, geen nut had. Hij merkte schamper op dat een nieuwe garantie zou te kennen geven dat er getwijfeld werd aan de effectiviteit van het Verdrag. Van Zuylen antwoordde daarop dat België nooit zou twijfelen aan het woord van Londen, maar dat de situatie om een duidelijke verklaring vroeg. Baron van Zuylen riep het voorbeeld van 1870 in. Toen had de interventie van Engeland er voor gezorgd dat de strijdende partijen op het continent niet door België trokken.[260] Het zou in het belang van beide landen zijn mocht een oorlog op het continent vermeden worden. Het bleef trouwens mogelijk dat Parijs bij het sluiten van deze garantie zich alsnog geneigd zou voelen om toegeeflijker op te treden in het ontwapeningsdebat.[261]

Orme Sargent was het idee uiteindelijk genegen. De kwestie werd echter te belangrijk gevonden om het tijdens het verblijf van van Zuylen nog te kunnen regelen. Bij zijn vertrek gaf hij de Baron nog mee dat het idee moest rijpen.[262]

Enkele weken later ontving Brussel een uitnodiging om het onderwerp verder te komen bespreken. De Belgische delegatie onder leiding van Minister Hymans met van Zuylen aan zijn zijde werd op 17 mei 1934 ontvangen op het Foreign Office. Tot hun beider grote verbazing zagen zij voor zich niet enkel de Minister van Buitenlanse Zaken John Simon, maar ook Neville Chaimberlain, Chancellor of the Exchequer, en Lord Hailsham, Minister van Oorlog. Premier MacDonald was verhinderd, maar was desondanks vastberaden Hymans te ontmoeten.[263] Het Belgische voorstel werd duidelijk tot op het hoogste niveau opgevolgd.

Simon en Hymans zaten op dezelfde lijn wat de Duitse bewapening betrof. Dat Berlijn zou bewapenen was een feit, nu moest geprobeerd worden de schade zoveel mogelijk te beperken. De Belgische liberaal waarschuwde voor de broeiende nationalistische gevoelens in Europa. Mocht het getouwtrek rond de wapenkwestie blijven duren, achtte hij het niet onwaarschijnlijk dat regeringsleiders onder druk van de publieke opinie mee in een bewapeningsrace zouden stappen. De Engelse regeringsleden beaamden dat deze bezorgdheid in Britse kringen ook speelde. De oproep van Hymans om een Belgische barrière onder uitdrukkelijke garantie van Londen op te zetten, werd niet onmiddellijk afgeschoten. Integendeel, Lord Hailsham voegde er aan toe dat indien Parijs haar bondgenoten in het Oosten zou willen ter hulp komen, het Locarno-pact tegen haar zou spelen.[264]

Nadat de bespreking op regeringsniveau even werd opgeschort, ontmoette van Zuylen in de coulissen Reginald Leeper, de Britse verantwoordelijke voor West-Europa. Van Zuylen bepleitte een goede samenwerking tussen de beide landen om tot een akkoord te komen in verband met de ontwapeningsdiscussie. Leeper gaf blijk van weinig vertrouwen in een goede afloop. Het Italiaans voorstel waarmee Frankrijk kon instemmen impliceerde een Frans-Britse alliantie, en daar kon Londen dan weer niet akkoord mee gaan. De Britten waren sinds het Verdrag van Versailles weigerachtig geweest ten aanzien van een verbintenissen op het continent. Londen zocht sinds 1919 naar een evenwichtspolitiek in West-Europa, waarbij de Engelse belangen gevrijwaard bleven zonder in extremen van isolationisme of militaire allianties te vervallen.[265] Toen duidelijk leek dat een compromis in de wapenreductie moeilijk leek, schakelde van Zuylen, zoals vooropgesteld, over tot het tweede objectief. Hij gaf Leeper een overzicht van alle voordelen die de Belgische barrière Londen kon bieden. Vooral de hypothese van een herbezette Rijnzone kreeg veel aandacht. In dit geval zou de druk op België groot zijn om Franse troepen aan haar Oostgrenzen posities te laten innemen. Eenmaal de Franse regering overtuigd zou zijn van de strijdvaardigheid van het Anglo-Belgisch Akkoord, zou het zich minder opdringerig opstellen ten aanzien van België.[266]

De Belgische defensie baarde Londen kopzorgen. Sir John Simon sprak er Hymans nog voor de tweede vergadering over aan. De evolutie op het vlak van de luchtvaart maakte dat het Britse eiland niet meer zo onschendbaar was als voorheen. Indien Duitse vliegtuigen opstegen van op hun eigen basissen om Engeland aan te vallen, kon de Britse defensie tijdig alarm slaan. Stonden deze toestellen echter op Belgische bodem gestationeerd, dan zou dit voor de Britten onmogelijk worden.[267]

 

In de namiddag stond een tweede onderhoud met de Britse Ministers op de agenda. Hymans haalde even de mogelijkheid aan van een entente met Nederland. Leeper had in de voormiddag al uitdrukkelijk gewaarschuwd voor het gevaar van een Duitse invasie door Nederlands-Limburg. Maar Den Haag was nooit bereid gebleken tot een gemeenschappelijke defensie. De kans dat hun opstelling veranderd was, leek volgens de Minister nihil. Hij kreeg van Britse zijde de vraag toegespeeld wat België nu eigenlijk verwachtte van hen. Hymans vertrouwde hen toe dat: “La Belgique ne cherche pas à provoquer votre intervention, mais à l’éviter en prévenant la guerre par la menace de cette intervention”.[268] De Belgen haalden opnieuw het voorbeeld van 1870 aan. Sir Simon vroeg zich af in welk opzicht dit dan verschilde van het Rijnpact. Van Zuylen repliceerde daarop dat er twee grote verschillen waren. Engeland beloofde namelijk onmiddellijk en vooral zonder voorafgaand overleg, België bij een buitenlandse aanval met alle mogelijke middelen ter hulp te snellen.[269]

De Belgen hadden tijdens het gesprek een ontwerp tekst voorgelegd. Chamberlain vroeg hen welke officiële vorm deze tekst dan zou moeten aannemen: een verklaring of een conventie. Volgens van Zuylen ging Hymans hier in de fout door te zeggen: “La chose est à examiner”.[270] De voorgestelde tekst was duidelijk in de vorm van een conventie gegoten. Volgens van Zuylen gaf Hymans Londen hiermee de voorzet om het Akkoord te weigeren of af te zwakken tot een verklaring.

Waren de Britten midden mei nog geneigd om mee te gaan in het Belgische scenario, dan kwam op het einde van de maand de ontgoocheling. In een gesprek tussen Hymans en zijn Engelse ambtsgenoot opperde deze laatste de mogelijkheid dat België een niet-aanvalsverbintenis met Duitsland zou sluiten. Het zou voor de Britse publieke opinie een Anglo-Belgisch akkoord beter verteerbaar maken. Hymans was verrast door het voorstel. Volgens hem waren er verschillende bezwaren op te noemen tegen dit non-agressiepact. De Belgische publieke opinie zou dit nooit aanvaarden en het zou daarenboven het Locarno-pact weinig bijbrengen.[271]

 

De ministeriële crisis van begin juni en de verwijdering van Paul Hymans uit de nieuwe regering, werden in Londen op de voet gevolgd. Engeland vreesde dat België met de nieuwe regering zijn internationaal beleid zou wijzigen. De nieuwbakken Minister van Buitenlandse Zaken Henri Jaspar verzocht van Zuylen om in Londen de bezorgdheid te gaan bezweren.[272] Daarnaast moest hij opnieuw de herbevestiging van de Britse garantie trachten te bekomen en inlichtingen over de internationale toestand inwinnen.[273]

Van Zuylen ontmoette Orme Sargent op 26 juni 1934 te Londen. Hij stelde zijn gesprekspartner van in het begin gerust: België bleef zijn politieke lijn trouw. Minister Jaspar had niet de intentie daar verandering in te brengen. Integendeel, in 1922 was hij de man achter de onderhandelingen omtrent een militair akkoord met Londen geweest. Gesteund door de Senaat zou hij de politiek van zijn voorganger verder zetten.[274]

Daarop kwam Sargent terug op de besprekingen die Sir Simon en Hymans in mei voerden. Van Zuylen wees er op dat Minister Jaspar duidelijk gewonnen was voor een Anglo-Belgische conventie. Sargent daarentegen maakte duidelijk dat Londen niet happig was om een conventie af te sluiten. België wou volgens de Baron indruk maken op Duitsland door het onvermijdelijke karakter van de Engelse interventie te benadrukken. Een verklaring kon Berlijn het signaal geven dat deze enkel gold zolang deze regering in het zadel bleef, terwijl een conventie een blijvend engagement van Londen liet uitschijnen. Sargent wou klaarblijkelijk de boot afhouden en riep allerlei tegenkantingen op. Het argument dat de conventie tot een nieuwe onderhandeling van de Locarno-akkoorden zou leiden, werd door van Zuylen ontkracht: er veranderde niets aan het verdrag. Dat een conventie steeds door het Gemenebest moest worden goedgekeurd, leek voor de Britse diplomaat een hinderpaal te vormen, vooral gezien Engeland er geen rechtstreeks voordeel bij zou hebben. Daartegen bracht van Zuylen de Belgische defensie in stelling. Sir Simon had in een vorig gesprek met Hymans nog op het belang van België voor de Britse luchtverdediging gewezen. Elk verzoek op het vlak van defensie zou door Brussel met plezier onderzocht worden. Ondanks alles kon Sargent zich niet bij een conventie neerleggen. Tot nu toe was er volgens hem telkenmale sprake van een verklaring. Sinds België op de proppen kwam met een conventie was alles veel gecompliceerder geworden. Hij verzocht van Zuylen dan ook niet langer aan te dringen.[275]

Wanneer het gesprek zich op het non-agressiepact van België met Duitsland richtte, viel van Zuylen scherp uit. Hij geloofde niet erg in het Britse voorstel om daarmee de vrede te consolideren. De Verdragen van Locarno hielden op zich al een niet-aanvalspact in, een nieuw pact zou Locarno alleen maar ondergraven. Voor Sargent was het voor Londen vooral van belang om geen nieuwe tegenstellingen te creëren op het continent en integendeel toenadering tussen de buren te vergemakkelijken. Hoe dat moest gebeuren, was voor hen zelf nog niet duidelijk, een nog-agressiepact was een mogelijkheid. De betrokkenheid van Berlijn in een Engelse verklaring over de Belgische veiligheid, was evenzeer een plausibel alternatief. Hij adviseerde België niet meteen te antwoorden op de Duitse voorstellen voor een niet-aanvalspact. Londen wou van de mogelijkheid gebruik maken om de situatie open te trekken en Berlijn erbij te betrekken.[276]

Tijdens het gesprek werd duidelijk dat een hechtere samenwerking tussen Londen en Parijs niet in het verschiet lag. Door haar allianties in Oost-Europa had Frankrijk een verbond met Engeland uitgesloten. Met Nederland daarentegen was Londen wel begaan. De Britse luchtverdediging was evenzeer afhankelijk van een goed verdedigd Nederland. Een niet-aanvalspact met Duitsland moest in Den Haag aangekaart worden: “quoiqu’on puisse penser de la fragilité de ces sortes de pactes, ils constituent quand même une barrière morale qui rend l’agression plus difficile et ses conséquences plus dangereuses pour l’agresseur”.[277]

Twee dagen later ontmoetten de heren elkaar opnieuw. Sargent deelde van Zuylen mee dat hij Sir Simon sprak over de Belgische vraag voor een conventie. De Minister van Buitenlandse Zaken kon daar niet mee in stemmen. Een conventie was voor hem nooit een optie geweest. Van Zuylen wist dat hij nu voor een bijna onbegonnen taak stond. Hij herhaalde andermaal zijn argumenten die nu genoegzaam bekend waren. Voor het eerst ging hij ook dieper in op de militaire voordelen van een conventie. In een verklaring waren deze niet aanwezig, wat in geval van onverwachte agressie bijzonder veel tijdverlies zou veroorzaken. Sargent toonde zich bereid de stafcontacten tussen het Belgische en Britse leger na de verklaring aan te halen. De Brit herhaalde met aandrang dat de Belgische regering niet langer mocht aandringen omtrent de vormelijke aspecten van de Britse herverzekering.[278]

Na afloop van de Londense gesprekken zag van Zuylen de toekomst van een defensief Anglo-Belgisch akkoord heel somber in. Hij bleef realistisch wanneer hij het afsluiten van dit akkoord moeilijk tot zelfs onmogelijk noemde. Engeland wou wel degelijk duidelijk maken aan Berlijn dat het de Belgische soevereiniteit hoog in het vaandel droeg, maar verder dan een officiële verklaring, mogelijk met Duitse inbreng, wou het niet gaan. Had België wel baat bij een verklaring alleen? Baron van Zuylen besloot pragmatisch dat deze, mits een nieuw Duits engagement en met de beloofde stafcontacten in rekening gebracht, uiteindelijk nog altijd bijdroeg tot een versterking van de Belgische positie. Hij pleitte er dan ook voor om de Britse verklaring uit te werken en te trachten nog meer Britse garanties binnen te halen.[279]

 

Uiteindelijk kwam de dubbele Britse verklaring er in juli 1934. Sir John Simon sprak in zijn rede voor het House of Commons over het belang van België voor de Britse defensie. België was altijd al een essentieel onderdeel geweest van de Britse veiligheid en sinds de invoering van de moderne luchtvaarttechnieken was daar niets aan veranderd, aldus de Minister. Prime Minister Stanley Baldwin sprak twee weken later de parlementsleden toe: “Let us never forget this: since the days of the air, the old frontiers are gone. When you think of the defence of England you no longer think of the chalk cliffs of Dover; you think of the Rhine. That is were our frontier lies”.[280]

Van Zuylen oordeelde later in zijn memoires dat men van een Belgisch succes kon spreken. Duitsland had een niet mis te verstane waarschuwing gekregen. Brussel had van Londen verkregen dat het de onschendbaarheid van het Belgische grondgebied als essentieel beschouwde. Ten aanzien van Frankrijk, verklaarde van Zuylen, was onze positie evenzeer versterkt. Indien Engeland besliste niet mee te gaan in de Franse militaire ondernemingen, kon België zich daarop baseren om Parijs de wacht aan te zeggen.[281]

Helaas voor België bleek Londen kort na de verklaringen niet bereid om het militaire aspect van de verklaring uit te werken. Sargent had nochtans in zijn gesprek met van Zuylen gewezen op de mogelijkheid daarvan. Wanneer Minister Jaspar in augustus 1934 de vraag tot Londen richtte, antwoordde het afwijzend.[282]

 

Dat de Britse verklaring indruk had gemaakt, bewijst het bezoek van de Duitse diplomaat Curt Brauer aan van Zuylen in dezelfde maand augustus. Berlijn stelde zich vragen bij de Engelse uitspraken. De nationale en internationale pers schreef ondertussen dat er tussen Brussel en Londen een defensief akkoord was stand gekomen tot. Brauer vroeg aan de Belgische diplomaat of dit zo was. De Duitser werd afgescheept met de boodschap dat het Ministerie niet verantwoordelijk was voor de perspublicaties. Het afschrikeffect had volgens van Zuylen gewerkt, het kwam er nu op aan om door te gaan op dezelfde lijn.[283]

Rond deze tijd verscheen in de katholieke periodiek Revue Générale belge het artikel L’Angleterre et l’inviolabilité de la Belgique.[284] Het stuk verscheen anoniem, maar volgens dr. Guido Provoost mogen we dit op naam van Pierre van Zuylen schrijven.[285] Het artikel gaf de lezer inzicht in het belang dat Londen doorheen de geschiedenis altijd hechtte aan onze contreien. Dat het geschreven moest zijn door een insider was duidelijk. Naar het einde van het artikel schrijft de auteur: “Mais pour que l’assistance anglaise donne sa pleine mesure, il est indispensable que, dès le temps de paix, la coopération des forces soit étudiée et organisée. Dans la guerre moderne, il devient de plus en plus difficile d’improviser”.[286] Zoals daarnet aangehaald, was er in de pers sprake van duidelijke militaire afspraken tussen Brussel en Parijs. Het Ministerie had het bestaan ervan bevestigd noch ontkend. De auteur wist duidelijk dat de afspraken er nog niet waren. Hij claimde dat dergelijk akkoord niet in strijd was met het Rijnpact. Beide standpunten waren door van Zuylen ook naar voren gebracht in de onderhandelingen. Dat de Baron de man achter het artikel was, lijkt dan ook aannemelijk. Als hoofdonderhandelaar met de Engelsen was hij bijzonder goed op de hoogte. Later zullen we nog zien dat van Zuylen er inderdaad niet voor terug deinsde om de publieke opinie te bespelen via de media.[287]

 

 

4. Que doit-on faire en cas de guerre?

 

De rust was na deze woelige periode even teruggekeerd. De onrust bij van Zuylen was echter niet weggeëbd. Hij maakte van de windstilte gebruik om enkele gedachten te ordenen. De uitkomst was een verontrustende nota over de gevolgen van een oorlog voor België. Hij zou het werkstuk afleveren in december 1934.[288]

Van Zuylen stak van wal met de vraag of de geruchten over een nakende oorlog wel correct waren. Een antwoord leek moeilijk te formuleren. Het snel bewapenende Duitsland wou zich snel van het juk van Versailles ontdoen, terwijl in de Balkan het nationalisme andermaal hoogtij vierde. Daarnaast waren er echter gelukkig nog landen met een vredelievender ingesteldheid, Engeland en Frankrijk op kop. De Duitse dreiging was reëel, maar Berlijn zou de aanval niet inzetten alvorens haar militaire opbouw vervolledigd was. Volgens de Belgische en Britse militaire staven kon het Duitse leger pas binnen twee of drie jaar een geslaagd offensief uitvoeren. Dit nam echter niet weg dat een zwaar internationaal incident nu al tot een oorlog kon leiden. Oorlog was voor België nog altijd een ten allen tijde te vermijden kwaad: “Nous avons tout à perdre et rien à gagner dans une guerre, (…) c’est notre existence et notre indépendance elles-mêmes qui seront en jeu”.[289]

In het eerste deel van het memorandum waren de gelijkenissen met zijn werkstuk van 1930-1931 duidelijk zichtbaar. Het deel omtrent de Verdragen van Locarno omvatte een uitgebreide interpretatie van het Frans-Belgisch Militair Akkoord. De reeds bekende Belgische standpunten werden herhaald. Voor de eerste keer ging van Zuylen dieper in op de technische bepalingen van het Akkoord. Deze noemde hij gedateerd, gezien ze louter te zien hadden met de bezetting van de Rijnzone in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. Dat Parijs de laatste tijd probeerde via stafcontacten deze technische instructies te herinterpreteren naar de huidige internationale situatie, noemde hij onrustwekkend. Het land moest er over waken om immer over zijn volledige bewegingsvrijheid te kunnen beschikken.[290]

Voor het eerst raakte van Zuylen het eigenlijke pijnpunt van Locarno aan: de wederkerigheid van de garantieverplichting. Voor 1914 werd België gegarandeerd door de mogendheden zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond. Bij een nieuw Frans-Duits conflict kon België nu onmogelijk nog uit de oorlog blijven. Beiden konden van oordeel zijn dat een passage door ons land voor hen van strategisch belang was. Mocht Duitsland Frankrijk aanvallen of omgekeerd, dan was België via het Rijnpact automatisch verplicht om de agressor te helpen te verdrijven. Wat zou deze bijgevolg nog tegenhouden om niet van bij aanvang al door België te trekken, vroeg van Zuylen zich luidop af? In voornoemd voorbeeld was het onmogelijk om niet in het krijgsgewoel betrokken te raken. De situatie was helemaal anders als de schending van het Verdrag van Versailles zich beperkte tot het stationeren van Duitse troepen in de Rijnzone. Parijs kon in dit geval opperen dat deze inbreuk evenzeer tegen haar gericht was en het nodig achtten in het kader van haar eigen veiligheid de doortocht van haar troepen te eisen. Zonder voorafgaand akkoord was dit voor België onmogelijk, maar kon het land in dat geval het Franse verzoek weigeren? Engeland leek niet geneigd de visie van Brussel omtrent de voorafgaande consultatie te beamen. Londen sprak er over als een verlamming van het Rijnpact dat een onrechtstreeks voordeel voor Duitsland zou opleveren. Daarom pleitte van Zuylen er voor dat in het geval van schending van het Verdrag, België een duidelijke inschatting zou maken van de omstandigheden, alvorens tot actie over te gaan. Een nuchtere analyse van de feiten was altijd noodzakelijk. De eerste mogendheid die onze landsgrenzen schond, was bijvoorbeeld niet bij voorbaat dezelfde als die die de lont aan het kruitvat stak. Was een inval van buitenlandse troepen wel degelijk de eerste oorlogsdaad, dan moest het land nagaan of het hier wel om een massale invasie ging en niet om een grensoverschrijding van irreguliere troepen. Als het aanduiden van de oorspronkelijke agressor al moeilijk leek, dan was het nagaan van de precieze oorzaak van de vijandigheden al helemaal onbegonnen werk. Van Zuylen wees erop dat: “Il importe de s’assurer de la réalité et de la gravité de l’infraction, de l’absence de toute provocation [et] de la possibilité de remédier à la situation par une action diplomatique”.[291] De herbezetting van de Rijnzone zou voor België volgens van Zuylen de grootste problemen met zich meebrengen. Bij verdeeldheid onder de garanten van Locarno was een Belgische afzijdigheid de enige te verantwoorden houding.[292] Gezien Italië niet van plan was te reageren tegen een herbezetting van de Rijnzone, kon men dus eigenlijk spreken van een feitelijke afzijdigheid.

In een volgende hoofdstuk onderzocht hij de verschillende scenario’s die konden leiden tot een oorlog in West-Europa. In geval van een conflict waren er wat België betreft twee mogelijkheden: een directe aanval op België en een Frans-Duitse oorlog waarbij België niet onmiddellijk betrokken was. Onder een directe agressie tegen België vielen ten eerste de eenvoudige grensoverschrijdingen. Tegen een verdwaald bataljon of politieagenten in volle achtervolging diende kordaat doch met de nodige voorzichtigheid, militair en diplomatiek opgetreden te worden. Deze incidenten mochten in geen geval aanleiding geven tot een verhoging van de internationale spanning. Bij een luchtaanval op Belgische doelen veranderde de situatie helemaal. Bij een Duitse aanval moesten de garanten onmiddellijk ingelicht worden. Ware het een Franse of Nederlandse (?) aanval, dan diende de Volkenbond op de hoogte gebracht te worden van deze inbreuk. In dit laatste geval was het Rijnpact niet van toepassing. In het geval België getroffen werd door een massale buitenlandse aanvalsgolf, zou deze zo goed als zeker voorafgegaan worden door een periode van diplomatieke spanning. In die periode zou er ongetwijfeld al constant contact geweest zijn met de garanten en zullen de nodige militaire voorzorgen genomen zijn. Opnieuw zou een loutere herbezetting van de Rijnzone voor de meeste problemen zorgen. België moest er zich duidelijk van vergewissen of de Duitse inbreuk zich daartoe beperkt of dat er daarentegen verdere militaire offensieven in het verschiet lagen. Een oproep tot de garanten diende daarbij een automatisme te zijn. Van Zuylen stelde zich de vraag of deze actie onmiddellijk aanleiding moet geven tot een Belgische mobilisatie: “question d’opportunité encore une fois”.[293] Belangrijk voor de latere Belgische houding is zijn visie op de legerinstructies bij een Duitse inval: “il faudra résister de toutes nos forces, mais en veillant à ne pas exposer notre armée à un désastre ou à être coupée de la profondeur du territoire avant l’arrivée des garants, qui répondront à l’appel”.[294] De Baron wou vooraf van de garanten duidelijkheid over hun assistentie bij een Duitse aanval. Alvorens een conflict uitbrak, moesten de garanten zich uitgesproken hebben over de omvang van hun hulp, de militaire doelen en vooral hun visie op de naoorlogse positie van België. De aanhoudende vraag van Koning Leopold III om de Belgische soevereiniteit te erkennen zou in 1940 voor de nodige commotie zorgen, maar deze kwestie hield anderen dus al langer bezig. Van Zuylen achtte het noodzakelijk dat het Belgische leger zich zou houden aan dezelfde gedragslijn als die van 1914 waarbij het zich enkel verplicht zag op te treden op het eigen grondgebied. Indien echter het Duitse leger zich via het Nederlandse grondgebied toegang verschafte tot het Belgische was deze houding aanpasbaar. Alles hing af van de stellingname van Den Haag. Indien Nederland bereid was weerstand te bieden, was van Zuylen voorstander van een gezamenlijke Belgisch-Nederlandse defensie. Wanneer vanuit het Binnenhof slechts een formeel protest kwam en Nederland elke Belgische vraag tot militair optreden afwees, diende Brussel alle opties open te houden. In overleg met de garanten moest na gegaan worden of een onmiddellijke oorlogsverklaring aan Nederland te verkiezen was boven een eis tot compensatie na het beëindigen van de vijandelijkheden. In het laatste geval moest België nog voor het einde van de oorlog weten waar het aan toe was, zodat het niet, zoals in 1919, met lege handen achterbleef.[295]

Tweede mogelijke scenario was het uitbreken van een Frans-Duitse oorlog zonder dat België er onmiddellijk in betrokken raakte. In deze omstandigheden zouden beiden druk uitoefenen opdat België hun kant koos en in het extreme geval de doortocht van hun troepen eisen. Bij een directe schending van het Verdrag van Locarno dienden de Belgen slechts rekening te houden met de Britse houding. Hun acties moesten zich daarop concentreren. Trok Londen ten strijde dan kon België niet anders dan volgen, bleef ze op dat moment nog altijd afzijdig dan was de kans groot dat dit haar na de oorlog zwaar aangerekend zou worden. Dat België afzijdig zou blijven, was zeer onwaarschijnlijk: het land had er namelijk geen baat bij om de toorn van Londen over zich te halen. Beter zou zijn indien het Belgische leger de coalitie versterkt om een overwinning te bewerkstelligen, dan na een Engelse nederlaag de grillen van de overwinnaar te moeten trotseren. Een gelimiteerde herbezetting van de Rijnzone baarde van Zuylen andermaal kopzorgen. Liet België op dat moment Franse troepen toe om haar grenzen te versterken of niet? Het was voor van Zuylen een keuze tussen cholera en de pest. Wijzen de Belgen de militaire steun af, dan kwam elke Franse versterking te laat bij een plotse invasie, wanneer Franse soldaten zich daarentegen met hun goedkeuren aan de grens kwamen posteren, verzekerden ze zich daarmee van de Berlijnse vijandelijkheid.[296]

Daarmee was van Zuylen aanbeland bij de kwestie van de doortocht van vreemde troepen. Daarbij zouden ze, volgens van Zuylen, de bepalingen van het Rijnpact willen inroepen. Een afwachtende houding aannemen was gezien de huidige militair-technische mogelijkheden niet aan te bevelen. Indien men een belligerent toeliet een stuk van zijn grondgebied te gebruiken om er strategisch voordeel uit te halen, zou de andere zich ook dat recht toeëigenen. Afzijdig blijven was een houding die België slechts maximaal een aantal dagen kon volhouden. Daarna moest de Engelse positie in het conflict duidelijk worden, waarna België er zich aan kon aanpassen. Hij achtte zowel Duitsland als Frankrijk in staat om de omtrekkende beweging door België te maken. Beiden zouden een manoeuvre langs de Maas kunnen uitvoeren om een grotere aanvalszone op te zetten. Als Frankrijk daarbij de steun uit Londen kreeg, was er echter niet veel dat het land daar tegen in kon brengen. Speelde Parijs cavalier seul, dan moest België de Fransen met de steun van de Engelse troepen proberen te verdrijven. Wanneer Duitsland en Frankrijk echter gelijktijdig zouden overgaan tot een invasie van het Belgisch grondgebied, was de situatie zo goed als hopeloos. Londen kon in dat geval nooit op tijd de nodige militaire versterkingen sturen, maar zou het volgens van Zuylen aan haar geweten verplicht zijn om België toch ter hulp te komen.[297] De vraag bleef wel of Engeland zou neigen naar de kant van één van de agressors. Of hoopte van Zuylen dat de Britten de Belgische zijde zouden kiezen en stelling zouden nemen tussen Frankrijk en Duitsland onwille van de Belgische onafhankelijkheid?

Baron van Zuylen concludeerde uiteindelijk dat gezien de internationale constellatie: “Il est indispensable de réfléchir, dès maintenant à l’attitude que commanderait l’intérêt national et de préparer nos moyens de résistance politique ou militaire soit pour la neutralité, soit pour l’action”.[298] Politiek gezien moest het land zich verzekeren van de Britse steun. Alleen als ook Duitsland en Frankrijk overtuigd waren dat de Engelse garantie waterdicht was, zou deze zijn vruchten kunnen afwerpen. Een Anglo-Belgisch militair akkoord was de enige manier om dit uitdrukkelijk aan de buitenwereld kenbaar te maken. Voor België was het vooral van belang “de ne pas nous laisser forcer la main et entraîner malgré nous, dans la guerre”.[299] Het was vitaal voor België dat het niet verzeild raakte in automatismen die het land naar de ondergang konden leiden. Daartoe diende het land zich op elk moment behoedzaam op te stellen op het internationaal toneel. De Volkenbond bleef voor kleine landen een ideaal forum. De morele kracht ervan maakte dat het voor België één van de belangrijkste diplomatieke instrumenten bleef. Van Zuylen hoopte hier, wellicht tegen beter weten in, België te verzekeren van het internationaal forum. Constant overleg tussen de Locarno-mogendheden zelf bleef van nog groot belang. Eenmaal in deze gelederen verdeeldheid optrad, was het lot van België in gevaar. Van Zuylen adviseerde niet alleen naar de buitenwereld te kijken voor de Belgische veiligheid. De binnenlandse gebeurtenissen hadden evenzeer invloed op de Belgische beslissingsvrijheid. Om de neutraliteit in tijden van conflict niet in het gedrang te brengen, opperde hij het idee om de persberichtgeving in het oog te houden. Vanaf het moment dat er internationaal spanningen te bemerken waren, moest de Belgische overheid optreden opdat geen van de oorlogspartijen de onpartijdigheid van België aan de kaak kon stellen. Eenmaal het conflict ten volle uitbarstte, moest alles in het werk gesteld worden om te vermijden dat drukkingsgroepen het land nodeloos in het oorlogsgeweld zouden meesleuren. Daarnaast pleitte hij voor directe contacten tussen Defensie en Buitenlandse Zaken. Gezien de snelheid van de oprukkende moderne legers was dit een noodzaak geworden.[300]

Als laatste bemerking gaf van Zuylen aan dat de letter van Locarno op zich geen onafhankelijke positie voor België open liet. Het Verdrag was gericht op één grens. Indien België haar troepen aan die grens concentreerde, dreigde het daarmee automatisch in het anti-Duitse kamp ingedeeld te worden. De Baron ijverde ervoor dat België nooit mocht vergeten dat “le Traité de Locarno, qui forme la base de notre Statut international, n’a de pointe dirigée contre aucun Etat en particulier. Notre organisation défensive doit en tenir compte sur le terrain, sous peine de violer l’esprit du Pacte et de réduire dangereusement notre liberté de décision au moment critique”.[301]

 

Pierre van Zuylen gaf in dit memorandum een overzicht van alle mogelijke scenario’s waarbij de soevereiniteit van België in het gevaar kon komen. De dreiging was volgens hem reëel en moest een constante zorg zijn voor de regering. Voor van Zuylen bleef het eerste en grootste gevaar een Duitse herbezetting van de Rijnzone. Het geneutraliseerde gebied leverde België vooral een tijdsvoordeel. Eenmaal de Duitse troepen daar gestationeerd waren, kon ons land zich onvoldoende snel voorbereiden op een Duitse invasie. De pertinente dreiging van de situatie was ondertussen al genoegzaam doorgedrongen in de Belgische diplomatieke kringen. Graaf de Kerchove noemde de gedemilitariseerde Rijnzone voor het land in januari 1934 nog een kwestie van leven of dood.[302]

Nog meer dan in zijn werkstuk van 1930 zien we de contouren van de latere politiek van Les Mains Libres opduiken. Om uit de oorlog te blijven moest België durven tot het uiterste gaan. Zelfs als dat betekende dat men de persvrijheid aan banden moet leggen. Enkel een goed verdedigd België, onder duidelijke garantie van Engeland en met een niet-eenzijdig gerichte grensverdediging, had een kans om de eerstvolgende oorlogsdans te ontspringen. Maar dan moest het er nu wel werk van maken. Vooral de zorg voor een sterke defensie was volgens van Zuylen van levensbelang.[303] Duidelijk afgelijnde verplichtingen waren voor België een noodzaak. Het land moest er alles aan doen om op elke situatie voorbereid te zijn. Besluiteloosheid en onbesuisdheid waren onze grootste vijanden.

 

Op het Ministerie kwam er kritiek op de houding van van Zuylen. In januari 1935 zag hij zich genoodzaakt te reageren op de opmerkingen van collega’s. De bewuste kritiek hebben we niet kunnen traceren, de repliek van van Zuylen daarentegen wel.

Er kwam vooral commentaar op het feit dat de Baron de neiging had Frankrijk en Duitsland over dezelfde kam te scheren. Uit zijn woorden werd afgeleid dat hij Parijs even erg wantrouwde als Berlijn. Volgens van Zuylen werd hij verkeerd geïnterpreteerd: hij had inderdaad gewaarschuwd voor het feit dat zowel Parijs als Berlijn in staat waren om België te gebruiken als transitland voor hun troepen. Zolang Engeland als belangrijke machtsfactor echter overeind bleef, zou geen van beide ooit aanspraak kunnen maken op ons land.[304]

“Si l’on me reproche une attitude d’égale prudence vis-à-vis de la France et de l’Allemagne, on critique aussi la confiance entière que je témoigne à l’Angleterre”, aldus Pierre van Zuylen.[305] Vooral het laatste had hem aangegrepen: was het niet Engeland die al drie eeuwen gestreden had om onze provincies uit de klauwen van een Europese mogendheid te houden? België is voor de Engelse veiligheid van levensbelang en de regering in Londen had dit onlangs nog duidelijk gemaakt.[306] Wie trouwens kritiek had op deze redenering, stelde rechtstreeks de politiek van de Belgische regering in vraag aldus de Baron. De opmerking dat van Zuylen een Anglo-Franse alliantie had vergeten te vermelden in de oorlogsscenario’s, vond hij onbegrijpelijk. Dat zou tegen de geest van het Locarno-pact zijn en Duitsland nog meer in de hoek drummen. Hij zag ook niet in waarom Engeland nu plots haar jarenlang verzet tegen een alliantie met Frankrijk liet varen. Een Anglo-Belgische Akkoord daarentegen bestempelde hij als niet strijdig met Locarno: “En fermant ainsi le couloir naturel de l’attaque franco-allemande, l’Angleterre eut rendu un service inappréciable à la paix en occident, en même temps qu’elle sauvegarderait l’intégrité de la Belgique et sa propre sécurité”.[307]

Van Zuylen beaamde andermaal het einde van het Frans-Belgische Militair Akkoord. Het was van tel tijdens de bezetting van de Ruhr. Die situatie deed zich nu niet meer voor en dus was het Akkoord niet meer van toepassing. Een Duitse herbezetting van de Rijnzone was “très vraisemblable”, maar hield geen verplichting in voor België om mee op te rukken bij een Franse militaire reactie. Daarenboven hield van Zuylen vol dat een Frans militaire manoeuvre om de Duitse flank via de Belgische Ardennen te omzeilen, gewapenderhand moest bedwongen worden, zeker als Duitsland geen aanstalten maakte om uit een zelfde actie op Belgische territorium voordeel te halen. De criticus had beweerd dat het land op dat moment uit vrees voor een Duitse annexatie onmiddellijk de Franse kant moesten kiezen. Logischerwijs had de man dan ook kritiek op het evenwichtig verdelen van de defensieve stellingen tussen de Franse en Duitse grens. Van Zuylen veegde de vloer aan met deze opmerkingen: het Locarno-verdrag impliceerde dat Frankrijk of Duitsland in geval van agressie door de andere, door België ter hulp moest gesneld worden. Als ze haar volledige troepenmacht aan de Duitse grens vergaard, hoe kon ze dan haar verplichtingen ten aanzien van Berlijn nakomen?[308]

Van Zuylen diende elke criticus van antwoord. Hij was vastbesloten er alles aan te doen om België uit de oorlog te houden. De neutrale instelling van de Baron kwam hier al duidelijk boven drijven. Hij hield enkel rekening met het nationaal belang en zette zich af tegen het algemene Europese belang. Engeland was evenzeer op gericht uit het conflict te blijven, logisch dus dat de Baron op het Britse Eiland zijn mosterd dacht te halen.

 

 

5. Donkere wolken boven de internationale constellatie

 

De internationale toestand raakte ondertussen met de dag meer gespannen. De dreiging van een nieuwe oorlog hing in de lucht. In februari 1935 kwamen Engeland en Frankrijk op de proppen met een voorstel om het Locarno-pact uit te breiden met een regionaal luchtpact. Het Rijnpact was gericht tegen een aanval over land. Gezien de nieuwe luchtvaartontwikkelingen opperde men het nu opportuun deze nieuwe dreiging op te nemen in een soortgelijk pact. Bij een schending van het luchtverdrag zou elke mogendheid zich ertoe verbinden om dadelijk het slachtoffer met haar luchtmacht ter hulp te komen. Nieuw was echter het principe van de volledige wederkerigheid. Het Locarno-pact sprak slechts over de Frans-Duitse en Belgisch-Duitse grens. Deze beperking viel nu weg, elk land zou bij een aanval door één van de leden, door de overgebleven landen geholpen worden.[309]

Duitsland kondigde in maart 1935 aan dat het de algemene dienstplicht opnieuw zou invoeren en plannen zou uitwerken om een eigen luchtmacht op te richten. Deze Duitse provocatie leidde in de daaropvolgende maand tot de Conferentie in het Italiaanse Stresa. Op uitnodiging van Mussolini zakten Britse en Franse regeringsleiders af om er de internationale situatie te bespreken. De drie mogendheden besloten front te vormen tegen elke inbreuk op de bepalingen van het Verdrag van Versailles en het Locarno-pact. Helaas vormden de eigen nationale politieke doelen de achtergrond van de diplomatieke actie, waardoor de inhoud ervan snel uitgehold werd. Parijs en Londen hadden tot doel Rome in hun kamp te houden, terwijl Mussolini op zoek was naar politieke steun voor zijn Oost-Afrikaans avontuur.[310]

Door het afsluiten van een vlootakkoord met Berlijn betuigde Londen enkele maanden later trouwens weinig vertrouwen te hebben in de multilaterale afspraken. Een psychologisch en politiek gedemoraliseerd Frankrijk was ondertussen wanhopig op zoek naar een alliantieakkoord met de Sovjetunie. De Oost-Europese bondgenoten van Parijs zagen de toenadering met lede ogen aan. Henry Kissinger noemde het Frankrijk van 1935 een natie op de rand van een zenuwinzinking.[311]

Het was nu maar de vraag hoe België als kleine natie zou reageren op deze internationale verwikkelingen.

 

5.1 Si vis pacem para bellum [312]

De onheilspellende berichten over een Duitse herbewapening werden vooraf gegaan door even alarmerend nieuws. Graaf de Kerchove had in januari 1935 vanuit Berlijn bericht over de geruchten van een nakende intrede van Duitse troepen in de Rijnzone.[313] Van Zuylen had eveneens opgevangen dat Franse diplomaten in de coulissen van de Stresa-Conferentie de nakende herbezetting hadden laten vallen.[314]

Weinig geruststellend waren de woorden die de Britse diplomaat MacKillop van Zuylen in maart 1935 toevertrouwde: “l’Etat-major britannique, d’abord optimistie quant aux dangers de guerre allemande, se montrait maintenant assez alarmé”.[315] Een oorlog was volgens de Brit te verwachten binnen de vijf jaar. Volgens van Zuylen hadden de Italiaanse en de Engelse Ambassadeurs in Berlijn duidelijk gemaakt dat de oorlog ten vroegste over drie jaar kon uitbreken. MacKillop deed geen moeite om het bericht te ontkrachten: “Bien que je ne crois pas à la fatalité de la guerre, je pense que le seul moyen de l’éviter, c’est de s’y préparer le plus sérieusement possible, tant en Belgique, qu’en France, en Angleterre et en Italie. C’est la seule considération qui arrêtera jamais l’Allemagne”.[316] Tijdens het onderhoud kwam eveneens de positie van Nederland ter sprake. Minister van Buitenlandse Zaken de Graeff had aan MacKillop verklaard dat volgens het internationaal recht het overvliegen van een land geen schending van diens neutraliteit inhield. Indien met andere woorden de Duitse luchtvloot via het Nederlandse luchtruim een aanval zou uitvoeren op België, dan zou het Nederlandse leger zich niet genoopt voelen om tussenbeide te komen. MacKillop en van Zuylen waren het er over eens dat deze laakbare houding van Den Haag fatale gevolgen kon hebben voor Nederland.[317]

Enkele weken later, op 22 maart om precies te zijn, werd Baron van Zuylen ontvangen op de Engelse Ambassade te Brussel. De uitspraken van de Luchtmachtgeneraal Hermann Göring hadden in de diplomatieke middens voor opschudding gezorgd. Göring had verklaard dat Duitsland zich nog maar op korte termijn gebonden voelde aan de gedemilitariseerde linkeroever van de Rijn.[318] Volgens van Zuylen werden op dat eigenste moment twee politie-eenheden dusdanig gereorganiseerd, dat ze in strijd waren met het Verdrag van Versailles. De Engelse Ambassadeur Ismond toonde zich niet onder de indruk van de informatie. Hij hekelde daarentegen de politiek van Frankrijk. Parijs was zich in Oost-Europa in een wespennest aan het werken, aldus de Brit. Op Londen moest het niet rekenen. Engeland wilde vrede en was niet bereid om haar troepen te laten vechten in Gdansk of welk ander deel van Oost-Europa dan ook.[319] Indien het tot een Anschluss kwam, hoopte Ismond dat een akkoord tussen Duitsland en Italië de situatie voldoende zou kunnen ontmijnen. Van Zuylen vroeg hem wat de houding van Londen zou zijn ten aanzien van een herbezette Rijnzone: “L’Ambassadeur dit qu’il ignorait les intentions de son Gouvernement (…) mais parut assez disposé, pour son compte personnel, à le tolérer”.[320] Een jaar voor de feitelijke herbezetting wist België dat Engeland geen militair offensief zou opzetten om het Verdrag van Versailles en Locarno van de ondergang te redden.

 

De toekomst zag er voor Europa weinig rooskleurig uit. De oorlogsdreiging groeide met de dag. In La situation internationale et les précautions qu’elle impose van 10 april 1935 deelde Pierre van Zuylen het heersende pessimisme.[321] De Duitse herbewapening was voor vele Europese landen het teken om meer aandacht te besteden aan hun eigen veiligheid. Voor van Zuylen was de beslissing van Hitler vooral gevaarlijk omdat elke rechtvaardiging ontbrak. Duitsland had objectief gezien geen reden om zich bedreigd te voelen: Parijs was tevreden met wat haar in Versailles werd verleend, Engeland en Italië vertoonden geen enkel opzet om Duitsland aan te vallen, Polen had vriendschappelijke relaties met haar grote buur en wat Rusland betrof, dat werd tegengehouden door interne verdeeldheid en door de buffer Polen. Als niemand Duitsland wou aanvallen, waarom wou Berlijn dan het Europese status quo veranderd zien? Berlijn haalde beetje bij beetje Versailles onderuit. Dit werd oogluikend toegestaan door Engeland en Italië, die daarmee hoopten het Europese evenwicht te bewaren. Duitsland maakte er handig gebruik van om toegevingen te verkrijgen van de grootmachten. Het ging nu zelfs zover dat de Führer vrijuit de wereld kon meedelen dat zijn land openlijk zou bewapenen. Van Zuylen begreep de Duitse motieven niet goed: “Ce qu’il y a de troublant dans cette manifestation, ce n’est pas seulement le cynisme avec lequel le Reich déchire à nouveau les contrats, mais encore et surtout le chiffre exorbitant des effectifs et des armements qu’il s’octroie, alors que rien ne le menace”.[322]

Bijzonder verontrustend achtte van Zuylen de publieke uitspraken van de nationaal-socialistische beleidsmakers. In hun toespraken hielden ze een opzwepende nationalistische toon aan, waarbij ze als primair doel de verovering van buurlanden als Litouwen, Oostenrijk en Oekraïne aankondigden. Een hoge functionaris van het Duitse Auswärtiges Amt vertrouwde Graaf de Kerchove toe dat Duitsland bereid was om in het Westen de vrede te garanderen, mits het vrij spel kreeg in het Oosten. “Mais, sommes-nous bien sûrs que cette formule traduit exactement la pensée allemande et que nous puissions acheter la paix en Occident au prix de l’abandon des pays de l’Est de l’Europe?”, stelde van Zuylen zich de vraag.[323] Het was evengoed mogelijk dat dit slechts een voorwendsel was om een voldoende sterke troepenmacht op te bouwen, waarmee op termijn Frankrijk kon bedreigd worden. Zou Duitsland het wel aandurven zijn legers in te zetten in het Oosten, terwijl de volledige Franse troepenmacht in haar achtertuin gelegerd was? Op deze retorische vraag antwoordde van Zuylen de profetische woorden: “il est bien difficile de concevoir que l’Allemagne entreprenne une grande guerre à l’Est, avant d’avoir d’abord réglé son compte à la France, ou exigé des sûretés territoriales que l’honneur et la sécurité de la France ne lui permettront pas de donner”.[324]

De recente Duitse aankopen in het buitenland van legermateriaal en de grondstoffen voor de aanmaak ervan, legden een zware last op de begroting. Kon Berlijn dit bewapeningstempo wel vasthouden? De andere grootmachten anticipeerden daar volgens van Zuylen gelukkig niet op. Elk had ondertussen maatregelen genomen. Frankrijk was volop het leger aan het moderniseren en de Oostelijke defensieve stellingen aan het versterken. Engeland was vooralsnog het enige land dat achter bleef op het militaire vlak, wellicht in de hoop de anderen nog te overtuigen om de wapenconferentie nog een laatste kans te geven. Van Zuylen sprak zich niet uit over de slaagkansen van de conferentie.[325]

Als iedereen zich bewapende, werd het dan niet tijd dat ook België maatregelen nam? Volgens de Stafchef van het Belgisch Leger, Generaal Cumont, stond België geen kans tegen een gemotoriseerde Duitse aanval over Zuid-Nederland. De Generaal schetste het beeld van een pover verdedigd België. Op één nacht zouden Duitse troepen tot Antwerpen en Brussel kunnen doordringen. Van Zuylen drong er op aan onze defensie te verbeteren. Cumont stelde een verlenging van de dienstplicht voor tot 18 maanden. Van Zuylen had zich laten vertellen dat de Duitse legercolonnes wellicht met een herhaling van het IJzermanoeuvre in het Oosten van België konden worden gestopt. Hij stelde voor het voorstel te laten onderzoeken door functionarissen van Defensie en Openbare Werken.[326]

Hoe België internationaal haar veiligheid kon verbeteren, hing af van de komende onderhandelingen (midden april) in het Italiaanse Stresa. Het zag er naar uit dat Londen vooral de weg van de Volkenbond wou opgaan. De houding van Parijs en Rome en vooral de reactie van Berlijn zouden beslissend zijn om de Belgische positie te bepalen.[327]

 

Van Zuylen had zich tevens ook al zorgen gemaakt over de Belgische defensie. In februari 1935 had hij gepleit voor een uitbereiding van het Belgische netwerk van Militaire Attachés in Europa. Alleen met voldoende informatie over de getalsterkte en slagkracht van de nationale legers, kon België een duidelijk beeld opmaken van het Europese schaakbord. [328]

In de daaropvolgende maanden bleef van Zuylen de nationale defensie met grote zorg opvolgen. In een nota van 14 juni 1935 tekende hij op dat een aanval vooral uit het Noordoosten verwacht moest worden. Gezien de belabberde toestand van de defensieve stellingen in die streek, was de kans op succes bijzonder groot. Alexandre Delmer[329], de man die tijdens de bouw van het Albert-kanaal in nauw contact stond met van Zuylen, stelde voor om het Noordelijk deel van Belgisch-Limburg en het Zuidelijk van Nederlands-Brabant onder water te zetten. Daarmee zou de opmars van het Duitse leger serieus vertraagd worden. Van Zuylen had opgedragen om het voorstel uit te werken met de Generale Staf, maar tot resultaten was het ondertussen niet gekomen. Een gebrek aan coördinatie en vooral rivaliteit tussen beide diensten, bleek daar de oorzaak van te zijn. Hij zag zich genoodzaakt de Minister van Buitenlandse Zaken op te dragen zich ermee te moeien. De veiligheid van het Vaderland stond hier op het spel.[330]

 

5.2 België en het regionaal luchtpact

 

De teksten omtrent het voorgestelde luchtpact die in het voorjaar van 1935 circuleerden, baarden Brussel zorgen. Het principe van volledige wederkerigheid en vooral de onmiddellijke assistentie van de leden bij een aanval, druisten integraal in tegen de politieke lijn die België al enige tijd probeerde uit te stippelen. Pierre van Zuylen kreeg de opdracht tijdens een vergaderingsronde van de Volkenbond voorbereidende gesprekken te voeren met de andere betrokken partijen.

Uit een gesprek van van Zuylen met de Franse gezant René Massigli in april 1935 bleek al snel dat Parijs het Pact zeer strikt tegen Duitsland opvatte. De Engelse houding daarentegen leek flexibeler. Londen had zich nog altijd als doel gesteld Berlijn opnieuw in de Volkenbond te introduceren. De toenadering tot de Europese mogendheden was primordiaal voor hen.[331] Van Zuylen adviseerde logischerwijs de Engelse lijn te volgen en deze op het gepaste moment te steunen. Wat nog in het voordeel van België pleitte, was dat Londen zich niet akkoord verklaarde om de wederkerigheid tot Italië uit te breiden. België moest zich, logischerwijs, daarbij aansluiten.[332]

Wat de oorlogsdreiging betrof verschilden de delegaties van mening. Frankrijk achtte een Duitse aanval mogelijk vanaf de lente van 1936. Londen gaf te kennen dat het zeker nog tot in 1937 zou duren alvorens het Duitse leger strijdkrachtig was. Wel circuleerden de eerste geruchten omtrent een Duitse bezetting van de Rijnzone. Frankrijk betitelde de dreiging als reëel, de Britten spraken zich daar minder pessimistisch over uit. Massigli gaf van Zuylen te kennen dat het Frans-Russisch Akkoord zo goed als rond was. Parijs wilde wel voorkomen dat Berlijn het Pact kon aanwenden om zich te ontdoen van de Locarno-bepalingen.[333] Het zou later tevergeefse moeite blijken.

Wat van Zuylen uit zijn gesprekken kon opmaken,  kunnen we allesbehalve optimistisch noemen: “Les renseignements pessimistes qui nous ont été donnés sur les dangers de guerre (…) nous commandent de profiter du temps qui nous reste encore pour nous préparer à l’avenir dangereux qui nous attend”.[334]

 

Ondertussen gingen de voorbereidende gesprekken over het luchtpact gewoon verder. Groot-Brittannië, Italië en Frankrijk hadden eenzijdig onderhandeld over het verdrag. In juni 1935 kwam de uitnodiging aan België om deel te nemen aan deze gesprekken. België vaardigde van Zuylen en de Ruelle, de juridisch consulent van het Ministerie, naar Genève af.

Van bij zijn aankomst in Zwitserland bemerkte van Zuylen dat er meningsverschillen waren tussen de drie landen. Frankrijk zag het luchtverdrag in een grotere reeks van verdragen. Daarbij werd een Oost-Europees Locarno, een beslissing over de ontwapening en een Donau-pact als vereiste vooropgesteld. De Engelse delegatieleider sir Anthony Eden toonde zich bij van Zuylen niet bereid de verplichtingen van het Rijnpact uit te breiden. Duitsland zou toch nooit bereid zijn om een dergelijke nieuwe omsingeling van het land te aanvaarden. Londen wou Duitsland niet langer in een hoekje duwen. Geweld zou dan uiteindelijk voor Berlijn de enige manier worden om daar uit te geraken. Ook wat nieuwe militaire akkoorden tussen de landen betrof, zat Engeland op een andere lijn dan Frankrijk. Alleen wanneer Duitsland in deze gesprekken betrokken zou worden, kon het daarmee instemmen. Maar dat weigerde het Quai d’Orsay dan weer. Geruststellend voor Brussel was wel het Engelse voorstel om bij het mislukken van het overleg mogelijk een Anglo-Belgische overeenkomst af te sluiten. Deze zou zowel de Duits-Belgische als de Frans-Belgische grens garanderen, waardoor het strikt genomen binnen het Locarno-verdrag kon werken. Van Zuylen nam het voorstel van Eden dankbaar aan, maar wees echter wel op de beperktheid van de Belgische luchtstrijdkrachten. Eden had er alle begrip voor, want wat voor Londen telde was de psychologische geste.[335]

Bij zijn thuiskomst was van Zuylen allesbehalve enthousiast over de afloop van de onderhandelingen. De talrijke obstakels tussen de grootmachten raakten maar niet van de baan. Het Pact op zich bood ons land voordelen, maar er bleef een addertje onder het gras steken: de allianties van Frankrijk. Indien Polen aangevallen werd door Duitsland en Frankrijk daarop mobiliseerde, moest België dan Parijs ter hulp komen indien Berlijn preventief de Franse stellingen bombardeerde? Daar de eisen van Frankrijk voor België onaanvaardbaar waren, stelde van Zuylen voor om niet al te actief deel te nemen aan de gesprekken. Het automatisme van de assistentie en de Belgische garantie van het Italiaanse luchtruim waren te mijden elementen indien het toch tot een akkoord kwam. De algemene beperking van het luchtmachtarsenaal en het aanvalsverbod op open steden moesten daarentegen nagestreefd worden. Verder was van Zuylen andermaal pleitbezorger van een Anglo-Belgisch Akkoord. Gezien de uitlatingen van sir Eden lagen die misschien eindelijk in het verschiet.[336]

De geschiedenis besliste er anders over. Ondanks verwoede pogingen van Belgische kant om tot militaire afspraken te komen, hield Londen telkenmale de boot af. Engeland had schrik haar eigen ongebonden positie op te geven. Daarnaast wilde het Hitler alsnog niet voor het hoofd stoten door met België te garanderen Frankrijk een vriendendienst te bewijzen.[337]

 

5.3 Frans-Russisch bijstandsverdrag

 

In het voorjaar van 1935 lanceerde Polen het voorstel om tot een Locarno-verdrag te komen voor Oost-Europa. De precieze inhoud ervan is ons niet bekend, maar Pierre van Zuylen toonde zich duidelijk geen voorstander van een Belgische deelname. België had in deze geen belangen. Frankrijk zou zo goed als zeker proberen een Europees Locarno op te zetten, enkel en alleen uit vrees voor de herbezetting van de Rijnzone. Het was, volgens van Zuylen, trouwens weinig waarschijnlijk dat Londen op deze kar zou springen.[338]

 

De angst voor een nieuwe Duitse invasie greep ondertussen de Franse politici bij de keel. Het Stresa-front van april 1935 dat Hitler in bedwang moest houden, leek hen onvoldoende. Van een nieuw globaal Europees Locarno leek niet veel in huis te komen. Parijs greep dan maar terug naar een beproefd procédé. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog had het met het doel om Duitsland in toom te houden, een bijstandsverdrag gesloten met Rusland. Parijs en Moskou kwamen snel tot een akkoord. Op 2 mei 1935 werd het Frans-Russisch bijstandsverdrag ondertekend. De Franse regering was echter niet geheel onverdeeld over de kwestie. Premier Etienne Flandin vreesde met een te verregaand akkoord alle bruggen met Duitsland definitief op te blazen. Het meningsverschil in Parijs zorgde ervoor dat het nooit tot een ondersteunende militaire conventie kwam. De betekenis van het bijstandsakkoord bleef daardoor beperkt.[339]

Enkele dagen later sloot Moskou een soortgelijk verdrag met Tsjecho-Slowakije. Voorwaarde voor Russische steun aan Praag, was het in werking treden van het Frans-Tsjechisch alliantieverdrag.[340] Het net rond Duitsland begon zich te sluiten.

Dat Berlijn aanstoot zou nemen aan deze nieuwe verdragen was te voorspellen. Eind mei kwam de Duitse diplomaat Curt Brauer de Duitse bezwaren bij Fernand Vanlangenhove uit de doeken doen.[341] In een korte nota schreef van Zuylen dat het de algemene mening was in Europa dat het Frans-Russische bijstandspact conform de bepalingen van de Volkenbond en het Rijnpact waren.[342]

 

5.4 Hommeles op het Ministerie

 

Eind maart 1935 overviel een regeringscrisis het land. De economische crisis werd de ploeg van Premier Theunis fataal.[343] De Eerste Minister kondigde het ontslag van de regering aan, waarop Koning Leopold III al snel Paul van Zeeland aanduidde als formateur. Op het Ministerie deed kort daarna het gerucht de ronde als zou aan Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove de post op Buitenlandse Zaken worden aangeboden. Camille Gutt werd als pleitbezorger genoemd van de Secretaris-generaal. Vanlangenhove schreef later in zijn mémoires dat Van Zuylen hem ook naar voren zou geschoven hebben.[344] Wat had de adjunct-chef Politiek in de pap te brokken tijdens de regeringsvorming? Helemaal niets volgens ons, maar uit het relaas van de daaropvolgende maanden zal duidelijk worden dat Pierre van Zuylen zich niet meer goed thuis voelde in de Wetstraat 8. Wou hij met de promotie van de hoogste in rang een stoelendans op gang brengen? Het is onmogelijk dit met zekerheid vast te stellen, maar wanneer deze gebeurtenissen gekaderd worden in de latere ontwikkelingen zou het best mogelijk kunnen zijn.

 

De commotie op het Ministerie vond zijn oorzaak in het plotse overlijden van Baron Edmond de Gaiffier d’Hestroy, de Belgische ambassadeur te Parijs op 20 juli 1935. Gezien de internationaal toenemende spanningen kon een vervanger voor deze prestigieuze post niet lang op zich laten wachten. De nieuwbakken Eerste Minister Paul van Zeeland bood de post aan Pierre van Zuylen aan. Volgens Vanlangenhove hield deze zijn antwoord even in beraad. Zijn industriële belangen en het grote kasteeldomein van Colonster zouden tijdens zijn verblijf te Parijs moeten behartigd worden. Van Zuylen zocht alvorens toe te zeggen daarvoor een praktische oplossing. Ondertussen had de voorzitter van de Senaat, Maurice Graaf Lippens, een onderhoud met van Zeeland. Graaf Lippens had de Eerste Minister verzocht de kandidatuur van zijn neef André de Kerchove de Denterghem voor de Parijse post nader te bekijken. De Kerchove, door Charles d’Ydewalle nog smalend betiteld als “l’enfant chéri des dieux”[345], was op dat moment de niet onbesproken Belgisch Gezant te Berlijn. In een persoonlijk schrijven aan collega Baron de Gruben had hij in juni 1935 nog zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de verlenging van het mandaat van de Gaiffier. Als hardwerkend en verdienstelijk diplomaat verklaarde hij recht te hebben op de functie in de Franse hoofdstad.[346]

Wanneer van Zuylen van Van Zeeland te horen kreeg dat de Kerchove benoemd zou worden als Ambassadeur te Parijs, reageerde hij furieus: “van Zuylen lui [van Zeeland] avait répondu que cela ne se passerait pas ainsi et qu’il mettrait en branle les parlementaires catholiques liégeois, ses amis”.[347]

In de literatuur is weinig terug te vinden over het verdere verloop van deze affaire, maar in de documenten die we konden consulteren op het Kasteel van Ahin vonden we enkele persoonlijke aantekeningen terug. Deze leveren ons een, weliswaar eenzijdig, beeld van de bitsige discussies na de benoeming van de Kerchove.

 

Op het moment dat Baron de Gaiffier kwam te overlijden, schatte van Zuylen de kansen van de Kerchove niet hoog in. Uit zijn aantekeningen kunnen we opmaken dat hij sowieso alles voor had op de Graaf. De benoeming van de Kerchove zou een passering van van Zuylen inhouden. Hij was ondertussen al langer in dienst en daarbij had hij een constant parcours afgelegd. De Kerchove daarentegen had zijn carrière onderbroken om Gouverneur van Oost-Vlaanderen te kunnen worden. Dat Baron van Zuylen de anciënniteit wenste gerespecteerd te zien, weten we nog uit de beginjaren van zijn carrière. Toen hij in juni 1920 dezelfde André de Kerchove de Denterghem, met drie jaar minder staat van dienst, eerder zag gepromoveerd worden tot Raad, had hij ook zijn beklag gemaakt. Dat het opnieuw de Kerchove was die zijn gedroomde promotie tot Ambassadeur te Parijs dwarsboomde, moet een bittere pil geweest zijn. Had hij zich bij de onderhandelingen over de Schelde, deze met Parijs en de recente in Londen niet ten volle ingezet voor de Belgische zaak? “Je trouverais injuste que le jour un poste important s’ouvre, on le donne à un autre (…) moins ancien”.[348] Zou hij dan naar Londen kunnen gaan? Volgens hem kwam hij daar beter tot zijn recht. De plaats was echter niet vacant. Van Zuylen kon niet anders dan afwachten.[349]

Had van Zuylen er kort na het overlijden van de Gaiffier nog goede moed in, dan moet de schok groot geweest zijn toen Premier Van Zeeland hem vertelde dat de Kerchove door de Ministerraad werd voorgedragen als nieuwe Ambassadeur te Parijs. Tijdens het gesprek met Van Zeeland eiste van Zuylen het recht op zich te verdedigen. Hij vond het ongehoord dat hij niet vóór de genomen beslissing had kunnen reageren op dit pertinente onrecht: “je dois pouvoir répondre à ceux qui me déroberaient de cette préférence”.[350] Hij haalde aan dat nog geen jaar geleden Ambassadeur Gaiffier had geschreven dat van Zuylen, mocht hij er de volgende Belgische Ambassadeur te worden, goed zou onthaald worden te Parijs. Van Zuylen wees er op dat op dat moment de ganse Ministerraad achter hem stond. Hij waarschuwde ook voor de politieke gevolgen van de overplaatsing van de Kerchove. De post in Berlijn op dit moment vacant laten was gezien de gespannen situatie geen goede zet. De werkwijze van de Kerchove in Berlijn was niet onbesproken[351], maar zijn aanwezigheid zou in Parijs nog gevaarlijker worden. Pierre van Zuylen weet dit aan de karaktertrekken van de Graaf: “impulsivité, (…), manque de jugement, versatilité, …”.[352]

Op de vraag van Van Zeeland of van Zuylen gecompenseerd wilde worden, antwoordde hij: “il ne m’appartient pas d’en demander et je m’en garderai après l’expérience que je viens de faire”.[353] In de marge tekende van Zuylen op dat het nu de mening was van vele collega’s dat hij gepasseerd werd omdat men hem incapabel achtte om dergelijke functie te vervullen. Het ongenoegen zat hem duidelijk hoog.

Eind juli 1935 kwamen beide heren opnieuw bijeen voor een gesprek. Van Zuylen wou duidelijk zijn gram halen. De Baron kon zich niet achter de argumenten pro de Kerchove scharen. Van Zeeland had gezegd dat van Zuylen weliswaar een superieure politieke geest en een betere kennis van de politieke zaken had, maar gaf als nadeel op dat hij eerder koel van aard was. Van Zuylen achtte dit laatste net een vereiste voor een moeilijke post als Parijs: “il ne suffit pas d’un caractère expansif et liant pour obtenir les renseignements voulus, et saisir en discussion l’exactitude et les conséquences, cela suffit encore moins quand il s’agit de discuter les affaires avec des hommes rompus au métier et possédant à fond leur sujet”.[354] De Kerchove daarentegen was volgens van Zuylen te ongeduldig om op de Parijse diplomatieke scène een rol te spelen. Zijn kennis van de voor België vitale kwesties was ontoereikend. Daarbij was de Kerchove een franskiljon, die elk vertrouwen van de Vlamingen in de Belgische kolonie te Parijs zou ontberen. De belofte dat van Zuylen de volgende Ambassadeur te Londen zou worden, wimpelde hij af. Indien men het aangedane onrecht wou herstellen vond van Zuylen dat: “il faut un dédommagement actuel et certain. qui sauvegarde mes intérêts et ma réputation devant le monde”.[355] Daarop deed Eerste Minister Van Zeeland van Zuylen het voorstel om hem voor te dragen als de nieuwe Directeur-generaal Politiek met de verhoging tot graad van Ambassadeur. Dat hield dan weer in dat de huidige Directeur-generaal, Pol Le Tellier, moest doorgeschoven worden naar een nieuwe functie. Voorwaarde om de promotie mogelijk te maken, was natuurlijk dat Le Tellier zich bereid zou verklaren om een andere job te aanvaarden. Van Zuylen toonde zich nog altijd strijdvaardig: mocht Le Tellier zijn overplaatsing weigeren, dan zou hij bij gebrek aan een tegenvoorstel ontslag nemen. Zo ver kwam het echter niet, de Directeur-generaal aanvaardde zijn overplaatsing naar de Sovjet-Unie. Daarmee was voor de Baron de kous nog niet af: hij wilde na vijftien jaar hard werken op het Ministerie zijn carrière bekroond zien met: “un poste à l’étranger où je trouve (…) les satisfactions honorifiques, qui y sont attachées”.[356]. Een mondelinge belofte van Van Zeeland om hem als eerstvolgende Ambassadeur te Londen te benoemen, achtte hij onvoldoende. Hij wou een formele garantie van de drie personen die de volgende jaren de Ministerpost zouden kunnen bevolken. Vandervelde, Hymans en Van Zeeland zouden dit in een formeel proces-verbaal moeten beloven. Daar kon de Eerste Minister wel mee akkoord gaan.[357] Of de belofte er nooit kwam, weten we niet. Een bewijs konden we niet terugvinden.

Paul Van Zeeland raakte naargelang het debacle maar bleef aanslepen, geïrriteerd door de stugge houding van van Zuylen. De Eerste Minister bewoog hemel en aarde om de Baron gunstig te stemmen, maar deze bleef moeilijk doen. Er werd hem de functie van Directeur-generaal Politiek aangeboden, waarna Le Tellier weggepromoveerd moest worden, hij kreeg daarenboven de titel van Ambassadeur en de belofte om de volgende Ambassadeur te worden in Londen. Van Zuylen was nog altijd niet bereid daarvoor de nodige dankbaarheid te betuigen.[358]

Premier Van Zeeland trok in september 1935 met het benoemingsvoorstel naar het Paleis. Koning Leopold III weigerde echter zijn handtekening te zetten onder het Koninklijk Besluit dat van Zuylen de graad van Ambassadeur zou verlenen. Hij oordeelde dat daarmee onrecht werd aangedaan aan collega’s met een nog langere staat van dienst. Baron van Zuylen kon met het Koninklijke veto niet akkoord gaan. De titel was hem verleend om een ander onrecht ongedaan te maken, hoe kon dan opnieuw hetzelfde argument op tafel gegooid worden? En hoe kon hij als Directeur-generaal bevelen geven aan de Ambassadeurs in het buitenland als hij lager in rang stond? Van Zuylen verhoogde de druk op de ketel: zonder titel zou hij het ambt van Directeur-generaal niet aanvaarden.[359]

Pierre van Zuylen was vastberaden deze titel aan zijn lijstje toe voegen. Desnoods zou hij zijn zaak gaan bepleiten op het hoogste niveau. In zijn documenten op het Château d’Ahin vonden we aantekeningen in verband met een bezoek aan de Koning. Eerst vroeg hij een onderhoud met de privé-secretaris van Leopold III, Robert Graaf Capelle. Deze voormalige ondergeschikte van van Zuylen luisterde aandachtig naar zijn verzuchtingen. Hij bracht de ondertussen gekende argumentatie naar voor. Daarnaast haalde hij aan dat indien hij een jaar later tot Ambassadeur in Londen zou worden benoemd, hij de titel van Ambassadeur automatisch zou krijgen. Waarom nu dan niet, vroeg van Zuylen zich af? Graaf Capelle gaf hem het advies mee het ambt van Directeur-generaal niet te aanvaarden, indien de enige reden zou zijn om het geweten van de Ministers te sussen. Het land zat niet te wachten op vleiers, Capelle was zich bewust van de donderwolken boven België.[360]

Baron van Zuylen stemde ondertussen toch in met zijn ambtsbenoeming tot Directeur-generaal P. Op 3 oktober 1935 werd het Koninklijk Besluit daarover gepubliceerd. Kort daarop stroomden de felicitaties binnen.[361] Enige dagen later wenste broer Gustaphe hem eveneens geluk met de lovende woorden: “Plus que jamais, le pays a besoin des serviteurs d’élites, d’hommes à fraignes, de vrais diplomates”.[362] Maar de benoeming hield nog altijd geen promotie tot graad van Ambassadeur in. Van Zuylen bleef aandringen.

De Koninklijke audiëntie kwam er uiteindelijk toch nog: op 29 oktober 1935 werd de Baron ontvangen door Leopold III.[363] Hoe het gesprek verliep, weten we niet, maar wel is duidelijk dat Van Zuylen vooralsnog zijn slag thuishaalde. Het Koninklijk Besluit van 5 maart 1936 verleende hem de titel van Ambassadeur.[364] Minister van Buitenlandse Zaken Van Zeeland zag zich daarbij ook genoodzaakt de rechtstreekse chef van van Zuylen eveneens tot Ambassadeur te promoveren. Anders was het nummer 1 van het Ministerie lager in rang dan zijn directe ondergeschikte.[365] Eén dag later kwam een einde aan het Frans-Belgische Militair Akkoord. Nog een dag later trokken Duitse soldaten het Rijnland in. De internationale situatie noopte België ertoe om haar positie andermaal aan te passen.

 

 

6. België en de Abessijnse kwestie

 

Italië had al langer interesse getoond in de gebieden die samen de Hoorn van Afrika omvatten. In de 19e eeuw had het Eritrea kunnen koloniseren. Toen het ook waagde om Ethiopië aan te hechten, leed Rome een smadelijke nederlaag. De Slag van Adowa van 1 maart 1896 had de eer van de Italianen gekrenkt: als eerste Europese mogendheid waren ze erin geslaagd om tegen een Afrikaans land het onderspit te delven.[366]

Benito Mussolini zag het als zijn taak om deze schande ongedaan te maken. Hij haalde het oude Italiaanse plan om in Oostelijk Afrika een koloniaal rijk uit te bouwen opnieuw uit de kast. De Duce greep het grensincident in Wal-Wal van 5 december 1934 aan om een nieuw conflict met Abessinië uit te lokken. Tijdens deze schermutselingen waren Italiaanse soldaten om het leven gekomen. Mussolini eiste daarvoor excuses en een schadevergoeding van Addis Abeba. De Abessijnse Negus Haile Selassie riep in januari 1935 de hulp in van de Volkenbond om de Italiaanse dreigementen af te wijzen. De Raad was echter verdeeld. De uitlatingen van het fascistische regime boezemden Europa angst in. Het Stresa-front dat in april 1935 werd opgezet om Duitsland in bedwang te houden, steunde net op de Italiaanse medewerking. Mussolini had het spel handig gespeeld. Met deze toezegging aan Parijs en Londen had hij gehoopt om vrij spel te krijgen in Afrika. De vraag was nu wat er voor Engeland en Frankrijk primeerde: de Europese veiligheid of het lot van het laatste onafhankelijke land in Afrika?[367]

 

Wanneer Rome op 3 oktober 1935 de vijandelijkheden in Oostelijk Afrika opende, stond Europa voor een moeilijke keuze. Parijs en Londen waren gebrand op de Italiaanse steun om de Duitse bedreiging in te dammen. Parijs deed er alles aan om Rome niet de schofferen, Engeland daarentegen zag in het offensief een bedreiging voor de verbindingsroute met Brits-Indië. Door het positioneren van de Britse vloot rond de Hoorn van Afrika, had Londen de Duce duidelijk gemaakt dat het haar menens was om de Britse belangen te vrijwaren. Frankrijk kon uiteindelijk de gemoederen bedaren. Het kwam tot een compromis: alle sancties behalve oorlog zouden tegen Italië ingesteld worden.[368] De Volkenbond stemde kort na de invasie een motie waarin Italië als agressor werd aangeduid, maar al even snel werd duidelijk dat geen enkel land bereid was om artikel 16 van het Volkenbondpact ten volle uit te voeren: Italië zou niet gewapenderhand door een Volkenbondcoalitie verdreven worden. Zelfs het wapenembargo bleek zo lek als een zeef. De uitvoerende landen vreesden hun marktaandeel aan Duitsland of de Verenigde Staten te verliezen. Beide waren door hun niet-lidmaatschap niet gebonden aan de sancties van de Raad.[369]

Uit vrees om Mussolini in de armen van Hitler te drijven, kwamen de Ministers van Buitenlandse Zaken van Engeland en Frankrijk met een vredesvoorstel op de proppen. In december 1935 stelden Sir Samuel Hoare en Pierre Laval aan Mussolini en Haile Selassie voor om het land op te delen. Italië zou de vruchtbare laagvlakten krijgen, de Negus behield enkel het bergachtige historische centrum van het land. Abessinië verwierp het voorstel. Na het uitlekken ervan reageerde de publieke opinie furieus op de toegevingen aan Rome. Hoare en Laval hielden de eer aan zichzelf en verlieten hun respectievelijke regeringen. Mussolini maakte handig gebruik van de situatie om het Stresa-verdrag op te zeggen. Engeland hoopte Mussolini opnieuw in het gelid te laten lopen door de, tot op heden milde economische sancties te verscherpen. Tevergeefs echter, in maart 1936 zag de Negus zich genoodzaakt vrede te vragen. Twee maanden later viel de hoofdstad Addis Abeba en werd Abessinië geannexeerd door Rome.[370]

 

6.1 Tussen twee vuren

 

De positie van België in het conflict was eveneens benard. Het huwelijk van Prinses Marie-José met de Italiaanse troonopvolger in januari 1930 zorgde ervoor dat de relaties tussen beide landen nauw aangehaald werden. België had het volle vertrouwen in de toegezegde Italiaanse garantie uit het Rijnpact.[371]

Daarnaast had ons Koninkrijk ook goede banden met Abessinië. Belgische bedrijven hadden er na de Eerste Wereldoorlog hun intrede gedaan. De relaties tussen Brussel en Addis Abeba verliepen bijzonder vlot. In 1930 stuurde Defensie militaire experten ter ondersteuning van het Abessijnse leger. De Negus werd voorzien van Belgisch oorlogsmateriaal uit de fabrieken van het Luikse FN.[372]

Alsof het dilemma nog niet moeilijk genoeg was, wees het conflict het pijnpunt in de Belgische diplomatie aan. De Belgische veiligheid steunde op twee pijlers: de Volkenbond en Locarno. De regels van de Volkenbond werden door Italië met de voeten getreden, terwijl België rekende op de Italiaanse steun in geval van een Duitse agressie. Koos Brussel voor de harde lijn, dan verzekerde het zich van een daadkrachtige Volkenbond. Koos het echter om Italië te paaien, dan gaf het blijk van weinig respect voor de internationale rechtsorde. Het was balanceren op een slappe koord, met aan beide zijden een even diepe afgrond.

 

De Belgische regering hield zich opvallend gedeisd in het conflict. Van bij aanvang koos het ervoor om Italië niet voor het hoofd te stoten. In het voorjaar van 1935 werden de militaire adviseurs uit Oost-Afrika teruggeroepen. De wapenleveringen werden, ondanks fel protest van Haile Selassie, opgeschort. Dit hield op zich echter niet in dat België zich neutraal opstelde in het conflict. De Belgische militairen kregen de toelating om ten persoonlijken titel dienst te nemen in het leger van de Negus. Daarnaast werden de wapens die voor Abessinië bedoeld waren, doorverkocht aan Rome. Na het invoeren van de economische sancties tegen Italië, besloot de Belgische regering opnieuw wapens te leveren aan Addis Abeba.[373]

Ten aanzien van deze sancties toonde België zich zeer verdeeld. Vlaanderen en Links schaarden zich achter de Volkenbond en Abessinië, Wallonië en de politieke rechterzijde kozen het Italiaanse kamp.[374] Van Zeeland, bevreesd om de verdeeldheid binnen zijn regering op de spits te drijven, koos ervoor om een voorzichtige koers te varen. België zou deelnemen aan de internationale sancties, maar stimuleerde Parijs en Londen tegelijkertijd om in overleg met Rome tot een oplossing te komen voor het conflict, een visie die de goedkeuring meedroeg van Koning Leopold III.[375]

 

6.2 Van Zuylen en de Abessijnse crisis

 

In werken over de Belgische houding ten aanzien van de Abessijnse kwestie wordt van Zuylen vaak geciteerd. In zijn mémoires omschreef hij Abessinië als een pays sémi-barbare.[376] Hij werd maar al te vaak afgerekend op deze uitspraak. Het was inderdaad een voorbeeld van een allesbehalve diplomatieke opvatting, maar zoals altijd dienen we deze in de context te plaatsen.

Van Zuylen stelde in zijn geschriften later dat de Europese mogendheden nooit enige scrupules aan de dag gelegd hadden ten aanzien van Afrika. Hun koloniale veroveringen werden goedgepraat in naam van de beschaving. Abessinië was weliswaar lid geworden van de Volkenbond, maar dit onder strikte voorwaarden. De primitieve sociale toestand van het land en het oogluikend toelaten van de slavernij, noopten de Raad er bij Addis Abeba op aan te dringen grondige hervormingen door te voeren. Volgens de Baron had de Negus zich daar niet aan gehouden, en werden zelfs verdragen met Italië niet gerespecteerd.[377] Vijftien jaar na het uitbreken van de oorlog in de Hoorn van Afrika toonde van Zuylen zich nog altijd niet bereid de veroveringstocht van Rome af te keuren.

De vraag blijft of deze visie gedeeld werd door anderen. Was van Zuylen alleen met zijn beweringen over het barbaarse Abessinië? De maatschappij had in het midden van de jaren dertig een ruk naar rechts gemaakt. De katholieke voorman Paul Segers had in februari 1935 in de Senaat soortgelijke uitspraken gedaan. De Senator had het over de politieke anarchie, het niet naleven van verdragen, ongedisciplineerde nomadenstammen, schendingen van het Volkenbondpact, huiselijke en openbare slavernij. Hij ijverde ervoor om les pratiques barbares nader te onderzoeken alvorens conclusies te trekken. “Sans aller jusqu’à admettre que la sécurité des colonies italiennes ait justifié, comme en cas de légitime défense, l’agression contre l’Ethiopie, on ne peut méconnaître que l’Ethiopie est restée en défaut de remplir les obligations [de la Société des Nations]”, aldus Senator Segers.[378] De Franse Liga voor de Rechten van de Mens stemde los daarvan in dezelfde periode een motie betreffende de colonisation civilisatrice. 70% van haar leden verklaarden zich er voorstander van.[379]

In de hele discussie had België zich, volgens van Zuylen, niets te verwijten. Het had zich loyaal getoond ten aanzien van de Volkenbond, en terzelfdertijd gepoogd de verzoening te bewerkstelligen: “en tolérant purement et simplement la conquête italienne, on ébranlait le crédit de la Ligue [des Nations]; en refusant à l’Italie des satisfactions raisonnables, on compromettait l’équilibre européen”.[380]

De conclusie van van Zuylen was vooral hard voor Engeland en Frankrijk. Hij verweet hen door hun besluiteloosheid Mussolini de mogelijkheid gegeven te hebben het Stresa-front op te blazen. Dat ze daarmee Rome in de Duitse armen dreef, was daar een logisch gevolg van. Voor de Belgische veiligheid was de onenigheid die door het conflict was ontstaan tussen Parijs en Londen de voornaamste oorzaak van onrust. Als buurlanden waren zij onze eerste beschermheren. Dat de interpretatie van het Volkenbondpact rekbaar was, werd voor de eerste keer duidelijk. Het pact dat als basis diende voor de Akkoorden van Locarno, de directe garantie van de Belgische veiligheid, was niet onkreukbaar gebleken.[381]

De Abessijnse kwestie moeten we daarom als een keerpunt beschouwen in de Belgische diplomatieke houding: vanaf nu zien we de Belgische diplomatie officieel het pad van de Zelfstandigheidspolitiek nastreven. De Europese mogendheden waren enkel bereid gevonden hun eigen belangen te vrijwaren. België moest dan maar eveneens het eigenbelang voorop stellen. De afweging moest gemaakt worden tussen de Italiaanse steun en het zinkend schip dat de Volkenbond was. Gaf men Rome vrij spel, dan was de slagkracht van de Bond helemaal ondermijnd.

 

 

7. Het einde van het Frans-Belgisch Militair Akkoord

 

De situatie zag er voor België op het eind van 1935 belabberd uit. De twee fundamenten van onze veiligheidspolitiek waren onderuit gehaald: de Volkenbond had de Italiaanse agressie niet kunnen voorkomen en tijdens het conflict bleken de opgelegde sancties weinig effect te hebben, Italië had daarenboven het Stresa-front verlaten. De Locarno-mogendheden bleken meer en meer verdeeld in twee blokken. België had nu de keuze: ofwel kant kiezen en in geval van oorlog met zekerheid erin meegesleurd worden, ofwel de grootmachten het onder elkaar laten uitmaken, in de hoop het land van oorlogsleed te sparen.

De binnenlandse toestand was eveneens niet bevorderlijk om de Belgische internationale veiligheid te garanderen. In het aanzien van de Abessijnse crisis was het land verdeeld over de aan te nemen houding. Op het vlak van nationale defensie waren er meningsverschillen over de in te nemen stellingen en de dienstplichtverlenging. Meer en meer vragen werden gesteld bij de verplichtingen die België in het Rijnpact op zich had genomen. Kon ons land met haar beperkte militaire mogelijkheden wel enig gewicht in de schaal leggen? En welke prijs was het bereid daartoe te betalen? Daarenboven maakte Vlaanderen zich meer en meer druk om het Frans-Belgisch Militair Akkoord. In maart 1935 startte het Verbond van Vlaamse Oud-strijders (VOS) een campagne om de afschaffing ervan te eisen. Het thema werd al snel overgenomen door Vlaamse politici. Het groeiende antagonisme op het Europese toneel leidde ook in ons land tot een breder wordende kloof tussen Links en Rechts. De opkomst van het Volksfront onder leiding van Leon Blum in Frankrijk werkte het protest van de Vlaams-nationalisten nog meer in de hand.[382]

 

7.1 Los van Frankrijk

De oproep van het VOS kreeg weerklank op het politieke en diplomatieke niveau.[383] Zoals eerder al aangehaald waren op Buitenlandse Zaken Fernand Vanlangenhove en Pierre van Zuylen al langer voorstander van een koerswijziging. In 1930-1931 had van Zuylen er al voor gepleit om de Belgische internationale verplichtingen te beperken tot het vrijwaren van onze rechtstreekse belangen. De pogingen om de interpretaties van het Frans-Belgisch Militair Akkoord duidelijker af te lijnen vanaf de beginjaren dertig, duidden er op dat de opeenvolgende Belgische regeringen zich bewust waren van de gevaren.

De zwakke houding van Frankrijk en Engeland ten aanzien van de opeenvolgende crisissen boezemde Brussel weinig vertrouwen in hun respectievelijke slagvaardigheid in. Twijfel sloop in de rangen: waren ze wel in staat om een nieuwe Duitse aanval te kunnen afslaan? België was van plan het zekere voor het onzekere te nemen: als België uit de oorlog kon gehouden worden, moesten we ons geen zorgen maken of de Frans-Britse garantie al dan niet voldoende sterk zou blijken. De vrees dat na Mussolini ook Hitler het geduld van de wereld zou testen, zat er goed in.

 

De onrust over een nakende Duitse herbezetting van de Rijnzone hield aan. De geruchtenmolen draaide op volle toeren. Uit Parijs kwamen voor België verontrustende berichten: Frankrijk zou een herbezetting nooit tolereren.[384] Hitler had in het Frans-Russisch pact van mei 1935 het ideale motief gevonden om andermaal het Verdrag van Versailles met voeten te treden. Sinds het voorjaar van 1935 wachtte hij het ideale moment af om zijn troepen in de Rijnzone te sturen.[385] De Belgische regering zag zich genoopt te handelen voor het verwachte krijgsgewoel uitbarstte.

Ironisch genoeg kwam de aanzet tot het opzeggen van het Frans-Belgisch Militair Akkoord er door de uitlatingen van een Franse officier. Op 6 januari 1936 had Minister van Defensie Albert Devèze een gesprek gehad met Generaal Riedinger, de Franse Militaire Attaché in Brussel. Generaal Riedinger had Devèze toevertrouwd dat het Militair Akkoord geen enkel praktisch nut meer had. Het werd slechts als voorwendsel gebruikt om de Franse en Belgische regering te beschimpen en bracht in deze moeilijke tijden de relatie tussen Parijs en Brussel in gevaar: “ne conviendrait-il pas de déclarer officiellement que l’accord franco-belge, recouvert et dépassé par le Pacte [de Locarno], a cessé d’exister?”.[386]

Pierre van Zuylen had enkele dagen later een gesprek met Jules Laroche over de internationale spanningen. De mogelijkheid van een Duits manoeuvre om de Rijnzone te bezetten kwam er ter sprake. Van Zuylen had aan de Franse Ambassadeur verklaard dat het moment van de herbezetting nog niet aangebroken was. Duitsland, zo stelde hij, zou de volledige herbewapening afwachten. Laroche toonde zich minder optimistisch.[387]

Van Zuylen zou al snel zijn verwachtingen moeten bijstellen. De berichten omtrent de nakende herbezetting bleven binnenstromen. Op 15 januari, een dag na zijn onderhoud met Laroche, wist Den Haag België te melden dat nog voor het einde van de maand de herbezetting een feit zou zijn.[388] Het departement Politiek van Buitenlandse Zaken kreeg de opdracht de ware draagwijdte van het Frans-Russisch pact na te gaan. De Baron oordeelde dat het onze was taak om de toepassing van het Verdrag van nabij te volgen. Het mocht in geen geval de sterkte van het Rijnpact ondergraven. Mocht de situatie het noodzakelijk maken, achtte van Zuylen het opportuun om in samenspraak met Londen te verhinderen dat Parijs zich in Oost-Europa in avonturen zou storten. Het ging er hem vooral om om Frankrijk te overtuigen het voorbeeld van Engeland te volgen. Een toenadering tussen Parijs en Berlijn zag hij als de aangewezen manier om de vrede te behouden. De uiteindelijke vraag bleef nog altijd wat Hitler nu eigenlijk van plan was. Sinds hij aan de macht kwam, had hij Mein Kampf, het politiek evangelie van het Derde Rijk volgens van Zuylen, al enkele malen aangepast. Als directe doelen van Hitler noemde de directeur-generaal Politiek Tsjechië en Oostenrijk.[389]

Dat van Zuylen echter wel degelijk rekening hield met het uitbreken van een nieuwe oorlog in die tijd, bewijst een nota van 22 januari 1936. Daarin vroeg hij met aandrang om rekening te houden met de neutrale positie van België in een nieuw conflict. Op het moment dat we genoodzaakt zouden worden om over te gaan tot een mobilisatie van onze strijdkrachten, stelde hij voor om er voor te zorgen dat: “certaines de nos unités se grouperaient à Ostende face à l’Angleterre et dans le Hainaut, face à la France, le reste du côté de l’Est”.[390] Dat de grootste dreiging nog altijd aan onze Noordoostelijke grens te bespeuren viel, was volgens hem duidelijk. Daar zou dan ook de meeste aandacht aan geschonken moeten worden. Zolang het buitenland maar de indruk kreeg dat we ons niet tegen één land specifiek zouden opstellen.

Het militaire voordeel van de gedemilitariseerde zone was volgens van Zuylen door de technologische evolutie ondertussen herleid tot een minimum. België zou er alleen enkele uren voorbereidingstijd aan verliezen. Politiek gezien lag het allemaal veel gevoeliger. Kon Europa wel kort na het Abessijnse debacle een nieuwe inbreuk op de internationale rechtsorde dulden? Van Zuylen dacht na hoe men het best kon reageren op een unilaterale actie van Berlijn. Een publieke gezamenlijke démarche van Brussel, Londen en Parijs oordeelde hij te gevaarlijk. Indien nazi-Duitsland deze naast zich neer zou leggen, bleven er voor het gemeenschappelijk front nog twee mogelijkheden over: harde maatregelen of een plat op de buik gaan voor het fascisme. Het voorstel van Vanlangenhove om een verzoeningscommissie op te zetten, had volgens van Zuylen weinig kans op slagen. Duitsland zou er het Frans-Russisch pact onder vuur nemen en daarmee Parijs de zwarte piet doorspelen. Vooralsnog zag hij maar één oplossing: Londen moest via een informeel contact het Reich laten verstaan dat het zich zorgen maakte over de geruchten van een nakende herbezetting. Het zou Berlijn een publieke vernedering besparen en het maakte de meeste kans om indruk te maken op de nazi’s.[391]

Het grootste gevaar kwam volgens van Zuylen van een verdeelde eerste reactie van Parijs en Londen. De meningen waren verdeeld: Londen had al langer laten blijken dat de gedemilitariseerde Rijnzone geen eeuwigdurende maatregel kon zijn. Geen enkel land zou dit blijvend aanvaarden. Dat Engeland een herbezetting niet zou zien als een casus belli was duidelijk, de mogelijkheid dat Frankrijk overging tot extreme maatregelen zat er daarentegen wel in. Parijs toonde zich bereid tot koloniale toegevingen, zolang de Rijnzone maar geneutraliseerd bleef. Van Zuylen zag het als de Belgische taak om te pogen de entente tussen beide landen niet in het gedrang te laten komen door dit meningsverschil.[392]

De Baron dacht eveneens na over wat er na het incident zou gebeuren. Algemeen werd aangenomen dat er gepoogd moest worden om alles te doen om het Rijnpact te redden. Van Berlijn zouden compensaties geëist moeten worden. Volgens hem zat vooral België in een benarde positie. Het wegvallen van de neutrale zone aan haar Oostergrens en het bewapeningstempo van Duitsland, brachten de Belgische soevereiniteit rechtstreeks in gevaar. Overleg met Defensie drong zich op. Nog voor het zover zou komen, dienden de beleidsmakers te weten wat de situatie voor de Belgische veiligheid zou inhouden. Volgens Kolonel Van Overstraeten was het grootste probleem voor onze strijdkrachten dat zij nu een permanente staat van paraatheid zouden moeten aanhouden. Onze veiligheidseisen zouden er zich aan moeten aanpassen.[393]

 

Ondertussen waren er al onderhandelingen opgezet met Frankrijk over het Frans-Belgisch Militair Akkoord. Na enkele voorbereidende gesprekken vertrok Premier Paul van Zeeland op 14 februari 1936 om officieuze onderhandelingen te voeren met het Quai d’Orsay. De Franse Minister van Buitenlandse Zaken Flandin stemde in met de idee dat het Akkoord opgeslorpt was door het Locarno-pact. De technische bepalingen waren achterhaald, maar Frankrijk was niet bereid de daaraan gekoppelde stafcontacten af te breken. Een opzegging van het Akkoord zou volgens Flandin desastreuze gevolgen hebben. Zelfs een herinterpretatie zou gezien de internationale context slecht ontvangen worden. De Raad van de Franse Ambassade, Armand Gazel, had deze stelling op 27 februari nog herhaald in een gesprek met van Zuylen. De Directeur-generaal Politiek had daarop geriposteerd: “Il faut absolument dissiper le malaise, en constatant qu’il ne reste rien de l’accord militaire”.[394] Parijs wilde via een briefwisseling bekomen dat Brussel beloofde de stafcontacten verder te zetten. Het feit dat de Fransen via een formele uitwisseling van nota’s wilde werken, deed van Zuylen bijna een vreugdedansje maken: deze werkwijze zou door zijn verplichte bekendmaking in de Volkenbond formeel een einde maken aan het Militair Akkoord.[395]

Van Zeeland had een opzegging van het Akkoord nodig om politiek te overleven. Eind februari stond de stemming over de nieuwe militaire wet op stapel. Indien de band met Frankrijk bleef, was de kans groot dat het parlement opnieuw tegenstemde. Het land zou achterstand oplopen ten aanzien van de internationale bewapening en de diensttijdverlenging zou er dan opnieuw niet komen. In de Wetstraat 8 kon men niet akkoord gaan met een herinterpretatie. Vanlangenhove werd rond die tijd naar Parijs gestuurd met de niet mis te verstane boodschap: het Militair Akkoord zou, uni- of bilateraal, opgezegd worden. Parijs zag in dat blijvend verzet de eigen positie alleen maar zou verslechteren. Het stemde in met een formele opzegging in de hoop de relaties met haar Noorderbuur niet in het gedrang te brengen. De stafcontacten zouden blijven, maar enkel in het kader van de verplichtingen uit het Locarno- en het Volkenbondpact. Op 6 maart 1936 kwam met een uitwisseling van officiële brieven, althans voor België, een einde aan wat van Zuylen omschreef als: “une comédie, qui pourrait s’intituler «Allié malgré lui»”.[396] Frankrijk gaf echter niet af en bleef ook na het opzeggen van het Akkoord plannen maken om bij een Duitse schending van het Belgisch grondgebied, haar troepen de Belgisch-Frans grens te laten oversteken.[397]

 

7.3 Les troupes allemandes envahissent l’Allemagne [398]

Adolf Hitler had deze gewaagde stap goed voorbereid. Ondanks het verzet van de Duitse Wehrmacht stuurde hij op zaterdag 7 maart 1936 zijn troepen de Rijnzone in. De NSDAP-voorman had er alles aan gedaan om een snelle en felle reactie van zijn vijanden te vermijden. Hij rekende erop dat een kleine troepenmacht tot een gemodereerde respons zou aanzetten. De plannen voor een snelle aftocht lagen klaar, maar dat wil niet zeggen dat Hitler de confrontatie uit de weg ging. De terugtrekking zou zich geruggensteund zien door een troepenmobilisatie aan de grens van de geneutraliseerde zone. Hitler riep daarnaast op om te een nieuw internationaal akkoord te komen.[399]

Deze grove schending van zowel het Rijnpact als het Verdrag van Versailles kon niet zonder gevolg blijven. Op Buitenlandse Zaken riep Minister Van Zeeland alle hens aan dek. Op 8 maart protesteerde België bij de Volkenbond tegen deze inbreuken op het internationaal recht. Het stelde voor de Duitse bezwaren tegen het Frans-Russich pact voor internationale arbitrage te brengen.[400] Van Zuylen waarschuwde er voor om geen buitensporige veroordelingen of dreigende signalen de wereld in te sturen. De deur tot nieuwe onderhandelingen moest openblijven. België moest proberen te redden wat er voor haar veiligheid nog te redden viel.[401]

In Parijs kwamen de andere Locarno-leden voor spoedberaad bijeen op 10 maart. Frankrijk was bereid tot het uiterste te gaan om de Duitse troepen uit de Rijnzone te verjagen, maar enkel en alleen als het de steun kreeg van de andere Locarno-leden.[402] Engeland, België en Italië waren daartoe echter niet bereid. Eerste Minister Van Zeeland verklaarde wel dat indien er eensgezindheid bereikt werd tussen Parijs en Londen, Brussel haar volledige verantwoordelijkheid zou opnemen en meestappen in welk scenario dan ook.

Van Zeeland was vastberaden de standpunten van Parijs en Londen met elkaar te verzoenen en de positie van België daaraan vast te koppelen. Uiteindelijk kwam het op de eerste vergadering niet tot een consensus over de te volgen weg. Er werd afgesproken om enkele dagen later opnieuw te vergaderen in de Britse hoofdstad.[403] Van Zeeland was naar Parijs vertrokken met een duidelijk plan voor ogen. Duitsland mocht volgens hem slechts een beperkte troepenmacht in de Rijnzone houden en van fortificaties kon geen sprake zijn. Frankrijk en België zouden bijkomende garanties moeten krijgen van Berlijn en Londen zou haar verbintenissen op het continent moeten herbevestigen.[404]

Pierre van Zuylen was als directeur-generaal Politiek samen met Van Zeeland afgereisd naar Parijs. Tijdens de topontmoeting had hij enkele gesprekken gevoerd in de wandelgangen. Hij had er een onderhoud met Ralph Wigram, zijn evenknie op het Foreign Office. Van Zuylen had tegen hem de voordelen van een militaire actie uit de doeken gedaan. Wigram beoordeelde deze echter als een te groot risico. Alles hing volgens van Zuylen af van de Britse houding. Parijs stond klaar om te mobiliseren[405], maar wachtte op formele steun uit Londen. Alleen zo kon Hitler voor de keuze gesteld worden: capituleren of zich met een niet-optimaal bewapend leger in de strijd werpen.[406]

Van Zuylens uitlatingen over een militaire actie schijnen ons niet representatief voor de Belgische houding ten tijde van de crisis. Deze kwam neer op de verzoenende politiek van Van Zeeland. België moest er alles aan doen opdat de Duitse actie geen wig zou drijven tussen Parijs en Londen. Van Zuylen had met zijn uitspraken geprobeerd naar de houding van Londen te peilen. Daarmee wou de Belgische diplomatie te weten komen wat de verschillen in visie waren tussen Frankrijk en Engeland, om zo de kloof te overbruggen. Van Zeeland had er op 8 maart namelijk al op aangedrongen om geen al te extreme houding aan te nemen, zodat Londen niet afgeschrikt zou worden. Bij zijn thuiskomst liep van Zuylen de Franse Ambassadeur Laroche tegen het lijf. De Directeur-generaal had er geen doekjes om gewonden: niemand had ooit de gedemilitariseerde Rijnzone als een eeuwigdurende clausule gezien.[407] Deze toon had hij bij een ander gesprek in Parijs ook al aangehouden. Hij had zich tegenover René Massigli, een collega van Laroche, laten ontvallen dat de Franse eis om de Rijnzone te ontruimen alvorens er met Berlijn onderhandeld kon worden, geen optie kon zijn. Dit zou door Duitsland als een grove belediging aanzien worden en de kans was groot dat Hitler op dat moment liever een oorlog riskeerde dan te buigen onder druk. De Rijnzone was voor het land überhaupt geen oorlog waard. De Belgische publieke opinie zou het nooit aanvaarden.[408] Dat Engeland er net zo over dacht, speelde zo goed als zeker een belangrijke rol in het denken van van Zuylen. Met deze visie stond van Zuylen niet alleen: kabinetschef de Lantsheere en de juridisch-consulent Fernand Muûls hielden er eveneens deze mening op na. Voor Muûls waren zelfs sancties, van welke aard dan ook, uitgesloten.[409]

 

Enkele dagen later vergezelde Pierre van Zuylen de Eerste Minister en de Minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland naar de Britse hoofdstad. We vonden in het archief van Buitenlandse Zaken enkele kanttekeningen terug die de Baron in de rust van zijn kamer in het Hyde Park Hotel neerpende.[410] Hij toonde zich duidelijk tegenstander van de Franse visie om militaire en/of economische maatregelen tegen Duitsland in stelling te brengen: enkel een morele veroordeling door de Volkenbond zou indruk maken in Berlijn. Indien Frankrijk alleen zou oprukken tegen het Reich, zou het meteen alle sympathie verliezen bij de publieke opinie. Volgens Fernand Muûls, de meegereisde juridisch-consulent van Buitenlandse Zaken, was van Zuylen niet te spreken over de houding van Premier Van Zeeland. De Eerste Minister was volgens de Baron te erg onder de indruk van Minister Flandin en ging te ver in zijn bemiddelingsrol. Van Zuylen ergerde zich er aan dat de nationale veiligheid hieronder te leiden had.[411]

In zijn aantekeningen dacht hij na over een nieuw Locarno-pact, één waarin Nederland en België gegarandeerd zouden worden door de grootmachten. Elke schending van één van beide zou tot automatische assistentie moeten leiden, een plicht die gezien de strikt afzijdige houding van Den Haag, niet aan hen zou opgelegd worden. Daarenboven zou er een algemeen luchtpact moeten komen, weliswaar zonder een garantieplicht voor België. Om het nieuw pact kracht bij te zetten opteerde van Zuylen er voor om nieuwe defensieve, doch strikt afgelijnde, militaire afspraken te maken met Parijs en Londen. In de notities treffen we voor het eerst een verwijzing aan naar een mogelijk opheffen van de Belgische garantieplicht ten aanzien van de andere Locarno-mogendheden. Van Zuylen achtte het Belgische engagement om ten volle het eigen territorium te verdedigen voldoende voor de Locarno-grootmachten. De samenwerking met Nederland op dit vlak moest nader bestudeerd worden. Ondanks de gematigde opstelling rond de herbezetting moest er bij Hitler op aangedrongen worden dat de resterende Locarno-leden geen verhoging van de troepenaantallen in de Rijnzone zouden dulden. De vrees bestond er wel in dat Berlijn het dreigement naast zich neer zou leggen; niemand toonde zich namelijk bereid een oorlog te ontketenen voor een clausule die hoogstwaarschijnlijk zou sneuvelen tijdens de heronderhandelingen van het Rijnpact.[412]

Pierre van Zuylen hield een voorzichtige lijn aan. De trouw gebleven landen van het Rijnpact hadden zich in het nauw laten drijven, en dienden hun positie ten aanzien van Duitsland nu opnieuw te versterken. Helaas wist niemand goed hoe.

Op 19 maart 1936 kwam er uiteindelijk toch witte rook uit de schoorsteen. De vier landen waren het eens geraakt over de reactie die ze aan Berlijn zouden richten. Frankrijk, België, Engeland en Italië kwamen overeen om hun legerstaven in contact te brengen met elkaar. Deze contacten moesten leiden tot het invullen van de technische voorwaarden indien het tot een actie (offensief of defensief) tegen Duitsland zou komen. Er werd een uitnodiging gezonden om de Duitse grieven in verband met het Frans-Russisch pact voor het Internationaal Arbitragehof van Den Haag te brengen. In afwachting werd Duitsland opgedragen geen verdere versterkingen naar het Rijnland te sturen. Indien Berlijn positief reageerde op deze voorstellen, zou een nieuwe internationale conferentie georganiseerd worden waarop een reeks nieuwe regionale verdragen zouden afgesloten worden.[413]

Eventjes was er met de Regeling van Londen hoop op internationale verzoening. Eind maart werd deze door Berlijn vakkundig in de grond geboord: de nazi’s konden niet akkoord gaan met de voorwaarden die het land werden opgelegd. Vooral het verbod op het bouwen van defensieve stellingen en het toelaten van een internationale politiemacht waren volgens hen een inbreuk op de Duitse soevereiniteit.[414]

 

 

8. De Realpolitiker

 

Portugal en België waren beiden aanwezig in Centraal-Afrika. Om hun gebieden af te lijnen hadden de twee koloniale mogendheden in 1891 een verdrag gesloten. Daarin werd onder andere de demarcatielijn van de Kongo-stroom vastgelegd. De monding van de rivier was voor de twee landen van groot belang. Het was vooral voor België noodzakelijk om het Kongolese hinterland door een directe vaarroute met de Atlantische Oceaan te verbinden. In het Verdrag van 1891 werd de grens van de stroom bepaald door de ideale vaarlijn, waardoor beide naties gebruik konden maken van deze vaarroute. Waterwegen zijn echter geen statische elementen en veranderen onder invloed van het aangevoerde en afgezette slib. In 1930 vroeg Portugal een definitieve aflijning van deze grens. Sinds 1931 hadden er onderhandelingen plaatsgevonden tussen het Belgische Ministerie van Koloniën en haar Portugese evenknie. Deze zouden uiteindelijk uitmonden in de ontwerptekst van 13 maart 1935.[415]

Van Zuylen was echter niet te spreken over de toegevingen die het Ministerie van Koloniën aan de Portugezen hadden gedaan. Lissabon had er op aangedrongen om de grenzen voor eens en altijd definitief vast te leggen, wat zou betekenen dat de natuurlijke veranderingen in het parcours van de rivier niet meer in ogenschouw werden genomen. Daarenboven hadden de Belgische functionarissen zich akkoord verklaard om een bepaald stuk van de diepladervaarroute geheel op Portugees grondgebied te laten vallen. Pierre van Zuylen trok in april 1936 aan de alarmbel gezien zijn ervaring uit het Schelde-dossier. Dergelijke toegevingen waren onaanvaardbaar en in duidelijke tegenspraak met de Belgische belangen.[416]

Het protest van van Zuylen kreeg snel gehoor bij Minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland. Toen deze zijn collega van Koloniën Tschoffen daar over aansprak, wees deze alle kritiek op het akkoord af. Om uit de impasse te raken stelde Van Zeeland dan maar een vergadering tussen ambtenaren van beide Ministeries voor.[417] De standpunten van beide bleven lijnrecht tegenover elkaar staan. Van Zuylen zag zich genoodzaakt het spel hard te spelen: “Je menaçai de saisir la presse de cette affaire et je prévins les Colonies que si leur malheureuse convention était révélée au public, il se produirait un véritable soulèvement de l’opinion”.[418] Uit de mémoires van Vanlangenhove kunnen we niet opmaken of de versie van van Zuylen al dan niet strookt met de werkelijkheid. Feit is dat het Ministerie van Koloniën zwichtte onder de druk. In november 1936 gaf de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak de opdracht Lissabon op de hoogte te stellen van het Belgische veto.[419]

Volgens Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove kwam het in de relatie tussen beide Ministeries vaak tot meningsverschillen.[420] Of dit een rol heeft gespeeld in de latere jaren, is niet met zekerheid te achterhalen. Van Zuylen had in dit dossier nauw samengewerkt met zijn ondergeschikte Octave Louwers. Deze directeur bevoegd voor Koloniën zou tijdens de oorlog omtrent Kongo de visie van de Koningsgezinden delen. Daarbij vond de Baron in Louwers opnieuw een bondgenoot.[421]

 

 

9. De Onafhankelijkheidspolitiek

 

De internationale gemeenschap onderging ondertussen enkele veranderingen die op het hele continent hun weerslag hadden. In mei 1936 volgde het Franse Volksfront van socialisten en communisten het voorbeeld van hun Spaanse broeders, door een meerderheid te behalen bij de nationale verkiezingen. Ook in België traden voor het eerst in tien jaar opnieuw socialisten in de regering. Emile Vandervelde aasde op de post van Buitenlandse Zaken na gewraakt te zijn als Eerste Minister. Vandervelde drong er tijdens de campagne op aan om zowel op binnen- als buitenlands vlak de politiek van het Franse Volksfront te volgen. Vlaamse en vooral Rechtse kringen reageerden fel, België was meer dan ooit ideologische verdeeld. De eenheid van het land stond op het spel.[422]

De Belgische positie was op internationaal vlak eveneens verzwakt. De Duitse herbezetting van de Rijnzone kwam niet als een verrassing en werd al enige tijd als onafwendbaar beschouwd. Brussel raakte vooral bezorgd om de besluiteloosheid van Frankrijk en Engeland. Daarenboven werd de toenadering tussen Rome en Berlijn met lede ogen aangezien. De Spaanse Burgeroorlog bewees voor het eerst dat Europa verstrikt raakte in een strijd tussen een fascistisch en antifascistisch blok. Van Zeeland vreesde vooral dat het linkse Frankrijk zou samenspannen met de Sovjetunie om het Duitse en Italiaanse fascisme aan te pakken.[423]

Londen had ondertussen in juli 1936 Frankrijk en België uitgenodigd om na te denken over een nieuwe démarche gericht aan Berlijn en Rome. De drie waren vastberaden om tot een nieuw regionaal verdrag te komen, Hitler daarentegen helemaal niet. Hij had het pleit in zijn voordeel beslecht en was niet bereid zijn nieuw veroverde bewegingsvrijheid te beperken. Rome was niet geneigd te onderhandelen met Parijs en Londen zolang de sancties opgelegd door de Volkenbond na de invasie van Abessinië, nog van kracht waren. Frankrijk zag zich sinds 19 maart verzekerd van de Britse garantie, waarmee ook haar grootste onrust gesust leek. Volgens van Zuylen was begin juli duidelijk geworden dat het weinig waarschijnlijk was dat een nieuw verdrag ooit het levenslicht zou zien.[424]

 

9.1 Toenemende consensus

 

De gespannen internationale toestand leek niet onmiddellijk ontmijnd te kunnen worden. Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken gingen steeds meer stemmen op om België een politiek van vrije handen aan te meten. Een zelfopgelegde neutraliteit leek de enige manier om nog een kans te maken uit een volgende Europese oorlog te blijven. Fernand Vanlangenhove en Pierre van Zuylen hielden al enkele jaren een pleidooi voor een Zelfstandigheidspolitiek: België en alleen België kon en mocht bepalen wat in haar belang was. Het probleem bleef wel dat Brussel zich niet unilateraal kon terugtrekken uit het Locarno-pact en evenmin aan haar verplichtingen binnen het Volkenbondpact kon verzaken.[425] In de komende maanden zou een manier gezocht worden om aan deze verzuchtingen tegemoet te komen.

 

De rol van Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove in het dossier van de Zelfstandigheidspolitiek willen we zeker niet onderschatten, evenmin willen we Pierre van Zuylen te veel eer toedichten. Maar gezien de beperking van ons onderzoek, zien we ons genoodzaakt hier enkel de visie van van Zuylen grondig uit te werken. Om het onderzoek beter te kunnen kaderen, schetsen we toch even een kort de visie van Vanlangenhove.

Vreemd genoeg had Vanlangenhove vier dagen na de herbezetting van de Rijnzone in omfloerste termen de basis van de politiek laten vallen in een onderhoud met de Duitse Zaakgelastigde.[426] En kort na het Duitse afwijzen van de Regeling van Londen eind maart 1936, liet de Secretaris-generaal in een gesprek met de Nederlandse Ambassadeur al een vlieger op over de Zelfstandigheidspolitiek. Op 7 april had hij Ambassadeur Tjarda op de hoogte gebracht dat België de denkpiste onderzocht waarbij het zich zou ontdoen van de verplichtingen uit het oude Locarno-pact en zich zou toeleggen om alleen het eigen grondgebied te verdedigen en elke doortocht van buitenlandse troepen te verhinderen.[427] Vanlangenhove stelde kort daarop een nota op waarin hij de krijtlijnen van de te volgen diplomatieke lijn uit de doeken deed. België moest er in de eerst plaats alles aan doen om te vermijden dat een oorlog aan haar grenzen zou uitbreken. Lukte dit niet, dan was het de opdracht niet betrokken te raken in het krijgsgewoel. De kans dat ook dit mislukte was reëel en daarom verzocht Vanlangenhove de Belgische regering nu al werk te maken van een onmiddellijke en efficiënte garantie van de grootmachten. Daartoe was België verplicht haar defensieve middelen aanzienlijk uit te breiden. Maar waarschuwde hij er nog voor: “l’effort déployé dans ce sens n’aura un plein effet que si, en même temps, nous pratiquons une politique entièrement indépendante, dégagée de tout lien exclusif”.[428] Zolang onze grenzen niet geschonden werden, benaderde het land beter elke natie vriendschappelijk.[429]

In een nota schreef hij op 7 juli nog dat deze politiek niet alleen om buitenlandse redenen moest gevolgd worden. De conclusie van Vanlangenhove vat het concept van les mains libres prachtig samen: “devant les périls extérieurs, nous devrons, à l’intérieur, être forts et unis. A cet effet, il faut que notre statut international soit simple et clair; qu’il cesse d’être un objet de controverse et de méfiance dans de larges fractions de l’opinion publique. Nos obligations doivent se limiter à ce qui est strictement indispensable. Elles doivent nous permettre de conserver jusqu’au dernier moment notre liberté de décision. Si nous devons combattre, il doit être évident pour tous que c’est uniquement pour la défense du pays. De là dépend l’élan unanime de la nation”.[430]

Vanlangenhove zag dus de noodzaak van de Onafhankelijkheidspolitiek maar al te goed in, maar verschilde toch van mening met van Zuylen over de uitwerking ervan. Aan de basis daarvan lagen hun verschillende ideologische opvattingen. Van Zuylen interpreteerde de Zelfstandigheidspolitiek steeds veel neutraler als Vanlangenhove ooit zou doen. De Baron werd door zijn rechts-conservatieve achtergrond gesterkt in de gedachte dat deze politiek een afzijdige opstelling tussen de heersende ideologieën beoogde. In een oorlog had België slechts te verliezen als het bij één van de oorlogspartijen werd ingedeeld. De enige manier om dit te vermijden, was volgens hen België te isoleren van de kemphanen. Het Hof en in het verlengde daarvan van Zuylen, hoopte dat een conflict op een gelijkstand zou eindigen, zodat geen enkele partij België haar wil kon opleggen. Het land had slechts de opdracht het eigen territorium te beschermen en de nationale soevereiniteit te herstellen. Daarbij verschilde rechts met het democratischer ingestelde kamp waar Vanlangenhove in te plaatsen was. Zij opteerden enkel voor de zelfstandigheid als neutraliteit als tactiek om uit de oorlog te blijven. Met Groot-Brittannië en Frankrijk moesten daarom goede relaties onderhouden omdat zij uiteindelijk zou moeten helpen België te beschermen tegen Duitsland. De conservatieven zagen de oorlog als een strijd tussen het fascisme en het communisme. Deze visie hielden zij zich de ganse jaren ’30 voor, waardoor zij de mogelijkheid van een democratische alliantie tegen het fascisme afwezen. De onwil om ooit met de Sovjetunie in zee te gaan tegen Hitler, was groter dan de wil om blok te vormen tegen nazi-Duitsland. Vanlangenhove zag in dat de Onafhankelijkheidspolitiek een mogelijkheid was om België uit de oorlog te houden, maar gaf nooit toe aan de rechtse opvatting om het land tijdens het conflict een neutrale lijn te laten aanhouden. De nederlaag van Hitler was hem belangrijker dan een goede Belgische uitgangspositie na de oorlog.[431] Capelle had het niet hoog op met de man “à qui déplaisait toute action ancrant la Belgique dans le camp des neutres et la séparant, par conséquent du bloc des Puissances démocratiques (dont il souhaitait si ardemment la suprématie)”.[432]

 

Enkele dagen na de herbezetting van de Rijnzone kwamen de topfunctionarissen van Buitenlandse Zaken samen om na te denken over de te volgen diplomatieke lijn. Voor het eerst werkten enkele diplomaten in overleg de basis van de Onafhankelijkheidspolitiek uit. De Ruelle, Fernand Vanlangenhove, Fernand Muûls en Pierre van Zuylen stelden op 12 maart 1936 hun project aan Premier Van Zeeland voor: “sans dire le mot de ‘neutralité’, [il] préconise une situation s’en rapprochant cependant, puisque nous serions garantis sans être garants”.[433] De Minister was het voorstel genegen en was het er mee eens dat onze garantieplicht zich moest beperken tot de verdediging van het eigen grondgebied. Het probleem was vooral dat Parijs in geval van een directe Duitse aanval zich nog steeds het recht zou voorhouden haar troepen door België te sturen.[434]

Pierre van Zuylen werkte kort na de Verklaring van Londen verder de nieuwe politiek uit. Begin april had hij voor het Ministerie een antwoordtekst voorgesteld waarin hij dezelfde bewoordingen als Vanlangenhove gebruikte. Hij stelde voor België via het verdedigen van haar grondgebied tegen elke doortocht van een buitenlands leger, zich voldoende zou inzetten voor de Europese veiligheid.[435]

Volgens Directeur-generaal Politiek Pierre van Zuylen had het Akkoord van Londen van 19 maart 1936 de Belgische verplichtingen nog zwaarder gemaakt dan het Locarno-verdrag. België was nu ook garant van Engeland. Het had er alle belang bij om uit deze situatie te geraken en tot een nieuw regionaal verdrag te komen. De enige manier waarop Rome en Berlijn konden verleid worden tot een dergelijk akkoord, was de dreiging van een sterk bewapend Anglo-Frans front.[436] Helaas kozen beide landen er voor hun inspanningen op dat vlak niet te verhogen. Engeland en Frankrijk weigerden de taal van de dictators te spreken. België had er alle belang bij om tot een nieuw veiligheidspact te komen. Zolang Locarno van kracht bleef, was België gebonden aan haar verplichtingen. Indien het tot nieuwe onderhandelingen kwam, was Brussel niet verplicht zich opnieuw als garanderende mogendheid te laten binden. De overeenkomst van Londen was trouwens maar een tijdelijke oplossing. Eens duidelijk werd dat er geen nieuw regionaal pact in de lucht hing, was elke natie volledig vrij haar eigen politiek uit te tekenen.[437]

Internationaal zou wellicht de vraag gesteld worden waarom België in 1925 wel bereid was als garanderende mogendheid op te treden en tien jaar later niet meer. Van Zuylen oordeelde dat de tijden te zeer veranderd waren. Militair stond België te zwak om eervol haar verplichtingen na te komen: “Refuser la garantie, à l’avenir, n’était pas seulement un acte de prudence, mais d’honnêteté envers nos associés”.[438] België alleen was niet in staat het Duitse leger tegen te houden. Een sterk Belgische defensie geruggensteund door het Engelse leger moest als afschrikeffect dienen.[439]

Van Zuylen betuigde met de dag meer wantrouwen ten aanzien van Parijs. In een nota van 8 april 1936 gericht aan Minister Van Zeeland, viel hij scherp uit naar de Franse agenda: “on se demande à quoi veut aboutir la France, en poursuivant une politique qui parait complètement dénuée du sens des réalités”.[440] Haar verzet tegen het oprichten van Duitse defensieve stellingen in de Rijnzone, kon alleen maar een bewijs zijn van het feit dat Parijs er nog altijd aan dacht haar Oost-Europese bondgenoten ter hulp te komen in geval van een Duitse aanval. De Franse oproep om Berlijn sancties op te leggen, vond de Baron evenzeer uit de lucht gegrepen: het land was groot en stabiel genoeg om over te schakelen op een autarkische economie. Engeland en België waren niet bereid toe te geven aan deze Franse eis. De kloof tussen Parijs en Londen groeide en dit ten voordele van Berlijn. België behaalde een klein succes met de verzekering van de Engelse en Franse garantie tijdens de Regeling van Londen. Het was nu vooral zaak om deze niet in het gevaar te brengen. Van Zuylen stelde voor een bemiddelende positie aan te nemen tussen de twee grootmachten, maar vooral om tijd te winnen. Frankrijk was namelijk verzeild geraakt in een harde verkiezingsstrijd. Elke partij vreesde dat toegevingen aan het adres van Duitsland zware electorale verliezen met zich zou meebrengen. Alle hoop op een nieuw akkoord was toen nog niet opgegeven, maar de onderhandelingsmarge werd steeds kleiner.[441]

Het wantrouwen was trouwens wederzijds. Ambassadeur Laroche schreef in een verslag aan zijn oversten begin april 1936 over een ontmoeting met van Zuylen. De Baron had hem in niet mis te verstane termen duidelijk gemaakt dat Frankrijk maar beter haar ontruimingseis opborg. Parijs en Brussel hadden met de Engelse toezegging tot militaire steun en de stafcontacten het maximum gehaald wat compensaties betrof: “Ne compromettons pas ce résultat”.[442] Laroche maakte uit de woorden van de Directeur-generaal op dat hij er van overtuigd was dat de nieuwe Locarno-onderhandelingen op een compromis zouden uitdraaien. Vooral van belang was de Engelse garantie. Geen wonder dat de Ambassadeur hem de reputatie toeschreef anglofiel te zijn. Met Vanlangenhove kon nog gesproken worden, maar met van Zuylen daarentegen: “Ce n’est nullement un francophobe: il voit les choses du point de vue étroit de la sécurité belge”.[443] Verder in het verslag stond te lezen dat Premier Van Zeeland hoogstwaarschijnlijk de mening van zijn directeur-generaal Politiek aanzag als die van een meerderheid van de Belgen. Indien de Baron in het najaar aan de zijde van de Eerste Minister mee aan tafel zou schuiven tijdens de vergadering van de Volkenbond, zou dat een teken aan de wand zijn. Zijn aanwezigheid zou benadrukken dat de anglofiele strekking in Brussel de bovenhand kreeg.[444]

De opvatting van Laroche werd enkele maanden later herhaald door de Franse Raad Armand Gazel. Deze schreef eveneens dat van Zuylen er anglofiele gevoelens op nahield, en “plein de méfiance vis-à-vis de la politique Française” was.[445] Hij werd aangewezen als de man achter de toespraak die Minister Spaak in juli 1936 zou geven.

 

In Londen was beslist stafcontacten op te zetten tussen Engeland, Frankrijk en België. In de marge van de internationale gebeurtenissen veroorzaakten deze opnieuw onrust. Vooral aan het Hof werden de daden van Minister van Defensie Albert Devèze wantrouwig gadegeslagen. Zijn eigengereide optreden vooral dan op het vlak van de militaire contacten met Frankrijk, maakten dat de relatie van Devèze met Koning Leopold III al enkele jaren stroef verliep.[446] Toen Minister Devèze eind maart persoonlijk wilde onderhandelen met de Engelse en Franse legerstaven stak Graaf Capelle, via van Zuylen daar een stokje voor.[447] De Directeur-generaal Politiek was sowieso al niet te enthousiast over de stafcontacten met Frankrijk. In de begindagen van april had de Belgische legerstaf van Parijs de vraag gekregen om technische afspraken uit te werken. Van Zuylen stond kritisch ten aanzien van al te nauwe contacten met het Franse leger. Hij stelde zich de vraag wat er eigenlijk nog overbleef van het engagement om het Locarno-pact te doen naleven. Wie was er nog bereid om Duitsland gewapenderhand het Rijnland te laten evacueren? Wat nog restte van Locarno was de toezegging van Londen, Parijs en Brussel om elkaar bij te staan in geval van een Duitse agressie. Wat de uitwerking van de technische modaliteiten betrof, wachtte van Zuylen liever af. De militairen konden hypothetische plannen uitwerken, maar van een politiek engagement kon geen sprake zijn.[448]

Enkele weken later seinde Ambassadeur de Kerchove zijn advies door om zo snel mogelijk tot militaire contacten te komen met Frankrijk. Van Zuylen was niet te spreken over de houding van zijn rivaal. De Kerchove had het gewaagd steun te geven aan het Franse voorstel om de intrede van Franse troepen op het Belgische grondgebied in geval van een conflict onmiddellijk toe te staan. Volgens van Zuylen wou Frankrijk daarmee het wapengekletter van haar grondgebied weren en het dan maar in België komen uitvechten. Van Zuylen sprak zich uit tegen de bilaterale contacten met Frankrijk. In Londen was beslist dat Engeland voor het eerst akkoorden zou uitwerken met België. Dit was voor België een enorm voordeel, en dat konden we nu toch niet op het spel zetten door Engeland uit te sluiten van onze contacten met Frankrijk? Van Zuylen was er verrassend genoeg gerust in: “Il n’y a pas de danger de guerre immédiat et l’on peut même dire que le péril a diminué depuis le 7 mars”.[449]

Zelfs in een persoonlijk gesprek met Minister Devèze bleef van Zuylen zich kanten tegen de bilaterale contacten. Enkel wanneer Engeland bij de gesprekken betrokken werd, kon hij er mee instemmen. Van gemengde Frans-Belgische eenheden op Belgische territorium kon al helemaal geen sprake zijn: “Les Français pourraient même faire pression sur nous à certains moments, au cours d’hostilités futures, pour nous entraîner dans des directions qui ne répondraient pas à notre politique”.[450]

Hoe hard van Zuylen er zich er ook had tegen verzet, de stafcontacten kwamen er alsnog. De Franse Stafchef Gamelin beschouwde de bijstand van de Engelse, Belgisch en Tsjechische troepen in geval van een Duitse invasie “comme certain”.[451] Het onderhoud met de Belgische Generale staf vond midden mei plaats op het bureau van Gamelin. De Generaal benadrukte dat de Belgische oproep aan de garanten er zo snel mogelijk moest komen, zodat het Franse leger onmiddellijk ondersteuning kon bieden. De verdediging van het Albert-Kanaal, zo oordeelde Gamelin, “constitue la sauvegarde commune franco-belge”.[452] Nogmaals het bewijs dat de Fransen ook na 6 maart 1936 er van uit gingen dat het Belgische grondgebied en leger beschikbaar waren om ingeschakeld te worden in een gecoördineerde defensie.

 

9.2 Spaak op Buitenlandse Zaken

 

De verkiezingen van mei 1936 brachten opnieuw een tripartiete aan de macht. Paul Van Zeeland volgde zichzelf op als Eerste Minister. De coalitie van liberalen, katholieken en socialisten wachtte de zware taak om het land door de internationaal woelige tijden te loodsen. Voor de post van Buitenlandse Zaken werd gezocht naar een compromisfiguur. Emile Vandervelde was kandidaat, maar de coalitiepartners vreesden zijn voorliefde voor het Franse Volksfront te erg. In de persoon van Paul-Henri Spaak kon iedereen zich echter verzoenen. De 37-jarige Spaak had op dat moment geen enkele ervaring met het Buitenlands Beleid van België. In de begindagen van zijn carrière zag hij zich genoodzaakt te steunen op de kennis en ervaring van zijn topambtenaren Fernand Vanlangenhove en Pierre van Zuylen.[453]

 

In zijn regeringsverklaring in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 24 juni 1936 omschreef Premier Van Zeeland in uiterst omfloerste termen de Belgische diplomatieke lijn. België zou trouw blijven aan haar politiek van de voorbije jaren, waarbij veiligheid en vrede primair bleven. Er zou een onafhankelijke lijn aangehouden worden met respect voor onze internationale verplichtingen. Volgens David Kieft kon de nieuwe regering in haar uitspraken niet anders dan vaag blijven. De uitkomst van de heronderhandeling van Locarno was nog altijd onzeker. Het Belgisch Buitenlands Beleid was een belangrijk thema geweest in de pre-electorale periode: “and amidst all the domestic commotion it was doubtless prudent to leave this sensitive matter in the background as long as possible”.[454]

Op het Ministerie gedroeg Spaak zich aanvankelijk vrij onwennig. Vanlangenhove zag in dat de Minister gezien de situatie niet veel aanpassingstijd had. Hij bestookte hem met memoranda waarin hij aandrong op een aanpassing van het Belgische beleid. De Secretaris-generaal droeg de nieuwe Minister op om over te schakelen op: “une politique de complète indépendance [qui] confère à notre armée et à notre système défensif leur efficacité maximum”.[455]

Ook Koning Leopold maakte zich zorgen over de buitenlandpolitiek van de nieuwe regering. In een schrijven van 13 juli richtte de Koning zich tot Eerste Minister Van Zeeland. De regering diende in haar diplomatieke optreden steeds drie factoren in gedachte te houden: de geografische ligging van ons land, de verdeling tussen Vlamingen en Walen en daarenboven de relatieve sterkte van onze krijgsmacht. Bij de onderhandelingen over een nieuw regionaal verdrag oordeelde de Koning het wenselijk dat België er zich louter toe engageerde het eigen grondgebied te verdedigen. België kon gezien de voornoemde factoren, tot niet meer in staat geacht worden. De grootmachten handelden in hun eigen voordeel België als onschendbare barrière te garanderen.[456]

Midden mei besliste de regering de argumentatie van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Hof te volgen: België zou in een volgend verdrag geen garanderende mogendheid meer zijn. Op een ontmoeting met de verzamelde internationale pers tekende Paul-Henri Spaak de krijtlijnen van de nieuwe diplomatieke lijn uit. In zijn toespraak op die twintigste juli te Brussel verklaarde de Minister maar één ding te willen: “une politique étrangère exclusivement et intégralement belge”.[457] Spaak stak zijn wantrouwen ten aanzien van de Volkenbondprincipes niet onder stoelen of banken. Hij vertelde te huiveren voor het pacifisme dat er niet voor terugschrok een oorlog te ontketenen, enkel en alleen om haar voorliefde voor de vrede te betuigen. Een natie kon volgens hem alleen maar instemmen met een oorlog “lorsque ses intérêts vitaux sont en jeu, notamment son indépendance, l’intégrité de son territoire, la défense de ses libertés”.[458] Ter afronding herhaalde hij de drie elementen uit de brief van de Koning aan Paul Van Zeeland.[459]

Volgens de toenmalige Belgische diplomaat Robert Rothschild was het een bewuste zet van Van Zeeland om Spaak als eerste de vuurlinie in te sturen. De onervaren Minister moest het ballonnetje oplaten en de reacties uit binnen- en buitenland opvangen.[460]

 

9.3 Op zoek naar internationale steun

 

België moest na de toespraak van Minister Spaak niet meer overtuigd worden van de Zelfstandigheidspolitiek. Internationaal waren de reacties verdeeld. In maart 1936 waren de Locarno-machten overeengekomen om geen unilaterale uitspraken te doen zolang de onderhandelingen over een vernieuwd regionaal pact niet afgelopen waren.[461] Baron van Zuylen werd ingeschakeld om het terrein in de buurlanden af te tasten.

 

Eind juli vertrokken Ministers Spaak en Van Zeeland naar het Locarno-overleg in Londen. In de marge van de onderhandelingen had van Zuylen een gesprek met oude bekende Sir Orme Sargent. Deze verklaarde dat Londen niets aan te merken had op de Belgische diplomatieke heroriëntatie. Daarentegen vermoedde Sargent wel dat Parijs er zich zou tegen verzetten. Londen ging er van uit dat Parijs er nog altijd van uit ging om in geval van een conflict gebruik te maken van het Belgische grondgebied.[462]

Enkele weken later kreeg van Zuylen het bezoek van de Britse diplomaat Noël Charles. De Directeur-generaal probeerde het standpunt van Brussel nog te verduidelijken. De internationale toestand verplichtte België ertoe enkel nog oog te hebben voor de eigen veiligheid. Alle extra engagementen gingen het Belgische petje te boven. Met de belofte het grondgebied tot het uiterste te verdedigen, had België het maximum van haar capaciteiten bereikt.[463]

Duitsland en Italië toonden in de zomer van 1936 maar weinig interesse om tot een nieuw pact te komen. België maakte er handig gebruik van om de nieuwe politiek aanvaard te krijgen. Begin augustus had Spaak een informele babbel met Curt Brauer. De Minister vertrouwde de Duitse Zaakgelastigde toe dat België op zoek was naar een nieuwe diplomatieke formule: gegarandaard worden zonder zelf te garanderen was het doel. Brauer kon alleen maar positief reageren op het voorstel. Duitslands grootste vrees was dat België ofwel het verlengde zou vormen van de Maginot-linie of als uitvalsbasis voor een Franse legermacht zou dienen.[464]

Het meeste protest verwachtte België uit Franse hoek. Ambassadeur de Kerchove berichtte op 25 augustus dat de evolutie van de Belgische houding in Parijs op de voet gevolgd werd. Hij verwoordde de angst van de Franse officiële middens als zou België de Duitse troepen vrije doorgang verlenen. Zijn emotionele oproep om de goede band met Frankrijk niet in het gedrang te laten komen, werd in Brussel niet op prijs gesteld. In zijn nota had de Kerchove geopperd dat men er zich geen illusies diende te maken: “seule la France sera en mesure de venir militairement au secours de la Belgique en cas d’agression allemande”.[465] Engeland kon nooit in staat geacht worden om op tijd troepenversterkingen over het Kanaal te sturen.

Een reactie uit Brussel kon niet uitblijven: na zijn al te vriendschappelijke houding in Berlijn, ging de Kerchove nu opnieuw uit de bocht. Spaak las de Ambassadeur enkele weken later de levieten.[466] Uit het archief van het Ministerie is gebleken dat Pierre van Zuylen mee de nota aan de Ambassadeur hielp opstellen. Zoals dr. Provoost al suggereerde, zal van Zuylen daarmee wellicht stiekem wraak hebben willen nemen op zijn rivaal.[467] De Kerchove werd ingelicht over de Belgische motivatie zoals Spaak ze eerder in zijn juli-toespraak had verkondigd. De Franse vrees dat België Duitsland geen haar in de weg zou leggen, vond de Minister ronduit beledigend. Spaak was gewaarschuwd: Frankrijk zou moeilijk te overtuigen zijn van de Belgische Onafhankelijkheidspolitiek.[468]

Van Zuylen had ondertussen een onderhoud gehad met Ambassadeur Laroche. Parijs zag zich genoodzaakt de heronderhandelingen rond het Locarno-akkoord te scheiden van de globaal Europese verdragen. De Baron oordeelde dat daarmee opnieuw schot in de zaak kon komen. Het werd dan ook de hoogste tijd dat België definitief bepaalde wat haar houding ten aanzien van een nieuw pact zou zijn.[469]

Hij maakte er dan meteen ook maar zelf werk van. In september 1936 stelde hij een nota op waarin hij de nieuwe internationale positie van België uit de doeken deed. De heronderhandeling van Locarno was volgens de Baron van primordiaal belang voor het behoud van de Europese vrede. De obstakels op de weg naar een nieuw pact waren talrijk. Zou Berlijn bijvoorbeeld nu wel de rechtsgeldigheid van het Frans-Russisch pact willen aanvaarden? Of zou Parijs Moskou laten vallen in ruil voor veiligheid? Het was maar zeer de vraag of men ooit tot een definitief akkoord kon komen.[470]

Voor België was het vooral van belang dat Hitler zou deelnemen aan een nieuw regionaal pact. Een verdrag zonder Duitsland zou een verdrag tegen Duitsland inhouden. En in dit scenario mocht ons land volgens van Zuylen niet meestappen. Europa was verzeild geraakt in een broeihaard van conflicten. Overal waren tegenstellingen te bemerken. “Au milieu de ces dangers”, oordeelde hij, “l’intérêt essentiel de notre pays est de chercher à tout prix à rester en dehors de la bataille et s’il ne peut y échapper, de ne tirer l’épée que pour la défense de ses foyers”.[471] De kritiek dat het hier zou gaan om een Belgisch égoïsme sacré wimpelde de Baron af. Onze geografische en militaire situatie gebood ons nu eenmaal deze stelregel te volgen.

Nieuwe verplichtingen aannemen stond gelijk aan een verzekerde oorlogsdeelname en daarmee zou België andermaal het slagveld van Europa worden. De spanningen op het continent waren dermate met elkaar verstrengeld geraakt, dat een duidelijk afgelijnde positie van België levensnoodzakelijk was geworden. De opdracht enkel in te staan voor het verdedigen van het eigen grondgebied was de enige manier om die duidelijkheid te scheppen. Haar geografische ligging bracht België al in een penibele situatie, de druk op de natie verhogen was dan ook absurd.[472]

Een politiek van les mains libres hield voor van Zuylen niet in dat er geen militaire afspraken konden gemaakt worden met de garanten, maar met nodige voorzichtigheid en pas in geval van verhoogde oorlogsdreiging.[473]

Vooral vanuit Parijs verwachtte van Zuylen de meeste kritiek te krijgen op de heroriëntatie van het beleid. Londen toonde zich bereid België haar zegen te geven. De kans bestond er wel in dat er geen unanimiteit kon bereikt worden tussen de Locarno-partners. De Directeur-generaal oordeelde dat in dit geval geen enkel buurland kon vermijden dat België zich zelfstandig zou opstellen. Daarenboven had het Locarno-pact door het niet optreden van Londen, Parijs en Rome tegen de invasie van het Rijnland haar wettelijke verplichting verloren. Het pact was dood. De kans dat de grootmachten alsnog België de garantieplicht zouden opdringen oordeelde hij als niet al te groot. Het dreigement om België dan maar niet te garanderen, zou een grote stommiteit zijn. De veiligheidsbelangen van elke mogendheid zouden er grondig door geschaad worden en niemand was bereid dergelijke beslissing te nemen.[474]

Ook de mogelijkheid dat er geen nieuw akkoord kon bereikt worden had van Zuylen onderzocht. Het land moest dan gaan voor een onschendbare Belgisch-Nederlandse barrière.[475] De Onafhankelijkheids-politiek was volgens hem trouwens de enige manier om een toenadering tot Den Haag te verwezenlijken.[476]

Enkele dagen voor het opstellen van deze nota had hij zich in een ander werkstuk nog expliciter uitgedrukt: “la Belgique doit se libérer de toute obligation d’assistance aux puissances contractantes, et si possible, ne pas y figurer comme signataire”.[477]

 

Kort nadat Koning Leopold het Locarno-pact achterhaald had genoemd, richtte Premier Van Zeeland zich tot de natie. Daarin herhaalde hij andermaal het nieuwe standpunt van de Belgische regering, de Zelfstandigheidspolitiek begon stilaan vorm te krijgen. Probleem was dat er uit het buitenland nauwelijks reactie kwam. Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd besloten om eind september opnieuw in overleg te treden met de vertegenwoordigers van de andere Locarno-partners.[478] Voor van Zuylen was het ondertussen duidelijk geworden dat Berlijn zich allesbehalve gehaast voelde om tot een nieuw akkoord te komen.[479]

Fernand Vanlangenhove en Pierre van Zuylen werden opgedragen om via informele contacten andermaal de mening van Frankrijk en Engeland over de Zelfstandigheidspolitiek in te winnen. Daartoe richtten zij zich tot Sir William Malkin van het Foreign Office en René Massigli van het Quai d’Orsay. Het gesprek met de Britse gezant op 22 september verliep bijzonder goed. Sir Malkin maakte hen de Engelse ontwerpnota voor een nieuw verdrag over. Daarin werd van België geen wederkerigheid van de garantie geëist. Londen was bereid ons land van elke garantieplicht te ontslaan.[480]

Twee dagen later stond een onderhoud met de adjunct-directeur Politieke Zaken van het Quai d’Orsay op de agenda. Massigli stond nog altijd achter het idee van België als uitvalsbasis voor een Anglo-Franse reactie op een Duitse aanval. De troepen moesten nog altijd zo snel mogelijk het Belgische grondgebied kunnen betreden, om even snel de Duitse opmars te stoppen. Massigli haalde aan dat vooral Engeland erop rekende om via België de Duitse oprukkende divisies terug te dringen. Van Zuylen zette daartegenover dat de onschendbaarheid van België een Duitse aanval op Noord-Frankrijk onmogelijk maakte. De enige optie die voor Berlijn dan nog open lag, was een frontale actie tegen de defensief zwaar versterkte Maginot-linie; een actie waarvan de succesvolle afloop voor Hitler allesbehalve zeker was.[481]

Van Zuylen haalde in zijn mémoires aan dat Frankrijk België verweet dat het met deze politiek de collectieve veiligheidsprincipes van de Volkenbond in het gedrang bracht. Vooral het recht om de troepen van de Volkenbondcoalitie doorgang te verlenen werd volgens Parijs in gevaar gebracht. Van Zuylen meende daarin de ware reden van de Franse oppositie terug te vinden: Parijs had België nodig om haar Oost-Europese bondgenoten ter hulp te kunnen komen. De herbezette Rijnzone maakte het voor haar troepen onmogelijk om snel op te rukken. Een aanval door België omzeilde de Duitse linies en richtte zich daarna op de flanken ervan. Het recht van doortocht uit het charter van de Volkenbond gaf Parijs een legitiem instrument om het gebruik van het Belgisch territorium op te eisen. Na het opzeggen van het Militair Akkoord was de Volkenbond de nieuwe excuus-Truus: “Depuis 1920, la France entend utiliser notre territoire dans toute guerre qu’elle fera à l’Allemagne”.[482] Het zou tot in 1938 duren vooraleer het verplichtende karakter van het bewuste artikel 16 genuanceerd werd.[483]

 

Begin oktober zag de toestand er voor België weinig hoopvol uit: Londen hield de boot af omtrent de stafcontacten, Parijs wenste Brussel niet te ontslaan van haar garantieplicht en Europa raakte door de Spaanse burgeroorlog die in juli uitgebroken was, met de dag meer verdeeld.[484]

De politiek van les mains libres ging uit van een sterke defensie. Een hervorming van de krijgsmacht drong zich al enige tijd op, maar werd door de aanhoudende binnenlandse onenigheid nooit terdege opgelost. De laatste maanden stond het punt opnieuw op de agenda, maar kreeg het felle tegenkanting uit linkse hoek. Andermaal dreigde de regering er over te struikelen. Gezien het feit dat er internationaal nog altijd onduidelijkheid bestond over de Belgische diplomatieke positie, besloot Koning Leopold persoonlijk tussen beide te komen in een poging het dossier op binnen- en buitenlands vlak opnieuw vlot te trekken. Hij zou tijdens de Ministerraad een pleidooi houden voor het huidige voorliggende voorstel van de militiewetgeving. De Koning zou van de gelegenheid gebruik maken om zijn visie op de buitenlandse politiek van België uit de doeken te doen. Koning Leopold III legde zijn tekst op 7 oktober 1936 voor aan Premier Van Zeeland. Minister van Buitenlandse Zaken Spaak droeg Directeur-generaal van Zuylen op een nota op te stellen om de buitenlandse aspecten voor de Koning te verduidelijken en indien nodig aanvullingen voor te stellen. De toespraak werd duidelijk in overleg met Van Zeeland en Spaak voorbereid.[485]

De Koning ijverde er in zijn toespraak[486] voor een uitsluitend en integraal Belgische politiek na te streven, analoog met die van Nederland en Zwitserland. Het Belgische militair apparaat moest het land de mogelijkheid bieden om onze buurlanden de intentie te ontnemen gebruik te maken van ons grondgebied om militaire acties te ondernemen. België moest zich onthouden van elke unilaterale politieke stellingname. Koning Leopold oordeelde dat een alliantie, zelfs een defensieve, niet beantwoordde aan de Belgische doelstellingen: “le secours d’un allié, il n’interviendrait qu’après le choc de l’envahisseur (…). Pour lutter contre ce choc, nous serions seuls en tout état de cause”.[487] De Koning beaamde de woorden van Minister Spaak enkele maanden eerder: België moest zich tot doel stellen uit elk conflict te blijven. Het was een doel dat volgens de vorst overeenkwam met het Belgische hoger belang: beide landsgedeelten deelden nu eenmaal de hang naar vrede.[488]

 

Op vraag van de socialistische Minister Emile Vandervelde werd de tekst van de Koninklijke rede verspreid in de pers. De nationale reacties waren eerder positief, iets wat zeker veel minder kon gezegd worden van de buitenlandse. Londen, Parijs en Moskou reageerden verbolgen, de term verraad ging hier en daar over de lippen.[489] Gevreesd werd dat België zich unilateraal zou ontdoen van haar verplichtingen. Eden vertrouwde van Zuylen een maand later toe dat niet de ideeën van de Koning voor opschudding hadden gezorgd, maar vooral het onverwachte van zijn optreden.[490] Volgens Vanlangenhove namen Engeland en vooral Frankrijk aanstoot aan de te bruuske verwoordingen. De Koninklijke toespraak was bedoeld voor binnenlandse doeleinden en hield daarom geen rekening met de internationale gevoeligheden.[491] De Franse Ambassadeur zag in de woorden van de Koning de hand van Pierre van Zuylen. Eerder op het jaar had hij zich al wantrouwig uitgelaten over de diplomaat en nu schreef hij hem une part préponderante toe.[492]

Duitsland en Italië van hun kant waren wel enthousiast. Berlijn zag in de woorden van Koning Leopold het bewijs dat het Franse alliantiesysteem aan het afbrokkelen was. De nieuwe Belgische standpunten zouden de onderhandeling over een nieuw regionaal akkoord opnieuw vertragen, wat andermaal in het voordeel van Hitler was. Ambassadeur Jacques Davignon moest zelfs opgedragen worden het enthousiasme in de Duitse pers te temperen.[493]

 

9.4 Militaire Stafcontacten

 

Nu het standpunt van België internationaal bekend was, moest dit nog altijd in officiële termen worden vastgelegd. De klok tikte ongenadig verder. Frankrijk zat vooral met de Belgische vraag tot ontslag van haar garanderende verplichtingen in de maag. Secretaris-generaal Léger verklaarde enkele dagen na de Koninklijke toespraak aan Ambassadeur de Kerchove dat België daarmee de Fransen de mogelijkheid ontzegde een aanval uit te voeren op de minder verdedigde Belgisch-Duitse grens in geval van een Duitse frontale aanval op de Maginot-linie. Het Quai d’Orsay oordeelde dat de Belgische houding volledig in de Duitse kaart speelde.[494]

Het zou niet lang duren alvorens het Paleis het aan de stok kreeg met Ambassadeur de Kerchove de Denterghem. In twee maanden tijd ging de Ambassadeur drie maal over de schreef. Op een banket voor de Franse legerofficieren in september 1936 had hij gesteld dat België nooit als aanvalsbasis tegen Frankrijk zou dienen, waarmee hij alludeerde op de geprivilegieerde behandeling van Frankrijk.[495] Een maand later, meer bepaald op 31 oktober, had hij een gesprek met de Franse Minister van Buitenlandse Zaken Yvon Delbos.[496] Daarin had de Belgische Ambassadeur aan de Franse Minister als antwoord op diens vragen gezegd dat: “[la] Belgique aurait pleinement rassuré le gouvernement français sur la fidélité de la Belgique à ses engagements internationaux, aux idéaux de la Société des Nations et à ses traditionnelles sympathies pour la France”.[497] Het Paleis reageerde furieus op de uitspraken van de Ambassadeur: ze waren volledig in strijd met de visie van het Hof en de voltallige Ministerraad. Fernand Vanlangenhove had de Kerchove opgelegd aan Delbos te verklaren dat op de Franse vragen niet onmiddellijk een antwoord zou komen. Robert Capelle, de privé-secretaris van de Koning, had een vermoeden dat de Kerchove zich had gebaseerd op de woorden van de Secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken: “il est (…) regrettable que des hauts fonctionnaires donnent leur avis personnel à nos ambassadeurs sur des questions aussi délicates”.[498] Vanlangenhove had enkele dagen voor het gesprek namelijk zijn persoonlijke visie op de zaak toevertrouwd aan Graaf de Kerchove.

Vermoedelijk had de Kerchove enkele dagen eerder ook al de toorn van het Hof op zich gehaald. In het boek Vlaanderen en het militair-politiek beleid van Guido Provoost kunnen we namelijk lezen dat enkele dagen voor de beruchte conversatie met Minister Delbos, de Kerchove door President Lebrun ontboden werd op het Elysée. De Franse President moet tijdens het onderhoud bijzonder kritisch geweest zijn over de Belgische houding. De Kerchove zou volgens het verslag de President daarin zijn bijgetreden. Ambassadeur Laroche die een kopie van het document in handen kreeg, kon het niet nalaten enkele functionarissen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover in te lichten.[499]

Van Zuylen moet met enig leedvermaak de uitlatingen van de Kerchove gade geslagen hebben. Een Ambassadeur die het eigen staatshoofd tijdens een officiële ontmoeting afviel, was ongehoord. Ondertussen werd op het Paleis de pen nogmaals in het vitriool gedopt: “de Kerchove souffre de faire de la peine au gouvernement auprès duquel il est accrédité: à Berlin, il était le plus germanophile des diplomates, à Paris il désire battre les records de la francophilie”.[500] Voor Capelle was de Graaf niet in staat om onvoorbereid op de vragen van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken te antwoorden. De Ambassadeur ging er van uit dat de persoonlijke mening van Vanlangenhove representatief was voor de Belgische houding. Terwijl Vanlangenhove, de man die zijn diplomatieke carrière te danken had aan Emile Vandervelde, volgens Capelle zijn beschermheer een plezier doen wilde door Frankrijk een laatste reddingsboei aan te reiken. De internationalist in Vandervelde leefde verder in zijn pupil, zo stelde de privé-secretaris van Koning Leopold.[501]

Dat de Kerchove de Denterghem opnieuw op de vingers werd getikt, is misschien minder relevant voor ons onderzoek, maar dat ook de persoon van Vanlangenhove in opspraak kwam, is dat daarentegen wel. Zoals we eerder al aanhaalden was Vanlangenhove vooral bevreesd Parijs en Londen te misnoegen. Wanneer de oorlog ooit zou uitbreken, ging de Secretaris-generaal er van uit dat Engeland en Frankrijk de garanten waren waar België moest op rekenen. De Zelfstandigheidspolitiek was een poging om België uit de oorlog te houden, maar eenmaal de Belgische soevereniteit geschonden werd, zat er voor het land niets anders op dan nazi-Duitsland aan de zijde van Londen en Parijs te verslaan. De Secretaris-generaal en de Directeur-generaal behoorden op Buitenlandse Zaken tot de inner circle die mee moest helpen de knopen door te hakken. Zij hadden rechtstreeks toegang tot de Minister en hun invloed was groot. Vooral nu op het Ministerie een volstrekte nieuwkomer zijn intrek had genomen. Dat Spaak in het begin rekende op de kennis en ervaring van Vanlangenhove en van Zuylen was algemeen bekend. De Koning en vooral Capelle vreesden dat Vanlangenhove de nieuwe politiek van België in gevaar kon brengen. Vanaf eind 1936 zien we dat de contacten van Capelle op het Ministerie zich nu vooral toespitsen op Baron van Zuylen. Dat Capelle op een bepaald moment nog een ondergeschikte geweest was van van Zuylen, is daar zeker niet vreemd aan.[502]

 

Ondertusssen stond de Belgische Zelfstandigheidspolitiek nog in de kinderschoenen. Dat België in de rest van Europa bekend stond als bondgenoot van Frankrijk en Engeland, maakte het gesprek van van Zuylen met de Joegoslavische gezant Pavlé Karovitch duidelijk. Karovitch kwam enkele dagen na de Koninklijke rede meer uitleg vragen over de toedracht ervan. Van Zuylen toonde zich, terecht, verrast over de Joegoslavische interesse. De gezant maakte duidelijk dat de toespraak invloed kon hebben op de Buitenlandse politiek van zijn land, gezien: “[la Yougoslavie] avait considéré jusqu’ici la Belgique, la France et l’Angleterre comme formant un bloc homogène en cas de guerre”.[503]

In een nota van Generaal Gamelin, stafchef van het Franse leger, werd twee dagen na de Koninklijke toespraak duidelijk wat de gevolgen waren van de Belgische koerswijzing. Frankrijk zou zich nu genoodzaakt zien de Maginot-linie uit te breiden over de ganse lengte van de Noordergrens. Daarnaast moest Parijs haar militaire plannen herzien. Een (tegen)actie tegen het Derde Rijk zou geen gebruik meer kunnen maken van het manoeuvre door België. Gamelin was er echter van overtuigd dat Brussel nog voor het uitbreken van het conflict Frankrijk zou verzoeken haar troepen stelling te laten nemen aan haar Oostgrens. Hij adviseerde daarom om toch al de technische modaliteiten van deze actie met de Belgische generale staf te bespreken.[504]

De berichten over de Franse onrust over de onderlinge stafcontacten sijpelden binnen in Brussel. Generaal Van den Bergen sprak er van Zuylen over aan op 22 oktober 1936. De Franse militaire attaché had de generaal gevraagd of er voor de stafcontacten iets zou veranderen. De Belgische stafchef kwam daarom zijn licht opsteken in de Wetstraat. Frankrijk oefende op dat moment zware druk uit om de stafcontacten te behouden. Van Zuylen stelde hem meteen de vraag of de afwezigheid van een militair akkoord een verzwakking van de Belgische veiligheid zou inhouden. Generaal Van den Bergen antwoordde daar negatief op: de Franse troepen zouden met of zonder akkoord pas ergens tussen de vierde en de zesde dag van het conflict het Belgisch grondgebied betreden. Er waren voor de stafchef twee mogelijkheden. De eerste was een onverwachte Duitse invasie, waarna het Franse leger slechts de gaten aan het Belgische front kon opvullen. Daarnaast kon in geval van een aanslepende crisis het noodzakelijk geacht worden nog voor het eerste schot gevallen was, een oproep te richten tot de garanten. In beide gevallen gaf Van den Bergen aan dat de tijdswinst van een militair akkoord niet doorslaggevend zou zijn voor de Belgische overlevingskansen. Voor van Zuylen was deze verklaring uitermate belangrijk: “la pratique d’une politique indépendante exclut pour la Belgique la conclusion des accords militaires unilatéraux avec certaines puissances”.[505] Van militaire akkoorden zoals Frankrijk die vroeg, kon volgens hem geen sprake zijn. Enkel de eigen militaire engagementen waren compatibel met onze nieuwe positie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de nieuwe politiek opgenomen, het Ministerie van Defensie moest nu logischerwijs volgen.[506]

Dat deze vrees van van Zuylen gegrond was, bleek uit een gesprek dat hij een maand later had met Curt Brauer, de Duitse zaakgelastigde te Brussel. Op het eind van het onderhoud had deze van Zuylen toevertrouwd: “il va de soi que le jour où la politique indépendante de la Belgique sera officiellement reconnue, on ne pourrait la concevoir comme compatible avec les accords militaires unilatéraux”.[507]

Het onderwerp van de stafcontacten bleef een punt van discussie op het Ministerie. Spaak vertelde op het eind van het jaar aan Jacques Davignon, onze Ambassadeur te Berlijn[508], dat hij er over nadacht om de stafcontacten op te schorten. Davignon was duidelijk geweest in zijn advies: ofwel volgde België strikt een Onafhankelijkheidspolitiek zonder stafcontacten, ofwel werden de stafcontacten behouden en sprake we van een alliantie. De combinatie Zelfstandigheidspolitiek en militair overleg was onhoudbaar volgens de Ambassadeur.[509] De woorden van Davignon hadden Spaak blijkbaar overtuigd. In februari schreef de Minister aan de Koning dat officiële militaire contacten onmogelijk waren geworden, informele besprekingen op het niveau van de militaire attachés achtte hij wel nog haalbaar.[510]

Premier Van Zeeland wist dat zolang de discussie omtrent de stafbesprekingen bleef duren, de nieuwe militiewetgeving opnieuw niet gestemd zou raken. Hij zocht eind november contact op met Léon Blum om via geheim overleg tot een compromis te komen.[511] Blum was zich op dat moment bewust van het feit dat België haar beslissing al had genomen en vrienden kon je nu eenmaal niet tegen hun wil in een alliantie houden. Op 2 december 1936 kon Paul Van Zeeland in een Kamerrede het definitieve einde van de laatste restanten van het Frans-Belgisch Militair Akkoord - want daar ging het uiteindelijk nog altijd om - aankondigen. Diezelfde dag nog raakte het militair wetsvoorstel eindelijk gestemd.[512]

 

9.5 Anglo-Franse waarborgverklaring

 

Toen het probleem van de stafcontacten opgelost raakte, zag het er op het internationaal toneel nog altijd weinig hoopvol op. De onderhandelingen over een nieuw Locarno raakten maar niet uit de startblokken. Engeland voelde de bui al hangen en was pessimistisch over de toekomst van het nieuwe pact. Londen bleef enkel aandringen omdat de Engelse opinie dat eiste.[513] Over het Kanaal bleef men redelijk optimistisch over de oorlogsdreiging. De idee dat vooral Oost-Europa bedreigd werd, had de bovenhand gekregen. In een gesprek met van Zuylen had de Engelse Ambassadeur Sir Esmond Ovey eind ’36 verklaard dat Londen niet bereid was Duitsland koloniale concessies te doen, maar daarnaast was het evenmin bereid de wapens op te nemen om Hitler ervan te weerhouden zijn Rijk uit te breiden ten nadele van Centraal-Europa.[514] De appeasement-gedachte dwaalde toen al rond in de Britse hoofdstad.[515]

Baron Pierre van Zuylen was nog altijd op zijn hoede voor de Duitse plannen. Hij had reden daartoe na zijn onderhoud met een afgevaardigde van de Japanse Ambassade op 17 december 1936. Yoshitomi kwam onder het voorwendsel om de problematiek van Oost-Azië te bespreken, maar al snel werd duidelijk dat de Japanner een ander doel beoogde. De ontmoeting spitste zich al snel toe op de West-Europese politiek. De Japanse interesse leek van Zuylen op het eerste zicht vreemd, maar in het licht van het recentelijk afgesloten Duits-Japans Anti-Kominternpact was deze meer dan gerechtvaardigd.[516] Volgens de Baron had de Japanse Keizer in het pact een afleidingsmanoeuvre gezien tegen de communistische dreiging in Azië. Van Zuylen werd achterdochtig toen Yoshitomi vragen begon te stellen over de weifelende houding van België tegenover een niet-aanvalsverdrag met Berlijn: “j’ai eu l’impression et même la conviction qu’il nous interrogeait pour compte d’autrui”.[517] Uit het gesprek kon de Directeur-generaal concluderen dat de these van de Japanse gezant omtrent een non-agressie pact geïnspireerd was door Berlijn. Hij stelde zich dan ook de vraag wat de Duitse bijbedoelingen eigenlijk waren bij dergelijk pact. Twee hypotheses werden naar voren geschoven in de nota: vooreerst bestond de mogelijkheid dat het Reich België, Nederland en het Groothertogdom Luxemburg wilde geneutraliseerd zien om zo de vrije hand te bekomen in Oost- en Centraal-Europa. Indien het dan tot een regionaal pact kwam, werd Londen en Parijs de optie ontnomen om Duitsland aan te vallen omwille van acties in het Oostelijk deel van Europa. Hitler kon zich dan toeleggen op de verdediging van het stukje Frans-Duitse grens, waardoor een Franse aanval minder kans op slagen had. Indien de eerste hypothese nog inschikkelijk was voor de Belgische positie, ontbrak het de tweede aan elk greintje optimisme. Berlijn kon er volgens van Zuylen even goed op uit zijn om Nederland en België in de luren te leggen. Door weinig interesse te tonen voor de West-Europese problematiek, kon Berlijn even goed de Belgische en Nederlandse defensie in slaap trachten te wiegen. En eenmaal Hitler het moment gekomen achtte, zou hij zijn militaire pletwals over onze gebieden richting Parijs laten oprukken.[518]

 

Dat het van Zuylen menens was met de politiek van les mains libres, getuigt een nota van 3 december aan Minister Spaak. Londen had zich al enkele weken tot taak genomen te bemiddelen tussen Parijs en Brussel. De Belgische regering had in de aanloop naar de stemming van de militiewetgeving deze diplomatieke geste met open armen onthaald. Van Zuylen maande de regering aan tot enige terughoudendheid, “pour que les manifestations d’amitié qu’on souhaite de nous donnent pas l’impression d’un penchant déterminé en faveur de certaines puissances au détriment des autres”.[519] De regering moest er zich bewust van zijn dat een al te amicale band met Engeland en Frankrijk onze onafhankelijke positie tijdens de nieuwe Locarno-onderhandelingen wel eens in het gedrang kon brengen. Eerste Minister Van Zeeland had die dagen de bedoeling Parijs met een bezoek te vereren om het probleem van de stafcontacten definitief op te lossen.[520] Van Zuylen gaf daarom een negatief advies over deze plannen. Parijs zou wel eens het officieel staatsbezoek  kunnen aangrijpen om nogmaals duidelijk te maken dat Frankrijk elke invasie van het Belgisch territorium zou helpen afslaan. Een verklaring als deze had Engeland enige tijd terug ook gedaan. Iedereen wist dat deze uitspraken rechtstreeks tegen Duitsland waren gericht en Berlijn had er dan ook zwaar aan getild. Van Zuylen wees er op dat Duitsland en Italië gebruik zouden maken van elke onvoorzichtigheid om aan hun onderhandelingsdeelname te verzaken.

België moest er voor hem alles aan doen om de grootmachten opnieuw rond de tafel te krijgen. Maar net dit speelde in het nadeel: indien de onderhandelingen mislukten, zou België afgerekend worden op haar voorafgaande houding. Op dat moment moest het land kunnen beschikken over haar volledige bewegingsvrijheid en er voor zorgen dat het niet, zoals Parijs al sinds 7 maart wenste, samen met Frankrijk en Engeland in een front tegen Duitsland terecht kwam. De enige manier om dat te voorkomen bestond er voor van Zuylen in: “d’éviter toute manifestation de solidarité trop marquée avec la France et l’Angleterre. Agir autrement, risquerait de compromettre le bénéfice de la politique d’indépendance”.[521]

Parijs, Londen en Berlijn hadden tussen de regels al laten vallen dat ze akkoord konden gaan met de nieuwe Belgische politiek, maar vooralsnog was België de iure nog niet ontslagen van haar verplichtingen uit het Verdrag van Locarno en de in de Regeling van Londen afgesproken stafcontacten. In Brussel ging men rond de jaarwisseling op zoek naar juridische gronden om eenzijdig de clausule van de stafbesprekingen op te zeggen.[522] Parijs en Londen voelden zich echter niet gehaast om in te stemmen met de opheffing van de Belgische verplichtingen. Andermaal bevond de Belgische diplomatie zich in een impasse.[523]

Eind januari kreeg België hulp uit onverwachte hoek. In een toespraak voor de Reichstag op 30 januari 1937 had Adolf Hitler verklaard dat het Reich bereid was België en Nederland als neutrale en onschendbare territoria te erkennen en te garanderen. De voorwaarde voor deze neutraliteit hield volgens de Fuhrer wel een volledige onafhankelijkheid in.[524] Volgens Kieft kwam het Duitse aanbod niet geheel uit eigen beweging. De bewering als zou België Berlijn aangezet hebben om deze uitspraken te doen, lijkt ons inderdaad correct te zijn. De uitspraken van de Ministers Eden en Delbos over de respectievelijke steun van hun landen bij een aanval op België waren duidelijk aan het Duitse adres gericht. Deze uitlatingen waren bedoeld om Hitler te tonen dat het hen menens was met de Belgische soevereiniteit. België zat met de zaak verveeld: onze poging om een neutrale houding ten aanzien van de drie landen aan te nemen was hiermee gecompromitteerd. Daarom hoopte men in Brussel dat Berlijn een soortgelijke verklaring zou afleggen als die van Delbos en Eden begin december. Op 22 december was de Duitse zaakgelastigde Curt Brauer een dergelijk Duitse initiatief komen aanprijzen bij van Zuylen: “Il cherchait visiblement à obtenir de nous un encouragement ou une sollicitation. Il eût été également maladroit de repousser ces offres ou de les réclamer”.[525] Daar van Zuylen slechts zijn dankbaarheid kon betuigen voor een dergelijk aanbod, had Jacques Davignon tijdens een diner met Joachim von Ribbentrop toegegeven dat een Duitse waarborgverklaring het beste antwoord kon zijn op de Engelse en Franse uitspraken.[526] Het Paleis dacht in gelijke termen. In een nota van Koning Leopold gericht aan Davignon riep de vorst op om de contacten met onze drie belangrijkste buurstaten op gelijke voet te laten verlopen. De Koning oordeelde dat in het kader van onze Zelfstandigheidspolitiek: “L’Allemagne peut nous aider à affermir le caractère d’indépendance de notre politique par une déclaration conçue dans un esprit semblable”.[527] De Belgen moesten zich bewust zijn van de Duitse achterdocht, die hen nog altijd linkte aan Parijs en Londen. “Une déclaration de l’Allemagne relative à l’intégrité de la Belgique est de nature à favoriser l’établissement d’une politique d’équilibre pour la Belgique”; België was met andere woorden wel degelijk vragende partij.[528]

De Duitse verklaringen veroorzaakten een lichte vorm van onrust in de Britse en Franse hoofdstad. De Britse regering drong er bij de Belgische Ambassadeur op aan om zich bij voorbaat te onthouden van elk initiatief. Probleem was dat uit Berlijn net het tegengestelde bericht kwam: Davignon liet weten dat daar ontgoocheling heerste over het koele onthaal van Hitlers rede. Dit aanbod niet serieus nemen zou een zware fout zijn, aldus de Ambassadeur. Van Zuylen schreef later dat de onrust in het voordeel van België had gewerkt: het had Parijs en Londen aangezet om versneld werk te maken van een nieuwe waarborgverklaring.[529]

Van Zuylen oordeelde het moment gekomen om tot actie over te gaan. Hij ijverde er tijdens een vergadering met Paul-Henri Spaak en Robert Capelle op 5 februari 1937 voor om een unilaterale Belgische boodschap wereldkundig te maken. Op geen enkele manier mocht België de verantwoordelijk gesteld worden voor de mislukking van een nieuw regionaal pact. Gebeurde dit toch, dan werd België in de hoek geduwd waar Frankrijk en Engeland zich ophielden. Hij stelde voor om de grootmachten wakker te schudden en hun op te roepen de onderhandelingen zo snel mogelijk aan te vatten. Voor België was het volgens de Baron een win-win-situatie. Legden ze allen de oproep naast zich neer, dan kon België zich ten volle beroepen op de Onafhankelijkheidspolitiek om haar terugtrekking uit de onderhandelingen te bevestigen. Kwam het wel tot besprekingen, dan kon het wel eens goed zijn dat die enkel tot een erkenning van de onschendbare barrière van België en Nederland kon leiden. Indien al de rest dan mislukte, was België tenminste verzekerd.[530] Het werd steeds duidelijker dat van Zuylen het opportunisme niet schuwde. Graaf Capelle was het eens dat er iets moest gebeuren, maar vreesde dat met deze oproep opnieuw een lange periode van voorbesprekingen zou volgen. Het werd volgens de hofdignitaris tijd om een einde te maken aan de provisoire stafcontacten die in Londen waren overeengekomen. Hij lanceerde het voorstel om een directe démarche te richten aan Londen, Berlijn en Parijs. Daarin zou gevraagd worden om de assistentieverplichting ten aanzien van België formeel te erkennen.[531]

De onderhandelingen over de garanties van het Belgische grondgebied werden steeds concreter. Door de geïntensiveerde contacten na de toespraak van Hitler diende de oproep niet meer gelanceerd te worden. Engeland en Frankrijk hadden ingezien dat het tijd werd om in te gaan op de Belgische eisen. Beide landen raakten het eens over de modaliteiten van de waarborgverklaring. De Belgische belofte haar verplichtingen binnen het Volkenbondcharter na te komen en daarnaast open te blijven staan voor stafcontacten, viel bij de Fransen in goede aarde. Brussel zou zich tevreden tonen met een schriftelijke verklaring waarin Londen en Parijs afzagen van de Belgische garantie en waarin duidelijk werd gesteld dat België vrij bleef om stafcontacten aan te knopen wanneer het dat opportuun achtte. In ruil verklaarde België zich bereid elke schending van het luchtruim en het grondgebied als een casus belli te beschouwen.[532] Van Zuylen hamerde er bij Graaf Capelle wel op dat: “il faut s’assurer l’assistance la plus rapide des garants et en même temps empêcher qu’on vienne nous secourir…quand nous ne sommes pas attaqués”.[533] Samen met Capelle was hij het eens dat alleen België de beslissing kon nemen om buitenlandse troepen op het grondgebied toe te laten. Het gevaar bleef volgens van Zuylen dat de garanten het recht om tussenbeide te komen op ons grondgebied zouden opeisen. Toen Locarno nog overeind stond, hadden Parijs en Londen verklaard dat hun waarborg niet alleen een plicht, maar evengoed een recht inhield. Onder het Rijnpact hielden ze vast aan dit recht, om de werking van het verdrag niet te verlammen.[534] Het was nu de plicht van België om deze mogelijkheid definitief uit te sluiten, zonder daarover echter een controverse te laten ontstaan.[535]

Uit Franse hoek kwamen steeds meer berichten die de definitieve wending in haar standpunten over België weergaven. Op 6 maart verklaarde de Secretaris-generaal van het Quai d’Orsay aan Graaf de Kerchove de Denterghem: “la Belgique est absolument et entièrement libre de la direction de sa politique extérieure et intérieure; elle n’a jamais été liée à la France que par les traités de Locarno”.[536] Frankrijk verbond er zich meteen ook toe haar verplichtingen ten allen tijde na te komen, maar enkel en alleen als Brussel expliciet een verzoek in die zin tot Parijs richtte. Indien België het opportuun achtte de stafcontacten te verminderen of zelfs helemaal op te schorten omwille van binnen- of buitenlandse redenen, dan zou Parijs zich daar niet tegen verzetten: België kon als enige beslissen wat goed voor haar was. Voor de Kerchove was het nu duidelijk geworden dat Parijs haar intransigente houding zou laten varen.[537]

Een week na het gesprek Léger-de Kerchove hadden Vanlangenhove, van Zuylen en Capelle een vergadering waarin de toestand voor België besproken werd. Vanlangenhove en van Zuylen waren van mening dat België profijt moest halen uit de rits de recente verklaringen. De woorden van Léger werden onderhands bijgetreden door Léon Blum en Ambassadeur Laroche. Op het Ministerie ging men er dan ook van uit dat deze visie de officiële houding van Frankrijk was. Dit was volgens het Ministeriële duo het moment om naar buiten te treden met een officiële verklaring, waarin België zich beriep op de Franse uitspraken om formeel afstand te doen van elke verplichting ten aanzien van Frankrijk. Parijs zou hiermee de bevestiging krijgen van de Belgische instemming. Er was maar één probleem: Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak was gekant tegen dit voorstel. Binnen de socialistische partij werd het afstand nemen van Frankrijk al genoeg bekritiseerd en Spaak vreesde de verkiezingen van 11 april. Robert Capelle vroeg zich af of Spaak wel durfde de Onafhankelijkheidspolitiek strikt toe te passen. Of had hij enkel oog voor de twee socialistische stokpaardjes: de Volkenbond en de collectieve veiligheid? De Minister had geweigerd de richtlijnen aan Parijs en Londen te ondertekenen. Vanlangenhove en van Zuylen konden daar niet mee akkoord gaan: indien niet snel gereageerd werd op de Franse verklaringen, zou het te laat zijn om nog geloofwaardig naar buiten te komen. Het moest gebeuren voor het bezoek van de Koning aan Londen eind maart.[538]

Het vertrouwen van het Hof in Minister Spaak was tanende. In hetzelfde onderhoud werd de positie ten aanzien van Italië bediscussieerd. De Italiaanse Koning had zich de titel van Keizer van Ethiopië aangemeten, en België moest nu in verband met de Abessijnse verovering publiekelijk kleur bekennen.[539] Spaak aarzelde om de erkenning goed te keuren. Volgens Graaf Capelle was dit alleen maar uit schrik voor zijn partij en de komende verkiezingen.[540]

Ten slotte werd op die 15 maart ook een Duitse nota besproken. Duitsland had voorgesteld om de Belgische onschendbaarheid samen met Engeland, Frankrijk en Italië te garanderen. Voorwaarde was wel dat ons land zich in geval van conflict tussen de garanten onderling, neutraal zou opstellen. In de discussie die daarop volgde, kunnen we een verschil in mening opmerken in die in het licht van mei 1940 veel verklaart. In de notities van Capelle kunnen we lezen dat: “Vanlangenhove (plus que van Zuylen) considère cette formule comme absolument inadmissible”.[541] Voor Vanlangenhove hield dit een terugkeer in naar het vooroorlogse statuut van België. Daarenboven beperkte het België in haar beoordelingsvrijheid, en zou het via artikel 16 van de Volkenbond hoe dan ook verplicht worden stelling te nemen. België kon economische sancties tegen de door de Raad aangeduide agressor niet a priori verwerpen.[542] In tegenstelling tot van Zuylen zag Vanlangenhove de Zelfstandigheidspolitiek nooit absoluut. Eenmaal het moment gekomen was om nazi-Duitsland te bestrijden, dan moest België haar verantwoordelijkheid opnemen. Als we deze lijn bekijken in het licht van de gebeurtenissen van enkele jaren later, valt ons in grote mate het meningsverschil op tussen het Paleis en de regering. Fernand Vanlangenhove wenste door te vechten aan de zijde van de geallieerden, terwijl de Koning zich niet gebonden voelde aan deze verplichting.

De twee topfunctionarissen besloten dat België zo snel mogelijk acte moest nemen van de Franse verklaringen en daarna het voorstel om tot een gezamenlijke defensie met Nederland te komen, moest onderzoeken. Het voorstel van de Nederlandse diplomaat Snouck Hurgronje bestond erin dat België en Nederland door Frankrijk, Duitsland en Engeland zouden gewaarborgd worden, zonder dat Den Haag of Brussel er enige deelname aan hadden.[543] Van Zuylen vond dat de Nederlandse deelname niet geëist moest worden: indien de grootmachten besloten om alleen een dergelijk pact voor België te sluiten, dan moest het plan Snouck losgelaten worden.[544]

 

Op 22 maart reisde Koning Leopold naar Londen. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om een bezoek te brengen aan de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden. Voor het vertrek van de Koning had Capelle nog een nota ontvangen van van Zuylen met daarin enkele adviezen voor het gesprek met Eden. De Koning moest er volgens van Zuylen vooral de nadruk op leggen dat België in geen geval zou toelaten dat één van de buurlanden artikel 16 van de Volkenbond zou inroepen om haar troepen door ons land te sturen. Daarenboven adviseerde hij de vorst om Engeland niet de indruk te geven als zou België Londen iets te vragen hebben: “nous preférons ne rien obtenir d’eux plutot que d’accepter une garantie partielle”.[545]

Tijdens de ontmoeting met Eden benadrukte de Koning nogmaals dat België er alle belang bij had om uit de oorlog te blijven. De Onafhankelijkheidspolitiek was het ideale middel daartoe. Toen Eden zijn vrees uitte dat België de Volkenbond zou verlaten en de gesloten akkoorden zou opzeggen, stelde Koning Leopold hem gerust. De politiek van les mains libres streefde naar een evenwichtspolitiek, waarbij geen enkel buurland een voorkeursbehandeling zou krijgen.[546] Maar dat was net waar Eden voor bevreesd was: België wou van zijn verplichtingen af.

 

Enkele dagen na het bezoek van de Koning aan Engeland kwam Sir Noël Charles van de Britse Ambassade Pierre van Zuylen opzoeken op het Ministerie. Tijdens het gesprek vertrouwde de Directeur-generaal de Britse diplomaat toe dat het hoogstwaarschijnlijk niet meer tot nieuw regionaal pact zou komen. Het probleem van de allianties maakte dat een compromis onmogelijk geworden was. Daarom opteerde hij er voor zich te beperken tot een pact om het Belgische en Nederlands grondgebied te waarborgen. Dit zou volgens van Zuylen op zich al een grote bijdrage leveren tot de Europese vrede.[547]

Sir Noël gaf aan dat Parijs zijn beklag was komen doen over het abrupte afbreken van de Frans-Belgische stafbesprekingen. Ook de Engelse militaire attaché verkreeg sinds korte tijd geen informatie meer. De Britse gezant had er lachend aan toe gevoegd dat hij de attaché de raad had gegeven: “c’est la politique d’indépendance, mais attendez quelques mois et les renseignements reviendront”.[548] Voor van Zuylen waren, zoals we eerder hebben vastgesteld, officiële stafcontacten uitgesloten. Wel kon er nog een informatie-uitwisseling tussen militaire attachés plaatsvinden. Waren militaire contacten dan voor België niet te verzoenen met de Onafhankelijkheidspolitiek, vroeg Charles zich af? Van Zuylen antwoordde met een retorische vraag: wat zouden we dan moeten zeggen als Berlijn op gelijke basis stafcontacten vroeg? De Brit drong niet langer aan.[549]

Diezelfde dag kwam ook Curt Brauer langs op het bureau van de Baron. Deze stelde zich eveneens vragen over wat er nu met de stafcontacten uit het Akkoord van Londen moest gebeuren. Van Zuylen repliceerde daarop dat eens de Belgische garantieverplichting verviel, van onze kant geen enkele prestatie meer verwacht kon worden. Op dat moment zou België zich, zoals in de Koninklijke rede aangehaald, helemaal in een onafhankelijke positie plaatsen.[550]

De Wilhemstrasse zat volgens Brauer vooral verveeld met de unilaterale instelling van de mogelijke Frans-Britse verklaring. Duitsland was er vooral op uit om de eis tot een neutraal België ingewilligd te zien. Zoals eerder in de maand al bleek uit de discussie tussen Vanlangenhove, van Zuylen en Capelle, was België niet bereid zich opnieuw te laten neutraliseren. De publieke opinie zou een terugkeer naar de neutraliteit nooit aanvaarden, oordeelde hij. Daarenboven was de Belgische goegemeente nog altijd verknocht aan de Volkenbond en haar principes. Neutraliteit was daar nu eenmaal niet mee te verzoenen. Van Zuylen verklaarde dat België, zoals eveneens overeengekomen op het Paleis, meer op zoek was naar een systeem waarin het samen met Nederland onderwerp van akkoord tussen Duitsland, Frankrijk en Engeland zou uitmaken.[551]

Van Zuylen sprak vol zelfvertrouwen, hij hamerde er bij de Duitse gezant op dat elke waarborgverklaring welkom was, maar dat deze dusdanig in het belang van de garant was, dat België zich zelfs zonder voorafgaand akkoord verzekerd voelde van militaire steun op het moment dat een invasie dreigde.[552]

 

De onderhandelingen over de Anglo-Franse waarborgverklaring zaten nu in een laatste fase. Op 9 april vereerde Armand Gazel Baron van Zuylen met een bezoek. De Franse diplomaat kwam melden dat er een voorstel tot verklaring was opgemaakt. Daarin zouden Parijs en Londen België van elke verplichting ontheffen. In ruil eisten ze echter dat België haar loyaliteit ten aanzien van het Volkenbondcharter en haar wil om het eigen grondgebied te verdedigen, zou proclameren. Van Zuylen had Gazel daarop gewaarschuwd voor de boze reacties die deze eis zou uitlokken. Men stelde voorwaarden die de Belgen vanzelfsprekend achtten. Dat getuigde van weinig vertrouwen in de Belgische waardigheid en loyaliteit.[553] Had van Zuylen tijdens de onderhandelingen met Nederland niet dezelfde eis gesteld?[554]

Van Zuylen schreef in een nota over het onderhoud dat België niet mocht toegeven aan dergelijke eisen. De tekst was opgesteld alsof het een contract inhield: La France et l’Angleterre nous déliaient, mais en échange d’un engagement de notre part”.[555] Hij had het over een nieuwe assistentiebelofte die België opnieuw zou binden aan Parijs en Londen. Het zou haar alle voordelen van de Onafhankelijkheidspolitiek ontnemen, maar was dit niet net wat Frankrijk en Engeland wilden? Zoals de Directeur-generaal P al tegen Brauer had gezegd: “Nous sommes aujourd’hui déliés en fait de toute obligation de garantie, nous n’avons pas un besoin absolu de la garantie franco-anglaise qui résulte de l’intérêt même de ces puissances: ne faisons rien qui puisse compromettre notre indépendance”.[556] Als de Anglo-Franse verklaring België niet kon bekoren, oordeelde hij het beter af te wachten.

Op een vergadering op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in aanwezigheid van Spaak, de Kerchove, Davignon, Vanlangenhove en van Zuylen werd unaniem beslist dat België deze tekst niet kon aanvaarden. De impliciete verwijzing om het Belgisch grondgebied te verdedigen tegen een Duitse aanval hield een engagement in voor de toekomst en net dit element bracht de evenwichtsoefening in gevaar.[557] Minister Spaak stemde in met deze conclusie en liet een nieuwe ontwerptekst opstellen, waarin van een Belgisch engagement geen sprake meer was.[558]

Enkele dagen later kwamen de Franse Ambassadeur Laroche en de Britse zaakgelastigde het Belgische voorstel bespreken: Parijs en Londen konden akkoord gaan met de gevraagde tekstwijziging. Beide landen hadden die eis enkel en alleen gesteld om te voorkomen dat een regering onder leiding van Degrelle of Borms in staat zou zijn zich te ontdoen van deze bepalingen, een hypothese die van Zuylen volledig absurd leek. Alle partijen erkenden nu dat er tussen de garantie en de Belgische beloftes slechts een feitelijk band en geen contractuele verplichting bestond.[559]

Even dreigde een actie van Van Zeeland roet in het eten te gooien. Van Zuylen had in paniek in de avond van 22 april Graaf Capelle gecontacteerd: Van Zeeland had op eigen houtje de door de Koning goedgekeurde reactie op de Brits-Franse verklaring aangepast. De Premier had de tekst te gecompliceerd geacht en wenste zich te beperken tot het vriendelijk aannemen van de verklaring. De bijkomende opmerkingen zouden Minister Spaak en hijzelf later in de Kamer of de Senaat maken. Van Zuylen had alles geprobeerd om dit tegen te houden, en vooralsnog de goedkeuring van de Koning te krijgen. Zijn pogingen waren tevergeefs gebleken.[560]

 

Het had bloed, zweet en tranen gekost, maar op 24 april 1937 haalde de Belgische diplomatie haar slag thuis: Jules Laroche en Sir Noël overhandigden de Brits-Franse waarborgverklaring. België had volgens van Zuylen alle voordelen van een pact gekregen, zonder ook maar één nadeel ervan te ondervinden. Minister Spaak verklaarde zelfs gegeneerd te zijn “de retenir tous les profits, sans perdre aucun risque”.[561]

Ook aan de discussie omtrent de stafcontacten kwam rond deze tijd een einde. Minister van Defensie Generaal Denis kreeg twee dagen na de verklaring het bezoek van Minister van Buitenlandse Zaken Eden. Toen de Brit vroeg hoe hij stond ten aanzien van stafcontacten, repliceerde de Generaal dat deze niet compatibel waren met de pas verworven Zelfstandigheidspolitiek. Eden drong niet langer aan.[562]

Een dag later sprak Minister Spaak met Ambassadeur Laroche. De socialistische voorman liet verstaan dat alhoewel stafakkoorden volledige uit den boze waren, de Belgische regering kon instemmen met informele contacten tussen militaire attachés. De Ambassadeur kreeg de belofte dat Frankrijk voor technische informatie altijd mocht aankloppen bij Defensie, maar dat daarbij wel enige discretie aan de dag gelegd moest worden.[563] De Belgische regering ging er op dat moment al van uit dat stafcontacten weinig voordelen boden. De Franse en Britse troepen zouden toch te laat arriveren om een invasie te vermijden. De enige effectieve hulp die snel kon ter plaatse komen, was luchtsteun. En daarvoor waren voorafgaande akkoorden niet levensnoodzakelijk.[564]

De Anglo-Franse verklaring bracht een vernieuwde hoop met zich mee om toch nog tot een regionaal pact te komen. In de zomer stelde Engeland, na voorafgaand overleg met Frankrijk, een nieuwe ontwerpnota voor aan Parijs en Berlijn. De gesprekspartners verklaarden het voorstel te bestuderen, maar niemand hoorde er ooit nog iets van: “la révision locarnienne entrait en léthargie”.[565] Frankrijk stelde zich tevreden met de alliantie met Engeland, terwijl Duitsland toen al sterk genoeg was om een aanval op haar Westgrens niet te vrezen.

 

9.5 De Duitse tegenhanger

 

Voor de Belgische diplomatie en in casu van Zuylen, vervolmaakte de Aprilverklaring de Zelfstandigheidspolitiek niet.[566] Zolang er geen Duitse tegenhanger, al was het maar een symbolische, kwam, zou België geen volledig onafhankelijke koers kunnen varen. Baron van Zuylen was zich wel bewust van de Duitse ambities en maakte zich geen illusies over de gevaren die ze voor België inhielden. Doch dwong de voorzichtigheid, aldus de Baron, Duitsland elk voorwendsel te ontnemen om ons opnieuw aan te vallen.[567]

Zolang het niet zeker was dat er van een nieuw Locarno geen sprake meer kon zijn, keek het Ministerie van Buitenlandse Zaken liever de kat uit de boom. Midden mei ’37 kreeg Ambassadeur Davignon de opdracht in de Wilhelmstrasse te polsen of Duitsland zich kon vinden in een niet-aanvalspact met België. Duitsland leek het voorstel wel genegen, want voor hen hield het een nieuwe verzekering in van de Belgische onafhankelijke koers. Eens in juli duidelijk werd dat alle hoop op een nieuw regionaal pact vervlogen was, kreeg Davignon formeel de opdracht om Berlijn te vragen een verklaring als die van Parijs en Londen af te leggen. In Duitsland werd eerst twijfelend, maar daarna met steeds meer geloof, een regeling uitgewerkt. Op 13 oktober 1937 werd aan Burggraaf Davignon de officiële Duitse tekst overhandigd. Berlijn beloofde de Belgische integriteit te eerbiedigen en indien nodig militaire assistentie te verlenen bij een agressie door een derde partij.[568]

België kon zich voor het eerst beroepen op haar integrale zelfstandigheid. Pas op 3 september 1939 zou deze politiek opgaan in neutraliteit.

 

 

10. De Zelfstandigheidspolitiek in de praktijk

 

Terwijl de onderhandelingen over het nieuwe diplomatieke statuut van België volop aan de gang waren, stond het internationale gebeuren niet stil. Enkele dagen voor de julitoespraak van Minister Spaak brak in Spanje de burgeroorlog uit. De kloof tussen links en rechts werd er door aangescherpt, en voor vele regeringen was het dansen op een slappe koord. In het aanzien van de toenemende internationale spanning stelden meer en meer kleine naties zich vragen omtrent de bijstandsverplichting uit het Volkenbondcharter. Artikel 16 daarvan stipuleerde dat een aanval op één van hen, gelijk stond aan een aanval op hen allen. Iedere lidstaat verbond er zich toe alle banden met de agressor te verbreken en het slachtoffer ter hulp komen. Vooral het verplichtend karakter kwam nu onder druk te staan. Ondertussen had de Belgische diplomatie haar eigen katten te geselen. Graaf de Kerchove de Denterghem had het in Parijs niet nauw genomen met de instructies uit Brussel en kwam steeds meer in opspraak. De oplossing bestond er in hem over te plaatsen naar Rome. Probleem was dan weer wel dat de nieuwe Ambassadeur zijn geloofsbrieven moest afgeven aan de Koning van Italië die tegelijkertijd de Keizer van Ethiopië was. De uitwerking van de politiek van les mains libres werd op de proef gesteld.

 

10.1 De Spaanse Burgeroorlog

 

Enkele maanden voordat in Frankrijk Léon Blum de verkiezing had gewonnen, behaalde in Spanje het gelijkgezinde Frente Popular de meerderheid. Nadat er midden juli in Spaans-Marokko ongeregeldheden uitbraken, waagde Generaal Franco op 25 juli de oversteek naar het Iberisch schiereiland. In Burgos vormde hij een tegenregering: de Burgeroorlog was een feit. Beide partijen kregen al snel hulp uit het buitenland. De wettige linkse regering kreeg steun vanuit Moskou, Hitler en Mussolini leverden Franco en zijn Falangisten wapens en troepen.[569]

Vooral in Parijs werd gepanikeerd: won Franco, dan werd Frankrijk in het Oosten, Zuidoosten, en Zuiden geconfronteerd met fascistische buurlanden. Het Elysée wilde ten allen prijze vermijden dat Madrid in het kamp van Hitler en Mussolini terechtkwam. Daarenboven zag Parijs het gevaar in dat de wapenleveringen aan Madrid en Burgos het conflict konden doen escaleren tot een oorlog op Europese schaal. Parijs noch Londen waren echter militair in staat om hieraan het hoofd te bieden. De enige manier om dit te voorkomen, was de wereld aan te zetten niet tussenbeide te komen in het conflict, een poging die de Franse Minister Delbos ondernam op 1 augustus 1936.[570]

In augustus 1936 werd op initiatief van Engeland en Frankrijk een Internationale Commissie voor Non-interventie opgericht. De hoop om daarmee het conflict geen uitbreiding te laten nemen, werd al snel onderuitgehaald. Mussolini stuurde 60.000 troepen, Hitler stelde het Condorlegioen samen en Stalin reageerde prompt door de republikeinen hulp toe te zeggen. De republieken werden daarenboven geruggesteund door de Internationale Brigade.[571]

 

In het midden van deze internationale verdeeldheid moest België zijn Zelfstandigheidspolitiek uitbouwen. Minister Spaak had vijf dagen voor het uitbreken van de Burgeroorlog zijn pleidooi gehouden voor de verzamelde pers. Wanneer Koning Leopold III in oktober zijn rede hield, moest België eindelijk zijn houding ten aanzien van het conflict bepalen.

Van Zuylen schreef de oorzaak van de Spaanse burgeroorlog in zijn boek toe aan de subversieve acties van de Sovjets. De Europese dictators bonden de strijd aan met deze semeurs de révolution, zoals hij communisten omschreef. Zolang de links-revolutionairen hun actieterrein tot Azië beperkten was er geen probleem geweest, sinds zij actief waren op het Europese vasteland gebruikten de rechtse dictaturen het rode gevaar steeds meer als propagandamiddel. Tegen deze achtergrond hielden de democratische landen zich afzijdig. Hun interne verdeeldheid werd door de oorlogvoerende partijen uitgespeeld, het kwam er op neer partij te kiezen of uit het conflict te blijven.[572]

Zoals Professor Coolsaet in zijn boek al aanhaalde waren de hoofdrolspelers op het Ministerie het er al snel over eens dat een afzijdige opstelling voor België de enige mogelijkheid was. Fernand Vanlangenhove oordeelde dat Spaanse kwestie de nationale veiligheid niet in het gedrang bracht. Pierre van Zuylen en Paul-Henri Spaak maakten zich meer zorgen over de houding van de Sovjet-Unie dan die van Duitsland en Italië.[573] De Minister verklaarde op 21 augustus al dat België “est décidé à s’abstenir rigoureusement de toute ingérence directe ou indirecte dans les affaires intérieures espagnoles”.[574] Op de uitspraak kwam vooral van linkse zijde veel kritiek. De eigen partij was Spaak afvallig, Oud-Minister Vandervelde, en met hem een groot deel van de linkse achterban, kon zich niet scharen achter deze visie.[575] Van Zuylen apprecieerde de houding van zijn Minister: “Il y aura d’autant plus de mérite qu’il doit combattre ses propres coreligionnaires politiques et faire violence à ses sentiments personnels”.[576] Meer nog, dat mensen het nationaal belang ondergeschikt maakten aan hun ideologische passies, vond de Baron ongehoord.

De moord op de Belgische diplomaat Jacques de Borchgraeve in de Spaanse hoofdstad eind december[577], deed de spanning binnen de Belgische regering nog meer stijgen. Minister Vandervelde nam ontslag na een aanvaring met Spaak in de ministerraad in januari 1937.[578] De discussie was daarmee echter niet bekoeld, want op het einde van dat jaar werd duidelijk dat Franco het zou halen.[579] België had echter nog steeds geen officiële vertegenwoordiger bij de Burgos-regering. In de bedrijfswereld en eveneens in conservatieve kringen gingen steeds meer stemmen op om een handelsvertegenwoordiger naar de voorlopige hoofdstad van de Falangisten te sturen. Een delicate stap, vooral voor de aanhangers van het Frente Popular, aangezien dit een de facto erkenning van het Franco-regime inhield.[580]

Pierre van Zuylen had op 6 december 1937 al getoond voorstander te zijn van een Belgische vertegenwoordiger in het Witte Spanje: “en raison notamment de l’importance de nos intérêts économiques dans la péninsule ibérique et de l’absence de toute diplomate ou agent consulaire belge de carrière, dans les régions contrôlées par le général Franco”.[581] Franco had nu tweederden van het Spaanse grondgebied onder controle en volgens van Zuylen zouden onze belangen bij afwezigheid van een gezant geschaad worden. Een reden te meer was voor van Zuylen dat de landen die de Burgos-regering ondertussen wel al erkend hadden, op de goodwill van Franco konden rekenen. Dat Japan, Duitsland, Italië en het Vatikaan de nieuwe Spaanse staat hadden erkend, was logisch, maar hij wees er daarna nog op dat ook Den Haag en Londen ondertussen officieuze contacten hadden met Burgos. Deze landen hadden eveneens het charter van non-interventie ondertekend, dus dit mocht België niet tegenhouden. Hij adviseerde een officieuze vertegenwoordiger te sturen op het moment dat Franco Spanje volledig onder zijn macht had. De stap tot de iure erkenning zou daarmee eveneens minder pijnlijk zijn.[582]

Spaak besprak deze nota met van Zuylen. Ondanks de argumentatie van de Directeur-generaal kon de Minister niet instemmen met een de facto-erkenning van het Franco-regime, zijn achterban zou het nooit goedkeuren. Spaak was zich bewust van zijn wankele positie binnen de eigen partij en wenste daarom het dispuut niet op de spits te drijven. Daarenboven hield de Minister vast aan de Onafhankelijkheidspolitiek, deze had de publieke opinie verzoend en Spaak was niet bereid opnieuw verdeeldheid te zaaien.[583] Het was een houding die op het Paleis weinig gesmaakt werd.[584] Ook van Zuylen stak zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken: “les parties de gauche (…) aimaient mieux sacrifier les intérêts du pays que les sauver en envoyant un agent commercial en Espagne”.[585] In maart 1938 sprak de Minister van Buitenlandse Zaken zich nogmaals negatief uit, maar stuurde hij een waarnemer om de situatie ter plekke te onderzoeken. Toen deze in de zomer terugkwam stelde hij duidelijk dat de Belgische belangen in gevaar waren.[586] De discussie laaide daardoor in het najaar opnieuw op. De rechterzijde wilde Franco erkend zien. In oktober benadrukte van Zuylen nogmaals het belang om van een economisch vertegenwoordiger.[587] De druk van de industriële belangengroepen werd nu te groot en toen ook de Koning aandrong, gaf Spaak, die ondertussen Eerste Minister was geworden, toe. Dezelfde maand nog stuurde hij een commercieel gezant naar Burgos.[588]

De erkenning de iure bleef echter nog een tijd op zich wachten. Beide partijen konden het niet eens raken over de briefwisseling die dit alles moest bezegelen. Toen eind januari 1939 Barcelona als laatste socialistische bolwerk viel, was de zaak nog altijd niet rond. Van Zuylen kreeg het danig op de heupen. In een nota van 24 februari aan de nieuwe Minister van Buitenlandse Zaken Soudan, twee en een half jaar na het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog, vroeg hij de onmiddellijke erkenning. De Belgische economische belangen waren al te erg in gevaar, de regering moest ageren. Van Zuylen toonde aan dat Engeland en Frankrijk op dit eigenste moment op het punt stonden het regime van Franco de iure te aanvaarden.[589] België zou als één van de laatste Europese landen het Spanje van Generaal Franco erkennen op 24 maart 1939.[590]

In zijn studie over de Belgische belangen in het Spanje van de burgeroorlog beklemtoonde Dirk Boeyaert de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het ganse dossier. Volgens hem had de rechterzijde enkel oog voor de economische voordelen, iets wat aan de linkerzijde zeker niet het geval was. Dat het Ministerie zo snel pleitte voor de erkenning bewees volgens Boeyaert dat het, net zoals in andere landen, opteerde voor een realistische koers.[591] Volgens Professor Jean Salmon van de ULB daarentegen, hadden enkele medewerkers op het Ministerie wel degelijk meer affiniteit met de Falangisten dan met de republikeinen. Naast d’Everts en Cartier de Marchienne haalde deze ook van Zuylen aan en dit vooral door les pages véritablement haineuses uit zijn Les Mains Libres.[592]

Van Zuylen was later niet te spreken over de houding van de socialisten in dit dossier. De regering had verzaakt aan haar plicht de nationale belangen te vrijwaren.[593] De achterdocht die hij had ten aanzien van linkse ministers, werd nog maar eens versterkt. De weigering van Vandervelde om Mussolini de hand te schudden, het getalm van Spaak rond de Onafhankelijkheidspolitiek in maart ’37 en de houding van diezelfde tijdens de Spaanse Burgeroorlog waren niet bevorderlijk voor van Zuylens vertrouwen in het optreden van de socialistische Ministers.

 

10.2 Herziening van het Volkenbondcharter

 

Hoewel de Onafhankelijkheidspolitiek ontplooid werd, dreigde België nog altijd meegesleurd te worden in een Frans-Duits conflict. Artikel 16 van de Volkenbond voorzag dat de leden van de Volkenbond buitenlandse troepen doorgang moesten verlenen indien die door de Raad op pad werden gestuurd ter bescherming van een ander lid. Dat hield concreet voor België in dat bij een Duitse aanval op Frankrijk, de Volkenbond België kon opleggen doorgang te verlenen aan buitenlandse troepen. Brussel vreesde vooral de doortocht van Franse troepen. Indien de Volkenbond Berlijn aanwees als agressor tegen Tsjecho-Slowakije, hield Parijs zich het recht voor de Siegfried-linie te omzeilen om de Duitsers in de rug aan te vallen. Een scenario waartegen België zich, gezien haar lidmaatschap van de Volkenbond, moeilijk kon verzetten.

 

Sinds zijn oprichting waren de leden van de Volkenbond het oneens over het verplichtende karakter van het artikel 16. In de beginjaren werd geen uitsluitsel gevonden en elke lidstaat interpreteerde het dan maar in het eigen nationaal belang. Tot voor 1936 hadden de meeste leden er vertrouwen in dat de Volkenbond de vrede verzekerde, maar de Abessijnse crisis gooide roet in het eten. Het geloof in de Volkenbond kreeg een diepe knauw. In juli 1936 werd het probleem aangekaart door Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, Spanje en Zwitserland. Zolang het Charter niet strikt werd toegepast, zagen ze af van de automatische toepassing van het artikel.[594] België deelde hun vrees om tegen wil en dank meegesleept te worden in een conflict tussen de grootmachten, maar was nog niet aangesloten bij de politieke tak van de Oslo-staten, die voor de gelegenheid uitgebreid waren met Spanje en Zwitserland.[595] De Volkenbond zag zich genoodzaakt een rondvraag te starten over het artikel. De mogelijkheid van een hervorming werd opengelaten.[596]

De toenadering tot de neutrale staten werd benadrukt in de Koninklijke toespraak van oktober 1936. De Koning had er verwezen naar de Nederlandse en Zwitserse neutraliteit. Minister Spaak had in een rede voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers in dezelfde maand de onduidelijkheid van het artikel aangeklaagd. Begin november 1936 antwoordde de Belgische regering op het verzoek van de Raad: zolang er geen klaarheid geschapen werd over het artikel, zou België het soeverein interpreteren.[597]

 

Een belangrijk deel van de discussie tussen Parijs en Brussel ging net over artikel 16. Frankrijk vreesde dat indien België zich onttrok van de garantieplicht uit het Locarno-stelsel, het eveneens zou verzaken aan de verplichtingen van de Volkenbond. Daarmee ontnam het de Fransen een legitieme manier om gebruik te maken van het Belgische grondgebied. Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken en op het Paleis was men zich daarvan bewust.[598]

In november 1936 drong Frankrijk er bij België op aan om de bewuste interpretatie samen met Engeland vast te leggen. Brussel was daar niet happig op: daarmee zou het zich binden aan het Frans-Engels blok, net wat het al die tijd probeerde te vermijden. Het Ministerie slaagde erin het debat uit te stellen en argumenteerde dat deze discussie enkel binnen de Volkenbond gevoerd kon worden.[599]

Het debat vond niet alleen internationaal plaats, ook in de media kreeg het aandacht. In het katholieke en zeer neutralistisch ingestelde dagblad Le XXme Siècle[600] publiceerde George Baetse op 15 november een artikel over de Belgische visie inzake de hervorming van het Volkenbondcharter. Volgens Baetse kon België zich vinden in het protest van de neutrale landen: “une série d’Etats attachés à la paix demande qu’il soit bien entendu que l’art.16 reste ce qu’ont voulu ses auteurs et ne devienne (…) la machine à généraliser la guerre dont rêvent certains”.[601] Daarmee ging België volgens hem lijnrecht in tegen de interpretatie van het Quai d’Orsay. Indien Franse soldaten door ons land zouden trekken, aldus Baetse, was dit enkel om het slagveld van de Franse naar de Belgische velden te verschuiven.[602]

Graaf Capelle had dit artikel in zijn documenten vergaard en schreef er naast: inspiré par Baron van Zuylen. Hierboven lazen we al dat de Baron eerder dat jaar had gedreigd het Kongo-akkoord met Portugal te laten lekken in de pers.[603] Dit bewijst dat van Zuylen daar zeker toe in staat was. De vraag blijft of hij dit al dan niet in opdracht van het Paleis deed. Een nota van Louis Wodon, medewerker van de hofhouding, wijst erop dat er aan het Hof eveneens werd gediscussieerd over de bepalingen van het Volkenbondcharter. [604] Ook de Koning zelf was begaan met de situatie. In een schrijven aan Minister Spaak in februari 1937 waarschuwde de Vorst dat de onschendbaarheid van het grondgebied van primordiaal belang was. Dit soeverein recht werd echter gecontesteerd door Engeland en Frankrijk die artikel 16 als dekmantel wilden gebruiken voor hun operaties, aldus Koning Leopold III.[605]

Dat van Zuylen inderdaad dit artikel geïnspireerd heeft, lijkt aannemelijk als we de verklaringen van George Baetse na de oorlog er bij nemen. De rechtsgezinde journalist van het rechts-katholieke dagblad Le XXme Siècle erkende dat hij voor de oorlog contacten had met medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij noemde Davignon en van Zuylen als zijn contactpunten. Baetse verklaarde: “ayant travaillé avant la guerre d’après les directives de ces fonctionnaires et diplomates”.[606] De bronnen dienden niet alleen om informatie te vergaren, maar gaven hem dus ook duidelijk instructies. In het artikel van Dr. Dirk Martin lezen we dat de redactie van Le XXme Siècle evenzeer nauwe contacten had met het Duitse gezantschap.[607] Dat het Hof of tenminste de medewerkers van de Koning eveneens banden hadden met de redactie, kunnen we bewijzen met het artikel dat Graaf Capelle in het dagblad liet publiceren. Op 1 augustus 1939, op een moment dat duidelijk werd dat een oorlog niet meer te vermijden viel, verscheen in de krant het artikel Indépendance Armée. In het Archief van het Koninklijk Paleis vonden we het volledige artikel terug, opgesteld, uitgetikt en ondertekend door Robert Capelle.[608]

Een maand na het verschijnen van het artikel van Baetse richtte van Zuylen zich in een schrijven tot de Belgische vertegenwoordiger bij de Volkenbond Maurice Bourquin[609]. De boodschap was duidelijk: “il est donc bien établi (…) qu’une action militaire ne constitue jamais une obligation, mais une simple faculté”.[610] Bourquin nam de boodschap ietwat te enthousiast ter harte. In de Bond hadden de leden ondertussen beslist een commissie op te richten die de problemen rond het artikel 16 moest oplossen. De verschillende delegaties hadden Bourquin verkozen tot voorzitter van de commissie, een beslissing die op het Paleis weinig enthousiast onthaald werd. In zoverre zelfs dat Graaf Capelle in zijn nota aan de Koning zich vragen stelde bij de ganse organisatie van de Directie Politiek: “le chef (van Zuylen) est excellent, mais il n’a pas les collaborateurs sur lesquels il devrait pouvoir compter pour se consacrer uniquement à l’étude des questions importantes”.[611]

Maurice Bourquin zat wat de Volkenbondprincipes betrof op dezelfde lijn als Fernand Vanlangenhove. Beide deden er alles aan om België het oorlogsleed te besparen, maar bleven er zich bewust van dat Hitlers nationaal-socialisme de ware bedreiging was voor Europa. Zij gingen er dan ook van uit dat eenmaal België aangevallen werd door Duitsland, de Belgische strijdkrachten aan Franse en Britse zijde moesten de strijd aangaan met Hitlers troepen. Pas met een Duitse nederlaag zou de Belgische taak er op zitten, een visie die in schril contrast stond met de neutralistische opstelling van van Zuylen en het Paleis.

De Commissie van XXVIII van de Volkenbond kon in januari 1938 haar conclusies meedelen. Met meerderheid van stemmen had de Commissie besloten dat het artikel 16 van het Charter voortaan slechts een facultatief karakter droeg. Twee maanden later kon Minister Paul-Henri Spaak de Kamer verheugen met de boodschap dat de regering zich aansloot bij deze conclusies.[612] De aanpassing kwam er uiteindelijk onder druk van de kleine naties. Deze hadden er, volgens van Zuylen, mee gedreigd één voor één de Volkenbond te verlaten.[613]

 

Zoals aangehaald toonde België al enige tijd interesse om zich aan te sluiten bij de groep neutrale landen van de Oslo-conferentie. Deze conventie was in december 1930 opgezet om de interne economische belemmeringen weg te nemen. België had zich bij de economische component aangesloten, maar in de kort daarop ontwikkelde politieke poot, had het niet geparticipeerd. Albert I was het idee van de Oslo-staten al genegen, maar het was Koning Leopold III die de doorslag gaf. Zijn toespraak voor de Ministerraad van 14 oktober 1936 zette de deur open voor de politieke toenadering. Nadat de grootmachten in 1937 België ontdaan hadden van haar verplichtingen, kon het land openlijk aansluiting zoeken bij de groep van neutralen. België, na de Anschluss bevreesd dat Engeland en Frankrijk militair zouden willen ingrijpen bij een nieuwe Duitse dreiging, versnelde de toenadering en nam in juli 1938 voor de eerste maal als volwaardig lid deel aan de Conferentie van Kopenhagen.[614]

Eind 1937 was Baron van Zuylen aanwezig tijdens een toespraak van de Zweedse Minister van Buitenlandse zaken. In Uppsala had deze zich tot België gericht wanneer hij opriep om in overleg een gemeenschappelijk Buitenlands Beleid te voeren. Van Zuylen had in zijn repliek bevestigd dat de beide landen op identieke uitgangspunten stonden.[615] Volgens de Franse Ambassade was van Zuylen toen al enkele jaren voorstander van deze aansluiting bij de Oslo-landen.[616] Een stelling die we inderdaad moeten beamen, gezien zijn pleidooi in de zomer van 1930 om aansluiting te zoeken bij de neutrale staten.[617]

 

10.3 De nieuwe Ambassadeur in Italië

 

Nadat de Negus van Abessinië, Haile Selassie, in maart 1936 naar Engeland was gevlucht, lag de weg open voor Italië. Bij decreet van 9 mei 1936 annexeerde Mussolini formeel het land. De Italiaanse Koning werd nu ook tot Keizer van Ethiopië gekroond.[618] Van elke nieuwe Ambassadeur bij de Koning, werd nu verwacht dat hij eveneens afgevaardigd werd bij de Keizer en daarmee ipso facto de annexatie van Abessinië erkende. Daarenboven had de Volkenbond de Italiaanse invasie veroordeeld en hadden haar leden de relaties met Italië beperkt. Het was een kwestie die in de Belgische diplomatie nog voor problemen zou zorgen. Eind 1936 namelijk kondigde de Belgische Ambassadeur te Rome, Prins Albert de Ligne, zijn pensionering aan.[619] Het kwam er nu op aan om zonder al te veel gezichtsverlies de relaties met Rome te hernemen.

Pierre van Zuylen had in mei 1936, kort na de annexatie, al de afweging gemaakt. In Genève was men niet bereid de Italiaanse tour de force inschikkelijk te beantwoorden. Een normalisering van de Belgisch-Italiaanse relaties zou onze economie goed uitkomen, maar was het wel een goed idee om hiermee Engeland voor het hoofd te stoten?[620]

 

De uitlatingen van André Graaf de Kerchove de Denterghem in Parijs in het najaar van 1936 waren het Paleis niet ontgaan. Het vertrouwen in de Ambassadeur was zoek. In december van dat jaar werd de Kerchove dan ook ontboden door de privé-secretaris van de Koning. Volgens Graaf Capelle was de Vorst van mening dat de Ambassadeur in Parijs een eigen politiek wou volgen. Op aanraden van de secretaris richtte Graaf de Kerchove zich enkele dagen later in een brief rechtstreeks tot de Koning.[621] Hierin ontkende hij een persoonlijke politieke lijn te volgen, integendeel, voor zijn toespraak op het banket voor de legerofficieren had hij zich gebaseerd op een tekst van het Ministerie: “écrite de la plume du Baron van Zuylen”.[622] Net deze nota van 12 september 1936 werd door dr. Provoost aangehaald als de berisping die Brussel de Ambassadeur toestuurde. Dat van Zuylen er had aan meegewerkt, hebben we bewezen. Dat de Kerchove zich op dit document zou beroepen om zich te verdedigen, lijkt dan ook zeer vreemd en zelfs absurd.[623]

Capelle zag Graaf de Kerchove begin januari 1937 terug. De Ambassadeur had het gevoel dat het wantrouwen ten aanzien van zijn persoon niet was weggeëbd. Terecht, zo bleek wanneer hij in het datzelfde gesprek opnieuw waarschuwde voor het gevaar van een definitieve breuk met Parijs. Na het onderhoud werd voor het eerst het idee geopperd de Kerchove weg te halen uit de Franse hoofdstad.[624] Een maand later werd het punt besproken in een vergadering tussen Capelle, Spaak en van Zuylen. Even werd zelfs geprobeerd hem tot ontslag te dwingen, omdat een overplaatsing een meer capabele diplomaat zou achterstellen. De overplaatsing naar Rome werd overwogen, maar Pol Le Tellier, die sinds het van Zuylen-de Kerchove-débacle van oktober 1935 in Moskou zat, was die post al beloofd. Daarenboven was de regering nog niet tot een akkoord gekomen om de Italiaanse aanspraken op Ethiopië te erkennen, een erkenning waar de Koning ondertussen persoonlijk achter stond.[625] De druk vanuit Rome werd terwijl alsmaar groter. De Italiaanse Ambassadeur zag het mogelijk de ongelukkige relatie met België op te poetsen, indien het land nog voor de Volkenbond de sancties tegen Italië zou opschorten.[626] Premier Van Zeeland toonde zijn goede wil. Vijf dagen voor de Volkenbond hief België de sancties tegen Italië op.[627]

In maart 1937 bood Spaak de Kerchove vooralsnog de post van Rome aan in de overtuiging dat hij zou weigeren. De Ambassadeur sloeg het aanbod af; als hij dan toch weg moest, dan verkoos hij naar Londen te gaan. De Minister drong niet verder aan, wetende dat erkenning van de Italiaanse annexatie in Londen en Parijs niet op prijs gesteld zou worden.[628] Capelle stelde zich opnieuw vragen bij de motieven van de Minister van Buitenlandse Zaken. Spaak was volgens het Hof bang om door de eigen partij en in de verkiezingen afgerekend te worden op de erkenning van de Italiaanse verovering.[629] De Koning ondernam dan maar zelf actie en drong er in een persoonlijk onderhoud bij de Kerchove de Denterghem op aan naar Rome te verhuizen. Begin april toonde deze zich, althans volgens zijn vrouw, dan ook veel inschikkelijker.[630]

De kandidaat was er nu, enkel het politiek akkoord verhinderde zijn aanstelling nog. Spaak kon zich nu niet langer verschuilen achter de weigering van de Kerchove. De erkenning van de Italiaanse Koning als Keizer van Ethiopië bleef voor de socialistische voorman echter een brug te ver.[631] Spaak hield voet bij stuk, het Hof speelde het spel nu ook hard: zonder een ministeriële ondertekening van de benoeming van de Kerchove, weigerde de Koning het benoemingsvoorstel van de nieuwe vertegenwoordiger bij het Vaticaan. Uit Den Haag kwam het initiatief om de Italiaanse erkenning door een groep van kleine landen simultaan te laten gebeuren. Vanuit Rome werd druk uitgeoefend om België mee te krijgen. De Koning steunde het voorstel, maar botste andermaal op een veto van de regering. In het parlement steunde de rechterzijde evenzeer het Nederlandse voorstel. Voor van Zuylen was het het ideale tijdstip om zijn standpunt naar voren te brengen. In de al eerder aangehaalde nota van december 1937 pleitte hij voor de erkenning van zowel Franco als de annexatie van Abessinië. Hij constateerde dat er in het parlement een meerderheid was van Katholieken, enkele liberalen, Rexisten en Vlaams-nationalisten die de voorstellen wilde goedkeuren. Volgens de Baron was deze wisselmeerderheid “une arme dont on devrait se servir pour le règlement de ces deux questions”.[632] Een bijzonder slinks manoeuvre om de socialistische fractie buiten spel te zetten, of te doen buigen voor de dreiging van een voortijdige val van de regering.

Op het Paleis werd steeds bitsiger gereageerd op de vertragingen. Graaf Capelle hield Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove en Kabinetschef Edouard Leghait[633] verantwoordelijk. Beiden waren niet geneigd Italië deze “geste de courtoisie” te verlenen. De secretaris van de Koning was niet te spreken over het feit dat ze van Minister Spaak bekomen hadden om het dossier aan te kaarten op de volgende Volkenbond-vergadering. Hun enige reden daartoe was het dossier opnieuw te bevriezen. Helaas, aldus Capelle, nam Spaak niet van Zuylen, maar Vanlangenhove en Leghait mee naar Genève: “ce ne sont pas eux qui donneront du courage à Spaak”.[634]

Van Zuylen drong er begin februari andermaal bij de Minister op aan om het dossier uit het slop te halen. De erkenning moest er nu echt wel komen. Hij verwees naar de Nederlandse houding. Den Haag hield eveneens vast aan een Onafhankelijkheidspolitiek, maar woog deze wel af ten aanzien van de soevereine belangen. Het Hof had ondertussen haar conclusies getrokken: “Spaak] est effrayé d’une politique d’indépendance trop accentuée, il a peur de Londres et de Paris”.[635] In een nota over de internationale positie van België schoot Graaf Capelle met scherp. Hij verweet Vanlangenhove en Spaak: “une incompréhension totale de notre politique d’indépendance…ou ce qui est pire, un désir de la saboter”.[636] Ook aan de toewijding van toenmalig Premier Paul-Emile Janson werd getwijfeld. Capelle opperde zelfs het idee om Frans Van Cauwelaert, als fervent aanhanger van de Onafhankelijkheidspolitiek, aan te moedigen om in het parlement de regering het vuur aan de schenen te leggen. Volgens Capelle was van Zuylen de ideale man om Van Cauwelaert te briefen over de gebrekkige houding van de Ministers. Na de interpellatie zou de regering zwaar onder druk van de Vlamingen komen te staan, en zich genoodzaakt zien de diplomatieke lijn strikter toe te passen.[637]

Koning Leopold III ging niet zo ver als zijn secretaris wilde, maar nam wel zijn argumentatie over in een brief aan Premier Janson op 9 februari 1938. De regering leefde volgens de Koning de regels van de Onafhankelijkheidspolitiek niet na. Ze verkoos eerder de lijn van de Volkenbond te volgen, net de lijn die door één van de twee Europese machtsblokken steeds weer voorgedragen werd. Maar daar school net het gevaar in: “ce serait une erreur pour un pays qui veut être indépendant de négliger l’autre mentalité”, aldus de Vorst.[638]

De Koninklijke boodschap sloeg duidelijk in. Midden februari ging de regering alsnog overstag. Enkele socialistische hardliners bleven zich verzetten, maar men koos er toch voor om de relaties Rome te normaliseren. Spaak vroeg uiteindelijk op 7 maart 1938 de Koning de toestemming om Graaf de Kerchove de Denterghem naar Rome te zenden.[639]

 

De lijn die van Zuylen aanhield, kwam overeen met die van het Paleis: voor hen primeerden de nationale belangen nu eenmaal in de evenwichtsoefening die de Zelfstandigheidspolitiek was. De realistische politiek die voornamelijk door de Koning en zijn entourage werd uitgedragen, hield een strikt balanceren in tussen de twee Europese blokken. Met de erkenning van de Italiaanse annexatie toonde België net haar onafhankelijkheid ten aanzien van Londen en Parijs. Daarenboven werd Rome gepercipieerd als de nieuwe verbinding met Berlijn. Gezien de toenemende internationale spanningen werd dit evenzeer als een evenwichtsoefening aanzien.[640]

 

 

11. De Belgische defensie

 

Terwijl in België de Onafhankelijkheidspolitiek op de proef werd gesteld en de spanningen tussen de regering en Koning Leopold bij momenten hoog opliepen, achtte Hitler zich sterk genoeg om twee jaar na de herbezetting van de Rijnzone opnieuw zijn slag te slaan. In het kader van zijn Lebensraum-politiek had hij zijn oog laten vallen op de omringende Duitssprekende gebieden. Achtereenvolgens zou hij Oostenrijk (maart 1938), Sudentenland (september 1938) en uiteindelijk, als kers op de taart, in maart 1939 de rest van Tsjechië veroveren. De wereld stond erbij en keek er naar.

 

Op een vergadering van de Belgische Ambassadeurs midden februari 1938 bleek dat niemand dacht dat een oorlog op stapel stond. Zelfs na de Anschluβ bleef het behoorlijk kalm op het diplomatieke front. In dusdanige mate zelfs dat de Koninklijke entourage, met inbegrip van van Zuylen, er bij de Koning op aan drong de regering niet in slaap te laten sukkelen.[641]

Van Zuylen had na de Ambassadeursconferentie de situatie voor de Minister samengevat. Uit het rapport bleek dat volgens het Ministerie Hitler op dat moment, februari 1938, niet klaar was om een twee-fronten-oorlog uit te vechten. De internationale doelstellingen van het Reich waren ondertussen duidelijk geworden: de suprematie in Centraal-Europa en een koloniaal imperium stonden hoog op het verlanglijstje, maar volgens van Zuylen vergat men maar al te vaak de strijd tegen het communisme. Wat Oostenrijk betrof, vreesde niemand een gewelddadig optreden van Duitsland. Uit de informatie die de Baron kreeg vanuit de Duitse hoofdstad van zijn collega en goede vriend Jacques Davignon, kon hij opmaken dat deze Berlijn nog niet klaar achtte om in Oostenrijk of Sudetenland militair in te grijpen.[642]

Het wantrouwen van van Zuylen ten aanzien van Parijs bleef in die periode groeien. Uit een gesprek met de Roemeense Ambassadeur bleek dat in Franse regeringskringen een gespannen sfeer heerste. Léon Blum had troepen willen sturen naar Spanje om de republikeinen bij te staan, waarop Minister van Oorlog Edouard Daladier in een woede-uitbarsting gedreigd had deze met andere troepen tegen te houden. Van Zuylen vreesde het ergste: “on peut mesurer les dangers que l’impulsivité de ces hommes d’état sont de nature à faire courir la France et à la paix de l’Europe”.[643] Een houding die op het Britse eiland navolging kreeg. Engelse regeringsleiders vroegen zich af of het niet wijselijk was de band met Frankrijk af te bouwen.[644] Niet alleen de band met Parijs kwam onder vuur te liggen, ook de algemene Britse verplichtingen op het Europese continent werden in vraag gesteld. In de publieke opinie gingen steeds meer stemmen op om de Engelse verbintenissen te beperken tot een limited liability. De bescherming van het Britse imperium werd als hoofdopdracht van het leger gezien, terwijl het Britse expeditieleger bij een Europees conflict in aantal zou beperkt blijven. Neville Chaimberlain had in het Cabinet in mei 1937 verklaard dat hij niet geloofde “that we could, or ought, or, in the event, would be allowed by the country, to enter a Continental war with the intention of fighting on the same lines as in the last”.[645]

 

Het was in deze periode dat Pierre van Zuylen zich vooral ging toeleggen op de defensieve vraagstukken. In januari 1936 had hij er al op aangedrongen om een integrale landsverdediging uit te bouwen, en niet, zoals de Generale Staf toen plande, één die éénzijdig tegen Duitsland gericht was.[646] Het is zeer goed mogelijk dat van Zuylen zich op vraag van het Paleis op deze problematiek ging toeleggen. De Generale Staf stelde in de zomer van 1938 aan van Zuylen de vraag welke houding men moest aannemen indien het uiteindelijk toch tot een oorlog kwam waarin België gevrijwaard bleef. Vooral de passage van buitenlandse luchtmachttoestellen baarde de Militaire top zorgen. Van Zuylen vond de oplossing in Nederland. Den Haag had een maatregel uitgevaardigd waarbij de natie neutraal bleef, maar het toch de buurlanden indirect waarschuwde. Indien het zo ver kwam dat buurlanden van het Belgische luchtruim zouden misbruik maken om de tegenstander onverwacht aan te vallen, moest het leger sowieso een defensieve daad stellen. Luchtafweer was aangewezen, gezien de Belgische luchtmacht ontoereikend was om reële weerstand te bieden. De subtiliteit zat hem vooral in de idee van een waarschuwing aan de belaagde landen. Wanneer een eskadron toestellen het luchtruim schond, kon niemand met zekerheid stellen of deze al dan niet een Belgisch doelwit hadden. Daarom moest, aldus van Zuylen, de Belgische bevolking gewaarschuwd worden via de nationale radio, en dan kon het natuurlijk zijn dat de buurlanden meeluisterden. Maar geen enkele belligerent kon het Brussel verwijten de eigen populatie te waarschuwen voor een dreigend bombardement.[647]

In het najaar van 1938 sprak de Koning zijn bezorgdheid uit over de ontoereikende defensieve stellingen aan onze Zuidergrens.[648] Van Zuylen en Jacques Davignon beaamden de kritiek van de Vorst in hun onderlinge gesprekken en hun nota’s aan de Minister: België moest vermijden dat Berlijn de kans kreeg de eenzijdige grensdefensie aan te grijpen als argument voor een invasie.[649] Het geloof in de kansen van België om uit de oorlog te blijven groeide. Toen Luxemburg België voorstelde mee te gaan in een multilaterale garantie voor het Groothertogdom, schoot van Zuylen het voorstel af. Elke extra verbintenis bracht het land toch maar dichter bij een conflict.[650]

Toen in september de Sudenten-crisis dreigde te escaleren, raakte van Zuylen enigszins in paniek. Op 27 september overlegde hij met de Kabinetschef Leghait over een mogelijke Belgische interventie. Davignon werd gecontacteerd over de opportuniteit ervan. Een internationale of Italiaanse bezetting van het Sudeten-gebied of het ontslag van Beneš, de voor Hitler onaanvaardbare Premier, werden door van Zuylen als scenario’s naar voren geschoven. Met de goedkeuring van Spaak werd het voorstel van van Zuylen uitgevoerd, en de Ambassadeurs in Parijs en Londen kregen de opdracht de regeringen te polsen. Even overwoog Spaak zelfs de bezetting door Belgische, Nederlandse en Zwitserse troepen te laten gebeuren. Het bericht van de Viermogendheden-conferentie in München belette dat het voorstel tot in Berlijn raakte.[651]

 

In november, toen de oorlogsdreiging even geweken leek, stelde Baron van Zuylen een nota op over de relaties met Nederland. Beide landen verkeerden zowel strategisch als geografisch in dezelfde positie. En toch waren sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog de relaties ondermaats, bij momenten zelfs kritiek te noemen. Volgens van Zuylen werd het tijd om de geschillen omtrent de herziening van het Verdrag van 1839 eens en voor goed achter zich te laten; hogere politieke redenen maakten het voor de beide landen namelijk noodzakelijk om de band aan te halen. Daarbij waarschuwde van Zuylen er voor niet overhaast te werk te willen gaan. Den Haag had nog steeds schrik om haar lot aan dat van een andere natie te verbinden. Voor beide zijden waren er voordelen verbonden aan een gecoördineerde verdedigingslinie: “Mais il faut les laisser venir”.[652] Belgische voorstellen van deze aard zouden in Den Haag als bedreigend gepercipieerd worden. Kwamen ze integendeel vanuit Nederland, dan kon België er van uit gaan dat er een basis was om ze uit te werken.

De woorden van van Zuylen leken profetisch. Nog geen twee weken later werden geruchten opgevangen omtrent de bedreigde positie van onze Noorderbuur. De crisis die als Cas Hollande door het leven zou gaan, was geboren. Den Haag was zich bewust van het strategisch voordeel van zijn luchthavens, die een ideale aanvalsbasis tegen het Britse eiland waren. In januari 1939 besliste Londen een Duitse invasie van Nederland als een casus belli te beschouwen. De Britse generale staf was zich echter bewust van de zwakte van de Nederlandse strijdkrachten en Britse assistentie zou hun nederlaag niet kunnen vermijden. België daarentegen, dat van evenveel strategisch belang was, kon wel nog gered worden. Engeland had zich sinds het Verdrag van Versailles verzet tegen Militaire stafcontacten, maar oordeelde het nu noodzakelijk deze aan Frankrijk, België en Nederland aan te bieden.[653]

In onderling overleg werd de Britse démarche daartoe afgewezen door Buitenlandse Zaken. Minister Janson, Fernand Vanlangenhove, Pierre van Zuylen en Graaf Capelle adviseerden allen negatief. De Onafhankelijkheidspolitiek werd daarenboven nogmaals bevestigd.[654] De bedoeling van Londen – en Parijs ging er maar al te graag in mee – was vanuit België een uitvalsbasis uit te bouwen om een Duitse invasie van Nederland te vermijden en meteen de eerste Duitse aanvalsgolf richting Kanaal op te vangen.[655]

Dit alles lijkt vreemd als we de feiten uit het verleden onder ogen houden. Had niet België er al sinds 1919 op aan gedrongen om stafbesprekingen te onderhouden met het Britse leger? Was dit aanbod dan geen vervulling van een jarenoud verlangen? Zeker is dat de Onafhankelijkheidspolitiek in de weigering een rol speelde, maar evenzeer het optimisme van de Belgen. In een gesprek met Generaal van Overstraeten op 1 februari 1939 was van Zuylen er nog gerust in: Duitsland was niet klaar om tot een aanval over te gaan. Het zou nog enkele jaren duren vooraleer Hitler genoeg divisies had om zich in een West-Europese oorlog te wagen.[656] Van Zuylen ging er trouwens al snel van uit dat achter de Engelse démarche een listig manoeuvre van Parijs zat. In de Franse militaire plannen werd geen gewag gemaakt van België of Nederland, waardoor Engeland zich strategische verplicht voelde de Nederlanden te beschermen. Frankrijk zag zich zo verzekerd van haar Noordergrens en kon zich volledig toeleggen op de Oostelijke verdedigingslinies. Van Zuylen zag zijn vermoeden enige tijd later bevestigd.[657]

Zoals Bart van Waesberghe in zijn artikel aantoonde, sloop er kort na de gebeurtenissen twijfel in de Koninklijke rangen. Graaf Capelle gaf de voorzet door zich vragen te stellen omtrent de afloop van een Europees conflict. Indien Nederland en Frankrijk door Duitsland bestormd werden en Groot-Brittannië de slachtoffers te hulp kwam, dan zou, bij gelijk welke uitkomst, België misschien wel het gelag moeten betalen. De vrees dat de overwinnaar van België Congo zou opeisen, zat er goed in. Was het dan wel raadzaam om ten allen prijze uit de oorlog te blijven? En mocht het land dan nog betrokken raken in het conflict, “notre sort sera lié à celui de l’Angleterre. Nous devons donc nous arranger pour combattre à ses côtés. Mais une guerre côté à côté ne s’improvise pas du jour au lendemain”.[658] Capelle was enkele weken na zijn oorspronkelijke weigering, dan toch bereid in te gaan op de Engelse vraag tot stafcontacten. Zolang dit maar op een discrete wijze kon gebeuren. De Zelfstandigheidspolitiek wankelde.[659]

Net op dat moment kwam er een onheilspellende bericht over het Ministerie. Jacques Davignon, onze Ambassadeur te Berlijn, deed zijn beklag bij Robert Capelle: “Il a eu des entretiens successifs avec le ministre, avec le secrétaire général et avec le directeur général de la politique. Il n’a pas eu l’impression d’une unité de vues ni d’une cohésion dans l’exécution de notre politique”.[660] Twijfel op het Paleis, meningsverschillen op het Ministerie, een gevaarlijke combinatie in deze explosieve tijden.

Van Zuylen twijfelde daarentegen niet aan de Belgische slaagkansen. In een gesprek met Generaal van Overstraeten, de Koninklijk adviseur, had hij begin april nog gewaarschuwd voor de eenzijdige bevoorradingslijnen van onze strijdkrachten: enkele steunen op Engeland en Frankrijk was onvoldoende, hij pleitte er voor om genoeg stock aan te leggen om de eerste maanden van het conflict te overleven.[661] Een maand later toonde hij zich andermaal fervent tegenstander van elke toenadering tot Engeland of Frankrijk. België had nog steeds de kans om ongeschonden uit de volgende Europese oorlog te raken, een alliantie sloot dit a priori uit. Zelfs van Militaire Akkoorden kon geen sprake zijn.[662]

In een gesprek op 13 juni met de Britse vertegenwoordiger Aveling had deze er bij van Zuylen andermaal op aangedrongen om militaire contacten mogelijk te maken. Van Zuylen, die er zijn buik vol van had, had scherp van zich afgebeten – te scherp zo vond de Senaatscommissie Buitenlandse Zaken, want enkele dagen later floot ze de diplomaat terug. Volgens de Commissie was het in de lijn van de Onafhankelijkheidspolitiek dat België met de garanderende mogendheden militaire contacten onderhield.[663] Een mening waar van Zuylen duidelijk niet mee akkoord kon gaan. In een nota van 29 juni schreef hij zijn ongenoegen van zich af. Met de eufemistische ondertitel Quelques inconvénients d’une politique de contacts d’Etats-majors stelde hij droogjes dat men de keuze moest maken tussen het militaire of het politieke. Ofwel gaf men de voorkeur aan een alliantie met zijn bijhorende gevaren, ofwel koos men resoluut voor de evenwichtspolitiek. De voorstanders spraken enkel van contacten met Engeland en Frankrijk, maar wat als Duitsland als derde garant de gelijkberechtiging eiste? Hij stelde zich eveneens vragen bij de effectieve voordelen van deze stafcontacten. Ze gaven de mensen, aldus de Baron, een vals gevoel van veiligheid. Als conclusie parafraseerde hij Premier Pierlot: “Je dis qu’une alliance militaire ne nous apporte pas d’avantages de nature à compenser les risques qu’elle nous impose”.[664] Het sop was de kool met andere woorden niet waard.

 

 

12. Kroniek van een aangekondigde oorlog

 

Wat iedereen al jaren zat te voorspellen zou in de begindagen van september 1939 bewaarheid worden. Op 1 september liet Hitler zijn troepen terugschieten op Duitsers verkleed in Poolse uniformen. Meteen werd een oorlogsmachine in gang gezet. Enkele dagen voor de invasie hadden Ribbentrop en Molotov het Duivelspact afgesloten. De Sovjet-Unie en het Reich sloten daarmee een niet-aanvalspact en hadden in een geheime clausule de verdeling van Polen afgesproken. De Poolse invasie werd een voorsmaakje van de Blitzkrieg die 8 maanden later het Westelijk front zou overspoelen. Parijs en Londen overhandigden Berlijn op 3 september een ultimatum waarin de onmiddellijke stopzetting van de militaire activiteiten werd geëist. Hitler legde het naast zich neer en meteen raakte Europa verzeild in de Schemeroorlog. De Koning besliste diezelfde derde september om de Belgische neutraliteit te proclameren. De Onafhankelijkheidspolitiek was ten einde, België hield zich nu volstrekt afzijdig.[665]

 

12.1 De Koninklijke vredesoproep van augustus 1939

 

De oorlogsvoorspelling baarde Koning Leopold III grote zorgen. Vanaf de lente van 1939 dacht hij eraan om een vredesoproep te lanceren. Eind juni bracht hij de regering daarvan op de hoogte. Fernand Vanlangenhove, Directeur-generaal Buitenlandse Handel Max Suetens en van Zuylen kregen op het Ministerie de opdracht het vredesoffensief voor te bereiden. Van Zuylen kwam met een tekst op de proppen, maar deze werd door Vanlangenhove helemaal herwerkt, zeer tot ongenoegen van het Paleis. Capelle, en met hem de Koning, oordeelden dat Vanlangenhove zich niet aan de opgelegde afzijdigheid hield en vooral vreesde Engeland en Frankrijk te schofferen. Vanlangenhove kantte zich tegen de al te neutrale opstelling van het Paleis en probeerde op deze manier de toon van de brief te temperen. De Secretaris-generaal werd dan ook al als sinds het najaar van 1936 door de Koning en zijn entourage gewantrouwd. Het bericht van het Russisch-Duitse non-agressie-pact kelderde het voorstel.[666]

Alle hoop was nog niet opgegeven, toen Koning Leopold door Parijs benaderd werd om aan het Italiaanse Hof een nieuwe démarche uit te voeren. Frankrijk was bereid zijn geschillen met Italië uit te klaren, op voorwaarde dat Rome Hitler van zijn oorlogsplannen kon af houden. De Koning had via zijn zus, Prinses Marie-José, een directe band met het Italiaanse Koningshuis. Van Zuylen werd door Premier Pierlot en Graaf Capelle om zijn advies gevraagd. Het antwoord was beide malen negatief: onze diplomatieke situatie was goed, het kwam er op aan deze niet te compromitteren. De weinig enthousiaste houding van Londen sterkte van Zuylen in zijn oproep om deze missie niet te aanvaarden.[667]

De Baron was niet tegen de vredesoproepen van de Koning. Hij vreesde enkel de Koning en daarmee ook het land in opspraak te brengen. Een al te al te opgedrongen oproep kon ons land het etiket van geallieerde opkleven. Vooral een gezamenlijk démarche met Nederland was hij genegen: “les deux pays auront au moins la conscience d’avoir tout faire pour éviter la guerre”.[668]

 

12.2 België neutraal

 

Voor België brak met het uitbreken van de oorlog een nog moeilijkere periode aan. Als de Onafhankelijkheidspolitiek al een onverwacht zware evenwichtsoefening bleek, voorspelde dat weinig goeds voor de Neutraliteitspolitiek. De scheidingslijn tussen beide was flinterdun, maar zorgde desondanks voor de nodige meningsverschillen.

Wat te verwachten viel, gebeurde ook: op 20 of 21 september overhandigde de Engelse Ambassadeur een verzoek van zijn regering om onmiddellijk over te gaan tot geheime stafcontacten. De reacties waren, hoe kan het ook anders, verdeeld. De Koning had er al eerder op gewezen tegen te zijn. Capelle en van Zuylen volgden in zijn spoor. Beiden reageerden onthutst toen Spaak en Vanlangenhove opperden om in een geschreven tekst het Britse aanbod af te wijzen, maar ondertussen mondeling contacten toe te zeggen via de militaire attachés. De Koning gaf het bevel negatief te antwoorden. Minister van Buitenlandse Zaken Spaak twijfelde nog steeds. Pas wanneer bekend raakte dat in Duitse kringen vermoedens rezen over het Britse verzoek, gaf Spaak toe.[669]

De problematiek bracht van Zuylen er toe op 22 september 1939 een nota op te stellen onder de weinig verhullende titel: Que ferons-nous en cas de geurre? Een memorandum waarvan de opdracht rechtstreeks van het Hof kwam en enkel in die kringen verspreid werd. De Koning besprak de nota met van Zuylen in een audiëntie op 3 oktober.[670] Hij onderzocht de implicaties van de Belgische neutraliteit. Economisch gezien moest met elke belligerent handel gedreven worden en dit op alle vlakken: “une collabortion économique équilibrée s’impose, si nous voulons éviter d’être traités en ennemis”.[671] Politiek-militair kwam het er op aan om geen enkele partij voordeel te laten halen uit de strategische positie van het land. De twijfel die er bij Capelle enkele maanden eerder was ingeslopen, kwam ook hier naar boven. Volgens van Zuylen waren er namelijk limieten aan onze Zelfstandigheidspolitiek: “Si le conflit s’étend de telle sorte qu’il change de nature et vienne menacer nos intérêts essentiels, il va de soi que nous pouvons dénoncer notre neutralité”.[672] In bepaalde gevallen, zelfs indien het eigen territorium nog altijd niet geschonden was, maar waarbij de dreiging reëel en imminent was, oordeelde hij het noodzakelijk de garanten preventief op te roepen. Met name dacht hij daarbij aan een concentratie van offensief ingestelde Duitse divisies aan de grenzen met België en Nederland. Bij het lezen van deze passage, schreef de Koning in de marge: “Ceci n’est certes pas à montrer aux Ministres!”.[673] Vreesde hij hen hiermee op gedachten te brengen?

De nota stelde dat België op drie manieren in een conflict verzeild kon raken. Er was de mogelijkheid dat Duitsland als eerste het land zou aanvallen, er was een mogelijke preventie actie van de Anglo-Franse coalitie en tot slot was er de hypothese van een gelijktijdige invasie. Een Duitse invasie moest ten allen tijde met alle middelen bestreden worden. Capelle’s vrees dat Engeland en Frankrijk Congo zouden afpakken als prijs voor de te lakse Belgische verdediging, keerde ook hier terug. Van Zuylen herhaalde zijn pleidooi om bij Duitse troepenconcentratie niet op de definitieve invasie te wachten om een appel te richten aan de garanten. Een visie die de Vorst ontgoochelde: “je croyais van Zuylen plus clairvoyant!”.[674] Duidelijk dat de neutralistische idee van de Koning nog verder ging dan dat van van Zuylen. Waar de Baron er nog aan dacht de garanten aan de vooravond van de oorlog op te roepen, wou Koning Leopold pas met de Duitse inval de neutraliteit, kortstondig, verlaten.

Een gezamenlijk verdedigingsplan met Nederland achtte van Zuylen voordelig voor het land. Kwam het niet tot een dergelijk akkoord, dan had de Baron een verrassende optie in petto. Zo verrassend dat Koning Leopold er zich evenzeer vragen bij stelde. Bij een Duitse aanval simultaan gericht tegen België en Nederland en bij afwezigheid van defensieve afspraken, stelde hij voor: “il ne faudrait pas hésiter à prendre en territoire hollandais, les sûretés qui s’imposent, notamment du côté de la Zélande et du Limbourg”.[675] Tijdens Versailles had België gepleit beide gebieden in te lijven om de defensieve stellingen te verbeteren. De logica ging voor van Zuylen nog steeds op: nood brak nu eenmaal wet. Wat Nederland trouwens betrof, zag de Directeur-generaal zich niet verplicht het te steunen indien België gespaard bleef van een Duitse actie. De verwachtingen waren dat Den Haag niet stond te popelen om in de bres te springen voor haar Zuiderbuur en dezelfde houding was voor België aangewezen (tenzij natuurlijk de Belgische belangen militaire steun noodzakelijk maakten).

De ergste gevolgen vreesde van Zuylen bij een grensschending door de Brits-Franse coalitie. Deze aanval moest afgeslagen worden, wat door de meerderheid van de bevolking zou gesteund worden; maar het zou België meteen in het Duitse kamp doen verzeilen, waarachter de bevolking zich helemaal niet kon scharen. Hij stelde zich de vraag wat er bij een Duitse overwinning nog zou overblijven van onze onafhankelijke staat en haar instellingen? Een cruelle alternative die we moesten zien te vermijden door Engeland en Frankrijk te verzekeren van onze bereidheid om te vechten. Opnieuw verraadt de houding van van Zuylen een groot opportunisme: indien de kansen van de coalitie om Duitsland te verslaan reëel waren, moest België in naam van de toekomst van het land en Europa, hun kant kiezen. Was het duidelijk dat het om een wanhoopspoging ging, leek het hem verstandiger verzet te leveren en te hopen dat het land geen Berlijns vazal werd.

Even opportunistisch was zijn advies omtrent een simultane invasie van Duitsland enerzijds en Frankrijk en Engeland anderzijds. België had dan maar te kiezen wie ze als geallieerde wilde aanzien. De Koning bestempelde dit terecht als een bijzonder zwak argument.

“Quand aucune obligation claire ne s’imposera à nos décisions, il faudra s’inspirer uniquement de l’intérêt du pays”, concludeerde van Zuylen uit dit alles. Hij pleitte er voor om een algemeen plan op te maken, maar soepel genoeg om het aan de omstandigheden te kunnen aanpassen.[676]

 

De meningen op het Ministerie raakten nu helemaal verdeeld. De kloof tussen de neutralisten pur sang en de meer pragmatisch ingestelden werd steeds wijder. Het volgende twistpunt situeerde zich omtrent de Poolse regering. Vanuit Berlijn kreeg van Zuylen het bericht dat Vanlangenhove aandrong op een snelle erkenning van de regering die na de invasie in Franse ballingschap was gevormd. Ambassadeur Davignon had gewaarschuwd voor de gevolgen: “ce n’est pas le moment de faire de l’idéologie”.[677] Capelle en Davignon vreesden namelijk dat Vanlangenhove daarmee de linkse belangen verhief boven de Belgische. De Secretaris-generaal was zelfs bereid de band met de Oslo-staten te verbreken om de erkenning er toch door maar te krijgen. Een stap die van Zuylen niet kon aanvaarden. De secretaris van de Koning schreef later over het incident: “Van Zuylen est dégoûté et m’a fait ses doléances: Spaak et Van Langenhove lui cachent différentes questions, le trouvant trop entièrement gagné à la cause de la neutralité”.[678]

 

12.3 Het Alarm van November

 

Eind oktober waarschuwde Jacques Davignon in een aan van Zuylen gerichte brief voor de op til zijnde invasie. Aan de Belgische grenzen stonden legerdivisies opgesteld en stafkaarten werden uitgedeeld. De Ambassadeur drukte van Zuylen nogmaals op het hart dat elke Belgische misstap aanleiding kon geven tot een Duitse invasie.[679]

In de begindagen van november nam de onrust verder toe. De Duitse Ambassadeur von Bülow-Schwante had enkele vooraanstaanden uitgenodigd voor een diner. Onder de genodigden bevonden zich de Nederlandse en Zweedse Ambassadeurs, Graaf Capelle en Baron van Zuylen. Von Bülow sprak Capelle en van Zuylen apart aan over een nieuwe Koninklijke démarche. De Ambassadeur wees hen op de toegenomen spanningen en stijgende troepenaantallen. Een oorlog was nakende, enkel een interventie van de neutralen kon het gevaar doen verminderen. Capelle en van Zuylen toonden zich meteen zeer sceptisch over de slaagkansen ervan. Von Bülows idee om Koning Leopold bij Hitler uit te nodigen werd helemaal afgeschoten. Beide Duitse voorstellen werden door de Minister eveneens van de hand gewezen.[680]

Toen drie dagen later, op 6 november, Koningin Wilhelmina Koning Leopold opriep om tot een nieuwe vredesinitiatief over te gaan, werd het voorstel in Brussel even koeltjes onthaald. Vanlangenhove en van Zuylen waren niet te spreken over de voorgestelde tekst. Het memorandum was volgens van Zuylen “rédigé dans un souci de neutralisme excessif, il ne peut manquer d’indisposer les Alliés”.[681] Dat deze mening gedeeld werd door Vanlangenhove, lijkt evident. Maar voor het eerst heeft ook Baron van Zuylen schrik van een te neutralistische houding. De twijfel die Graaf Capelle enkele maanden eerder had gezaaid en die vertaald werd in de nota van van Zuylen van september 1939, kreeg steeds vastere vorm. De harde lijn die beide heren enkele jaren hadden aangehouden, leek te verzwakken. Een trend die zich enkele dagen later ook zou doorzetten naar aanleiding van de eerste aanvalscrisis.

De oproep van de Belgische Koning en de Nederlandse Koningin aan de ‘strijdende’ partijen om opnieuw rond de tafel te gaan zitten, kwam er ondanks het Belgische wantrouwen toch. Baron van Zuylen werd overhaald door de Nederlandse Ambassadeur Harinxma. Deze had gesteld dat een aanval op een land dat net een vredesoproep had gelanceerd, moreel niet haalbaar was. In de vroege ochtend stuurden beide staatshoofden hun oproepen door naar hun vertegenwoordigers in het buitenland. Het appel kwam amper aan bod in de Duitse pers, want deze had namelijk net een lastercampagne opgezet tegen de neutrale landen. De aanklacht als waren de neutralen te dicht bij het geallieerde blok komen te staan, veroorzaakte onrust in Den Haag en Brussel. Op 8 november kwam een dreigend bericht uit Berlijn: de aanvalsdatum zou vastliggen op 12 of 15 november. Ambassadeur Davignon drong er op aan de démarche te hernieuwen met concretere vredesvoorstellen – een optie die voor van Zuylen duidelijk te ver ging. Alsof het de zoete ironie was van de Geschiedenis, sijpelden op 11 november de eerste berichten over een Duitse invasie binnen. Duitsland had de dag daarvoor de grenzen met België en Nederland gesloten en plots bleek hun Ambassadeur niet meer in Brussel te zijn. Pas twee dagen later kon men opgelucht adem halen: een Duitse aanval was afgewend.[682]

Tijdens de crisis was het andermaal tot een pijnlijk conflict gekomen tussen de Koning en zijn regering. Op 8 november was de voltallige regeringsraad overeengekomen om bij het Franse Militaire hoofdkwartier inlichtingen te vragen. De regering wenste te weten welke Belgische stellingen het Franse leger zouden innemen bij een Duitse aanval. De Koning stemde in met deze contacten op het niveau van de Militaire Attachés. Toen Generaal Denis die avond naar het Paleis trok om de formele Koninklijke goedkeuring te krijgen, weigerde de Koning hem echter te ontmoeten. Pierlot was ziedend. Hij wenste in het licht van een nakende invasie niet verantwoordelijk gesteld te worden voor de gevolgen van een manke samenwerking met de garanten. De Premier had zijn ontslagbrief al opgesteld, maar werd door Graaf Capelle op andere gedachten gebracht. De storm ging liggen, de kloof tussen regering en Vorst groeide.[683]

De scheuring zette zich door aan de top van Buitenlandse Zaken. Davignon kwam naar Brussel voor overleg. In een vergadering met Leghait, Vanlangenhove en van Zuylen, waar Capelle zich later bij aansloot, had de Ambassadeur benadrukt dat er nog altijd een kans was om uit de oorlog te blijven. De Wilhemstrasse had bij Davignon wel haar beklag gedaan over de houding van de Belgische pers. Hij pleitte er dan ook voor om in bepaalde gevallen de vrije meningsuiting in te perken. Zonder toegevingen aan de Duitse klachten werd een invasie onvermijdelijk. De censuur was een ideale repliek, maar volgens Davignon durfde de regering niet. De vergadering verliep in een bitsige sfeer. Davignon verweet de regering te laks en zelfs crimineel te zijn als ze niet tot actie overging. Capelle, van Zuylen en Davignon stonden lijnrecht tegenover Vanlangenhove en Leghait. In een schrijven aan Minister van Buitenlandse Zaken Spaak betuigde Koning Leopold enkele dagen later zijn wantrouwen ten aanzien van deze twee laatste functionarissen.[684]

Het werd nu steeds duidelijker dat de Koning het laken van het Buitenlands Beleid naar zich toe trok. Enkele dagen voor de bitsige discussie in de Wetstraat 8 hadden Generaal van Overstraeten en Pierre van Zuylen van de Koning de opdracht gekregen de démarches voor te bereiden die bij een buitenlandse aanval naar de loyale garanten gestuurd moesten worden. In onderling overleg werden een reeks nota’s op gesteld die jeu des cartes werden gedoopt. Voor elke mogelijke situatie was een reeks teksten beschikbaar. Vooral de bezorgheid om het behoud van de kolonie kwam hierin naar voor. Dit thema zou in januari 1940 nog terugkeren. Toen Parijs en Londen toestemming vroegen om hun troepen preventief stelling te laten nemen aan de Belgische grenzen, vroeg Koning Leopold III in ruil de belofte dat de territoriale integriteit van België en Congo gerespecteerd zou worden. Het was een garantie die beide landen niet wilden, of konden geven. De Belgische vrees was gegrond: in maart 1938 had het Foreign Office in het kader van het appeasement aan Hitler voorgesteld om Centraal-Afrika onder Duitse controle te brengen. Volgens van Zuylen wenste het geallieerde blok deze garantie in de jaarwisseling 1939-1940 net daarom opnieuw niet te geven: Congo kon nog altijd als pasmunt dienen om een gewapend treffen te vermijden of, in het slechtste geval, om België te straffen voor haar neutraliteit.[685]

 

12.4 De documenten van Mechelen-aan-de-Maas

 

De Duitse dreiging bleef. Eind december kwam vanuit Berlijn het bericht dat er een strekking pro en contra de invasie van België bestond. Leden van de Generale staf en vooral von Ribbentrop waren tegen Hitlers plannen.[686] De nazi-top wou nog altijd Engeland hard treffen en voor deze operaties waren de Belgische en Nederlandse kusten nu eenmaal van levensbelang.[687] Daarenboven bracht de Belgische diplomaat Prins Eugène de Ligne het Hof op de hoogte van de Franse intenties. Parijs toonde zich nog altijd geneigd de oorlog met Duitsland uit te vechten op het Belgische grondgebied en daarmee het Belgische leger op te offeren in haar eigen voordeel.[688] Ook uit Italiaanse kringen kwamen waarschuwingen aan het Belgische adres. Minister van Buitenlandse Zaken Ciano had de Kerchove op 2 januari 1940 op de hoogte gebracht van de Duitse aanvalsplannen.[689] Van Zuylen kreeg dezelfde informatie van de nuntius enkele dagen later.[690]

 

De bevestiging van deze plannen kwam op 10 januari 1940 letterlijk uit de lucht gevallen. Een Duits militair toestel verdwaalde in de dikke mist, nam de Maas voor de Rijn en maakte een noodlanding in het Belgische Mechelen-aan-de-Maas.[691] De beide piloten die zich aan boord van het toestel bevonden, ontsnapten ternauwernood aan de dood. Eén van hen droeg een aktentas bij, waarvan hij de inhoud tot tweemaal toe probeerde te verbranden. Bij nader onderzoek constateerde de Belgische Generale Staf dat de documenten een aanvalsplan voor Nederland en België inhielden. Via Generaal van Overstraeten werd de Koning op 11 januari ingelicht over het bestaan van de documenten. Al vrij snel ging men er van uit dat deze authentiek waren. Nog voor de Koning één van zijn Ministers inlichtte werden de Engelse en Franse Militaire Attaché van het bestaan van de plannen ingelicht.[692]

Minister van Buitenlandse Zaken Spaak kreeg het pas op 12 januari te horen van Koning Leopold en gaf het nieuws de dag daarop door aan van Zuylen. De Baron trok meteen naar het Paleis. In een gesprek met Capelle en van Overstraeten bracht hij het idee naar voor om de Duitse plannen in het Belgische voordeel uit te spelen. De piloten hadden in hun cel bezoek gekregen van de Duitse Militaire Attaché. Tijdens het afgeluisterde gesprek hadden de militairen hem verklaard dat de documenten helemaal vernietigd waren. Volgens van Zuylen, die volgens Vanlangenhove geërgerd was omdat hij geen inzage kreeg, moest België Berlijn confronteren met de kennis van het aanvalsplan. Het was een gewaagd plan dat nader onderzocht diende te worden. Capelle trok er mee naar de Koning, Spaak later op de dag naar Premier Pierlot.[693]

De spanning rond de Duitse documenten werd doorbroken door de éénmansactie van Koning Leopold III. Op 13 januari had de Belgische Vorst aan de Britse admiraal Roger Keyes gevraagd als tussenpersoon bij de Britse regering op te treden. De Koning wou van de Engelse regering vooral garanties bekomen met betrekking tot de territoriale integriteit van België en haar kolonie, haar onafhankelijkheid, deelname aan de vredesconferentie en economische en financiële steun na afloop van het conflict. Door omstandigheden was Lord Keyes niet in staat om persoonlijk de verzuchtingen van de Vorst te melden. Hij zag zich genoodzaakt het bericht door te seinen. Door de slechte verbinding werd het in Londen slecht onvangen: Churchill dacht dat de Belgische Koning in ruil voor de garanties, de Engelse en Franse troepen onmiddellijk toelating zou geven om de Belgische grensverdediging te versterken. De Koninklijke démarche liep ze uit op een fiasco. In geen geval wenste de Koning in te gaan op het Engelse en Franse verzoek en daarenboven zag Koning Leopold zich genoodzaakt de regering hiervan op de hoogte te brengen.[694]

De Belgische Ambassadeur te Parijs had namelijk een dringende Franse vraag doorgestuurd. Parijs vroeg de toestemming haar troepen voor 20u die avond binnen te laten. Londen had het Quai d’Orsay op de hoogte gebracht van de Belgische vraag en Parijs, opnieuw ten gevolge van een verwarde communicatie, ging er van uit dat de toelating een uitgemaakte zaak was. Om nog meer druk op de ketel te steken had de Franse regering in het bericht aan Brussel geschreven dat indien de toestemming er niet kwam, de Franse soldaten België pas zouden betreden als de Duitsers er al waren.[695] De Koning zat verstrikt in een diplomatiek web, op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd een spoedvergadering belegd. In de nacht van 15 op 16 januari was de Wetstraat 8 het decor van een volgens van Zuylen gepassioneerd en bij momenten dramatisch debat.[696] Volgens Generaal van Overstraeten heerste op het Ministerie verdeeldheid alom.[697] Spaak, Capelle en van Zuylen waren verontwaardigd over het Franse verzoek. Over de reactie van Secretaris-generaal Vanlangenhove en kabinetschef Leghait is de historiografie verdeeld. Capelle schreef later dat Vanlangenhove en Leghait zich niet hadden verzet tegen het idee en gezegd hadden: “nous devrons quand même y passer un jour; pourquoi ne pas le faire maintenant, alors que les conditions nous semblent favorables”.[698] Een reactie die door Fernand Vanlangenhove later ontkend werd. Die avond zouden alle aanwezigen unaniem ingestemd hebben met het afwijzen van de vraag, aldus Vanlangenhove.[699] De spanningen tussen het Paleis en Buitenlandse Zaken groeiden steeds sterker aan. Volgens Freddy Cogels, ondergeschikte van van Zuylen, ging het hem vooral om: “de[s] rivalités personnelles et de manques de confiance, plutôt que de véritables divergences politiques”.[700]

Na de discussie over de Franse preventieve troepenassistentie, kwam de top van Buitenlandse Zaken terug op de Duitse documenten. Het voorstel van van Zuylen om Berlijn in te lichten over de onderschepping van het Duitse plan werd besproken. Leghait vreesde dat Hitler in een woedeuitbarsting de invasie van België vooralsnog zou bevelen. Pierre van Zuylen sprak dat echter tegen: het plan was het materiële bewijs van de agressieve ingesteldheid van de Führer. Daarenboven moest het Duitse leger de aanvalsplannen andermaal aanpassen, wat opnieuw voor uitstel zou zorgen. Van Zuylen was het wel eens met Vanlangenhove en Leghait om Davignon opdracht te geven de démarche te doen. De Koning en de regering waren eerder geneigd om von Bülow hierover op de vingers te tikken. Het compromis bestond erin beide kanalen aan te wenden.[701]

Wanneer na twee dagen duidelijk werd dat Berlijn niet van plan was te antwoorden op de Belgische vragen, wilde Spaak blijven aandringen. Van Zuylen raadde het hem af. Het had geen zin om Hitler te treiteren, het kon hem enkel een reden geven toch door te zetten met de aanval.[702]

Tijdens de schemeroorlog werden de contacten tussen het Hof, met name Robert Capelle, en Baron van Zuylen steeds frequenter, van dien aard zelfs dat ze door de Franse Militaire Inlichtingendienst als verontrustend werden beschouwd. Het wantrouwen dat op het Quai d’Orsay rond de persoon van van Zuylen heerste, culmineerde in een rapport van 10 maart 1940. De Franse inlichtingendienst beschreef de invloed van de Directeur-generaal op het Ministerie en op de Koning als nefast. Met de Koning zou hij frequent contact hebben, alhoewel de de bron van de dienst aanwijzingen heeft als zou de Vorst de laatste tijd meer afstand genomen hebben. Het rapport schonk klare wijn: “Van Zuylen est franchement pro-nazi”.[703] Dat moest volgens de tipgever, een zeer goed ingelichte journalist, blijken uit de contacten die van Zuylen had met Léon Jacobs, redacteur van Le XXme Siècle: “Van Zuylen allait jusqu’à lui donner lecture des rapports d’ambassadeurs et d’autres documents confidentiels du Ministère. Il lui inspirait ses articles de fond qui étaient toujours dirigés contre nous”.[704] Dat de Baron contacten had met het dagblad, is inderdaad bewezen door de verklaringen van George Baetse.[705] Van Zuylen en Gustave Sap, die eveneens in het rapport behandeld werd, werden door de Franse Militaire Veiligheid omschreven als: “particulièrement dangereux (…) pour la cause alliée”.[706] Van Zuylen beriep zich tijdens de oorlog met enige fierheid op het gegeven dat hij in mei 1940 op de Franse arrestatielijst stond.[707]

 

12.5 Trouw aan de Onafhankelijkheidspolitiek

 

De schemeroorlog was nu al zeven maanden aan de gang. De Belgische situatie was nog niet veranderd. Spaak oordeelde het toch opportuun een diplomatieke conferentie in Brussel te beleggen. Naast de Minister waren aanwezig Secretaris-generaal Vanlangenhove, Kabinetschef Leghait, Directeur-generaal Politiek van Zuylen en de vijf Belgische Ambassadeurs van de belangrijkste Europese steden: de Kerchove de Denterghem (Rome), Cartier de Marchienne (Londen), Le Tellier (Parijs), Davignon (Berlijn) en Nemry (Den Haag). Nadat de posthoofden elk voor hun land de toestand hadden beschreven, zette Minister Spaak nogmaals de puntjes op de i. België bleef vasthouden aan de Onafhankelijkheidspolitiek en daarenboven zou het enkel beroep doen op de garanten bij een daadwerkelijke Duitse aanval. Wat de Belgische reactie op een Duitse aanval op Nederland betrof, bleef Brussel alle opties openhouden. Met deze boodschap werden de diplomaten opnieuw uitgestuurd.[708] Graaf Capelle concludeerde uit de gesprekken op het afsluitende diner dat een Duitse aanval op til was. In de Baltische havens troepten Duitse legercohorten samen. Over de bestemming was men het niet eens: volgens de enen Engeland, de anderen opteerden voor Noorwegen.[709] Vier dagen later werden Noorwegen en Denemarken onder de voet gelopen.

De invasie van de twee Scandinavische landen werd voorafgegaan door een Duitse filmvoorstelling. De Duitse diplomaten kregen vanuit Berlijn de opdracht de film Vuurdoop in Europese diplomatieke kringen te vertonen. De propagandafilm bestond uit de weergave van het Luftwaffe-bombardament boven Warschau. Volgens Velaers en Van Goethem zagen de meeste vooraanstaande medewerkers van Buitenlandse Zaken deze film. De voorstelling was een pure intimidatie: de neutrale landen konden nu zelf aanschouwen dat ze geen kans maakten tegen de Duitse overmacht.[710]

In de nacht van 9 op 10 april 1940 sloeg paniek andermaal toe op het Ministerie. Spaak had van de Franse en Engelse vertegenwoordigers het verzoek gekregen om hun troepen onmiddellijk de toestemming te geven het Belgische grondgebied binnen te trekken. De Duitse invasie in Noorwegen en Denemarken had Londen en Parijs er van overtuigd dat België en Nederland de volgende op de lijst waren.[711] Er werd verzamelen geblazen in de Wetstraat 8. Spaak, Pierlot, Vanlangenhove, Generaal Denis, Capelle en van Zuylen wachtte de zware taak de oproep te overwegen. De berichten over het uitdelen van Belgische en Nederlandse stafkaarten aan de Duitse troepen, verhoogde de druk op de ketel. De Belgen raakten het desondanks vrij vlug eens: het enig mogelijk antwoord was een resoluut afwijzen van het verzoek. De negatieve respons kwam er vooral uit militaire overwegingen. Terwijl de geallieerde troepen stelling wilden nemen op de lijn Antwerpen-Namen, stonden de Duitsers aan de grens opgesteld. Bij het ontdekken van de Anglo-Franse troepen zou de Wehrmacht dadelijk tot de aanval overgaan, wat de helft van het land onbewaakt achterliet.[712] Opnieuw stond het land voor de verscheurende keuze: preventief troepensteun toelaten en de gevechten aanvang laten nemen, of te laat om assistentie verzoeken met alle gevolgen van dien. Capelle was over dit verzoek in een brief aan onze Ambassadeur te Parijs vrij duidelijk: “la réaction fut immédiate: qu’ils aillent au diable!”.[713]

 

 

13. Besluit

 

Pierre van Zuylen liet sinds de zomer van 1930 duidelijk blijken dat hij aasde op een koerswijziging in de Belgische diplomatie. België was op dat moment nog garanderende mogendheid binnen de Locarno-structeren en zag zich gebonden aan Frankrijk door het Militair Akkoord. Hij toonde zich toen al voorstander van een nauwere samenwerking met de neutrale staten, waar België zich in december dat jaar bij aansloot, maar enkel voor het economische luik. Van Zuylen opteerde voor een neutraal en volstrekt onpartijdig België. Rekening houdend met de politiek-linguïstische tweespalt van het land was dit de enige politiek waarover het land het eensgezind kon worden. De Baron toonde zich bewust van de zwakke positie die de Belgische geografische ligging met zich meebracht, maar was evenzeer bereid dit element net als sterk punt uit te spelen. Parijs, noch Londen, noch Berlijn zou tolereren dat het land door één van hen als uitvalsbasis werd gebruikt. Daarom veronderstelde hij al snel dat de garantie van de grootmachten als een certitude gold.

Eind 1934 raakte van Zuylen voor het eerst het echte pijnpunt van de Belgische diplomatieke positie aan. De wederkerigheid van de Locarno-verplichtingen hield de mogelijkheid in zich België mee te slepen in een oorlog waarin haar belangen niet eens op het spel stonden. Wat er ook gebeurde, Frankrijk zag zich bij een Duitse aanval verzekerd van de Belgische troepensteun. Net dit juk wou van Zuylen afwerpen: België moest haar soeverein beslissingsrecht herstellen en automatismen hoorden daar nu eenmaal niet bij. Het land diende in haar politiek van les mains libres de onpartijdigheid na te streven. Deze houding was evenzeer opgedrongen door de vrees om in het verliezende kamp terecht te komen. Van Zuylen, en met hem vele anderen, hadden schrik dat de winnaar zou gaan lopen met een deel van het Belgische of het Congolese grondgebied. Samen met Vanlangenhove dokterde van Zuylen daarom de Onafhankelijkheidspolitiek uit. Deze zou pas in de zomer van 1936 haar definitieve invulling krijgen, maar werd duidelijk al door beiden jaren daarvoor aangeprezen. Van Zuylen was van mening dat de Zelfstandigheidspolitiek zeer strikt diende nagevolgd te worden: van bilaterale stafcontacten kon dan ook geen sprake zijn.

 

Pierre van Zuylen toonde zich in zijn diplomatie zowel realistisch als opportunistisch. Hij hield zich de mogelijkheid voor de positie van België uit te spelen in de discussies tussen de grootmachten. Het Realpolitik concept van het appeasement was de Baron wel genegen, maar dan alleen als dit in Oost-Europa zou plaatsvinden. Zolang België en Congo met andere woorden maar gespaard zouden blijven. Ook binnen de eigen diplomatieke deinsde hij  er niet voor terug om zijn macht uit te spelen. De dreiging om met de Portugese verdragtekst naar de pers te stappen, het uitspelen van de katholieke senatoren bij de benoeming van de Kerchove en het bespelen van de publieke opinie via Le XXme Siècle bewijzen de geslepen persoonlijkheid van de Directeur-generaal. Zijn realistische houding bleek evenzeer in zijn visie over de herbezetting van de Rijnzone. De moderne technologie had het voordeel ervan geminimaliseerd en hij had er nooit aan gedacht de zone eeuwig te kunnen behouden. De gelijkberechtiging van Duitsland kon voor hem evenmin langer op zich laten wachten. Zijn opportunisme school hem vooral in het advies om steeds de kat uit de boom te kijken. De politiek van les Mains Libres maakte het mogelijk voor België om in geval van een Duitse invasie de reactie van de anderen af te wachten alvorens zelf haar positie te bepalen. Zijn houding in het Spaanse en Abessijnse dossier en de plannen om delen van Zuid-Nederland preventief te bezetten, ondersteunen onze stelling verder. Voor zijn pleidooi om de Belgische neutrale opstelling te laten garanderen door Engeland, kreeg hij vanuit Franse hoek het verwijt er anglofiele gevoelens op na te houden. Van Zuylen had Londen eerder bestempeld als de enige natuurlijke bondgenoot van België. Volgens ons was dit andermaal een opportunistische ingeving: Engeland zocht op dat moment de gulden middenweg tussen Parijs en Berlijn, van Zuylen hoopte daar het Belgische karretje aan vast te haken: de onpartijdigheid kon er maar baat bij hebben. Toen bleek dat Londen militair niet in staat was om Hitler een halt toe te roepen, kalfde het geloof van van Zuylen in Engeland af. Op dat moment zien we een verstrakking in de Onafhankelijkheidspolitiek optreden.

 

De meningsverschillen die over de jaren tussen het Paleis en de regering groeiden, kregen een verlengde binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanlangenhove en Spaak hadden al snel afgedaan voor Koning Leopold III en zijn secretaris Graaf Capelle. Davignon en van Zuylen werden als enigen nog vertrouwd door het Hof, een trend die zich tijdens de oorlog zou doorzetten. Niet verwonderlijk dat van Zuylen al snel als Koninklijke pion ingeschakeld werd in de Wetstraat 8. Zijn wantrouwen ten aanzien van Spaak, Vanlangenhove en Leghait groeide daardoor evenzeer verder aan. Van Zuylen had zich al vragen gesteld bij de houding van Vandervelde bij Mussolini en zijn achterdocht ten aanzien van socialistische Ministers minderde allesbehalve tijdens zijn samenwerking met Paul-Henri Spaak. De Baron kon maar niet begrijpen dat een ideologie boven het nationaal belang kwam te staan. Zijn rechtskatholieke achtergrond was natuurlijk niet vreemd aan zijn anti-socialistische gevoelens.

De Koning, Capelle, Davignon en van Zuylen wilden België voor alles uit de oorlog houden. Een strikte neutraliteit was daartoe de enige mogelijkheid. De Koning en zijn entourage, waar we Davignon en van Zuylen nu al mogen bij rekenen, werden daarbij een evenzeer geïnspireerd door de Nieuwe Orde-ideeën. De hoop op een versterking van de uitvoerende macht en een inkrimping van de democratische instellingen motiveerde hun visie om de Koning een grotere rol te laten spelen op alle bestuursvlakken. Dat het Buitenlands Beleid zo onder invloed van het Hof was komen te staan, lag in het verlengde van de Koninklijke traditie om op diplomatiek vlak steeds in de pap te brokken te hebben. Daartegenover stond de regering, met Spaak als koploper, Vanlangenhove en Leghait die hetzelfde doel nastreefden, maar bekommerd waren om wat er met het land zou gebeuren indien het toch tot een oorlog kwam. Zij waren eerder geneigd het geallieerde kamp geen stokken in de wielen te steken, in de hoop de naoorlogse uitgangspositie van België niet in het gedrang te brengen.

De bom die de Belgische Zelfstandigheidspolitiek jarenlang had ondermijnd, barstte pas in de zomer van 1940. Toen het eigenlijk al te laat was.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[189] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 249-268.; COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 260-264.; VAN DE MEERSSCHE, Internationale Politiek, 195-201.; KENNEDY, The Rise and Fall of the Great Powers, 364-375. en BELL, The origins of the Second World War in Europe, 141-160.

[190] HELMREICH, Belgium and Europe, 313.

[191] DUROSELLE, La Décadence: Politique étrangère de la France, 244.

[192] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 95.

[193] COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 43. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 467-468.

[194] VAN EENOO, “België en het Buitenland”, 325.

[195] VANLANGEHOVE, L’élaboration, 99-100.

[196] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 514-518 en 527.

[197] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 100.

[198] HYMANS, Mémoires, 602.

[199] HYMANS, Mémoires, 602-603.

[200] AMBZ, 11.179, Position internationale de Belgique, 14-01-1931, P. van Zuylen. 1e versie daterend van 15 juli 1930. In aangepaste versie: DDB, nr.230, 647-675.

[201] Ibidem, 1-3.

[202] Artikel van het Charter van de Volkenbond stipuleerde: Should any Member of the League resort to war in disregard of its covenants under Articles 12, 13 or 15, it shall ipso facto be deemed to have committed an act of war against all other Members of the League, which hereby undertake immediately to subject it to the severance of all trade or financial relations, the prohibition of all intercourse between their nationals and the nationals of the covenant-breaking State, and the prevention of all financial, commercial or personal intercourse between the nationals of the covenant-breaking State and the nationals of any other State, whether a Member of the League or not.

It shall be the duty of the Council in such case to recommend to the several Governments concerned what effective military, naval or air force the Members of the League shall severally contribute to the armed forces to be used to protect the covenants of the League.

The Members of the League agree, further, that they will mutually support one another in the financial and economic measures which are taken under this Article, in order to minimise the loss and inconvenience resulting from the above measures, and that they will mutually support one another in resisting any special measures aimed at one of their number by the covenant-breaking State, and that they will take the necessary steps to afford passage through their territory to the forces of any of the Members of the League which are co-operating to protect the covenants of the League. Bron: The Avalon Law Project at Yale Law School, 2005 (http://www.yale.edu/lawweb/avalon/leagcov.htm#art16)

[203] Ibidem, 4-7.

[204] Ibidem, 11.

[205] Ibidem, 8-13.

[206] Ibidem, 15.

[207] Ibidem, 14-21.

[208] Ibidem, 21-22.

[209] Ibidem, 22-30.

[210] Ibidem, 36.

[211] Ibidem, 34-37.

[212] Ibidem, 37.

[213] Ibidem, 43.

[214] Ibidem, 43.

[215] HYMANS, Mémoires, 604-605.

[216] AMBZ, 11.183, P. van Zuylen, oktober 1930. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 255.

[217] DDB, II, nr. 218, Gaiffier aan Hymans, 623-625.

[218] AMBZ, 11.183, P. van Zuylen, oktober 1930.

[219] In de discussie over het Militair Akkoord was het Waalse landsgedeelte duidelijk voorstander. De nieuwe stafchef van het Belgische leger had sinds enkele jaren voorzien om een verdediging in de diepte uit te werken. Daarbij zou het zuidelijke deel van het land al snel verlaten worden. Het plan was om meer naar het westen een ondoordringbare fortengordel uit te bouwen. Wallonië zag dit hoegenaamd niet zitten: dan werd de helft van het land overgelaten aan de totale vernieling. Minister van Defensie Albert Devèze was een hevig voorstander van het Militair Akkoord. Het was het enige plan om een integrale landsverdediging uit te bouwen.

[220] HYMANS, Mémoires, 616.

[221] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 538.

[222] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 539-540.

[223] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 545.

[224] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 258-261.

[225] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 553-555.

[226] HYMANS, Discours prononcé à la Chambre, 10.

[227] HYMANS, Discours prononcé à la Chambre, 16.

[228] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 3. en DDB, nr.223, Gaiffier aan Hymans, 635-637.

[229] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, I, 570.

[230] HELMREICH, Belgium and Europe, 317.

[231] DDB, II, nr.219, P.Hymans, 627.

[232] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 262-263. en VAN ROON, “België, Nederland en de Oslo-groep”, 69.

[233] DDB, II, nr.233, F.Vanlangenhove, 680-682. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 116.

[234] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 266.

[235] HYMANS, Discours prononcé à la Chambre, 15-16.

[236] KISSINGER, Diplomacy, 279.

[237] DE RAEYMAEKER, België’s Internationaal Beleid, 245-246.

[238] VAN DE MEERSSCHE, Internationale Politiek, 213.

[239] DDB, III, nr.4, Gaiffier aan Hymans, 36. Van Zuylen beschreef de conversatie in zijn memoires iets levendiger. Maarschalk Pétain zou aan Gaiffier gezegd hebben dat Frankrijk met of zonder instemming België zou ter hulp komen. “En ce cas, dit Gaiffier, nous vous recevrons à coups de canon”. Een krachtige, maar verdiende repliek aldus de Baron. VAN ZUYLEN, Mains Libres, 276.

[240] AMBZ, 11.183, P. van Zuylen, 26-01-1933.; DDB, III, in bijlage bij nr.6, 47-48. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 154-155.

[241] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 279-281.

[242] DDB, III, nr.6, Hymans aan Gaiffier, 39-46 en 46.

[243] DDB, III, nr.7, Hymans aan Gaiffier, 48-49.

[244] DDB, III, nr.28, Gaiffier aan Hymans, 109.

[245] AMBZ, 11.183, P. van Zuylen, 10-05-1933.

[246] Ibidem.

[247] AMBZ, 11.183, P. van Zuylen, 05-12-1933.; DDB, III, nr.86, Claudel aan Hymans, 247-248. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, 170-171.

[248] DDB, III, nr.96, nota van Zuylen, 272.

[249] DDB, III, nr.96, nota van Zuylen, 269-274 en 273.

[250] DE RAEYMAEKER, België’s Internationaal Beleid, 254.

[251] DDB, III, nr.114, Hymans aan Claudel, 317-318. Eerste versie Belgische antwoord: DDB, III, nr.89, Bedenkingen, 253-254. en DDB III, nr.121, Hymans aan Barthou, 337-338.

[252] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 285.

[253] DUROSELLE, La Décadence, 263-264.

[254] Zie: DE BROQUEVILLE, C. "Pourquoi j'ai parlé en mars 1934" in: Revue Générale belge, CXLI (1939) 289-298.

[255] DE RAEYMAEKER, België’s Internationaal Beleid, 261-262.

[256] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 295-296. en HELMREICH, Belgium and Europe, 321.

[257] HYMANS, Mémoires, 680.

[258] Cfr infra: HOOFDSTUK III 2.1.  AMBZ, 11.179, Position internationale de Belgique, 14-01-1931, P. van Zuylen. 1e versie daterend van 15 juli 1930.

[259] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 297.

[260] Toen op 2 augustus 1870 Frankrijk en de Duitse Bond, onder instigatie van Pruisen, slaags raakten, kwam Engelang tussenbeide om de twee partijen uit het Belgische grondgebeid te houden. Engeland sloot kort daarop twee verdragen, één met Frankrijk en één met Pruisen: in geval één van beide partijen de Belgische soevereiniteit zou schenden, mocht de andere België ter hulp komen om deze aanval af te slaan. Daarbij kon het rekenen op ondersteuning van Britse troepen. COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 129-130.

[261] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 297-298.

[262] PROVOOST, Vlaanderen en het  militair-politieke beleid, 178.

[263] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 298. en HYMANS, Mémoires, 680.

[264] DDB, III, nr.130, Missie Hymans, 366-370.

[265] KENNEDY, The Realities behind Diplomacy, 264-265.

[266] DDB, III, nr.130, Missie Hymans, 370-372. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 302-303.

[267] DDB, III, nr.130, Missie Hymans, 372. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 150.

[268] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 304.

[269] DDB, III, nr.130, Missie Hymans, 374.

[270] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 306.

[271] DDB, III, nr.132, P.Hymans, 384-385.; KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 22.; VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 309. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, 188-189.

[272] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 309.

[273] AKP, secretariaat Leopold III, 110/3, nota P.van Zuylen, 29-06-1934.

[274] Ibidem, 2.

[275] Ibidem, 3-5.

[276] Ibidem, 6-7.

[277] Ibidem, 9.

[278] Ibidem, 10-12.

[279] Ibidem, 12-13.

[280] Geciteerd in KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 23.

[281] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 313-314.

[282] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 23.

[283] DDB, III, nr.139, P. van Zuylen, 401-402.

[284] “L’Angleterre et l’inviolabilité de la Belgique”, in: Revue Générale belge, XXXVII (1934) 273-281.

[285] Dr. Provoost geeft er geen verdere verduidelijking bij. Het artikel staat gewoon opgenomen in de bibliografie onder de naam van van Zuylen. PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, 494.

[286] “L’Angleterre et l’inviolabilité de la Belgique”, 280.

[287] Zie Hoofdstuk III: 10.2.

[288] AKP, kabinet Leopold III, 75A, P. van Zuylen, december 1934.

[289] Ibidem, 2.

[290] Ibidem, 4-5.

[291] Ibidem, 15.

[292] Ibidem, 5-16.

[293] Ibidem, 21.

[294] Ibidem, 21.

[295] Ibidem, 17-22.

[296] Ibidem, 23-26.

[297] Ibidem, 33-37.

[298] Ibidem, 38.

[299] Ibidem, 39.

[300] Ibidem, 39-41.

[301] Ibidem, 42.

[302] DDB, III, nr.111, A. de Kerchove, 311.

[303] Zie daarvoor AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 08-11-1934.

[304] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 08-01-1935, 1-4.

[305] Ibidem, 4.

[306] Cfr. de uitspraken van Sir John Simon en Prime Minister Stanley Baldwin in de zomer van 1934.

[307] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 08-01-1935, 5-6.

[308] Ibidem, 6-11.

[309] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 279-281.

[310] VAN DE MEERSCHE, Internationale Politiek, 215. en LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 277-278.

[311] KISSINGER, Diplomacy, 296-297.

[312] “Wie vrede wil, bereide zich voor op oorlog”

[313] AMBZ, 11.115, André de Kerchove de Denterghem, januari 1935.

[314] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 20-04-1935.

[315] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 06-03-1935.

[316] Ibidem.

[317] Ibidem.

[318] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 22-03-1935.

[319] Paul Kennedy bracht later aan dat Londen er niet aan dacht om op dat moment niet aan dacht haar troepen buiten in te zetten op het continent: “The defence policies of the British Empire suggest once again that is was now a cautious, rather introspective power hoping for a peaceful life, a restoration of prosperity and the preservation of the status quo. These were years of relative placidity in international politics, which seemed to those in government to justify the running-down of the armed forces”. KENNEDY, Realities behind diplomacy, 275-276.

[320] Ibidem.

[321] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 10-04-1935.

[322] Ibidem, 3.

[323] Ibidem, 4.

[324] Ibidem, 4.

[325] Ibidem, 3-6.

[326] Ibidem, 6-7.

[327] Ibidem, 8.

[328] AMBZ, 11.179. P. van Zuylen, 12-02-1935.

[329] Zie: Hoofdstuk I: 7.5.

[330] AMBZ, 11.185, P. van Zuylen, 14-06-1935.

[331] Londen ging er van uit dat het Britse imperium door twee landen bedreigd werd: Japen en Duitsland. Het leger kon beide gevaren niet tegelijkertijd aan, zodat Londen prioriteiten moest stellen. Door de honger van de Duitsland door middel van appeasement te stillen, hoopte de Engelse regering samen met  Washington de Japanse dreiging in het Oosten een halt toe te roepen. KENNEDY, The Rise and Fall of Great Powers, 433.

[332] AKP, secretariaat Leopold III, nr.110/19, P. van Zuylen, 20-04-1935.

[333] Ibidem, P. van Zuylen, 20-04-1935.

[334] Ibidem, P. van Zuylen, 20-04-1935.

[335] AKP, secretariaat Leopold III, 110/19, P. van Zuylen, 03-06-1935.

[336] Ibidem, P. van Zuylen, 03-06-1935.

[337] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 201.

[338] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 24-04-1935.

[339] DUROSELLE, La décadance: Politique étrangère de la France, 102-112.; LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 279-280. en VAN DE MEERSSCHE, Internationale Politiek, 216.

[340] De weigering van Parijs om militaire steun te sturen naar Tsjecho-Slowakije in september 1938 zorgde door deze bepaling dat Moskou niet verplicht was te reageren op de Duitse dreiging. VAN DE MEERSSCHE, Internationale Politiek, 216.

[341] DDB, III, nr.155. F. Vanlangenhove, 434-436.

[342] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 06-06-1935.

[343] LUYKX, Politieke Geschiedenis van België, 350.

[344] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 157-158.

[345] D’YDEWALLE, “L’ambassade de Belgique à Paris”, 47.

[346] CONVENTS, “Diplomatie en ‘Realpolitik’”, 234-235. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 161.

[347] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 161.

[348] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.3. [mijn nummering]

[349] Ibidem.

[350] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.9.

[351] De Kerchove ging soms verder in zijn uitspraken over de Belgisch-Duitse relaties dan Brussel bereid was te gaan. In juni 1934 werd hij door Minister Henri Jaspar nog op de vingers getikt omwille van zijn overenthousiasme in zijn contacten met Duitse officïelen en dit vooral om de Belgische aanhangers van Franse koers niet voor het hoofd te stoten. Vooral zijn bezoek aan de Rijkspartijdagen in september 1934 werd in Brussel niet op prijs gesteld. CONVENTS, “Diplomatie en Realpolitik”, 210-211 en 216.

[352] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.9.

[353] Ibidem.

[354] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.10.

[355] Ibidem.

[356] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.5.

[357] Ibidem.

[358] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.4.

[359] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.2.

[360] Ahin, aantekeningen P. van Zuylen, nr.11.

[361] Op het Kasteel van Ahin vonden we brieven met felicitaties van ondermeer Henri Jaspar en Paul Hymans terug.

[362] Zijn onderstreping. Ahin, brief Gustaphe van Zuylen, 09-09-1935.

[363] AKP, Archief Grootmaarschalk Leopold III, nr. 477.

[364] KB 05-03-1935.

[365] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 161.

[366] KERREMANS, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 139.

[367] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 281. en KERREMANS, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 212.

[368] KISSINGER, Diplomacy, 298-299.

[369] WALTERS, History of the League of Nations, 659-662.

[370] [370] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 282. en KERREMANS, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 212.

[371] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 28.

[372] SAENEN, Belgisch-Italiaanse Betrekkingen, 32-33.

[373] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 273.; SAENEN, Belgisch-Italiaanse betrekkingen, 33. en DECLERCQ, Tussen Quirinaal en Koudenberg, 159-164.

[374] We dienen de nuancering te maken dat het Waalse landsgedeelte dit vooral deed omwille van de Italiaanse deelname aan Locarno. Wallonië stond in de vuurlinie tijdens een eerstvolgend West-Europees conflict. Een Duitse invasie kon nog altijd opteren om enkel door Zuid-België naar Frankrijk op te rukken en daarbij Vlaanderen ongemoeid te laten. Daarnaast speelden de ideologische motieven natuurlijk ook een rol. VAN HAVER, Onmacht der Verdeelden, 138-139. en BASTIN, L’affaire d’Ethiopie, 413.

[375] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 273.; JANSSENS, “Leopold III”, 105-107. en VANWELKENHUYZEN, “Le guêpiér éthiopien”, 19.

[376] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 323.

[377] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 323.

[378] Handelingen van de Senaat, 1935-1936, 220-221. en MILLER, Belgian Foreign Policy, 215-216.

[379] ROTHSCHILD, Chemins de Munich, 143.

[380] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 329.

[381] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 330-331.

[382] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 273-277.; PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 203-204.; KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 29-30. en WILLEQUET, “Regards sur la politique belge d’indépendance”, 4-6.

[383] Zie daarvoor: VOS. Tegen het Franco-Belgisch militair accoord en voor een politiek van vrijwillige neutraliteit. Brussel, 1935.

[384] Zie DDB, III, nr.158, de Kerchove aan Van Zeeland, 447-449.

[385] EMMERSON, Rhineland crisis, 76-77.

[386] DDB, III, nr.159. Devèze aan Van Zeeland, 451.

[387] DDB, IV, nr.3, P. van Zuylen, 42-44.

[388] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 15-01-1936.

[389] AMBZ, 11.063, P. van Zuylen, 20-01-1936.

[390] AMBZ, 11.179. P. van Zuylen, 22-01-1936.

[391] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 03-02-1936.

[392] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 20-02-1936.

[393] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 06-02-1936. en AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 20-02-1936.

[394] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen aan Vanlangenhove, 27-02-1936.

[395] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen aan Vanlangenhove, 27-02-1936.

[396] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 341.; PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, 259-280. en KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 49-54.

[397] DUROSELLE, La Décadence, 241-242.

[398] Krantenkop geciteerd in ROTHSCHILD, Les Chemins de Munich, 165.

[399] EMMERSON, Rhineland Crisis, 97-100.

[400] MUULS, Quarante Années, 73.

[401] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 09-03-1936.

[402] Ondanks de stoere taal die in Parijs verkondigd werd, stond Frankrijk niet te popelen om de Duitse troepen manu militare uit het Rijnland te verdrijven. Geruchten over de herbezetting deden al enige maanden de ronde en Frankrijk had geen plannen opgesteld om deze actie militair tegen te gaan. Volgens Duroselle ging Generaal Gamelin, de stafchef van het Franse leger, er toen al van uit de superioriteit van het Duitse leger. Daarenboven was de Franse Generale Staf bevreesd om de frontale aanval op de Duitse Rijnlinies, net als in 1914 catastrofaal te zien eindigen. DUROSELLE, La Décadence, 164-167.

[403] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 59-61. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, 296-298.

[404] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 62.

[405] Alhoewel dat ook niet waar was, Parijs maakte zich op om naar de stembus te trekken. De Franse politici vreesden afgerekend te worden op de troepenmobilisatie.

[406] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 353-354.

[407] Geciteerd in KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 60.

[408] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 11-03-1936. en VANLANGENHOVE, La Belgique en quête de sécurité, 96-97.

[409] MUULS, Quarante Années, 74-75.

[410] Fernand Muûls verklaarde de hand te hebben in sommige van deze stukken. MUULS, Quarante Années, 78.

[411] MUULS, Quarante Années, 82. en AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 14-03-1936 en 16-03-1936.

[412] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 14-03-1936 en 16-03-1936.

[413] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 336-339. en COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 278-279.

[414] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 351-352.; KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 67-68. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 356.

[415] VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 485-488.

[416] Ibidem, 488-490.

[417] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 266-267.

[418] VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 492.

[419] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 267. en Zie ook: VAN MAELE, B. De buitenlandse betrekkingen van Belgisch Congo aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog (1939-1940). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Departement Geschiedenis RUGent, 1999.

[420] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 266.

[421] Cfr. supra: Hoofdstuk III: 4.2.

[422] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 280-281.

[423] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 82-84.

[424] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 357-358.

[425] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 54.

[426] DEVOLDER, “De Belgisch-Duitse betrekkingen”, 261-262.

[427] DDB, IV, nr.70, F. Vanlangenhove, 190-191.

[428] DDB, IV, nr.77, F. Vanlangenhove, 215.

[429] Ibidem, 213-218.

[430] DDB, IV, nr.88, F. Vanlangenhove, 233-236.

[431] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 303-306 en 317-320.

[432] SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 11-13.

[433] MUULS, Quarante Années, 77.

[434] Ibidem, 77.

[435] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, april 1936.

[436] Dit had hij rond die tijd ook verteld aan Fernand Muûls. Zie: MUULS, Quarante Années, 89.

[437] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 358-360.

[438] Ibidem, 361.

[439] Ibidem, 361-361.

[440] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 08-04-1936.

[441] Ibidem.

[442] DDF, 2me série, II, nr.27, Laroche à Flandin, 53.

[443] DDF, 2me série, II, nr.27, Laroche à Flandin, 53.

[444] Ibidem, 53-54.

[445] DDF, 2me série, II, nr.128, Gazel à Delbos, 180.

[446] JANSSENS, “Leopold III”, 104.

[447] AKP, Secretariaat Leopold III, XV-1, note pour le Roi, R. Capelle, 28-03-1936.

[448] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, april 1936.

[449] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 30-04-1936.

[450] AMBZ, 11.179, P. van Zuylen, 05-05-1936.

[451] DUROSELLE, La Décadence, 296.

[452] DUROSELLE, La Décadence, 296-297.

[453] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 95-100 en 105.; DUMOULIN, Spaak, 69-70.; COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 55-56.; WILLEQUET, P.-H. Spaak: un homme, des combats, 49.; SPAAK, Combats inachevé, 37-38. en LUYKX, Politieke Geschiedenis van België, 350.

[454] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 102.

[455] DDB, IV, nr.92, F. Vanlangenhove, 242.

[456] JANSSENS, “Leopold III”, 114.

[457] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 283.

[458] Ibidem.

[459] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 394-396. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 358-359.

[460] ROTHSCHILD, Les Chemins de Munich, 246.

[461] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 114.

[462] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 363.

[463] DDB, IV, nr.103, P. van Zuylen, 255-256.

[464] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 116.

[465] DDB, IV, nr.104, de Kerchove aan Spaak, 259.

[466] DDB, IV, nr.112, Spaak aan de Kerchove, 269-273.

[467] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 12-09-1936. en PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek, II, 364-365.

[468] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek, II, 365.

[469] DDB, IV, nr.106, P. van Zuylen, 264-265.

[470] AMBZ, 11.115, La révision des accords de Locarno, P. van Zuylen, 16-09-1936, 1-2. Zie eveneens: AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, La révision des accords de Locarno, P. van Zuylen, 16-09-1936.

[471] AMBZ, 11.115, La révision des accords de Locarno, P. van Zuylen, 16-09-1936, 5.

[472] Ibidem, 6-9.

[473] Ibidem, 9-10.

[474] Ibidem, 11-13.

[475] Ibidem, 14.

[476] Zie: AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, september 1936.

[477] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, september 1936.

[478] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 56.

[479] DDB, IV, nr.119, P. van Zuylen, 293.

[480] DDB, IV, nr.120, P. van Zuylen, 294-296.; VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 365. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 209.

[481] DDB, IV, nr.121, P. van Zuylen, 297-299. en DDF, 2me série, III, nr.392, Laroche à Delbos, 417-421.

[482] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 367.

[483] Ibidem, 366-368.

[484] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 120.

[485] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 56-57.; PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 376-377.; COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 57. en DUMOULIN, Spaak, 80-81. CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 117.

[486] Voor de volledige tekst: DDB, IV, nr.128, Discours du Roi, 323-328.

[487] Geciteerd in VAN ZUYLEN, Mains Libres, 370.

[488] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 58-59.; JANSSENS, “Leopold III”, 115-116.; COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 288.; KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 136-138. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 369-370.

[489] Volgens Robert Rothschild zou Léon Blum het de Koning nooit vergeven hebben en was hij daarom dan ook niet bereid de pers te muilkorven. ROTHSCHILD, Les Chemins de Munich, 247-248. COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 58.

[490] MUULS, Quarante Années, 95.

[491] VANLANGENHOVE, La Belgique en quête de sécurité, 109-110.

[492] DDF, 2me série, III, nr.392, Laroche à Delbos, 599-600.

[493] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 141-142.

[494] DDB, IV, nr.138, de Kerchove aan Spaak, 344-348.

[495] KONINCKX, Leopold III, 63.

[496] Zie: DDB, IV, nr.161, de Kerchove aan Spaak, 408-414.

[497] AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, R. Capelle, 01-11-1936. en BRIEVEN, “de Frans-Belgische relatie”, 28-29.

[498] AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, R. Capelle, 01-11-1936.Alsook: STENGERS, De Koningen der Belgen, 155-156.

[499] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 394-395. en KONINCKX, Leopold III, 63.

[500] AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, R. Capelle, 01-11-1936.

[501] AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, R. Capelle, 01-11-1936.

[502] Zie daarvoor Almanach Royal, (1922) 155 en (1926) 171. Capelle was toen onder-directeur van de Sectie Noordwest-Europa waarvoor van Zuylen bevoegd was.

[503] DDB, IV, nr.150, P. van Zuylen, 380-381.

[504] RENOUVIN en WILLEQUET, Les relations militaires franco-belges, 65-67.

[505] Ibidem, nota P. van Zuylen, 61.

[506] Ibidem, nota P. van Zuylen, 60-62.

[507] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 23-11-1936.

[508] VANLANGENHOVE, F. "Davignon, Jacques" in: Biographie Nationale, XXXIX (1976) 224-236.

[509] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 66B, Note pour le Roi, R. Capelle, 21-12-1936.

[510] JANSSENS, “Van ongebondenheid naar neutraliteit”, 68.

[511] Zie 9.5 om het waarom van deze geheimhouding.

[512] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 147-154.

[513] DDB, IV, nr.168, P. van Zuylen, 428-429.

[514] DDB, IV, nr.170, P. van Zuylen, 432-435.

[515] Het echte Appeasement-beleid zou pas in 1938 ingang vinden, maar Paul Kennedy toonde aan dat het diplomatiek concept al sinds het midden van de 19e eeuw in Engeland opgang maakte. In december 1937 waarschuwde de Britse legerleiding dat de strijdkrachten niet in staat waren Italië, Japan en Duitsland tegelijkertijd in toom te houden: “We cannot exaggerate the importance from the point of view of Imperial Defence to any political of international action which could be taken to reduce the number of our potential ennemies and to gain the support of potential allies”. KENNEDY, “The tradition of Appeasement in British Foreign Policy”, 205.

[516] Op 25 november 1936 hadden Duitsland en Japan het Anti-Kominternpact gesloten. Het pact voorzag erin dat beiden in geval de ene in een oorlog met de Sovjetunie verzeild raakt, de andere geen daden zou stellen die voordelig konden zijn voor het Communistische Rusland. Cfr. LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 287. en KERREMANS, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 215.

[517] AMBZ, 11.115, P. van Zuylen, 17-12-1936.

[518] Ibidem.

[519] AMBZ, 11.115, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 03-12-1936. en AKP, secretariaat Leopold III, XV/3, P. van Zuylen, 03-12-1936.

[520] Cfr. 9.3.

[521] AMBZ, 11.115, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 03-12-1936.

[522] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 428-429.

[523] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 166.

[524] DDB, IV, nr.192, Circulaire d’information, 492-493.

[525] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 380-381.

[526] DDB, IV, nr.186, J. Davignon, 484.

[527] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 72, Note remise par le Roi au Vicomte Davignon, 28-01-1937.

[528] Ibidem. En dit in tegenstelling tot de verklaring in de circulaire van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 februari ’37. DDB, IV, nr.192, Circulaire d’information, 493.

[529] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 382-383.

[530] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 75, nota R. Capelle, 05-02-1937.

[531] Ibidem.

[532] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 431-432.

[533] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 76, brief van Zuylen aan Capelle, 22-02-1937.

[534] Cfr. 4. Que doit-on faire en cas de guerre?

[535] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 76, bijgevoegde nota P. van Zuylen, 22-01-1937.

[536] DDB, IV, nr.206, de Kerchove aan Spaak, 520.

[537] Ibidem, 518-523.

[538] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 100, entretien avec MM. van Langenhove et van Zuylen, R. Capelle, 15-03-1937.

[539] Cfr. supra 10.3.

[540] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 100, entretien avec MM. van Langenhove et van Zuylen, R. Capelle, 15-03-1937.

[541] Ibidem.

[542] Ibidem.

[543] Voor het Plan Snouck zie: COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 282.; VANLANGENHOVE, L’élaboration, 197. en KLAASSEN, “Het plan-Snouck, een staal van Nederlandse afzijdigheidspolitiek in 1936-1937”, in: N. VAN SAS ed., De Kracht van Nederland, Brecht, 1991, 109-118.

[544] AKP, secretariaat Leopold III, 100, R. Capelle, 15-03-1937.

[545] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 112, message de P. van Zuylen, eind maart.

[546] JANSSENS, “Leopold III”, 120 en KONINCKX, Leopold III, 68-69.

[547] DDB, IV, nr.218, P. van Zuylen, 543-544.

[548] Ibidem, 545.

[549] Ibidem, 545-546.

[550] DDB, IV, nr.219, P. van Zuylen, 547.

[551] DDB, IV, nr.217, P. van Zuylen, 541-542.

[552] DDB, IV, nr.219, P. van Zuylen, 548-549. Brauer had zich ook druk gemaakt over het gerucht als zou de Koning in Londen beloofd hebben het Britse leger te verwittigen indien militaire vliegtuigen poogden onze grenzen te schenden. Van Zuylen riposteerde daar bijzonder laconiek op: “si en temps de geurre, une flotte aérienne tentait de violer notre ciel, nous ne nous bornerions pas à le signaler, mais nous la canonnerions!”. Ibidem, 548.

[553] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 385.

[554] Zie: Hoofdstuk I, 7.2.

[555] Ibidem, 386.

[556] AKP, secretariaat Leopold III, XV/6, 119C, P. van Zuylen, 10-04-1937.

[557] AKP, secretariaat Leopold III, XV/6, onbekend nummer, R. Capelle, 19-04-1937.

[558] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 386.

[559] DDB, IV, nr.222, P. van Zuylen, 553-556.

[560] AKP, secretariaat Leopold III, XV/6, onbekend nummer, Note pour le Roi, R. Capelle, 22-04-1937.

[561] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 388. Voor de volledige tekst: DE RAEYMAEKER, Belgïë’s internationaal beleid, 425-427.

[562] DDB, IV, nr.228, F. Vanlangenhove, 565.

[563] PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid, II, 437-438.

[564] RENOUVIN en WILLEQUET, Les relations militaires franco-belges, 33.

[565] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 401.

[566] Zie: DDB, IV, nr.225, F. Vanlangenhove, 558-559.

[567] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 401-404.

[568] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 175-180.; DAVIGNON, Berlin 1936-1940, 57-63. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 405-411.Voor de volledige tekst: DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 455-457.

[569] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 285-287.; VAN DE MEERSSCHE, Internationale politiek, 220-221. en COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 284-285.

[570] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 426-427.

[571] VAN DE MEERSSCHE, Internationale politiek, 220-221.  en LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 285-287.

[572] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 422-425.

[573] Geciteerd in COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 285.; VANLANGENHOVE, L’élaboration, 298. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 424.

[574] DENUIT-SOMERHAUSEN, “La Belgique au comité de non-intervention”, 17.

[575] DUMOULIN, Spaak, 86-87.

[576] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 428.

[577] Volgens van Zuylen was dit een wraakactie vanwege de Madrileense autoriteiten. De Belgische zaakgelastigde Berryer verleende in zijn residentie asiel aan personen die door doodseskaders werden opgejaagd. De Borchgraeve kwam op 20 december niet terug na een autorit, waarna zijn stoffelijk overschot enkele dagen later werd teruggevonden. De autopsie toonde aan dat de man vermoord werd. Madrid kon geen uitleg verschaffen over de omstandigheden en was weigerachtig ten aanzien van een grondig onderzoek. Het departement Politiek kreeg de opdracht een dossier samen te stellen om de zaak aanhangig te maken voor het Internationaal Gerechtshof. Korte tijd later plooide Madrid en nam het daarmee onrechtstreeks de verantwoordelijkheid voor de moord op zich. Zie daarvoor: VAN ZUYLEN, Mains Libres, 428-430. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 300.

[578] Zie daarvoor: POLASKY, “The insider as outsider: Emile Vandervelde and the Spanish Civil War”. In: BTNG,XVIII (1987) 343-357.

[579] Zie onder meer de nota van van Zuylen op 20 november 1937: in AMBZ, 11.169, P. van Zuylen, 20-11-1937.

[580] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 286.

[581] AKP, secretariaat Leopold III, XV/7, 173, Note pour le Roi, R. Capelle, 10-12-1937. In bijlage de nota van van Zuylen op datum van 06-12-1937.

[582] Ibidem.

[583] SAELENS, “Le P.O.B. et la reconnaissance de Burgos”, 297.

[584] AKP, secretariaat Leopold III, XV/8, 201, Position Internationale de la Belgique, R. Capelle, 05-02-1938.

[585] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 431.

[586] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 301.

[587] AMBZ, 11.169, P. van Zuylen, 19-10-1938. Ook Prospes Poswick, de ondergeschikte van van Zuylen toonde zich al enige tijd duidelijk voorstander.

[588] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 286. en DUMOULIN, Spaak, 121-126.

[589] AMBZ, 11.169, P. van Zuylen, 24-02-1939 en 08-03-1939.

[590] COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 287. De overeenkomst met Franco in zake de economische en commerciële aspecten werd eerder op 16 januari getekend. Zie: BOEYAERT, Belgische belangen in het Spanje van de Burgeroorlog, 22.

[591] BOEYAERT, Belgische belangen in het Spanje van de Burgeroorlog, 19-21.

[592] Hij refereert in het artikel naar de p429, waarin van Zuylen de Madrileense autoriteiten verantwoordelijk stelt voor de dood van de Borchgraeve. SALMON, “La reconnaissance du gouvernement de Burgos”, 139.

[593] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 432-433.

[594] KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 158-159.

[595] VAN ROON, Kleine landen in crisistijd, 188-190. en DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 434-436. We willen er wel op wijzen dat Fernand Vanlangenhove al in februari 1931 pleitte voor een nauwere samenwerking met de Oslo-landen. Zie: Hoofdstuk II 2.1.

[596] WALTERS, History of the League of Nations, 709-715.

[597] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 436-437. en KIEFT, Belgium’s return to neutrality, 159-160.

[598] Zie: AKP, secretariaat Leopold III, XV/2, P. van Zuylen, 16-09-1936.

[599] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 373-378.

[600] MARTIN, “De Duitse vijfde kolonne in België”, 105.

[601] In bijlage bij AKP, secretariaat Leopold III, XV/3, 35, Note pour le Roi, R. Capelle, november 1936.

[602] Ibidem.

[603] Zie: infra Hoofdstuk II 8. De Realpolitiker

[604] AKP, secretariaat Leopold III, XV/3, 35, Note pour le Roi, L. Wodon, 18-11-1936.

[605] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 84, brief Koning aan Spaak, 21-02-1937.

[606] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging G. Baetse, 02-12-1946.

[607] MARTIN, “De Duitse vijfde kolonne in België”, 105.

[608] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/12, 1, R. Capelle, 1-08-1939.

[609] Zie: VANLANGENHOVE, F. “Bourquin, Maurice”, in: Biographie Nationale, XXXVII (1971-1972) 86-91.

[610] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 59B, van Zuylen aan Bourquin, 15-12-1936.

[611] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 61, Note pour le Roi, R. Capelle, 16-12-1936.

[612] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 468-469.

[613] AKP, kabinet Leopold III, 84 Modifications du Pacte de la SDN, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 03-01-1938.

[614] DE RAEYMAEKER, België’s internationaal beleid, 472-477.; COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 298. en VAN ZUYLEN, Mains Libres, 442.

[615] KONINCKX, Leopold III, 75.

[616] DDF, 2me série, III, nr.128, Gazel à Delbos, 186.

[617] Zie: Hoofdstuk II: 2.1.

[618] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 282.

[619] CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 70-71.

[620] AKP, secretariaat Leopold III, 110/15, Note Pour le Roi, R. Capelle, 15-05-1936.

[621] AKP, secretariaat Leopold III, XV/3, 47B, Note pour le Roi, R. Capelle, 03-12-1936.

[622] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 52B, de Kerchove aan de Koning, 07-12-1936.

[623] Zie: infra 9.3.

[624] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 70, Note pour le Roi, R. Capelle, 12-01-1937.

[625] AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 75, Note pour le Roi, R. Capelle, 05-02-1937.

[626] Zie: AKP, secretariaat Leopold III, XV/4, 79, Note pour le Roi, R. Capelle, 09-02-1937. en CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 71.

[627] DECLERQ, Tussen Quirinaal en Koudenberg, 166-167.

[628] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 92, Note pour le Roi, R. Capelle, 04-03-1937.; CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 71. en JANSSENS, “Leopold III”, 121-122.

[629] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 100, entretien avec MM. van Langenhove et van Zuylen, R. Capelle, 15-03-1937.

[630] AKP, secretariaat Leopold III, XV/5, 102, Entretien du Roi et du Comte de Kerchove, 17-03-1937. en Ibidem, XV/6, 117, Note pour le Roi, R. Capelle, 01-04-1937.

[631] CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 71.; BRIEVEN, “De Frans-Belgische relatie”, 28.  en VIAENE, “Dans l’antichambre de l’appeasement”, in: La Belgique et l'Italie au XXe siècle (Belgisch Historisch Instituut te Rome/Institut Historique Belge à Rome, ter perse).

[632] AKP, secretariaat Leopold III, XV/7, 173, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 10-12-1937.

[633] Edouard Leghait was sinds 1928 in dienst bij het Belgische diplomatiek corps. In 1936 werd hij kabinetschef van Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak. “Leghait, Edouard”, in: Le Livre Bleu, 318.

[634] AKP, secretariaat Leopold III, XV/7, 193, Note pour le Roi, R. Capelle, 19-01-1938.

[635] AKP, secretariaat Leopold III, XV/8, 203, Entretien avec Baron van Zuylen, R. Capelle, 07-02-1938. en AMBZ, 11.179, Nomination d’un Ambassadeur à Rome, P. van Zuylen, 07-02-1938.

[636] AKP, secretariaat Leopold III, XV/8, 201, Position internationale de Belgique, R. Capelle, 05-02-1938.

[637] Ibidem.

[638] AKP, secretariaat Leopold III, IIc/J, Leopold III aan P.-E. Janson, 09-02-1938.

[639] CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 75.

[640] VIAENE, “Dans l’antichambre de l’appeasement”, in: La Belgique et l'Italie au XXe siècle (Belgisch Historisch Instituut te Rome/Institut Historique Belge à Rome, ter perse).

[641] AKP, secretariaat Leopold III, XV/8, 209, van Zuylen aan Capelle, 14-02-1938 en ibidem, XV/8, 241, Situation Internationale, R. Capelle, 23-05-1937.

[642] AMBZ, 11.179, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, februari 1938.

[643] AMBZ, 11.063, Conversation avec le Ministre de Roumanie, P. van Zuylen, 23-03-1938.

[644] AMBZ, 11.063, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 12-03-1938.

[645] BELL, The origins of the Second World War in Europe, 197-198.

[646] Cfr. Infra Hoofdstuk III: 7.1 Los van Frankrijk.

[647] AMBZ, 11.179, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 13-09-1938.

[648] JANSSENS, “Leopold III”, 122-123.

[649] AMBZ, 11.179, Note pour le Ministre, P. van Zuylen, 13-09-1938. en PEARCE, “De Tsjechoslowaakse kwestie”, 49-51.

[650] HELMREICH, Belgium and Europe, 344.

[651] PEARCE, “De Tsjechoslowaakse kwestie”, 56.

[652] AMBZ, 11.963, Nos relations avec les Pays-Bas, P. van Zuylen, 18-11-1938.

[653] ALEXANDER, “Cas Hollande-Krisis”, 8-24. Zie ook: VANWELKENHUYZEN, J. "Le cas ‘Hollande’: la Belgique aurait déclaré la guerre a l’Allemagne" in: Guerres mondiales et conflits contemporains, IIIL (1997) 115-128.

[654] VAN ZUYLEN, Mains Libres 462-463. en CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 145-146.

[655] ALEXANDER, “Cas Hollande-Krisis”, 30-31. en VAN WAESBERGHE, “De Belgisch-Nederlandse verhoudingen, 121.

[656] VAN OVERSTRAETEN, Albert I – Léopold III, 319-320.

[657] DDB, V, nr.52, P. van Zuylen, 158-161.; Ibidem, nr.66, P. van Zuylen, 189-190. en ibidem, nr.70, P. van Zuylen, 13-06-1939, 201-205. Een vermoeden dat Vanlangenhove trouwens ook deelde. VANLANGENHOVE, L’élaboration, 318.

[658] AKP, secretariaat Leopold III, XV/11, 299, gesprek Capelle en Le Tellier, 18-03-1939.

[659] VAN WAESBERGHE, “De Belgische-Nederlandse Betrekkingen”, 129-130.

[660] AKP, secretariaat Leopold III, XV/11, 304, gesprek Capelle met Davignon, 03-04-1939.

[661] VAN OVERSTRAETEN, Albert I – Léopold III, 331.

[662] Geciteerd in VAN WAESBERGHE, “De Belgisch-Nederlandse Betrekkingen”, 138-140.

[663] DDB, V, nr.70, P. van Zuylen, 201-205. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 316-317.

[664] DDB, V, nr.74, La question des contacts d’Etat-majors, P. van Zuylen, 213-215.

[665] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, 302-309.; VAN DE MEERSSCHE, Internationale Politiek, 246-247.; KISSINGER, Diplomacy, 350-353. en COOLSAET, België en zijn Buitenlands Beleid, 303.

[666] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 103-109. en SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 11-13.

[667] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 109.; SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 22., AKP, secretariaat Leopold III, XVA/12, 6 en 7, Note pour le Roi, R. Capelle, 27-08-1939 en 28-08-1939. DDB, V, nr.129, P. van Zuylen, 309.

[668] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/12, 12, van Zuylen aan Capelle, 01-09-1939.

[669] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/12, 60, R. Capelle, eind september.; BRIEVEN, “De Frans-Belgische relatie”, 29-30.  en RENOUVIN en WILLEQUET, Les Relations Militaires Franco-Belges, 82-83.

[670] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/12, 44, R. Capelle, 15-09-1939. en Ibidem, XVA/13, 69, R. Capelle, 03-10-1939.

[671] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/13, 69, Que ferons-nous en cas de geurre?, P. van Zuylen, 22-09-1939, 6.

[672] Ibidem, 6.

[673] Ibidem, 7.

[674] Ibidem, 10.

[675] Ibidem, 12.

[676] Ibidem, 18.

[677] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/13, Relations avec le gouvernement Polonais, R. Capelle, 17-10-1939.

[678] Ibidem. en SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 47.

[679] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/13, Davignon aan van Zuylen, 24-10-1939.

[680] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 494-496.; VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 131-133.; VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 404.; VANLANGENHOVE, L’élaboration, 341.; DDB, V, nr.182, P. van Zuylen, 397-399. en CAPELLE, 18 ans auprès du Roi, 166-167.

[681] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 496.

[682] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 496.-510.; VANWELKENHUYZEN, Les avertissements qui venaient de Berlin, 33-47.; VANLANGENHOVE, L’élaboration, 345-347. en SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 61-64.

[683] VAN WAESBERGHE, “De Belgisch-Nederlandse betrekkingen”, 160-161.; KONINCKX, Leopold III, 160-161. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 137-140.

[684] FPHS, F018, D0342, Leopold III aan Spaak, 23-11-1939.; SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 77. en KONINCKX, Leopold III, 162-163. Davignon toonde zich in Berlijn een vurige voorstander van de Belgische Onafhankelijkheidspolitiek. Daarenboven werkte hij aan een verbetering in de bilaterale relaties. Zo fervent zelfs dat dr. Dirk Martin zijn artikel zich afvraagt of zijn goedkeuring voor het regime al dan niet uit pragmatische overweging was. MARTIN, “De Duitse vijfde kolonne”, 96.

[685] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 515-517.; VAN OVERSTRAETEN, Au service du Roi, 162-164.; VAN WAESBERGHE, “De Belgisch-Nederlandse betrekkingen”, 166-167.; VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 500-503. Zie ook de nota van Octave Louwers in DDB, V, nr.48, 144-150.

[686] DDB, V, nr.204, P. van Zuylen, 438-439.

[687] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/15, Conversation avec M. Richard, P. van Zuylen, 23-12-1939.

[688] JANSSENS, “België in januari 1940”, 461.

[689] VANWELKENHUYZEN, “Les avertissements de Rome”, 271-272. Mussolini liet doelbewust deze informatie lekken. Hij wilde daarmee vermijden dat Hitler te snel tot actie zou overgaan. Italië achtte zichzelf nog niet klaar om ten strijde te trekken. Het manoeuvre van Mussolini dient volledig in het eigen belang gezien te worden.

[690] DDB, V, nr.213, P. van Zuylen, 458., VAN ZUYLEN, Mains Libres, 522. en AKP, secretariaat Leopold III, XVA/15, Note pour le Roi, R. Capelle, 10-01-1940.

[691] Heden ten dage in de fusiegemeente Maasmechelen.

[692] VANWELKENHUYZEN, “Het alarm van januari 1940”, 127-129. en JANSSENS, “België in januari 1940”, 462-463.

[693] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 523-526.; SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 90.; VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 456.; VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III,151. en VANLANGENHOVE, L’élaboration, 355.

[694] JANSSENS, “België in januari 1940”, 464-469.; STENGERS, Léopold III, 21-23.; VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 151-154. en COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 304-305.

[695] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 357-358.

[696] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 535.

[697] VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 468.

[698] SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 99.

[699] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 358. zie ook: JANSSENS, “België in januari 1940”, 469-470. en VANWELKENHUYZEN, Les avertissements, 103-104.

[700] COGELS, Souvenirs d’un diplomate, 52.

[701] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 535-536. en KONINCKX, Leopold III, 180-182.

[702] VAN ZUYLEN, Mains Libres, 537. en VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 470.

[703] SOMA, AA 1423/7/1/1758, Reinseignement, Deuxième bureau de l'Etat-Major de l'Armée, 11-03-1940.

[704] Ibidem.

[705] Zie: Hoofdstuk II: 10.2.

[706] SOMA, AA 1423/7/1/1758, Reinseignement, Deuxième bureau de l'Etat-Major de l'Armée, 11-03-1940.

[707] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[708] VANWELKENHUYZEN, “De diplomatieke conferentie van 5 april 1940”, 184-199.

[709] SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 141.

[710] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 161-162. en SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 142.

[711] DDB, V, nr.228, P.-H. Spaak, 478-479.

[712] VANLANGENHOVE, L’élaboration, 365-367.; VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 160.; VANWELKENHUYZEN, Les avertissements, 182-183.; AKP, secretariaat Leopold III, XVA/18, 396, Note pour le Roi, R. Capelle, 10-04-1940. en SOMA, AA1276, Map1, Effort du Roi pour écarter la guerre (printemps 1939 au 10 mai 1940), R. Capelle, 143.

[713] AKP, secretariaat Leopold III, XVA/18, 427, Capelle aan Le Tellier, 18-04-1940.