Seksueel geweld in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. 1890-1930. Een bijdrage tot de geschiedenis van de seksuele mentaliteit en de machtsverhouding tussen man en vrouw in wetgeving, rechtspraak en dagelijks leven. (Famke Vekeman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Algemene inleiding

 

Hoofdstuk I: Probleemstelling

 

§ 1. Historisch kader van het onderzoek

 

De geschiedenis van de seksualiteit in het algemeen en het seksueel geweld in het bijzonder, kan men plaatsen in het breder veld van de mentaliteitsgeschiedenis, de sociale geschiedenis en de vrouwengeschiedenis. De geschiedenis van het seksueel geweld is echter lange tijd “terra incognita” gebleven voor de historici.[1]

Dit hiaat in de historiografie wordt onder meer door Chesnais in 1980 aangeklaagd:

“Le viol est incontestablement l’une des plus graves manifestations de violence que la femme puisse subir au cours de sa vie, (…) chose étrange, comme s’il s’agissait d’un phénomène dérisoire ou comique, le sujet demeure tabou. La sociologie, l’histoire et même la psychanalyse l’ignorent; la recherche universitaire est muette sur le sujet.” [2]

                                     

De oorzaak van dit stilzwijgen is tweeledig. Ten eerste is het besef van het belang van de gerechtelijke archieven zeer laat gegroeid. Het historisch onderzoek van deze archieven heeft zich pas in de jaren zeventig ontwikkeld en dan voornamelijk in de ‘kernlanden’ Frankrijk en Engeland.[3] Een tweede reden voor de laattijdige opmars van de geschiedenis van het seksueel geweld is het intieme en verborgen karakter van het onderwerp. Het is vooral de combinatie van deze twee elementen, met name de gerechtelijke archiefbescheiden en het geheime karakter van het thema, die mijn interesse wist op te wekken.

 

Seksueel geweld is een fenomeen van alle tijden. Het feit dat men een geschiedenis van het seksueel geweld kan schrijven, impliceert dat er zich in de loop van de jaren en eeuwen een aantal veranderingen hebben voorgedaan.[4] De perceptie van seksueel geweld is dan ook geen vaststaande constructie, maar wel een veranderlijk gegeven. Deze evolutie moet gekaderd worden binnen een maatschappelijke mentaliteit die onderhevig is aan bewegingen op lange termijn. Concreet betekent dit dat de hedendaagse houding ten aanzien van seksueel geweld afwijkt van deze in vervlogen tijden. Seksueel geweld tegen kinderen en in mindere mate tegen volwassen vrouwen wordt nu als het ultieme kwaad beschouwd, terwijl er pakweg honderd jaar geleden een grotere tolerantie tegenover dezelfde misdrijven heerste. Dit heeft te maken met bepaalde mentaliteitsverschuivingen die zich hebben voorgedaan; de lichamelijke integriteit wordt steeds meer beschouwd als een recht dat niet met de voeten mag worden getreden, mannen en vrouwen worden steeds meer op gelijke voet geplaatst, de autoriteit van de vader is grondig herzien en het idee van het ‘onschuldig kind’ domineert steeds meer ons doen en denken.

 

In deze verhandeling wil ik mij concentreren op de collectieve voorstellingen en individuele denkvormen met betrekking tot seksueel geweld in de periode 1890-1930. Deze omschrijving is behoorlijk ruim en ik wil het onderwerp van mijn thesis dan ook wat nader toelichten.

 

§ 2. Afbakening van het onderzoek in ruimte, tijd en thema

 

De keuze voor de regio Antwerpen als onderzoeksdomein werd bepaald door de conservering van de archiefbescheiden (ut infra). De geografische afbakening van mijn onderzoek is eveneens gedetermineerd door de territoriale bevoegdheid van de correctionele rechtbank van Antwerpen, met name het gerechtelijk arrondissement Antwerpen.

 

Ik wil even stilstaan bij de begin- en einddatum van mijn onderzoek. Het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen is vanaf 1887 bewaard. In 1890 vond ik het eerste dossier terug dat handelt over seksueel geweld. Als einddatum heb ik steeds 1930 vooropgesteld en dit omwille van twee redenen. Enerzijds is het onnodig om de onderzoeksperiode erg lang te maken. De tijdslimiet van een thesisstudent speelt hier uiteraard een belangrijke rol. Anderzijds wil ik ook de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen die zich nog steeds op de aardbol bevinden, geen geweld aan doen. Omwille van het persoonsgebonden karakter en de gevoeligheid van het onderwerp, zal ik mijn onderzoek dan ook eindigen in het jaar 1930. 

 

Mijn uiteindelijke analyse van de correctionele strafdossiers behelst seksueel geweld dat gepleegd is op ‘volwassen’ vrouwen. Om de grens te trekken tussen kinderen en volwassenen heb ik een beroep gedaan op de strafwetten. Het strafwetboek van 1867 voorziet een zwaardere strafmaat voor de dader van seksueel geweld wanneer het slachtoffer nog geen veertien jaar is. De wet van 15 mei 1912 verhoogt deze leeftijdsgrens tot zestien jaar.

Ik wil hier even stilstaan bij mijn keuze om vooral ‘volwassen’ vrouwen als slachtoffer van seksueel geweld te viseren. ‘Andere’ slachtoffers zullen alleen maar aan bod komen wanneer geseponeerde dossiers onder de loep worden genomen.

Ten eerste is, in het ‘post-Dutroux’ tijdperk, de aandacht voor seksueel misbruik van kinderen heel groot. De meerderheid van de bestaande historische studies omtrent seksueel geweld handelen eveneens over kindslachtoffers. De studie van seksueel geweld ten aanzien van ‘volwassenen’ geraakt hierdoor een beetje in de vergeethoek. Ten tweede wil ik ook opmerken dat de reactie van de samenleving op seksueel geweld ten aanzien van kinderen afwijkt van de reactie wanneer het gaat om vrouwen. Seksuele betrekkingen met een kind worden veel meer geproblematiseerd dan geslachtsgemeenschap met een ‘volwassen’ vrouw, ook al is dit tegen de wil van de vrouw in kwestie. Dit wordt onder andere bevestigd door het feit dat daders van seksueel geweld ten aanzien van kinderen zwaarder bestraft worden volgens de wetgeving.

Het feit dat ik voornamelijk vrouwen en niet mannen als slachtoffer van seksueel geweld bestudeer, heeft te maken met de vaststelling dat het vooral dit deel van de bevolking is dat belaagd wordt door seksueel geweld. Mijn archiefonderzoek bevestigt dit.

 

§ 3. Vraagstelling

 

Op welke onderzoeksvragen wil ik in deze verhandeling een antwoord zoeken?

In eerste instantie is het de bedoeling de evolutie van het Belgisch seksueel strafrecht van naderbij te bestuderen. Het juridisch kader dat hier geschetst zal worden, is gebaseerd op twee strafwetgevingen die in mijn onderzoeksperiode 1890-1930 van toepassing zijn. Het gaat om het strafwetboek van 1867 en de wet van 15 mei 1912. Beide wetgevingen wil ik grondig met elkaar vergelijken. Is er een evolutie merkbaar? Ik zal extra aandacht schenken aan de ontstaansgeschiedenis van de wet van 15 mei 1912. Welk doel had de wetgever voor ogen met de nieuwe strafbepalingen?

Ministers en parlementsleden bepalen de grens tussen crimineel en niet-crimineel gedrag. De keuzes die ze maken, zijn niet zomaar uit de lucht gegrepen, maar zijn een gevolg van de maatschappelijke context(en). Ik stel mezelf dan ook volgende vragen: Welke achtergronden zijn bepalend geweest voor de inhoud van de bestudeerde strafwetten en hoe kunnen we deze invloeden op de strafwetgeving zichtbaar maken? Ook de vraag of de visie omtrent seksueel geweld zoals deze in het seksueel strafrecht tot uiting komt, samenhangt met de ideeën van de maatschappelijke klasse waartoe de wetgever behoort, zal aan bod komen.

 

Aangezien in mijn verhandeling ‘volwassen’ vrouwen centraal staan, wil ik in een tweede deel de leefwereld van “de vrouw” op het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw kort schetsen. De vraag die hier centraal staat, is: Welke rol wordt “de vrouw” toegekend door de samenleving? De plaats die “de vrouw” krijgt toegewezen, is immers bepalend voor de manier waarop de maatschappij omgaat met seksueel geweld gepleegd op volwassen vrouwen.

 

In het derde deel van mijn verhandeling wil ik de dossiers inzake seksueel geweld, die voor de correctionele rechtbank van Antwerpen zijn verschenen in de door mij bestudeerde jaren, aan de lezer voorstellen. Ik stel mezelf de vraag welke verschillende vormen van seksuele delinquentie voorkwamen en hoe hun onderlinge verhouding was. Tevens wil ik nagaan hoe de strafwetten die ik in het eerste deel belicht heb, worden toegepast op concrete gevallen. In welke richting wijzen de straffen die worden uitgesproken en is deze in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever?

Ik heb er heel bewust voor gekozen om in mijn verhandeling de activiteit van een correctionele rechtbank centraal te stellen. Voor de motivatie hiervan verwijs ik naar de onderstaande paragraaf inzake de gerechtelijke bronnen.

Een heel belangrijke opmerking die ik hierbij moet maken, is het feit dat de historische onderzoeker door zijn afhankelijkheid van bepaalde bronnen, enkel in staat is om de vervolgde criminaliteit te onderzoeken. Het archief van de rechtbanken laat ons toe een blik te werpen op het gevonnist seksueel geweld en dus niet op het seksueel geweld dat zich daadwerkelijk in een samenleving afspeelt. Niet alle seksuele gewelddaden zullen gerapporteerd worden en bovendien zullen niet alle aangiftes van seksueel geweld in de rechtbank geraken. Zeker met betrekking tot zedendelicten, waaronder seksueel geweld, is er sprake van een aanzienlijk dark number. Deze problematiek zal ik doorheen de hele thesis in het achterhoofd houden en bij tijd en stond expliciteren.

 

In een vierde en tevens laatste deel zal ik seksueel geweld als een maatschappelijk fenomeen benaderen. Het is de bedoeling de mentaliteit van zowel dader, slachtoffer, de naaste omgeving van de betrokkenen als van de juridische autoriteiten inzake seksueel geweld bloot te leggen. In eerste instantie werp ik een blik op het profiel van betichte en slachtoffer van het gevonnist seksueel geweld. Gegevens met betrekking tot de leeftijd, de burgerlijke stand, het sociaal milieu en de zedelijkheid worden verzameld en geïnterpreteerd. Verder stel ik ook de vraag naar de relatie tussen betichte en slachtoffer. In een tweede hoofdstuk wil ik nagaan op welke manier de justitie op de hoogte gebracht werd van de feiten die zich hebben afgespeeld. Zet het slachtoffer zelf de stap naar de justitie of niet? In een derde hoofdstuk wil ik mij buigen over een aantal geseponeerde dossiers inzake seksueel geweld. De hamvraag is hier: Wat waren de redenen voor het seponeren van dossiers die handelen over seksueel geweld? In een vierde hoofdstuk wil ik dan terug focussen op deze dossiers die wel tot een vonnis geleid hebben. Op welke elementen heeft de rechter zich gebaseerd voor zijn eindbeslissing? In een volgend hoofdstuk wil ik vervolgens de seksuele gewelddaden zelf onder de loep nemen. Wat doet de dader opdat zijn aanval slaagt en hoe probeert het slachtoffer zichzelf te verdedigen? Verder vraag ik me ook af waar en wanneer het misdrijf plaatsvindt. In het zesde hoofdstuk wil ik onderzoeken hoe de gemeenschap waarin het seksueel geweld zich heeft voorgedaan, reageert op de feiten. Tolereert de samenleving in de periode 1890-1930 bepaalde vormen van seksueel geweld? Welke gevoelens domineren bij dader en slachtoffer? Hoe reageert de familie van de betrokkenen? In een laatste hoofdstuk staat seksualiteitsbeleving centraal. Opgemerkt moet worden dat het hier niet gaat over dé seksualiteitsbeleving, maar eerder over een aantal individuele uitingen omtrent de betekenis die men aan seksualiteit gaf.

Al deze factoren die in dit vierde deel aan bod zullen komen, moeten ons dus duidelijk maken op welke manier seksueel geweld en ten dele ook seksualiteit in de periode 1890-1930 gepercipieerd werd in de rechtspraak en tevens in het dagdagelijkse leven.

 

Om deze probleemstelling af te ronden, wil ik nog even heel beknopt de algemene doelstelling van deze verhandeling op papier zetten. Centraal staat de evolutie van het seksueel strafrecht en de reconstructie van de mentaliteit van de wetgever, de magistraten, de dader, het slachtoffer, hun familiale entourage en de gemeenschap wanneer deze geconfronteerd worden met seksueel geweld.

 

 

Hoofdstuk II: Methodologie

 

Bij het formuleren van mijn probleemstelling is reeds duidelijk naar voor gekomen dat ik in deze verhandeling een beeld wil schetsen van de wijze waarop verschillende actoren seksueel geweld in de periode 1890-1930 percipieerden. Met actoren doel ik zowel op de wetgever, de magistratuur, bepaalde autoriteiten binnen een gemeenschap zoals burgemeester en politie als op de dader, het slachtoffer, de familiale entourage en de personen die eerder op een ‘toevallige’ wijze in aanraking zijn gekomen met zedendelicten.

 

Een aantal van deze actoren hebben in het verleden zelf bronnen gecreëerd. De wetgever, rechter, politie en burgemeester zijn bij machte hun visie inzake seksueel geweld in bepaalde documenten expliciet of impliciet te verwoorden. Documenten die bovendien door hun belang bewaard zijn gebleven. Wanneer we het gedrag en de opinie van minder invloedrijke mensen in het verleden willen bestuderen, stuiten we op veel meer problemen. In de gerechtelijke strafdossiers worden heel wat mensen ‘aan het woord gelaten’, maar toch is er geen rechtstreekse confrontatie met de ideeën van deze mensen. Dit heeft te maken met de aard van de  bronnen. Historicus Carlo Ginzburg verwoordt het als volgt: “De bronnen zijn uit de tweede hand in het kwadraat: omdat ze geschreven zijn, en omdat ze geschreven zijn door mensen die min of meer openlijk tot de cultuur van de heersende klasse behoorden.” [5] Wanneer we de strafdossiers bestuderen, moeten we met andere woorden steeds rekening houden met bepaalde filters en tussenpersonen die maken dat we de zinsnede ‘aan het woord laten’ moeten problematiseren.

 

Deze kritische bemerking mag er ons echter niet toe aanzetten het kind met het badwater weg te gooien. Als historische onderzoeker moet men slechts een gerechtelijk strafdossier in handen nemen om te beseffen dat dit waardevolle documenten zijn, ook om de mentaliteit van de “gewone mens” inzake seksueel geweld te bestuderen. Aan de hand van een kwalitatief onderzoek kan men immers veel informatie vergaren inzake de perceptie van en de omgang met seksueel geweld.

Deze informatievergaring zal in deze verhandeling op twee manieren gebeuren. Enerzijds zullen heel concrete gegevens in kaart worden gebracht zoals het profiel van dader en slachtoffer of de manier waarop de justitie ingelicht wordt over het seksueel geweld dat zich heeft afgespeeld. Deze gegevens zal ik niet zozeer hanteren om een beeld te schetsen van seksuele delinquentie in de periode 1890-1930, maar wel om te achterhalen op welke manier de samenleving omging met een fenomeen als seksueel geweld. Ik neem dus afstand van de positivistische ingesteldheid die stelt dat men de gepleegde criminaliteit aan de hand van de werking van rechtbanken kan kennen. Naast het vergaren van een aantal concrete gegevens, zal ik eveneens parlementaire debatten, getuigenissen, verdedigingen en dergelijke nader bestuderen om op die manier meer zicht te krijgen op de ideeën omtrent seksueel geweld die achter de uitspraken van mensen schuilen. Het gevolg van deze methode is dat veralgemenen moeilijker wordt, maar deze diversiteit betekent terzelfdertijd een meerwaarde. Het gaat immers niet op om van mentaliteit van “ mensen” te spreken aangezien dit een negatie impliceert van de complexiteit van de perceptie van seksueel geweld door een samenleving die uit individuen bestaat. Zo zullen sommige mensen heel afwijzend staan tegenover seksueel geweld omwille van het gewelddadige of immorele karakter van de daad. Anderen zullen een tolerantere houding aannemen bijvoorbeeld omdat ze seksueel geweld als iets vrij banaals beschouwen.

 

 

Hoofdstuk III: Historische kritiek: de gerechtelijke bronnen

 

§ 1. Inleiding

 

Voor het juridisch kader van mijn onderzoek heb ik een beroep gedaan op uitgegeven bronnen en meer bepaald op wetteksten en parlementaire debatten. Deze documenten zijn allemaal opgenomen in de pasinomie. Verder heb ik ook beperkt gebruik gemaakt van gerechtelijke statistieken.

De archiefbescheiden van de correctionele rechtbank van Antwerpen vormen evenwel de basis voor mijn onderzoek naar het voorkomen en bestraffen van seksueel geweld. Het is de bedoeling in dit hoofdstuk een beschrijving te geven van deze bronnen die van cruciaal belang waren voor mijn onderzoek. Ik zal dieper ingaan op de informatie die deze bronnen mij bieden. Als kritische onderzoeker kan ik het echter ook niet nalaten een aantal kanttekeningen te maken bij de archiefbestanden die ik doorplozen heb. Historische bronnen zorgen immers ook altijd voor een zekere vertekening van de realiteit. Men mag daar niet blind voor zijn en de beste oplossing is het expliciteren van de gebreken van de documenten.

 

§ 2. Het archief

 

2.1. Het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen

 

Seksueel geweld is een fenomeen dat zowel door het assisenhof als door de correctionele rechtbank wordt berecht. Correctionele rechtbanken bestraffen wanbedrijven, terwijl assisenhoven misdaden bestraffen. Waarom heb ik er voor gekozen om te werken met het archief van een correctionele rechtbank?

De dossiers van de assisenhoven oefenen een enorme aantrekkingskracht uit op veel historische onderzoekers. De detailrijkdom en de doorgaans goede conservering van de dossiers spelen hier een belangrijke rol. Nochtans is het voor een onderzoek naar seksueel geweld van groot belang dat ook de correctionele rechtbanken belicht worden. Seksueel geweld verschijnt immers voornamelijk voor correctionele rechtbanken.[6] Het zijn enkel de heel ernstige gevallen die door een assisenhof berecht worden. Wanneer men in een studie louter de assisenhoven bestudeert, worden dus enkel de gevallen van extreem seksueel geweld in de kijker geplaatst. Reeds bij de eerste stap van een wetenschappelijk onderzoek, de keuze van de rechtbank die men wil bestuderen, kan er dus een vertekening van de werkelijkheid ontstaan. 

Vanuit dit opzicht heb ik er dan ook voor gekozen een correctionele rechtbank te belichten. Bovendien wil ik nog vermelden dat er reeds twee thesissen bestaan die het gevonnist  seksueel geweld voor de assisenhoven van Oost- en West-Vlaanderen en van Namen als onderzoeksobject vooropgesteld hebben.[7]

 

De keuze voor de regio Antwerpen heeft vooral te maken met de beschikbaarheid van het archief. Hoewel ook voor het gerechtelijk arrondissement Antwerpen een selectie is doorgevoerd, is er toch nog behoorlijk veel bewaard gebleven. Dit in tegenstelling met bijvoorbeeld het correctioneel archief van Gent dat pas vanaf 1902 bewaard is.[8]

We kunnen ons hierbij de vraag stellen of de keuze voor een bepaalde regio een risico voor vertekening inhoudt? Seksueel geweld is niet echt een plaatsgebonden fenomeen. Er bestaat onenigheid binnen de historische wetenschap omtrent de invloed van de verstedelijking op het voorkomen van seksueel geweld. Dit is een interessante onderzoekspiste waardoor men zou kunnen opteren voor een specifieke regio. We moeten hierbij echter onmiddellijk opmerken dat elk gerechtelijk arrondissement zowel stedelijke als meer landelijke gebieden beslaat zodat er niet echt een voorkeur bestaat voor een bepaalde regio. In mijn uiteindelijke analyse ben ik hier niet dieper op ingegaan.

 

Het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen wordt bewaard in het Rijksarchief te Beveren-Waas (RABe).[9] De dossiers van de correctionele rechtbank van Antwerpen zijn vanaf 1887 bewaard. Deze dossiers zijn echter wel aan een strenge selectie onderworpen. Deze selectie werd in de jaren zeventig uitgevoerd door de heer Bousse. In de inventaris staat met betrekking tot deze selectie volgende opmerking: “De bundels voor de jaren 1909 en 1917 werden volledig bewaard. Voor de andere jaren werd overgegaan tot een schifting waarbij alleen de interessante bundels op gebied van de politieke, sociaal-economische en volkskundige geschiedenis bewaard bleven.” [10] Dit criterium voor het al dan niet conserveren van dossiers is echter heel vaag en subjectief. We kunnen er van uitgaan dat de selectie dus niet al te wetenschappelijk is gebeurd.

Het probleem van het dark number, de niet gerapporteerde feiten, stelt zich hier dus in tweevoud. Zowel het seksueel geweld dat nooit aan het licht kwam bij de juridische autoriteiten als de dossiers die niet bewaard zijn, blijven voor de onderzoeker in het duister.   Aangezien ik de dossiers voornamelijk kwalitatief wil analyseren, is dit echter geen groot probleem. Bovendien wil ik opmerken dat indien alle dossiers bewaard zouden zijn, ikzelf tot een strengere selectie zou gedwongen zijn wegens tijdsgebrek.

 

Gerechtelijke bronnen zijn bijzonder talrijk en beslaan dan ook kilometers archiefruimte. Afbakenen is dus de boodschap. Om het arbeidsintensieve archiefwerk realiseerbaar te maken binnen het tijdsbestek dat een thesisstudent krijgt toegewezen, heb ik dan ook gebruik gemaakt van steekproefperiodes. Daarvoor heb ik mij gebaseerd op de mogelijkheden van het archief aangezien er bepaalde hiaten zitten in de bewaring van de dossiers en de vonnisboeken.[11] Anderzijds heb ik mij ook laten leiden door een aantal inhoudelijke keuzes die van belang zijn voor mijn onderzoek. Ik wou zowel dossiers bestuderen van vóór de invoering van de wet van 15 mei 1912, als van daarna. De jaren die ik uiteindelijk bestudeerd heb, zijn: 1890, 1891, 1892, 1893, 1908, 1909, 1910, 1911, 1912, 1913, 1914, 1915, 1916, 1917, 1927, 1928, 1929 en 1930.[12] In totaal worden er dus 18 jaar uit de periode 1890-1930 bestudeerd.

           

2.2. Inventarisering

 

De ontsluiting van de bronnen was allesbehalve optimaal. Er bestaat een ongepubliceerde inventaris in twee delen: handgeschreven voor de periode 1890-1895 en 1908-1915 en gedrukt voor de periode 1925-1950. Deze inventarissen zijn echter onvolledig waardoor ik genoodzaakt was voor elk jaar alle dossiers te doorbladeren om op zoek te gaan naar seksuele gewelddaden die voor de correctionele rechtbank van Antwerpen zijn verschenen. Voor de periode 1916 – 1924 bestaat er dus geen inventaris. Gelukkig kon ik wel een beroep doen op de inventaris die door Klaas Mouton is opgesteld voor de periode 1910-1940.[13]

 

In bijlage vindt men een overzicht terug van alle gerechtelijke zaken met betrekking tot (poging tot) verkrachting en aanranding van de eerbaarheid met of zonder geweld en bedreigingen.[14] Ik heb voor elk dossier het nummer van de portfolio of reeks, het vonnisnummer, de datum van het vonnis, de voornaam van de betichte(n) en het misdrijf genoteerd. Het gaat hier om alle zaken met betrekking tot seksueel geweld en dus ook deze zaken met kindslachtoffers, mannelijke slachtoffers en vrouwelijke daders. In mijn eigenlijke analyse zal ik een verenging doorvoeren. Voor de jaren 1928, 1929 en 1930 ontbreekt het reeksnummer aangezien dit niet bestaat. Het opvragen van de dossiers werd daardoor uiteraard bemoeilijkt.

 

2.3. Samenstelling van de strafdossiers

 

De inhoud van een gerechtelijk dossier met betrekking tot seksuele delinquentie varieert uiteraard van zaak tot zaak. Toch zijn er een aantal documenten die vrijwel steeds terugkomen.[15]

Het omslagblad waarin alle andere documenten worden bewaard, biedt de onderzoeker belangrijke informatie. Het vonnisnummer, de datum waarop het vonnis is uitgesproken, de naam, de leeftijd, het beroep, de geboorteplaats, de verblijfplaats en het misdrijf worden reeds medegedeeld. Door de datum van het vonnis en het vonnisnummer is het niet moeilijk om de uitspraak van de rechter terug te vinden in de vonnisboeken.

            Andere belangrijke documenten zijn de processen-verbaal. Zowel van de aangifte van het misdrijf, de verklaring(en) van de beklaagde(n), de verklaringen van de getuigen als van de ondervraging door de onderzoeksrechter wordt er een proces-verbaal opgesteld. Deze documenten vertellen ons heel veel over de feiten die zich afgespeeld hebben. Zowel dader en slachtoffer als hun naaste omgeving worden hier aan het woord gelaten.

            Het dossier bevat ook steeds een aantal variabele documenten in verband met de rechtsgang. Daarmee bedoel ik bijvoorbeeld het bevel van de rechtbank van eerste aanleg aan de deurwaarder om de beschuldigde(n) en de getuige(n) op de hoogte te brengen van de eerste zitting. Verder is er ook een uitgebreide correspondentie terug te vinden tussen de procureur des Konings en de politiediensten. De procureur beveelt hen vaak bijkomende informatie in te winnen zoals bijvoorbeeld omtrent de zedelijkheid van dader en slachtoffer. Verder vindt men ook vaak een requisitorium terug dat bepaalt voor welke rechtbank de zaak moet verschijnen.  Een bevel tot lichaamsonderzoek en een bevel van arrest worden tevens geregeld teruggevonden in de dossiers. Er wordt ook telkens een staat van vereffening der invorderbare gerechtskosten opgemaakt. Deze kosten moeten betaald worden door de betichte wanneer die schuldig is bevonden of door de aanklaagster wanneer zij de zaak verliest.

Belangrijk is ook het ‘Bulletin van inlichtingen’ of ‘Bulletin de renseignements’. Op dit formulier worden allerlei gegevens inzake de betichte neergepend zoals de geletterdheid, burgerlijke stand, zedelijkheid, etc.

Een aantal bevoegde personen zullen door de rechtbank worden aangesproken om een eigen onderzoek uit te voeren en vervolgens daarover een rapport op te stellen. Drie regelmatig opduikende rapporten zijn het medisch rapport, het psychiatrisch verslag en een verslag van een architect die een plan opmaakt van de plaats van het misdrijf.

Het dossier bevat ook vaak een uittreksel van de geboorteakte van het slachtoffer aangezien de leeftijd van het slachtoffer belangrijk is voor het vastleggen van de straf.

Tenslotte vond ik soms ook egodocumenten terug in de dossiers. Het gaat hier voornamelijk om brieven die de juridische autoriteiten in beslag genomen hebben.

 

Het wordt al vlug duidelijk dat dit bronnenmateriaal veel gegevens voor de onderzoeker oplevert. De informatierijkdom van de gerechtelijke bronnen is dus zeker een belangrijke troef. Voor mijn onderzoek heb ik verder ook vonnisboeken geraadpleegd om te achterhalen of de betichte al dan niet veroordeeld is.

 

2.4. De vonnisboeken

 

De vonnisboeken maken net zoals de dossiers van de gevonniste zaken, deel uit van het gerechtelijk archief van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.[16] De vonnisboeken zijn niet voor de volledige periode 1890-1930 bewaard, maar ik heb met deze beperking rekening gehouden voor het vastleggen van mijn steekproefperiodes zodat ik voor alle dossiers die ik onder de loep genomen heb, kon achterhalen of de betichte al dan niet veroordeeld is.[17] 

De rechtbanken gebruiken sinds 1830 voorgedrukte formulieren met de systematische vermelding van een aantal basisgegevens. Concreet bestaat een vonnis uit twee delen.[18] Het eerste deel is het overwegend of motiverend deel met allerhande gegevens omtrent de betichte en de betichting. Men maakt bekend of de betichte al dan niet over een advocaat beschikt en of hij aanwezig is of bij verstek wordt veroordeeld of vrijgesproken. Soms worden er ook verzachtende omstandigheden ingeroepen. De rechtbank vermeldt ook of het al dan niet bewezen is of de betichte schuldig is aan alle beschuldigingen of slechts aan een deel ervan.

Het tweede deel wordt van het eerste gescheiden door de woordengroep: “OM DEZE BEWEEGREDENEN”. Met deze woorden wordt het beschikkend deel aangekondigd. Op dit gedeelte heeft de gedwongen uitvoering betrekking. Wanneer de verdachte veroordeeld  wordt, vermeldt men de wetsartikels die men heeft toegepast en uiteraard ook de straf die de dader oploopt. Wanneer de verdachte wordt vrijgesproken, motiveert men kort deze beslissing. Een derde mogelijkheid is dat de verdachte in voorwaardelijke vrijheid gesteld wordt.

 

2.5. De geseponeerde zaken

 

Voor een aantal jaartallen zijn er ook een beperkt aantal geseponeerde zaken bewaard in het Rijksarchief te Beveren-Waas. De inventarisering van deze documenten staat nog niet op punt en het was dan ook een chaotisch zoeken naar geseponeerde zaken van seksueel geweld.[19]

Eerst en vooral is het van belang te verduidelijken wat men juist verstaat onder geseponeerde zaken.  Er zijn vele redenen waarom men overgaat tot de seponering van een dossier. De bevoegdheid tot seponeren berust op de onmogelijkheid om alle misdrijven te vervolgen, of op de geringe kans om een veroordeling te verkrijgen of op de onmogelijkheid van een veroordeling.[20] Het is het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de procureur des Konings, dat bepaalt of de zaak al dan niet geseponeerd wordt. Enerzijds kan een dossier geseponeerd worden omwille van technische redenen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer verjaring is ingetreden of wanneer de dader niet kan worden opgespoord. Anderzijds kan de zaak ook geklasseerd worden om opportuniteitsredenen. Het parket acht de vervolging dan niet opportuun, bijvoorbeeld bij weinig ernstige feiten. Tenslotte moet ook benadrukt worden dat er nog een andere manier bestaat om de zaken af te handelen, met name de minnelijke schikking.[21]

In totaal heb ik 22 geseponeerde dossiers doorgenomen. Dit is uiteraard een beperkt aantal, maar wanneer men deze dossiers louter kwalitatief benadert, vormt dit niet echt een probleem. De 22 dossiers verspreiden zich over verschillende jaren: één in 1910, één in 1915, één in 1916, twaalf in 1927, vijf in 1928, één in 1929 en één in 1930.

 

2.6. Het “register 600 van de griffie”

 

Het zogeheten register 600 van de griffie verleent de onderzoeker de mogelijkheid ook een kwantitatieve analyse voor de correctionele rechtbank van Antwerpen uit te voeren. In dit register, dat op microfilm kan worden geconsulteerd in het Rijksarchief te Beveren, worden alle zaken, ook de vernietigde dossiers, kort vermeld. Het was aanvankelijk mijn bedoeling deze bron te hanteren om de plaats van het seksueel geweld binnen de totale criminaliteit te achterhalen. Verschillende factoren maakten dit echter heel moeilijk. De bron is weinig toegankelijk. De dossiers zijn niet chronologisch, maar wel alfabetisch geregistreerd. Alle betichten wiens achternaam met de letter a begint, worden achter elkaar geplaatst en dit voor twee of meer opeenvolgende jaren. Aangezien deze zaken geen nummer, los van het vonnisnummer, krijgen toegewezen, kon ik niet onmiddellijk achterhalen hoeveel zaken er in één jaar ingeschreven zijn. Dit maakt dat ik eerst alle zaken per jaar zou moeten tellen om het aantal dossiers per jaar te achterhalen en daarna een tweede telling zou moeten doorvoeren om het aantal seksuele gewelddaden te kunnen bepalen. Dat dit een zeer tijdrovend werk zou zijn, hoeft geen verdere uitleg. Bovendien vertoont het register een aantal beperkingen. Bij de beschuldiging staat immers enkel vermeld of het gaat over een ‘attentat à la pudeur’ of ‘viol’. Uit deze lijst kon ik dus onmogelijk achterhalen of het gaat om kinderen of volwassen mannen of vrouwen die slachtoffer zijn van seksueel geweld. Een andere factor waarmee men rekening moet houden wanneer men criminaliteitscijfers bestudeert, is het feit dat deze geen weerspiegeling zijn van de werkelijke criminaliteit. Een stijging of daling van het aantal gevonniste seksuele gewelddaden impliceert immers geen werkelijke stijging of daling. Of zoals Axel Tixhon het formuleert: “Les chiffres ne sont pas le crime.”[22] De evolutie heeft meer te maken met de werking van de rechtbanken en de aandacht voor een bepaald misdrijf.

Rekening houdend met al deze beperkingen en het tijdrovend werk heb ik besloten deze bron niet nader te bestuderen. Het opzet van mijn thesis is veeleer kwalitatief van aard en bovendien zou de reikwijdte van de conclusies van een kwantitatieve studie op basis van deze bron heel beperkt zijn.

 

§ 3. Kritische doorlichting van de bronnen

 

3.1. Het “dark number”

 

Ik heb reeds verschillende malen gewezen op het dark number en de selectie van de gerechtelijke dossiers waardoor ik geen gegevens heb over het werkelijk seksueel geweld dat zich in een samenleving voordoet. In het kader van deze kritische doorlichting wil ik even een blik werpen op de verschillende beslissingsmomenten en selectiemechanismen die in werking treden wanneer seksueel geweld zich voordoet.[23] Het is niet de bedoeling hier volledigheid na te streven, maar wel om verschillende factoren aan te geven die voor meer inzicht zorgen.

Een eerste belangrijk aspect waar men rekening mee moet houden is dat een bepaald gedrag wel degelijk als strafbaar moet zijn omschreven om een klacht te kunnen indienen. Zo is verkrachting binnen het huwelijk in de periode 1890-1930 niet strafbaar waardoor ik dus geen enkel gerechtelijk strafdossier heb teruggevonden waarin een vrouw klacht neerlegt tegen haar echtgenoot wegens verkrachting.

Seksueel geweld is een fenomeen dat zowel kan worden aangegeven door het slachtoffer zelf, de naaste omgeving van het slachtoffer als door andere getuigen. Verder kan er ook sprake zijn van betrapping op heterdaad. Omwille van de vaak grote onzichtbaarheid van het seksueel geweld zal de beslissing vaak door het slachtoffer zelf moeten worden genomen. Hier komen we terecht bij een ander selectiecriterium. Is het slachtoffer bereid een klacht in te dienen? Het is mogelijk dat het slachtoffer niet eens beseft dat er strafbare feiten op hem of haar gepleegd zijn. Bovendien heeft het slachtoffer misschien niet de moed en de kracht die nodig zijn om aangifte te doen. Het kan zijn dat het slachtoffer zich te beschaamd voelt om de feiten naar buiten te brengen of dat de vrees voor de gevolgen van de stap naar de juridische autoriteiten te groot is. Belangrijke factoren hierbij zijn de relatie tussen dader en slachtoffer en tevens de relatie tussen slachtoffer en politie of overheid. Als het slachtoffer de dienstmeid van de dader is, vreest ze wellicht voor ontslag met alle gevolgen van dien. Misschien vertrouwt het slachtoffer de politie ook niet echt en vindt ze dat de overheid beter geweerd wordt uit haar persoonlijke leefwereld.

Verder is het ook mogelijk dat het slachtoffer wel naar de politie stapt, maar dat deze de ernst van de feiten niet inziet en bijgevolg weigert een proces-verbaal op te stellen en het slachtoffer aanzet een minnelijke schikking uit te werken of de zaak te vergeten.

Wanneer er uiteindelijk toch een proces-verbaal wordt opgesteld, moet dit ook nog het parket bereiken. Daar kan men bovendien beslissen de zaak te seponeren omwille van uiteenlopende redenen.

 

Deze aspecten tonen zeer duidelijk aan dat de historische onderzoeker best een bescheiden houding aanneemt en voldoende problematiseert dat niet al het seksueel geweld ook zichtbaar is in de gerechtelijke archieven.

 

3.2. De institutionele bril

 

We mogen nimmer uit het oog verliezen dat de gerechtelijke dossiers ontstaan zijn vanuit een institutie die de bedoeling heeft repressief op te treden ten aanzien van seksuele gewelddaden. Het is een bron die vanuit de overheid tot stand is gekomen en het gaat dus niet om spontaan ontstane documenten zoals brieven of dagboeken. De gerechtelijke bron werd opgesteld door autoriteiten met een bepaald doel voor ogen en we moeten dus rekening houden met het feit dat we enkel door deze institutionele bril ingelicht worden over de feiten die zich hebben afgespeeld. Belangrijk in dat opzicht is dat ook het taalgebruik van de personen die aan het woord worden gelaten, aangepast werd aan de functie van de gerechtelijke bronnen. De Vlaamse spreektaal werd “vertaald” in correcte Nederlandse schrijftaal wat uiteraard een filter is waarmee de historicus rekening moet houden. Ondanks het feit dat de bronnen ontstaan zijn vanuit hogere instanties, vormen de gerechtelijke dossiers één van de weinige bronnen waar “de gewone man en vrouw” aan het woord worden gelaten. Het gaat vaak om mensen waarvan we anders helemaal geen bronnen hadden teruggevonden en die door de mazen van het historisch net zouden zijn gegleden. Dankzij het gerechtelijk archief hebben ook zij een stem in de geschiedenis.

 

3.3. Enkele gebreken van de strafdossiers

 

Een ander punt van kritiek is het feit dat de strafdossiers soms een aantal hiaten vertonen. Een aantal dossiers zijn duidelijk veel minder volledig dan anderen. Zo zijn er bijvoorbeeld vijf strafrechtelijke dossiers waarin het requisitorium ontbreekt. De hiaten kunnen echter ook veel subtieler zijn. Het is bijvoorbeeld niet altijd even eenvoudig te achterhalen op welke elementen de rechter zich nu precies gebaseerd heeft om een betichte vrij te spreken of te veroordelen. Bij het bestuderen van de beïnvloedingsfactoren op het vonnis zal ik dan ook voornamelijk in termen van waarschijnlijkheid spreken.

Tenslotte vertonen heel wat strafdossiers op bepaalde vlakken een gebrek aan systematiek. Dit komt vooral tot uiting in de namen en beroepen van de betrokkenen. Het gebeurt bijvoorbeeld wel eens dat de naam Maria Joanna vervormd wordt tot Jeanne. Verder is er ook vaak onduidelijkheid bij de beroepen. Volgens het omslagblad is de betichte soms een landbouwer, terwijl het inlichtingenblad meldt dat hij een herbergier is. We kunnen dan veronderstellen dat hij beide beroepen uitoefent of enkel in de zomer als dagloner op het veld werkt. Dit zijn elementen die soms wel een vertekening kunnen opleveren, maar al bij al is hun invloed relatief klein.

 

3.4. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

 

Tenslotte wil ik afsluiten met de vermelding dat archiefbescheiden in verband met correctionele zaken die jonger dan 100 jaar zijn, niet vrij raadpleegbaar zijn. Dankzij mijn toestemming van de procureur-generaal van Antwerpen was ik echter wel bij machte de nodige dossiers in te kijken. Een belangrijke voorwaarde daaromtrent is wel de eerbiediging van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 8 december 1992. Als gevolg van deze maatregel zal ik in het verloop van mijn thesis personen enkel vermelden met hun voornaam en de initialen van hun achternaam zodat identificatie niet voor de hand liggend is. Wanneer ik in bijlage een kopie van een deel van een dossier gevoegd heb, heeft dat enkel betrekking op dossiers die reeds meer dan 100 jaar oud zijn. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] AM Sohn, ‘Les attentats à la pudeur sur les fillettes en France (1870-1939) et la sexualité quotidienne’, in: A. Corbin, Violences sexuelles, Paris, Imago, 1989, p. 71.

[2] JC Chesnais, Histoire de la violence, Paris, Laffont, 1980, p. 170.

[3] P. Spierenburg, ‘Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 23, 1981, 7, p. 251.

[4] G. Vigarello, A history of rape: sexual violence in France from the 16th to the 20th century, Cambridge, Polity press, 2001, p. 3.

[5] Carlo Ginzburg, De kaas en de wormen. Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 1981, p. 13.

[6] Ik kom hier in het derde deel van mijn thesis nog uitvoerig op terug.

[7] Stefie Herman, Seksueel geweld in Vlaanderen (1810-1900). Een bijdrage tot de studie van de geschiedenis van het rechtswezen en de seksuele mentaliteit in de 19de eeuw, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, promotor: prof. dr. G. Deneckere, 2001. Geoffroy Le Clercq, Violence sexuelle, scandale et ordre public. Contribution à l’histoire des mentalités à partir des archives des tribunaux namurois (1830-1867), Louvain-La-Neuve, UCL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, promotor: prof. dr. Dupont-Bouchat, 1997.

[8] Karel Velle, ‘Gerechtelijke archieven en lokale geschiedenis (19de – 20ste eeuw)’, in: J. Art (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 3b – hulpwetenschappen, Gent, Centrum voor geschiedenis Universiteit Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1996, p. 234.

[9] Het archief bevindt zich in de Kruibekesteenweg 39, 2750 Beveren.

[10] RABe, R19, A. Bousse (toenmalige conservator van het Rijksarchief te Antwerpen), Archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Correctionele rechtbank. Oud bestand, overdracht 1: 1796-1930.

[11] De dossiers uit de periode 1896 – 1907 zijn allemaal verloren gegaan. De vonnisboeken voor de jaren tussen 1917 en 1920 bevinden zich niet in het rijksarchief. 

[12] Om de gerechtelijke dossiers en vonnissen van na 1902 te mogen inkijken, heb ik een toelating gevraagd en ook gekregen van de procureur-generaal van Antwerpen. 

[13] Klaas Mouton, Het kind van de rekening. Een bijdrage tot de studie van de mentaliteitsgeschiedenis omtrent pedoseksualiteit tussen 1912-1930. Een medisch-juridische en historische benadering. Casus: het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, promotor: prof. dr. G. Deneckere, 2003.

[14] Zie bijlage 1.                                                                          

[15] In bijlage 2 vindt men een aantal voorbeelden van dossierstukken terug.

[16] Voor het opsporen van deze vonnisboeken heb ik drie inventarissen gebruikt: RABe, R19, op. cit., RABe, R21, s.n., Plaatsingslijst van het archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Correctionele rechtbank. Overdracht 1998: 1928-1970. en RABe, D. Buyens, W. Corluy, N. Cuyl e.a., Inventaris van het Archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. Correctionele rechtbank. Overdracht 2003: 1928-1982. Deze laatste inventaris was vers van de pers en beschikte dus nog niet over een nummer.

[17] Er bevindt zich wel nog voor elk dossier een dubbel van het vonnis in de rechtbank zelf, maar deze zijn niet voor publiek toegankelijk.

[18] G. Martyn, Een kennismaking met recht en rechtsbedeling in Vlaanderen (syllabus van het vak ‘Inleiding tot het recht’ ), Gent, RUG, Faculteit rechtsgeleerdheid, academiejaar 2001-2002.

[19] Er is één geseponeerd dossier, de zaak Firmin DB uit 1916 – dossier 3039, dat tussen de dossiers zat die wel tot een vonnis geleid hebben.

[20] K. Velle, Het Openbaar Ministerie in België (1796-1995). Organisatie, bevoegdheden en archiefvorming, Brussel, Algemeen rijksarchief, 1995, p. 203.

[21] Ibidem, pp. 55-56.

[22] Axel Tixhon, ‘La poursuite et la répression de la “violence” en Belgique (1830-1900). Le discours de la statistique criminelle’, in: Kurgan – Van Hentenryk, Un pays si tranquille. La violence en Belgique au XIXe siècle, Bruxelles, Editions de l’Université de Bruxelles, 1999, p. 61.

[23] Patrick Hebberecht, Cursus ‘Historische criminologie’, Gent, RUG, onuitgegeven lesnotities, academiejaar 2002-2003.