Seksueel geweld in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. 1890-1930. Een bijdrage tot de geschiedenis van de seksuele mentaliteit en de machtsverhouding tussen man en vrouw in wetgeving, rechtspraak en dagelijks leven. (Famke Vekeman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 4: Seksueel geweld als maatschappelijk fenomeen

 

Inleiding

 

In dit laatste en tevens meest uitgebreide deel van mijn verhandeling wil ik aan de hand van heel wat deelvragen zicht krijgen op de maatschappelijke omgang met een fenomeen als seksueel geweld. Als historische onderzoeker zal ik creatief omspringen met de gerechtelijke strafdossiers die het werkmiddel vormen voor dit vierde deel.

In een eerste hoofdstuk wil ik een blik werpen op het profiel van de betichten en slachtoffers die de hoofdpersonages vormen van talrijke strafdossiers. Welke mannen worden beticht van seksueel geweld en welke vrouwen vullen de rol van slachtoffer in? Zijn er bepaalde constanten waar te nemen en hoe kunnen we deze verklaren? Wat is de relatie tussen betichte en slachtoffer? In een tweede hoofdstuk wil ik onderzoeken op welke manier de justitie ingelicht wordt over de feiten die zich hebben afgespeeld. Is het altijd het slachtoffer die de taak op zich neemt de stap naar de juridische autoriteiten te zetten? Worden er pogingen ondernomen om tot een infrajudiciële conflictbemiddeling te komen? Deze gegevens kunnen ons informatie verstrekken met betrekking tot de aangiftebereidheid van het slachtoffer en de rol die een gemeenschap kan vervullen bij het publiek maken van seksuele gewelddaden. In een volgend hoofdstuk zal de justitie in de kijker geplaatst worden aangezien ik focus op geseponeerde dossiers. Welke zaken betreffende seksuele delinquentie worden geseponeerd en om welke redenen? Wat leert dit ons over de maatschappelijke omgang met het fenomeen seksueel geweld? In een vierde hoofdstuk wordt de juridische wereld nog steeds geviseerd, maar dan wel vanuit een ander perspectief. De hamvraag in dit hoofdstuk is: Op welke elementen baseert de rechter zich voor het uitspreken van zijn vonnis? In een volgend hoofdstuk wil ik mij vervolgens toespitsen op de seksuele gewelddaden an sich. De vragen Hoe?, Waar? en Wanneer? zullen hier aan bod komen. In een zesde hoofdstuk poog ik te achterhalen hoe de verschillende leden van een gemeenschap reageren op seksueel geweld. Voelt de dader zich schuldig over hetgeen hij gedaan heeft? Welke gevoelens bepalen de houding van het slachtoffer na de seksuele gewelddaden? Doet de samenleving iets om ervoor te zorgen dat men niet geassocieerd wordt met het seksueel geweld of neemt ze dader of slachtoffer in bescherming? In een laatste hoofdstuk tracht ik aan de hand van de uitspraken van de betrokkenen te achterhalen welke betekenis zij geven aan seksualiteit.

 

Al deze vragen zullen beantwoord worden aan de hand van een kwalitatieve analyse van de gerechtelijke strafdossiers. In vele gevallen zal ik werken met hypotheses aangezien het niet altijd eenvoudig is uitspraken te interpreteren en veralgemeningen niet altijd wenselijk en correct zijn. Tenslotte wil ik nog opmerken dat de begrippen ‘dader’ en ‘slachtoffer’ die hier veelvuldig gebruikt zullen worden, enigszins moeten worden geproblematiseerd. In een aantal zaken wordt de betichte immers vrijgesproken. Dit impliceert dat de ‘dader’ niet langer als dader beschouwd kan worden en dat het ‘slachtoffer’ misschien geen slachtoffer is van seksueel geweld. Wanneer ik in deze verhandeling de begrippen ‘dader’ en ‘slachtoffer’ hanteer, moet dit ruim geïnterpreteerd worden. Indien het van belang is te weten welke ‘dader’ of welk ‘slachtoffer’ ik nu juist voor ogen heb, zal ik dit expliciteren.

 

 

Hoofdstuk I: Profiel van betichte en slachtoffer van het gevonnist seksueel geweld

 

§ 1. Inleiding

 

Een aantrekkelijk kenmerk van de strafdossiers is het feit dat de onderzoeker kennis maakt met de leefwereld van de persoon die aan het woord wordt gelaten. In dit hoofdstuk wil ik mij dan ook toespitsen op de mensen achter de begrippen ‘betichte’ en ‘slachtoffer’.

 

Ik wil hier benadrukken dat het niet de bedoeling is een profiel te schetsen van de seksuele delinquent op het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw. Aangezien ik enkel beschik over een deel van het gevonnist seksueel geweld, moet ik bescheiden blijven. Ik kan door deze beperking enkel het profiel van de verdachten die voor de rechtbank zijn verschenen en wiens dossier bewaard is, onderzoeken. Bovendien wil ik opmerken dat er  niet zoiets bestaat als een bepaald “type” seksuele agressor of slachtoffer van seksueel geweld. Met dit hoofdstuk is het eerder mijn bedoeling een analyse te maken van deze personen die kennelijk wel voor de correctionele rechtbank voor seksueel geweld moesten verschijnen en ook van deze vrouwen die slachtoffer waren van seksueel geweld. In dit hoofdstuk zullen dan ook alle betichten van seksuele delinquentie bestudeerd worden. De vraag of zij ook veroordeeld zijn en dus werkelijk dader zijn, laat ik hier buiten beschouwing. De focus ligt dus op ‘betichten’ en niet op ‘daders’. Het zou immers niet correct zijn een selectie door te voeren met betrekking tot de betichten aangezien deze dossiers reeds heel wat selectiecriteria doorstaan hebben. Deze redenering moet doorgetrokken worden naar de slachtoffers. Alle ‘slachtoffers’ van seksueel geweld zullen hier behandeld worden, ook al worden een aantal betichten vrijgesproken en zijn de ‘slachtoffers’ dus misschien geen slachtoffer van seksueel geweld. De vraag naar het al dan niet schuldig zijn van de betichte zal in een ander hoofdstuk aan bod komen.

 

In eerste instantie is het mijn bedoeling een blik te werpen op de leeftijd van de betrokkenen. Zijn er bepaalde leeftijdscategorieën die opvallend meer voorkomen of niet? Opgemerkt moet worden dat voor wat betreft de slachtoffers enkel ‘volwassen’ vrouwen in kaart worden gebracht. Om te bepalen of een vrouw al dan niet ‘volwassen’ is, heb ik een beroep gedaan op de strafwetten inzake seksueel geweld. Vóór 1912 is de belangrijkste leeftijdsdrempel 14 jaar. Na de wet van 15 mei 1912 wordt deze leeftijdsgrens opgetrokken naar 16 jaar.

Vervolgens ga ik de burgerlijke staat van betichte en slachtoffer na. Gebeurt seksueel geweld vooral onder alleenstaanden of is er een breder ‘publiek’?

Daarnaast kijk ik naar de sociale achtergrond van aangeklaagde en slachtoffer. Welk beroep oefenen ze uit en welke positie nemen ze in op de sociale ladder? 

Ten vierde probeer ik ook de zedelijkheid van de betichten na te gaan. Dit is mogelijk dankzij de informatie die de juridische autoriteiten neerpennen op het inlichtingenblad betreffende de verdachte. Er wordt steeds genoteerd of hij een strafblad heeft en waarvoor hij eventueel reeds is veroordeeld. Op deze manier kan ik ook nagaan of de betichte al eens beschuldigd is voor het plegen van seksueel geweld. Over de zedelijkheid van het slachtoffer ga ik in dit hoofdstuk niets vermelden. Ik vond immers weinig of geen aanwijzingen terug over het feit of zij een strafblad heeft of niet. In de dossiers wordt er wel vaak iets gezegd over het gedrag en de zedelijkheid van het slachtoffer in het algemeen, maar ik kom hier in een ander hoofdstuk op terug.

Tenslotte probeer ik zicht te krijgen op de relatie tussen verdachte en slachtoffer. Zijn zij oude bekenden of onbekenden voor elkaar? Is er sprake van een zekere machtsrelatie tussen de betichte en het slachtoffer?

 

Al deze informatie zal ik vergelijken met de bevindingen van Stefie Herman die een gelijkaardig onderzoek verricht heeft.[129] Ondanks het feit dat deze voorganger de activiteiten van een hogere rechtbank bestudeerd heeft en een vroegere onderzoeksperiode hanteerde, lijkt het mij toch interessant mijn onderzoeksbevindingen te vergelijken met haar resultaten. Het stelt mij in staat een blik te werpen op de representativiteit van mijn onderzoek. Wanneer er verschillen optreden, zal ik deze bevragen om op die manier het gezichtsveld te verruimen. 

 

§ 2. De betichten[130]

Op een totaal van 47 dossiers zijn er 54 personen die beschuldigd worden van het plegen van seksueel geweld. Al deze betichten worden in deze paragraaf onder de loep genomen, los van het feit of ze veroordeeld of vrijgesproken zijn. Naast deze 54 betichten zijn er tevens drie verdachten die beticht worden van feiten die niet in mijn onderzoek kaderen. Een ‘randgeval’ vormt Jozef K, één van de twee betichten uit de laatste zaak (1930 – dossiernummer 3364). Hij wordt beschuldigd van aanranding van de eerbaarheid zonder geweld op een meisje dat nog geen 16 jaar is. De seksuele betrekkingen zijn echter wel met haar toestemming gebeurd. Wanneer hetzelfde meisje 16 jaar is, wordt zij ook door haar vader aangerand. Uit praktische overwegingen ga ik Jozef K niet meerekenen in onderstaande analyse. In twee dossiers wordt ook telkens iemand beschuldigd van een niet-seksueel misdrijf.[131] In de zaak Joseph wordt de echtgenote van de betichte beschuldigd van vrijwillige slagen en verwondingen aan het slachtoffer te hebben toegebracht. In de zaak Jean wordt een man van openbare zedenschennis beschuldigd aangezien hij liefdesbetrekkingen had met het slachtoffer op de openbare weg. Dit gebeurde wel met haar toestemming. Deze verdachten worden hier niet in rekening gebracht aangezien zij niet beticht worden van seksueel geweld.

 

2.1. De leeftijd van de betichte

 

In onderstaande tabel geef ik per leeftijdscategorie van vijf jaar weer hoeveel betichten deze ouderdom hebben. Ik heb voor ‘alle’ betichten de leeftijd kunnen achterhalen. Hun leeftijd wordt verschillende malen in het strafdossier vermeld.

 

Tabel 7: De leeftijd van de betichten van seksueel geweld
 voor de correctionele rechtbank van Antwerpen in de periode 1890-1930.

Leeftijdscategorieën

Aantal

11-15 jaar

0

16-20 jaar

13

21-25 jaar

8

26-30 jaar

10

31-35 jaar

4

36-40 jaar

9

41-45 jaar

4

46-50 jaar

0

51-55 jaar

3

56-60 jaar

1

61-65 jaar

2

Ouder dan 65 jaar

0

TOTAAL

54

 

Aangeklaagden van 15 jaar of jonger heb ik niet ontmoet. De op één na jongste leeftijdscategorie is daarentegen wel sterk vertegenwoordigd. Dertien betichten zijn tussen de 16 en 20 jaar. De twee volgende leeftijdscategorieën zijn ook goed vertegenwoordigd waardoor we kunnen besluiten dat de meeste betichten tussen de 16 en 30 jaar zijn (57 %). Toch zijn er ook nog 9 betichten die tussen de 36 en 40 jaar oud zijn. De leeftijdsgroepen 31-35 jaar en 41-45 jaar vertegenwoordigen elk 4 verdachten. 31 % van de betichten is dus tussen de 31 en 45 jaar. De leeftijdscategorieën na 45 jaar zijn duidelijk veel minder voorkomend.

 

Besluitend kunnen we stellen dat de meeste betichten tussen de 16 en 30 jaar zijn. De leeftijdsgroep 16 tot 20 jaar is het sterkst vertegenwoordigd met 24 %. Ook verdachten ouder dan 30 jaar komen nog regelmatig voor (43 %). Er is met andere woorden geen enkele leeftijdscategorie die een absoluut monopolie heeft op het plegen van seksueel geweld.

Deze gegevens corresponderen min of meer met de onderzoeksresultaten van S. Herman.[132] Zij concludeert dat op een totaal van 72 betichten het aantal verdachten jonger dan 16 jaar heel gering is (slechts één persoon van 14 jaar). In mijn onderzoek zijn alle betichten 17 jaar of ouder. Het aantal verdachten ouder dan 40 jaar is in het onderzoek van S. Herman heel laag (6 op een totaal van 72 personen). Ik heb echter nog 4 verdachten teruggevonden die tussen de 41 en 45 jaar zijn en 6 beschuldigden die de 45 jaar overschreden hebben.

S. Herman situeert het hoogtepunt tussen de 21 en 25 jaar terwijl mijn resultaten duidelijk de leeftijdscategorie 16 tot 20 jaar als de meest voorkomende aangeeft. Ik vermoed dat dit te maken heeft met het feit dat S. Herman de assisenhoven van Oost- en West-Vlaanderen bestudeert terwijl ik de correctionele rechtbank van Antwerpen onderzoek. De jonge leeftijd van de verdachte vormt soms een verzachtende omstandigheid waardoor de zaak gecorrectionaliseerd wordt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal jonge betichten, tussen 16 en 20 jaar,  in mijn onderzoek hoger ligt dan in een studie van dossiers die voor het assisenhof zijn verschenen.

 

2.2. De burgerlijke staat van de betichte

 

In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de burgerlijke staat van de 54 verdachten van seksueel geweld. Deze gegevens haal ik uit het inlichtingenblad, ook wel Bulletin de renseignements genoemd, dat voor elke betichte door de politie of burgemeester wordt ingevuld. Er wordt onder andere de vraag gesteld of de betichte al dan niet gehuwd, weduwnaar of gescheiden is. Bovendien wordt ook de vraag gesteld of hij kinderen heeft. Voor ‘alle’ betichten heb ik de burgerlijke staat kunnen achterhalen.

 

Tabel 8: De burgerlijke staat van de betichten van seksueel geweld
voor de correctionele rechtbank van Antwerpen in de periode 1890-1930.

Burgerlijke Staat

Aantal

Ongehuwd

 

33

Gehuwd zonder kinderen

 

1

Gehuwd met kinderen

 

12

Gescheiden zonder kinderen

 

1

Gescheiden met kinderen

 

3

Weduwnaar zonder kinderen

 

0

Weduwnaar met kinderen

 

4

TOTAAL

54

 

Uit bovenstaande tabel kunnen we duidelijk opmaken dat de meeste betichten ongehuwd zijn, met name 61 %. Dit gegeven kan gekoppeld worden aan de bevindingen in verband met de leeftijd van de verdachten. De grootste groep betichten is tussen de 16 en 20 jaar. De gemiddelde huwelijksleeftijd voor mannen is op het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw nooit lager dan 26 jaar.[133] 

Er zijn vier betichten gescheiden en vier weduwnaars. Tellen we deze personen op bij de ongehuwden dan blijkt dat 76 % van de verdachten alleenstaand is. Slechts 24 % heeft een partner.

 

De verdachten die gehuwd of gescheiden zijn, hebben bijna allemaal kinderen. De weduwnaars hebben allemaal kinderen. In totaal heeft 35 % van de verdachten één of meer kinderen.

 

Opnieuw vergelijk ik mijn bevindingen met deze van S. Herman.[134] Het percentage alleenstaande betichten ligt bij haar nog hoger, met name 89 % voor Oost-Vlaanderen en 83% voor West-Vlaanderen. De algemene tendens van ongehuwde verdachten is dus ook bij haar aanwezig. Opvallend is dat S. Herman de categorie gescheiden verdachten nergens vermeldt. In haar onderzoeksperiode, 1810-1900, heeft ze dus nergens een gescheiden verdachte van seksueel geweld ontmoet. In de periode 1890-1930 zijn er vier beschuldigden die gescheiden van hun vrouw leven. Wellicht is dat een nieuwe trend die zich in de negentiende eeuw nog niet zo sterk manifesteerde, maar naarmate de eeuw vorderde en in het begin van de twintigste eeuw langzamerhand terrein won. Het wetenschappelijk onderzoek van Chris Vandenbroeke bevestigt dit.[135] 

S. Herman heeft geen gegevens inzake het al dan niet hebben van kinderen. Dit is volgens mij toch een relevant gegeven. Het zegt immers iets over de gezinssituatie van de betichte.

 

2.3. De sociale positie van de betichte

 

Beroepen kunnen ons iets vertellen over het sociaal milieu van de verdachten. Ik wil hier de kanttekening maken dat het niet altijd even eenvoudig is om beroepen te interpreteren. In een aantal gevallen vertelt het strafdossier ons bijvoorbeeld dat de betichte metser is. Het is echter niet altijd duidelijk of deze persoon werkelijk voor eigen rekening werkt of in dienst is bij een andere metser en dus in feite een dagloner is. Bovendien was het niet ongewoon dat een persoon verscheidene activiteiten deed. Het was perfect mogelijk dat iemand een stuk grond bewerkte en tezelfdertijd cafébaas was. De vraag is dan welk beroep men gaat opgeven: landbouwer en/of herbergier. 

 

Ondanks deze beperkingen lijkt het mij toch redelijk te kunnen stellen dat de meeste betichten tot de groep van mensen behoren die handenarbeid verrichten om hun brood te verdienen. Hoewel het niet altijd even duidelijk vermeld wordt, gaat het in de meeste gevallen om personen die voor iemand werken. Vaak voorkomende beroepen zijn dokwerker, fabriekwerker en metsersgast.

 

Op een totaal van 54 betichten zijn er slechts vier verdachten die geen beroep uitoefenen. Deze personen worden in de dossiers ook omschreven als ‘leeglopers’. Gevonnist seksueel geweld is dus zeker geen maatschappelijk fenomeen dat zich enkel voordoet bij de werkloze klasse.

 

Naast heel wat handarbeiders, zijn er ook een aantal betichten die op een andere manier geld verdienen. Zo is Victor VB een tolbeambte, Adhemar C een apotheker, René DM een aannemer van openbare werken, Corneel VH en Aron S zijn bedienden. Deze personen onderscheiden zich op verschillende manieren van de doorsnee werkman. Over Aron S heb ik niet zoveel informatie, maar wat betreft de vier andere betichten wordt vermeld dat zij Frans kunnen spreken. Bovendien beschikken zij alle vier over een zeker geldvermogen en kunnen ze goed lezen en schrijven. Victor VB en Adhemar C hebben ook een dienstmeid. Het wordt dus al vlug duidelijk dat deze vijf verdachten tot een hogere klasse van de maatschappij behoren. Daarnaast zijn er nog twee verdachten die tot ‘de middenklasse’ behoren. Het gaat om Jaak S die reeds een zekere ouderdom heeft bereikt. Hij ging vroeger aan de slag als stukadoor. Nu bezit hij een hof waarvan hij het fruit en de groenten verkoopt. In het inlichtingenblad wordt hij omschreven als een kleine rentenier die bemiddeld is en tot de middelbare klasse behoort. Daarnaast is er ook nog Joseph S die een bakkerij runt en volgens het inlichtingenblad ook over een zeker geldvermogen beschikt.

De andere betichten zijn over het algemeen onvermogend en hun geletterdheid is tevens beneden alle peil. Om de haverklap lezen we op de inlichtingenbladen dan ook het volgende: “Kan onvolkomen lezen en schrijven”.

 

Aangezien er slechts vijf van de 54 betichten tot de hogere klasse behoren, zou men kunnen besluiten dat deze sociale groep minder geneigd is om seksueel geweld te plegen. Niets is minder waar uiteraard. We mogen immers niet vergeten dat het hier enkel om gevonnist seksueel geweld gaat en niet om seksueel geweld tout court. Stel dat de dader een persoon uit de burgerij is. Het slachtoffer zal daardoor veel minder geneigd zijn om de feiten aan te klagen. Het slachtoffer moet dan immers de moed hebben om een ‘hoger’ persoon te beschuldigen. De kans op succes zal ook veel kleiner zijn. Zal men het woord van de klaagster geloven of eerder dit van een ‘deftige’ heer? De betichte zal ook voldoende geld hebben om een goede advocaat in te schakelen en via zijn connecties slaagt hij er wellicht in mensen te overtuigen in zijn voordeel te getuigen. Bovendien is de dader in staat het slachtoffer of haar familie om te kopen zodat er geen gevolg aan de zaak wordt gegeven.

Er kan daarnaast ook een vertekening van de werkelijke criminaliteit optreden doordat  functionarissen van de justitie veel alerter zijn voor misdrijven begaan door de “classe laborieuse” terwijl de hogere sociale klasse van de maatschappij veel minder geviseerd wordt. Dit zijn allemaal factoren die de onderzoeker in het achterhoofd moet houden wanneer hij spreekt over de sociale achtergrond van de betichten van het gevonnist seksueel geweld.

In mijn onderzoek vond ik geen enkele verdachte terug die een heel hoge plaats op de sociale ladder inneemt zoals bijvoorbeeld een directeur, advocaat, magistraat, dokter of priester.

 

2.4. De zedelijkheid van de betichte

 

Om de zedelijkheid van de betichte in kaart te brengen, heb ik terug een beroep gedaan op de inlichtingenbladen. Hierop wordt vermeld of de betichte al dan niet over een strafblad beschikt en de veroordelingen die hij heeft opgelopen. Het misdrijf, de rechtbank waarvoor hij verschenen is en de straf worden vermeld.

 

Op een totaal van 54 betichten bezitten reeds 36 personen een strafblad. 67 % van de betichten is dus al eens in aanraking gekomen met de justitie en schuldig bevonden. Slechts 33 % van de beschuldigden heeft een blanco strafblad. Bovendien kon ik niet achterhalen hoeveel betichten reeds in aanraking gekomen zijn met de politie of het gerecht zonder dat het tot een veroordeling heeft geleid.

 

De verdachten zijn voornamelijk in aanraking gekomen met de politierechtbank en correctionele rechtbank. Geen enkele betichte is voor het hof van assisen verschenen. De misdrijven zijn heel uiteenlopend, gaande van kleine overtredingen zoals verkeersovertredingen en openbare dronkenschap tot wanbedrijven zoals diefstal en slagen en verwondingen. Het aantal veroordelingen dat men reeds heeft opgelopen varieert van 0 tot 17. Er zijn drie betichten die al eens voor aanranding van de eerbaarheid voor de correctionele rechtbank zijn verschenen. Zij hervallen dus niet alleen in hun oude patroon van criminaliteit, maar plegen voor de tweede maal seksueel geweld.

 

Het feit dat slechts 33 % van de verdachten nog geen strafblad heeft, betekent dat het hier niet om de meest ‘zedelijke’ mensen gaat die altijd op het rechte pad blijven. In het onderzoek van Stefie Herman ligt het aantal betichten die reeds een strafblad hebben lager. [136] Toch besluit ook zij dat een omvangrijk deel van de betichten reeds veroordeeld is geweest.[137]

 

§ 3. De slachtoffers[138]

Zoals ik reeds vermeld heb, concentreer ik mij in deze studie op ‘volwassen’ vrouwen die slachtoffer zijn van seksueel geweld. In deze paragraaf bestudeer ik ‘alle’ volwassen slachtoffers ook al worden sommige betichten vrijgesproken en zijn deze vrouwen dus misschien geen slachtoffer van seksueel geweld.

Op een totaal van 47 dossiers zijn er slechts vier zaken waarbij er meer dan één slachtoffer van seksueel geweld is. In de zaken Jaak S en Petrus B zijn er telkens twee slachtoffers van seksueel geweld.[139] Deze vier slachtoffers zijn allemaal reeds ‘volwassen’ vrouwen en worden hier dan ook in rekening gebracht. Daarnaast zijn er nog twee dossiers waarbij de betichte niet enkel een ‘volwassen’ vrouw aanrandt, maar ook een ‘kind’. Deze slachtoffers worden in deze paragraaf niet bestudeerd aangezien het enkel om ‘volwassen’ vrouwen gaat. Het betreft hier de zaken Jan Baptiste B en Petrus G.[140] Jan Baptiste pleegt niet enkel seksueel geweld op zijn dochter Charlotta van 17 jaar, maar ook op zijn jongere dochter Palmyra die nog maar 11 jaar is. Petrus heeft naast een dienstmeid van 17 jaar ook nog een dienstmeisje van minder dan 16 jaar aangerand.

In totaal zijn er dus 49 slachtoffers van seksueel geweld. Ik wil hier nog de opmerking maken dat in een aantal dossiers bepaalde personen slachtoffer zijn van andere feiten dan seksueel geweld. Zo wordt bijvoorbeeld in de zaak August VE de zus van het slachtoffer vrijwillig geslagen en mondeling bedreigd.[141] Wanneer ik het heb over slachtoffers, worden deze personen niet meegerekend.

 

3.1. De leeftijd van het slachtoffer

 

De leeftijd van het slachtoffer wordt in de strafdossiers altijd duidelijk vermeld omdat deze bepalend is voor de beschuldiging. Vaak wordt er dan ook een uittreksel van de geboorteakte van het slachtoffer bij het dossier gevoegd. Ik heb telkens de leeftijd van het slachtoffer op het moment van de feiten opgespoord. Voor ‘alle’ slachtoffers van seksueel geweld heb ik de leeftijd kunnen traceren.

In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de leeftijden van de verschillende slachtoffers uit de 47 dossiers. Ik heb een onderscheid gemaakt tussen de dossiers vóór 1912 en deze na 1912 omdat ik andere leeftijdscriteria gehanteerd heb voor beide periodes. In de eerste periode, de jaren vóór de wet van 15 mei 1912, zitten alle dossiers waarvan het slachtoffer minstens veertien jaar oud is. Na de wet op de kinderbescherming wordt de leeftijdsgrens opgetrokken tot 16 jaar.

 

Tabel 9: De leeftijd van de slachtoffers van seksueel geweld voor de
correctionele rechtbank van Antwerpen in de periode 1890-1930.

Leeftijdscategorieën

Aantal vóór 1912

Aantal na 1912

Totaal

11-15 jaar

4

/

4

16-20 jaar

12

15

27

21-25 jaar

3

6

9

26-30 jaar

2

2

4

31-35 jaar

0

0

0

36-40 jaar

1

0

1

41-45 jaar

1

1

2

46-50 jaar

0

1

1

51-55 jaar

0

0

0

56-60 jaar

0

0

0

61-65 jaar

0

0

0

ouder dan 65 jaar

0

1

1

Totaal

23

26

49

 

Ik ga het niet meer hebben over de eerste leeftijdscategorie aangezien deze resultaten vooral een gevolg zijn van de invalshoek van deze thesis en niet echt een correcte weerspiegeling  van de realiteit zijn.

Het valt onmiddellijk op dat de meeste slachtoffers van seksueel geweld in de leeftijdscategorie 16 tot 20 jaar vallen (55 %). Er zijn ook nog 13 slachtoffers die tussen de 21 en 30 jaar zijn (27 %). Daarna is er een sterke terugval. Er zijn slechts vijf slachtoffers die de leeftijd van 30 jaar overschreden hebben.

 

Deze bevindingen worden ook vastgesteld in het onderzoek van S. Herman.[142] Zij komt tot dezelfde conclusie, met name dat de slachtoffers van gevonnist seksueel geweld hoofdzakelijk te situeren vallen in de leeftijdsgroepen 16-20 jaar en 21-25 jaar. Ik wil eerst even stilstaan bij de burgerlijke staat van het slachtoffer alvorens ik uit bovenstaande gegevens conclusies trek. 

 

3.2. De burgerlijke staat van het slachtoffer

 

Om de burgerlijke staat van het slachtoffer te traceren, heb ik terug een beroep gedaan op de strafdossiers. Elk dossier vermeldt of het slachtoffer al dan niet gehuwd, gescheiden of weduwe is. Of het slachtoffer kinderen heeft, kon ik niet achterhalen aangezien dat niet duidelijk vermeld wordt in het dossier.

 

Tabel 10: De burgerlijke staat van de slachtoffers van seksueel geweld
voor de correctionele rechtbank van Antwerpen in de periode 1890-1930.

Burgerlijke staat

Aantal

Ongehuwd

 

38

Gehuwd

 

11

Gescheiden

 

0

Weduwe

 

0

TOTAAL

49

 

Het is overduidelijk dat de meerderheid van de slachtoffers ongehuwd is. Maar liefst 78 % van de slachtoffers van seksueel geweld is alleenstaand. 22 % is gehuwd. Er is geen enkel slachtoffer gescheiden of weduwe. Het groot aantal percentage alleenstaande slachtoffers komt overeen met de leeftijd van vele slachtoffers. We hebben gezien dat 55 % van de slachtoffers tussen de 16 en 20 jaar is wat nog betrekkelijk jong is.

De resultaten van S. Herman zijn gelijkaardig.[143] 79 % van de slachtoffers was alleenstaand. Ongeveer 1/5 van de slachtoffers of 21 % was gehuwd.

 

Zowel bij de betichten als bij de slachtoffers is de meest voorkomende leeftijdscategorie 16 tot 20 jaar. De dominantie van deze leeftijdscategorie is echter wel opvallender bij de slachtoffers (55 % tegenover 23 %). De meerderheid van de betichten en slachtoffers zijn alleenstaand, respectievelijk 76 % en 78 %. We kunnen ons nu de vraag stellen wat de achterliggende redenen hiervan  zijn. Laten we eerst even een blik werpen op de slachtoffers, voornamelijk jonge en ongehuwde vrouwen. Het argument dat jongere vrouwen seksueel aantrekkelijker zijn, lijkt mij niet voldoende om dit gegeven te verklaren. Belangrijker lijkt me dat de agressor geen vrees moet hebben voor een mogelijke wraakactie van de echtgenoot van het slachtoffer aangezien deze toch niet gehuwd is. Wanneer een vrouw gehuwd is en eventueel kinderen heeft, zal zij waarschijnlijk minder vaak slachtoffer zijn van seksueel geweld omdat de dader niet alleen de vrouw oneer zou aandoen, maar ook haar hele gezin. Misschien kunnen we daar ook uit afleiden dat er binnen een gemeenschap een aantal ongeschreven regels gelden. Het lijkt me niet uitgesloten dat een gemeenschap toleranter staat tegenover de aanranding van een ongehuwd meisje dan van een huisvrouw die de reputatie van het gezin op de schouders draagt. Om conflicten met de echtgenoot van het slachtoffer en het misprijzen van de gemeenschap te vermijden, zal de dader dan ook vlugger een jonge en ongehuwde vrouw aanranden.

Een ander motief om vooral jonge vrouwen aan te randen is wellicht hun fysieke kwetsbaarheid en seksuele onervarenheid. Jonge slachtoffers vormen in feite een gemakkelijkere prooi voor de dader. Dit aspect is reeds aan bod gekomen wanneer we de oververtegenwoordiging van kindslachtoffers bij seksuele gewelddaden vastgesteld hebben.

Een andere verklaring voor deze vaststelling is dat ‘oudere’ vrouwen misschien meer schaamte voelen om het onrecht dat hun is aangedaan bekend te maken. Seksueel geweld is een misdrijf waarbij het slachtoffer zich vaak schuldig voelt en tevens te beschaamd is om de schending van haar lichamelijke integriteit aan te klagen. Vrouwen die reeds een gezin hebben, zijn misschien meer terughoudend en durven niet zo vlug de stap naar de juridische autoriteiten zetten omwille van de eer en reputatie van haar gezin die op het spel staan.

 

Voor wat betreft de daders, zijn alle leeftijdscategorieën behoorlijk goed vertegenwoordigd. Hoewel seksueel geweld vaak gepleegd wordt door mannen tussen de 16 en 20 jaar, heeft deze leeftijdscategorie zeker geen monopolie. Ook ‘oudere’ mannen begaan dus geregeld seksuele misdrijven. Opvallend is wel dat de meeste verdachten alleenstaand zijn. Deze vaststelling strookt op het eerste zicht niet met de hypothese van Geoffroy Le Clercq die stelt  dat er een grotere tolerantie bestaat tegenover seksueel geweld wanneer dit gepleegd is door een ongehuwde jongeman die vaak lange tijd moet wachten op de komst van een meisje als gevolg van de rationele huwelijksstrategieën van zijn familie.[144] We moeten hier echter wel een onderscheid maken tussen de visie van de juridische wereld en deze van de mannelijke inwoners van een dorp of stad. De justitie lijkt niet echt rekening te houden met de ‘zwakheden’ van een jongeman, terwijl sommige mannelijke leden van een samenleving zich ‘begrijpender’ opstellen. De vaststelling dat er zo weinig gehuwde mannen beschuldigd worden van seksueel geweld heeft wellicht te maken met het feit dat de seksuele gewelddaden vlugger in de doofpot gestoken worden omwille van de eer en reputatie van het gezin van de gehuwde betichte.

 

3.3. De sociale positie van het slachtoffer

 

De beroepen van de slachtoffers worden eveneens vermeld in de strafdossiers. Wat betreft de beroepen van de slachtoffers gelden dezelfde opmerkingen als voor de betichten.

 

Opvallend is het hoog aantal dienstmeisjes. Op een totaal van 49 slachtoffers zijn er 11 dienstmeisjes (22 %). Er zijn ook heel wat huisvrouwen, met name 14 (29 %). Acht van de elf gehuwde vrouwen is huisvrouw. We weten echter niet of deze vrouwen geen beroep naast hun huishoudelijk werk verrichten. Misschien wordt enkel huisvrouw als beroep opgegeven terwijl de vrouwen ook nog werkzaam zijn op bijvoorbeeld de velden van hun echtgenoot of andere activiteiten doen om wat geld bij te verdienen.

Zes vrouwen zitten zonder werk. Ook hier is het aannemelijk te vermoeden dat zij hun handen in het huishouden of elders moeten uitsteken. Om de sociale positie van deze werkloze vrouwen  te identificeren, heb ik proberen te achterhalen wat het beroep van hun ouders of één van de ouders is. De moeder van Antonia B werkt in de landbouwsector. Over de vader wordt niets vermeld. Over de ouders van Ludovica T heb ik geen informatie teruggevonden. Het is wel zo dat zij reeds als dienstmeid gewerkt heeft, maar voor het moment zonder werk zit. De moeder van Julia K werkt in een herberg. Over de vader heb ik terug niets gevonden. De vader van Mathilda DL is een aardewerker. Ook het slachtoffer Elisa VR heeft reeds als meid gediend. Tenslotte is de vader van Elisa V een herbergier.

Vijf vrouwen doen fabrieksarbeid. Vier vrouwen verdienen geld als naaister of diamantsnijdster. Vier vrouwen werken in de landbouwsector. Het gaat hier niet om hun eigen bedrijf, maar dit van derden. Eén slachtoffer werkt in de herberg van haar vader en er is ook één leurster. Tenslotte zijn er ook nog twee koffieboonraapsters en één geestelijke dochter die in een klooster leeft.

De beroepen vertellen ons dat de slachtoffers allemaal uit de lage klasse of lage middenklasse van de samenleving komen. Er is geen enkel slachtoffer dat uit de hogere klasse van de maatschappij stamt.

 

Ook S. Herman kwam tot deze conclusie.[145] Verschillend is wel dat zij meer spinsters heeft teruggevonden. In mijn onderzoek is er geen enkel slachtoffer die het beroep spinster uitoefent. Dit kan enerzijds verklaard worden door het onderzoeksgebied. Oost- en West-Vlaanderen vormen een belangrijke kern voor de vlasverwerking. Anderzijds is er ook een tijdsverschil. In de negentiende eeuw is het nog mogelijk om dit beroep uit te oefenen, maar naarmate de jaren verstrijken komt deze broodwinning onder druk te staan door de opkomst van fabrieken en de sterke concurrentie met de textielsector in Groot-Brittannië.

 

Zowel de daders als de slachtoffers komen dus hoofdzakelijk uit de lage klasse of lage middenklasse van de maatschappij. Hieruit mag men echter niet concluderen dat seksueel geweld binnen de burgerij onbestaande is. Onderlinge regelingen en dus het verborgen houden van de feiten voor de justitie zal in deze kringen wellicht vaker voorgekomen zijn.

 

§ 4. Relatie tussen betichte en slachtoffer

 

In deze paragraaf wil ik een blik werpen op de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Ik kan dit gegeven echter enkel bestuderen vanuit het standpunt van het slachtoffer. Aan haar wordt immers gevraagd of ze de betichte al dan niet kent. Het is slechts zelden dat de betichte verklaart hoe hij het slachtoffer kent en waarom hij haar precies heeft “uitgekozen”. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het slachtoffer verklaart dat ze de verdachte niet kent, terwijl de verdachte in kwestie wel weet wie zij is. Deze informatie is een blinde vlek voor de onderzoeker. In sommige gevallen is de relatie weliswaar wederkerig, bijvoorbeeld wanneer de dader de vader van het slachtoffer is.

 

In totaal zijn er, zoals ik reeds vermeld heb, 49 slachtoffers van seksueel geweld. Van twee slachtoffers heb ik niet kunnen achterhalen wat hun relatie met de betichte is. Het gaat hier om de zaak ‘Petrus S en Jozef P’ en de zaak August VE.[146] In de andere dossiers wordt ofwel heel uitdrukkelijk vermeld wat de relatie is tussen dader en slachtoffer ofwel kan ik tussen de regels door lezen wat hun verhouding is. In totaal heb ik dus in 47 gevallen de relatie tussen het slachtoffer en de betichte kunnen opsporen.

 

Ik onderscheid zeven verschillende categorieën bij het bestuderen van de relatie tussen betichte en slachtoffer. In acht gevallen is de betichte de vader van het slachtoffer. In vier zaken is er sprake van een andere machtsrelatie tussen betichte en slachtoffer, met name het feit dat zij als dienstmeid voor hem werkt. Er is één zaak waarbij de dader de schoonbroer van het slachtoffer is waar ze bovendien met haar kinderen bijwoont.

In tien dossiers wordt duidelijk vermeld dat het slachtoffer de betichte enkel ‘van zien’ kent. In vele gevallen bewonen betichte en slachtoffer hetzelfde gebouw of hebben ze elkaar reeds in het dorp of de stad gezien. In vijf dossiers hebben betichte en slachtoffer elkaar de avond van de feiten ontmoet. Enerzijds zijn er drie dossiers waar het slachtoffer met de betichte en nog enkele personen iets is gaan drinken in een café ook al kenden ze elkaar niet echt. Anderzijds zijn er twee dossiers waarbij betichte en slachtoffer zich toevallig in hetzelfde café bevinden. In nog vier andere gevallen is de betichte een kennis van de ouders van het slachtoffer. In twee gevallen houden de ouders van het slachtoffer een herberg waar de betichte regelmatig komt en het slachtoffer vaak werkt. In de twee andere dossiers zijn het vrienden van de ouders. In vijftien gevallen kent het slachtoffer de betichte(n) niet. 

Wat kunnen we hier nu uit afleiden? In 13 gevallen is er sprake van seksueel machtsmisbruik aangezien de dader over een zekere macht ten aanzien van het slachtoffer beschikt. Deze machtsrelatie kan familiaal of beroepsmatig zijn. Dienstmeisjes vormen duidelijk een risicogroep. Ze zijn vaak jong en ongehuwd en verblijven bovendien in het huis van hun meester. Daar kunnen ze niet terugvallen op de bescherming van hun familie. De dader hoeft eveneens geen ooggetuigen te vrezen.

In 25 zaken kennen de slachtoffers de betichten hoegenaamd niet of enkel van zien. Er is dus geen voorafgaande relatie tussen de betrokkenen. Dit impliceert dat het seksueel geweld onmogelijk kan gekaderd worden binnen een eventueel wederzijds uitdagen.

Tenslotte zijn er ook 9 zaken waarbij het slachtoffer de dader op één of andere manier kent. In vier gevallen gaat het om een kennis van de ouders en is het niet duidelijk in hoeverre de dochter de betichte kent. Er zijn tevens vijf dossiers waarbij dader en slachtoffer elkaar de avond van de feiten ontmoet hebben. Het betreft de zaken Gustaaf VG, August VE, Camiel DC, ‘Jean C en Jozef DV’ en tenslotte Frans M. In twee zaken heeft het slachtoffer echter geen of toch bijna geen contact met de betichte gehad vooraleer hij haar aanvalt. In de zaak August VE bevinden de betrokkenen zich als bij toeval in dezelfde danszaal. De betichte volgt het slachtoffer en haar zus wanneer deze de zaal verlaten en randt het oudste meisje aan. Ook in de zaak Frans M bevinden slachtoffer en betichte zich in dezelfde danszaal. Het scenario herhaalt zich. Wanneer het slachtoffer naar huis wil gaan, wordt zij achtervolgd en aangerand door Frans. Ook in de danszaal heeft de betichte gepoogd contact te leggen met het slachtoffer. Ze verklaart: “(…) Ik weigerde met hem te dansen omdat ik wist dat het maar een aardige man was. Op een gegeven oogenblik trok hij mij echter op den dansvloer en verplichtte mij alzoo van met hem te dansen.” [147]

In de drie andere zaken zijn dader en slachtoffer wel met elkaar omgegaan vooraleer het seksueel geweld plaatsvindt. In de zaak Gustaaf VG hebben het slachtoffer en haar vriendin met drie jongens heel wat herbergen bezocht. Voor Maria eindigt de avond echter in mineur. Het slachtoffer heeft enkel limonade gedronken, maar de betichte is hevig onder invloed van alcohol. In de zaak Camiel DC drinkt het slachtoffer een glas met tot dan toe vier onbekende jongens. Wanneer ze wil doorgaan, achtervolgt één van de jongens haar. Ook in de zaak ‘Jean C en Jozef DV’ heeft het slachtoffer de twee jongens op café leren kennen. Ze bekent dat ze zich vrijwillig door Jozef heeft laten gebruiken, maar dat Jean hun is gevolgd en haar verkracht heeft.

 

§ 5. Conclusie

 

In dit hoofdstuk heb ik getracht het profiel van de verdachten en slachtoffers, die de hoofdpersonages zijn van de 47 bestudeerde dossiers, in kaart te brengen.

Voor wat betreft de leeftijd valt op dat de leeftijdscategorie 16 tot 20 jaar bij zowel daders als slachtoffers het meest voorkomt. Bij de slachtoffers is deze dominantie wel veel manifester. De betichten zijn eerder verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. De meerderheid van de betichten en slachtoffers zijn alleenstaand, respectievelijk 76 en 78 procent. Heel wat verdachten en slachtoffers komen uit een bescheiden sociaal milieu. Bij de slachtoffers is er niemand die de lage klasse of lage middenklasse overstijgt. Bij de betichten zijn er een aantal uitzonderingen die tot de goede middenklasse behoren.

Deze gegevens krijgen pas betekenis wanneer de achterliggende maatschappelijke context in rekening wordt gebracht. Het feit dat er geen hooggeplaatste mannen verdacht worden van seksueel geweld moet gelinkt worden aan de aangiftebereidheid van het slachtoffer. Deze bereidheid zal immers veel lager zijn wanneer de dader tot de hoge sociale klasse behoort. Anderzijds is het ook mogelijk dat de juridische wereld veel waakzamer is ten aanzien van het doen en laten van de lagere sociale klasse terwijl voor de rijkere klasse vlugger een oogje wordt toegeknepen. Deze hypothese kadert in de theorie dat de “classe laborieusedoor de autoriteiten vaak vereenzelvigd wordt met de classe dangereuse”.

We mogen eveneens niet vergeten dat het profiel van de betrokkenen beïnvloed wordt door hetgeen een maatschappij tolereert of resoluut afwijst. Geoffroy Le Clercq heeft er in zijn onderzoek op gewezen dat de tolerantie van de samenleving groter is wanneer een man een seksuele gewelddaad begaat tegen een meisje van ongeveer dezelfde leeftijd die ongehuwd is en uit een bescheiden sociaal milieu stamt. Dit is in overeenstemming met het profiel van de meeste slachtoffers uit de door mij bestudeerde dossiers. In veel gevallen beïnvloedt dit feit wellicht de dader bij de keuze van zijn slachtoffer. Andere aspecten die bij zijn keuze kunnen meespelen, zijn: de dader moet niet vrezen voor wraakacties van de echtgenoot en het slachtoffer is tevens een gemakkelijke prooi omwille van haar seksuele onervarenheid en de afwezigheid van een man aan haar zijde. Wanneer we het profiel van de dader nader bestuderen, blijkt dat gehuwde mannen een minderheid vormen. Dit heeft wellicht te maken met een doofpotproces dat veel vlugger in werking zal treden wanneer de man verantwoordelijk is voor de goede naam en het onderhoud van zijn gezin.

 

Uit mijn analyse blijkt dat een meerderheid van de betichten reeds in aanraking is gekomen met het gerecht. Bij de studie van de relatie tussen betichte en slachtoffer tenslotte werd duidelijk dat er in vele gevallen geen voorafgaande relatie bestond tussen dader en slachtoffer. In een aantal zaken is er wel sprake van seksueel machtsmisbruik aangezien de dader over een zekere macht ten aanzien van het slachtoffer beschikt. Er zijn slechts vijf zaken waarin dader en slachtoffer de avond van de feiten op dezelfde plaats uitgingen.

 

In een volgend hoofdstuk wil ik een blik werpen op de manier waarop de justitie in de 47 dossiers die ik bestudeerd heb, op de hoogte wordt gebracht van de feiten. Deze stap is heel cruciaal en noodzakelijk opdat het seksueel geweld ter kennis wordt gebracht aan de justitie en via de juridische werking ook aan de historische onderzoeker.

 

 

Hoofdstuk II: De justitie wordt ingelicht

 

§ 1. Inleiding

 

Vooraleer het gerechtelijk onderzoek van start gaat, moet de justitie op de hoogte gebracht worden van de feiten die zich hebben afgespeeld. Deze stap is dan ook van cruciaal belang voor mijn onderzoek. Niet al het seksueel geweld dat zich heeft voorgedaan, zal worden doorgegeven aan de juridische autoriteiten met als gevolg dat deze feiten voor de historicus in het duister blijven. Sommige slachtoffers zullen de angst niet kunnen overwinnen om alles te vertellen. Anderen zullen een andere ‘oplossing’ zoeken en buiten de juridische weg om, zelf stappen ondernemen om zo tot een onderlinge regeling te komen.

In een eerste paragraaf wil ik mij concentreren op de manier waarop de zaken die voor het gerecht zijn verschenen, van start zijn gegaan. De manier waarop seksueel geweld meegedeeld wordt aan de juridische autoriteiten zegt immers iets over de maatschappelijke omgang met het fenomeen. Daarnaast is het interessant na te gaan wanneer de feiten aan het licht komen. Wordt het voorval onmiddellijk publiek gemaakt of duurt het een hele poos vooraleer de feiten geopenbaard worden? Tenslotte wil ik in deze paragraaf ook een blik werpen op de actoren die een rol spelen in het bekend maken van de feiten. Wie neemt het initiatief en tot wie richt men zich?

            In een tweede paragraaf ga ik op zoek naar sporen van pogingen om tot een minnelijke schikking te komen. Vooraleer de justitie op de hoogte gebracht werd, is het immers mogelijk dat dader en slachtoffer eerst geprobeerd hebben de zaak zelf te klaren.

 

§ 2. De juridische neerslag van de daad

 

2.1. Het slachtoffer of een familielid dient klacht in

 

Op een totaal van 47 dossiers die ik bestudeerd heb, zijn er maar liefst 33 waarbij de klacht wordt ingediend door het slachtoffer zelf of een familielid van het slachtoffer. De aangifte door het slachtoffer of haar familie is dan ook de meest voorkomende manier waarop de justitie ingelicht wordt.

In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de dossiers waarbij het slachtoffer zelf of een familielid van het slachtoffer klacht heeft ingediend. Ik heb tevens voor elk dossier genoteerd hoeveel dagen verlopen zijn tussen de daad en de klacht.

 

Tabel 11: Rechtzaken waarvan het gerecht op de hoogte werd gebracht
door een klacht van het slachtoffer zelf of een familielid.

Dossiernummer, jaar en naam

betichte(n)

Persoon die klacht indient

en autoriteit tot wie men

zich richt

Leeftijd slachtoffer

Tijdsspanne tussen daad en klacht

 

 

 

 

(98/99) 1890

Adrien T.

moeder van het slachtoffer

veldwachter

19

2 dagen

(1573) 1890

Lodewijk V.D.E.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

29

3 dagen

(2305/2306) 1890

Henri V.N.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

16

dezelfde dag

(2696) 1890

Victor V.B.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

19

dezelfde dag

(2604/2605) 1890

Jean Baptiste B.

slachtoffer zelf

gendarmerie

15

dezelfde dag

(2982) 1890

Leopold M

slachtoffer zelf

politiecommissaris

40

volgende dag

(3358/3359) 1890

Pierre V. en

Cornelis D.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

43

5 dagen

(2775/2776) 1892

slachtoffer zelf

15

ze wordt reeds lange

Louis M.

burgemeester

 

tijd lastig gevallen

(1991) 1909

slachtoffer zelf

19

ze wordt reeds lange

Jozef D.M.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

(2651) 1909

Emiel B.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

19

dezelfde dag

(3062) 1909

Felix V.D.W.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

23

dezelfde dag

(3836) 1909

Joannes H. en

Frans V.B.

slachtoffer zelf

gendarmerie

19

dezelfde dag

(4529) 1909

Joseph V.I. en

Désiré J.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

23

17 dagen

(4559) 1909

Petrus S. en

Jozef P.

slachtoffer zelf

gendarmerie

18

dezelfde dag

(982) 1910

moeder van het slachtoffer

15

ze wordt reeds lange

Frans S.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

(1661/1807) 1910

Jan Baptiste B.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

17

dezelfde dag

(3838) 1911

Jaak V.C.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

14

3 dagen

(3403/3404) 1913

Joseph S.

moeder van het slachtoffer

politiecommissaris

17

volgende dag

(3469) 1913

slachtoffer zelf

18

ze wordt reeds lange

Jan Baptist D.L.

veldwachter

 

tijd lastig gevallen

(584) 1915

Jozef Maria J.

slachtoffer zelf

burgemeester

22

volgende dag

(1287) 1916

moeder van het slachtoffer

17

ze wordt reeds lange

Felix S.

veldwachter

 

tijd lastig gevallen

(2076) 1916

vader van het slachtoffer

21

ze wordt reeds lange

Corneel V.H.

procureur des Konings

 

tijd lastig gevallen

(920) 1917

Norbert W.

slachtoffer zelf

veldwachter en politie-

commissaris

16

dezelfde dag

(2274) 1927

Armand S.

slachtoffer zelf

wachtmeester van de

gendarmerie

69

volgende dag

(4153) 1927

Jozef C.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

25

dezelfde dag

(4285) 1927

slachtoffer zelf

19

ze wordt reeds lange

Aron S.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

(4970) 1927

Antonius A.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

21

dezelfde dag

(5294) 1927

Jaak S.

slachtoffer zelf

wachtmeester van de

gendarmerie

17

14 dagen

(6842) 1927

Camiel D.C.

slachtoffer zelf

politiecommissaris

18

2 dagen

(3606) 1928

slachtoffer zelf

41

ze wordt reeds lange

Louis M.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

(1092) 1929

Frans M.

moeder van het slachtoffer

politiecommissaris

17

5 dagen

(2920) 1929

broer van het slachtoffer

16

ze wordt reeds lange

Adolf C.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

(3364) 1930

slachtoffer zelf

18

ze wordt reeds lange

Jozef K. en

Alfons V.

politiecommissaris

 

tijd lastig gevallen

 

In slechts zeven gevallen is het niet het slachtoffer in kwestie, maar wel een familielid dat klacht indient. Vijf keer wordt de klacht ingediend door de moeder, één keer door de vader en één keer door de broer van het slachtoffer. Het gaat dus altijd om dichte familie. In de meeste gevallen blijkt het gemakkelijker te zijn voor het slachtoffer de feiten te ‘bekennen’ aan de moeder dan aan de vader. Bovendien is het meestal de moeder die het slachtoffer vergezelt naar het politiebureel wanneer deze heeft besloten klacht in te dienen. Dit heeft wellicht te maken met een hechtere relatie tussen moeder en dochter. Het was vooral de moeder die instond voor het grootbrengen van de kinderen en het contact was dan ook intenser met de moeder. Bovendien zal het voor een slachtoffer van seksueel geweld ook ‘eenvoudiger’ zijn om alles aan een vrouw te vertellen aangezien deze zich beter kan inleven in de situatie.

We kunnen ons nu de vraag stellen waarom in bepaalde gevallen het slachtoffer niet zelf klacht indient. De leeftijd van het slachtoffer speelt hierbij een belangrijke rol. De slachtoffers die niet zelf aangifte gedaan hebben, zijn nog betrekkelijk jong (tussen de 15 en 21 jaar). Ze wonen ook allemaal nog steeds in het ouderlijk huis.

Toch zien we in de tabel dat er ook heel jonge slachtoffers zelf de moed opbrengen om naar het politiekantoor te gaan. Waarom andere vrouwen dit niet kunnen, heeft wellicht te maken met de psychologische toestand van het slachtoffer. Angst en schaamte beletten haar vaak de juridische autoriteiten in te lichten. Een familielid neemt dan deze taak op zich. Soms is het voor het slachtoffer onmogelijk naar de politie te gaan omwille van haar fysieke toestand. In veel gevallen vertellen de strafdossiers ons waarom het slachtoffer niet zelf klacht indiende.

Het slachtoffer van de eerste zaak in 1890 lijdt aan een soort spierziekte waardoor ze zich enkel met behulp van een stoel kan voortbewegen. Dit verklaart waarom het de moeder is die zich naar het politiebureel begeeft. Het meisje wordt thuis verhoord.

De tweede zaak waar de moeder het initiatief neemt, betreft een vijftienjarig meisje dat heel duidelijk beangstigd is om de feiten bekend te maken. Ze verklaart: “Ik heb daar niets van aan mijne ouders gezegd omdat ik bevreesd was van hen slagen te zullen krijgen en ook omdat Frans S (de betichte) mij zoo stellig verboden had er aan iemand van te spreken.” [148] Het is opvallend dat het slachtoffer niet alleen bang is voor de dader, maar ook voor de reactie van haar ouders. Het meisje vreest wellicht dat ze zelf schuld draagt aan de feiten die haar zijn overkomen en denkt dat de ouders haar niet zullen begrijpen. Het schuldgevoel bij slachtoffers van seksueel geweld blijkt iets te zijn dat vooral voorkomt bij jonge slachtoffers die moeite hebben om een volwassene te beschuldigen. Wanneer de moeder bemerkt dat er iets aan de hand is met haar dochter, vraagt ze haar uit tot wanneer deze bekent dat ze al verschillende malen misbruikt is geweest door de dader in kwestie. De zaak Frans M in 1929 is vergelijkbaar met dit dossier. De moeder wordt ook pas na het onderhoren van haar dochter op de hoogte gesteld van de feiten die zich hebben voorgedaan.

Een andere zaak waarbij de moeder klacht indient, dateert uit 1913. Het slachtoffer heeft onmiddellijk na de feiten alles verteld aan haar moeder die besluit de politie in te lichten. In 1916 vond ik een ander dossier terug waarbij de moeder van het slachtoffer klacht indient. Het verschil met de vorige zaken is dat de dader hier de vader van het slachtoffer is. Het meisje durfde wellicht niet alleen te handelen en haar eigen vader beschuldigen. Ze verklaart dan ook: “Te lang heb ik uit vrees voor mijn vader gezwegen en ook tot medelijden voor mijne moeder (…)”.[149] Het is dan ook de moeder die de stap naar de politie aandurft. Zijzelf is al verschillende malen getuige geweest van de onzedelijke daden die haar man op haar dochter heeft gepleegd. Bovendien verklaart ze dat ze ook heel bang is van haar man omwille van de vele bedreigingen die hij uit. De laatste zaak is van dezelfde aard aangezien ook hier de dader de vader van het slachtoffer is. Zijn vrouw en dus de moeder van het slachtoffer is reeds overleden waardoor de oudere broer de beschermende rol op zich neemt en met zijn zus naar de politie stapt. Tenslotte is er nog het dossier waarbij de vader van het slachtoffer met een brief aan de procureur des Konings klacht indient. In deze brief verklaart de vader dat zijn dochter Elisa lange tijd het stilzwijgen heeft bewaard uit vrees voor haar ouders. Wanneer zij echter zwanger is, is ze genoodzaakt alles aan haar ouders te vertellen. De betichte Corneel wil de vader van het slachtoffer doen geloven dat zij aangerand is door een onbekende, maar hij gelooft hem niet en dient dan ook klacht in.

 

Concluderend kan ik stellen dat twee gemeenschappelijke kenmerken van de vrouwen die niet zelf klacht indienden hun jonge leeftijd is en het feit dat ze nog thuis wonen. In het eerste geval belet de fysieke toestand van het slachtoffer haar naar het politiebureel te gaan. In de andere gevallen blijkt de moeder, vader of broer begaan te zijn met het slachtoffer. Ze zijn verontwaardigd over datgene wat hun dochter of zus is overkomen en nemen dus zelf het  initiatief. Twee slachtoffers verklaren heel duidelijk beangstigd te zijn om hun relaas te vertellen. De slachtoffers die niet zelf aangifte doen, houden wellicht een groot schaamtegevoel over van hetgeen hun is overkomen.

 

Ik wil nog even stil staan bij het dossier Jaak S. Naar aanleiding van de klacht van Maria R zijn er nog twee andere meisjes die tegen de betichte getuigen. Het gaat om feiten die zich een jaar voordien hebben afgespeeld. Indien Maria niet de moed had om de justitie in te lichten, waren deze slachtoffers wellicht nooit met de feiten naar buiten getreden. Emma S verklaart dan ook: ‘Het is nu maar dat ik alles aan mijne ouders heb verteld na hetgeen er met Maria R voorgevallen was.’ [150] De twee andere slachtoffers voelden zich wellicht zekerder door de verklaring van Maria. Ze durfden niet zelf een zaak te starten, maar wanneer iemand anders deze lastige taak op zich nam, schoten ze in actie. Hierdoor wordt de betichte niet enkel beschuldigd van verkrachting van Maria, maar ook van aanslag op de eerbaarheid op Emma en openbare zedenschennis in het bijzijn van een minderjarig meisje. Dat de feiten zich reeds een jaar geleden hebben afgespeeld, maar dat de twee meisjes toch nog in staat zijn om alles behoorlijk nauwkeurig te vertellen, impliceert wellicht dat ze het hele voorval nog niet waren vergeten en dat ze het belangrijk vonden om uiteindelijk de feiten toch te ‘bekennen’.

 

Als we kijken naar de tijdsspanne tussen de daad en de aangifte ervan, valt meteen op dat het slachtoffer of de familie van het slachtoffer meestal niet lang wacht vooraleer ze de feiten aanklagen. In elf gevallen wordt de klacht nog dezelfde dag ingediend. In tien gevallen wordt niet dezelfde dag aangifte gedaan, maar wordt binnen de vijf dagen klacht ingediend. Wanneer het slachtoffer of haar familie besluit klacht in te dienen, voeren ze dus (bijna) onmiddellijk de daad bij het woord. Dit is volgens mij te verklaren door de wil de dader te bestraffen. De benadeelde partij wil zijn gelijk krijgen en daarom wacht men niet lang met het indienen van de klacht. Als men langer zou wachten, verkleint immers de geloofwaardigheid van de getuigenis. De kans om nog lichamelijke en andere tastbare sporen van de aanranding terug te vinden, wordt ook steeds kleiner naarmate de dagen verstrijken. Een korte tijdsspanne tussen de daad en de klacht betekent wellicht ook dat het slachtoffer zich niet te beschaamd voelt om de feiten bekend te maken. Als het slachtoffer onmiddellijk na het voorval naar een politiebureel stapt, getuigt dit van een grote vastberadenheid.

Twee dossiers onderscheiden zich van de andere zaken door de lange tijdsspanne tussen de daad en de klacht. In de zaak Joseph VI uit 1909 vraagt de politieman aan het slachtoffer waarom ze zo lang gewacht heeft om klacht in te dienen, in casu 17 dagen. Ze antwoordt: “Parce que V. I. en était arrivé jusqu’à dire que c’était moi même qui lui avait fait des propositions immorales.” [151] Het slachtoffer vreest dus dat de politie haar niet zal geloven omdat de betichte wou verklaren dat het zijzelf was die immorele voorstellen gedaan had. Het is pas wanneer de vrouw van de betichte een tijd later het slachtoffer beledigt en haar slaat dat er een klacht wordt ingediend. Ook in de zaak Jaak S heeft het slachtoffer 14 dagen gewacht vooraleer ze de feiten aan haar ouders bekend heeft. Doordat haar ouders opmerkten dat ze niet meer bij de betichte wou gaan en doordat ze er zo slecht uitzag, kon het slachtoffer niets anders dan te feiten te ‘bekennen’.

Tenslotte zijn er ook nog tien dossiers waarbij het slachtoffer reeds geruime tijd wordt lastig gevallen vooraleer ze klacht indient. Het meisje of de vrouw is dus meermaals slachtoffer geweest van seksueel geweld. We kunnen ons nu de vraag stellen hoe het komt dat het slachtoffer niet onmiddellijk na de eerste keer klacht indient. In zes van de tien gevallen is de dader de vader van het slachtoffer. Dit maakt het natuurlijk veel moeilijker voor het slachtoffer om naar de politie te stappen. Dat de feiten zich meermaals voordoen kan verklaard worden door het dagelijkse contact tussen dader en slachtoffer. Het gaat hier dus niet om een éénmalige ontmoeting. In een ander dossier is de dader de schoonbroer van het slachtoffer. Bovendien woont het slachtoffer met haar kinderen bij haar zus. Wanneer het slachtoffer ‘bekent’, betekent dit dat ze een andere woonst moet zoeken en de relatie met haar eigen zus op spel moet zetten. De vrouw verklaart dan ook: “Ik heb daarvan geen aangifte gedaan om de goede reden ik zonder woonst was en ik tevreden was dat mijne zuster mij had ingenomen.” [152] Tenslotte zijn er nog drie gevallen waarbij het slachtoffer aanvankelijk niet de moed heeft de feiten te ‘bekennen’. Wanneer de dader hun blijft lastig vallen, besluiten ze uiteindelijk toch over te gaan tot actie.

Het is duidelijk dat in al deze dossiers met een lange tijdsspanne tussen daad en klacht het slachtoffer angst had voor de gevolgen van haar stap naar de juridische autoriteit.

 

Tenslotte kon ik nagaan tot wie men zich richt wanneer men besluit klacht in te dienen. De meerderheid van de klachten wordt ingediend bij de politie, met name 64%. Daarnaast scoren ook de gendarmerie en de veldwachter goed. Slechts twee klachten worden ingediend bij de burgemeester en één brief is gericht aan de procureur des Konings. De meeste klachten verlopen dus mondeling. Het feit dat slechts één persoon klacht indient aan de hand van een brief gericht naar de procureur des Konings is veelbetekenend. Vele mensen hadden geen besef van de werking van het gerechtelijk apparaat. Politie, veldwachter, gendarmen en  burgemeester, die vaak de functie van politiecommissaris in zijn gemeente waarnam, waren voor de gewone mens de meest zichtbare vorm van een hogere juridische autoriteit. Deze personen waren verplicht de zaak door te spelen aan de procureur des Konings, maar wellicht zullen een aantal van hen aangestuurd hebben op een onderlinge regeling. Deze personen spelen dan in feite rechter in een gebied waar ze een zekere machtsfunctie uitoefenen. Hoe vaak er op aanraden van deze personen een minnelijke schikking werd uitgewerkt, blijft voor de historicus echter wel een raadsel.

 

2.2. Iemand van buitenaf maakt de feiten bekend

 

In 8 gevallen is de zaak gestart als gevolg van het handelen van één bepaald persoon. De zaken onderscheiden zich van de vorige dossiers doordat het slachtoffer of haar familie niet de stap naar de juridische autoriteiten heeft gezet. In vele gevallen was er de tijd niet toe aangezien reeds iemand anders de politie of veldwachter ingelicht had. De dossiers zijn ook niet het gevolg van het publiek gerucht aangezien er één persoon bewust gehandeld heeft.

In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de dossiers waar iemand van buitenaf de daden bekend heeft gemaakt. Tevens deel ik mee tot welke instanties deze personen zich gericht hebben.

 

Tabel 12: Rechtzaken waarvan het gerecht op de hoogte werd gebracht
door een klacht van iemand van buitenaf.

Dossiernummer,

Persoon die aangifte doet

Instantie die ingelicht wordt

jaar en naam

 

 

betichte(n)

 

 

(775) 1890

huisgenoot

politiecommissaris

Antoine C.

 

 

(2615) 1890

veldwachter

politiecommissaris

Jozef D.W.

 

 

(2122/2123) 1891

Frans VL

militaire wacht

Pierre D.J. en

 

 

Victor S.

 

 

(3403) 1909

onbekend persoon

politiecommissaris

Adriaan R. en

 

 

Jan Baptist G.

 

 

(3838) 1911

onbekend persoon

politiecommissaris

Jaak V.C.

 

 

(3721) 1927

onbekend persoon

politiecommissaris

Gustaaf V.G.

 

 

(4903) 1927

onbekend persoon

veldwachter

Ferdinand C.

 

 

(6722) 1927

zus van het slachtoffer

veldwachter

August V.E.

 

 

(8380) 1927

gendarmerie

veldwachter

Jozef D.V. en

 

 

Jean C.

 

 

 

Niet al deze dossiers kunnen echter over dezelfde kam gescheerd worden. De manier waarop de juridische instanties ingelicht worden, verschilt onderling.

Ten eerste zijn er een aantal dossiers waar een dorpsbewoner de politie, veldwachter of militairen verwittigt omdat hij of zij iets opgemerkt heeft dat niet pluis is. Ondanks het feit dat de melding van de feiten quasi gelijktijdig met het plaatsvinden van het voorval gebeurt, is er toch geen sprake van betrapping op heterdaad. Betrapping op heterdaad impliceert immers dat de juridische autoriteiten de feiten op het moment zelf waarnemen. In onderstaande dossiers wordt de justitie weliswaar onmiddellijk ingelicht, maar toch komen ze vaak pas na de daad ter plaatse. Ik heb vier dossiers teruggevonden die aan deze eigenschappen voldoen. In de zaak Antoine C wordt een politieagent ’s nachts opgetrommeld door een inwoner van het huis waar de feiten zich voordoen. De persoon meldt dat niemand in het gebouw kan slapen omdat de nachtrust verstoord wordt. De agent begeeft zich vervolgens naar het gebouw waar hij het slachtoffer aantreft die verklaart dat zij werd lastig gevallen door Antoine. Zowel de betichte als het slachtoffer worden meegenomen naar het politiebureel waar een proces-verbaal wordt opgesteld. In de zaak Pierre DJ en Victor S uit 1891 is het een leurder met smoutebollen die een militair verwittigt. Hij zegt dat hij zelf niet gezien heeft wat er gebeurd is en dat hij het enkel heeft horen zeggen. Het is merkwaardig dat in deze zaak de naam van degene die de zaak bekend maakt, wordt prijsgegeven. In alle andere gevallen wordt de identiteit van de ‘verklikker’ geheim gehouden om deze persoon geen moeilijkheden te berokkenen. Het is niet duidelijk waarom hier de naam van de persoon die aangifte doet wel wordt vermeld. De aanklager vreest blijkbaar ook voor de gevolgen van zijn aangifte aangezien iemand verklaart: “Volgens hetgeen Victor S mij gezegd heeft, heeft die jongen hem zijne spijt uitgedrukt die klacht gedaan te hebben, en hem gezegd dat hij bereid was voor hem te getuigen, al moest hij valsch toonen.”[153] Hieruit kunnen we afleiden dat het not done was om zich te bemoeien met andermans zaken. Iemand die dat wel deed, had er alle voordeel bij zijn identiteit geheim te houden omdat de afrekening anders wel eens zou kunnen volgen. In deze zaak is om onbekende reden de naam van de aanklager wel bekend geraakt. Deze persoon voelt zich daardoor niet meer veilig en drukt dan ook zijn spijt uit tegenover de betichte. In de zaak Gustaaf VG verwittigt een onbekend persoon ’s nachts twee politieagenten omdat hij een vrouw om hulp heeft horen roepen. De getuige heeft eveneens bemerkt dat zij in tegenwoordigheid was van een manspersoon. In de zaak Ferdinand C verwittigt een onbekend persoon de veldwachter omdat hij gezien heeft dat een persoon het huis van het slachtoffer is binnengedrongen.

            Het is voor de onderzoeker onmogelijk te achterhalen of het slachtoffer of een familielid van het slachtoffer zelf de stap naar de juridische autoriteiten zou gezet hebben indien iemand anders dat niet voor hun had gedaan.

 

Daarnaast zijn er een aantal zaken waar de juridische autoriteiten worden ingelicht nadat de feiten zich hebben afgespeeld, maar waarbij het voorval reeds vlug is uitgelekt. De persoon die het meldt aan de politie of veldwachter weet dan ook reeds veel preciezer wat er gebeurd is. Het gaat niet meer om de melding van iets verdachts, maar wel om de melding van een aanranding. Aan deze criteria beantwoorden drie dossiers die ik in mijn onderzoeksperiode heb teruggevonden. De zaak Jozef DW wordt door de veldwachter aan het licht gebracht. Hij verklaart dat er die dag een aanslag op de eerbaarheid heeft plaatsgevonden op Julia S. De agenten starten een onderzoek. De zaak ‘Adriaan R en Jan Baptist G’ wordt bekendgemaakt door een onbekend persoon die aan de politie vertelt dat er een meisje verkracht is geweest. Deze persoon openbaart de feiten nog dezelfde dag dat de daad is voorgevallen. In de zaak ‘Jozef DV en Jean C’ wordt de veldwachter door de gendarmerie verwittigd van de aanranding die heeft plaatsgehad. Ik heb niet kunnen achterhalen hoeveel tijd er verstreken is tussen de daad en de ter kennisgeving door de gendarmerie aan de veldwachter.

Ook wat betreft deze dossiers is het moeilijk te achterhalen of het slachtoffer eventueel zelf initiatief zou genomen hebben om de justitie in te lichten. De daad heeft weliswaar reeds plaatsgehad en het slachtoffer is dus niet rechtstreeks van de plaats van het misdrijf naar de politie gestapt, maar we hebben reeds vastgesteld dat slachtoffers soms enkele dagen wachten vooraleer ze dan toch naar het politiekantoor gaan.

 

De zaak Jaak VC is uniek. De politieagenten ontvangen op dezelfde dag zowel een klacht van het slachtoffer als een brief van een onbekend persoon. Deze laatste wil met de brief de aandacht trekken op de schandelijke feiten die zich in een gezin voordoen. Indien er geen klacht was gekomen, zouden het slachtoffer en de betichte binnen de kortste keren de politie over de vloer gekregen hebben. Als gevolg van deze specifieke situatie vermeld ik dit dossier tweemaal. Zowel in een vorig punt waarbij het ging om het indienen van een klacht door het slachtoffer zelf of haar familie als hier. Hieronder vindt u een transcriptie van de brief.[154]

                                                                                            

Antwerpen, zes april 1911.

Geachte heer commissaris,

Ik kom uwe aandacht trekken op het volgende schandelijk feit. In de (adres), woont VC die sinds enige maanden weduwnaar is, met 5 minderjarige kinderen. Deze persoon is genoeg gekend als een doorslechte kerel voor zijn kinderen en dit blijkt te meer daar hij dinsdagavond rond 9 ure thuiskomende, zijn veertienjarig dochtertje deed naar beneden komen en het dan op een onredelijke wijze mishandelde. Dit zijn voor mij geene menschen meer, en daarom is het ook geachte heer dat ik u van dit feit verwittigd heb zodat gij in deze schandelijke zaak een onderzoek zult instellen. De geburen weten daar meer inlichtingen van te geven, want mij is maar toevallig uit goede bron te weten gekomen.

Een medelijdend persoon.

 

De zaak August VE onderscheidt zich van de vorige dossiers omdat in deze zaak de zus van het slachtoffer de veldwachter verwittigt. Hoewel het hier dus om familie van het slachtoffer gaat, moet het toch anders geïnterpreteerd worden dan deze zaken waarbij een familielid van het slachtoffer klacht indient. De zus vergezelt het slachtoffer op de weg waar zij wordt aangerand. Ze loopt weg en gaat onmiddellijk de hulp inroepen van onder andere de veldwachter.

 

2.3. Betrapping op heterdaad

 

Ik heb 3 dossiers teruggevonden waar politieagenten de feiten vernemen terwijl ze dienst hebben.

In de zaak ‘André R, Louis V en Jacques M’ bemerken twee politieagenten op hun nachtronde dat een viertal kerels de vlucht nemen van zodra zij naderen. Ze houden er drie aan en ze nemen ook het meisje dat verklaart aangerand te zijn, mee naar het politiebureel.

In de zaak René DM slaan twee politieagenten vanuit de deuropening de verkrachting van een vrouw gade. Het is pas wanneer de betichte een lamp omverstoot en de houten loods bijna in brand schiet dat de twee agenten ingrijpen. Dat de agenten niet vroeger ingrijpen, heeft te maken met de erg bedronken toestand van de vrouw waardoor ze zich niet zichtbaar heeft verzet. De vrouw zelf herinnert zich immers niets meer van de feiten omdat ze teveel gedronken had. De politieagenten nemen enkel de vrouw mee naar het politiebureel tot wanneer ze terug nuchter is. René heeft de twee agenten 11,85 frank gegeven om de zaak zonder gevolg te laten. Hij zei: “Steekt die vrouw in den bak totdat zij nuchter is en spreekt van mij niet.” De agenten doen in feite wat de dader hen beveelt. Het is pas de volgende dag dat zij er met hun officier over spreken die hen dan beveelt René op te pakken wat vervolgens ook gebeurt.

In de zaak Pieter F tenslotte merkt een politieagent op klaarlichte dag een samenscholing op. Het slachtoffer, een zwakzinnige vrouw, ligt nog steeds in het gras, maar de dader is reeds weg. Het zijn vooral kinderen en enkele vrouwen die de feiten aanschouwd hebben. Eén vrouw roept dat zij de politie gaat verwittigen waarop de dader wegloopt. Op dit moment komt de politieman aan. 

Opvallend is wel dat de agenten steeds net te laat komen. In geen enkel geval hebben ze het slachtoffer nog kunnen redden van de onzedelijke feiten die op haar gepleegd zijn. In de drie zaken wordt het slachtoffer mee naar het politiebureel genomen. In de eerste zaak worden ook drie daders gevat. In de tweede zaak lijken de agenten eerder aan de kant van de dader te staan. In de zaak Pieter F tenslotte komt de politieagent net te laat om de betichte nog te kunnen spreken hoewel hij hem wel ziet weglopen en even later oppakt.

 

Het feit dat ik op een totaal van 47 dossiers slechts drie dossiers heb teruggevonden waar de politie onmiddellijk of toch bijna onmiddellijk ter plaatse is zonder verwittigd te zijn door iemand, is veelbetekenend. Seksueel geweld gebeurt meestal op afgelegen of private plaatsen waar de aanwezigheid van de politie nihil is. Een eventuele onderbemanning van de politiediensten kan ook een verklaring zijn voor het feit dat het enkel heel toevallig is dat een agent getuige is van seksueel geweld.

We kunnen niet achterhalen of in deze zaken de slachtoffers of hun familie zelf klacht zouden  ingediend hebben indien de juridische instanties het voorval niet hadden waargenomen.

 

2.4. Het publiek gerucht

 

Ik heb 2 dossiers teruggevonden waarbij de juridische instanties op de hoogte gebracht worden door het publiek gerucht. Met publiek gerucht bedoelt men de vele praatjes die over het seksueel geweld de ronde doen. Het is pas wanneer dit publiek gerucht duidelijk aan de oppervlakte komt in de gemeente of stad dat de kans bestaat dat de politie, veldwachter of burgemeester deze roddels opvangen. Wanneer deze laatsten dergelijke feiten vernemen, zijn zij verplicht een onderzoek te starten.

 

De zaak Petrus G. is wellicht aan het licht gekomen door het publiek gerucht. De politie schrijft in het begin van het proces-verbaal: ‘Vernemende dat Petrus G. zich plichtig maakte aan aanslagen op de eerbaarheid van minderjarige meisjes, stellen wij een onderzoek in en onderhooren (…)’.[155] Het is pas op 9 juli 1916 dat het proces van start gaat. De feiten hebben zich nochtans reeds een tijd geleden voorgedaan, met name in oktober, november of december van 1915 en in januari of februari van 1916. De betichte heeft twee dienstmeisjes die in zijn herberg werkten,  aangerand. Eén ervan was nog geen zestien jaar, het andere slachtoffer wel.

Ook de zaak Petrus B is door het publiek gerucht aan de oren gekomen van de politie. In het proces-verbaal las ik: ‘Wij (...) verzekeren vernomen te hebben dat er eene aanranding had plaats gehad. Zoo begeven wij ons op inlichtingen en onderhooren (...)’[156] In deze zaak heeft het publiek gerucht reeds daags na de feiten de politie bereikt.

 

Wanneer een zaak pas door een sterk publiek gerucht geopenbaard wordt, kan men met vrij grote zekerheid stellen dat het slachtoffer en haar familie niet van plan waren de daad aan te klagen. Zeker in het eerste geval met een grote tijdsspanne tussen de feiten en de start van het onderzoek. Er wordt in de dossiers niet duidelijk gemaakt wie nu precies de feiten heeft doorverteld aan de politie. De identiteit van deze persoon wordt bewust niet bekendgemaakt aangezien het niet door alle mensen in dank werd afgenomen dat de justitie op de hoogte was.

Tenslotte wil ik ook nog vermelden dat het in een aantal gevallen mogelijk is dat het slachtoffer of haar familie zich genoodzaakt voelt het seksueel geweld aan te klagen wegens de vele geruchten die daaromtrent de ronde doen.

 

2.5. ‘Betichte’ dient als eerste klacht in

 

Tenslotte heb ik ook een nogal merkwaardig dossier teruggevonden. In de zaak Adhemar C. uit 1892 is het de ‘dader’ zelf die een klacht indient tegen het ‘slachtoffer’. Op twee juni 1890 dient Adhemar een klacht in tegen Florentina N. voor “in eene openbare plaats met kwaad inzicht C. Adhemar eene bepaalde daad aangetijgd te hebben die van aard is zijn eer te krenken of hem aan de openbare verachting bloot te stellen of ten minste beleedigende woorden uitgesproken tegen den zelven.” [157] Adhemar verklaart: “Gisteren namiddag ben ik achtervolgd geweest door de genaamde N. Florentina  (…) Ze zegde: “Stuk apotheker, beziet uw jong. Ge kreveert van honger, maar nu hebt gij eene vrouwe gevonden die geld heeft.” Daarna toonde zij een doosje inhoudende pillen en riep: “Dat is een avorterend middel dat ge mij hebt doen gebruiken, maar die niet gelukt is.” Nadat Florentina onderhoord wordt, doet de Procureur het volgende opmerken: Il y aura lieu de remarquer que la femme N. est en réalité la victime du plaignant C. De rollen worden nu omgekeerd en de volgende dag wordt Adhemar zelf verhoord.

Op die manier komt het hele proces op gang. Het is duidelijk dat Florentina niet van plan was klacht in te dienen tegen Adhemar wegens seksueel geweld en dat het enkel via een omweg is dat alles publiek wordt gemaakt.

 

§ 3. De infrajudiciële conflictoplossing

 

De stap naar de ‘juridische wereld’ is voor het slachtoffer en haar familiale omgeving niet altijd evident. Slachtoffers van seksueel geweld voelen zich vaak beschaamd over hetgeen hen  is overkomen. De drempel om het hele relaas te vertellen aan vaak weinig meevoelende politieagenten is voor vele slachtoffers dan ook te hoog.

Dit is uiteraard een goede zaak voor de dader die er veel voor over heeft om niet voor de rechtbank te moeten verschijnen. Een onderlinge regeling is dan ook een reddingsoperatie ten voordele van de dader. Een onderlinge regeling of een minnelijke schikking betekent dat de partijen samen een scenario uitdokteren om het kwade dat is geschied te compenseren zodat er een einde wordt gesteld aan de hele zaak. Vaak gaat het hierbij om een financiële compensatie. De familie van de dader zal hem meestal steunen bij het uitwerken van een onderlinge regeling want een mogelijke veroordeling betekent niet enkel een grote schande en vlek op de naam van de familie, het betekent eveneens het verlies van een belangrijk loon en dus de eventuele ondergang van het gezin. Ook de familie van het slachtoffer kan bereid zijn tot een onderlinge oplossing. Vaak wil de familie het voorval vlug vergeten omdat ook zij  met een schaamtegevoel geconfronteerd worden. Het eergevoel van de familie wint het dan ook regelmatig van de rechtvaardigheid. Bovendien is een rechtzaak duur en indien de klaagster het proces verliest, moet zij of haar familie de kosten van het proces betalen. Het is ook mogelijk dat een zekere onverschilligheid van de familie van het slachtoffer voor hetgeen gebeurd is, een infrajudiciële conflictbemiddeling tot gevolg heeft.

 

De historische onderzoeker zit nu met het probleem dat de onderlinge regeling in principe geen sporen nalaat in de bronnen. Een minnelijke schikking betekent immers dat het raderwerk van de justitie niet in gang wordt gezet. Het is dan ook onmogelijk te achterhalen hoe vaak zo een onderlinge regeling werd uitgewerkt.

 

Tot mijn groot historisch geluk heb ik in enkele dossiers toch sporen teruggevonden van pogingen om tot een onderlinge regeling te komen. We mogen wel niet uit het oog verliezen dat in deze gevallen de regeling op een sisser is uitgedraaid, anders was de zaak nooit voor de correctionele rechtbank van Antwerpen geraakt. Niettemin geeft het de onderzoeker de mogelijkheid een glimp op te vangen van een praktijk die waarschijnlijk veel voorkomend was.

 

In de zaak Victor VB vond ik een duidelijk spoor terug van een poging tot infrajudiciële conflictbemiddeling.[158] Het meisje Emilia dat bij het gezin VB in dienst is, verklaart dat na de feiten de betichte en zijn echtgenote haar vragen geen gevolg te geven aan het voorval. “Ik heb een dépêche ontvangen geteekend door VB waarin deze mij verzocht bij hem te komen. Daarna is madame gekomen om mij te verzoeken bij hen te komen. Zij hebben mij gevraagd de zaak zoo te laten, maar ik heb gezegd: “neen, neen, dat proces moet voortgaan”.” Het telegram is bij het dossier gevoegd. Er staat volgende boodschap van Victor op: “Gelief zoo goed te zijn dezen namiddag te huis te komen uur dat gij verkiest.” Emilia was echter duidelijk niet van plan het aanbod te aanvaarden en ze wou dat het proces doorging.

 

Ook in de zaak Emiel B uit 1909 heeft de betichte gepoogd een onderlinge regeling uit te werken om zo aan de klauwen van de justitie te ontsnappen. Emiel is immers bij de vrouw waar Philomena als dienstmeid werkt, gegaan met de volgende boodschap: “Ik ben nog niet aan haren bil geweest, maar om alle schande te vermijden, zou ik haar 200 frank willen geven in geval zij het zoo liet.” [159]

 

In de zaak Joseph S kan de onderzoeker tussen de regels door achterhalen dat de familie van het slachtoffer openstond voor een eventuele onderlinge regeling.[160] Het slachtoffer verklaart immers dat haar moeder naar de vrouw van de betichte is gegaan om alles te vertellen. Deze wou echter niet geloven dat haar man zich schuldig gemaakt had aan seksueel geweld. De moeder van het slachtoffer kon dan ook niets anders doen dan via de juridische weg te ijveren voor een compensatie. Indien de vrouw van de betichte de aantijging had geloofd, was er misschien wel een onderlinge regeling gekomen. Het feit dat de moeder eerst naar de familie van de betichte stapt in plaats van naar het politiebureel is hoe dan ook veelzeggend.

 

Ook in de zaak Frans M was de moeder van het slachtoffer eerst niet van plan een klacht in te dienen.[161] In plaats van naar de politie te gaan om een proces-verbaal op te stellen, begeeft ze zich naar de familie van de jongen die haar dochter heeft aangerand. De moeder van de betichte verklaart aan de moeder van het slachtoffer het volgende: “Als hij er iets moest aan vuil gemaakt hebben, dan moet hij het maar door te trouwen weer proper maken. Houdt het stil madame en als er iets aan scheelt dan zullen wij er voor zorgen.” Nadat de moeder een tweede gesprek heeft met haar dochter waaruit blijkt dat de betichte haar heel erg bedreigd heeft, verandert ze van gedacht en dient ze toch nog klacht in.

 

§ 4. Conclusie

 

In dit hoofdstuk heb ik een blik geworpen op de manier waarop de justitie op de hoogte gebracht wordt van het seksueel geweld dat zich in een samenleving voordoet. De manier waarop dit gebeurt, verraadt immers reeds gedeeltelijk hoe men met een fenomeen als seksueel geweld omgaat.

In de dossiers die ik bestudeerd heb, zijn zes verschillende manieren om de justitie op de hoogte te brengen van het seksueel geweld aan bod gekomen. In vele gevallen neemt het slachtoffer zelf het heft in handen en doet ze aangifte van hetgeen haar is overkomen. Deze vaststelling, gecombineerd met het feit dat de tijdsspanne tussen het seksueel delict en de aangifte vaak heel miniem is, doet mij besluiten dat een aantal slachtoffers niet twijfelen aan het schuldig zijn van de dader en vastbesloten zijn het seksueel geweld strafrechtelijk te vervolgen. Deze conclusie moet echter onmiddellijk genuanceerd worden en dit omwille van twee redenen. Ten eerste mogen we nooit uit het oog verliezen dat vele seksuele gewelddaden nooit aangegeven worden waardoor er een aanzienlijk dark number bestaat. Ten tweede is uit een aantal dossiers ook gebleken dat het slachtoffer zeker niet altijd over de nodige moed beschikt zelf de stap naar de justitie te zetten. Een familielid moet in vele gevallen aandringen vooraleer deze stap gezet wordt. In een aantal gevallen is het herhaaldelijk lastigvallen door de betichte in kwestie noodzakelijk opdat het slachtoffer uiteindelijk toch breekt met haar stilzwijgen. Verder zien we ook dat verklikking of een publiek gerucht verantwoordelijk kunnen zijn voor het inlichten van de justitie. In een aantal van deze gevallen zou het slachtoffer niet zelf de stap naar de juridische autoriteiten gezet hebben. In een gering aantal zaken is het de politie zelf die als het ware op de feiten ‘botst’. Uit deze zaken kan ik niet afleiden of het slachtoffer zelf aangifte gedaan zou hebben.

Uit de getuigenissen kan men vaak afleiden dat het slachtoffer bevreesd is haar verhaal te doen. De vrees voor onbegrip, ongeloof, een schandaal of financiële gevolgen zal het slachtoffer regelmatig isoleren in een kooi van stilzwijgen.

   

Iedere gemeenschap beschikt over haar eigen gewoontes, normen en waarden. Het is dan ook mogelijk dat de leden van de gemeenschap op een eigengereide manier de zaak afhandelen en de justitie buiten spel plaatsen. Dankzij de getuigenissen van de betrokkenen kunnen we ook in de gerechtelijke strafdossiers sporen van een poging om tot een infrajudiciële conflictbemiddeling te komen, ontdekken. Deze sporen zijn symptomatisch voor een praktijk die waarschijnlijk veelvuldig voorkwam. De stap naar de justitie en het bekend maken van een delicate zaak, zoals seksueel geweld, is immers zowel voor de dader als voor het slachtoffer niet altijd een voordelige zaak. Ik kom hier in het zesde hoofdstuk van dit deel nog op terug.

 

In een volgend hoofdstuk wil ik focussen op de dossiers buitenvervolgingstelling of met andere woorden de geseponeerde zaken. Vaak zullen de feiten wel ter kennis worden gebracht aan de justitie, maar dit is echter geen garantie dat het dossier ook tot een vonnis leidt. Opdat het gerechtelijk apparaat niet overbelast zou worden, wordt er immers aan heel wat zaken geen verder gevolg gegeven. Welke motieven een rol spelen voor het seponeren van dossiers met betrekking tot seksueel geweld wil ik nu onderzoeken.

 

 

Hoofdstuk III : Dossiers buitenvervolgingstelling

 

§ 1. Inleiding

 

Geseponeerde zaken betreffen zaken die men opgestart heeft, maar op een bepaald moment tijdens het onderzoek omwille van één of andere reden heeft stopgezet. Het openbaar ministerie (de procureur des Konings) beslist of het een strafvervolging instelt, dan wel of het afziet van vervolging (seponering). Van vervolging wordt bijvoorbeeld afgezien indien in de loop van het onderzoek de dader niet werd gevonden, indien de dader(s) wel geïdentificeerd werd(en), maar het parket de vervolging niet opportuun acht (bij weinig ernstige feiten bijvoorbeeld) of indien de dader met een minnelijke schikking akkoord ging.” [162]

Het leek me dan ook interessant na te gaan wat de motieven waren om een bepaald dossier inzake seksueel geweld stop te zetten. Deze dossiers werden geseponeerd en kregen de term ‘non lieu’ mee aangezien er nooit een vonnis uit voortvloeide. Deze zaken vindt men dan ook niet terug in de vonnisboeken. Ik wil opmerken dat de reden voor het seponeren van een zaak ook in de notitieregisters wordt bijgehouden. Deze registers geven een overzicht van alle zaken die de procureur des Konings ter kennis worden gebracht. In deze bron wordt echter enkel heel kort vermeld waarom de zaak geseponeerd werd. Omwille van de kwalitatieve invalshoek van mijn thesis heb ik ervoor geopteerd de dossiers zelf te raadplegen aangezien zij mij, zij het op geen statistische manier, meer gegevens verstrekken inzake de aard van de zaak en de motieven om de zaak te seponeren. Ik wil hier nog bij opmerken dat het niet evident is een eenduidige strategie van het parket bloot te leggen. Dit is een probleem wanneer men de seponeringspolitiek louter kwantitatief zou gaan benaderen. Men mag echter nooit uit het oog verliezen dat “(…) le parquet n’est pas un ensemble de choses qui s’exhibent mais un groupe de personnes qui agissent.” [163]

                   In totaal heb ik 22 geseponeerde zaken uit mijn onderzoeksperiode onder de loep genomen.[164] Een belangrijke opmerking is het feit dat ik voor deze dossiers mijn invalshoek verruimd heb. Ik bedoel hiermee dat ik niet enkel zaken met betrekking tot seksueel geweld ten aanzien van ‘volwassen’ vrouwen bestudeerd heb. Ook geseponeerde dossiers waarbij het slachtoffer nog een kind of van het mannelijk geslacht was, heb ik in dit hoofdstuk in rekening gebracht. Ik heb deze kleine koerswijziging uitgevoerd omdat het aantal dossiers van buitenvervolgingstelling anders te klein zou zijn en ook om een blikverruiming te bewerkstelligen.

                   In een eerste paragraaf wil ik stilstaan bij de motieven die worden aangehaald om een dossier inzake seksueel geweld te seponeren. In een tweede paragraaf wil ik terugkomen op één van die motieven, met name het medisch en psychiatrisch onderzoek van de betichte om te achterhalen of deze wel verantwoordelijk is voor zijn daden. Deze onderzoeken duiken in de dossiers op vanaf 1926 en zijn getekend door de nieuwe ideeën inzake criminaliteit van Lombroso en navolgers.

 

§ 2. Motieven voor het seponeren van een dossier

 

2.1. Krankzinnigheid

 

Een aantal dossiers worden op een dood spoor gezet wanneer het resultaat van het medisch en psychiatrisch verslag van de deskundige in kwestie bekend wordt gemaakt. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de verdachte op het ogenblik der feiten krankzinnig was of met andere woorden gedwongen werd door een macht waaraan hij niet heeft kunnen weerstaan, is er geen reden tot vervolging.

 

In mei 1926 wordt Jan Felix, een fabrieksarbeider, ervan beschuldigd een aanranding van de eerbaarheid op Louiza te hebben gepleegd en zich tevens schuldig gemaakt te hebben aan openbare zedenschennis. Het onderzoek wordt echter stopgezet door de resultaten van het medisch en psychiatrisch verslag van Dr. Meeus die besluit: V. Jean Félix est un dégénéré, débile mental et épileptique. Il n’est pas responsable des délits qui lui sont reprochés.” [165]

 

In oktober 1926 wordt Frans Jozef, een herbergier en diamantslijper, ervan beschuldigd Louisa verkracht te hebben. Het dossier wordt echter geseponeerd na de bekendmaking van het resultaat van het medisch en psychiatrisch verslag van Dr. R. Nyssen. Zijn conclusie luidt: “M. Frans est un dégénéré hyperémotif et épileptique. S’il peut être prouvé qu’il s’est rendu coupable de viol, celui-ci ne peut s’être effectué que dans un état d’inconscience complète. Dans ce cas M. doit être considéré comme irresponsable et dangereux pour son entourage; et dans ce cas aussi il doit être confié à un institut pour malades mentaux.” [166]

Francesco wordt in januari 1927 beschuldigd van aanranding van de eerbaarheid op Jozef, een jongen van zestien jaar, en tevens van openbare zedenschennis.[167] De feiten hebben zich afgespeeld op een schip waar de betichte de functie van zeeofficier uitoefende en het slachtoffer een cadet was. De klacht wordt ingediend door de gezagvoerder van het Belgisch schip “SS Livonier”. De voltallige bemanning heeft de liefkozingen van Francesco  opgemerkt. De kapitein betrapt Francesco en Jozef op een nacht samen in bed, allebei naakt en met een erectie. Jozef verklaart dat hij aanvankelijk een goede band had met Francesco en dat het pas later is dat deze hem onzedelijke voorstellen deed. “(…) Plus tard il se met à commettre sur moi des actes d’homosexualité (…). Je réfusait, mais il me menaça de faire sur moi un mauvais rapport au capitain.” Het is dus duidelijk dat Francesco misbruik maakte van zijn hooggeplaatste positie om Jozef het zwijgen op te leggen. Francesco ontkent echter alle aantijgingen en beweert dat de kapitein hem niet kan luchten en dat hij daarom die klacht indient.

Het dossier wordt echter geseponeerd aangezien Dr. Meeus verklaart dat de betichte krankzinnig is. Omdat het nogal verwonderlijk is dat een zeeofficier (eerste stuurman) krankzinnig is, wil ik hier het dossier van Dr. Meeus nader toelichten. Francesco probeert duidelijk te maken dat hij nogal in de war was op het schip. Hij verklaart het volgende: “Ah monsieur le docteur, je ne sais pas, mais pendant tout le temps, j’étais comme perdu. Je ne puis pas m’expliquer ces affaires. (…) Je me sens troublé.’’ Dr. Meeus concludeert dan ook: ‘ ‘‘(...) Les actes honteux peuvent donc avoir été commis pendant une période de trouble émotif morbide. Mais même, n’ en serait-il pas ainsi nous nous trouvons en tout cas devant un individu dont le cerveau fut originairement mal constitué. (…)M. Francesco est un dégénéré psychopathe. Il n’est pas responsable des actes qui lui sont reprochés.’’

 

Het is niet onmogelijk dat men door de betichte krankzinnig te verklaren, hem in feite wou redden van een schaamtelijke gerechtelijke procedure inzake homoseksualiteit en een eventuele veroordeling. Er zou dus sprake zijn van een klasse-justitie. Een onderzoek van Jongman en Smale heeft aangetoond dat de sociale klasse van de verdachte een invloed heeft op de beslissing om hem al dan niet buitenvervolging te stellen. Men mag daaruit evenwel niet concluderen dat de sociale achtergrond het belangrijkste criterium is om een zaak al dan niet te seponeren. Jongman en Smale stellen voor om van prognose-justitie te spreken in plaats van klasse-justitie. Daarmee bedoelen ze dat het parket zich waarschijnlijk wel zal laten leiden door impliciete of geëxpliciteerde prognoses omtrent het later te verwachten gedrag van de verdachte. In die prognose zullen volgens hun secundaire klasse-kenmerken als houding, spraak, buurt, gezin en dergelijke ongetwijfeld een rol spelen.[168]

 

In mei 1927 wordt ook een zekere Frans, een werkman, ervan beticht een aanranding van de eerbaarheid gepleegd te hebben op twee meisjes van 9 en 10 jaar. Het dossier wordt echter om dezelfde reden geseponeerd. Dr. Nyssen stelt immers: “R. Frans est atteint de débilité intellectuelle et morale. (…) Il n’est pas capable de saisir convenablement la portée des actes qui lui sont reprochés.” [169]

 

In augustus 1927 wordt Constant beschuldigd van aanranding van de eerbaarheid met geweld  op Celina. Constant, magazijnier en 41 jaar, is de halfbroer van Celina. Celina, een fabrieksarbeidster van 28 jaar, verklaart dat hij haar voortdurend mishandelt en poogt te gebruiken. Het onderzoek van Dr. Nyssen toont echter aan dat Celina krankzinnig is. De dokter concludeert: “Céline S. est une dégénérée mentale, à déficit intellectuel et moral prononcé, hystérique, érotique et perverse. Elle est incapable de saisir les conséquences des accusations qu’elle émet à l’adresse de son frère, T. Constant. En raison de ses troubles de l’intelligence et de l’affectivité autant qu’en raison de son tempérament hystérique et de ses tendances probables au mensonges, il y a lieu de n’avoir qu’une confiance très limitée dans les accusations qu’elle a émises.” [170]

De rollen worden in deze zaak in feite omgekeerd. In plaats van de betichte onverantwoordelijk te verklaren wegens zijn (tijdelijke) krankzinnigheid, wordt er geen geloof gehecht aan de verklaringen van het slachtoffer omwille van de overtuiging dat ze niet goed bij haar verstand is.

 

In juli 1929 wordt Henricus, een spoorwegbediende, beticht verscheidene malen Virginie te hebben verkracht. De klacht werd ingediend door de vader van het slachtoffer die verklaart dat zijn dochter zwanger is van de betichte. Hij verklaart eveneens dat de betichte die feiten reeds vroeger heeft gepleegd, maar dat zijn straf toen werd kwijtgescholden omdat hij niet verantwoordelijk was. Hij besluit: “Ongelukkig werd deze krankzinnige mensch in vrijheid gelaten. (…) In de hoop dat gij deze viezen kerel zoo haast mogelijk onschadelijk zult maken (…).” [171] De geschiedenis herhaalt zich echter want Dokter Meeus stelt vast dat de betichte krankzinnig was op het ogenblik van de feiten waardoor hij dus niet verantwoordelijk is voor de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij moet wel opgesloten worden “dans l’intéret de la société”.

 

2.2. Voor de lieve vree…

 

Een tweede belangrijke reden voor het seponeren van een dossier is het feit dat de persoon die aangifte gedaan heeft, deze stap ongedaan maakt en de klacht intrekt. Daardoor wordt er een einde gesteld aan het onderzoek.

 

In juni 1926 wordt Antoon ervan beschuldigd zijn wettige dochter, de zestienjarige Anna, aangerand te hebben. De aanranding van de eerbaarheid zou geen eenmalige gebeurtenis geweest zijn, maar zou in de loop van de laatste twee jaar regelmatig plaats gehad hebben. De vader in kwestie ontkent de feiten waarvan hij verdacht wordt.

Antoon is reeds twintig keer veroordeeld waaronder één keer voor verkrachting. Het onderzoek wordt echter stopgezet wanneer de vrouw van Antoon en Anna de klacht intrekken. De vrouw verklaart: “(…) Eensklaps begon Anna te wenen en zegde: ‘Oh, moeder, vader is onschuldig. Ik heb alles uitgevonden omdat vader u sloeg.’ (…) Ik herhaal u dat mijne dochter Anna losbollig is. Zij is gansch onverschillig van hetgeen er voorgevallen is. Mijn man gedraagt zich goed en heeft mij beloofd zich nooit meer te bedrinken.” [172]

Het meisje verklaart op haar beurt: “Ik heb vader valsch beschuldigd. Vader heeft mij nooit aangeraakt.”

De kans dat de dochter inderdaad alles heeft uitgevonden om zich te wreken op het slecht gedrag van haar vader ten aanzien van haar moeder, lijkt me eerder klein. Getuigen dat men seksueel misbruikt is door de eigen vader is immers niet gemakkelijk en schept veel angst en schaamte. Wellicht was in dit dossier de machtspositie van het gezinshoofd te sterk waardoor moeder en dochter de stap naar de juridische autoriteiten ongedaan maken. Antoon is duidelijk iemand die veel drinkt en die er niet voor terugdeinst klappen uit te delen. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat hij reeds zeven keer veroordeeld is voor dronkenschap en reeds drie keer voor vrijwillige slagen en verwondingen. Het lijkt me dan ook aannemelijk dat moeder en dochter tezamen de klacht intrekken om meer huiselijk geweld te vermijden.

 

Jozef wordt in april 1927 beticht van verkrachting van zijn stiefdochter. Jozef is een dokwerker van 49 jaar. Sophie, een ongehuwde hovenierster van 32 jaar, trekt uiteindelijk haar klacht in. Ze verklaart: “Ik heb de klacht die u mij voorleest, gedaan in een oogenblik van opgewondenheid en alzo komt het dat ik zekere punten heb overdreven. Het is namelijk onwaar dat mijn stiefvader mij ooit door dwang, gewelddaden of bedreigingen heeft gebruikt. Ik heb daar altijd mee tevreden geweest of liever gezegd ik heb hem laten doen omdat ik op den duur aan hem gehecht was geworden.” [173]

Als gevolg van deze verklaring wordt de zaak geseponeerd. Er is immers geen sprake meer van verkrachting aangezien Sophie beweert dat ze zich niet verzet heeft en er geen wilsbelemmerende factoren aanwezig waren. De kans is groot dat de machtsrelatie tussen dader en slachtoffer ervoor gezorgd heeft dat het slachtoffer haar getuigenis afzwakt.

 

In mei 1927 wordt Julianus aanvankelijk beschuldigd van verkrachting van zijn stiefdochter. Het slachtoffer, Antonia, trekt echter haar klacht terug in. Ze verantwoordt haar beslissing als volgt: “Alles wat ik gezegd heb aan den heer onderzoeksrechter en de politie zijn verzinsels. Mijn stiefvader is nooit op mijne slaapkamer geweest en hij heeft met mij nooit iets onzedigs gedaan. Ik heb dit allemaal gezegd omdat ik naar mijne grootmoeder in Holland wou gaan.”[174]

Ook hier is de kans groot dat ze haar klacht intrekt omwille van mogelijke bedreigingen van haar stiefvader. Het feit dat ze waarschijnlijk wel slachtoffer was van seksueel misbruik, blijkt uit de vermelding in het dossier dat ze op 7 mei 1927 bevallen is van een doodgeboren kind.

 

In maart 1930 wordt Arthur ervan beschuldigd zijn wettige dochter te hebben verkracht. Andrea dient klacht in, maar trekt die later terug in. “Al hetgeen ik verklaard heb ten laste van mijnen vader is onwaar. Ik heb gelogen.”[175] Haar moeder die apart van haar man leeft, bevestigt haar verklaring: “Elle m’a avoué qu’elle avait menti. Elle est menteuse et je tache de la corriger.” Ook in deze zaak deinst de moeder er dus niet voor terug kwaad te spreken van haar dochter om zeker te zijn van het feit dat de klacht ongedaan gemaakt is.

Uit deze dossiers blijkt duidelijk dat het intrekken van een klacht meestal gebeurt in zaken waar dader en slachtoffer nauw met elkaar in contact staan en waar de dader bovendien over een zekere macht ten aanzien van het slachtoffer beschikt. Het gevolg van deze situatie is dat de betichte het slachtoffer onder druk kan zetten waardoor deze de klacht intrekt.

 

2.3. Onvoldoende bewijzen

 

In 1910 wordt Karel beschuldigd van verkrachting en eerroof. Het is de vader van het slachtoffer die klacht indient. Hij verklaart dat Karel sinds enige tijd liefdesbetrekkingen wil aanknopen met zijn dochter, maar dat hij zijn dochter nog te jong vindt. Karel beweert echter dat zij een relatie hebben en dat haar vader niet wil dat zij samen zijn omdat “mijn vader en ik liberaal zijn en hij katholiek”. Karel heeft vele liefdesbrieven naar Maria geschreven. Maria bevestigt de verklaring van haar vader en stelt dat hij haar gebruikt heeft zonder haar toestemming. Ze had een alcoholisch drankje van hem gekregen en toen ze terug wakker werd, was het reeds gebeurd. Ondanks haar verklaring kan Karel een hele hoop liefdesbrieven van Maria als bewijs opvoeren. Hij beweert dus dat Maria van hem houdt en de brieven bevestigen dit alleszins.

“Cher Charles,

Je suis rentré hier soir en bonne santé, toute joyeuse de notre gentille entretien. Seulement en rentrant j’ai été reprimandé par père, la cause que je rentrais trop tard, mais enfin, j’ai supporté les grandes avec patience vu que je pensais à toi. (…) Le temps est court quand on est ensemble! J’aurais bien voulu rester toujours avec toi! (…)” [176]

 

Verder wordt Karel ook van eerroof beschuldigd gezien het feit dat hij strooibriefjes heeft gemaakt om de vader van Maria te beledigen. Hij heeft ook brieven naar hem geschreven waarin hij hem allerlei verwijten naar het hoofd slingert.

Toch wordt besloten dat er onvoldoende bewijzen bestaan om Karel te vervolgen. De liefdesbrieven van Maria bewijzen dat er sprake was van een echte liefdesrelatie. De uitspattingen van Karel worden wellicht in het licht van deze liefde geminimaliseerd. Bovendien is Karel een jonge bediende van twintig jaar die nog nooit veroordeeld is geweest.

 

In 1914 wordt August beschuldigd van verkrachting van Emma.[177] De klacht wordt terug ingediend door de vader van het slachtoffer. Hij heeft ze samen in bed betrapt. Hij verklaart dat zijn dochter niet goed bij haar verstand is. Emma, die krankzinnig is, verklaart dat August sedert acht jaar haar vriend is en dat ze gevrijd hebben met haar toestemming. August ontkent nochtans dat ze samen in bed hebben gelegen.

Aangezien het ‘slachtoffer’ beweert dat ze een relatie heeft met de ‘betichte’ is het niet voor de hand liggend dat het proces wordt voortgezet. Wellicht is haar verklaring, ondanks het feit dat ze krankzinnig is, doorslaggevend geweest voor de buitenvervolgingstelling van August.

In augustus 1926 wordt Petrus ervan beticht een aanslag van de eerbaarheid op zijn wettige dochter van 10 jaar te hebben gepleegd.[178] Belangrijk in deze zaak is dat de feiten via verklikking bekend zijn geraakt. De politie verneemt immers van een persoon die onbekend wenst te blijven dat Petrus onzedelijke betrekkingen heeft met zijn dochtertje. Bij de verhoring van het meisje in kwestie ontkent zij dat haar vader ooit iets slechts met haar heeft gedaan. Ze verklaart wel dat ze bang van hem is en dat ze regelmatig bij hem moet slapen. Haar moeder heeft haar man verlaten wegens zijn slecht gedrag. Het geneeskundig onderzoek toont echter aan dat Jeanne geen sporen van gewelddaden draagt en niet ontmaagd is. Aangezien er geen genoegzame bewijzen zijn tegen Petrus wordt de zaak geseponeerd.

Uit dit dossier meen ik te kunnen achterhalen dat een dergelijk jong meisje niet precies wist dat ze waarschijnlijk wel slachtoffer is van seksueel geweld. Vooraleer men naar de justitie stapt, moet men beseffen dat men slachtoffer is. In dit geval ontbrak volgens mij dit besef. Bovendien is het voor jonge kinderen wellicht moeilijk om een volwassene te beschuldigen en zeker wanneer die volwassene de eigen vader is.

 

In september 1927 wordt Jan beticht van verkrachting van een scholierster van dertien jaar, met name Anna Maria.[179] Het is de vader van het slachtoffer die klacht indient. Hij had gemerkt dat zijn dochter veranderd was en hij vroeg haar dan ook uit tot wanneer zij bekende. In november van hetzelfde jaar wordt echter besloten de zaak zonder gevolg te laten aangezien er onvoldoende bewijzen zijn die de schuld van Jan kunnen bevestigen. Jan heeft steeds alles ontkend. Over Anna Maria gaan geruchten rond dat ze vaak verliefd was en kennis had met verschillende jongens. Jan geniet daarentegen een zeer goede faam en is nog nooit veroordeeld geweest. Ondanks het feit dat er nergens duidelijk vermeld wordt waarom het dossier geseponeerd wordt, denk ik wel dat deze elementen een invloed hadden.

 

In oktober 1927 wordt Frans beschuldigd van poging tot aanranding van de eerbaarheid van Marie en aanhitsing van minderjarigen tot ontucht.[180] Zijn bijzit wordt ervan beschuldigd Marie vrijwillige slagen en wonden te hebben toegebracht. De twee beklaagden houden samen een herberg open. Het is Marie zelf die klacht indient. De zaak wordt echter geseponeerd omdat er onvoldoende bewijzen zijn. Het is me terug niet heel duidelijk hoe men deze beslissing kan rechtvaardigen. De betichten ontkennen alles en Marie moet bekennen dat ze zich, weliswaar op aandringen van Frans, voor geld aan de ontucht geeft overgegeven. Dit gebeurde in de herberg waar Marie werkt. Ook de andere dienster heeft zich regelmatig over aan ontucht. De herberg wordt dan ook gesloten “als zijnde een huis van geheime ontucht.” Frans en zijn bijzit worden echter niet verder vervolgd.

 

In maart 1928 worden twee mannen, een Roemeen en Tunesiër, beticht van verkrachting van Adèle. Adèle is een dienstmeid van 23 jaar die klacht heeft ingediend. Ze kan echter op weinig begrip rekenen van de justitie. Haar reputatie is zeer slecht.

“Volgens de verklaring van de agenten gelast met het toezicht over de ontucht, zou de klaagster zich overleveren aan de ontucht en zich bezig houden met Arabieren en andere vreemdelingen.Volgens het openbaar gerucht zou klaagster niet geklaagd hebben tegen Janco en zou zij den vorigen nacht ook met hem geslapen hebben. Doch nu Ben Salak er ook is tusschen gekomen, heeft zij tegen beiden geklaagd.” [181]

 

Janco verklaart dat zij een rendez-vous met hem gemaakt had. Ben Salak stelt dat hij bij hun geweest was, maar niets meer. Het medisch rapport ‘bevestigt’ de reputatie van Adèle. De dokter stelt immers: “Elle est largement déflorée.”

Het lijkt me duidelijk dat meisjes die zich soms prostitueerden of alleszins die reputatie hadden op weinig steun konden rekenen van de politieagenten en rechtsdokters wanneer ze slachtoffer werden van seksueel geweld. De repliek ‘je hebt het zelf gezocht’ zal vaak het antwoord geweest zijn op de aanklacht van het slachtoffer. Ook Liesbet Stevens merkt in dit verband het volgende op: “Een vrouw die haar eerbaarheid buiten het huwelijk – al dan niet tegen betaling – “prijsgaf”, werd beschouwd als een “immorele” vrouw in algemene zin, wat concreet impliceerde dat zij – zeker in verband met seksuele agressie – maar beter met de nodige argwaan benaderd kon worden.” [182] Het feit dat de seksuele reputatie van het slachtoffer meespeelt bij de beoordeling van de feiten zal ook nog in 1967 aan de orde zijn. Jan Delva stelt in zijn studie inzake verkrachting en aanranding van de eerbaarheid dat de moraliteit van het slachtoffer geen invloed heeft op het al dan niet bestaan van het seksueel geweld. Hij voegt er wel het volgende aan toe: “Maar indien het losbandig of ontuchtig leven van een vrouw op zichzelf de aanslag op haar persoon niet wettigt, toch zal de rechtbank in dergelijk geval omzichtig moeten te werk gaan, vooral wanneer de verdachte terechtstaat wegens verkrachting onder het aanwenden van list of kunstgrepen. Het gemis aan moraliteit in hoofde van het slachtoffer zal eventueel aanleiding kunnen geven tot verzachtende omstandigheden.” [183]

 

2.4. De eer op het spel

 

De geseponeerde dossiers uit 1916, 1927 en 1928 betreffen eveneens iemand die zijn klacht terug intrekt. Verschillend met de dossiers onder de betiteling “voor de lieve vree”, is het feit dat het niet zozeer uit angst is dat de klacht ingetrokken wordt, maar wel omwille van de eer van de families die in deze gevallen belangrijker wordt geacht dan het onrecht dat zich heeft voorgedaan.

 

Een veertigjarige geneesheer, Firmin, wordt beschuldigd van aanranding van de eerbaarheid van Angèle, een scholierster van 16 jaar, en tevens van smaad en eerroof ten aanzien van de moeder van Angèle. De vader van Angèle dient dan ook klacht in aan de hand van een uitvoerige brief. Hij doet dit nadat hij de betichte reeds verscheidene malen gewaarschuwd heeft. Firmin geeft het echter niet op. De vader schrijft in zijn brief dat Firmin antwoordde dat hij niets te vrezen heeft aangezien: “Je suis médecin, donc un homme d’honneur. Ma parole vaut pour deux.” Deze zinsnede van Firmin maakt duidelijk waarom er in de dossiers die ik bestudeerd heb zo weinig mannen uit de hogere stand beticht worden van seksueel geweld. Hun positie verhoogt de geloofwaardigheid van hun verklaring.

De aanklager lijkt in zijn brief vastbesloten Firmin te vervolgen. Bovendien zijn er een aantal personen die de smaad en eerroof ten aanzien van de moeder van Angèle kunnen bevestigen. De vader van Angèle uit echter de wens de zaak zonder gevolg te laten. Hij verantwoordt deze beslissing in een brief: 

“Mijnheer de onderzoeksrechter,

Bij deze heb ik de eer de aanklacht gericht tegen Dr. D. B. in te trekken. Na ryp overdenken en uit eerbied en medelyden voor Mevrouw D. B. en de kinderen, meen ik, dat eene vervolging en eene veroordeling niet alleen zou vallen op Dr. D. B., doch tevens ook op zijne familie die natuurlyk in deze zaak geen schuld draagt.

Bovendien zult u best begrijpen dat eene veroordeeling van dezen aard ook zeer nadeelige gevolgen zou kunnen hebben voor de eer en goede faam myner kinderen en het bovendien voor hen zeer kiesch zou zyn in deze zaak als getuigen te moeten optreden.

Voor beide familieën ware het dus gewenscht dat aan deze zaak geen ruchtbaarheid worde verleend.” [184]

 

Het intieme en delicate karakter van de aanklacht lijkt ervoor te zorgen dat de vader van het slachtoffer de klacht intrekt. De eer van zijn gezin wordt door een zaak als deze bedreigd en hij verkiest dan ook een stopzetting van het onderzoek. De stem van de slachtoffers zelf worden hier niet gehoord. Aangezien de man de klacht indiende, is het ook hij die de klacht terug intrekt. Het zou niet verbazingwekkend zijn dat de dokter nogmaals onderhandeld heeft met de aanklager waardoor ze tot een infrajudiciële conflictoplossing zijn gekomen. De dokter zou als gevolg van een eventuele veroordeling immers zijn goede faam verliezen met alle gevolgen van dien. Een kleine financiële compensatie om het hele gebeuren de mond te snoeren, leek de dokter waarschijnlijk een aangenamer toekomstperspectief.

 

In december 1927 wordt Leo, een ingenieur van 25 jaar, ervan beschuldigd Frans bedreigd te hebben, gepoogd te hebben Bertha te verkrachten en openbare zedenschennis begaan te hebben.[185] Deze drie personen bevonden zich in hetzelfde hotel. Frans verklaart dat Leo hem bedreigd heeft met een revolver en dat hij het meisje wou verkrachten. Frans trekt echter zijn klacht in. Hij wil de jonge Leo genade schenken en zijn reputatie redden. Frans die ook ingenieur is, neemt dus de bescherming van Leo op zich. Doordat Frans zijn klacht intrekt, wordt Leo ook niet meer vervolgd voor seksueel geweld.

 

In oktober 1928 wordt opnieuw een dokter in de geneeskunde beticht van aanranding van de eerbaarheid op Marie. Marie, dertien jaar, dient aanvankelijk klacht in, maar trekt die een paar dagen later terug in. Ze verklaart het volgende:

“Ik verschijn met mijne moeder voor u om u te vragen de zaak van dokter V. zonder verder gevolg te laten. Ik heb er met mijn vader over gesproken en na mijne uiteenzetting van het gebeurde aan hem, is hij van gedacht geweest dat ik die feiten te erg opgenomen heb en dat er aan mij niets misdaan werd.” [186]

 

Deze zaak vertoont veel overeenkomsten met de zaak Firmin. Het gaat in beide gevallen om geneesheren die zorgvuldig moeten waken over hun reputatie willen zij voldoende geld in het laatje brengen. In beide gevallen is het ook de vader die besluit de klacht in te trekken. In de eerste zaak horen we enkel de vader, in het tweede geval horen we de mening van de vader door de woorden van het slachtoffer. Marie moest de klacht persoonlijk intrekken aangezien zijzelf klacht had ingediend. In beide zaken wordt het seksueel geweld geminimaliseerd in functie van de eer en reputatie van de betichte. Het is niet onwaarschijnlijk dat beide welstellende dokters een financiële compensatie aan het slachtoffer of eerder aan de familie van het slachtoffer beloofden.

 

2.5. Onvindbare dader

 

In april 1928 wordt er melding gemaakt van een aanranding op Louisa.[187] Het is reeds een paar maanden geleden dat ze aangerand werd door enkele jongens op straat. Het is echter pas op het moment dat ze ontdekt dat ze zwanger is, dat ze klacht indient. Aangezien de autoriteiten de dader(s) niet kunnen opsporen, wordt het dossier geseponeerd. De justitie geeft geen verder gevolg aan de zaak aangezien er geen onderzoeksplichten meer zijn die nuttig zouden kunnen zijn.

 

2.6. Het huwelijk

 

Het dossier uit september 1927 betreft een negentienjarige jongeman die beschuldigd wordt van aanranding van de eerbaarheid.[188] De zaak werd gestart naar aanleiding van een publiek gerucht dat aan de oren van de politie kwam. Het deed immers de ronde dat het vijftienjarig meisje Anna Maria bevrucht was. Omwille van haar jonge leeftijd werd een onderzoek ingesteld. Het bleek echter al vlug dat de ‘dader’ gehuwd was met het meisje. De beklaagde legt zijn huwelijksboekje voor aan de rechtbank en daarmee is de kous af.

Deze zaak impliceert dat de gemeenschap, waar ze gehuwd zijn, niet echt op de hoogte was van het reilen en zeilen van deze twee jonge mensen. Men kan er ook uit afleiden dat het sociaal niet echt aanvaard was dat iemand van 15 jaar reeds zwanger was. In het kader van een huwelijk, verloren de feiten wel hun strafbaar, maar misschien niet hun immoreel karakter.

 

2.7. Verzending naar het assisenhof

 

In juli 1926 wordt een eenendertigjarige fabrieksarbeider ervan beschuldigd een meisje driemaal verkracht te hebben, minstens haar eerbaarheid te hebben aangerand en tevens een ander meisje aangerand te hebben.[189] Het eerste meisje is minder dan 14 jaar oud en het tweede meisje is minder dan 16 jaar. Omwille van deze zware betichting wordt de zaak doorverwezen naar het assisenhof. Er is dus geen sprake van een seponering van de zaak, maar wel van een doorverwijzing naar een hogere rechtbank.

 

2.8. Conclusie

 

Vijf dossiers worden geseponeerd omdat de betichte onverantwoordelijk voor zijn daden wordt geacht. In het hedendaags criminologisch denken wordt niet uitgesloten dat buitenvervolgingstelling wegens krankzinnigheid soms een dekmantel is om de betichte te redden van een onterende strafrechtelijke vervolging. Deze weg zal alleen bewandeld worden wanneer de dader een goede sociale positie bekleedt binnen de samenleving. Eén zaak krijgt de term non lieu mee omdat het slachtoffer als krankzinnig wordt beschouwd waardoor er geen geloof aan haar verklaringen wordt gehecht. Vier dossiers worden geseponeerd omdat de klacht terug ingetrokken wordt. Het gaat hier telkens om zaken waar de betichte op familiaal vlak over macht ten aanzien van het slachtoffer beschikt. De kans is groot dat de klaagster haar klacht intrekt als gevolg van bedreigingen die door de betichte zijn geuit. Uit deze geseponeerde dossiers kan men dan ook opmaken dat het indienen van een klacht tegen de (stief)vader not done is. De goede naam van het hele gezin wordt immers bedreigd. Ook de moeder van het slachtoffer zal er in deze gevallen niet voor terugdeinzen het op te nemen voor haar echtgenoot omdat een mogelijke veroordeling van haar man nefaste economische gevolgen inhoudt en ook haar status kan aantasten. In drie andere zaken wordt de klacht ook ingetrokken. Niet uit angst voor de betichte, maar wel omdat de eer belangrijker wordt geacht. Opvallend is dat dit intrekken gedaan of alleszins gestimuleerd wordt door personen die niet zelf slachtoffer zijn van seksueel geweld. Wanneer in een vorig hoofdstuk gesteld werd dat de familie van het slachtoffer haar soms moet overhalen klacht in te dienen, blijkt uit de studie van de geseponeerde dossiers dat de familie ook een ander standpunt kan innemen door het slachtoffer aan te zetten de klacht in te trekken. Zes dossiers worden geseponeerd omdat er onvoldoende bewijzen zijn. In deze gevallen komt de vrijheid van het openbaar ministerie om al dan niet te vervolgen veel duidelijker aan de oppervlakte. Waterdichte argumenten die bewijzen dat er geen seksueel geweld heeft plaatsgevonden, vond ik zelden terug in de geseponeerde dossiers. In de helft van de zaken blijkt de reputatie van het slachtoffer de doorslaggevende factor te zijn geweest voor de buitenvervolgingstelling van de betichte. Heeft het slachtoffer de naam een ‘mannenloopster’ te zijn dan kan zij op weinig begrip rekenen van de justitie wanneer zij klacht indient in verband met seksueel geweld. Het medisch verslag van één van deze slachtoffers maakt duidelijk dat ook de gerechtelijke geneesheer niet altijd even objectief zijn conclusies neerpent. Ook medische wetenschappers laten zich dus soms leiden door de reputatie van het slachtoffer bij het formuleren van hun conclusies. Verder is er ook nog een zaak waarin de dader onvindbaar is waardoor het dossier geseponeerd wordt. Een ander dossier ondergaat hetzelfde lot aangezien “betichte” en “slachtoffer” met elkaar gehuwd blijken te zijn. Verkrachting binnen het huwelijk kon volgens de toenmalige strafwetgeving niet vervolgd worden. Tenslotte wordt er ook één zaak doorgestuurd naar het assisenhof.

 

Het bestuderen van geseponeerde dossiers is mijns inziens heel waardevol. Het geeft de onderzoeker een beeld van tal van zaken die nooit in de rechtbank zijn geraakt. Huwelijk, onvindbare dader, onvoldoende bewijzen en dergelijke elementen betekenen seponeren. Hierdoor wordt de werking van het gerechtelijk apparaat niet gehinderd door een overdosis aan dossiers. Het bewijst nogmaals dat met een studie op basis van gerechtelijke dossiers slechts een top van de ijsberg van het seksueel geweld dat zich in een samenleving voordoet, bestudeerd wordt.

 

§ 3. Een motief nader bestudeerd: de gedegenereerde misdadiger

 

Bij het bestuderen van de psychiatrische verslagen sprongen twee dingen onmiddellijk in het oog. Enerzijds doet de correctionele rechtbank van Antwerpen in de periode die ik onder de loep genomen heb steeds een beroep op één van de twee volgende dokters: Fr. Meeus of R. Nyssen. Anderzijds gebruiken deze dokters eigenzinnige methodes om een eventuele zinsverbijstering vast te stellen bij de ‘patiënt’. Bovendien hoort deze praktijk ook bij de nieuwe strafrechtelijke stroming die ik in een vorig deel behandeld heb en benoemd heb als subjectivisme. Het is binnen dit kader dat er steeds meer aandacht ontstaat voor de dader als persoon.

 

3.1. De dokters

 

Wie zijn nu precies Dr. Meeus en Dr. Nyssen? Dr. Meeus wordt in de dossiers zelf als volgt aangekondigd: ‘médecin principal de l’Asile d’aliénés de Mortsel, anthropologue de la Prison centrale d’Anvers’. Over Dr. Nyssen wordt het volgende gezegd: ‘médecin adjoint au service pschiatrique de l’hôpital de Stuyvenberg’.

Dr. Meeus is dus zowel geneesheer als antropoloog. Hij behoort dan ook tot de medisch-biologische richting van het subjectivisme. Dit kan ik niet afleiden uit de gegevens die ik heb van Dr. Nyssen. Ondanks het feit dat in het begin van de 20ste eeuw het degeneratiedenken in België over zijn hoogtepunt heen is, kunnen we toch nog een duidelijke invloed van ‘L’Uomo delinquente’ van Lombroso traceren. Als gevolg van de vele kritiek die op de theorie van Lombroso was gekomen, zullen de crimineel-antropologen niet alleen aandacht hebben voor de biologische, maar ook voor de sociale oorzaken van misdaad. Het is onder impuls van dokter Vervaeck dat de criminele psychiatrie na 1900 een belangrijke plaats verwerft binnen de gevangenissen. Vervaeck zorgt immers voor de oprichting van een penitentiair antropologische dienst met een afdeling in elke gevangenis. Hij verkondigt de theorie dat alle criminelen op één of andere manier geestesgestoord moeten zijn.[190] Het is wellicht in deze context dat men de onderzoeken van Meeus en Nyssen moet plaatsen.

 

3.2. De geboren misdadiger

 

Om de invloed van de geschriften van Lombroso en zijn navolgers op de dokters Meeus en Nyssen te achterhalen, zal ik enerzijds een verhandeling van Meeus bestuderen en anderzijds een beroep doen op de ‘praktijk’ met name een aantal rapporten van Meeus en Nyssen uit de dossiers die ik bestudeerd heb.

 

3.2.1. Hoedt u voor de degeneratie

 

Dr. Fr. Meeus heeft een verhandeling geschreven die is uitgegeven door de Nederlandsche Boekhandel van Antwerpen. Onder de veelbetekende titel ‘Menschenkunde’ heeft Meeus drie delen geschreven: ‘De Normale Mensch’, ‘De Krankzinnige Mensch’ en ‘De Geboren Misdadiger’. Het is het derde deel dat ik bestudeerd heb om op die manier te achterhalen op welke manier Dr. Meeus onder invloed was van de ideeën van de ‘eerste’ criminoloog Lombroso. Opgemerkt moet worden dat deze verhandeling geschreven is naar aanleiding van een voordracht die Meeus heeft gehouden. De bedoeling was dus duidelijk om de nieuwe gedachten over misdaad en misdadiger over te brengen naar het brede publiek. Reeds in het begin van zijn lezing weet hij het publiek duidelijk te maken waar die nieuwe ideeën nu precies over gaan. Hij stelt dat iedereen een oorzaak probeert te zoeken om de misdadigheid van een persoon te verklaren. Hij vertelt dat we dan nogal vaak bij deze conclusie komen: “De moordenaar was van kindsbeen af een ruwe, onhandelbare jongen; noch pastoor; noch onderwijzer, hadden invloed op zijn ondeugende natuur. Haagschool houden, rondzwerven, dieren plagen, vechten, en wat dies meer, lagen in zijn gewoonte. Hij was tevens van ondeugend bloed; vader of moeder, soms beiden, waren dronkaards en leden een onregelmatig leven. Of nog, hij was een bastaardkind, ontvangen wie weet waar. En zeer gepast mompelen de geburen spreekwoorden, waarin zich de gansche ziel der misdaad weerspiegelt: zulke vader, zulke zoon; de vrucht valt niet verre van den boom; hij heeft een aartje naar zijn vaartje; ’t is galgenaas; ’t was te denken, dat die jongen verre zou gaan, enz.” [191]

Daarna geeft Meeus een uiteenzetting van de theorie van Lombroso. Hij verkondigt tevens dat hij de waarde van deze theorie uitvoerig wil behandelen.

Aan de hand van korte citaten wil ik hier beknopt de leer van Lombroso weergeven.

“De geboren misdadigers zijn lieden die van hun geboorte af, door een natuurlijke neiging tot de misdaad getrokken zijn. Een misdadige loopbaan is zijn natuurlijke levensroep. (…) De geboren misdadiger is geen meester over zijn daden. Er bestaat geen vrijheid en geen verantwoordelijkheid voor de geboren misdadiger.” [192]

Vervolgens geeft Meeus een samenvatting van de misdadigertypus van Lombroso. Over de oorsprong en natuur van de geboren misdadiger zegt hij in naam van Lombroso het volgende: “De misdaad is onder de gewoon bevolking en midden onzer beschaafde wereld de wedergeboorte van dierlijke en wilde driften die voor duizenden en duizenden jaren de natuurlijke eigenschappen waren van gansch onbeschaafde volkeren en wilde dieren.”[193]

 

Het belangrijkste deel van de uiteenzetting van Dr. Meeus bestaat uit zijn kritische beschouwingen over Lombroso’s stelsel. Ten eerste draagt Meeus een steentje bij tot de discussie inzake de vrije wil. De katholieken namen aanstoot aan het feit dat de mens volgens de nieuwe theorie geen vrije wil zou hebben. De misdadiger was immers gedetermineerd crimineel gedrag te vertonen. Volgens Meeus kunnen beiden echter perfect samengaan aangezien de crimineel en niet-crimineel als volledig verschillende wezens worden gepercipieerd. Hij verwoordt het als volgt: “Hieruit volgt ook dat wij den mensch een zedelijke verantwoordelijkheid over zijn gedrag toekennen. Deze verantwoordelijkheid echter kan een zero, een uiterst minimum zijn bij sommige krankzinnigen, om hooger en hooger te klimmen naarmate zedelijk bewustzijn en zelfbeheersing meer ontwikkeld zijn.” [194]

 

Het gevolg van de nieuwe inzichten voor de bestraffing is volgens Meeus: “’t Strafwetboek moet op praktischer grondbeginsel steunen, als b.v. op het recht dat de maatschappij bezit, gevaarlijke lieden tijdelijk of voor altijd uit haren schoot te bannen.”

Inzake de misdadigertypus van Lombroso is Meeus een heel stuk kritischer. Onderzoeken hebben immers alleen nog maar tegenstrijdige resultaten opgeleverd. Ook de atavistische theorie van Lombroso neemt Meeus met een korrel zout.

Vooraleer Meeus zijn conclusies formuleert, stelt hij: “Maar hoor ik u opwerpen, als de uiterlijke misdadigertypus niet bestaat en de misdaad geen overgeërfd verschijnsel is, wat blijft er dan nog van de studieën van Lombroso over? Welnu mijn antwoord is – hoe paradoxaal het ook schijne – veel, zeer veel.” [195]

 

Ten eerste stelt hij dat de misdadigers over het algemeen uiterlijke afwijkingen vertonen en dat de geleerden het daarover eens zijn. Hij erkent dat men deze afwijkingen ook bij de gewone mensen terugvindt, maar “het minst bij gewoon menschen, meer bij misdadigers en het meest nog bij krankzinnigen”.  De oorzaak van deze afwijkingen is volgens Meeus te wijten aan ontaarding. De essentie van zijn opinie komt heel duidelijk naar voren in volgend citaat: “Onder den drang van allerlei schadelijke invloeden als langdurige ziekten: zenuwziekten, lues, tering, kanker, rheumatiek, enz. of ongunstige gezondheidstoestanden: misbruik van drank, armoede, gebrek aan lucht en licht, aan kloek voedsel, brengen de reeds verzwakte ouders zwakke, ellendige, ontaarde kinderen voort. (…) De ontaarding van ’t midden zenuwstelsel belemmert de natuurlijke ontwikkeling der hersenen en de gevolgen van die stoornis laten zich licht vermoeden: zoo ontstaat een droevige schakeering van allerlei aangeboren verstandsdefecten, te beginnen van de eenvoudige achterlijkheid om te eindigen in de volledigste stompzinnigheid. (…) Nevens deze aangeboren misvormde ontwikkeling der hersenen, nevens dit verval van geestelijke krachten, drukt de ontaarding ook haar stempel op den lichaamsbouw, zoodat men uiterlijk reeds hare tegenwoordigheid kan vermoeden.”[196] De vraag waarom er meer ontaarden zijn onder de gevangenen dan onder de gewone bevolking kan volgens Meeus op twee manieren beantwoord worden. Enerzijds is het zo dat “de ontaarde” zich niet kan aanpassen aan de maatschappelijke levensomstandigheden. Anderzijds kan het probleem ook bij de maatschappij zelf gelegd worden die meer inspanningen moet leveren ten voordele van de overleving van “de ontaarde” zodat hij geen toevlucht moet zoeken in de criminaliteit.

 

Meeus gelooft dus in de geboren misdadiger, maar definieert deze op een andere manier dan Lombroso. Hij stelt dat “ontaarde mensen” minder weerstand aan criminaliteit kunnen bieden dan anderen. Als gevolg daarvan zijn er meer ontaarden onder de gevangenen dan onder de normale populatie. Ontaarding uit zich zowel in lichamelijke als in geestelijke anomaliteiten. Zowel de omgeving, de opleiding als de eigen krachtinspanningen kunnen er voor zorgen dat de stap naar de criminaliteit niet gezet wordt, aldus Meeus.

 

Dr. Nyssen heeft geen dergelijke verhandelingen geschreven. Ik ben dan ook niet zo goed geïnformeerd over de ideeën die deze persoon huldigt. Uit de verslagen die van zijn hand zijn, kan ik wel afleiden dat hij dezelfde terminologie hanteert als Meeus.

 

3.2.2. De onderzoeken

 

Na deze theoretische uitweiding wil ik terugkeren naar de rapporten van Dr. Meeus en Dr. Nyssen die ik zowel in bepaalde geseponeerde dossiers als in een aantal ‘gewone’ gerechtelijke strafdossiers heb teruggevonden. Er zijn vijf dossiers die geseponeerd werden omwille van de onverantwoordelijkheid van de dader op het moment van het misdrijf. Eén dossier werd geseponeerd omwille van de krankzinnigheid van de klaagster waardoor er geen geloof aan haar verklaringen wordt gehecht. Op een totaal van 47 dossiers die niet geseponeerd werden, heb ik ook vier psychiatrische rapporten van bovenvermelde dokters teruggevonden. In één geval wordt een onderzoek uitgevoerd omwille van de “abnormalen aard van de feiten”. Het gaat om Armand S die niettemin toch verantwoordelijk voor zijn daden wordt geacht. Ook Jaak S ondergaat een onderzoek, op aansturen van zijn advocaat, maar wordt verantwoordelijk geacht. Vervolgens is er één dossier, de zaak Petrus B, waar de betichte na een grondig onderzoek onverantwoordelijk voor zijn daden wordt geacht. Dit dossier is niet geseponeerd wellicht omwille van het feit dat het onderzoek reeds ver gevorderd was. Dit kan ik afleiden uit het feit dat het pas in de gevangenis is dat men “teekens van zinsverbijstering” opmerkt bij Petrus B. Tenslotte wordt ook in het dossier Pieter F het slachtoffer als krankzinnig beschouwd. In de zaak Constant T heeft dit geleid tot een seponering. In het dossier Pieter F is dit echter niet het geval. In plaats van te concluderen dat er geen geloof gehecht kan worden aan de verklaringen van de klaagster, concludeert men nu dat het slachtoffer zich wegens haar krankzinnigheid op geen normale manier kan verdedigen tegen de misbruiken ten aanzien van haar persoon. Pieter wordt bestraft voor openbare zedenschennis. Dit omwille van het feit dat er getuigen zijn, onder meer minderjarige kinderen, van de onzedelijke dingen die hij met het slachtoffer heeft gedaan waardoor de straf verhoogd wordt. In het geseponeerde dossier waren er geen getuigen van hetgeen de klaagster verklaarde.

In de medische verslagen komt de invloed van de nieuwe ideeën inzake misdaad en misdadiger duidelijk aan de oppervlakte. Ik wil hiervoor het medisch verslag van de betichte Petrus B aanhalen. Ik heb er reeds op gewezen dat ik één dossier teruggevonden heb dat niet geseponeerd werd, maar waar de betichte toch onverantwoordelijk voor zijn daden wordt geacht. Het medisch verslag is opgesteld door Dr. Meeus en bestaat uit vier delen: antécédents, examen physique, examen mental en conclusions. In het deel ‘antecedenten’ wordt het levensverhaal van de betichte bestudeerd. Zowel het gezin waaruit hij stamt, de scholing die hij ontvangen heeft, de beroepen die hij heeft uitgeoefend en de misstappen die hij reeds heeft gezet, worden uitvoerig neergepend. De rode draad die doorheen het levensverhaal van Petrus B loopt, is het feit dat hij vaak onder de invloed van alcohol was en dat hij regelmatig werd opgepakt voor bedelarij. Hij leidde een echt zwerversbestaan en is regelmatig als veerman aan de slag gegaan waardoor hij al heel wat had afgereisd. Het fysieke onderzoek wordt gedomineerd door één gedachte: “Il présente un extérieur dégénéré.” Dr. Meeus verklaart dat hij alle trekken van een schelmengezicht vertoont. Als ‘bewijs’ hiervan wordt er zelfs een foto van de betichte aan het dossier toegevoegd. Alles wordt in het teken van degeneratie gezien, gaande van de trillende handen tot de “oreilles trop grandes et sessiles”.[197] Vervolgens is er ook het mentale examen. Petrus B drukt zich volgens Dr. Meeus heel traag uit. Hij verwoordt het als volgt: “Il lui faut, comme chez les épileptiques, du temps pour pouvoir rassembler et coordonner ses pensées.”  Tenslotte de conclusies: “Petrus B est un pervers de naissance dont la perversité native s’est encore accrue par une vie déréglée et par l’ivrognerie. Pour un rien, la brute non seulement s’éveille, mais elle s’élance et commet des actes anti-sociaux car l’impulsivité, c’est à dire, l’activité non bridée par la conscience et par la volonté, l’impulsivité est encore un des caractères de ces êtres inférieurs. (…) Il est un dégénéré alcoolique. Il n’est pas responsable des délits qui lui sont reprochés.”

Uit dit discours kan men duidelijk opmaken dat een geneesheer en tevens antropoloog als Meeus beïnvloed was door de nieuwe theorieën.

 

Tenslotte wil ik ook nog een rapport van Dr. Nyssen nader bestuderen. Het gaat over de geestestoestand van Jaak S. Ten eerste worden de antecedents familiaux bestudeerd. De vader van de betichte is ongeletterd en drinkt vaak. De moeder en de oudere zus van de betichte worden als normale mensen omschreven die altijd heel kalm zijn. Ook de verre familie vertoont geen anomaliteiten. “Ni parmi les collatéraux du père, ni parmi les collatéraux de la mère on n’a pu relever des anormaux de l’esprit.” Uit de antecedents personnels blijkt dat Jaak S niet vaak drinkt en ondanks zijn ongeletterdheid zich heeft kunnen opwerken in de maatschappij. “De simple ouvrier il est arrivé à la situation de patron-plafonneur.” Tijdens het fysieke examen worden alle lichaamsdelen aan een grondig onderzoek onderworpen. De conclusie luidt: “Nous ne relevons pas de stigmates de dégénerescence.” Ook het mentale onderzoek van de betichte draait positief uit. Hij is in staat zich te concentreren en hij kan zich alles goed herinneren. De conclusie luidt dan ook: “Jaak S n’est pas atteint d’aliénation mentale. Il doit répondre de l’acte de viol dont il est accusé.”

 

3.3. Conclusie

 

In deze paragraaf heb ik het denken en de onderzoeksmethode van de twee gerechtelijke geneesheren besproken omdat ze kaderen binnen het strafrechtelijk discours dat bepalend was voor de creatie van de wet op de kinderbescherming. Het subjectivisme leidt tot een grotere aandacht voor de ‘dader’ waardoor de ‘daad’ zelf soms op de achtergrond geraakt. Ook de vrees voor de degeneratie van de menselijke soort gaat schuil achter het denken van Meeus en Nyssen. Het is dezelfde vrees die ervoor zorgt dat de wetgever opteert voor strengere straffen voor de dader van seksueel geweld gepleegd op kinderen. Kinderen moeten immers beter beschermd worden tegen allerlei misbruiken om te vermijden dat zij een criminele carrière tegemoet gaan.

 

De twee dokters die belast worden met het uitvoeren van een medisch en psychiatrisch onderzoek zijn duidelijk beïnvloed door de nieuwe denkbeelden inzake misdaad en misdadiger. Het glorietijdperk van de medisch-biologische richting is weliswaar ten einde, maar de ideeën blijven nog lang nazinderen. Dit kan ik opmaken uit het feit dat dokter Meeus een verhandeling schrijft en een voordracht geeft over de theorie van Lombroso. Hij verwerpt een aantal van diens denkbeelden, maar onderstreept gelijktijdig de waarde ervan. Ook in de onderzoeken zelf maken de dokters gebruik van een eigenzinnige methode om de krankzinnigheid van de betichte na te gaan. De bouw van de hersenen en de positie van de oorlelletjes bepalen mee of de betichte al dan niet verantwoordelijk is voor de feiten die hem ten laste worden gelegd. Naast deze uiterlijke kenmerken, hebben de dokters ook aandacht voor de sociale en familiale omgeving van de betichte. De verdachte die niet verantwoordelijk is voor zijn daden krijgt een behandeling in plaats van een straf en moet in naam van de veiligheid opgesloten worden in een psychiatrisch ziekenhuis.

 

In een volgend hoofdstuk focus ik terug op deze dossiers die wel voor de rechtbank zijn verschenen. Het gaat bovendien enkel om zaken waarin ‘volwassen’ vrouwen slachtoffer zijn van seksueel geweld. Het is mijn bedoeling na te gaan op welke elementen de rechter zijn vonnis fundeerde.

 

 

Hoofdstuk IV: De vaststelling van de schuld of onschuld

 

§ 1. Inleiding

 

Het is de taak van de rechter om te bepalen of de betichte al dan niet schuldig is aan de feiten die hem ten laste worden gelegd. In het onderzoek dat aan het vonnis voorafgaat, zal men  aandacht hebben voor uiteenlopende factoren die kunnen bijdragen tot de vaststelling van de schuld of onschuld van de verdachte.

Het is de bedoeling in dit hoofdstuk na te gaan wat de beïnvloedingsfactoren op het vonnis waren. Op een totaal van 54 betichten zijn er 11 verdachten die volledig vrijuit gaan. Anderen worden daarentegen zwaar gestraft voor de misdrijven die ze begaan hebben. Op welke elementen de rechter zich daarvoor baseert, zal ik in dit hoofdstuk nader onderzoeken.

Bij het bestuderen van de dossiers wordt al vlug duidelijk dat verschillende factoren een rol hebben gespeeld bij het bepalen van schuld of onschuld. Het is voor de historische onderzoeker niet altijd even eenvoudig om de motieven voor een bepaalde uitspraak te traceren. Een kluwen van beweegredenen zorgt ervoor dat de één wordt vrijgesproken terwijl de ander de gevangenis wordt ingestuurd. Ondanks alle moeilijkheden kan men er toch in slagen een aantal beïnvloedingsfactoren op het vonnis te achterhalen.

Een eerste element dat ik onder de loep wil nemen, is de manier waarop de verdachte zich al dan niet verdedigt wanneer hij ondervraagd wordt over de feiten die in zijn schoenen worden geschoven. Ik behandel dit element het eerst omdat ik ervan uitga dat dit belangrijk is. Wanneer de betichte de feiten bekent, zijn andere factoren minder doorslaggevend. Wanneer de verdachte daarentegen een onsamenhangende verklaring aflegt of alles blijft ontkennen, moet er verder gezocht worden. Ik wil hierbij wel opmerken dat de bekentenis van de betichte niet noodzakelijk leidt tot een veroordeling. Het handboek van Braas uit 1925 inzake het Wetboek van Strafvordering formuleert het als volgt: “Son aveu peut être considéré comme une preuve, comme un élément de nature à déterminer la conviction du tribunal. Le juge n’est toutefois pas lié par semblable aveu.” [198] 

Ten tweede wil ik nagaan wat de invloed van de sociale achtergrond van de betichte op het vonnis is. Wat als de betichte een hooggeplaatst figuur is? Ik wil ook de invloed van de zedelijkheid van dader en slachtoffer op de uitspraak van de rechter bestuderen. Wat gebeurt er als de gemeenschap waarin de feiten zich hebben afgespeeld zich negatief uitlaat over het zedelijk gedrag van het slachtoffer?

Vervolgens wil ik een blik werpen op datgene wat de medische verslagen vertellen en hoe zij eventueel een invloed hebben op de uitspraak van de rechter. Is de uitspraak van de rechter steeds in overeenstemming met het medisch verslag of niet?

Daarnaast wil ik ook onderzoeken op welke manier de getuigenissen ten laste en ten ontlasting de uitspraak al dan niet beïnvloeden. Wat als er geen getuigen van het seksueel geweld zijn?

Tenslotte wil ik de invloed van bewijsstukken op de uitspraak van de rechter belichten. Ik stel me de vraag welke bewijsstukken er allemaal kunnen voorkomen in een zaak betreffende seksueel geweld en welke invloed ze kunnen hebben op het vonnis.

 

Al deze factoren die kunnen bijdragen tot het beter begrijpen van de beslissing van de rechter zullen hier bestudeerd worden. Ik wens nogmaals te benadrukken dat dit geen sinecure is. Het is dan ook niet mijn bedoeling een verhaal van (veronderstelde) zekerheden te brengen, maar wel van tal van mogelijkheden. We mogen als historische onderzoeker immers nooit uit het oog verliezen dat een instelling zoals de rechterlijke macht nog steeds een ‘zaak van en voor mensen’ is. Elk dossier draagt unieke aspecten in zich en het is geenszins mijn “ambitie” om deze diversiteit te relativeren.

 

Een factor die ik in dit onderzoek niet nader zal toelichten is de persoonlijkheid van de rechter. Ondanks het feit dat hij de spilfiguur is bij het uitspreken van het vonnis heb ik ervoor gekozen deze invloedsfactor niet te bestuderen. Gerechtelijke strafdossiers, die de uitvalsbasis voor mijn verhandeling vormen, vertellen immers niets over de persoonlijkheid van de rechter. Ik ga er ook van uit dat de zaak zelf de sleutel bevat tot een vrijspraak of een veroordeling. Dat de rechter daar een invloed op heeft, is vanzelfsprekend, maar deze factor mag mijns inziens toch niet overschat worden. In het handboek van Braas uit 1925 staat met betrekking tot de rol van de rechter het volgende vermeld: “L’intime conviction du magistrat est la base de sa décision. Il échet de rechercher sur quels éléments, sur quels modes de preuve, il est autorisé à étayer cette conviction.” [199] Het zijn deze elementen die ik hier in de mate van het mogelijke zichtbaar wil maken.

Een bijkomende reden waarom ik de invloed van de rechter als persoon op het vonnis niet bestudeer, is het feit dat het historisch onderzoek naar de “mensen van het gerecht” nog in zijn kinderschoenen staat. Tientallen onderwerpen in deze richting liggen nog op onderzoek te wachten. Professor Karel Velle en anderen hebben recentelijk de aanleiding gegeven met een themanummer dat gepubliceerd werd in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. Professor Velle stelt daarin dat prosopografisch onderzoek in de toekomst moet bijdragen tot een beter inzicht in het sociaal profiel van de magistraten in het verleden. De vraag “In welke mate speelde de samenstelling van het magistratenkorps (sociaal profiel, politieke voorkeur en leeftijd) een rol bij het voornaamste ‘product’ van de rechterlijke macht: de rechtspraak?” blijft tot op heden echter onbeantwoord.[200]

 

Tenslotte wil ik nog opmerken dat de beïnvloedingsfactoren die ik in dit hoofdstuk zal aanhalen niet bindend zijn. Daarmee bedoel ik dat ondanks het feit dat er bijvoorbeeld veel getuigen ten laste zijn en de gerechtelijke geneesheer verklaart dat de klaagster slachtoffer is van seksueel geweld, de betichte toch nog kan worden vrijgesproken aangezien zowel getuigen als medische expertise geen daadwerkelijke bewijskracht bezitten.

 

§ 2. De verdediging van de betichte

 

Een belangrijk element voor de rechter om de schuld of onschuld van de verdachte te bepalen, is de manier waarop de betichte zich verdedigt. Wanneer de betichte de feiten bekent, is de kans groot dat hij ook schuldig wordt bevonden ondanks het feit dat hij bijvoorbeeld nog geen strafblad heeft en een goede reputatie geniet.

De betichte wordt een eerste keer aan het woord gelaten onmiddellijk nadat een bepaalde instantie van de justitie op de hoogte is gebracht van het seksueel geweld. De politieman die belast is met het opstellen van een proces-verbaal onderhoort de verdachte kort. De verdachte wordt een tweede keer ondervraagd door de onderzoeksrechter wanneer hij zijn onderzoeksrapport opstelt. Tenslotte zal hij ook op het proces zelf aan het woord gelaten worden. 

 

In onderstaande tabel laat ik elke betichte kort aan het woord om weer te geven op welke manier hij de handen probeert wit te wassen of in tegendeel zijn schuld bekent. Het gaat telkens om de verklaring van de betichte tijdens het verhoor van de politieman om zijn proces-verbaal op te stellen. Het is dus de eerste keer dat de betichte aan het woord wordt gelaten. Wanneer dit proces-verbaal in het dossier ontbreekt, heb ik een beroep gedaan op het proces-verbaal van de ondervraging door de onderzoeksrechter. Wanneer de verklaringen van de betichte gewijzigd zijn, heb ik zowel de eerste als de tweede verklaring genoteerd. Om te achterhalen welke invloed de verklaring van de betichte had op de uitspraak, geef ik telkens weer hoe het vonnis luidde.

Op een totaal van 47 dossiers zijn er 57 betichten. Drie personen worden echter beschuldigd van feiten die niet kaderen binnen het opzet van mijn thesis. De verklaringen van deze mensen zijn dan ook niet opgenomen in onderstaande tabel. De analyse beperkt zich dus tot 54 betichten. Wanneer de betichte in voorwaardelijke vrijheid is gesteld, staat het vonnis in het groen.

 

Tabel 13: De verdediging van de betichten voor de correctionele rechtbank van Antwerpen
 in de periode 1890-1930.

Naam, jaar en

Verdediging van de betichte

Vonnis

Dossiernr.

 

 

Adrien T

Ik ben er wel geweest, maar ik heb aan Antonia  niets gedaan

vrijgesproken

1890 (98/99)

als wat fikfakkerij gelijk al eens meer in eene herberg gedaan

 

 

wordt. Ik heb onder hare rokken geweest en hare vrouwelijkheid

 

 

geraakt. Dit gebeurde met hare toestemming. Zij deed zelfs niets

 

 

als lachen.

 

Antoine C

Het is wel waar dat ik naar boven ben gegaan met het inzicht ze te

1 maand gevang voor AE

1890 (775)

gebruiken, maar ik heb ze toch niet willen verkrachten. Ik heb zelfs

 

 

de gelegenheid niet gehad vermits zij niet alleen op hare kamer was.

 

Lodewijk VDE

Ik heb niets aan die zuster gedaan.

6 maand gevang voor AE

1890 (1573)

 

 

Henri VN

Ik ontken alles.

6 maand gevang voor AE

1890 (2305/2306)

 

1 maand gevang voor mondelinge bedreigingen

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Jozef DW

Eerste verklaring: Ik ben niet te Hemixem geweest.

6 maand gevang voor AE

1890 (2615)

Tweede verklaring: Ik beken het meisje eens met hare memmen gepakt te hebben. Ik loochen het meisje tegen den grond geworpen

en voor 5 jaar ontzegd...

 

of onder hare rokken geschard te hebben.

 

Jean Baptiste B

Ik loochen het meisje iets misdaan te hebben.        

vrijgesproken

1890 (2604/2605)

 

 

Victor VB

Je n'ai pas tenté d'employer cette fille.. [zijn vrouw komt de

1 maand gevang voor slagen en

1890 (2696)

kamer binnen wanneer hij en het meisje in de kamer zijn]

wonden

 

Croyant qu'elle allait faire des suppositions, le sang m'est

 

 

monté à la tête. J'ai donné un soufflet à la servante.

 

Leopold M

Ik weet niets van hetgene zou voorgevallen zijn. Ik was

5 maand gevang voor AE

1890 (2982)

teveel bij drank.

 

Pierre V  en

We hebben ze vast genomen en onder hare rokken geweest.

3 maand gevang voor AE

 

Ik heb haar ook in de weide getrokken. Ik heb op de vrouw

 

 

niet gelegen. Ik heb ze niet willen gebruiken. Ze was fel

 

 

bedronken.

 

Cornelis D

1890 (3358/3359)

Eerste verklaring: Ik ben er niet bij gebleven. Ik ben voortgegaan.

Tweede verklaring: Ik beken dat ik aan hare vrouwelijkheid getast heb terwijl andere mannen ze vasthielden. Ze was bedronken.

2 maand gevang voor AE

Adhemar C

Ik heb dit meisje niet verkracht en ik heb haar nooit iets gegeven

110 fr boete voor het niet naleven

1891 (1617)

om hare vrucht te doen afkomen. Het schijnt dat zij verscheidene vrijers had. Ik beken dat ik niet gediplomeerd ben.

van de wet van 12/03/1818

Pierre DJ en

Zij maakte zich van achter bloot.Ik plaatste mij dan

1 maand gevang voor openbare

 

tusschen haar benen. Ik heb niet gepoogd ze te gebruiken.

zedenschennis

Victor S

Zij zijn beginnen te fikfakken en het meisje was er mede

vrijgesproken

1891 (2122/2123)

gediend. Het is onwaar dat ik hare beenen heb vastgehouden.

 

André R,

Ik vroeg haar of ze mij wilde vergezellen en met mij wilde

alledrie: 2 maand gevang en

 

vrijen. Zij stemde toe. Zij zegde 'ik heb heden nog niets

26 fr. boete voor openbare

 

verdiend'. Ze verzocht mij haar te gebruiken.Ik deed dit en

zedenschennis

 

daarna kwamen mijne makkers die haar gebruikten.

 

Louis V en

André gebruikte haar eerst, dan Jacques en daarna ik. Ik

 

 

gaf haar een vuistslag omdat ze om hulp riep.

 

Jacques M

Ik gebruikte haar met hare toestemming.

 

1891 (2722/2723)

 

 

Louis M

Ik loochen de beschuldiging ten mijne laste gelegd.Ik heb

vrijgesproken

1892 (2775/2776)

slechts eenige keeren het deksel van haar lijf getrokken om

 

 

haar te wekken.Mijne dochter ziet al de jongens geerne.

 

Jozef DM

Ik ontken misbruik te hebben gemaakt van mijne dochter.

5 jaar gevang voor verkrachting

1909 (1991)

Ik vraag mij af waarom indien de feiten sedert zoolangen tijd

en voor 5 jaar ontzegd...

 

zouden duren, mijne vrouw en dochter niet eerder spraken.

en beroofd van de rechten...

Emiel B

Ze heeft mij vrijwillig gevolgd. Enkel heb ik haar om het

3 maand gevang voor AE

1909 (2651)

midden gegrepen en haar gekust, hetgeen zij ook aan mij

 

 

gedaan heeft. Daarop is zij beginnen te roepen en te huilen

 

 

zonder dat ik wist wat zij wilde.

 

Felix VDW

Ik loochen gepoogd te hebben de vrouw te verkrachten.

6 maand gevang voor AE

1909 (3062)

Ik denk dat de vrouw mij beschuldigt om mij in een slecht

en voor 5 jaar ontzegd...

 

daglicht te stellen bij mijne vrouw. Ik ben wel op hare kamer

 

 

geweest. Ze heeft mij zelf binnengelaten.

 

Adriaan R en

Jan Baptist heeft ze op de grond geworpen en we hebben ze

3 jaar gevang voor verkrachting

 

een kwartier vastgehouden, maar we hebben ze niet gebruikt.

 

Jan Baptist G

1909 (3403)

We hebben haar op de grond geworpen en Adriaan heeft haar gebruikt.

18 maand gevang voor verkrachting

en elk voor 5 jaar ontzegd…

Joannes H en

Ik en Frans hadden afgesproken Marie te gebruiken als ze niet zou geroepen hebben.

3 maand gevang voor AE

Frans VB

[idem]

3 maand gevang voor AE

1909 (3836)

 

 

Joseph VI

Je nie formellement le fait mis à ma charge. Madame C. m'a

vrijgesproken

1909 (4529)

proposé d'aller dans son lit. Elle m'a montré des photographes

 

 

obscènes.

 

Petrus S en

Ik heb niets misdaan. Ik heb haar niet belet uit den herberg

vrijgesproken

 

te gaan.

 

Jozef P

Ik ben aan haar lijf niet geweest.

vrijgesproken

1909 (4559)

 

 

Frans S

Ik loochen. Dit kind is opgestookt door hare moeder. Er

vrijgesproken

1910 (982)

woont in hetzelfde huis een Hollander die met de moeder is.

 

 

Volgens mij zal dien Hollander het kind verkracht hebben en

 

 

tracht men nu de schuld op mij te steken. Ik hou ook staan

 

 

dat het kind mij verteld heeft dat zij met jongens soms naar

 

 

de Wallen ging wandelen.

 

Jan Baptiste B

Ik beken dronken zijnde thuis komende op de kamer mijner

4 jaar gevang voor AE

1910 (1661/1807)

dochter te zijn geweest en daar ik meende op mijne eigen

kamer te zijn, heb ik mij op het bed laten neervallen.

3 maand gevang voor bedreiging met de dood

 

Ik weet niet wat ik dan gedaan heb.

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

en beroofd van de rechten...

Jaak VC

Ik loochen de feiten ten mijnen laste gelegd. Al hetgeen

1 jaar gevang voor AE

1911 (3486/3838)

mijne dochter Marie zegt, is niet waar.

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

en beroofd van de rechten...

René DM

Ik ontken de feiten mij ten laste gelegd. Ik heb de vrouw in

50 fr. boete voor poging tot

1913 (2353)

mijn bureeltje op nen stoel gezet.Er is niets gebeurd.Ik heb

omkoping van twee agenten door

 

aan de agenten elk 5 fr. gegeven als drinkgeld daar ik veel

giften

 

dienst van de politie bekom.

 

Joseph S

Eerste verklaring: Ik ben naar boven geweest, maar wat er

1 jaar gevang voor verkrachting

1913 (3403/3404)

daar gebeurd is weet ik niet.Ik was gansch bedronken.

 

 

Tweede verklaring: Ik heb aan haar niet geweest. Zij zegt

 

 

zulks omdat zij in den tijd bij mij gestolen heeft.

 

Jan Baptist DL

1913 (3469)

Ik heb met mijne dochter te doen gehad sedert dry maanden,

maar heb haar nooit geene bedreigingen gedaan. Mijn

2 jaar gevang voor verkrachting

en vrijwillige slagen en wonden

 

dochter is opgestookt geweest.

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

en beroofd van de rechten...

Jozef Maria J

Ik heb vernomen dat ik beticht ben van een meisje aan te

3 jaar gevang voor AE

1915 (584)

randen.Dit is niet waar. Ik wil eene klacht indienen tegen de

personen welke een pv zijn komen maken tegen mij.

1 maand gevang voor vrijwillige slagen en wonden

 

Ik was reeds thuis op de avond van de feiten.

2 maand gevang en 36 fr.

 

 

boete voor mondelinge bedreigingen tegenover Louis

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Felix S

Ik loochen. Het is niet de eerste maal dat mijne dochter mij

4 jaar gevang voor verkrachting

1916 (1287)

onschuldig beticht. Mijne dochter doet zulks omdat ik haar

den vrijen teugel niet laat. Zij gedraagt zich heel slecht. Over

1 jaar gevang voor poging tot

verkrachting

 

4 jaar heeft zij met zigeuners willen vertrekken.

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

en beroofd van de rechten...

Corneel VH

Ik heb aan het meisje niet aangeweest.

vrijgesproken

1916 (2076)

 

 

Petrus G

Al wat die meisjes zeggen, is onwaar.

4 maand gevang voor AE

1916 (2546)

 

3 maand gevang voor AE

Norbert W

Ik loochen zaterdag op mijn land geweest te zijn. Ik was met

5 maand gevang voor AE

1917 (920)

mijne vrouw bij mijne schoonzuster.

en voor 5 jaar ontzegd...

Armand S

1927 (2274)

Ik beken de vrouw te hebben verkracht. Het is onder den

invloed van den drank dat ik het feit gepleegd heb.

2 jaar gevang voor verkrachting en openbare zedenschennis

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Gustaaf VG

Ik was onder den invloed van den drank. Ik ben met eene

4 maand gevang voor poging tot

1927 (3721)

vrouw in het gras gaan liggen. Ik vroeg haar om haar te

verkrachting en openbare 

 

mogen gebruiken. Zij antwoordde mij dat het onmogelijk was.

zedenschennis en voor 5 jaar

 

Ik heb dan niet verder aangedrongen.

ontzegd…

Jozef C

Elle m'a permis de la peloter un peu. Je n'avais aucune

6 maand gevang voor AE

1927 (4153)

intention de violer Rosa.

en voor 5 jaar ontzegd...

Aron S

1927 (4285)

[Hij heeft sedert twee dagen zijn woning verlaten. Hij kon niet

ondervraagd worden.]

2 jaar gevang voor AE en poging tot verkrachting

 

 

1 maand gevang en 26 fr.

 

 

boete voor ontvreemding van 5 of 6 fr van slachtoffer

 

 

8 maand gevang en 26 fr.

 

 

boete voor krenking van haar eer

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Ferdinand C

Ik ben akkoord met de verklaring van de getuige. Ik heb het

1 maand gevang voor AE

1927 (4903)

gedaan in eene oogenblik van dronkenschap.

en voor 5 jaar ontzegd...

Antonius A

Ik heb de vrouw niet lastig gevallen en ik heb haar niet

3 maand gevang voor vrijwillige

1927 (4970)

vastgenomen met de geslachtsdelen.

slagen en wonden

 

Ik heb haar wel een slag in het aangezicht gegeven

 

 

omdat zij mij eerst geslagen had en mij gedurig beleedigd.

 

Jaak S

Ik loochen alle plichtigheid in die zaak. Klaagster is een

1 jaar gevang voor AE

1927 (5294)

leugenaarster en heeft met vele jongens betrekkingen.

5 maand gevang voor AE

 

 

2 maand gevang en 500 fr.

 

 

boete voor openbare zedenschennis in bijzijn van min.

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

August VE

1927 (6722)

Ik was wat bedronken en in ieder geval niet meester van mij

zelve. Ik heb één dezer meisjes vastgepakt en beproefd haar te

15 maand gevang voor AE en poging tot verkrachting

 

gebruiken. Ik gevoel veel spijt over mijne daad en het zal niet

2 maand gevang  en

 

meer gebeuren.

1000 fr. boete voor vrijwillige slagen en wonden

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Camiel DC

1927 (6842)

Ik loochen het meisje te hebben gebruikt en daarvoor geweld

te hebben aangewend. Ik beken haar tegen den grond

1 jaar gevang voor verkrachting en openbare zedenschennis

 

geslagen te hebben om rede zij mij eerst in het aangezicht

en voor 5 jaar ontzegd

 

sloeg.

van rechten 1,3,4,5 van

 

 

art. 31 van SWB

Petrus B

Het is zoo gebeurd zoals de vrouwen verklaren. Ik ben naar

Hij was op het ogenblik

1927 (3874/7237)

de bosschen gegaan met het inzicht een vrouw te ontmoeten

van de feiten niet

 

en ze aan te pakken.

verantwoordelijk voor zijn

 

 

daden. Er bestaat dus geen

 

 

misdrijf.

Jean C en

Ik loochen.

1 maand gevang en 260

1927 (8380)

 

fr boete voor openbare zedensch.

Louis M

Ik loochen de vrouw te hebben gebruikt.Ik heb ze maar eens

1 jaar gevang voor AE

1928 (3606)

vastgepakt en gekust. Zij heeft mij ook gekust.

en voor 5 jaar ontzegd...

Pieter F

We hebben daar wat gelegen en gelachen. Ik loochen ten

6 maand gevang en 1000 fr.

1928 (3730)

stelligste een zedenaanslag op die vrouw gepleegd te hebben.

boete voor openbare zedenschennis in bijzijn van min.

Frans M

Ik heb aan dit meisje absoluut niets gedaan. Ik was

2 maand gevang voor poging tot

1929 (1092)

hoegenaamd niet bedronken, maar zij was onder den invloed

verkrachting

 

van den drank. We hebben gedanst en zij heeft aan mijne arm

en voor 5 jaar ontzegd...

 

gehangen.

 

Adolf C

Ik heb nooit vrijwillig aanslag op haar eerbaarheid

vrijgesproken

1929 (2920)

gepleegd. Misschien is het gebeurd in een droom, maar buiten

 

 

mijn weten.

 

Alfons V

1930 (3364)

Ik loochen stellig de feiten die mij ten laste worden gelegd door mijne dochter. Mijne dochter handelt tegen

vrijgesproken

 

mij uit wraak omdat ik haar berispte over haar gedrag.

 

 

Ik heb vernomen dat zij met gehuwde mannen loopt.

 

 

2.1. De bekentenis

 

Ik heb er reeds op gewezen dat de bekentenis in feite niet bindend is. Toch heeft de bekentenis logischerwijs een grote invloed op de uitspraak van de rechter of anders geformuleerd: “L’aveu est la reine des preuves.” [201]

Er zijn zeven betichten die alles bekennen.[202] Zes van de zeven betichten worden dan ook schuldig bevonden aan de feiten die hen ten laste zijn gelegd. Joannes H en Frans VB worden echter wel in voorwaardelijke vrijheid gesteld. Dit heeft wellicht te maken met hun jeugdige leeftijd (17 jaar), het feit dat ze hun plannen niet volledig ten uitvoer brengen aangezien ze slechts de knie van het slachtoffer aanraken en het feit dat de klaagster aanzien wordt als van lichte zeden te zijn. Opmerkelijk is dat drie betichten verwijzen naar de drank die hen tot zulke daden heeft aangezet. Op die manier proberen ze de straf zo verteerbaar mogelijk te maken. De verdachten zullen ook soms medelijden proberen op te wekken door hun spijt te uiten over hetgeen ze gedaan hebben. Dit zien we duidelijk in de getuigenis van August VE: “Ik gevoel veel spijt over mijne daad en het zal niet meer gebeuren.” [203]

Eén dossier onderscheidt zich van de andere zaken omdat het hier volgens het verslag van de wetsdokter gaat om een persoon die niet verantwoordelijk is voor zijn daden. In plaats van een straf zal hij, Petrus B, een behandeling ondergaan in een psychiatrisch ziekenhuis. In zijn getuigenis valt op dat hij alles in ‘koelen bloede’ bekent zonder enige spijtbetuiging te uiten.

 

Er is één persoon, Aron S, die gevlucht is van zodra het onderzoek werd ingesteld en die dus niet verhoord is geworden. Zijn vlucht pleit uiteraard niet in het voordeel van zijn onschuld en hij wordt dan ook bij verstek veroordeeld.

 

2.2. Vertwijfeling

 

Opmerkelijk is dat er vier mannen zijn die verklaren dat ze niet meer goed weten wat er gebeurd is.[204] Drie daarvan schuiven de schuld op de drank die ervoor gezorgd heeft dat alles zich nogal in een waas heeft afgespeeld waardoor ze niet meer kunnen vertellen wat er precies is voorgevallen. Eén betichte verklaart dat hij de feiten op zijn dochter misschien wel in een droom heeft gepleegd, maar dan buiten zijn weten. Het is enkel deze laatste die wordt vrijgesproken.

 

2.3. De halve bekentenis

 

Heel wat betichten zullen verklaren dat er wel degelijk ‘iets’ gebeurd is tussen hen en het slachtoffer, maar houden voet bij stuk dat het niet gegaan is zoals het slachtoffer getuigt. Achttien betichten zullen deze ‘verdedigingsstrategie’ aanwenden. Velen verklaren dat ze wel gekust of gefikfakt hebben met het slachtoffer, maar dat het niet verder gegaan is en/of dat het slachtoffer vragende partij was (14 verdachten).[205] Anderen stellen dan weer dat ze het slachtoffer wel op de grond geduwd hebben en/of haar geslagen hebben, maar dat er geen sprake was van seksueel geweld (4 verdachten).[206] In twee van de vier gevallen zal de verklaring van de betichte leiden tot een vrijspraak inzake seksueel geweld, maar wel tot een veroordeling voor het vrijwillig toebrengen van slagen en wonden.

Het gedeeltelijk toegeven van de feiten die zich hebben afgespeeld, heeft slechts één persoon gered van een veroordeling. Deze man, Adrien T, werd volledig vrijgesproken. Adrien verklaarde dat het slachtoffer haar toestemming had gegeven en meer “zij deed zelfs niets als lachen”.[207] Emiel B en Jozef C bekennen dat ze het slachtoffer aangeraakt hebben met haar toestemming. Ze worden beiden in voorwaardelijke vrijheid gesteld.

 

2.4. De ontkenning

 

Vierentwintig betichten loochenen dat ze het slachtoffer iets misdaan hebben. Twaalf verdachten worden vrijgesproken en twee verdachten worden in voorwaardelijke vrijheid gesteld. Het is dus duidelijk dat ontkenning van de feiten de grootste kans op een vrijspraak oplevert.

Zeven betichten zullen buiten het ontkennen van de feiten die hun ten laste worden gelegd, geen andere ‘verdedigingsstrategieën’ uitwerken.[208] Ze houden enkel voet bij stuk dat de klaagster liegt. De andere betichten zullen hun woord echter proberen te ondersteunen door een meer uitgebreide verklaring. Een veel gebruikte strategie is kwaad spreken over de zedelijkheid van het slachtoffer (9 verdachten).[209] Verder zullen vijf betichten verklaren dat ze wel samen waren, maar dat er hoegenaamd niets gebeurd is.[210] Dit impliceert dat wanneer er getuigen zijn die verklaren dader en slachtoffer op het moment van de feiten samen te hebben gezien, dit niet in tegenspraak is met hetgeen de verdachte zegt en dus minder relevant is.  Twee betichten zullen proberen te ontsnappen aan een veroordeling door een alibi op te geven.[211] Ik wil hier even stilstaan bij de ingenieuze verdedigingsstrategie van Norbert W.[212] Hij heeft ervoor gezorgd dat eventuele ooggetuigen hem niet meer zouden herkennen door zijn rosse snor en baard te scheren. Het slachtoffer en haar zus verwijten dit de betichte wanneer ze met elkaar geconfronteerd worden. Bovendien heeft hij gepoogd een waterdicht alibi te construeren. De politiemannen slagen er echter in zijn strategie te doorprikken. Uit het onderzoek blijkt immers dat hij aan zijn vrouw en twee schoonzussen gezegd heeft dat hij raapkolen heeft gestolen. Wanneer de politie naar hem zou komen vragen, moesten ze getuigen dat hij op het moment van de feiten bij zijn schoonzus in Hemixem was.

Eén persoon, Jozef DM, die beschuldigd wordt van seksueel geweld ten aanzien van zijn wettige dochter, zal luidop de bedenking maken waarom ze zo lang gewacht heeft klacht in te dienen indien de feiten daadwerkelijk zouden gebeurd zijn.  

 

Uit deze verdedigingsstrategieën kan men opmaken dat de betichte min of meer besef heeft  van datgene wat hem eventueel kan redden van een veroordeling. Hij probeert de waarheid naar zijn hand te zetten en speelt in op elementen waarmee de rechter rekening houdt bij zijn eindbeslissing. Ik wil nu nog even ingaan op een veel voorkomende strategie, met name: kwaad spreken over het slachtoffer.

 

2.5. De beste verdediging is de aanval

 

Een algemene tendens bij het bestuderen van de verklaringen van de betichten is het demoniseren van de slachtoffers. Dat deze strategie zijn vruchten kon afwerpen, wordt bevestigd door het feit dat ook de onderzoeksrechter vaak de opdracht geeft aan de politieagenten meer inlichtingen te verwerven betreffende het gedrag en de reputatie van het slachtoffer. De verdachte speelt hier op in door het slachtoffer in een slecht daglicht te plaatsen waardoor hij vermoedt dat zijn schuld geminimaliseerd wordt.

Op welke manier worden de slachtoffers precies door de verdachten gedemoniseerd? Drie  betichten zullen in de verf zetten dat de vrouw fel bedronken was.[213] Tien anderen zullen benadrukken dat het de vrouw zelf was die hun oneerbare voorstellen deed of alleszins niet ontevreden was met de handtastelijkheden.[214] Zeven betichten zullen het dan weer over een andere boeg gooien door de vrouw als een oneerbaar persoon voor te stellen.[215] Ze zullen bijvoorbeeld verklaren dat de vrouw betrekkingen had met heel veel manspersonen. Ik heb in totaal dus 20 getuigenissen van verdachten die het slachtoffer willen zwart maken. Wat was nu de invloed van deze verklaringen op de uitspraak? Maar liefst 11 van de 20 betichten worden vrijgesproken voor seksueel geweld. Vier betichten krijgen wel nog een lichte straf voor een ander delict. Drie verdachten worden in voorwaardelijke vrijheid gesteld.[216]

Ik wil hier nog even stil staan bij deze zaken waar de verdachte wordt vrijgesproken voor het seksueel geweld waarvan hij verdacht wordt. De verklaring van de betichte is uiteraard niet voldoende om een vrijspraak te bekomen. In zes dossiers kan echter niemand de verklaring van het slachtoffer bevestigen omdat er geen ooggetuigen van het seksueel geweld zijn. In de twee zaken ‘Pierre DJ en Victor S’ en ‘André R, Jacques M en Louis V’ zijn er wel ooggetuigen. De vraag is echter wat deze mensen precies getuigen. In de eerste zaak verklaren drie ooggetuigen dat ze denken dat de vrouw zich heeft laten doen. In de tweede zaak is er de nachtwaker die het slachtoffer heeft horen roepen, maar iedereen die aan het woord wordt gelaten in het dossier is ervan overtuigd dat het meisje van de ontucht leeft. Hiermee zijn we bij het tweede kenmerk van de elf dossiers gekomen, namelijk het feit dat de zedelijkheid van de slachtoffers sterk in vraag wordt gesteld. In sommige zaken lijkt men de klemtoon te verschuiven van de mogelijke schuld van de dader naar de (on)zedelijkheid van het slachtoffer. De politiemannen stellen het slachtoffer soms de vraag waarom ze zo lang heeft gewacht klacht in te dienen of waarom ze een tweede keer naar boven is gegaan na de feiten wanneer de betichte hen riep. Deze vragen impliceren dat men twijfelt aan het ‘slachtoffergehalte’ van de vrouwen.

 

Wanneer de betichten verklaren dat de vrouw dronken was, dat ze zelf onzedelijke voorstellen deed of dat ze alle jongens graag ziet, heeft men eigenlijk maar één doel voor ogen, namelijk de justitie ervan overtuigen dat het om een oneerbare vrouw gaat. De redenering die hierachter schuilt, is dat de oneerbare vrouw enkel gekregen heeft wat ze zelf heeft uitgelokt en dat ze zich daarna tegen de pseudo-aanvaller heeft gekeerd. Het lijkt me wel aannemelijk dat de verklaring dat het slachtoffer zelf aanleiding heeft gegeven, soms aanvaard wordt door  de rechterlijke macht. Het is immers een tot vervelens toe gehoord argument dat ‘sommige vrouwen het zelf uitlokken’. De geloofwaardigheid van de betichte zal nog verhoogd worden wanneer niemand kan bevestigen dat het slachtoffer daadwerkelijk tegen haar wil seksueel misbruikt is en wanneer de vraag naar de zedelijkheid van het slachtoffer een belangrijk aspect van het onderzoek uitmaakt.

 

Ik zal in dit hoofdstuk nog terugkomen op de algemene zedelijkheid van het slachtoffer en de al dan niet aanwezigheid van ooggetuigen. Op die manier zal ik bovenstaande vaststelling verder uitwerken.

 

2.6. On the run

 

Op een totaal van 47 dossiers zijn er zes zaken waar de verdachte bij verstek veroordeeld wordt.[217] De betichte heeft de benen genomen en is dus hoewel gedagvaard niet aanwezig op de zitting. De afwezigheid impliceert dat de verdachte wellicht iets op zijn kerfstok heeft. Al deze betichten worden dan ook voor bijna alle feiten die hun ten laste worden gelegd, veroordeeld.

 

2.7. Conclusie

 

In deze eerste paragraaf ben ik nagegaan op welke manier de betichten zich al dan niet verdedigen tegen de feiten die hen ten laste worden gelegd. Een aantal mannen zullen alles bekennen. Anderen zullen verklaren dat de feiten zich in waas hebben afgespeeld waardoor ze niet meer precies weten wat er gebeurd is. Nog anderen zullen een halve bekentenis doen. Bijna de helft van de verdachten zal de feiten echter ontkennen. Deze strategie bood het meeste kans op een vrijspraak. In de verklaring zal men zoveel mogelijk pogen de eigen schuld te minimaliseren. Dit doet men door te verklaren dat men dronken was, maar nog veel meer door een beeld van het slachtoffer op te hangen waaruit blijkt dat zij een heel oneerbaar persoon is. Deze strategie is in feite de concrete uiting van een bepaald denkpatroon. Men verdacht de vrouwen er namelijk van het seksueel geweld uitgelokt te hebben.

Wanneer de betichten weglopen voor of tijdens het onderzoek, speelt dit uiteraard in hun nadeel. Deze verdachten worden bij verstek veroordeeld voor de feiten die hen ten laste worden gelegd.

 

In een volgende paragraaf wil ik mij buigen over de rol van de sociale achtergrond van de verdachten en tevens over de algemene zedelijkheid van zowel betichte als slachtoffer. Uit deze paragraaf is immers reeds gebleken dat de reputatie van het slachtoffer, al dan niet terecht, soms wordt uitgespeeld door de betichte.

 

§ 3. De sociale achtergrond en de zedelijkheid van de betrokkenen

 

3.1. De sociale achtergrond van de betichte

 

Bij de analyse van de beroepen van de betichten, viel op dat er slechts vijf van de 54 verdachten een hogere positie op de maatschappelijke ladder innemen als gevolg van hun ambt. Het gaat om een tolbeambte, een apotheker, een aannemer van openbare werken en twee bedienden. Zij onderscheiden zich van de andere betichten doordat zij niet door middel van handenarbeid geld in het laatje brengen. We kunnen ons nu de vraag stellen of dit een invloed heeft op de uitspraak van de correctionele rechtbank van Antwerpen.

In onderstaande tabel geef ik vooreerst een overzicht van deze zaken waar de verdachte omwille van zijn ambt tot een hogere maatschappelijke klasse behoort.

Tabel 14: Overzicht van de betichten van seksueel geweld
die tot een hogere maatschappelijke klasse behoren.

Jaar + dossier

Naam betichte

Beroep

Vonnis

1890 (2696)

Victor VB

tolbeambte

1 maand gevang voor vrijwillige slagen en wonden

1891 (1617)

Adhemar C

apotheker

110 fr. boete voor niet naleving wet 12/03/1818

1913 (2353)

René DM

aannemer

50 fr. boete wegens poging tot omkoping politie

1916 (2546)

Corneel VH

bediende

vrijgesproken

 

 

 

1927 (4285)

Aron S

bediende

2 jaar gevang + 1 maand gevang + 26 fr. boete + 8 maand gevang + 26 fr. boete en voor 5 jaar ontzegd

 

 

 

uit rechten 1,3,4 en 5 van art. 31 van het SWB

 

Victor wordt enkel veroordeeld omwille van de vrijwillige slagen en wonden die hij aan het slachtoffer heeft toegebracht. Hij wordt niet veroordeeld voor seksueel geweld. Ook Adhemar wordt slechts veroordeeld voor een deel van de beschuldiging, met name voor het feit dat hij zes maand lang zijn beroep zonder toezicht heeft uitgeoefend terwijl hij niet over het geschikte diploma beschikte. René wordt enkel voor poging tot omkoping van twee politieagenten gestraft. De bediende Corneel wordt vrijgesproken. Het is met andere woorden opvallend dat vier betichten die tot een hogere klasse behoren niet veroordeeld worden voor het plegen van seksueel geweld, maar er met de schrik, een kleine boete of lichte gevangenisstraf van afkomen. Uitzondering daarop vormt Aron die wel voor alle beschuldigingen schuldig bevonden wordt. De hoofdoorzaak voor dit vonnis is dat Aron de benen genomen heeft op het moment dat het onderzoek ingesteld wordt. Zijn vlucht bewijst op zich al een deel van zijn schuld en hem vrijspreken is dus onmogelijk. Hij wordt bij verstek veroordeeld.

 

Het lijkt me belangrijk deze dossiers waarbij de betichten er behoorlijk goed van afkomen nog eens nader te onderzoeken om niet overhaast tot conclusies te komen.

In de zaak Victor VB wordt de mogelijkheid dat de betichte gepoogd heeft zijn dienstmeid te verkrachten reeds vlug overboord gegooid wegens een gebrek aan bewijzen. Het slachtoffer getuigt nochtans heel duidelijk dat Victor gepoogd heeft haar te verkrachten. Ze kan echter niemand oproepen als getuige. Het is dus haar woord tegen zijn woord. Het medisch verslag speelt ook niet in haar voordeel omdat de dokter verklaart dat er geen verkrachting of poging tot verkrachting heeft plaatsgehad aangezien het slachtoffer geen blauwe plekken vertoont op de dijen of in de omgeving van de geslachtsorganen. Ik moet hierbij opmerken dat het medisch verslag niet altijd in overeenstemming is met de uitspraak van de rechter (ut infra). De sociale positie van de betichte zal dus in samenhang met de conclusie van het medisch verslag en een gebrek aan getuigen geleid hebben tot de vrijspraak inzake seksueel geweld.

Adhemar C wordt ervan beticht zijn dienstmeid te hebben verkracht, gepoogd te hebben een abortus uit te lokken en onwettelijk het beroep van apotheker te hebben uitgevoerd. Adhemar bekent dat hij inderdaad niet de geschikte diploma’s op zak heeft en hij moet dan ook een boete betalen. Voor de twee andere feiten gaat hij echter vrijuit. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat het slachtoffer geen klacht ingediend heeft en dat het Adhemar zelf is die  klacht indient omdat Florentina hem openlijk heeft beledigd. Verder verklaart Florentina ook dat ze na de verkrachting haar nog verscheidene malen heeft laten gebruiken door Adhemar. Ze dacht dat hij met haar zou trouwen om haar eer te redden. “Ik heb misschien ongelijk gehad van bij dien persoon blijven te werken, maar hij heeft mij beloofd tot het laatste toe dat hij mij zou getrouwd hebben.” [218] Het klinkt voor de hedendaagse lezer misschien vreemd dat een vrouw besluit bij haar verkrachter te blijven in de hoop er mee in het huwelijksbootje te stappen. We mogen hier echter de sociaal-economische positie van de vrouwelijke arbeidende klasse op het eind van de 19de eeuw niet uit het oog verliezen. Ook Denise Keymolen stelt in haar onderzoek naar ongewenst seksueel gedrag op de werkplek dat de toekomst van ongehuwde vrouwen heel onzeker was.[219] Sommige vrouwen zullen dan ook ingaan op seksuele avances om te kunnen voldoen aan bepaalde vitale behoeften. Dit impliceert dat huwelijk en tevens seksualiteitsbeleving veel meer in het teken van overleven stonden dan dat er sentimenten aan te pas kwamen. Een aantal vrouwen zullen dan ook alleen maar onder de bedrieglijke garantie van een huwelijksbelofte tot seksuele betrekkingen verleid kunnen  worden.

Wat betreft de medicijnen die Adhemar haar zou gegeven hebben, bestaat er veel onduidelijkheid. Sommige pillen zouden volgens het scheikundig verslag wel degelijk een abortus kunnen veroorzaken. Buiten de zus van het slachtoffer kan echter niemand bevestigen dat Florentina deze medicijnen van Adhemar heeft gekregen. Bovendien gaan er ook vele geruchten rond dat zij zich reeds vroeger heeft laten aborteren door een andere apotheker. Het feit dat Florentina nooit de medicijnen heeft genomen en reeds bevallen is, spreekt dit echter tegen. Het is niet duidelijk of de sociale status van de betichte een invloed heeft gehad op de uitspraak van de rechter. Het is mogelijk dat er wel een beschermende hand boven zijn hoofd hing inzake de poging tot aborteren, maar dat kan ik met de gegevens uit het dossier niet met zekerheid beamen. In deze zaak speelden de vele roddels over Florentina en de verklaringen van het slachtoffer zelf wellicht een doorslaggevende rol.

De zaak René DM handelt over een aannemer die een dronken vrouw meeneemt naar een loods om ze daar te gebruiken. Twee politieagenten hebben het hele tafereel gadegeslaan, maar ze grijpen pas in wanneer de loods dreigt in brand te vliegen omdat de betichte een lamp omverstoot. De agenten dachten dat het om een gewone liefdesdaad ging aangezien de vrouw zich niet zichtbaar heeft verzet. René heeft de agenten elk 5 frank gegeven met de boodschap: “Steekt die vrouw in den bak totdat ze nuchter is en spreekt van mij niet.” [220] Uit de getuigenissen blijkt duidelijk dat hij de agenten wou omkopen met de bedoeling stil te houden dat hij de vrouw heeft gebruikt. De betichte wordt enkel veroordeeld voor poging tot omkoping, maar voor seksueel geweld gaat hij vrijuit. Voor de rechtbank is het dus bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot omkoping. De feiten waarvoor hij de agenten wou omkopen, worden echter door de vinger gezien. Wellicht een gevolg van het feit dat de vrouw dronken was en zich dus niet heeft verzet, maar misschien ook omwille van de sociale positie van de betichte.

 

Corneel VH wordt ervan beschuldigd zijn dienstmeid verscheidene malen verkracht te hebben. Wanneer het slachtoffer zwanger is, vertelt zij dat eerst aan de betichte en daarna aan haar vader waardoor het onderzoek op gang komt. In een brief verklaart Corneel aan de vader van het slachtoffer dat zij wellicht aangerand is door een onbekende. De vader gelooft dit echter niet. Er zijn geen getuigen van het seksueel geweld en de betrokken partijen houden voet bij stuk. Een medisch dossier kan hier geen uitsluitsel brengen omdat het niet zozeer gaat om wat er gebeurd is, maar wel om wie het gedaan heeft. Het woord van Corneel wordt echter belangrijker geacht en hij wordt dan ook vrijgesproken. Zijn sociale positie zit hier wellicht voor iets tussen.

 

Op basis van deze dossiers denk ik wel dat we in sommige gevallen kunnen spreken van een zekere klassenjustitie. Dit blijkt vooral uit de dossiers René DM en Corneel VH. Personen met een zekere positie binnen de samenleving kunnen rekenen op een grotere tolerantie ten aanzien van de misdrijven die ze begaan. Andere factoren kunnen eveneens leiden tot een vrijspraak of lichte veroordeling, maar de sociale positie van de betichte zorgt dus ook voor extra krediet wanneer men met het gerecht in aanraking komt. De gunstige sociale positie van de betichte zal vooral in combinatie met andere factoren die de onschuld van de betichte ondersteunen, zorgen voor een goede afloop voor de verdachte. Dit vermoeden kwam ook al aan bod in het vorig hoofdstuk bij de studie van de geseponeerde dossiers. Ik citeer hier nog even een geneesheer die beticht wordt van seksueel geweld: “Je suis médecin, donc un homme d’honneur. Ma parole vaut pour deux.” [221]

 

3.2. De zedelijkheid van betichte en slachtoffer

 

Een andere mogelijke invloedsfactor vormt de zedelijkheid van betichte en slachtoffer. Met de zedelijkheid doel ik op het al dan niet bezitten van een strafblad vóór de feiten zich hebben afgespeeld. Het beeld dat de samenleving van de verdachte of het slachtoffer heeft, speelt eveneens een belangrijke rol. In kleine dorpsgemeenschappen geldt vaak dat iedereen min of meer op de hoogte is van het reilen en zeilen van de mede-inwoners. Personen wiens reputatie niet veel goeds inhoudt, zullen wellicht op minder steun van de gemeenschap kunnen rekenen. Het feit dat dit een invloed heeft op het vonnis wordt onderstreept doordat de onderzoeksrechter heel vaak aan een aantal politieagenten de opdracht geeft meer informatie te verzamelen inzake de zedelijkheid van de betrokkenen. De politieagenten begeven zich vervolgens op pad en leggen hun oor te luister bij de inwoners die hun meer vertellen over de zedelijkheid van verdachte en slachtoffer. Ook zonder deze informatie hebben de politieagenten reeds vaak een bepaalde mening over het gedrag van de aangeklaagde en het  slachtoffer. In het proces-verbaal openbaren de agenten hun visie. Ze hanteren daarvoor meestal een stereotiepe aanvangszin, met name: “Wij, opstellers, doen opmerken dat (…)”. Het is ook niet uitgesloten dat bepaalde inwoners hun stem willen laten horen door een brief te schrijven naar de onderzoeksrechter om op die manier duidelijk te maken aan wiens zijde ze staan.

            Ik zal nu achtereenvolgens voor de betichten en de slachtoffers nagaan hoe de gemeenschap waarin zij leefden, hun gedrag beoordeelde.

 

3.2.1. De zedelijkheid van de betichte

 

In onderstaande tabel geef ik voor elke betichte weer of hij reeds een strafblad had of niet. Verder heb ik alles genoteerd wat ik gevonden heb over zijn algemene zedelijkheid en tevens  het vonnis dat werd uitgesproken. Wanneer de betichte reeds veroordeeld is voor seksueel geweld vermeld ik dit ook in de kolom betreffende de zedelijkheid van de betichte.

 

Tabel 15: Het al dan niet bezitten van een strafblad en de zedelijkheid van de betichten van seksueel geweld.

Naam, jaar en

Straf-

Zedelijkheid van betichte

Vonnis

dossiernr.

blad?

 

 

Adrien T

ja

Inlichtingenbulletin: zeer slecht

vrijgesproken

1890 (98/99)

 

 

 

Antoine C

ja

Inlichtingenbulletin: laat te wenschen

1 maand gevang voor AE

1890 (775)

 

 

 

Lodewijk VDE

ja

Inlichtingenbulletin : laissent à désirer

6 maand gevang voor AE

1890 (1573)

 

 

 

Henri VN

ja

Inlichtingenbulletin : slecht

6 maand gevang voor AE

1890 (2305/2306)

 

 

1 maand gevang voor mondelinge bedreigingen

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Jozef DW

ja

Inlichtingenbulletin : zeer slecht

6 maand gevang voor AE

1890 (2615)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Jean Baptiste B

nee

?

vrijgesproken

1890 (2604/2605)

 

 

 

Victor VB

nee

Inlichtingenbulletin : inconnu

1 maand gevang voor vrijwillige

1890 (2696)

 

(Hij woont nog niet lang in Antwerpen)

slagen en wonden

Leopold M

ja

Inlichtingenbulletin : zeer slecht

5 maand gevang voor AE

1890 (2982)

 

 

 

Pierre V  en

nee

Inlichtingenbulletin : laat te wenschen

3 maand gevang voor AE

Cornelis D

nee

Inlichtingenbulletin : laat te wenschen

2 maand gevang voor AE

1890 (3358/3359)

 

 

 

Adhemar C

nee

Inlichtingenbulletin : zonder opmerkingen

110 fr boete voor niet naleving van

1891 (1617)

 

 

de wet van 12/03/1818

Pierre DJ en

ja

Inlichtingenbulletin : laat veel te wenschen

1 maand gevang voor openbare zedenschennis

Victor S

ja

Inlichtingenbulletin : laat veel te wenschen 

vrijgesproken

1891 (2122/2123)

 

hij werkt bijna nooit

 

André R,

ja

Inlichtingenbulletin : slecht - voor 3 jaar in

alledrie: 2 maand gevang en 26 fr.

 

 

voorwaardelijke vrijheid wegens diefstal

boete voor openbare zedenschennis

Louis V en

ja

Inlichtingenbulletin : slecht

 

Jacques M

ja

Inlichtingenbulletin : slecht

 

1891 (2722/2723)

 

 

 

Louis M

nee

Proces-verbaal: slecht - Louis is slecht gezien

vrijgesproken

1892 (2775/2776)

 

door de geburen en allen gelooven aan zijne

 

 

 

plichtigheid.

 

Jozef DM

ja

Inlichtingenbulletin : tamelijk goed gedrag

5 jaar gevang voor verkrachting

1909 (1991)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

 

en beroofd van de rechten...

Emiel B

nee

?

3 maand gevang voor AE

1909 (2651)

 

 

 

Felix VDW

nee

?

6 maand gevang voor AE

1909 (3062)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Adriaan R en

ja

veroordeeld voor aanslag eerbaarheid voor de

3 jaar gevang voor verkrachting

 

 

correctionele rechtbank in 1907

 

Jan Baptist G

nee

?

18 maand gevang voor verkrachting

1909 (3403)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Joannes H en

nee

?

3 maand gevang voor AE

Frans VB

nee

?

3 maand gevang voor AE

1909 (3836)

 

 

 

Joseph VI en

ja

?

vrijgesproken

1909 (4529)

 

 

 

Petrus S en

ja

veroordeeld voor aanslag eerbaarheid voor het

vrijgesproken

 

 

Beroepshof in 1904

 

Jozef P

nee

?

 

1909 (4559)

 

 

 

Frans S

ja

?

vrijgesproken

1910 (982)

 

 

 

Jan Baptiste B

1910 (1661/1807)

ja

Inlichtingenbulletin : laat veel te wenschen Proces-verbaal: verslaafd aan den drank -

4 jaar gevang voor poging tot verkrachting

 

 

werkt maar zelden – zijne vrouw wordt door hem

meermaals mishandeld – hij houdt zich op met

3 maand gevang voor bedreiging met dood en voor 5 jaar ontzegd…

 

 

vrouwen van lichte zeden

en beroofd van de rechten...

Jaak VC

ja

Proces-verbaal: drinkt nogal veel

1 jaar gevang  voor AE

1911 (3486/3838)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

 

en beroofd van de rechten...

René DM

nee

?

50 fr. boete voor poging tot

1913 (2353)

 

 

omkoping

Joseph S

nee

lid van de burgerwacht

1 jaar gevang voor verkrachting

1913 (3403/3404)

 

getuigenis: ik weet niets ongunstig over Joseph

 

Jan Baptist DL

1913 (3469)

ja

burgemeester: goed en deftig huisvader en

werkman

2 jaar gevang voor verkrachting en vrijwillige slagen en wonden

 

 

getuigenis: een werkman die goed

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

oppaste - nooit was hij dronken

en beroofd van de rechten...

Jozef Maria J

ja

getuigenis: 't Is een gevaarlijk man.

3 jaar gevang voor AE

1915 (584)

 

burgemeester: Joseph est un individu des plus dangereux. Il nous crée des ennuis continuels et

1 maand gevang voor vrijwillige slagen en wonden

 

 

a tout mépris de l’autorité. Une arrestation

2 maand gevang en 36 fr.

 

 

immédiate et une condamnation sévère seraient

boete voor mondelinge bedreigingen

 

 

le meilleur leçon.

en voor 5 jaar ontzegd...

Felix S

ja

Proces-verbaal:De betichte is een gevaarlijken

4 jaar gevang voor verkrachting

1916 (1287)

 

en sterken kerel. Men is in de buurt zoo bevreesd

van hem dat zij hem niet durven bezien.

1 jaar gevang voor poging tot verkrachting en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

 

en beroofd van de rechten...

Corneel VH

ja

?

vrijgesproken

1916 (2076)

 

 

 

Petrus G

ja

getuigenis: ik heb nooit een onzedig woord van

4 maand gevang voor AE

1916 (2546)

 

hem gehoord.

3 maand gevang voor AE

Norbert W

nee

?

5 maand gevang voor AE

1917 (920)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Armand S

1927 (2274)

ja

?

2 jaar gevang voor verkrachting en openbare zedenschennis

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Gustaaf VG

1927 (3721)

ja

?

4 maand gevang voor poging tot verkrachting en openbare zedenschennis

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Jozef C

nee

getuigenis: zij (garçons) zien allemaal

6 maand gevang voor AE

1927 (4153)

 

nogal geerne vrouwen doch het gedrag

en voor 5 jaar ontzegd...

 

 

van Jozef liet niet te wenschen.

 

Aron S

1927 (4285)

nee

?

2 jaar gevang voor AE en poging tot verkrachting

 

 

 

1 maand gevang en 26 fr.

 

 

 

boete voor ontvreemding van 5 of 6 fr van slachtoffer

 

 

 

8 maand gevang en 26 fr.

 

 

 

boete voor krenking van haar eer

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Ferdinand C

ja

?

1 maand gevang voor AE

1927 (4903)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Antonius A

nee

getuigenis: Antonius A is een kerel die

3 maand gevang voor vrijwillige

1927 (4970)

 

alle vrouwen lastig valt.

slagen en wonden

 

 

Proces-verbaal: Volgens het algemeen gerucht

 

 

 

valt betichte de vrouwen aanhoudend lastig

 

 

 

om er vleeschelijke betrekkingen mede

 

 

 

te hebben en hij wordt algemeen

 

 

 

gevaarlijk geacht.

 

Jaak S

nee

61 inwoners van Brasschaat hebben een

1 jaar gevang voor AE

1927 (5294)

 

petitie ondertekend met als boodschap:

5 maand gevang voor AE

 

 

Wij inwoners van Brasschaet

2 maand gevang en 500 fr.

 

 

onderteekenen dat wij op Jaak S zijn

boete voor openbare zedenschennis

 

 

eerbaarheid geen slecht te zeggen 

en voor 5 jaar ontzegd

 

 

hebben,integendeel dat hij steeds als

van rechten 1,3,4,5 van

 

 

goede en deftigen mensch aanzien wordt.

art. 31 van SWB

 

 

Proces-verbaal: Den betichte wordt volgens den 

 

 

 

openbare roep door vele ouders gevreesd die

 

 

 

kinderen hebben.

 

August VE

1927 (6722)

ja

?

15 maand gevang voor AE en poging tot verkrachting

 

 

 

2 maand gevang  en

 

 

 

1000 fr. boete voor vrijwillige slagen en wonden

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Camiel DC

1927 (6842)

ja

getuigenis: Ik ken betichte als een deftige jongen

die goed voor zijne oude moeder werkt.

1 jaar gevang voor verkrachting en openbare zedenschennis

 

 

getuigenis: hij pakt nogal eens gaarne

en voor 5 jaar ontzegd

 

 

naar de meisjes. Heb hooren vertellen

van rechten 1,3,4,5 van

 

 

dat hij al een kind heeft bij een meisje

art. 31 van SWB

 

 

met wie hij geen contact meer heeft.

 

Petrus B

ja

?

Hij was op het ogenblik van de

1927 (3874/7237)

 

 

feiten niet verantwoordelijk voor zijn

 

 

 

daden. Er bestaat dus geen misdrijf.

Jean C

ja

?

1 maand gevang en 26

1927 (8380)

 

 

fr. boete voor openbare zedensch.

Louis M

ja

veroordeeld voor aanslag eerbaarheid voor

1 jaar gevang voor AE

1928 (3606)

 

Beroepshof te Brussel in 1913

en voor 5 jaar ontzegd...

Pieter F

ja

Inlichtingenbulletin: geen slechte faam

6 maand gevang en 1000 fr.

1928 (3730)

 

 

boete voor openbare zedenschennis

Frans M          

1929 (1092)

ja

Vervulde plicht: goed gedrag - geen openbare ontucht – geen dronkenschap

2 maand gevang voor poging tot verkrachting

 

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Adolf C

1929 (2920)

ja

Vervulde plicht: weinig werken - veel drinken - nopens zijne zedelijkheid viel er niets te zeggen

vrijgesproken

Alfons V

ja

?

vrijgesproken

1930 (3364)

 

 

 

 

Het valt onmiddellijk op dat er geen eenduidige relatie bestaat tussen de zedelijkheid van de betichte en het vonnis. Ook het al dan niet bezitten van een strafblad heeft niet altijd rechtstreeks een invloed op de uitspraak van de rechter. Zo zijn er acht betichten die reeds een strafblad bezitten, maar desondanks toch volledig vrijgesproken worden.[222] Deze verdachten zijn hoogstens reeds vijf keer veroordeeld. Het gaat dus niet om ‘zwaar ontspoorde individuen’ die al meer dan 10 keer veroordeeld zijn, maar we zien toch dat een blanco strafblad niet noodzakelijk is om vrijgesproken te worden. Dit is in tegenspraak met de bevindingen van Geoffroy Le Clercq en Stefie Herman. Le Clercq vond op een totaal van 30 dossiers negen personen die reeds een strafblad hebben. Deze negen personen zijn allen veroordeeld door de jury. Herman bekwam gelijkaardige resultaten. Slechts twee personen die reeds een strafblad hebben, worden vrijgesproken. Deze vaststelling moet enerzijds in verband gebracht worden met de constatering dat de betichten uit de dossiers die ik bestudeerd heb gemiddeld vaker een strafblad hadden dan dat bij het onderzoek van Herman en Le Clercq het geval was. Anderzijds is ook het feit dat in een assisenhof een jury zich uitspreekt over het al dan niet schuldig zijn, terwijl in een correctionele rechtbank  magistraten die taak op zich nemen, een belangrijke invloedsfactor. Het lijkt me aannemelijk dat de juryleden, ondanks hun exclusiviteit, seksueel geweld op een andere manier percipiëren dan magistraten en dus ook door andere elementen beïnvloed worden. Juryleden zijn wellicht minder in staat een onderscheid te maken tussen de misdaad waarover ze moeten oordelen en de persoon die deze misdaad begaan heeft. Juryleden zullen zich dan ook vaker laten leiden door gegevens inzake de persoonlijkheid van de dader.

 

De algemene zedelijkheid van de betichten blijkt eveneens niet doorslaggevend te zijn voor de uitspraak. Zo zijn er zes personen die goed scoren op het vlak van algemene zedelijkheid. Desalniettemin worden ze allemaal veroordeeld. Daartegenover staat dat negentien personen af te rekenen hebben met een slechte reputatie. Zestien daarvan worden inderdaad veroordeeld, maar drie betichten worden vrijgesproken. Dit is alweer in tegenspraak met de bevindingen van Stefie Herman en Geoffroy Le Clercq.

Het bevestigt echter terug de bovenvermelde hypothese inzake een verschillend denkpatroon bij jury en magistraten. Magistraten blijken vlugger afstand te nemen van de zedelijkheid van de dader en willen daarentegen de daad zelf onderzoeken. Ook Geoffroy Le Clercq oppert deze veronderstelling:

“En ce qui concerne les jurés, ils m’ont semblé plus enclins que les magistrats à ‘mettre entre parenthèses’ l’acte de violence sexuel pour se focaliser beaucoup plus sur un jugement de son auteur.” [223]

 

Le Clercq kon enkel hypotheses formuleren aangezien zijn onderzoek zich toespitst op het seksueel geweld dat voor het assisenhof van Namen is verschenen. In al deze zaken wordt  geoordeeld door juryleden. Toch kon hij een kleine zijsprong maken aangezien zaken waarbij de verdachte voortvluchtig is, wel berecht worden door magistraten. Le Clercq heeft zes zaken teruggevonden waarbij de verdachte voortvluchtig is. Alle voortvluchtigen worden door het Hof schuldig bevonden. Het moge duidelijk zijn dat de verdachten in een aantal zaken ook door de jury zouden worden veroordeeld, maar toch is het niet uitgesloten dat in een aantal zaken het oordeel van de jury afwijkend zou zijn geweest van dat van de magistraten. Zo heeft Le Clercq een zaak gevonden waar de verdachte vijf jaar opsluiting krijgt van de magistraten, maar door de jury enkele maanden later vrijgesproken wordt in een tweede zitting. De jury laat zich dus blijkbaar leiden door andere factoren. Waar zit hem nu precies het verschil tussen juryleden en magistraten? Ik laat terug Le Clercq aan het woord:

“Pour peu que l’accusé soit de bonne réputation, travailleur, vertueux et bien intégré au sein de sa communauté, les jurés sont beaucoup plus réticents à le condamner, c’est-à-dire à en somme, à le bannir socialement. (…) Les magistrats sont moins ‘prioritairement’ sensibles au profil des accusées. Ils sont d’abord attentifs, je pense, à la nécessité de réprimer l’auteur d’un acte immoral, selon une répression (une peine) qui sera d’autant plus importante que le crime est perçu comme témoignant d’une grande immoralité.” [224]

 

De wettelijke hervormingen inzake de samenstelling van de jury hebben volgens Le Clercq te maken met deze ideologische discrepantie tussen juryleden en magistraten. De hervormingen zijn er echter niet in geslaagd deze kloof te dichten.

 

Aangezien uit mijn resultaten blijkt dat de zedelijkheid van de betichten duidelijk geen doorslaggevende invloed heeft op het vonnis van de magistraten, terwijl Stefie Herman concludeerde dat de jury wel degelijk rekening hield met de reputatie van de verdachten, kan ik de hypothese die Le Clercq formuleerde, bevestigen. Tezelfdertijd wil ik deze bevinding ook nuanceren. Magistraten zullen immers bij de vastlegging van de duur van de straf ook de zedelijkheid van de betichten in acht nemen. Zoals we reeds gezien hebben, zullen er ook vaak verzachtende omstandigheden ingeroepen worden wegens “het goed voorgaande der betichte” of “ het gebrek aan vroegere veroordelingen”. Deze elementen kwamen ook reeds aan bod inzake de correctionalisering van de misdaad. Bovendien is er ook een duidelijke link tussen het al dan niet bezitten van een strafblad en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Een belangrijke voorwaarde voor de toepassing van de regel van genadigheid is immers dat de verdachten nog nooit veroordeeld zijn voor een misdaad of wanbedrijf.

 

Besluitend kunnen we stellen dat de zedelijkheid wel een invloed had op de rechtbank waarvoor de zaak moest verschijnen, de duur van de strafmaat en de kans op een voorwaardelijke invrijheidstelling. Van een eenduidige relatie tussen enerzijds de zedelijkheid en het al dan niet bezitten van een strafblad en anderzijds het vonnis is echter geen sprake. Deze relatie is veel manifester wanneer men dossiers bestudeert die door het assisenhof berecht zijn. Dit kan gelinkt worden aan een andere perceptie van seksueel geweld en een andere gevoeligheid voor bepaalde factoren bij magistraten en juryleden.

 

3.2.2. De zedelijkheid van het slachtoffer

 

Voor de slachtoffers beschik ik over geen gegevens inzake het al dan niet bezitten van een strafblad. Ook over hun algemene zedelijkheid kon ik niet altijd informatie inwinnen. In sommige gevallen wordt er wel een profiel van het slachtoffer met betrekking tot haar gedrag opgesteld. Deze gegevens komen op verschillende manieren aan bod in het strafdossier. Zoals reeds vermeld, uiten de politieagenten vaak hun visie over de zedelijkheid van het slachtoffer. Dit gebeurt in het proces-verbaal of soms in een inlichtingenbulletin omtrent het slachtoffer. Soms baseren de agenten zich op de getuigenissen van een aantal personen uit de naaste omgeving van de betrokkenen. Dit is dan meestal op bevel van de onderzoeksrechter en de agenten melden dan ook altijd dat het gaat om een ‘vervulde plicht’. Vaak horen we ook rechtstreeks de stem van getuigen die zich uitspreken over de zedelijkheid van het slachtoffer. Ik heb hier geen rekening gehouden met de getuigenis van de betichte inzake het gedrag van het slachtoffer aangezien dit eerder als een verdediging kan worden opgevat. In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de informatie over de zedelijkheid van het slachtoffer die ik uit de dossiers heb kunnen distilleren. Om de gegevens beter te  interpreteren, heb ik steeds de ‘bron’ genoteerd.

 

Tabel 16: De zedelijkheid van een aantal slachtoffers van seksueel geweld.

Dossier

Zedelijkheid slachtoffer

Vonnis

Antoine C

Inlichtingenbulletin: laat te wenschen

1 maand gevang voor AE 

1890 (775)

 

 

Henri VN

Inlichtingenbulletin: zonder opmerkingen

6 maand gevang voor AE en

1890

 

1 maand gevang voor mondelinge bedreiging

(2305/2306)

 

en voor 5 jaar ontzegd

 

 

van rechten 1,3,4,5 van art. 31 van SWB

Victor VB

Getuigenis: Zij scheen mij nogal wat

1 maand gevang voor vrijwillige slagen en

1890 (2696)

bedronken. Ik heb ze plat op den trottoir

wonden

 

uitgestrekt zien liggen.(...)

 

Pierre V en

Proces-verbaal: Wij moeten ook doen opmerken

1: 3 maand gevang voor AE en

Cornelis D

dat de klaagster maar aanzien wordt als van een

2: 2 maand gevang voor AE

1890

gemeen leven te zijn en dat zij hare herberg

 

(3358/3359)

heeft moeten sluiten omdat zij jonge meisjes

 

 

in hare herberg hield.

 

Adhemar C

Vervulde plicht: Het gedrag van Florentina en

boete van 110 fr. voor niet naleving van de

1891 (1617)

van hare ouders is goed. Deze menschen zijn

wet van 12/03/1818

 

deftig en werken zeer hard om aan hun brood

 

 

te geraken.

 

 

Getuigenis: Florentina N heb ik altijd aanzien

 

 

als een licht meisje.

 

 

Getuigenis: Maria V m’a raconté que F.

 

 

avait connu bien d’autres hommes avant C.

 

 

et qu’elle s’était fait avorter antérieurement.

[Deze getuigenis wordt nog drie keer

bevestigd door andere getuigen.]

 

Pierre DJ en

Vervulde plicht: Nooit aanleiding tot klachten.

1: 1 maand gevang voor openbare zedensch.

Victor S

 

2: vrijgesproken

1891

 

 

(2122/2123)

 

 

André R,

Inlichtingenbulletin: slecht gedrag - Zij

alledrie: 2 maand gevang en

Louis V en

geeft zich vaak over aan de ontucht.

boete van 26 fr. voor openbare

Jacques M

 

zedenschennis

1891

 

 

(2722/2723)

 

 

Louis M

Burgemeester: Het gedrag van het

vrijgesproken

1892

meisje is goed. Ik ben van gevoelen

 

(2775/2776)

dat hare klacht gegrond is.

Getuigenis: Zij werkte goed, was eerlijk en

goed van gedrag. Ze had geenen vrijer.

 

Jozef DM

Politiecommissaris: Ik geloof dat de

5 jaar gevang voor verkrachting en voor

1909 (1991)

dochter heel openhartig is en dat hare

5 jaar ontzegd van

 

verklaring heel rechtzinnig is.

rechten 1,3,4,5 van

 

 

art. 31 van SWB en

 

 

beroofd van de rechten

 

 

hem bij het BWB, Ie Boek,

 

 

Ixe titel van de vaderlijke macht op

 

 

persoon en goederen van het kind.

Joannes H en

Getuigenis: Volgens het schijnt is de

1: 3 maand gevang voor AE en

Frans VB

klaagster maar van lichte zeden.

2: 3 maand gevang voor AE

1909 (3836)

 

 

Jan Baptiste B

Vervulde plicht: Ze is vlijtig. Ze geeft haar

4 jaar gevang voor poging tot verkrachting 

1910

(1661/1807)

loon regelmatig af ten bate van het

huishouden. Het is geene loopster. (…)

en 3 maand gevang voor bedreiging met dood en voor 5 jaar ontzegd

 

 

van rechten 1,3,4,5 van

 

 

art. 31 van SWB

 

 

en beroofd van de rechten

 

 

hem bij het BWB, Ie Boek,

 

 

Ixe titel van de vaderlijke macht op

 

 

persoon en goederen van het kind.

Jozef Maria J

Proces-verbaal: Joanna is een meisje

3 jaar gevang voor AE en 1 maand

1915 (584)

waarvan wij nooit geene klachten gehoord

hebben en welke van goede zeden is.

gevang voor vrijwillige slagen en wonden

en 2 maand gevang en

 

 

36 fr boete voor mondelinge bedreigingen

 

 

en voor 5 jaar ontzegd van rechten

 

 

1,3,4,5 van art. 31 van SWB

Felix S

1916 (1287)

Vervulde plicht: (...) niets slecht over haar

gedrag vernomen.

4 jaar gevang voor verkrachting en 1 jaar gevang voor poging tot verkrachting

 

 

en voor 5 jaar ontzegd

 

 

van rechten 1,3,4,5 van

 

 

art. 31 van SWB

 

 

en beroofd van de rechten

 

 

hem bij het BWB, Ie Boek,

 

 

Ixe titel van de vaderlijke macht op

 

 

persoon en goederen van het kind.

Corneel VH

Vervulde plicht: (...) besten nadruk over

vrijgesproken

1916 (2076)

zedelijk leven.

 

Armand S

1927 (2274)

Gendarmerie: Het slachtoffer heeft vroeger eene

herberg gehouden die zeer slecht befaamd was.

2 jaar gevang voor verkrachting en openbare zedenschennis en voor 5 jaar

 

 

ontzegd van rechten 1,3,4,5 van art. 31

van het SWB

Gustaaf VG

1927 (3721)

Getuigenis: Het is ter mijner kennis dat de

vrouw nogal plezier maakt dan met eenen

dan met eenen anderen manspersoon. Die

vrouw leeft gescheiden van haren man.

4 maand gevang voor poging tot verkrachting en openbare zedenschennis en voor 5 jaar ontzegd van rechten 1,3,4,5 van

art. 31 van het SWB

Jaak S

Proces-verbaal: Wij opstellers laten weten

1 jaar gevang voor AE

1927 (5294)

dat het slachtoffer eene goede faam geniet

5 maand gevang voor AE

 

en dat zij heel ernstig is.

2 maand gevang en 500 fr.

 

 

boete voor openbare zedenschennis

 

 

en voor 5 jaar ontzegd van rechten

 

 

1,3,4,5 van art. 31 van SWB

Camiel DC

Vervulde plicht: Ze is zeer deftig. Ze gaat

1 jaar gevang voor verkrachting en openbare

1927 (6842)

wel vaak dansen. Hare ouders zijn arme

zedenschennis en voor 5 jaar ontzegd

 

menschen, doch braaf.

van rechten 1,3,4,5 van art. 31 van SWB

Jozef K en

Vervulde plicht: Volgens het algemeen

vrijgesproken

Alfons V

gerucht is zij gemeen en weinig zedig. Ze

 

1930 (3364)

heeft reeds liefdesbetrekkingen gehad met

 

 

3 personen tegelijk.

 

 

Het valt op dat er in heel wat gevallen (19 van de 47 dossiers) iets gezegd wordt over de zedelijkheid en het gedrag van het slachtoffer. Dit impliceert dat het slachtoffer niet als een louter passief slachtoffer wordt beschouwd. Men gaat er dus van uit dat het slachtoffer mogelijks ook haar steentje heeft bijgedragen tot het plegen van het zogenaamde misdrijf. Misschien heeft ze het wel uitgelokt en wil ze nu om één of andere reden wraak nemen. Dat men rekening hield met deze mogelijkheid getuigt de vaak weerkomende vraag van de onderzoeksrechter naar de zedelijkheid van het slachtoffer. Zowel de onderzoeksrechter als de politieagenten vinden dit klaarblijkelijk een belangrijk element. Uit sommige getuigenissen blijkt dat ook de getuigen dit als een waardevol element voor het onderzoek opvatten. Dit kan ik afleiden uit het soms erg uitgesponnen relaas van getuigen over de (on)zedelijkheid van het slachtoffer. Het is uiteraard wel mogelijk dat ze deze gegevens vertellen omdat diegene die de ondervraging afneemt daarop aanstuurt.

            Ik wil nog even stilstaan bij het gegeven dat er zoveel aandacht bestaat voor de zedelijkheid van het slachtoffer. Er bestaat een enorme twijfel over de eerlijkheid van de getuigenis van een slachtoffer die beweert seksueel misbruikt te zijn. Dit kadert binnen de theorie van de “slachtoffer-uitlokking”.[225] Met dit gegeven wil men impliciet een oordeel vellen over de schuld van de dader die omgekeerd evenredig wordt geacht te zijn aan de mate waarin het slachtoffer de oorzaak is van het seksueel geweld. De term “slachtoffer-uitlokking” kan de situatie schetsen waarin het slachtoffer inderdaad, of voor de dader schijnbaar, toestemt in seksuele relaties of tenminste niet negatief reageert wanneer er suggesties of avances worden gemaakt door de dader. Belangrijk hierbij is dat men steeds een onderscheid moet maken tussen het gedrag van het slachtoffer en de interpretatie daarvan door de dader. Het gevaar van de “slachtoffer-uitlokking”-redenering is dat de verantwoordelijkheid van de dader gereduceerd wordt tot een louter toevallig aanwezig zijn op de plaats van het misdrijf. Het begrip “slachtoffer-uitlokking” is dus allerminst een neutraal, maar wel een schuldgeladen begrip. Het feit dat de zedelijkheid van het slachtoffer zo een belangrijk element is in het onderzoek moet dus zeker en vast geproblematiseerd worden. Wanneer het zogenaamde moraliteitsverslag van het slachtoffer negatief is, kan dit enerzijds leiden tot een seponering van de zaak (ut supra) of soms ook tot een vrijspraak van de dader. Een aspect dat hier nauw mee samenhangt, is de vraag of het slachtoffer zich wel voldoende verzet heeft tegen het seksueel geweld waarmee ze geconfronteerd werd. Dit wantrouwen ten aanzien van de verklaring van het slachtoffer en haar zedelijkheid wil ik nu verder onderzoeken aan de hand van de dossiers die ik bestudeerd heb.

 

Op een totaal van 19 slachtoffers, zijn er tien die goed scoren op het vlak van zedelijkheid. Acht slachtoffers zouden daarentegen ook een ‘duistere kant’ hebben. Over de zedelijkheid van het slachtoffer in de zaak Adhemar C lopen de meningen uiteen.

Voor wat betreft de acht slachtoffers wiens zedelijkheid in vraag wordt gesteld, valt op dat de vonnissen behoorlijk positief uitdraaien voor de betichten. In vier gevallen krijgen de betichten een gevangenisstraf die de 3 maanden niet overschrijdt. In één zaak worden de twee betichten in voorwaardelijke vrijheid gesteld. In de laatste zaak worden de twee betichten zelfs vrijgesproken. We mogen uiteraard nooit uit het oog verliezen dat andere factoren ook een invloed hebben op de uitspraak van de rechter. In sommige zaken lijkt de zedelijkheid van het slachtoffer toch heel centraal te staan. Om dit te verduidelijken haal ik kort de zaak uit 1930 aan. Alfons V wordt beticht van aanranding van de eerbaarheid zonder geweld op zijn minderjarige dochter Elisa die reeds 16 jaar is, maar nog niet ontvoogd is door het huwelijk. Alle getuigen leggen echter de nadruk op het onzedelijk gedrag van Elisa. Een jongen waarmee Elisa ooit eens is uitgegaan, verklaart: “Ik veronderstel dat Elisa die afspraak met mij heeft genomen met het doel met mij geslachtsbetrekkingen te zullen hebben, doch ik was op mijn hoede en liet het zoover niet komen omdat ik haar als te jong aanzag.”[226] Ook haar vader benadrukt haar losbandig leven: “Mijn dochter gedraagt zich sinds geruimen tijd heel slecht. Ik heb zelfs vernomen dat zij met gehuwde mannen zou loopen.” De vader verklaart tevens dat hij haar onzedelijke voorstellen had gedaan gewoon om “te weten te komen tot hoever zij bedorven was.” Het was dus volgens zijn verklaring een soort test omdat hij niet het minste vertrouwen had in haar zedelijkheid. Het is enkel de tante, de zus van de moeder die reeds is overleden, die het meisje in bescherming neemt en meent dat ze de waarheid spreekt. Deze getuigenis mag echter niet baten. Het meisje wordt duidelijk afgeschilderd als een ‘mannenloopster’ en de betichten gaan vrijuit.

 

In de zaken Armand S en Gustaaf VG liggen de zaken anders. Armand bekent immers de feiten die hem ten laste worden gelegd waardoor de zedelijkheidsgraad van het slachtoffer minder belangrijk wordt. Gustaaf krijgt vier maanden gevang voor poging tot verkrachting en openbare zedenschennis. Bovendien wordt hij voor vijf jaar ontzegd uit bepaalde rechten. Bij het lezen van het dossier wordt echter al vlug duidelijk waarom die ene getuigenis over het slecht gedrag van het slachtoffer zo weinig invloedrijk was. Er zijn immers vier ooggetuigen die het verhaal van het slachtoffer kunnen bevestigen. Ik laat één van de getuigen aan het woord: “We vonden het meisje op een dertigtal meters van den steenweg op het gras liggende. Een man lag er bovenop. Ze deed alle moeite om zich te verweren. Zij riep voortdurend om hulp. Ik heb de man die onder den invloed van den drank scheen te verkeeren, er onmiddellijk afgetrokken en naar de wacht geleid. De vrouw zag er bleek en aangedaan uit en niet onder den invloed van den drank.”[227]

 

De betichten die een vrouw met een goede reputatie aanranden, moeten het gemiddeld veel zwaarder bekopen. Er zijn hier drie uitzonderingen op. Louis M en Corneel VH worden vrijgesproken. In de zaak ‘Pierre DJ en Victor S’ krijgt de eerste één maand gevang en Victor gaat vrijuit. Om dit te verklaren, zijn we genoodzaakt iets dieper te graven in het dossier.

In de zaak ‘Pierre DJ en Victor S’ worden er drie getuigen aan het woord gelaten die allemaal verklaren dat het slachtoffer zich niet verzet heeft. Eén van de getuigen verwoordt het als volgt: “Volgens mij heeft het meisje haar laten doen. Ik heb haar niet hooren roepen. Zij is nog een eind met Pierre mede gegaan.” Ook de twee andere getuigen verklaren dat zij niet geroepen heeft. Deze gegevens zijn van doorslaggevend belang geweest voor het vonnis. Dat blijkt uit het feit dat de onderzoeksrechter meer inlichtingen vraagt omtrent de zedelijkheid van het slachtoffer en aan de politieagenten beveelt te achterhalen of ze zich vrijwillig aan de verdachten heeft overgeleverd. Hoewel haar zedelijkheid nooit aanleiding heeft gegeven tot klachten blijkt dat ze toch al heel wat vrijers heeft gehad. Dit alles bij elkaar zorgt ervoor dat Pierre enkel een maand gevang krijgt voor openbare zedenschennis en dat Victor wordt vrijgesproken.

 

Wat betreft de zaak Louis M is het mij geheel onduidelijk waarom de betichte wordt vrijgesproken. Er zijn drie getuigen die niet twijfelen aan de plichtigheid van Louis en enkel woorden van lof hebben voor Rosalie. Ook de burgemeester is deze mening toegedaan. Er zijn vijf mensen die kunnen bevestigen dat Rosalie ooit een pint is gaan drinken met een aantal jongens, maar dat er verder niets is gebeurd. Het medisch verslag kan geen uitsluitsel bieden betreffende het seksueel geweld. De broer van Rosalie verdedigt wel zijn vader. Hij verklaart: “Volgens mij zijn het door de berispingen die vader haar gegeven heeft over haar gedrag dat zij haar daarover wreekt.”[228]

Ondanks de getuigenissen in het nadeel van de betichte wordt hij toch vrijgesproken wegens onvoldoende bewijsmateriaal. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat er geen getuigen zijn van het seksueel geweld. Louis beschikt ook over een advocaat. Hoe deze de verdediging heeft uitgewerkt, blijft voor de onderzoeker echter onbekend aangezien zijn pleidooien niet zijn opgenomen in het dossier.

 

Tenslotte wordt ook Corneel VH vrijgesproken ondanks de goede zedelijkheid van het slachtoffer. Ik heb deze zaak reeds behandeld en daaruit is gebleken dat er een patstelling was tussen de betichte en het slachtoffer (en haar vader). In deze zaak heeft de sociale positie van de betichte wellicht een doorslaggevende invloed gehad. Corneel is een bediende die een dienstmeid heeft, over voldoende geldvermogen beschikt en een hogere opleiding heeft genoten.

 

3.3. Conclusie

 

In deze paragraaf heb ik zowel de sociale achtergrond van de betichte als de algemene zedelijkheid van verdachte en slachtoffer bestudeerd. De overgrote meerderheid van de betichten stamt uit de lage klasse of lage middenklasse. Dit impliceert dat hooggeplaatste figuren een grotere kans hebben om aan het gerecht te ontsnappen. Er zijn slechts vijf verdachten die omwille van hun ambt een hogere positie in de maatschappelijke hiërarchie innemen. Opvallend is dat vier van de vijf vrijgesproken worden voor het seksueel geweld waarvan ze beticht worden. Een goede sociale positie zal in combinatie met andere factoren die in de richting van een mogelijke onschuld wijzen, zorgen voor een goede afloop wanneer we het bekijken vanuit het perspectief van de betichte.

In de dossiers wordt aandacht besteed aan de zedelijkheid van de betichte en het slachtoffer. Het is opvallend dat de criteria om als zedelijk persoon te worden bestempeld nauw samengaan met de typische waarden die de burgerij hoog in het vaandel draagt. Regelmatig wordt de vraag gesteld of de betrokkenen een losbandig leven leiden, of ze zich soms overleveren aan de drank, of ze over geldvermogen beschikken en regelmatig werken of daarentegen  ‘leeglopers’ zijn. Economie, soberheid, werk en orde vormen dus de basispeilers waarop men steunt om het zedelijk profiel van iemand te schetsen.

Er was geen duidelijke link tussen de zedelijkheid van de betichte en het vonnis dat door de rechter werd uitgesproken. Soms waren de twee elementen wel met elkaar in verband te brengen, maar een ondubbelzinnige relatie was er niet. Deze vaststelling is in tegenspraak met de bevindingen van de studies die het assisenhof als onderzoeksobject hanteren. Deze uiteenlopende conclusies kunnen in verband gebracht worden met een verschillende perceptie van seksueel geweld door juryleden en magistraten.

In heel wat dossiers wordt er zeer veel aandacht geschonken aan de zedelijkheid van het slachtoffer. Dit bewijst dat men vaak twijfelde aan het ‘slachtoffergehalte’ van de klaagster. Haar verklaring wordt dus zeker niet zomaar voor waar aangenomen. Bovendien blijkt de zedelijkheid wel degelijk een invloed te hebben op de uitspraak van het vonnis. Vooral wanneer ze afgeschilderd wordt als een mannenloopster of ondeugdzame vrouw komt de betichte er goed van af. Ik moet hierbij wel opmerken dat de zedelijkheid op zich nooit voldoende is om iets aan te tonen. De zedelijkheid zal echter wel in combinatie met andere factoren een invloed hebben gehad op de uitspraak van de rechter.

 

§ 4. Het medisch verslag

 

In sommige dossiers zal de onderzoeksrechter een bevel tot lichaamsonderzoek uitvaardigen. De bedoeling hiervan is te achterhalen aan de hand van fysieke sporen of het slachtoffer seksueel misbruikt is geworden. Soms zal de geneesheer ook eventuele sporen van sperma of bloed nader onderzoeken.

In onderstaande tabel heb ik alle dossiers opgenomen waar een lichaamsonderzoek wordt uitgevoerd. Ik heb telkens de betichting, de leeftijd van het slachtoffer, de conclusies van de geneesheer en het vonnis genoteerd.

 

Tabel 17: Overzicht van de strafdossiers met een medisch rapport.                

Naam, jaar en

Betichting en leeftijd slachtoffer

Conclusie medisch rapport

Vonnis

Dossiernr.

 

 

 

Adrien T

A. Poging tot verkrachting (19j)

Elle n'est pas déflorée. Elle ne porte pas sur son corps aucune

trace actuellement encore

appréciable de violence. Elle n'ait pu être victime d'une tentative de viol.

vrijgesproken

1890 (98/99)

B. Minstens aanslag eerbaarheid met geweld

 

 

 

 

Henri VN

A. Aanslag eerbaarheid met geweld (16j)

Elle n'est pas déflorée. Elle ne

6 maand gevang voor

1890

B. Mondelinge bedreiging

porte pas sur son corps aucune

A en 1 maand gevang

(2305/2306)

 

trace de violence. Nous n'avons pu déterminer l'origine

spermatique des taches.

1 maand gevang voor B en voor 5 jaar ontzegd...

Victor VB

1890 (2696)

Vrijwillige slagen en wonden (!) (19j)

La fille porte en plusieurs endroits du corps des taches.

1 maand gevang

 

 

Nous en avons relevé six.

 

 

 

L’intégrité absolu des parties

 

 

 

génitales et l’absence de traces

de violences montent d’abord

 

 

 

qu'il n'y a pas eu de viol et ne

 

 

 

nous permettent pas d'établir

 

 

 

qu'il y ait eu tentative de viol.

 

Pierre V  en

A. Poging tot verkrachting (43j)

Elle est atteinte d'ecchymoses

3 maand gevang vr B

Cornelis D

B. Minstens aanslag eerbaarheid met

nombreuses aux jambes,

2 maand gevang vr B

1890 (3358/3359)

geweld

aux cuisses et au bas ventre.

 

Adhemar C

A. Verkrachting - hij heeft autoriteit over

Il y aurait lieu de conclure que

110 fr boete voor C

1891 (1617)

slachtoffer (23j)

l'administration de pareille

 

 

B. Poging tot aborteren slachtoffer

drogue était éventuellement

 

 

C. Niet naleving art 15, 16, 17, 18 en 19 wet 12/03/1818

susceptible de provoquer

l’avortement.

 

André R,

Verkrachting, geholpen door de twee

Les parties génitales extérieures

alledrie: 2 maand

Louis V en

anderen (18j)

ne présentent aucune trace de

gevang en 26 fr boete

Jacques M

1891

 

violence. Elle a subi un coït

récent. La contusion de la lèvre

voor  openbare

zedenschennis

(2722/2723)

 

supérieure est récente.

 

Louis M

Verkrachting van zijn wettige dochter

Elle ne porte pas les signes de la

vrijgesproken

1892

(15j)

défloration physique, mais la

 

(2775/2776)

 

disposition de ses organes

 

 

 

est telle que le coït a pu être pratiqué sur elle

 

 

 

un certain nombre de fois.

 

Jozef DM

A. 1. Verkrachting van zijn wettige

Elle est déflorée. Elle ne porte pas

5 jaar gevang voor A

1909 (1991)

dochter (19j)

d'autres traces de violences.

en voor 5 jaar

 

     2. Minstens poging tot verkrachting

 

ontzegd...

 

     3. Allerminstens aanslag eerbaarheid

 

en beroofd van de

 

         met geweld

 

rechten...

 

B. Vrijwillige slagen en wonden aan dochter

 

 

Emiel B

1909 (2651)

A. Aanslag eerbaarheid met geweld of bedreigingen (19j)

B. Openbare zedenschennis

La fille est déflorée. L'examen révèle pas de traces de violences récentes sur les parties sexuelles.

3 maand gevang

Adriaan R  en

A. Verkrachting, geholpen door elkaar (28j)

Les parties génitales sont saines et ne portent pas de marques de

3 jaar gevang voor A

Jan Baptist G

B. Minstens aanslag eerbaarheid met geweld

violences.

18 maand gevang voor A

1909 (3403)

 

 

en voor 5 jaar ontzegd...

Frans S

1910 (982)

Verkrachting (15j)

La fille est déflorée. La défloration n'est pas récente et il

vrijgesproken

 

 

ne nous est pas possible de dire

 

 

 

à quelle époque elle remonte. Elle ne porte pas de traces de violences.

 

Jan Baptiste B

A. 1. Poging tot verkrachting van wettige                 dochter (11jaar)

 

4 jaar gevang vr A 2

3 maand gevang vr B

1910 (1661/1807)

     2. Aanslag eerbaarheid met geweld op                          wettige dochter (17 jaar)

B. 1. Vrijwillige slagen en wonden aan

La fille n’est pas déflorée. Elle ne porte pas sur les parties sexuelles de traces de violences récentes

2 en voor 5 jaar

ontzegd...

en beroofd van de

 

dochter

 

rechten...

 

     2. Bedreiging met de dood

 

 

Joseph S

1913

Verkrachting - hij heeft autoriteit over het slachtoffer (17j)

Elle est récemment déflorée.Elle ne porte pas d’autres traces de

1 jaar gevang

(3403/3404)

 

violences ni à la vulve ni en

 

 

 

d'autres endroits du corps.

 

 

 

Les vêtements de la femme portent de taches de sang, mais ne

 

 

 

portent pas de taches séminales.

 

Jozef Maria J

A. 1.Aanslag eerbaarheid met geweld of bedreigingen (22j)

Elle ne porte pas sur les parties sexuelles des traces de violences.

3 jaar gevang vr A 1

1 maand gevang voor

1915 (584)

     2.Vrijwillige slagen en wonden aan dezelfde en aan Louis V

La défloration est ancienne.

Sur la jambe droite elle porte une

A 2 en 2 maand gevang en 36 fr boete

 

B. Mondelinge bedreigingen tegenover Louis V

ecchymose qui doit être attribué

à un coup.

voor B en voor 5 jaar

ontzegd…

Felix S

1916 (1287)

A. 1. Verkrachting van wettige dochter (17j)

Elle est déflorée. Cette défloration n'est pas récente. Les parties

4 jaar gevang vr A 1

1 jaar gevang voor B

 

     2. Minstens aanranding eerbaarheid zonder geweld op dezelfde niet ontvoogd

sexuelles ne portent pas de

traces de violences.

en voor 5 jaar ontzegd...

 

door het huwelijk

B. Poging tot verkrachting wettige dochter

 

en beroofd van de rechten...

Corneel VH

1916 (2076)

A. 1.Verkrachting - hij heeft autoriteit over slachtoffer (21j)

(Ze is zwanger) Elle ne porte pas de traces de provocation

vrijgesproken

 

     2. Minstens aanslag eerbaarheid met geweld

d'avortement.

 

 

B. Tweemaal verkrachting - autoriteit over slachtoffer

 

 

Jaak S

1927 (5294)

A. Verkrachting Maria (17j)

B. Minstens aanslag eerbaarheid met

La fille n'est pas déflorée. Les parties sexuelles ne portent pas

1 jaar gevang voor B

5 maand gevang vr C

 

geweld op Maria

C. Aanslag eerbaarheid met geweld op

de traces de violences.

2 maand gevang en 500 fr boete voor D

 

Emma (20j)

D. Openbare zedenschennis in bijzijn van

 

en voor 5 jaar ontzegd …

 

Elisa  (minderjarige)

 

 

Camiel DC

1927 (6842)

A.      Verkrachting (18j)

B. Openbare zedenschennis

La fille est déflorée. Cette défloration est ancienne. Nous

1 jaar gevang voor A en B en voor 5 jaar

 

 

n'avons pas constaté de traces

de violences récentes sur les

Ontzegd van rechten

1,3,4,5 van art. 31

 

 

parties sexuelles de la fille. Les

van SWB

 

 

examens microscopiques et

 

 

 

chimiques n'ont pas fait constater la présence de sperme, ni sur les

 

 

 

vêtements de Marie, ni sur

 

 

 

ceux de Camiel DC.

 

Jean C en

Jozef DV

1: A. Verkrachting (17j)

    B. Aanranding eerbaarheid met geweld

La fille n'est pas déflorée au sens médical du mot. Toutefois la

elk 1 maand gevang en 260 fr boete vr C

1927 (8380)

1+2: C. Openbare zedenschennis

disposition de ses parties

sexuelles est telle que des

 

 

 

rapports ont pu avoir lieu sans

 

 

 

amener la déchirure de la

 

 

 

membrane hymen.Nous n'avons pas relevé de traces de violences.

 

 

 

Nous n'avons pas relevé de

 

 

 

traces de sperme sur les vêtements de Jeanne.

 

Frans M

1929 (1092)

Verkrachting (17j)

La fille est déflorée. La défloration est ancienne. Nous

Uit het onderzoek blijkt dat het geen

 

 

n'avons pas constaté de traces de

violences récentes ou anciennes

verkrachting was maar wel poging tot

 

 

ni aux organes génitaux, ni dans

les régions voisines. 

verkrachting.

2 maand gevang

 

 

Les vêtements ne portent pas de taches de sperme.

en voor 5 jaar ontzegd...

Adolf C

1929 (2920)

Aanranding eerbaarheid zonder geweld op wettige dochter (16j)

Elle n'est pas déflorée. Les organes génitaux paraissent

vrijgesproken

 

 

saines.Nous n'avons pas relevé de signes de violences anciennes

 

 

 

ou récentes, ni à la vulve, ni

 

 

 

ni dans les régions voisines.

 

Jozef K en

Alfons V

1: A. Aanranding eerbaarheid zonder geweld (18j)

Elle n'est pas déflorée au sens médical du mot. La conformation

vrijgesproken

1930 (3364)

2: B. Aanranding eerbaarheid zonder geweld op wettige dochter

de la membrane d'hymen est telle

que des rapports sexuels ont pu

 

 

2: C. Mondelings, door gebaarden of zinnebeelden dochter bedreigd

avoir lieu sans amener la             

déchirure du membrane.

 

 

Op een totaal van 47 dossiers werden er 22 medische en/of scheikundige onderzoeken uitgevoerd. Er is eigenlijk geen enkel medisch verslag waarin ondubbelzinnig geconcludeerd wordt dat er werkelijk sprake is van seksueel geweld. Het slachtoffer is wel vaak reeds ontmaagd, maar meestal vertonen haar geslachtsdelen geen sporen van gewelddaden. Dit is de conclusie van de gerechtelijke geneesheer in maar liefst 9 dossiers.[229] Uit deze vaststelling kan ik afleiden dat het voor de geneesheren in die tijd geen sinecure was om medisch te achterhalen wat er precies gebeurd was. Wellicht beschikten ze niet over de nodige kennis en instrumenten. Vijf medische rapporten melden dat het slachtoffer niet ontmaagd is.[230] Drie medische verslagen getuigen van een grote twijfel.[231] Ze stellen immers dat de positie van de geslachtsorganen of de bouw van het maagdenvlies zodanig is dat er seksuele betrekkingen zouden kunnen plaatsvinden zonder dat het vlies scheurt. In twee dossiers worden de betichten vrijgesproken. In het derde dossier worden de twee verdachten veroordeeld voor openbare zedenschennis.

In drie gevallen spreekt men zich niet uit over het feit of het slachtoffer al dan niet ontmaagd is. In de zaken Adhemar C en Corneel VH zijn de slachtoffers zwanger en wordt nagegaan of er sprake was van een poging tot het uitlokken van een abortus. In de zaak ‘Pierre V en Cornelis D’ is het slachtoffer reeds 43 jaar. Ze vertoont verschillende blauwe plekken. Kneuzingen op bepaalde plekken zijn in feite veelbetekender dan de staat van het maagdenvlies. Ontmaagding is immers niet vereist voor verkrachting of aanranding van de eerbaarheid.[232] Bovendien kan het maagdenvlies gescheurd zijn zonder dat er seksuele betrekkingen plaats hebben gehad. Naast het dossier ‘Pierre V en Cornelis D’ zijn er nog twee andere zaken waar blauwe plekken worden vastgesteld. Een bewijs dus dat er zich wel degelijk “iets” heeft afgespeeld waarbij het slachtoffer gewond is geraakt. In de zaak Victor VB wordt in het medisch verslag benadrukt dat het slachtoffer wel kneuzingen heeft opgelopen, maar dat er geen sprake is van seksueel geweld. De betichte wordt dan ook alleen bestraft voor het toebrengen van vrijwillige slagen en wonden. In de twee andere zaken, ‘Pierre V en Cornelis D’ en Jozef Maria J worden de kneuzingen wel in verband gebracht met het seksueel geweld. De blauwe plekken op de benen en de onderbuik getuigen in deze dossiers volgens de wetsdokter wel van seksueel geweld. In deze dossiers waren beide slachtoffers reeds een tijd geleden ontmaagd en is de dokter dus aangewezen op secundaire sporen van seksueel geweld. De verdachten worden alledrie bestraft voor aanranding van de eerbaarheid met geweld of bedreigingen.

Tenslotte is er nog de zaak met drie betichten met name André R, Louis V en Jacques M waar de gerechtelijke arts vaststelt dat het slachtoffer geen sporen van gewelddaden vertoont. Ze heeft wel recentelijk een coïtus ondergaan en ook de schaamlippen zijn gezwollen. Hieruit blijkt dus dat ze wel seksuele betrekkingen heeft gehad met de betichten die dat trouwens ook bevestigen. Nochtans luidt het vonnis openbare zedenschennis. Men gaat er dus vanuit dat de seksuele betrekkingen gebeurt zijn met toestemming van de vrouw. Het medisch rapport bevestigt dit aangezien er geen sporen van geweld op haar lichaam worden gevonden.

 

Het is opmerkelijk dat de bevindingen van de geneesheer niet altijd stroken met de getuigenis van het slachtoffer. Om dit te verduidelijken geef ik het voorbeeld van de zaak Jaak S. De klaagster Maria verklaart duidelijk dat de betichte haar verkracht heeft. “Betichte heeft mij op zijn bed geworpen en heeft mij met geweld gebruikt. Ik heb veel pijn gehad en ik heb bloed in mijn hemd opgemerkt.”[233] Nochtans verklaart de arts dat Maria niet ontmaagd is en dat haar lichaam geen sporen van geweld vertoont. Om dit te verklaren kan ik enkel een aantal hypotheses opwerpen. Het is mogelijk dat het slachtoffer gelogen heeft met de bedoeling de straf van de betichte de hoogte in te drijven. Dit is echter weinig waarschijnlijk aangezien verkrachting een groot schaamtegevoel met zich meebrengt. Uit een aantal andere dossiers heb ik regelmatig kunnen vaststellen dat een slachtoffer van seksueel geweld de feiten vaak zoveel mogelijk probeert te minimaliseren (ut infra). Een andere hypothese is dat de griffier de woorden van het slachtoffer verkeerd begrepen heeft. We mogen immers nooit uit het oog verliezen dat iemand de woorden van het slachtoffer noteert. Of dit altijd even correct gebeurt, valt te betwijfelen. Verder is het ook mogelijk dat het slachtoffer werkelijk denkt dat ze verkracht is. De seksuele onwetendheid is in sommige kringen vaak heel groot. Tenslotte mag men ook niet over het hoofd zien dat er een kans bestaat dat de geneesheer zich gewoon vergist heeft.

 

Interessant is dat er in sommige dossiers ook een zekere spanning bestaat tussen het medisch verslag en de opmerkingen van de agenten in verband met de lichamelijke verwondingen van het slachtoffer. In de zaak Jozef Maria J uit 1915 verklaart de wetsdokter dat het slachtoffer een blauwe plek op haar been heeft die waarschijnlijk door een stamp is veroorzaakt. Hij stelt dat het niet ernstig is en dat ze steeds bekwaam is geweest om te werken. De politieagenten zien dit echter anders: “Klaagster is vreeselijk mishandeld en heeft vele verwondingen. (…) Het meisje droeg eenen châle welke wij in bewaring gehouden hebben. Deze is gansch met bloed doortrokken.” We mogen uiteraard niet uit het oog verliezen dat de agenten daags na de feiten het meisje ontmoet hebben terwijl tussen de feiten en het onderzoek van de wetsdokter een paar dagen zijn verstreken. Toch zijn deze twee uiteenlopende getuigenissen symptomatisch voor het feit dat iedere waarnemer een zekere ‘bril’ draagt wanneer hij onder andere sporen van geweld beschrijft.

 

De conclusie van het doktersrapport is niet altijd in overeenstemming met het vonnis. In de zaak Adhemar C bijvoorbeeld komt de geneesheer tot de conclusie dat de toediening van de medicijnen die onderzocht werden mogelijks een abortus konden opwekken. Toch wordt Adhemar niet veroordeeld voor poging tot aborteren van het slachtoffer. De rechter gaat er dus waarschijnlijk van uit dat het niet Adhemar is die de klaagster deze medicijnen heeft gegeven. Bovendien zijn er ook vier dossiers, die een medisch onderzoek van het slachtoffer bevatten, waar de betichten schuldig bevonden worden voor verkrachting. In deze dossiers besluiten de wetsdokters dat het slachtoffer reeds ontmaagd is, maar dat haar lichaam geen andere sporen van gewelddaden vertoont. We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat geweld geen constitutief element van verkrachting uitmaakt. Zoals we reeds gezien hebben zijn ook bedreigingen of het gebruik van een list of verdovend middel voldoende om van wilsbelemmerende factoren te spreken en dus van verkrachting. Het feit dat de geneesheer geen sporen van geweld op het lichaam van het slachtoffer gevonden heeft, is dus niet tegenstrijdig met de uitspraak dat de betichte schuldig is aan verkrachting. Deze discrepantie kan immers op verschillende manieren verantwoord worden. Zo is het mogelijk dat door een grote tijdsspanne tussen de feiten en het onderzoek de sporen van het geweld reeds verdwenen zijn. Dit is het geval in de zaak Felix S. Hij heeft zijn dochter reeds verschillende malen gebruikt, maar de laatste twee keren is het mislukt aangezien het jonger broertje van het slachtoffer hem betrapt. De verkrachting heeft dan ook geen sporen meer nagelaten op het lichaam van zijn dochter. Het kan ook zijn dat de betichte niet veel geweld heeft moeten gebruiken. In sommige gevallen heeft de betichte een grote psychologische greep op het slachtoffer waardoor deze zich amper durft verzetten. Dit is het geval in het dossier Camiel DC. Het slachtoffer verklaart: “(…) Betichte zei: ‘Als gij niet zwijgt, verzuip ik u hier in de gracht.’ Uit schrik dierf ik mij niet meer verzetten en dan heeft hij mij gebruikt.”[234] In de zaak Adriaan R en Jan Baptist G tenslotte heeft Jan Baptist de benen van het slachtoffer vastgehouden zodat Adriaan haar kon gebruiken zonder al teveel geweld te moeten gebruiken.

Besluitend kunnen we stellen dat door de grote onzekerheid waarmee de dokters hun conclusies formuleren en de wettelijke bepalingen inzake seksueel geweld, zoals bijvoorbeeld het feit dat ontmaagding en gewelddaden niet noodzakelijk zijn om van verkrachting te spreken, de invloed van de medische doktersrapporten op het vonnis naar mijn gevoelen eerder klein zijn. In sommige gevallen wordt wel heel duidelijk gesteld dat de klaagster geen slachtoffer was van seksueel geweld en dan wordt daar wel rekening mee gehouden. Dit is het geval in de dossiers Adrien T en Victor VB.

 

§ 5. De getuigen

 

Een belangrijk element vormen de getuigen. Toch moet men heel omzichtig omspringen met de verklaringen van de getuigen. Het handboek van Braas uit 1925 inzake het Wetboek van Strafvordering verwoordt het als volgt: “La preuve par témoins est la plus fréquemment reçue. Mais elle est fragile, difficile à manier et dangereuse. On peut se trouver en présence de faux témoins. On peut aussi se trouver en présence de malades ou d’anormaux qui altèrent inconsciemment la vérité. On peut, enfin, voir figurer au nombre des témoins des personnes influencées par la colère, le ressentiment, la passion, la vengeance, l’intérêt ou la camaraderie. Le témoignage des enfants est particulièrement délicat.” [235]

Aangezien in sommige zaken enkel getuigen als bewijs kunnen worden opgevoerd, vormen ze een belangrijke factor voor het vaststellen van de schuld of onschuld.

 

5.1. Problematisering van kwantitatieve benadering

 

Het aantal getuigen dat opgeroepen wordt, hangt af van bepaalde factoren zoals het aantal slachtoffers, de mate waarin de bevolking op de hoogte is van de feiten en de omstandigheden van het misdrijf. Ik wil hier nog even opmerken dat in zaken met betrekking tot seksueel geweld ten aanzien van volwassen vrouwen het aantal slachtoffers nooit groot is. Er zijn slechts vier zaken waar er telkens twee slachtoffers van seksueel geweld zijn. Indien mijn thesis zou handelen over seksueel geweld ten aanzien van kinderen zou dit aantal veel hoger zijn. In deze dossiers zijn vaak leerkrachten of priesters betrokken die voortdurend in contact komen met vele kinderen.

 

Ik heb ervoor geopteerd de getuigen niet kwantitatief te benaderen. Het aantal getuigen is immers niet van doorslaggevend belang. De inhoud van de getuigenissen is dat wel. Ik wil dit verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Ik wil hier de getuigen in de zaak ‘Pierre DJ en Victor S’ van naderbij bekijken.[236] Behalve het slachtoffer zijn er ook nog vijf getuigen ten laste. Van deze vijf personen zijn er drie die op de plaats van het misdrijf waren. Ooggetuigen zijn uiteraard heel belangrijk. De vraag is echter wat deze mensen precies verklaren. Eugeen verklaart: “Het meisje lag ten gronde en Pierre lag erop. De rokken van het meisje waren omhoog en ik heb zijne mannelijkheid gezien. Victor zat er nevens, maar ik kan niet zeggen of hij hare beenen heeft vastgehouden. (…) Volgens mij heeft het meisje haar laten doen. Ik heb haar niet hooren roepen.” Daarnaast zijn er ook nog twee vrouwen die in de buurt waren. Zij hebben het minder goed gezien, maar verklaren dat zij het slachtoffer niet hebben horen roepen. Eén ervan stelt nog: “Het meisje was vrijwillig met die mannen in den dreef medegegaan.” Verder is er ook nog de persoon die de soldaten is gaan verwittigen omdat hij gehoord had dat er zich iets afspeelde op de beruchte plaats het “Halfmaantje”, maar die zegt zelf niets gezien te hebben. Ook de soldaat die na de feiten op de plaats arriveert en de twee jongens oppakt, heeft niets gezien. Ondanks het gegeven dat er vijf getuigen ten laste zijn, zijn de verklaringen niet echt in het voordeel van het slachtoffer. Uit de getuigenissen blijkt echter wel dat er zich iets heeft afgespeeld tussen Pierre en het meisje en hij krijgt dan ook één maand gevang voor openbare zedenschennis. 

 

De onderzoeken van Geoffroy Le Clercq, Stefie Herman en Anneleen Deprez[237] hebben ook reeds aangetoond dat de relatie tussen het aantal getuigen en de uitspraak niet altijd eenduidig is. Le Clercq verwoordt het als volgt: “Bref, il n’y a pas incompatibilité entre un nombre très limité de témoignages à charge et un verdict de culpabilité, dès lors toutefois que certains éléments prégnants viennent compenser cette lacune numérique.” [238]

 

Tenslotte wil ik nog opmerken dat de getuigen in een zaak op verschillende niveaus een rol spelen. Het is namelijk zo dat er een verschil is tussen de getuigen die verhoord worden door de politieman voor het opstellen van zijn proces-verbaal, de getuigen die opgeroepen worden door de onderzoeksrechter en tenslotte de getuigen die op het eigenlijke proces gehoord worden.

Het is vooral de onderzoeksrechter die heel gedreven is in het ondervragen van heel wat personen aangezien in deze fase van het onderzoek geen enkel detail over het hoofd mag worden gezien. Alle pistes moeten onderzocht worden. Het hele dossier moet vervolgens doorgestuurd worden naar de raadkamer die beslist of er tot een buitenvervolgingstelling wordt overgegaan of niet. Wanneer dit niet het geval is, moet men de juiste rechtbank aanduiden. De getuigenissen zullen wel een belangrijke invloed gehad hebben op de beslissing van de raadkamer. Op het proces zelf worden enkel de meest relevante getuigen à charge opgeroepen. De advocaten van de partijen krijgen ook de kans getuigen à décharge op te roepen. De getuigen spelen dus op verschillende niveaus een belangrijke rol. Het gaat er niet alleen om de straf vast te leggen, maar ook om het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van de betichte.

 

5.2. Enkele getuigenissen onder de loep

 

5.2.1. Ooggetuigen

 

Getuigen zijn niet evenwaardig. Daarmee bedoel ik dat er een verschil is wanneer iemand het seksueel geweld dat de vrouw overkomen is werkelijk aanschouwd heeft en wanneer iemand niets van de feiten heeft gezien, maar het vernomen heeft uit de mond van het slachtoffer. In het laatste geval zal de getuigenis heel wat minder relevant zijn.

Ooggetuigen vormen uiteraard een belangrijk element bij het bepalen van de schuld of onschuld van de verdachten. Wanneer er zich een verkrachting of een aanranding van de eerbaarheid voordoet, maar als niemand de verklaring van het slachtoffer kan bevestigen, is het voor de klaagster moeilijker haar gelijk te halen. Ik wil dit verduidelijken aan de hand van een aantal voorbeelden.

 

De zaken Adrien T en Jean Baptiste B vertonen heel wat gelijkenissen. Het gaat in beide gevallen om een slachtoffer dat op het moment van de feiten aan het werken is in de herberg van haar ouders. De betichte komt binnen op een ogenblik dat er niemand anders in de herberg is en randt de vrouw aan. In de zaak Adrien T zijn er geen rechtstreekse getuigen. De wetsdokter verklaart dat het slachtoffer niet verkracht is en dat haar lichaam geen sporen van gewelddaden vertoont. Ook in de zaak Jean Baptiste is er een gebrek aan bewijzen. Er zijn geen getuigen en er wordt geen medisch onderzoek bevolen aangezien er geen sprake is van verkrachting of poging tot verkrachting. De politie heeft wel kunnen vaststellen dat de schort, onderrok en bovenkleed van het slachtoffer verbrand zijn. Het slachtoffer verklaart het volgende: “(…) Hij kwam tot bij mij, pakte mijne vrouwelijkheid vast en wierp mij op het brandende fornuis. (…)” De betichte geeft echter een andere versie: “(…) Zodra ik haar bemerkte, riep ik: ‘Dochter, ge zijt aan ’t branden!’ Zij antwoordde mij: ‘Dat is niets dan zal ik wel andere kleederen krijgen’, dan is zij buiten geloopen en ik heb eenen emmer water over hare kleederen gegooten.”[239] Zowel Adrien als Jean Baptiste worden vrijgesproken aangezien de betichting niet bewezen is. Het feit dat niemand de versie van het slachtoffer kan bekrachtigen en dat er sprake is van een patstelling, is voordelig uitgedraaid voor de betichte.

Het verloopt anders wanneer het slachtoffer wel een beroep kan doen op ooggetuigen. Ik heb reeds de zaak Gustaaf VG aangehaald waar de verklaringen van de ooggetuigen heel belastend zijn voor de betichte. De zaak ‘Adriaan R en Jan Baptist G’ vertoont daarmee gelijkenissen aangezien er ook twee ooggetuigen zijn die alles gezien hebben. Het seksueel geweld vond plaats in een veld, maar toch zijn er twee personen die het gezien hebben. Eén getuige verklaart het volgende: “Ik heb van verre gezien dat de twee betichten het meisje pakten en in de gracht wierpen. Ik heb het meisje hooren roepen.” Verder verklaart de betichte Jan Baptist dat Adriaan het meisje gebruikt heeft. Adriaan ontkent dat, maar geeft wel toe dat ze haar op de grond geworpen hebben. Bovendien heeft het onderzoek ter plaatse aangetoond dat er sporen zijn van een persoon die versleept is geworden. Het slachtoffer haar kledij is bevuild en haar mond heeft gebloed. Alle elementen wijzen dus op het schuldig zijn  van de betichten en ze worden dan ook veroordeeld voor verkrachting.

 

Besluitend kan ik stellen dat ooggetuigen zeer belangrijk zijn. Wanneer er sprake is van woord tegen woord en er geen andere bewijzen voor handen zijn, zal de betichte vaak worden vrijgesproken. De verklaring van het slachtoffer wordt dus nooit zomaar geloofd. Ook de slachtoffers zijn zich daarvan bewust. Het slachtoffer uit de zaak Corneel VH beseft dat haar getuigenis niet onvoorwaardelijk als de waarheid zal worden geïnterpreteerd. Ze verklaart dan ook: “Ik kan ongelukkiglijk geene getuige aangeven die mijne gezegdens zoude kunnen bewijzen.” [240] Als we dit idee doortrekken dan kunnen we hieruit afleiden dat heel wat slachtoffers zullen besluiten geen klacht in te dienen wanneer ze geen getuigen kunnen oproepen die hun bijstaan in hetgeen ze verklaren.

 

5.2.2. Getuigen à décharge

 

Getuigen à décharge zijn getuigen die door de raadsman worden opgeroepen om een verklaring af te leggen die ontlastende elementen bevat voor de betichte. De andere getuigen, de getuigen à charge, worden door het openbaar ministerie opgeroepen en hun verklaringen bevatten daarentegen bezwarende elementen. Ik heb er al op gewezen dat ook deze verklaringen soms in het voordeel van de verdachte kunnen spelen.

In deze paragraaf wil ik het hebben over deze getuigen die door de advocaat van de verdachte worden opgeroepen. Ik kon telkens achterhalen welke personen dit waren dankzij de correspondentie tussen de advocaat en de onderzoeksrechter. De advocaat schrijft in zijn brief naar de onderzoeksrechter de namen van de personen die hij zeker moet onderhoren omdat zij verdere informatie kunnen verstrekken. Het gaat altijd om informatie die de onschuld van de betichte moet onderstrepen.

 

In acht dossiers heb ik zulke getuigen à décharge, aangewezen door de verdediging, teruggevonden. Om te achterhalen welke ‘wapens’ de advocaten in de strijd gebruiken, zal ik de verklaringen van deze getuigen even onder de loep nemen.

In de zaak Victor VB is er een getuige à décharge die verklaart dat het slachtoffer de dag van de feiten heel dronken was en dat ze zelfs langgerekt op het voetpad lag terwijl de kinderen op wie ze moest letten, tevens de kinderen van de betichte, over haar heen kropen.[241]

In het dossier van Joseph S worden er vier getuigen à décharge opgeroepen tijdens het proces.[242] Twee ervan verklaren dat ze niets ongunstig kunnen vertellen over het gedrag van de betichte. De twee andere getuigen nemen het slachtoffer voor hun rekening en verklaren dat zij kennis had met een manspersoon. Ook in de zaak Petrus G worden er twee getuigen à décharge aan het woord gelaten op het proces.[243] Dezelfde strategie wordt aangewend, met name lof uiten over het gedrag van de betichte terwijl het slachtoffer in een slecht daglicht geplaatst wordt. De ene getuige verklaart: “Ik ken betichte 28 jaar. Ik heb nooit een onzedig woord van hem gehoord. Ik kan niet gelooven dat betichte onzedige feiten zou doen.” De andere getuige verklaart: “Helena is goed van alles op de hoogte en ging gedurig met jongens om.” In de zaak Jozef C wordt een getuige à décharge opgeroepen die probeert duidelijk te maken dat het slachtoffer een relatie had met de betichte.[244] Zij verklaart: “Zij (het slachtoffer) liep over en weer van zijne kamer in hare kamer en was zeer vriendelijk tegenover C. (…) Ik heb haar niet naakt gezien en C. ook niet.” Deze verklaring staat in fel contrast met de getuigenis van twee andere personen die het naakte slachtoffer gezien hebben en haar horen roepen en wenen hebben. In de zaak August VE worden er twee getuigen à décharge opgevoerd die allebei getuigen dat ze met de betichte uitgeweest zijn de avond van de feiten en dat hij smoordronken was als ze hem verlaten hebben.[245] In de zaak Camiel DC zijn er zes getuigen die verklaren dat Camiel een zeer deftige jongen is die goed voor zijn oude moeder werkt.[246] In de zaak Jozef DV en Jean C is er één getuige à décharge die verklaart dat Jean de schrammen op zijn hand reeds vóór het misdrijf opgelopen had.[247] Een andere getuige spreekt slecht over het slachtoffer. “Zij is den geheelen dag bezig geweest met te lachen met de personen die in het café waren. Zij is verscheidene keeren met Jozef DV achter geweest en toen DV terug kwam in het café, zegde hij luidop dat hij ze reeds drie maal gebruikt had. (…)” Tenslotte is er ook nog de zaak Pieter F waar de advocaat ook twee getuigen à décharge heeft opgetrommeld.[248] Deze twee verklaren dat er zich niets onzedigs tussen de betichte en het slachtoffer heeft voorgedaan. Ze hebben volgens hun getuigenis enkel in het gras gelegen en wat gebabbeld.

 

De meest voorkomende ‘strategie’ van de getuigen à décharge is dus het zwart maken van het slachtoffer en het loven van de betichte. Andere verdedigingsstrategieën betreffen de verklaring dat de betichte ladderzat was, dat dader en slachtoffer een relatie hadden of dat er niets onzedigs is gebeurd.

De invloed van deze getuigenissen à décharge op het vonnis is niet duidelijk af te lijnen. Er is geen enkele betichte, die een beroep kan doen op getuigen ten ontlasting, die volledig vrijgesproken wordt. Jozef C wordt echter wel in voorwaardelijke vrijheid gesteld. We mogen niet vergeten dat getuigen à décharge slechts één factor vormen waarmee de rechter rekening moet houden. In heel wat dossiers zijn er ook nog andere getuigen die dikwijls heel andere dingen verklaren. Zo treden er in de laatste zaak Pieter F getuigen op die beweren dat de verdachte wel onzedelijke feiten met het slachtoffer heeft gepleegd. Bovendien is het benadrukken van de zedelijkheid van de betichte onvoldoende om de feiten die hem ten laste worden gelegd, te ontkennen. Ook het feit dat iemand dronken is, kan de strafmaat wel verlagen, maar kan de betichte onmogelijk volledig vrijpleiten.

 

5.2.3. De intrekking van de klacht

 

Op de getuigenis van het slachtoffer kom ik later nog uitgebreid terug wanneer ik het heb over het seksueel geweld an sich. Hier wil ik echter even stil staan bij deze zaken waar het slachtoffer haar klacht in het verleden of heden heeft ingetrokken.

In de zaak ‘Petrus S en Jozef P’ trekt het slachtoffer haar klacht terug in.[249] De twee betichten worden dan ook vrijgesproken. Ursula verklaart aanvankelijk dat twee jongens haar een herberg hebben ingetrokken om haar vervolgens te betasten en te kussen. Dit terwijl de herbergierster en haar meid er zitten op te kijken. Een tijdje later trekt ze haar klacht echter terug. Ze verklaart: “Ik heb ze ook gekust en verder is er niets gebeurd. Ik heb maar klacht gedaan omdat ik nijdig was dat men mij had binnen gehouden.” De reden waarom Ursula haar klacht intrekt, ligt volgens mij bij het feit dat niemand haar getuigenis kan bevestigen. De twee jongens, de herbergierster en de meid ontkennen dat er iets onzedelijks is gebeurd in het café. De herbergierster verklaart dat zij vanzelf is binnengekomen en dat ze zelf nog een ‘rondeke’ heeft gegeven. Het is enkel de vrouw bij wie Ursula in dienst is die in het voordeel van het slachtoffer spreekt door te verklaren dat ze een deftig meisje is dat nooit in die herberg gaat. Een andere reden voor het feit dat ze haar klacht intrekt, is wellicht de geringe ernst van de feiten. Ik moet hier wel bij opmerken dat het steeds mogelijk is dat de feiten geminimaliseerd worden. We weten nooit of de klaagster wel het volledige verhaal vertelt.

            Ook Adolf C wordt vrijgesproken omdat de klaagster, zijn dochter, haar klacht terug intrekt. Mathilde verklaarde dat haar vader sinds de dood van haar moeder haar nooit met rust liet. Anderhalve maand later schrijft Mathilde een brief waarin ze het volgende schrijft: “Mijn vader is onschuldig. Ik heb hem valschelijk beticht door opstook van mijn broeder die met vader slecht overeenkwam.”[250]

Normaal gezien worden zaken waar de klaagster haar klacht terug intrekt, geseponeerd. In deze zaken kon dit echter niet meer omdat het na de sluiting van het onderzoek is gebeurd. In de zaak Adolf schrijft de onderzoeksrechter het volgende met betrekking tot het intrekken van de klacht: “Aangezien dat in de laattijdige omstandigheden waarin de terugtrekking toekomt, van alvorens de rechtspleging te kunnen regelen, het noodig is tot een aanvullend onderzoek over te gaan en klaagster te onderhooren en haar de voorwendsels en omstandigheden te doen bepalen harer terugtrekking en na te vorschen of de driftveer rechtzinnig is ofwel of het haar voorgesteld of opgelegd is.” Vervolgens wordt Mathilde ondervraagd over de terugtrekking van haar klacht. Ze houdt het been stijf: “Het is zoals ik geschreven heb in mijn brief. Al mijne vorige betichtingen tegen mijn vader zijn valsch. Ik heb het gedaan omdat hij ons in armoede liet verkeeren.” De agenten zeggen dat ze het heel schandelijk vinden dat ze haar vader zo vals beticht heeft. Mathilde laat zich echter niet van de wijs brengen: “Hij moest maar voor mij ook goed zijn. (…) Ik ben door niemand opgestookt geweest om mijn brief te schrijven.” Als historische onderzoeker kan ik uiteraard onmogelijk nagaan welke verklaring van Mathilde de juiste is. Het medisch rapport heeft geen enkel spoor van seksueel geweld op het lichaam van Mathilde teruggevonden. Het is wel zo dat Mathilde in dezelfde kamer als haar vader slaapt, zij het wel in een apart bedje. Opmerkelijk is wel dat het een broer van Mathilde is die de klacht indient. Twee andere broers van Mathilde verklaren dat ze niet kunnen geloven dat hun vader zoiets doet en ze verdenken hun ene broer ervan Mathilde te hebben opgestookt. De zus van de inmiddels overleden moeder van de klaagster verklaart eveneens: “Ik geloof niet dat Adolf in staat is de feiten te plegen die hem aangewreven worden. Ik geloof dat men in zulk geval iemand zou moeten betrappen op heterdaad vooraleer men aan de plichtigheid kan gelooven.” Deze getuigenissen moet men wel met een korrel zout nemen aangezien deze getuigen allemaal (aangetrouwde) familie zijn van de betichte. Het is niet verwonderlijk dat in een zaak vader versus dochter de familie de zijde kiest van de man. De vader kreeg immers een aureool toegekend. Hij was iemand die het hele gezin in goede banen moest leiden en men kneep dan ook regelmatig de ogen toe voor zijn soms weinig zedelijke praktijken. De opmerking van zijn schoonzus spreekt in dat opzicht boekdelen.

           

In de zaak Felix uit 1916 heeft de klaagster vroeger reeds twee keer klacht ingediend tegen de betichte, haar vader, maar deze heeft ze toen telkens terug ingetrokken. Wanneer ze haar derde klacht indient, verklaart ze: “Ik heb altijd de waarheid gesproken. Ik trok mijne klachten in om de schande te vermijden en daar mijn vader mij beloofde van niet meer terug te beginnen.”[251] De twee klachten die het slachtoffer vroeger ingediend heeft, zijn aan het dossier toegevoegd. Wanneer Helena haar eerste klacht terug intrekt, doet zij dat met heel weinig overtuiging. De politieagenten merken dan ook het volgende op: “Wij doen opmerken dat bij hare eerste verklaring klaagster sprak met meer gemak en overtuiging als thans. De woorden moeten haar nu uit den mond getrokken worden en alles is in tegenspraak met hetgeen zij zegt.” Het feit dat Helena reeds twee keer klacht heeft ingediend tegen haar vader en dat de intrekking van die klachten wellicht gebeurde door druk vanwege de betichte verhoogt de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer. Felix wordt dan ook zwaar bestraft.

 

5.3. Conclusie

 

Getuigen vormen soms het enige element waarop de rechter zich kan baseren om een uitspraak te doen over het al dan niet schuldig zijn van de betichten. Getuigenissen moeten echter ook met de grootste omzichtigheid benaderd worden aangezien er zowel persoonlijke als algemene belangen kunnen schuilgaan achter hetgeen men verklaart. In dat opzicht heb ik ervoor gekozen de getuigen niet kwantitatief te benaderen. Het is immers niet het aantal getuigen dat bepalend is voor de eindbeslissing van de rechter, maar wel de inhoud van de getuigenis. Bovendien zijn getuigen niet evenwaardig. Ooggetuigen spelen vaak een cruciale rol. Uit een aantal dossiers is duidelijk gebleken dat de kans dat het slachtoffer gelijk krijgt gevoelig vermindert wanneer er geen ooggetuigen zijn die haar verklaring kunnen bevestigen. De getuigen à décharge die door de verdediging worden opgeroepen hanteren vaak dezelfde strategie als de betichte, namelijk kwaad spreken over het slachtoffer. De invloed van deze getuigen is gering. De klaagster heeft in een aantal dossiers haar stap naar de juridische autoriteiten ongedaan willen maken. Dit impliceert dat er vaak een heel grote druk op het slachtoffer woog.

 

Tenslotte wil ik als laatste beïnvloedingsfactor de gevolgen van bewijsstukken op de uitspraak van de rechter nagaan.

 

§ 6. Bewijsstukken

 

Bewijsstukken zijn behoorlijk schaars in zaken met betrekking tot seksueel geweld ten aanzien van volwassen vrouwen. Toch blijkt men aandacht te hebben voor eventuele bloedvlekken of sporen van sperma op de kledij van het slachtoffer en soms ook op deze van de betichte. Er zijn vijf dossiers waarin de geneesheer belast wordt met het onderzoeken van de kledij. Nergens worden er echter sporen van sperma gevonden. In het dossier Joseph S worden er wel bloedvlekken op het ondergoed van het slachtoffer teruggevonden. De betichte wordt veroordeeld tot één jaar gevangenis voor verkrachting.

 

Buiten het feit dat de geneesheer de kledij aan een onderzoek moet onderwerpen, worden er soms ook nog andere bewijsmaterialen bovengehaald. De politie zal vaak, wanneer zij bemerken dat het slachtoffer gewond is, de lichamelijke toestand van de klaagster noteren. Of dit altijd gebeurt, valt te betwijfelen. Het is wellicht afhankelijk van de werklust en de ‘goodwill’ van de politieman in kwestie. Er zijn zes zaken waarin de politieagenten verklaren dat het slachtoffer gekwetst is. In het dossier Antoine C noteert men dat het slachtoffer een gezwollen lip heeft. Tot deze vaststelling komt men ook in twee andere zaken, met name het dossier ‘André R, Louis V, Jacques M’ en het dossier ‘Adriaan R en Jan Baptist G’. Ook in de zaak Victor VB stelt men een gezwollen onderlip vast en tevens het feit dat de handen, armen en het aangezicht bebloed zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Victor één maand gevang krijgt voor het toebrengen van slagen en verwondingen aan het slachtoffer. De zaak Jozef Maria heb ik reeds vermeld. De politiemannen blijken werkelijk geschokt te zijn door de verwondingen die het slachtoffer heeft opgelopen. Een met bloed doordrongen sjaal wordt als bewijsstuk in bewaring genomen. Verder stellen ook de agenten in de zaak August VE vast dat het slachtoffer een blauwe plek heeft op haar linkerwang.

 

Een ander bewijsstuk vormen de onderzoeken ter plaatse. Vaak zijn er grote plannen toegevoegd aan het dossier. Dit wordt niet alleen gedaan om de zaak te verduidelijken, maar ook om bepaalde elementen te kunnen aantonen. In de zaak Jaak S bijvoorbeeld besluit de architect van dienst dat de beschrijving door het slachtoffer van de kamer waar het misdrijf heeft plaatsgehad, volledig in overeenstemming is met datgene wat hijzelf heeft kunnen vaststellen. Dit bewijst uiteraard dat het slachtoffer daadwerkelijk op de kamer van de betichte geweest is. In een aantal zaken komt men ook tot de conclusie dat door de specifieke gebouwstructuur het niet evident is dat iemand het slachtoffer kon horen roepen.

In de zaak Felix VDW vinden de speurders slijkvoetsporen en sporen van een worsteling terug in de kamer waar de feiten zich hebben voorgedaan. Ook in de zaak ‘Adriaan R en Jan Baptist G’ vindt men ter plaatse sporen van een persoon die versleept is geworden. De betichten worden dan ook veroordeeld voor datgene wat hun ten laste wordt gelegd. Felix VDW wordt echter wel in voorwaardelijke vrijheid gesteld.

 

Tenslotte worden er in twee dossiers bepaalde medicijnen onderzocht die ervan verdacht worden een abortus te kunnen opwekken. In de zaak Adhemar C wordt besloten dat de medicijnen eventueel een abortus kunnen veroorzaken. In de zaak Corneel VH komt men tot de tegenovergestelde conclusie. Beide betichten worden vrijgesproken voor het seksueel geweld en de poging tot aborteren van het slachtoffer.

 

§ 7. Conclusie

 

In dit hoofdstuk heb ik gepoogd de verschillende elementen die kunnen bijdragen tot de vaststelling van de schuld of onschuld van de betichte als puzzelstukjes bij elkaar te brengen. Het werd al vlug duidelijk dat elk element kan worden gecontesteerd door andere factoren, wat de uitspraak van de rechter heel gecompliceerd maakt. Duidelijk is wel dat deze elementen steeds in rekening werden gebracht, maar dat bij het uitspreken van het vonnis de uiteenlopende factoren naast elkaar worden gelegd om uiteindelijk een eindconclusie te formuleren.

 

Het feit dat er met verschillende aspecten rekening gehouden wordt, bemoeilijkt de studie van het dossier en het uiteindelijke vonnis. Dit gegeven bevat anderzijds ook een grote aantrekkingskracht omdat men zich beter kan inleven in de moeilijke keuze die de rechter moet maken. Het toont duidelijk aan dat het gerecht een menselijk gelaat heeft en dat het vonnis niet louter een gevolg is van strafbepalingen en ‘pure feiten’. Het is in dit kader dat ik ervoor geopteerd heb het woord ‘bewijs’ te vervangen door ‘beïnvloedingsfactoren’. De beïnvloedingsfactoren maken duidelijk welke elementen allemaal in kaart moesten worden  gebracht vooraleer men zich aan een uitspraak waagde.

 

De elementen die vaak terugkomen en een invloed hebben op het vonnis zijn de verdediging en de sociale achtergrond van de betichte, de zedelijkheid van verdachte en slachtoffer, de deskundigenverslagen betreffende het lichaamsonderzoek van het slachtoffer, de getuigen ten laste en ten ontlasting en tenslotte ook de eventuele aanwezigheid van bewijsstukken.

De bekentenis van de verdachten en de aanwezigheid van ooggetuigen die de verklaring van het slachtoffer kunnen bevestigen, zijn mijns inziens heel belangrijk. Verder speelt de zedelijkheid van het slachtoffer ook een belangrijke rol. Er bestaat een groot wantrouwen ten opzichte van de getuigenis van het slachtoffer als haar verklaring niet ondersteund kan worden door andere elementen. Vooral wanneer zij de reputatie heeft verscheidene vrijers te hebben, kan zij op weinig begrip rekenen. De medische verslagen kampen met een aantal gebreken. Ontmaagding is niet noodzakelijk voor aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Sporen van fysiek geweld verdwijnen heel vlug. In de medische onderzoeken wordt er geen aandacht geschonken aan morele gevolgen van het seksueel geweld terwijl deze sporen vaak langer blijven aanslepen. Verder is de medische kennis in de periode 1890-1930 nog niet zo ver gevorderd dat men aan de hand van DNA-onderzoek precies kan reconstrueren wat er gebeurd is. Er wordt ook niet altijd een beroep gedaan op een lichaamsonderzoek. Dit alles maakt dat de medische onderzoeken niet van doorslaggevend belang zijn omwille van hun beperkte verklaringskracht. Ook de sociale achtergrond en de zedelijkheid van de betichte zijn van ondergeschikt belang. De sociale achtergrond zal vaak in combinatie met andere factoren bepalend zijn of ook wanneer er een patstelling bestaat en er een gebrek aan andere bewijzen is. De zedelijkheid van de betichte zal geen rechtstreekse invloed hebben. Er wordt wel rekening mee gehouden bij een eventuele correctionalisering of bij het inroepen van verzachtende omstandigheden. Echte bewijzen in dossiers betreffende seksueel geweld zijn nogal schaars. Sporen van bloed op de kledij of sporen van een worsteling ter plaatse zijn wel belangrijk om de verklaring van het slachtoffer te bevestigen.

 

 

Hoofdstuk V: Het seksueel geweld: een momentopname

 

§ 1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk wil ik me even buigen over de omstandigheden waaronder het seksueel geweld gepleegd wordt. Enerzijds wil ik nagaan op welke manier de agressor het seksueel geweld ten uitvoer brengt. Doet hij daarvoor een beroep op fysiek geweld of heeft hij het slachtoffer onder controle door mondelinge bedreigingen? Anderzijds wil ik ook nagaan op welke manier het slachtoffer haar probeert te verdedigen. Welke pogingen onderneemt ze om aan de aanval te kunnen ontsnappen? In welke mate hebben deze pogingen succes?

 

Naast de handelingen van dader en slachtoffer wil ik nagaan op welk tijdstip en waar het seksueel geweld plaatsvindt. Ik stel me dan ook de vraag of de dader wacht tot een bepaald moment en of bepaalde plaatsen een soort ‘gevarenzone’ betekenen.

 

Dit hoofdstuk handelt enkel over het moment waarop het seksueel geweld gebeurt. Een momentopname dus dat het leven van zowel slachtoffer als dader grondig verandert.

 

§ 2. De brutale aanval

 

2.1. Het gebruik van geweld

 

De meeste slachtoffers worden belaagd met grof geweld. In dit opzicht treed ik dan ook Donovan bij die stelt dat verkrachting en aanranding van de eerbaarheid “more violent than sexual in nature” zijn.[252] In zijn artikel “Justice and sexuality” behandelt hij deze misdrijven dan ook niet, maar beperkt hij zich tot overspel, het aanzetten van minderjarigen tot ontucht en openbare zedenschennis. Hij heeft inderdaad een punt wanneer hij stelt dat deze misdrijven meer seksueel ‘geladen’ zijn. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat ook seksueel geweld een inbreuk op de intimiteit van het lichaam impliceert.

 

                                                                                                                              

Het geweld dat de betichte aanwendt, heeft meestal tot doel de uitvoering van zijn daad te doen slagen. Door geweld te gebruiken, poogt hij het verzet van het slachtoffer te doorbreken. Ik zal nu even dieper ingaan op deze gewelddaden.

 

2.1.1. “Mijn aanvaller gaf mij zulken stomp dat ik ten gronde stortte”

 

De agressors gooien vaak al hun kracht in de strijd zodat het slachtoffer dikwijls fysiek gewond geraakt. Voor de slachtoffers komt het geweld altijd heel plotseling en onverwacht. De vrouw wordt meestal onmiddellijk op de grond geworpen en de dader laat zich vervolgens op haar vallen waardoor het voor het slachtoffer nog heel moeilijk is om uit deze benarde situatie te geraken. De verklaring van Joanna H over hetgeen haar is overkomen, is heel typerend en in grote lijnen lezen we in de dossiers steeds hetzelfde verhaal. Namelijk het verhaal van een opgeschrikte vrouw wiens fysieke kracht onmiddellijk uitgeschakeld wordt. Joanna verklaart: “(…) Ik had niet de minste vermoedens van hetgeen mij ging overkomen. Gekomen aan een binnenwegeltje te midden der velden, volgde ik dit. Eén der personen kwam mij achterna. (…) Mijn aanvaller gaf mij zulken stomp dat ik ten gronde stortte. Dan vloog hij op mij en zegde: ‘Indien ik er niet mag aankomen, vermoor ik u.’ (…) Ik werd voortdurend gestampt en hij bedreigde mij ook met eene mes. (…)”[253] Een ander slachtoffer, Maria H, verklaart eveneens: “(…) Daar aangekomen heeft één der mannen die zich tot dan toe heel deftig had gedragen, mij bij den arm genomen en mede gesleurd. (…) Alhoewel ik om hulp riep, wierp hij mij op den grond, legde zich op mij terwijl hij mij sloeg waar hij mij raken kon. Hij trachtte ook zijne hand op mijne mond te leggen. (…)”[254]

 

2.1.2. “Indien gij het niet wil laten doen, krijgt gij slagen”

 

Het relaas van Joanna maakt reeds duidelijk dat fysiek geweld vaak hand in hand gaat met mondelinge bedreigingen. Deze bedreigingen hebben net zoals het fysiek geweld de bedoeling het slachtoffer te intimideren en haar te beletten zich te verzetten. Joanna H verklaart dat zij heel hard geroepen heeft wanneer de betichte haar probeert te gebruiken. Henri VN zegt daarop tegen haar: “Als gij niet zwijgt, maak ik u kapot.” [255] Ook de betichte Camiel DC is niet vies van verbaal geweld. Het slachtoffer verklaart immers: “(…) Hij zegde ‘Als gij niet zwijgt, verzuip ik u hier in de gracht.’ Uit schrik dierf ik mij niet meer verzetten. (…)”[256]

De dader belaagt het slachtoffer dus met zware dreigementen om op die manier wat meer ‘medewerking’ van het slachtoffer te bekomen. Een andere vorm van mondelinge bedreiging heeft niet zozeer de ‘medewerking’ van het slachtoffer tot doel, maar heeft wel te maken met het feit dat de betichte wil beletten dat het slachtoffer het seksueel geweld bekend maakt. De dader denkt er tijdens de feiten reeds aan dat het slachtoffer mogelijks alles zal vertellen wanneer de seksuele gewelddaden afgelopen zijn.

Ik heb vier dossiers teruggevonden waar de dader het slachtoffer ervan probeert te overtuigen niets te vertellen over hetgeen is voorgevallen. In de zaak Jaak VC bedreigt de betichte het slachtoffer op de volgende manier: “Indien gij iets durft te zeggen, het is gelijk tegen wien, sla ik u de kop in.[257] In de zaak Joseph VI wordt het op een zachtere manier duidelijk gemaakt. Joseph vraagt het slachtoffer niets van het voorval te zeggen. Het slachtoffer belooft het hem, maar enkel en alleen om van hem verlost te zijn. In de zaak Frans S verbiedt de betichte aan het slachtoffer iets aan haar moeder te vertellen. Tenslotte wordt ook het slachtoffer in de zaak Corneel VH aangeraden om te zwijgen. Ze verklaart: “Hij zegde mij dat ik moest zwijgen, dat het geen kwaad kon en dat hij mij als geschenk keukengerief zou geven om te trouwen met mijne vrijer Jozef die bij het leger is sinds het begin van den oorlog.” [258]

 

Deze bedreigingen kunnen echter onmogelijk garanderen dat het slachtoffer effectief haar mond houdt. In de zaken Joseph VI en Jaak VC dienen de slachtoffers zelf klacht in. In de zaak Frans S is het de moeder van het slachtoffer die klacht indient. Haar dochter heeft haar niet spontaan ingelicht over hetgeen haar was overkomen. Het slachtoffer gehoorzaamt dus de betichte. Aan een moederoog ontgaat echter niets en ze merkt dan ook op dat er iets scheelt met haar dochter. Na een kleine ondervraging vertelt het slachtoffer alles. Ook in de zaak Corneel VH vertelt het slachtoffer aanvankelijk aan niemand iets. Wanneer ze zwanger blijkt te zijn, vertelt ze dat zelfs eerst aan haar aanrander, tevens haar werkgever. Het is pas wanneer haar ouders het opmerken dat ze haar relaas doet.

In deze dossiers zijn de feiten uiteindelijk allemaal aan het licht gekomen. Het zal echter vaak zo zijn dat de slachtoffers niet uit hun schelp durven kruipen wegens de bedreigingen van de dader. Al deze zaken vallen echter uit mijn gezichtsveld wegens de bronnen die ik gehanteerd heb.

 

Tenslotte wil ik nog opmerken dat het feit dat ik slechts vier dossiers heb teruggevonden waar de dader het slachtoffer “aanraadt” haar mond te houden, impliceert dat de daders niet erg inzitten met de mogelijke gevolgen van hun daden, met name een gerechtelijke veroordeling. Hoe kan men dit verklaren? Ik denk dat de daders zich behoorlijk gerust voelen omdat ze weten dat de kans klein is dat het slachtoffer de moed, de zin en het geld zou hebben klacht in te dienen. Bovendien is het niet uitgesloten dat de daders niet het gevoel hebben iets verkeerds te doen. Ook Lamaison en Claverie merken het volgende op: “La violence sexuelle n’est-elle pas considérée dans le fond comme une variante des conduites ordinaires dans les rapports hommes – femmes?” .[259]

 

2.2. De psychologische greep op het slachtoffer

 

Er zijn drie dossiers waarin de betichten niet echt veel fysiek en verbaal geweld hebben moeten gebruiken om hun daad uit te voeren. De psychologische greep van de dader op het slachtoffer is in deze zaken heel groot. Het gaat om drie incestzaken, met name Louis M uit 1892, Jan Baptist DL uit 1913 en Adolf C uit 1929. De vaders bedreigen hun dochters met slagen wanneer zij zich hevig zouden verzetten, maar meer geweld komt er niet aan te pas. De dochter van Adolf C verklaart: “Ik was verplicht dit toe te laten daar ik teveel schrik van hem had.” [260] Men mag niet uit het oog verliezen dat de factor macht hier een zeer grote rol speelt. Doordat de dader de autoriteit van vader bekleedt, is het voor het slachtoffer enorm moeilijk  zich te verweren tegen de onzedelijke daden die hij pleegt. In een aantal incestzaken komt duidelijk naar voren dat de betichte geen beperkingen oplegt aan zijn autoriteit als vader. Ook AM Sohn verdedigt deze stelling: “(…) certains pères considèrent qu’ils ont tous les droits sur leurs enfants, viol inclus.” [261] Dit is onder andere duidelijk het geval in de zaak Jan Baptist DL uit 1913. Zijn dochter verklaart: “(…) Daar ik met hem niet wilde medegaan droeg hij mij naar zijn bed en bedreigde hij mij met de dood zoo ik den minsten kreet dierf slaken of mij verdedigen want ik moest voor zijne vrouw dienen.” [262]

 

2.3. Beloning

 

Opmerkelijk is dat in vijf zaken, de betichte het slachtoffer wil belonen met materiële zaken. In drie gevallen belooft de betichte aan het slachtoffer dat hij haar geld zal geven. In de zaak Corneel VH belooft hij zelfs keukengerei als huwelijksgeschenk. In de zaak Jaak S steekt de betichte onmiddellijk na de feiten vijf frank in de bloes van het slachtoffer. Hij voegt er aan toe dat hij haar een fles zal geven ‘wanneer er iets mocht van komen’. Deze praktijk maakt volgens mij duidelijk dat de daders het lichaam van een vrouw louter als een gebruiksvoorwerp beschouwden. J.C. Martin heeft ook reeds vastgesteld dat het lichaam van de vrouw als een “objet manipulé et manipulable” werd beschouwd. De slachtoffers waren enkel goed “à se livrer à des pratiques automatiques et semi-bestiales.”[263] Ook het feit dat de betichten het slachtoffer vaak volledig murw slagen, getuigt van deze weinig respectvolle houding ten aanzien van de lichamelijke integriteit van vrouwen. De slachtoffers worden gezien als een middel om de seksuele driften te bevredigen. Het impliceert eveneens dat de betichte niet in staat is om een ‘gewone’ liefdesrelatie met een vrouw aan te knopen. In vele zaken zien we dat de betichte eerst aan het slachtoffer vraagt haar te mogen gebruiken, maar geen rekening houdt met het weigerend antwoord van de vrouw. Seksueel geweld lijkt dan ook de enige oplossing voor hun onvermogen om een relatie op te bouwen. Deze vaststelling kan in verband worden gebracht met het gegeven dat 76 % van de betichten alleenstaand is.

 

§ 3. De hulpeloze verdediging?

 

Een belangrijk element dat het lichamelijk verzet van de vrouwen belemmert, is de kledij. De vrouwen dragen bijna steeds rokken. De daders hoeven dan ook niet veel moeite te doen om bij de geslachtsdelen te geraken. Dit komt zeer duidelijk naar voren in de verklaringen van het slachtoffer. Antonia verklaart: “(…) hij worp mijne rokken naar omhoog en heeft mij alzoo gebruikt.”[264] Melania verklaart op haar beurt: “Hij greep met de hand onder mijne rokken en op zulke wijze dat ik zijn hand aan mijn achterste gevoelde.”[265] Bovendien is een rok niet echt handig wanneer men probeert weg te lopen.

            De slachtoffers pogen zich desalniettemin hevig te verzetten tegen hun agressor. In sommige gevallen is er sprake van een ware worsteling. Ik citeer hier Philomena VH die klacht indient: “(…) Toen wij dan op eene eenzaame plaats waren, greep hij mij vast, wierp mij ten gronde en vroeg om mij te mogen gebruiken. Ik kon mij losrukken en liep weg. Hij haalde mij in en wierp mij ten gronde. Hij legde zijne hand op mijnen mond. Ik weerde hem nogmaals af en ging wederom loopen. Dan heeft hij mij eene derde maal ten gronde geworpen, mij geslagen en zich met de knieën op mijn lichaam geplaatst. Ik was alsdan buiten kennis. (…)” In dit geval is het slachtoffer er ondanks al haar inspanningen niet in geslaagd te ontsnappen. In zeven andere dossiers loopt het iets rooskleuriger af voor het slachtoffer.[266] De betichten hebben in deze zaken hun daad slechts gedeeltelijk kunnen uitvoeren en het slachtoffer is er in geslaagd de schade te beperken. In vier gevallen heeft het slachtoffer zich kunnen redden door heel hard te schreeuwen. De betichte werd daardoor bang en nam de vlucht. In twee gevallen zijn de slachtoffers erin geslaagd de dader van zich af te duwen waardoor ze konden vluchten. Het slachtoffer Coleta S heeft zich werkelijk heel hard verdedigd waardoor ze ontsnapt aan het seksueel geweld. Ze is er zelfs in geslaagd de rollen om te draaien: “(…) Hij is niet verder kunnen komen dan aan mijne bloote knie. Ik greep hem met mijnen duim in zijnen mond en neep zoveel ik kon. Met mijn andere vuist sloeg ik hem op zijn gezicht. Ik riep zoveel ik kon. Ik heb hem op den grond kunnen werpen en ben met mijne knie op zijne onderbuik gaan zitten en ik neep hem met mijne hand de keel toe. Op den duur vroeg hij van hem los te laten, hetgeen ik gedaan heb en dan is hij gaan loopen.” [267] In de zaak Jozef C ontsnapt het slachtoffer door een list te gebruiken. Ze verklaart: “Ik verzette mij en zegde: ‘Laat mij eerst het gasvuur gaan uitdooven.’ Hij liet mij los en ik vluchtte in mijn kamer waarvan ik seffens de deur sloot. Dan riep ik om hulp door het venster.” Dat de betichte haar laat gaan, heeft te maken met het feit dat hij heel dronken was. Het was dan ook niet moeilijk voor het slachtoffer om hem iets wijs te maken.

 

De slachtoffers verdedigen zich met huid en haar. Roepen, slaan, stampen, bijten… alle verdedigingsmiddelen worden boven gehaald. Soms krijgt het slachtoffer ook hulp van een derde. Deze hulp is vaak ‘passief’. Daarmee bedoel ik dat de personen die het seksueel geweld opmerken enkel en alleen door hun aanwezigheid het slachtoffer een grote dienst bewijzen. Soms roept de ‘toeschouwer’ ook iets om de agressor angst aan te jagen. Zo zijn er  vijf zaken waarin iemand het slachtoffer op een passieve wijze helpt.[268] De feiten hebben zich jammer genoeg reeds gedeeltelijk afgespeeld, maar indien er niemand was tussengekomen, was de kans groot dat de betichte ‘verder’ zou zijn gegaan. Een voorbeeld van zo een tussenkomst vond ik terug in de zaak ‘Adriaan R en Jan Baptist G’. Het slachtoffer verklaart: “Eindelijk riep er iemand: ‘Ga uit dat koren’. Daarop liet mijnen aanvaller mij los.”[269]

Er zijn ook drie zaken, ‘Pierre V en Cornelis D’, Jozef Maria J en August VE, waar een derde een veel actievere rol speelt en poogt een einde te maken aan het seksueel geweld. In de drie zaken trekken deze personen de dader van het slachtoffer af. Ik wil hier even stil staan bij de getuigenis van Louis V die in de zaak Jozef Maria J als spelbreker van de plannen van de betichte optreedt. Louis V is de avond van de feiten met Jozef uitgegaan. Terwijl ze samen naar huis wandelen, zien ze een meisje. Jozef loopt haar achterna, maar Louis vervolgt zijn weg naar huis. Onderweg hoort hij het meisje ‘Moeder’ roepen en hij keert dan ook terug. Hij verklaart:“(…) Ik ben er naar toe geloopen en heb bevonden dat het meisje ten gronde lag en dat Jozef er bij zat. Ik zegde hem ‘Hebt gij niet meer verstand.’ Ik heb hem van het meisje gestooten en het meisje is gaan vluchten. Toen heeft hij mij eene klets gegeven, ik viel, daarop liep hij achter het meisje welke hij ook nog tegen de grond heeft geslagen. Ik zag wel wat hij van zin was, maar heb niets zien doen. Hij zal de gelegenheid niet gehad hebben daar zij zich hard verdedigde. Ik heb hem gezegd: ‘Schei uit, jongen, als dat zoo moet gaan hebt gij daar geen plezier van’.(…)”[270] Het is dus duidelijk niet zonder risico wanneer iemand zich inlaat met het lot van het slachtoffer. 

 

§ 4. De plaats van het seksueel geweld

 

Seksueel geweld is een fenomeen dat zich overal kan voordoen. De dader zal voor zijn eigen veiligheid echter vooral toeslaan op geïsoleerde plaatsen. Daar is de kans immers klein dat iemand het slachtoffer ter hulp snelt en dat de dader er bekaaid van afkomt. Geïsoleerde plekken zijn ook aantrekkelijker omdat er minder getuigen zijn die de feiten gezien hebben of die het slachtoffer hebben horen schreeuwen. Dit zijn allemaal elementen die wanneer het tot een proces komt in het voordeel van de dader zijn.

 

Op een totaal van 47 dossiers zijn er 19 aanrandingen die zich in openlucht afspelen. Het slachtoffer verklaart telkens dat zij zich in een dreef, veldweg, steenweg of publieke weg bevond. Eén slachtoffer wordt ook aangevallen op een dijk. De dader wacht meestal tot zij op een geschikte plaats is om vervolgens toe te slaan. Vaak wordt het slachtoffer ook in de velden of in de gracht gesleept. Het gaat hier telkens om plaatsen langs een behoorlijk verlaten weg. Wanneer het slachtoffer ondervraagd wordt voor het opstellen van een proces-verbaal doet zij altijd uit de doeken waar de feiten zich hebben afgespeeld. Dankzij haar verklaring kan ik achterhalen hoe de omgeving er moet hebben uitgezien. Een slachtoffer verklaart het volgende: “(…) Toen wij dan op eene eenzame plaats waren, greep hij mij vast en wierp mij ten gronde. (…)”.[271] Een ander slachtoffer verklaart: “(…) Gekomen aan een binnenwegeltje te midden der velden, volgde ik dit. Eén der personen kwam mij achter na. (…)”.[272]

 

Seksueel geweld kan echter ook op andere plaatsen geschieden. De plaats waar het seksueel geweld zich voordoet, kan vaak in verband worden gebracht met de relatie tussen dader en slachtoffer. In negen gevallen zijn dader en slachtoffer familie van elkaar en het seksueel geweld gebeurt dan ook in het huis waar ze samenleven. Wanneer het slachtoffer het dienstmeisje is van de betichte zal het seksueel geweld plaats hebben in het huis van de betichte. Dit is het geval in vijf zaken. In vijf dossiers wonen dader en slachtoffer in hetzelfde gebouw zonder echter een specifieke relatie met elkaar te hebben. De dader slaat telkens zijn slag in het gebouw. Daarnaast zijn er twee dossiers waar het slachtoffer aan het werken is in een herberg wanneer de dader haar aanrandt.

In drie dossiers is de betichte het huis of de verblijfplaats van het slachtoffer binnengedrongen om haar vervolgens aan te randen. Er is één zaak waar de betichte het slachtoffer in zijn huis lokt en ze daar aanrandt. Eén keer tenslotte vormen ook een houten loods en een paardenstal de plaats van het misdrijf.

 

Vier muren vormen in feite een ‘veiliger’ plaats voor de betichte dan geïsoleerde plaatsen in openlucht. De kans dat iemand het slachtoffer hoort schreeuwen, is in openlucht  het grootst. Muren dempen het geluid veel beter en getuigen die de feiten werkelijk gezien hebben, kunnen worden uitgesloten. Dit is ook de reden waarom slachtoffers die buiten worden aangevallen, vaak versleept worden tot in een gracht. De wallen van de gracht vervangen de muren van een huis. Wanneer dader en slachtoffer elkaar niet kennen, is het niet zo eenvoudig om het slachtoffer in haar huis aan te vallen of om haar in het huis van de betichte te krijgen. In het eerste geval moet de dader immers inbreken. In het tweede geval kan de dader alleen door middel van een sluwe list het slachtoffer in zijn huis lokken. Wanneer de betrokkenen in hetzelfde gebouw wonen, wanneer het slachtoffer in een herberg werkt of wanneer men het slachtoffer in een loods of stal kan aanranden, zijn deze “problemen” opgelost.

Het lijkt me interessant om, in drie zaken, even na te gaan op welke manier de dader het huis van het slachtoffer is binnengeraakt en hoe, in één zaak, de betichte het slachtoffer in zijn huis heeft kunnen lokken.

            Het dossier waar de betichte het slachtoffer aanrandt in zijn huis is de zaak Jaak S. Het slachtoffer gaat regelmatig bij hem. Hij bezit immers een grote hof en verkoopt allerlei goederen. Het slachtoffer ging eieren en fruit bij hem kopen.

            In de drie andere zaken is het de betichte die de verblijfplaats van het slachtoffer weet binnen te treden. In de zaak Antoine C woont het slachtoffer niet meer thuis, maar woont ze in bij een oudere vrouw. Over de manier waarop de betichte de kamer van het slachtoffer is binnengeraakt, bestaat er grote twijfel. Volgens het slachtoffer heeft de huisbazin een halve frank aan de betichte gevraagd om naar boven te mogen gaan. De huisbazin ontkent dit uiteraard en stelt dat de betichte van haar korte afwezigheid misbruik heeft gemaakt om naar boven te gaan en het slachtoffer aan te randen. In de zaak Aron S verlangen de ouders van het slachtoffer dat zij met deze man trouwt. Het slachtoffer heeft haar hart echter al verloren aan iemand anders. Ze verklaart: “Ik heb betrekking met een kristen jongen en ben zinnens met deze in het huwelijk te treden. Mijne ouders die Israëlieten zijn, zijn tegen dit huwelijk en verlangen dat ik met een Israëliet in het huwelijk treedt.” De ouders hebben er dan ook voor gezorgd dat de betichte Aron een aantal keer bij hun thuis komt om zo het hart van Rosa te winnen. De derde keer zijn de ouders er niet bij en Aron maakt daar onmiddellijk misbruik van. In de zaak Ferdinand C is de betichte de woning langs de achterdeur binnengedrongen. De deur was niet op slot.

                                 

§ 5. Het tijdstip van het seksueel geweld

 

Uit mijn dossiers is duidelijk gebleken dat het ogenblik van het seksueel geweld eigenlijk niet relevant is. Op elk moment van de dag kan iemand slachtoffer worden van seksueel geweld. Het feit dat er geen ‘geliefkoosd tijdstip’ voor seksueel geweld bestaat, moet in verband worden gebracht met de plaats van het seksueel geweld. Wanneer het seksueel geweld zich voordoet in een gebouw, maakt het eigenlijk niet uit wanneer het gebeurt. Wanneer dader en slachtoffer met elkaar in nauw contact staan, heeft de betichte de mogelijkheid om haar om het even welk uur aan te randen. Wanneer de feiten zich buitenshuis afspelen, valt wel op dat het meestal ’s avonds, ’s nachts of ’s morgens heel vroeg gebeurt. Dit vooral omdat het dan reeds of nog schemert waardoor de betichte niet zo vlug betrapt wordt of niet gemakkelijk herkend wordt.

 

§ 6. Conclusie

 

In dit hoofdstuk heb ik mij geconcentreerd op de seksuele gewelddaden. Uit de dossiers is gebleken dat de dader heel vaak een beroep doet op zowel fysiek als verbaal geweld om zijn daad uit te voeren. In een beperkt aantal gevallen krijgt het slachtoffer ook af te rekenen met dreigementen die tot doel hebben het slachtoffer het zwijgen op te leggen over het seksueel geweld. De dader wil het slachtoffer soms ook belonen voor de “bewezen diensten”. Al deze factoren maken duidelijk dat de verdachte heel weinig respect heeft voor de lichamelijke integriteit en morele toestand van het slachtoffer.

Slachtoffers verdedigen zich met huid en haar. Het is echter vaak een heel ongelijke strijd. Soms slaagt men er toch in te ontsnappen aan de plannen van de agressor. Derden kunnen het slachtoffer zowel op een actieve als passieve manier vaak een dienst bewijzen. Hun aanwezigheid of ingrijpen beschermt het slachtoffer tegen verdere seksuele gewelddaden.

De dader zal voor zijn daad meestal op zoek gaan een plaats waar niemand getuige kan zijn van het seksueel geweld. Men verkiest de daad binnenshuis uit te voeren omdat de kans op ‘succes’ daar het grootst is. Tenslotte heb ik in dit hoofdstuk geconcludeerd dat seksueel geweld niet gebonden is aan specifieke tijdstippen.

 

In een volgend hoofdstuk wil ik het gezichtsveld verruimen. Het is mijn bedoeling te onderzoeken op welke manier zowel dader en slachtoffer als de gemeenschap waarbinnen de feiten hebben plaatsgehad, reageren op het seksueel geweld.

 

 

Hoofdstuk VI: De maatschappelijke omgang met het fenomeen seksueel geweld

 

In dit hoofdstuk wil ik nagaan op welke manier de samenleving in het tijdsbestek 1890-1930 omgaat met seksueel geweld. De centrale vraag is dus: “Hoe percipieert de maatschappij seksueel geweld?” De gerechtelijke strafdossiers zullen ook hier mijn werkmiddel vormen om de relatie tussen seksueel geweld en samenleving zichtbaar te maken. Zowel de reacties van het slachtoffer en de dader als van de naaste omgeving van de betrokkenen zullen hier de revue passeren. Een aantal elementen die in de voorgaande hoofdstukken reeds vermeld zijn, zullen daarbij terug opduiken.

 

Voor wat betreft de dader wil ik nagaan of ik in de dossiers sporen heb teruggevonden van datgene wat hij voelt wanneer hij het seksueel geweld gepleegd heeft. Inzake het slachtoffer en haar familie wil ik vooral aandacht schenken aan het schaamtegevoel dat het seksueel geweld met zich meebrengt en de manier waarop men er mee omgaat. Verder wil ik ook bekijken hoe de gemeenschap omgaat met seksueel geweld en of er soms sprake is van het in bescherming nemen van dader of slachtoffer.

 

§ 1. Schuld en schande

 

1.1. Dader: Mea culpa?

 

De vraag die ik hier behandel, is in hoeverre de dader beseft dat hij niet alleen een strafbaar feit heeft gepleegd, maar ook dat hij het slachtoffer heel wat leed heeft berokkend.

 

Uit de verscheidene dossiers die ik doorgenomen heb, kwam heel duidelijk naar voren dat de dader een vrij grote achteloosheid vertoont ten aanzien van het seksueel geweld dat hij gepleegd heeft. Ik heb reeds vermeld dat in sommige dossiers de dader eerst vraagt aan het slachtoffer haar te mogen gebruiken, maar volledig onverschillig is voor haar weigerend antwoord. Dit impliceert dus dat hij haar wil totaal negeert. Hij houdt op geen enkel moment rekening met haar gevoelens. Een tweede element dat in de richting van een zekere nonchalance wijst, is het feit dat hij haar geld belooft of zelfs onmiddellijk na de feiten geld toestopt. Hij beseft niet dat de morele en lichamelijke schade die het slachtoffer heeft opgelopen niet zomaar kan worden gecompenseerd met geld. Het slachtoffer voelt zich wellicht nog meer beledigd en gebruikt wanneer hij haar geld aanbiedt. Dit kan ik opmaken uit het feit dat de slachtoffers het geld weigeren. Louiza W verklaart: “Hij is weder boven gekomen en heeft mij een stuk van vijf franken willen geven, maar ik heb geweigerd.” [273] Ook Charlotta weigert het geld dat haar vader haar wil geven opdat hij haar zou mogen gebruiken.[274]

 

Uit de verdediging van de betichten kan men ook een zeker onbegrip voor de schade die ze veroorzaakt hebben, afleiden. Een aantal verdachten zullen immers als verschoningsgrond benadrukken dat ze dronken waren en dus niet verantwoordelijk zijn voor hun daden. Het feit dat ze door hun dronken toestand te expliciteren een mildere straf of vrijspraak veronderstellen, impliceert eveneens dat ze niet echt stil staan bij de grote psychologische trauma’s die hun daden teweegbrengen bij het slachtoffer.

Dit onbegrip komt ook tot uiting in de manier waarop de daders hun slachtoffers soms proberen te paaien. De verklaring van het slachtoffer uit de zaak Corneel VH getuigt hiervan: “(…) Hij kwam weder. Hij lachte en vroeg: ‘Was dit nu niet goed?’ Ik begon dan te weenen.”[275] Hieruit blijkt duidelijk dat de dader zijn daad als een soort spel beschouwt. Corneel drijft in feite de spot met de gevoelens van het slachtoffer.

 

Tenslotte is het ook niet uitgesloten dat de daders ergens wel fier zijn op hetgeen ze gedaan hebben. In de zaak ‘Pierre V en Cornelis D’ is er bijvoorbeeld iemand die het volgende getuigt: “De verleden maandag 8 september in den namiddag rond vier uren waren Pierre V en Cornelis D tegen malkanderen aan het uitleggen wat zij met de vrouw gedaan hadden.” [276] Het is een meisje van zeventien jaar die toevallig het gesprek van de twee verdachten in een herberg opvangt. Het feit dat zij daags na de feiten op café alles in geuren en kleuren aan elkaar vertellen, getuigt van een klein schuldbesef.

 

1.2. Slachtoffer: Vertellen of zwijgen?

 

Seksueel geweld is een paradoxaal fenomeen in die zin dat in de meeste gevallen de dader goed kan omspringen met zijn geweten, terwijl het slachtoffer overvallen wordt door een  schaamtegevoel. Het slachtoffer denkt gedeclasseerd te zijn. Dit gevoel zal vaak tot gevolg hebben dat het slachtoffer zich nestelt in een stilzwijgen. Ze heeft de moed niet om een zekere drempel te overstijgen en snoert zichzelf dus de mond. Le Clercq heeft in dit opzicht opgemerkt dat het schaamtegevoel groter is wanneer de dader erin geslaagd is zijn daad volledig uit te voeren.[277] Vooral wanneer het schaamtegevoel gepaard gaat met een gebrek aan vertrouwen in de politie zullen de juridische autoriteiten niet ingelicht worden.

 

In een vorig hoofdstuk hebben we reeds stil gestaan bij de wijze waarop de justitie wordt ingelicht. In 14 gevallen blijkt dat niet door het slachtoffer of haar familie te zijn gebeurd. Het publiek gerucht of een derde waren hier verantwoordelijk voor het bekend maken van de feiten. Ook wanneer er sprake is van betrapping op heterdaad kunnen we niet weten of het slachtoffer zelf de moed had kunnen opbrengen de feiten aan de justitie ter kennis te brengen. In 33 gevallen was het wel het slachtoffer of een familielid dat klacht indient. Soms heeft men niet onmiddellijk klacht ingediend, maar wanneer de vrouw blijft lastig gevallen worden, schiet ze toch in actie. Dit was in zes dossiers het geval. Verder zien we ook dat het regelmatig op aandringen van een familielid is dat er klacht wordt ingediend. Het slachtoffer in kwestie was niet zozeer geneigd klacht in te dienen, maar moeder of in uitzonderlijke gevallen vader nemen deze taak op zich. Indien de ouders niets hadden opgemerkt, was er van een proces wellicht niets in huis gekomen. Het is ook meestal omdat de moeder blijft doorvragen naar hetgeen is voorgevallen dat het slachtoffer uiteindelijk vertelt wat er gebeurd is. Zo verklaart de moeder van het slachtoffer uit de zaak Frans M het volgende: “Ik betrapte mijne dochter Hortense toen zij bezig was haar paletot af te borstelen. Ik vroeg haar daarover uitleg. Eerst ontweek zij mijne vraag, maar op mijne aandringen bekende zij. (…)” [278] In gezinnen waar de ouders minder aandacht hebben voor het gedrag van hun dochter of er veel onverschilliger tegenover staan, was zoiets onmogelijk en zouden de feiten nooit aan het licht gekomen zijn.

Het gebrek aan moed om de feiten bekend te maken, mag echter ook niet veralgemeend worden. Een aantal slachtoffers zullen er niet voor terugdeinzen onmiddellijk na de feiten aangifte te doen. Deze slachtoffers werden dus niet overvallen door een enorm schaamtegevoel dat hun belette de justitie in te lichten.

 

Wanneer de betichte tevens de vader van het slachtoffer is, is het op de hoogte brengen van de justitie vaak een moeilijkere opdracht voor het slachtoffer. In de zaak Louis M is het slachtoffer Theresia duidelijk heel bevreesd de zaken publiek te maken. De psychologische greep van de vader op zijn dochter is heel groot. Ze verklaart dan ook: “Ik heb nooit aan iemand durven zeggen wat mijn vader met mij deed. (…) Hij heeft mij twee à drie maal gezegd dat indien ik dierf uitbrengen hetgeen hij met mij deed, hij mij zou omvergeschoten of gestoken hebben. (…) Ik dierf niet roepen als hij mij gebruikte.(…)” [279] Het is enkel op aandringen van een vriendin dat ze alles vertelt aan haar bazin. Op die manier is de zaak uitgekomen. Ik veronderstel dat Theresia na het verteld te hebben aan haar bazin geen andere keuze meer had dan ook de justitie in te lichten omdat er reeds veel mensen op de hoogte waren en het geroddel niet stopte.

De moeder zal in een incestzaak vaak minder aandringen op een gerechtelijke vervolging. In de zaak Felix S verklaart de moeder, die reeds lange tijd op de hoogte is van hetgeen haar man haar dochter aandoet, het volgende: “Ik wilde geen klacht doen om reden voor den naam van mijne familie.” [280] De vrees voor schandaal was hier uiteraard heel groot.

 

Ik wil hier even stil staan bij de vraag of gehuwde vrouwen de feiten aan hun echtgenoot vertellen en of deze ook verhoord wordt tijdens het onderzoek. Er zijn slechts 11 slachtoffers die reeds gehuwd zijn. In negen gevallen weet ik hoegenaamd niet of de vrouw het aan haar echtgenoot verteld heeft. De echtgenoot wordt op geen enkel moment in het dossier aan het woord gelaten, dus ik veronderstel dat de vrouw het hem niet gezegd heeft. In drie dossiers horen we de echtgenoot van het slachtoffer wel. De zaken Felix VDW en Joseph VI vertonen op dit vlak grote gelijkenissen. Dader en slachtoffer wonen beiden in hetzelfde gebouw, zij het wel op een andere verdieping. De twee vrouwen hebben het onmiddellijk verteld aan hun man bij zijn thuiskomst van het werk. Beiden worden dan ook ondervraagd en ze bevestigen de verklaring van hun vrouw. De echtgenoot van het slachtoffer uit de zaak Felix VDW verklaart verbouwereerd dat zijn vrouw acht maanden zwanger is en hij wil dan ook een streng onderzoek.[281] Wanneer de echtgenoot van het slachtoffer uit de zaak Joseph VI zijn verklaring aflegt, wordt duidelijk dat hij het heft in eigen handen heeft genomen aangezien hij onmiddellijk naar de verdachte is toegegaan om hem met de feiten te confronteren. De echtgenoot verklaart: “En rentrant le soir à la maison, j’ai trouvé ma femme en pleurs. Ma femme m’a tout raconté. (…) Il m’a répondu que ma femme était une putain et que c’était elle même qui le lui avait demandé.”[282] Ook in de zaak Pieter F wordt de man van het slachtoffer aan het woord gelaten. Dit omwille van een specifieke reden, namelijk het feit dat zijn vrouw krankzinnig is. Hij verklaart: “Sedert ongeveer een half jaar is mijne vrouw onderhevig aan zinsverbijstering en dit ten gevolge van een kinderbed. (…) Wat er voorgevallen is, weet ik niet, maar mijne vrouw is voor hare daden niet verantwoordelijk en het is gemeen van dien persoon daarvan misbruik te maken.”[283]

De drie echtgenoten lijken aangedaan door hetgeen hun vrouw is overkomen en ze eisen ook alledrie dat het onderzoek streng gevoerd wordt.

 

Wanneer het slachtoffer besluit klacht in te dienen of wanneer de zaak op een andere manier aan het rollen gaat, moet het slachtoffer haar versie van de feiten vertellen. Haar getuigenis vormt dan zowat de leidraad voor het verder onderzoek want zij geeft aan wie de dader is, waar en wanneer het gebeurd is, of er getuigen zijn en allerlei andere inlichtingen. We mogen echter niet vergeten dat ook het slachtoffer wegens een schaamtegevoel de feiten vermoedelijk niet altijd even waarheidsgetrouw verhaalt. Misschien verklaart ze dat de betichte gepoogd heeft haar te verkrachten, maar er niet in geslaagd is omdat ze zich goed heeft kunnen verweren terwijl hij in werkelijkheid misschien wel zijn daden ‘succesvol’ heeft uitgevoerd. Er bestaat dus met andere woorden steeds een kans dat het slachtoffer de feiten minimaliseert omdat ze zich te beschaamd voelt over hetgeen haar is overkomen. Dit gegeven is voor de historische onderzoeker echter moeilijk te verifiëren. Soms vindt men er wel sporen van terug. Ik wil hier dan ook de zaak Henri VN uit 1890 kort aanhalen.[284] Het slachtoffer Joanna H verklaart aanvankelijk: “(…) Als ik mij halfweg de dijk bevond, nam een persoon zonder iets te zeggen mij van achteren vast. Zijnen arm rond mijnen hals slagende worp hij mij in het kreupelhout. Hij ging op mij liggen, hield zijn hand voor mijnen mond om mij het schreeuwen te beletten en verkrachtte mij. Hij deed mij zeer. (…) Daarna liep hij weg.” Het meisje van elf jaar dat het slachtoffer vergezelde, vertelt echter iets meer: “(…) Na dien eersten aanval, schreeuwde Joanna H en de jongen zegde haar nog: ‘Als gij niet zwijgt, gooi ik u nog eens neer.’ Hij deed zulks ook en ging opnieuw op haar liggen.” De onderzoeksrechter roept dan ook Joanna terug en confronteert haar met de verklaring van het meisje. Zij verklaart dan eveneens: “Inderdaad de jongen heeft mij twee keeren tegen den grond geworpen en hij is tweemaal op mij gaan liggen. (…)” Uit deze zaak blijkt dus dat het slachtoffer de feiten wel wou aanklagen, maar slechts een deel van het verhaal vertelde. Ze voelde zich wellicht te beschaamd om toe te geven dat de dader in kwestie twee keer misbruik van haar heeft gemaakt.

 

Ik moet hier de opmerking maken dat geen enkel slachtoffer letterlijk verklaart dat ze zich beschaamd voelt over hetgeen haar is overkomen. Dit is in tegenspraak met de bevindingen van Geoffroy Le Clercq die vaststelde dat elk slachtoffer van de 30 dossiers die hij heeft onderzocht over schaamte sprak. Stefie Herman vond vier getuigenissen terug van slachtoffers die het woord schaamte hebben uitgesproken. Onrechtstreeks kan ik echter wel vaststellen dat de slachtoffers geregeld overvallen worden door een schaamtegevoel. In de dossiers die ik bestudeerd heb, verklaart het slachtoffer heel vaak dat ze aanvankelijk geen klacht durfde indienen. Dit kan in verband worden gebracht met een schaamtegevoel. We kunnen ons nu de vraag stellen waarom de slachtoffers van seksueel geweld zich zo beschaamd voelen. We moeten dit kaderen in de dominerende tijdsgeest, met name de burgerlijke seksuele moraal en de invloed van het katholieke geloof. Over het misdrijf praten, betekent evenveel als toegeven dat men met ‘onreine’ zaken in contact is gekomen. Seksuele betrekkingen werden bovendien enkel ‘getolereerd’ in het kader van een huwelijk. Het was voor jonge vrouwen helemaal niet evident om toe te geven dat ze slachtoffer waren geweest van seksueel geweld. Het betekende dat ze ‘getekend’ waren voor hun leven. Ze moesten toegeven dat ze geen maagd meer waren en moesten voor de rest van hun leven met deze ‘schande’ verder leven.

 

Naast het schaamtegevoel zijn er echter nog heel wat andere redenen waardoor het slachtoffer kan besluiten de lippen op elkaar te houden. Ik heb reeds aangehaald dat getuigen heel belangrijk zijn als het slachtoffer haar klacht kracht wil bij zetten. Wanneer deze getuigen ontbreken, zal het slachtoffer vaak beslissen geen klacht in te dienen omdat ze vreest niet geloofd te zullen worden. Dit heeft ook te maken met het feit dat wanneer ze het proces verliest, zelf moet opdraaien voor de gerechtskosten. Een andere reden is dat er vaak een infrajudiciële oplossing wordt uitgewerkt. Het gerecht wordt in deze zaken waarschijnlijk niet echt betrouwbaar bevonden. Men wil de zaak liever volgens de eigen normen en waarden tot een goed einde brengen. Men mag ook niet vergeten dat een veroordeling van de betichte zware economische gevolgen heeft voor de familie van de veroordeelde. Wanneer de verdachte als vader of zoon de nor in moet, betekent dit voor zijn gezin of familie het verlies van een loon. Een loon dat vaak heel hard nodig is om te kunnen overleven. De uitzichtloze situatie waar de familie van de veroordeelde zich in bevindt, wordt soms verwoord in een brief aan de onderzoeksrechter met de bedoeling de straf op te heffen. In de zaak Joseph S uit 1913 vond ik zo een brief terug die door de advocaat van de betichte is geschreven: “(…) Elle est mère de deux enfants. (…) C’était son mari qui s’occupait complètement des affaires du travail de la boulangerie, des clients etc… et maintenant tout est abandonné à elle seule et elle ne sait comment en sortir de cette triste situation car elle voit la ruine devant elle. (…)” [285] In de zaak Jaak S vond ik ook een brief terug van de zoon van de betichte om de vrijlating van zijn vader te bekomen. Hij schrijft onder andere:‘‘(…) Voila de longs mois que ce vieillard que nous aimons malgré tout, est absent de la maison. Son absence nous cause un préjudice moral et matériel dont nous apercevons les ravages au fur (…) Le moral de ma pauvre soeur en est affecté au point que je crains quelquefois le pire. (…)’’[286] Opvallend is wel dat zowel Joseph als Jaak tot de middenklasse behoren. Het materieel deficit waarover de personen in deze brieven schrijven, zal dus nog behoorlijk beperkt zijn. In zaken waar de betichte werkelijk tot de lage sociale klasse behoort, zal het gezin in een meer benarde situatie terecht komen. In deze gevallen zal de familie echter geen advocaat kunnen aanspreken om een brief te schrijven en zelf in de pen kruipen wordt bemoeilijkt door de lage scholingsgraad.

Het slachtoffer en haar familie weten wat de mogelijke gevolgen zijn van het opstarten van een gerechtelijk onderzoek. Wanneer tussen de familie van de dader en van het slachtoffer een zekere band bestaat, zullen zij het onrecht dat het slachtoffer is aangedaan op een andere manier proberen recht te zetten.

Tenslotte wil ik ook vermelden dat een infrajudiciële conflictoplossing zich vaker zal voordoen wanneer de betichte een hooggeplaatst figuur is. Hij heeft immers de middelen om een regeling uit te werken en hij is ook in staat om meer druk uit te oefenen op het slachtoffer en haar familie. Dit wordt bevestigd door het feit dat er slechts 5 op 54 betichten tot een hogere klasse van de samenleving behoren.

 

§ 2. De omgeving veroordeelt of beschermt

 

2.1. De vrees voor een schandaal

 

De omgeving is er zich van bewust dat een zaak in verband met seksueel geweld een schandaal kan uitlokken. Men doet er alles aan om niet met dat schandaal geassocieerd te worden. Dit heeft in een aantal gevallen economische gevolgen voor de betrokkenen.

De zaak Louis M behelst een incestzaak.[287] Het dienstmeisje Theresia is al verschillende malen aangerand door haar vader. Ze durft de feiten niet naar buiten te brengen, maar uiteindelijk vertelt ze het haar bazin en zo is het hek van de dam. Theresia heeft echter wel haar werk verloren door de zaak bekend te maken. Ze verklaart: “(…) Deze laatste tijden heb ik gedurende twee maanden gewerkt bij madame (…). Ik heb daar moeten weggaan als madame vernomen heeft wat er gebeurd was met mijnen vader en als ik dacht dat ik van hem groot ging.” De vrouw waar Theresia in dienst was, spreekt met veel lof over het meisje dat heel goed werkt en zeer rustig is. Ze verklaart eveneens dat Theresia haar alles verteld heeft en daarop besloot ze: “Je ne pouvais plus la garder chez moi.” Ondanks het feit dat de werkgeefster aan de zijde van het slachtoffer staat, kan ze zich toch niet veroorloven in aanraking te komen met zo een delicate zaak.

 

Het is uiteraard niet enkel het slachtoffer die haar job riskeert wanneer het seksueel geweld uit de anonimiteit geraakt. In de zaak Jozef C is de betichte een hotelbediende, meer bepaald een ober. Hij is gedurende één jaar bij dezelfde werkgever in dienst geweest. Deze verklaart dat hij nooit te klagen heeft gehad over Jozef. Toch besluit ook hij: “(…) Ik heb hem weggezonden tengevolge van een geval dat hij gehad heeft met een meisje in zijne woning.” [288] Het ‘geval’ waarover deze man spreekt, is wel degelijk een aanranding van de eerbaarheid.

 

We kunnen dus besluiten dat werkgevers niet in aanraking willen komen met zedendelicten zoals seksueel geweld. Ook al staan ze aan de zijde van dader of slachtoffer, toch verplichten ze hun de koffers te pakken. Dit gegeven impliceert dat heel wat slachtoffers zullen afzien  van het indienen van een klacht omwille van financiële overwegingen. Dit moet nog extra geproblematiseerd worden wanneer de betichte tevens de werkgever is van het slachtoffer. Wanneer een dienstmeisje klacht indient tegen haar werkgever omwille van seksueel geweld, zit zij onmiddellijk zonder werk. Met dit in het achterhoofd en wellicht ook onder druk van haar familie zal de vrouw de feiten vaak niet ter kennis brengen aan de justitie.

 

De vrees voor een schandaal kan mensen er zelfs toe aanzetten te verhuizen. In de zaak Felix S uit 1916 heeft de dochter reeds twee keer klacht ingediend tegen haar vader. Ze heeft ze telkenmale terug ingetrokken. Niettemin is de gemeenschap waarin ze leven wel op de hoogte gebracht van de feiten door het gerechtelijk onderzoek. Nadat het slachtoffer haar klacht terug heeft ingetrokken, blijkt het volgende de enige oplossing te zijn: “Om de opspraak te vermijden, zijn wij dan naar Hoboken komen wonen.” [289] Een duidelijke uiting van het feit dat men niet wil dat het hele dorp blijft roddelen over de feiten. Ze hopen met een schone lei te herbeginnen in een andere gemeenschap.

 

2.2. De mannelijke solidariteit

 

In sommige dossiers kan men duidelijk vaststellen dat er een soort solidariteit bestaat tussen een aantal leden van de gemeenschap met de achterliggende bedoeling de betichte in bescherming te nemen. Deze bescherming kan zich in uiteenlopende vormen uiten. Het is mogelijk dat de bevolking zich passief verzet tijdens het onderzoek. De ondervraagden verklaren dat ze niets van de feiten afweten terwijl ze er wel informatie over hebben, maar deze niet prijs geven. Deze vorm van bescherming is voor de historische onderzoeker vaak moeilijk te ontmaskeren. Een andere mogelijkheid is het afleggen van een valse verklaring. Ook dit kan alleen maar aan de oppervlakte komen in bepaalde situaties zoals wanneer de verdachte bekent of wanneer er voldoende andere getuigenissen voor handen zijn waaruit blijkt dat deze persoon liegt. Tenslotte kan men ook kwaad spreken over het slachtoffer terwijl de betichte opgehemeld wordt. Dit kan zowel in een mondelinge verklaring gebeuren als door een brief naar de onderzoeksrechter te schrijven. De brieven die door de burgemeester geschreven zijn, laat ik hier buiten overweging aangezien dit meestal niet spontaan gebeurde, maar wel op vraag van de onderzoeksrechter.

Het is opmerkelijk dat het meestal mannen zijn die de betichte een hand boven het hoofd houden waardoor men dus gewag kan maken van een mannelijke solidariteit.

 

In de zaak Pieter F heb ik een vorm van passief verzet ontdekt.[290] De vriend van Pieter verklaart “(…) Onderweg ontmoetten wij eene vrouw die Pieter aansprak. Daar ik dacht dat zij elkander kenden, heb ik mij verwijderd. (…) Ik heb niets van de feiten gezien.” Dit klopt echter niet met de verklaring van de politieman die de samenscholing heeft opgemerkt. In zijn verslag meldt hij immers dat de bedoelde vriend zich een beetje verder op een heuveltje bevond en dat hij ‘uitzicht’ had op Pieter en het slachtoffer die in het gras lagen. De politieman merkt dan ook met betrekking tot de verklaring van de getuige het volgende op: “Zijne verklaring schijnt ons hoegenaamd niet rechtzinnig.”

Valse verklaringen, het toekennen van een positief profiel aan de betichte en het demoniseren van het slachtoffer duiken regelmatig op in de dossiers en getuigen vaak van een onderlinge mannelijke verstandhouding.

In de zaak Joseph S neemt de vriend van de betichte, Petrus, Joseph duidelijk in bescherming.[291] Volgens het slachtoffer was Petrus in de bakkerij toen ze terug van boodschappen kwam. Wanneer Louisa in de keuken is, volgt Joseph haar en valt haar daar lastig. Als ze later naar boven gaat, volgt Joseph haar terug en verkracht haar. Petrus houdt echter staande dat hij de meid niet in de bakkerij heeft zien binnenkomen. Verder verklaart hij ook nog: “Ik heb Joseph S geen vijf minuten gemist, zelfs geenen minuut.” Hij stelt verder nog dat Joseph dronken was. De betichte is nogal wisselvallig in zijn verklaringen, maar uiteindelijk geeft hij toe dat hij wel naar boven is gegaan en dat hij de meid in een dronken bui misschien iets heeft aangedaan. Petrus had met zijn verklaring dus duidelijk tot doel zijn vriend te beschermen.

 

Naast het afleggen van een valse getuigenis, is het ook mogelijk dat men het imago van de betichte gaat oppoetsen of het slachtoffer als een niet te vertrouwen persoon afschildert.

Ik wil even stilstaan bij de zaak Jaak S.[292] Naar aanleiding van de feiten die Jaak ten laste worden gelegd, worden de inwoners van Brasschaat ‘verplicht’ partij te kiezen voor dader of slachtoffer. Ik wil hier kijken naar de solidariteit met de dader en in een onderstaand punt wil ik de solidariteit met het slachtoffer onder de loep nemen. Ik heb reeds vermeld dat 61 mensen een petitie ondertekenen om duidelijk te maken dat de betichte volkomen ongevaarlijk is. Ongeveer drie vierden van de ondertekenaars zijn mannen. De onderzoeksrechter ondervraagt zes getuigen. Vijf van de zes zijn vrouwen en spreken kwaad over de betichte (ut infra). Er wordt ook één man ondervraagd en deze verklaart: “Nooit heb ik gezien dat hij de vrouwen lastig viel. Hij was ook zuinig in zijn spreken.” Verder zijn er ook nog twee mannen die verklaren dat ze nooit geen klachten vernomen hebben over Jaak S.

Uit dit dossier ben ik geneigd te concluderen dat heel wat mannelijke inwoners van Brasschaat sympathiseerden met de betichte.

 

In de zaak Petrus G uit 1916 wordt Petrus ervan beticht twee dienstmeisjes aangerand te hebben. Het dienstmeisje Helena is nog geen 16 jaar. Margaretha is dat wel reeds. Om de betichte te beschermen tegen een eventuele veroordeling, ontvangt de onderzoeksrechter een brief van het café “De Waterrat” waarin staat dat Helena “eene doortrapt slecht meisje is”.[293] Er wordt niet verder gespecificeerd wie de brief heeft geschreven, maar het gaat wellicht om de eigenaar of eigenares en de stamgasten van het café waar de betichte ook regelmatig over de vloer komt. Petrus is een bootjesroeier en ik veronderstel dat het café “De Waterrat” zich niet ver van zijn werkplaats bevindt.

 

Deze beschermende houding van de mannelijke bevolking illustreert heel duidelijk dat het slachtoffer een groot risico loopt door (een deel van) de gemeenschap uitgesloten te worden wanneer zij klacht indient. Deze factor zal er vaak voor gezorgd hebben dat een slachtoffer van seksueel geweld de lippen stijf op elkaar houdt.

 

Ik wil hier nog opmerken dat de mannelijke ‘solidariteit’ soms afgedwongen kan worden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de dader de getuige bedreigt in de zin van ‘als je niet zegt dat het zus en zo is gegaan, dan…’. Dit was duidelijk het geval in de zaak Jozef Maria J. Louis V verklaart eerst dat hij de betichte niet kent. Aan zijn zus verklaart hij echter dat hij wel weet wie het is, maar dat de betichte hem ermee bedreigd heeft hem kapot te maken wanneer hij iets zou zeggen. Het geweten van Louis V lijkt toch door te wegen want uiteindelijk verklaart hij: “(…) Ik zal u de waarheid zeggen, maar ik heb het eerst niet durven doen daar J Joseph mij met zijn mes wel in ’t lijf zou durven steken.” [294]

 

We kunnen ons de vraag stellen of er bepaalde voorwaarden aan een spontane mannelijke  solidariteit verbonden zijn. Geoffroy Le Clercq heeft in zijn onderzoek vastgesteld dat de mannelijke verstandhouding zich enkel voordoet wanneer de verdachte een goede reputatie heeft. De solidariteit wordt nog versterkt wanneer het seksueel geweld gepleegd is door een jonge en ongehuwde man op een vrouw uit ongeveer dezelfde leeftijdscategorie die ook ongehuwd is en uit een bescheiden sociaal milieu komt.[295] Wanneer een zaak aan deze kenmerken voldoet, zou het ‘schokeffect’ en de immoraliteit van het seksueel geweld een duik nemen. Deze zaken zouden dan in schril contrast staan met dossiers waarbij de dader aan de rand van de samenleving leeft en wanneer hij kinderen, oudere vrouwen of mannen als slachtoffer uitkiest. 

Het lijkt mij niet relevant deze onderzoekspiste te hanteren wanneer er sprake is van een vriendschapsrelatie tussen de betichte en degene die hem in bescherming neemt. Dit is het geval in de zaken Joseph S en Pieter F. Ook in de zaak Petrus G is het niet zozeer de criteria die Le Clercq vooropstelt die de stamgasten en eigenaar van een café ertoe gedreven hebben de brief te schrijven. Het feit dat de betichte een goede klant is en heel wat kennissen heeft, was wellicht de belangrijkste drijfveer voor het schrijven van de brief.

Ik heb slechts één zaak teruggevonden waar er sprake is van een mannelijke solidariteit die de vriendschapssolidariteit overstijgt, met name de zaak Jaak S. Jaak is 63 jaar en daarmee is hij de oudste betichte die ik in de bestudeerde dossiers teruggevonden heb. Het slachtoffer, Maria, is slechts 17 jaar. Jaak is een stukadoor en bezit een hof waaruit hij allerlei goederen verkoopt waardoor hij bemiddeld is. Op het inlichtingenblad staat dat hij katholiek is en dat zijn gedrag tamelijk is. Hij is nog nooit veroordeeld geweest.

Jaak kon op heel wat bescherming van de mannelijke inwoners van Brasschaat rekenen. Het feit dat hij nog nooit veroordeeld is en dat zijn reputatie behoorlijk goed is, zal daar wel een rol in hebben gespeeld. Opvallend is echter wel de leeftijd van de betichte. Het gaat hier helemaal niet om een jongeman die omwille van de huwelijksstrategieën van zijn familie lang moet wachten op de komst van zijn meisje. Het gaat hier om een weduwenaar die reeds twee volwassen kinderen heeft opgevoed. De mannelijke verstandhouding doet zich blijkbaar dus ook voor in andere omstandigheden. Misschien had Jaak juist omwille van zijn ouderdom en omwille van het feit dat hij een belangrijke functie vervulde voor zijn omgeving, namelijk leverancier van vers fruit en groenten, een groot aanzien. Het slachtoffer Maria zit duidelijk niet in dezelfde leeftijdscategorie als de dader. Ze is wel van eenvoudige komaf.

 

In een aantal gevallen is er duidelijk sprake van een grote weerzin ten opzichte van de daden van de betichte. In deze zaken is een mannelijke verstandhouding dan ook uitgesloten.

In de zaak Armand S uit 1927 kunnen we een duidelijke afkeer voor de daden van de betichte vaststellen.[296] Deze afkeer vloeit voort uit het feit dat het slachtoffer reeds 69 jaar is terwijl de betichte nog maar 19 jaar is. De weerzin voor de daden van Armand worden in deze zaak geuit door de onderzoeksrechter. Deze stelt: “Aangezien de feiten van zulkdanig abnormalen aard zijn dat zij door zichzelf uitwijzen dat de geestestoestand van den dader abnormaal is (…)” Er wordt dan ook bevolen de betichte te onderwerpen aan een medisch en psychiatrisch onderzoek. Hij wordt echter verantwoordelijk voor zijn daden geacht. In dit dossier is er geen plaats voor een mannelijke solidariteit.

 

Er zijn acht dossiers waar de verdachte tevens de vader is van het slachtoffer.[297] Wanneer het dossier handelt over een incestzaak kan men met betrekking tot de mannelijke verstandhouding twee denkpistes bewandelen. Enerzijds is het mogelijk dat de gemeenschap het heel schandalig vindt dat een vader seksueel misbruik maakt van zijn dochter waardoor niemand hem in bescherming wil nemen. Anderzijds kan het ook zijn dat men niet zozeer de vader viseert als wel het slachtoffer aangezien zij het ‘lef’ heeft haar eigen vader te beschuldigen. We mogen immers niet uit het oog verliezen dat het in vraag stellen van de positie en de goede bedoelingen van het gezinshoofd niet altijd op veel appreciatie kon rekenen. De reeds geciteerde getuigenis van de tante van het slachtoffer in de zaak Adolf C illustreert dit heel duidelijk: “Ik geloof dat men in zulk geval iemand zou moeten betrappen op heterdaad vooraleer men aan de plichtigheid kan gelooven.” [298] Bij het bestuderen van de acht dossiers valt niettemin onmiddellijk op dat er weinig sprake is van een mannelijke verstandhouding. In de zaak Louis M krijgt het slachtoffer echter wel veel tegenwind van haar broers en zussen. Ze verklaart dan ook: “Sinds ik de waarheid gesproken heb van vader, ben ik vijand van bijna gansch mijne familie geworden.” In de zaak Jan Baptist DL kan de betichte ook rekenen op de steun van een man die verklaart: “Hij was steeds een werkman die goed oppaste, nooit was hij dronken. Hij mishandelde nooit zijne kinderen. (…)” Tenslotte zijn er ook in de zaak Alfons V uit 1930 heel wat mannen die de nadruk leggen op het onzedelijk gedrag van het slachtoffer.

In geval van incest blijkt er dus niet vlug een mannelijke verstandhouding te ontstaan, hoewel er wel een aantal uitzonderingen zijn.

 

2.3. De vrouwelijke solidariteit

 

Bij het bestuderen van de wijze waarop de justitie wordt ingelicht, heb ik reeds vermeld dat de moeder van het slachtoffer zich vaak bekommert over hetgeen haar kind is overkomen. In een aantal gevallen is het dan ook de moeder die klacht indient. Vaak zien we ook dat de moeder het slachtoffer vergezelt naar het politiebureel om haar bij te staan. De vrouwelijke solidariteit uit zich dus in de eerste plaats in een hechte relatie tussen moeder en dochter.

Dat het voor de moeder soms ook een moeilijke opdracht is haar kind over de feiten uit te horen, blijkt uit de zaak Frans S uit 1910.[299] De moeder verklaart: “Ik als moeder was zoodanig aangedaan dat ik niet in staat was mijn kind te ondervragen en ik heb den moed niet gehad haar er nog over te spreken.” De moeder schuift deze lastige taak dan ook door naar een buurvrouw die de jonge vrouw uitvraagt.

 

In de zaak Jaak S heb ik zowel een mannelijke als een vrouwelijke solidariteit opgemerkt.[300] Ik wil het hier hebben over de manier waarop verscheidene vrouwen het slachtoffer steunen in haar verklaring. Ik heb reeds vermeld dat naar aanleiding van de klacht van Maria R nog twee andere zedendelicten aan de oppervlakte komen. Naast deze drie personen participeren ook nog andere vrouwen in het beschuldigen van de betichte. Ik zet de getuigenissen hier even op een rijtje: “Eens heeft Jaak S mij bij de borst willen nemen.(…) Ik wist al lang door het links en rechts te hooren vertellen dat het een vuilen vent was en mijne kinderen dierven er alleen niet naartoe gaan.”, “Hij zegde mij eerst dat hij mij vijf frank zou gegeven hebben en al het fruit van zijnen hof om met mij een half uur zijn goesting te mogen doen. (…)”, “(…) Ik ging er bijna nooit omdat ik wist dat het eene slechte kerel was.” en “(…) Hij vroeg mij eenen anderen keer terug te komen. Hij zei dat op zoo eene aardige manier dat ik nooit meer wou terug gaan.”

Het is duidelijk dat een aantal vrouwen van Brasschaat de kans niet laten liggen om hun slechte ervaringen met en hun wantrouwen tegenover de betichte te uiten. Ze wisten wellicht ook dat hun verklaringen van belang waren aangezien niemand het seksueel geweld dat de klaagster Maria was aangedaan, kon bevestigen. De betichte Jaak reageert furieus op al deze beschuldigingen en werpt de veronderstelling op dat het om een complot gaat. Eén van de getuigen repliceert op de ontkenningen van de betichte met de volgende veelzeggende uitspraak: “Ik kom hier niet voor mijn plezier en ik kom hier niet voor te liegen. Ik kom hier om de waarheid te zeggen.”

 

§ 3. Conclusie

 

In dit hoofdstuk heb ik getracht een blik te werpen op de manier waarop een samenleving omgaat met seksueel geweld. De dader blijkt heel vaak weinig schuldgevoelens over te houden aan het geweld dat hij gepleegd heeft. Wanneer men voor de rechter verschijnt, zal men uiteraard het misdrijf pogen te ‘rechtvaardigen’ en medelijden proberen op te wekken, maar naar het slachtoffer toe is er vaak een groot onbegrip voor de schade die veroorzaakt werd. Het slachtoffer kan zich daarentegen vernederd voelen waardoor ze misschien besluit geen aangifte te doen. Er zijn ook andere motieven die het slachtoffer kunnen doen afzien van de stap naar de juridische autoriteiten. Financiële overwegingen en een wantrouwen tegenover de politie zullen vaak een cruciale rol spelen. Wanneer het slachtoffer toch klacht indient, kan men de vraag stellen of zij wel de volledige waarheid vertelt en de feiten niet minimaliseert. Een aantal slachtoffers zullen daarentegen helemaal niet overvallen worden door een schaamtegevoel en twijfelen dan ook geen seconde aan hun stap naar de juridische autoriteiten.

De omgeving wordt klaarblijkelijk niet graag geassocieerd met zedenzaken zoals seksueel geweld. Er bestaat een wijdverspreide vrees voor ‘opspraak’. Dit kan leiden tot naakte ontslagen en zelfs tot het ontvluchten van de vertrouwde omgeving.

In een aantal zaken blijkt er een mannelijke solidariteit aanwezig te zijn met het doel de betichte in bescherming te nemen. Passief verzet tijdens het onderzoek, valse verklaringen, kwaad spreken over het slachtoffer en lovende woorden voor de betichte zijn vaak gehanteerde strategieën. De beschermende hand zal in vele gevallen uitgestoken worden door vrienden of kennissen van de betichte. Bij ‘weerzinwekkende’ seksuele gewelddaden is er geen plaats voor mannelijke solidariteit. De tolerantie tegenover seksueel geweld is in deze zaken veel kleiner. Naast een mannelijke solidariteit kunnen we ook regelmatig gewag maken van een vrouwelijke solidariteit. Deze uit zich in de eerste plaats in een hechte relatie tussen moeder en dochter. Soms zullen ook andere vrouwen het slachtoffer bijstaan in de strijd om rechtvaardigheid.

 

In een volgend hoofdstuk tenslotte wil ik de gerechtelijke strafdossiers nogmaals onder de loep nemen om na te gaan op welke manier de mensen die in de dossiers aan het woord worden gelaten, seksualiteit beleven en er betekenis aan verlenen.

 

 

Hoofdstuk VII: Seksualiteitsbelevingen

 

§ 1. Inleiding

 

In dit laatste hoofdstuk wil ik even stilstaan bij de seksualiteitsbelevingen van de lagere sociale klasse in de periode 1890-1930. Het is belangrijk hierbij op te merken dat de glimpen die ik daarvan opvang, gebaseerd zijn op gerechtelijke strafdossiers. De combinatie van een intiem onderwerp zoals seksualiteitsbeleving en gerechtelijke bronnen kan uiteraard geproblematiseerd worden. Gerechtelijke bronnen zijn “juridisch besmet” (de term is van Carlo Ginzburg). Het gaat immers om bronnen die door de overheid zijn gecreëerd met de bedoeling repressief op te treden tegen seksueel geweld. Als historische onderzoeker moet je echter met deze beperking leren omgaan. Met betrekking tot de seksualiteitsbeleving zijn er immers weinig andere bronnen voor handen. Ik heb reeds opgemerkt dat de arbeidende klasse wel andere dingen aan het hoofd had dan al haar bedenkingen in verband met seksualiteit aan dagboeken of brieven toe te vertrouwen. Bovendien valt al vlug op dat gerechtelijke bronnen veel meer zijn dan alleen maar  uitvloeisels van een strafrechtelijke vervolging. Anne-Marie Sohn verwoordt het belang van deze bronnen als volgt: “Elle fouille la vie privée des inculpés, des victimes et des témoins, mais elle les laisse aussi s’exprimer. Elle enregistre leurs digressions, leurs éclats et leurs plaintes, jalouses ou vindicatives.(…)” [301]

 

Het wetenschappelijk onderzoek naar de seksualiteitsbeleving kan de laatste tijd op heel wat belangstelling rekenen. Liesbet Stevens heeft zich over dit onderwerp gebogen, maar dan vooral vanuit het perspectief van de wetgever. Het is de grote verdienste van Anne-Marie Sohn en Julie Carlier geweest om aan te tonen dat gerechtelijke bronnen ook een belangrijke rol kunnen spelen bij het bestuderen van de seksualiteitsbeleving en dan voornamelijk die van de lagere sociale klasse.

Bij het doornemen van de strafdossiers merkte ik geregeld op dat we soms heel letterlijk, maar soms ook tussen de regels van een getuigenis door sporen kunnen traceren van de manier waarop de betrokkenen betekenis geven aan seksualiteit. Het gaat hier echter niet om dé seksualiteitsbeleving, maar wel om een aantal individuele uitingen omtrent seksualiteit. Het zijn deze bevindingen die ik hier beknopt wil weergeven.

 

§ 2. Woordgebruik

 

Inzake de woorden die de betrokkenen gebruiken om de geslachtsdelen en seksuele betrekkingen aan te duiden, moeten we heel omzichtig omspringen. Wanneer we dit niet zouden doen, negeren we in feite de tussenkomst van een bepaald figuur, met name de griffier. Hij is degene die de verklaringen van de getuigen op papier moet zetten. We kunnen ons afvragen of dat altijd even correct en letterlijk gebeurt. In vele gevallen worden de dialectwoorden van een spreektaal ‘omgevormd’ tot of ‘vertaald’ in correcte Nederlandse schrijftaal. Ook Julie Carlier stelt dat de grens tussen een authentiek en getransformeerd discours moeilijk te trekken is.[302] Naast een eventuele vertekening van de woordenschat als gevolg van de tussenkomst van de griffier, is het ook mogelijk dat mensen die in aanraking komen met het gerecht hun eigen taal ‘camoufleren’. Dialectische uitdrukkingen zullen vaak plaats ruimen voor een meer algemeen discours. Voorwaarde hierbij is echter wel dat de ondervraagden dit discours kennen, ook al gebruiken ze het niet in hun normale omgangstaal.

 

In de dossiers die ik bestudeerd heb, worden heel vaak de termen ‘vrouwelijkheid’ en ‘mannelijkheid’ gebruikt om naar de respectieve geslachtsorganen te refereren. Ik denk evenwel dat dit eerder een standaardformule is die de griffier telkens opnieuw hanteerde. In sommige verklaringen horen we waarschijnlijk dan wel weer de terminologie zoals deze door de getuigen gehanteerd werd. Het volks taalgebruik wordt dus niet altijd geschuwd of geëlimineerd. Voor de mannelijke geslachtsdelen gebruikt men geregeld ook: ‘affaires’, ‘ding’ en ‘fluitje’. Voor de vrouwelijke delen lijkt de diversiteit geringer: één keer sprak men van ‘pissemuis’ en een paar keer gebruikte men ‘dingen’. Voor de seksuele betrekkingen zelf wordt heel vaak het woord ‘gebruiken’ gehanteerd. Op de gendergeladenheid van dit begrip kom ik later nog terug. Ook de woorden ‘vleeschelijke betrekkingen’ of ‘zijn goesting doen’ gebruikt men hier en daar. Wanneer het gaat om aanranding van de eerbaarheid spreekt men veeleer van ‘fikfakkerij’.

 

Een grote invloed van de katholieke moraal op de dagdagelijkse seksualiteitsbeleving heb ik nergens kunnen traceren. Seks en zondebesef worden nergens duidelijk met elkaar geassocieerd. Ook neutraal wetenschappelijk taalgebruik wordt niet gehanteerd. Wetenschappelijke begrippen als coïtus, penis of ejaculatie heb ik niet uit de mond van de getuigen gehoord. Julie Carlier stelt dit eveneens vast: “De geringe religieuze en wetenschappelijke termen vormen een indicatie van een mentaliteit die weinig geaffecteerd was door deze twee disciplinerende instituties.” [303] Ik wil hierbij nog opmerken dat het slachtoffer of de getuigen vaak zonder al te grote schroom verhalen wat er precies gebeurd is. Het slachtoffer vertelt met een vrij grote aandacht voor details wat haar is overkomen. Dit impliceert dat de mentaliteit van een groot deel van de ‘gewone mensen’ afwijkt van wat men stereotiep de burgerlijke preutsheid noemt. Het discours van de ondervraagden staat dan ook in fel contrast met de manier waarop de leidinggevende klasse die de strafwetten vastlegt, praat over seksueel getinte onderwerpen. Ik verwijs hier naar het dubbelzinnige taalgebruik, zoals “des actes obscènes”, van rechtsgeleerden en wetgever. In een aantal dossiers wordt echter wel het woord ‘schande’ gehanteerd. Zo verklaart het slachtoffer in de zaak Jozef DM: “Mijn vader valt me herhaaldelijk lastig met schandige voorstellen.” [304]

 

§ 3. Het burgerlijke voortplantingsdenken

 

De seksualiteitsbeleving in de periode 1890-1930 kunnen we onmogelijk loskoppelen van de zegen van het huwelijk en daarmee samenhangend het burgerlijke voortplantingsdenken. Op dit vlak lijkt de invloed van de burgerlijke seksuele moraal veel manifester. Om dit te illustreren wil ik de zaak Adhemar C uit 1891 aanhalen.[305] We hebben reeds gezien dat het slachtoffer Florentina bij haar oorspronkelijke verkrachter blijft in de hoop dat hij met haar zou trouwen. Hiermee heeft ze wellicht een betere sociaal-economische positie en een eerherstel op het oog. Florentina heeft tevens al een kind van haar aanrander gebaard waardoor de noodzaak om te huwen nog groter wordt. De moeder van Florentina is eveneens voorstander van een huwelijk. Ze verklaart: “Mijne dochter heeft mij altijd gezegd dat hij haar beloofde in haar eer te herstellen, dit wil zeggen, te trouwen.”  Wanneer Adhemar zijn belofte echter niet nakomt, confronteren zowel de moeder als Florentina hem met zijn vroegere belofte. Uit deze zaak blijkt duidelijk dat de bestraffing van de dader van seksueel geweld ondergeschikt is aan de eer van het slachtoffer. Een huwelijk is in feite ook een vorm van infrajudiciële conflictbemiddeling. De justitie wordt immers niet op de hoogte gebracht en de betrokken partijen zoeken zelf een manier om het onrecht dat is geschied recht te trekken.

Uit een aantal van de door mij bestudeerde dossiers is gebleken dat de ouders zich mengen in de partnerkeuze van hun kinderen. In de geseponeerde zaak Karel F lijken politieke tegenstellingen in de weg te staan waardoor de ouders van het slachtoffer geen fiat geven voor de relatie van hun dochter met Karel. De betichte Karel verklaart immers: “Ik denk dat de reden is dat mijn vader en ik liberaal zijn en hij katholiek.” [306] In de zaak Aron S is het de geloofsovertuiging van de ouders die maakt dat zij zich verzetten tegen de partnerkeuze van hun dochter. Rosa heeft een relatie met een christelijke jongen, terwijl de voorkeur van de ouders naar een Israëliet gaat. De ouders pogen dan ook hun dochter te doen huwen met Aron. Het slachtoffer verklaart: “(…) Daags nadien kwam Aron S terug en op uitdrukkelijk verzoek van mijn vader teekende ik een briefje waarop vermeld stond dat ik mij met S zou verloven.(…)” [307]

Uit deze twee voorbeelden blijkt dat het voornamelijk de vader was die zich bekommerde om de huwelijkstoekomst van zijn kind. Verzet tegen een huwelijk of het regelen van een huwelijk omwille van financiële overwegingen heb ik nergens teruggevonden. Nochtans kunnen we er van uit gaan dat deze factor ook van doorslaggevend belang is bij het ‘weggeven’ van dochter- of zoonlief.

 

§ 4. De angst voor een bevruchting

 

In alle dossiers die ik bestudeerd heb, heb ik slechts een heel gering aantal keren sporen teruggevonden van een anticonceptief gedrag. De weinig efficiënte coïtus interruptus is de enige vorm van anticonceptie die soms in de dossiers vermeld wordt. De toepassing van deze methode vinden we bijvoorbeeld terug in de zaak Victor VB. Het slachtoffer verklaart: “(…) stak, niettegenstaande mijnen tegenstand, zijne mannelijkheid in mijne vrouwelijkheid (…) Hij dreef zijn inzicht niet tot het uiterste want ik heb niets gevoeld.” [308] Andere voorbehoedsmiddelen zoals condoom of pessarium worden in mijn onderzoeksperiode slechts zelden reeds gebruikt. Het gebruik ervan heb ik dan ook nergens in de bestudeerde strafdossiers opgemerkt. Aangezien de coïtus interruptus de meest gebruikte methode was om het aantal zwangerschappen in te tomen, was het dus in grote mate de man die verantwoordelijk was voor het al dan niet slagen van de anticonceptie. Ook AM Sohn merkt dit op: “(…) les seuls moyens efficaces sont masculins (…)”.[309]

 

Ik veronderstel dat sommige daders niet echt bezorgd zijn over de eventuele gevolgen van hun seksuele daad. Een uitzonderlijk geval is de zaak Jan Baptiste DL uit 1913. De vader, die weduwnaar is, verwacht van zijn oudste dochter dat zij “als zijn vrouw dient”. Het slachtoffer verklaart: “Toen ik hem zegde dat ik bevrucht was, antwoordde hij: ‘Dat heb ik juist zoo gewild, dan zult gij met geene andere jongen gaan en de mijne blijven.” [310]

In de strijd om het slachtoffer aan te randen, is er niet altijd ruimte voor preventie. Ik moet hierbij wel opmerken dat wanneer de betichte ‘enkel’ de vrouwelijke geslachtsdelen aanraakt  een bevruchting sowieso onmogelijk is en dus niet geproblematiseerd wordt. Bovendien slagen de agressors er niet altijd in hun daad werkelijk tot het einde uit te voeren waardoor er eveneens geen vrees bestaat voor conceptie. De curatieve methode wordt geregeld geïnsinueerd. Dit kan ik opmaken uit het gegeven dat de betichte na de feiten soms meedeelt dat wanneer er iets van zou komen hij haar ‘iets’ zou geven. Zo verklaart Maria R het volgende: “Hij heeft 5 franken in mijne blouse gestoken en mij gezegd dat hij mij eene flesch zou geven indien mijne regels wegbleven.” [311]

 

De ‘oplossing’ voor een bevruchting wordt soms ook op andere terreinen gezocht. Zo verklaart het slachtoffer uit de zaak Frans M het volgende: “(…) Hij zegde dat hij niet had opgepast, maar dat hij met mij wel zou getrouwd zijn ingevallen er iets van voorts kwam.” [312]  Huwen wordt door de betichte hier dus niet uitgesloten. Deze mogelijke toekomstvisie zal ook dikwijls door de ouders van de dader voorgesteld worden aan het slachtoffer of haar familie in de hoop een gerechtelijke vervolging van hun zoon te vermijden. Dit is in dezelfde zaak Frans M ook het geval. Wanneer de moeder van het slachtoffer de familie van de betichte opzoekt, hoort zij het volgende: “Als hij er iets moest aan vuil gemaakt hebben, dan moet hij het maar door te trouwen weer proper maken (…)” [313] Het huwelijk wordt hier dus beschouwd als een manier om de ongewenste zwangerschap te normaliseren.

 

Voortbouwend op dit laatste citaat wil ik even stilstaan bij de terminologie die gebruikt wordt om een zwangerschap aan te duiden. De twee meest voorkomende uitdrukkingen zijn: “vol zitten” en “groot gaan”. Vooral de uitdrukking “vol zitten” duidt op de actieve rol van de man, zijn zaad, bij de bevruchting. De rol van de vrouw, de eicel, wordt geminimaliseerd. Wanneer de andere uitdrukking gebruikt wordt, verwijst men steeds naar de persoon die de zwangere toestand veroorzaakt heeft. Er wordt meestal gezegd: “ik ga groot van …”.

In het citaat uit het dossier Frans M wordt een metafoor gebruikt voor de eventuele zwangerschap. ‘Vuil’ verwijst terug naar de invloed van het mannelijk zaad op de toestand van de vrouw. Trouwen wordt hier beschouwd als een middel om deze ‘onreine’ situatie goed te maken.

 

§ 5. Het mannelijk “initiatiefrecht”

 

Het zogenaamde initiatiefrecht van de man komt heel duidelijk tot uiting in de zaak Joseph VI uit 1909. Terwijl het slachtoffer haar verklaring aflegt, valt de betichte Joseph binnen en stelt: “Un homme a le droit de demander et une femme peut refuser.” [314]

Dit kadert binnen de idee dat de vrouwelijke seksualiteitsbeleving passief is, terwijl de mannelijke seksualiteit daarvan de tegenpool vormt en als actief wordt gepercipieerd. Deze mentaliteit wordt bevestigd door het feit dat wanneer een vrouw verklaart dat ze seks heeft gehad met een persoon met haar toestemming, het heeft over het feit dat ze zich heeft laten gebruiken. Zo verklaart Victorina C: “Ik beken dat ik mij van mijn minnaar somtijds heb laten gebruiken.” [315] De term ‘gebruiken’ past dus in een mannelijk actor-perspectief terwijl de vrouw duidelijk als een passief seksueel wezen wordt opgevat. Ik heb ook reeds vermeld dat heel wat aanranders het slachtoffer eerst vragen haar te mogen gebruiken om vervolgens geen respect te tonen voor haar weigerend antwoord. Dit is eveneens heel tekenend voor het zogenaamde initiatiefrecht van de man. De man gaat er immers van uit dat een vrouw aanvankelijk steeds negatief reageert op bepaalde avances en dat hij dus het recht heeft aan te dringen.

 

Tenslotte wil ik nog opmerken dat het niet evident is om aan de hand van gerechtelijke strafdossiers inzake seksueel geweld te achterhalen of de dubbele seksuele moraal is doorgedrongen in alle geledingen van de samenleving. Dit heeft te maken met de aard van mijn bronnen. Het gaat om dossiers waarin vrouwen slachtoffer zijn van de seksueel getinte agressie van mannen. Een ondervertegenwoordiging van de vrouwelijke drift lijkt me dan ook heel normaal. Ook Julie Carlier besluit dat in gerechtelijke strafdossiers duidelijke sporen zijn van een dubbele moraal, maar dat dit genuanceerd moet worden, rekening houdend met de aard van de bronnen en de geringe verwijzingen in de dossiers die ze bestudeerd heeft naar vrouwelijk seksueel genot. Ze stelt:

“De globale betekenisconstructie die uit de verklaringen van de betrokkenen in mijn selectie van strafdossiers naar voren kwam was een visie op seks als een mannelijke driftige actie, waarvoor de man het initiatief nam, maar die eveneens gericht was op het vrouwelijke genot. Het eerste element sluit aan bij de burgerlijke dubbele moraal, maar de nadruk op de vrouw die wil genieten wijkt af van de verwaarlozing van het vrouwelijke genot in de burgerlijke seksuele ideologie.” [316]

 

§ 6. Conclusie

 

Na het bestuderen van de strafdossiers ben ik geneigd te concluderen dat de invloed van de burgerlijke seksuele moraal op het taalgebruik van de ondervraagden heel gering is. Zonder al te veel gene vertelt men openlijk wat er zich heeft afgespeeld. De invloed van de burgerlijke seksuele moraal en de daarmee samenhangende terughoudendheid om openlijk over seks te praten, zal misschien op andere slachtoffers wel gedrukt hebben. Deze slachtoffers zullen misschien meer geneigd zijn zich te nestelen in een stilzwijgen omwille van een groot schaamtegevoel dat ze overhouden aan het seksueel geweld. De invloed van het religieus en wetenschappelijk discours blijkt uit de bestudeerde strafdossiers klein te zijn.

Seksualiteit wordt door een aantal getuigen wel geassocieerd met het huwelijk en  voortplanting. De burgerlijke seksuele moraal lijkt op dat vlak dan ook een grotere invloed te hebben op de seksualiteitsbeleving. Zo zullen dochter of zoon niet zomaar carte blanche krijgen voor hun partnerkeuze, maar waken ouders nauwlettend over de keuze van hun kind. In een aantal gevallen wordt het huwelijk beschouwd als een normalisering van een ongewenste zwangerschap. Een andere curatieve oplossing voor een bevruchting die in de dossiers soms vermeld wordt, is abortus.

Uit de dossiers kan ik afleiden dat de man meestal een actieve rol vervult terwijl de vrouwelijke seksualiteit als passief en ondergeschikt wordt opgevat. Dit is onder andere een gevolg van de anticonceptieve praktijk die het meest wordt toegepast, met name coïtus interruptus. Het ligt volledig in handen van de man om deze techniek al dan niet te doen slagen. Wanneer een vrouw zwanger is, gebruikt men de termen ‘vol zitten’ of ‘groot gaan van’. Deze uitdrukkingen passen volledig in een mannelijk actor-perspectief. Ook de term ‘laten gebruiken’, zelfs wanneer het om seksuele betrekkingen met een geliefde gaat, wijzen in dezelfde richting. Hetzelfde geldt voor de uitdrukking ‘zijne goesting doen’

De voorstelling van de driftige actieve man en de passieve vrouw moet echter ook gerelativeerd worden. Het gaat hier immers om gerechtelijke strafdossiers waar de man thuishoort in de categorie ‘dader’ en de vrouw in de categorie ‘slachtoffer’. De tweedeling van ‘handelen’ en ‘ondergaan’ vinden we dus ook terug in de aard van de bestudeerde bronnen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[127] Loi établissant la libération conditionnelle et les condamnations dans le système pénal, Pasinomie, 31 mei 1888, pp. 222-223.

[128] RABe, EA ANTW C, 1910 (dossier 1661/1807) en 1911 (dossier 3486/3838).

[129] Stefie Herman, Seksueel geweld in Vlaanderen, 1810-1900. Een bijdrage tot de studie van de geschiedenis van het rechtswezen en de seksuele mentaliteit in de 19de eeuw, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, promotor: Prof. Dr. G. Deneckere, academiejaar 2000-2001. Ook Herman heeft in dit gedeelte van haar onderzoek ‘alle’ betichten en slachtoffers belicht, los van het feit of de betichten schuldig of onschuldig bevonden zijn.

[130] In bijlage 5 vindt men een overzicht van de 54 betichten (voornaam, leeftijd, beroep, burgerlijke stand en eventuele veroordelingen) die hier geanalyseerd worden.

[131] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4529 en RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 8380.

[132] S. Herman, op. cit., pp. 104-105.

[133] C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Leuven, Kritak, 1982, p. 80.

[134] S. Herman, op. cit., pp. 108-109.

[135] Zie grafiek in bijlage 6: Aantal echtscheidingen in België.

[136] Negen van de 39 beschuldigden voor het assisenhof van Oost-Vlaanderen en elf van de 26 verdachten voor het assisenhof van West-Vlaanderen hadden een strafblad.

[137] S. Herman, op. cit., p. 227.      

[138] In bijlage 7 vindt men een overzicht van de 49 slachtoffers van seksueel geweld (voornaam, leeftijd, beroep en burgerlijke stand).

[139] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294 en RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 7237.

[140] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 1661/1807 en RABe, EA ANTW C, 1917, dossier 2546.

[141] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6722.

[142] S. Herman, op. cit., pp. 111-112.

[143] Ibidem, pp. 114-115.

[144] Geoffroy Le Clercq, op. cit., p. 166.

[145] S. Herman, op. cit., p. 113.

[146] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4559 en RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6722.

[147] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 1092.

[148] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 982.

[149] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 1287.

[150] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[151] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4529.

[152] RABe, EA ANTW C, 1928, dossier 3606.

[153] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 2122/2123.               

[154] RABe, EA ANTW C, 1911, dossier 3838.

[155] RABe, EA ANTW C, 1917, dossier 2546.

[156] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 7237.

[157] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 1617.

[158] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2696.

[159] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 2651.

[160] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3403/3404.

[161] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 1092.

[162] K. Velle ‘De rechterlijke macht’, in: P. Van den Eeckhout en G. Vanthemsche (red.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de – 20ste eeuw, Brussel, VUBpress, 2001, p. 491.

[163] C. Janssen et J Vervaele, Le ministère public et la politique de classement sans suite, Bruxelles, Emile Bruylant, 1990, p. 129.

[164] In bijlage 8 vindt men een overzicht van de bestudeerde geseponeerde dossiers.

[165] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4926.

[166] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4597.

[167] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4770.

[168] R.W. Jongman en G.J.A. Smale, ‘De invloed van leeftijd, recidive en sociale klasse op het seponeringsbeleid’, Nederlands Tijdschrift voor Criminologie, 1972, pp. 33-35.

[169] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4913.

[170] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1928, dossier 462.

[171] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1929, dossier 1608.

[172] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4511.

[173] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4908.

[174] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 4890.

[175] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1930, dossier 2601.

[176] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1910, dossier 1467.

[177] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1915, dossier 1976.

[178] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 150.

[179] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 195.

[180] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1928, dossier 521.

[181] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1928, dossier 451.

[182] L. Stevens, op. cit., p. 142.

[183] Jan Delva, Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, Brussel, Lacrier, 1967, pp.120-121.

[184] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 1467.

[185] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1928, dossier 400.

[186] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1928, dossier 893.

[187] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 78.

[188] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 117.

[189] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1927, dossier 179.

[190] Donald Weber, op. cit., p. 163.

[191] Dr. Fr. Meeus, ‘Menschenkunde. De geboren Misdadiger (deel 3)’, in: Wetenschappelijke verhandelingen van de Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 8e jaargang, 1906, p. 8.

[192] Ibidem, pp. 14-15.

[193] Ibidem, p. 23.

[194] Ibidem, p. 36.

[195] Ibidem, p. 41.

[196] Ibidem, pp. 45-46.

[197] De nieuwe stroming geloofde dat iemand met oorlelletjes die vastzitten aan het gezicht meer kans had op een criminele loopbaan.

[198] A. Braas, Traité élémentaire de l’instruction criminelle, Bruxelles, Etablissements Emile Bruylant, 1925, pp. 232-233.

[199] Ibidem, p. 207.

[200] Karel Velle, ‘Juridische beroepen in België’, BTNG, XXVIII, 1998, pp. 7-30.

[201] Chris Van Den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1999, p. 754.

[202] Het gaat om de betichten Jan Baptist G (1909), Joannes H (1909), Frans VB (1909), Armand S (1927), Ferdinand C (1927), August VE (1927) en Petrus B (1927).

[203] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6722.

[204] De vier bedoelde betichten zijn Leopold M (1890), Jan Baptiste B (1910), Joseph S (1913) en Adolf C (1929).

[205] Het gaat hier om de betichten Adrien T (1890), Jozef DW (1890), Pierre V (1890), Cornelis D (1890), Pierre DJ (1891), André R (1891), Louis V (1891), Jacques M (1891), Emiel B (1909), Jan Baptist DL (1913), Gustaaf VG (1927), Jozef C (1927), Louis M (1928) en Pieter F (1928).

[206] De vier verdachten zijn Victor VB (1890), Adriaan R (1909), Antonius A (1927) en Camiel DC (1927).

[207] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 98/99.                                       

[208] Lodewijk VDE (1890), Henri VN (1890), Jean Baptiste B (1890), Jaak VC (1911), Corneel VH (1916), Petrus G (1916) en Jean C (1927).

[209] Adhemar C (1891), Victor S (1891), Louis M (1892), Felix VDW (1909), Joseph VI (1909), Frans S (1910), Felix S (1916), Jaak S (1927) en Alfons V (1930).

[210] Antoine C (1890), Petrus S (1909), Jozef P (1909), René DM (1913) en Frans M (1929).

[211] De twee verdachten die een alibi opgeven, zijn Jozef Maria J (1915) en Norbert W (1917).

[212] RABe, EA ANTW C, 1917, dossier 920.

[213] Het gaat om de betichten Pierre V (1890), Cornelis D (1890) en Frans M (1929).

[214] Adrien T (1890), Pierre DJ (1891), Victor S (1891), André R (1891), Jacques M (1891), Louis V (1891), Emiel B (1909), Joseph VI (1909), Jozef C (1927), Louis M (1928).

[215] Adhemar C (1891), Louis M (1892), Felix VDW (1909), Frans S (1910), Felix S (1916), Jaak S (1927) en Alfons V (1930).

[216] De betichten die vrijgesproken worden voor seksueel geweld zijn in het geel aangeduid in de drie bovenstaande voetnoten. Deze die in voorwaardelijke vrijheid zijn gesteld, staan aangeduid in het groen. 

[217] Het gaat hier om volgende zaken: Lodewijk VDE (1890 – 1573), Jozef DW (1890 – 2615), Jan Baptiste B (1910 – 1661/1807), Jaak VC (1911 – 3486/3838), Jozef Maria J (1915 – 584) en Aron S (1927 – 4285).

[218] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 1617.

[219] D. Keymolen, Ongewenst seksueel gedrag op de werkplek in het 19de eeuwse België, Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid, 1990, p. 29.

[220] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 2353.

[221] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 1467.

[222] Het gaat hier om de betichten Adrien T (1890, reeds 4 keer veroordeeld), Victor S (1891, reeds 1 keer veroordeeld), Joseph VI (1909, reeds 3 keer veroordeeld), Petrus S (1909, reeds 1 keer veroordeeld), Frans S (1910, reeds 3 keer veroordeeld), Corneel VH (1916, reeds 2 keer veroordeeld), Adolf C (1929, reeds 5 keer veroordeeld) en Alfons V (1930, reeds 4 keer veroordeeld).

[223] G. Le Clercq, ‘Violence sexuelle, scandale et ordre public. Le regard du législateur, de la justice et des autres acteurs sociaux aux 19ième siècle.’, BTNG, 29, 1999, 1-2, p. 18.

[224] Ibidem, p. 19.

[225] Ik heb hiervoor een beroep gedaan op: Lies Seresia, Verkrachting in België. Ontkenning van het slachtoffer, Leuven, s.n., 1980, 72 p.

[226] RABe, EA ANTW C, 1930, dossier 3364.

[227] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 3721.

[228] RABe, EA ANTW C, 1892, dossier 2775/2776.

[229] Het betreft hier de dossiers Jozef DM (1909), Emiel B (1909), Adriaan R en Jan Baptist G (1909), Frans S (1910), Joseph S (1913), Jozef Maria J (1915), Felix S (1916), Camiel DC (1927) en Frans M (1929).

[230] Dit is het geval in de zaken Adrien T (1890), Henri VN (1890), Jan Baptist B (1910), Jaak S (1927) en Adolf C (1929).

[231] Het gaat om de zaken Louis M (1892), Jean C en Jozef DV (1927) en Jozef K en Alfons V (1930).

[232] Liesbet Stevens, op. cit., p. 52.

[233] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[234] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6842.

[235] A. Braas, op. cit., p. 210.

[236] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 2122/2123.

[237] Anneleen Deprez, Tussen onschuld en ondeugd. Een bijdrage tot de studie van de mentaliteitsgeschiedenis omtrent pedoseksualiteit in de negentiende eeuw in West- en Oost-Vlaanderen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent, RUG, academiejaar 2001-2002.

[238] Geoffroy Le Clercq, Violence sexuelle, scandale et ordre public. Contribution à l’histoire des mentalités à partir des archives des tribunaux namurois (1830-1867), Louvain-La-Neuve, UCL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1997, p. 105.

[239] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2604/2605.

[240] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 2076.

[241] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2696.

[242] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3403/3404.

[243] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 2546.

[244] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 4153.

[245] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6722.

[246] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6842.

[247] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 8380.

[248] RABe, EA ANTW C, 1928, dossier 3730.

[249] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4559.

[250] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 2920.

[251] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 1287.

[252] J. Donovan, ‘Justice and sexuality in Victorian Marseille (1825-1885)’, Journal of social history, 21, 1987, p. 231.

[253] RABe, EA ANTW C, 1915, dossier 584.

[254] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 3721.

[255] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2305/2306.

[256] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 6842.

[257] RABe, EA ANTW C, 1911, dossier 3486/3838.

[258] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 2076.

[259] P. Lamaison en E. Claverie, L’impossible mariage. Violence et parenté en Gévaudan, 17ième-19ième siècle, Paris, Hachette, 1982 , p. 218.

[260] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 2920.                       

[261] AM Sohn, ‘Les attentats à la pudeur sur les fillettes en France (1870-1939) et la sexualité quotidienne’, in: A Corbin, Violences sexuelles, Paris, Imago, 1989, p. 90.

[262] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3469 (mijn onderlijning).

[263] J.C. Martin, ‘Violences sexuelles. Etude des archives. Pratique de l’histoire’, Annales: Histoire, Science Sociales, 3, 1996, p. 652.

[264] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 98/99.

[265] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 1573.

[266] Het gaat hier om de zaken Lodewijk VDE, Joseph DW, Joannes H en Frans VB, Aron S, Jozef C, Antonius A en Petrus B.

[267] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 3874/7237.

[268] Het gaat hier om de zaken Leopold M, Antoine C, Pierre DJ en Victor S, André R Louis V en Jacques M, Adriaan R en Jan Baptist G.

[269] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 3403.

[270] RABe, EA ANTW C, 1915, dossier 584.

[271] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 2651.

[272] RABe, EA ANTW C, 1915, dossier 584.

[273] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3403/3404.

[274] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 1661/1807.

[275] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 2076.

[276] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 3358/3359.

[277] Geoffroy Le Clercq, op. cit., p. 185.

[278] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 1092.

[279] RABe, EA ANTW C, 1892, dossier 2775/2776.

[280] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 1287.

[281] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 3062.

[282] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4529.

[283] RABe, EA ANTW C, 1928, dossier 3730.

[284] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2305/2306.

[285] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3403/3404.

[286] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[287] RABe, EA ANTW C, 1892, dossier 2775/2776.

[288] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 4285.

[289] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 1287.

[290] RABe, EA ANTW C, 1928, dossier 3730.

[291] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3403/3404.

[292] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[293] RABe, EA ANTW C, 1916, dossier 2546.

[294] RABe, EA ANTW C, 1915, dossier 584.   

[295] Geoffroy Le Clercq, op. cit., p. 207.

[296] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 2274.

[297] Het gaat om de zaken Louis M (1892), Jozef DM (1909), Jan Baptist B (1910), Jaak VC (1911), Jan Baptist DL (1913), Felix S (1916), Adolf C (1929) en Alfons V (1930).

[298] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 2920.

[299] RABe, EA ANTW C, 1910, dossier 982.

[300] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[301] Anne-Marie Sohn, Du premier baiser à l’alcôve. La sexualité des Français au quotidien (1850-1950), France, Aubier, 1996, pp 8-9.

[302] Julie Carlier, op. cit., p. 186.

[303] Julie Carlier, op. cit., p. 198.

[304] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 1991 (mijn onderlijning).

[305] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 1617.

[306] RABe, ongeïnventariseerd archief geseponeerde dossiers, 1910, dossier 1467.

[307] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 4285.

[308] RABe, EA ANTW C, 1890, dossier 2696.

[309] AM Sohn, op. cit., p. 129.

[310] RABe, EA ANTW C, 1913, dossier 3469.

[311] RABe, EA ANTW C, 1927, dossier 5294.

[312] RABe, EA ANTW C, 1929, dossier 1092.

[313] Ibidem (mijn onderlijning).

[314] RABe, EA ANTW C, 1909, dossier 4529.

[315] RABe, EA ANTW C, 1891, dossier 2722/2723.

[316] Julie Carlier, op. cit., p. 311.