De mythe in objectief gerationaliseerde cultuursystemen: de samoeraigenrefilm in het naoorlogse Japan (1945-1970). (Lars Bové)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

CONCLUSIE

 

A Algemene en universele definitie van het mytheconcept

 

Teneinde zowel de niet-wetenschappelijke onwetendheid en de algemene, negatieve connotatieproblematiek als de lacunes van het mythologische onderzoek te counteren en te remediëren, is het noodzakelijk om een duidelijke ‘meestertheorie’ te formuleren waarin alle facetten van het mythefenomeen opgenomen zijn. Hierbij moet er sprake zijn van een definitie van de mythe die niet temporaal, cultureel of ruimtelijk gebonden is, maar dit zonder te vervallen in een universalistische these. Enkel het mythologische mechanisme kan als universeel beschouwd worden vermits haar concrete verschijningswijze duidelijke verschillen vertoont naargelang de tijdperiode en het cultuursysteem. Hoewel elke definitie van het mythebegrip de pretentie heeft en moet hebben de ultieme theoretische stelling terzake te zijn, toont de geschiedenis van het mythologische onderzoek aan dat iedere opsomming van de eigenschappen van de mythe steeds een reductie van haar multidimensionaliteit inhoudt.

 

Niettemin is het mogelijk om het mythologische mechanisme op een coherente en universalistische manier te ontleden door zowel de enge en de brede cultuurdefinitie als het functionalisme en het symbolisme met elkaar te verzoenen. Vooreerst is de mythe een verhaal (of “prose narrative”) dat in zeer algemene termen als ‘fantastisch’ of ‘fictief’ moet omschreven worden. De kunstesthetische waarde van de mythe is namelijk verantwoordelijk voor de attractiviteit van het vertelsel en de vervreemding (“act of estrangement”) van de gecommuniceerde non-narratieve boodschap.

 

Wat de mythe onderscheidt van andere fantasierijke verhalen, zoals het volksverhaal of de legende, is de subjectief rationele boodschap die via het vertelsel gecommuniceerd wordt aan de leden van de cultuurgemeenschap waarin de mythe is ontstaan. Als cultuursystematisch werktuig onderhoudt de mythe alzo de link tussen de existentiële Weltanschauung van het individu en de metafysische consensus van het culturele collectief.

 

Wat het eerste betreft, kan er gesproken worden van de individueel existentiële functie van het mytheverhaal. Hierbij leidt de overdracht van de subjectief rationele ordening van de realiteitschaos tot een verzachting van het levensbestaan van het ontvangende individu door deze te verzoenen met een welbepaald segment van de hem of haar omringende werkelijkheid. Wanneer de mythologische boodschap bestaat uit een subjectief rationele vastlegging van de verhouding tussen bepaalde elementen van de realiteit dan is er sprake van een “structurerende mythe”. Dit in tegenstelling tot de “elementaire mythe” die zich beperkt tot de introductie van één element uit het realiteitsbeeld. Een veelvoorkomend voorbeeld van de eerste soort is het mythevertelsel dat bepaalt wat het goede en wat het kwade is en bij de tweede soort komt het kosmogonisch mytheverhaal het meest voor.

 

Op het macroniveau - door de aggregatie van alle individuele ontvangstsituaties - vervult de mythe een collectief existentiële functie, in die zin dat ze zorgt voor de instandhouding van de “communis opinio” binnen het cultuursysteem en aldus het samenleven tussen de leden van de cultuurgemeenschap en het voortbestaan van het collectief mogelijk maakt.
Het preserveren van de consensus betekent niet (noodzakelijk) het bewerkstelligen van een status-quo, maar veeleer het realiseren van een cultureel wisselwerkingproces tussen de traditie en de innovatie van de collectieve Weltanschauung.

 

De overdracht van de subjectief rationele boodschap via het mytheverhaal is gegrond op een dubbele linguïstiek, bestaande uit het gewone taalsysteem - dat het fantastische verhaal communiceert - en het mythologische taalsysteem dat het subjectief rationele ‘verwoordt’.
Er is sprake van een ‘onafhankelijke interdependentie’ tussen beide aangezien de mythetaal enerzijds afhankelijk is van de gewone taalelementen van het vertelsel, maar anderzijds totaal independent een eigen boodschap communiceert op basis van een apart taalmechanisme. Voorts verhoudt de mythetaal zich diachronisch ten opzichte van de synchronische narratie.

 

Deze mythologische langue is gebaseerd op dezelfde functionele eigenschappen als het gewone taalsysteem. Vooreerst is het representatiemechanisme eveneens gebaseerd op de drieledige betekenisconstructie van Peirce met een representamen (mythologisch teken), interpretant (mentaal concept) en object waarnaar verwezen wordt. Desalniettemin is er sprake van een pluriformiteit van het teken die niet voorkomt binnen de gewone linguïstiek.

 

Maar net als bij het gewone taalsysteem is betekenisvorming het gevolg van de structurele verhoudingen tussen de betekenaars of representamen. Naar analogie met de semiotische theorie van de Saussure zijn mythologische betekenisconstructen enkel mogelijk door paradigmatische selecties en syntagmatische combinaties. Wat het eerste betreft, is er sprake van een binaire oppositie tussen mythologische tekens waarbij het ongemarkeerde element diakritisch wordt gedefinieerd door een gemarkeerde betekeniscomponent. Aldus is er enerzijds sprake van de mythologische “held” als het ultieme ongemarkeerde teken en anderzijds van het taboe-element dat noch ongemarkeerd noch gemarkeerd wordt.
Wat het syntagmatische aangaat, kunnen mythologische tekens ook associatief geaggregeerd worden tot een compositioneel representamen dat refereert naar een nieuw concept.

 

 

B Het mythologische onderzoek

 

Op alle vlakken kan de mythe enkel contextueel intuïtief geanalyseerd worden door de onderzoeker - die aldus een evenwichtsoefening moet maken tussen subjectiviteit en objectiviteit - omdat mythen zich duidelijk situeren binnen het subjectief rationele kennisdomein. De mythe is namelijk wel een rationeel en cognitief, maar geen objectief gefabriceerd cultureel werktuig waardoor de observator het mythevertelsel eveneens subjectief of intuïtief, doch bewust contextueel moet benaderen.

 

Ook de kunstwetenschappelijke of literaire analyse van het mytheverhaal is gegrond op een wisselwerking tussen de subjectieve kwalificatie van het esthetische artefact en de contextuele kennis van de observator die zijn kwalificaties legitimeert.

 

Om de subjectief rationele boodschap van de mythe te achterhalen, moeten eerst het gehanteerde mythologische taalsysteem (langue) en de linguïstische kenmerken van de ‘tekst’ (parole) onderworpen worden aan een aangepaste semiotische analyse. Aangezien er geen sprake is van een vastgelegde mythologische grammatica en iedere mythe als parole een grote invloed uitoefent op het mythologische taalsysteem, is de onderzoeker verplicht zich te verdiepen in de semiotische gebruiken van de cultuurgemeenschap waarin de mythe is ontstaan teneinde op basis van het zogenaamde “trial and error” deze contextuele kennis intuïtief toe te passen op de mythetekst. Wat de individuele betekeniselementen betreft, moet de afbakening van elk representamen contextueel geëxpliciteerd worden en moet het gerepresenteerde concept zo algemeen mogelijk geformuleerd worden teneinde arbitraire referenties naar de individuele context van de observator zoveel mogelijk te vermijden.

De mythologische tekens moeten vervolgens gesitueerd worden binnen hun onderlinge structurele relaties. In het geval van paradigmatische opposities moet er nagegaan worden welke structuurelementen (on)gemarkeerd zijn en bij syntagmatische combinaties moeten (binair) symmetrische verhoudingen ontdekt worden. Ook hier is het van groot belang dat elke structurering gelegitimeerd wordt door een tekstuele en contextuele verantwoording.

 

Bij het objectief formuleren van de subjectief rationele boodschap moet er sprake zijn van een zogenaamde “amplificatiefase” waarin contextuele informatie, zoals interviews of historische data, wordt verzameld. Voorzien van deze contextuele kennis kan de observator overgaan naar de “intuïtieve fase” waarin hij of zij expliciete verbanden legt tussen de geïnterpreteerde betekenis van de ‘tekst’ en de omgeving waarin de mythe is verzonden en ontvangen.
Alzo komt de onderzoeker te weten welke subjectief rationele visie het mytheverhaal aan de ontvanger in het kader van de individueel existentiële functie communiceert.

De objectief verwoorde subjectief rationele boodschap kan vervolgens gesitueerd worden binnen de reeds geobserveerde - bijvoorbeeld op basis van gedragingen - consensus binnen de cultuurgemeenschap in kwestie omtrent de materie waarnaar er in de mythe verwezen wordt.
Op die manier kan er nagegaan worden waar het onderzochte mytheverhaal zich bevindt binnen het culturele wisselwerkingproces tussen traditie en innovatie.

 

 

C De samoeraigenrefilm als mythe in het naoorlogse Japan (1945-1970)

 

Hoewel de extrapolatie van de bekomen resultaten naar alle naoorlogse samoeraigenrefilms
- gezien het grote aantal samoeraifilms dat in deze periode geproduceerd is - niet te legitimeren valt, kan er wel gesteld worden dat in de decennia na de Oorlog in de Stille Oceaan de zes onderzochte samoeraifilms die algemeen beschouwd worden als mijlpalen binnen het genre, fungeren als volwaardige mythen binnen de toenmalige Japanse cultuurgemeenschap. In wezen vervullen deze films dezelfde mythologische functies als de toneelstukken sedert het Ashikaga/Muromachi tijdperk van 1333 tot 1568.
Niettemin moet de initieel geformuleerde hypothese enigszins uitgebreid worden in die zin dat de metafysische chaos waarop deze samoeraifilms een reactie zijn, niet enkel het gevolg is van de Oorlog in de Stille Oceaan (1941 tot 1945), maar eveneens van de Geallieerde bezetting na de oorlog tot 1952. Hoewel de existentiële hervormingen die de Amerikaanse bezetter doorvoert, in grote mate overeenstemmen met de wil tot culturele innovatie van het Japanse volk, kaderen deze niet binnen het specifieke realiteitsbeeld, de moleculaire groepsorganisatie en de typische culturele werktuigen en processen, zoals het relatief traditionalisme, die het (naoorlogse) Japanse cultuursysteem karakteriseren. Aldus is het pas vanaf 1952 dat de Japanse cultuurdynamiek in werking kan treden en onder meer via deze samoeraifilms de sociaal-culturele crisis poogt te remediëren.

 

Vooreerst wordt in alle onderzochte samoeraifilms een fantastisch verhaal gehanteerd om thema’s, zoals een geslachtelijk egalitarisme, die het gevolg zijn van de contemporaine context, te bespreken. Hierbij wordt de historische setting gebruikt als een model voor de huidige maatschappij en wijzigt de invulling van het samoeraischap naargelang het subjectief rationele statement dat de auteur wenst over te brengen. Ook is het interessant op te merken dat de kunstesthetische en de cultuursystematische appreciatie van een mythe interdependent zijn aangezien bijvoorbeeld de narratie in de “De Drie (Buitenwettelijke) Samoerais”
- in tegenstelling tot “De Zeven Samoerais” - lijdt onder de gebrekkige communicatie van de subjectief rationele boodschap.

 

Ten tweede kan het samoeraifilmgenre wat het representatieve en structurele mechanisme betreft, wel degelijk gedefinieerd worden als een mythologisch taalsysteem, maar toch is de complexiteit van de gewone (film)linguïstiek niet terug te vinden bij de mythologische genretaal. Om die reden is er ook meer frequent sprake van een innovatie of uitbreiding van de mythologische langue door een bepaalde mythe (parole). Bovendien is het nog niet zeker dat alle samoeraifilms (in dezelfde mate) gebruik maken van de mythologische mogelijkheden van het samoeraigenre.

 

Bij de zes geanalyseerde samoeraiprenten is er sprake van een globale structurele opbouw die gebaseerd is op een binaire oppositie tussen gemarkeerde en ongemarkeerde structurele elementen, die steeds gerelateerd is aan de centrale boodschap van het mytheverhaal.
Deze binaire contrastwerking kadert altijd zowel binnen een differentiatie tussen het goede en het kwade als een diakritische verduidelijking van het ongemarkeerde element.
Deze structurele componenten zijn steeds individuen wiens acties bepalen of zij zich situeren binnen het gemarkeerde of het ongemarkeerde segment. Ten gevolge van een syntagmatische associatie met andere individuen wordt doorgaans een perfecte symmetrie gerealiseerd. Opmerkelijk is wel dat er steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen de - al dan niet gemarkeerde - personages die het cultuursystematische ideaalbeeld belichamen (waarnaar de ontvanger kan opkijken) en meer realistische figuren (waarmee de kijker zich kan identificeren). Wat dit laatste betreft, fungeert het “dorp” meestal als een referentie naar de Japanse cultuurgemeenschap tot dewelke de mythen gericht zijn. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de yakuza-genrefilms, belichaamt de samoeraiheld steeds het ongemarkeerde ideaal. De geponeerde theorie inzake taboeïsering wordt bevestigd vermits elk taboepersonage steeds een concept vertegenwoordigt dat moeilijk geklasseerd kan worden binnen het gemarkeerde of het ongemarkeerde domein.

 

De representatieve elementen getuigen doorgaans van een hoge pluriformiteit aangezien bijvoorbeeld zowel objecten, individuele acties als geassocieerde fenomenen fungeren als mythologische tekens. Desalniettemin is er voornamelijk sprake van individuen die via hun ondernemingen een welbepaald concept belichamen en aldus kan er gesteld worden dat in eerste instantie de protagonisten op het scherm fungeren als rolmodellen voor de kijkers. Voorts wordt het interpretant waarnaar het representamen refereert vaak geëxpliciteerd binnen de verhaalcontext waardoor enerzijds de betekenis van het teken zeer transparant wordt gecommuniceerd, maar anderzijds de interpretatievrijheid van de ontvanger wordt beperkt. De toegepaste mythologische tekens zijn duidelijk cultuurgebonden en het gevolg van de ervaring van de mens met de omringende realiteit. Bijvoorbeeld de “kimono” of de “tatami” zijn quasi exclusief Japanse gebruiksvoorwerpen.

 

De subjectief rationele boodschap die via de zes samoeraifilms overgedragen wordt, heeft doorgaans betrekking op een normatieve structurering van de sociale realiteit.
Anders gesteld, hebben de mythologische statements voornamelijk betrekking op ethische waarden en regels die het leven van het ontvangende individu vergemakkelijken door zowel het individuele als het collectieve gedrag te determineren. De enige uitzondering is “De Lijfwacht” waarin de historische realiteit van de Japanse cultuurgemeenschap subjectief rationeel geordend wordt. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er enkel sprake is van structurerende mythen en aldus is het objectief van deze mythen eerder de coördinatie van het menselijke bestaan dan zingeving. Er kan eveneens opgemerkt worden dat de besproken thema’s eigen zijn aan het Japanse cultuursysteem en alzo een bewijs vormen tegen het psychologische universalisme. Wat de collectief existentiële functie aangaat, is er sprake van grondige innovaties in het kader van een verregaande hervorming van de “communis opinio” als reactie op de negatieve consequenties (in heden en verleden) van de heersende cultuurconsensus. Niettemin wordt er steeds een zekere mate van traditionalisme behouden wat hoogstwaarschijnlijk gebaseerd is op het Japanse traditioneel relativisme. De enige uitzondering is “De Zeven Samoerais” waarin enkel de traditionele ethiek herbevestigd wordt als een initiële reactie op de ervaren metafysische crisis.

 

Aangaande de creatie van de zes mythen, kan er besloten worden dat de auteur(s)/regisseur(s) van de films ondanks hun innovatieve statements - met uitzondering van “De Zeven Samoerais” -, steeds getuigen van een zekere mate van conservatisme of culturele determinatie. Niettemin is dit eveneens een gevolg van het relatief traditionalisme dat merkbaar is doorheen de gehele (sociaal-culturele) geschiedenis van Japan. Daarnaast is er duidelijk sprake van een bewust mythologisch creatieproces in die zin dat op bepaalde momenten de explicitering van de subjectief rationele boodschap erop wijst dat de auteurs met volle bewustzijn via fantastische verhalen een subjectief rationele visie willen communiceren.
Het is onmogelijk om louter op basis van het enorme kassucces van de zes films met zekerheid te stellen dat deze innovatieve subjectief rationele visies in de tweede
naoorlogse periode veel steun genieten bij het gros van de Japanse cultuurgemeenschap.
Ook over de omstandigheden waarin de mythen dan gerecipieerd worden, is niets bekend.

 

 

D Het naoorlogse Japan (1945-1970) volgens haar mythologische samoeraigenrefilms

 

Er zijn duidelijk welbepaalde culturele conflicten en subjectief rationele concepten die zich frequent manifesteren in de onderzochte samoeraigenrefilms en die een beeld schetsen van de thema’s die de Japanse cultuurgemeenschap na de Oorlog in de Stille Oceaan en ook na de Geallieerde bezetting bezig houden.

 

Vooral het conflict tussen giri (discipline) en ninjo (menselijk gevoel) ligt aan de basis van het gros van de onderzochte mythen. Hoewel in de eerste helft van de tweede naoorlogse periode er voornamelijk gestreefd wordt naar het balanceren van beide concepten, is er tegen het einde van de jaren zestig veeleer sprake van een verheffing van het concept ninjo tot determinant van het menselijke gedrag. Dit pleidooi voor het primaat van de individuele emotionaliteit maakt deel uit van een uiterst innovatief proces aangezien sedert het Heian tijdperk (794 tot 1185) steeds giri heeft gedomineerd binnen het Japanse cultuursysteem.

 

Het is onduidelijk in welke mate het nagestreefde egalitarisme tussen man en vrouw en jong en oud en de soevereiniteit van het volk het gevolg zijn van de reformaties gedurende de Amerikaanse bezetting. Maar het is een feit dat vooral na 1960 het westerse gedachtegoed zich nestelt in het Japanse cultuursysteem dankzij relatief traditionele innovatieprocessen.

 

Ondanks de innovatieve tendens in de naoorlogse periode zijn er bepaalde pijlers van de Japanse cultuurconsensus die hardnekkig gepreserveerd worden. Zo wordt bijvoorbeeld het collectivisme algemeen beschouwd als het enige ordeningsprincipe van de sociale realiteit. Ook normen en waarden, zoals eer, moed, ascetisme en loyaliteit, die reeds eeuwen deel uitmaken van de bushido leer, worden continu herbevestigd in alle samoeraigenrefilms.
Maar de meest opvallende standvastige tradities zijn het Boeddhistisch geïnspireerde fatalisme waarmee er wordt aangekeken tegen evenementen die buiten het bereik van de mens liggen en de onfeilbaarheid van de keizerfiguur die ondanks de Amerikaanse hervorming terzake, nog steeds door de Japanner aanbeden wordt als een oppermachtige figuur.

 

 

E De mythe in objectief gerationaliseerde cultuursystemen

 

Tot slot leert dit onderzoek ons ook enkele belangrijke zaken omtrent de manifestatie en de positie van de mythe in objectief gerationaliseerde cultuursystemen. Vooreerst wordt de stelling bevestigd dat in culturen waar wetenschappelijke bewijsvoering fungeert als paradigma voor het waarheidsgehalte van rationele kennis, er desalniettemin sprake is van een praktische toepassing van subjectief rationele denkbeelden. Deze subjectieve ratio wordt vooral betrokken op ethische kwesties en subjectieve interpretaties van reeds objectief vastgelegde structuren, zoals het historische besef.

 

Hoewel de fundamentele mechanismen van de mythologische communicatie bewaard worden, zijn er enkele relatief grote breuken met het verleden. Vooreerst is er sprake van een enorme differentiëring van het aantal communicatiemedia. Door de mechanische reproductie van de mythe treedt een non-variabiliteit van de gecommuniceerde boodschap in tegenstelling tot de temporele en ruimtelijke variatie van eenzelfde mythe binnen orale culturen.
Dit is mogelijk de oorzaak van de snellere vergankelijkheid van diverse mythologische talen, zoals het samoeraifilmgenre. Toch kan er gesteld worden dat een zekere interpretatievrijheid zorgt voor het behoud van de belangrijkste mythevertelsels en dat vele mythetaalsystemen vaak een nieuw élan krijgen bij de overstap naar een nieuw communicatiemedium.

 

Ten tweede geschiedt er geen beperking van het aantal geproduceerde mythen, maar is er sprake van een demythologiseren van expliciet religieuze mythen. De secularisering van de mythologische tekens heeft vaak tot gevolg dat zogenaamde “vulgaire mythen” de mogelijkheid hebben om een hoger status te krijgen in een objectief gerationaliseerde cultuur en dat de rite als cultureel werktuig minder wordt toegepast.

 

Ook de subjectief rationele boodschap die via de mytheverhalen gecommuniceerd wordt, is vooral gegrond op de structurering van elementen uit de realiteit met als objectief de perpetuele bijschaving en uitbreiding van het ethische besef of met andere woorden het onderscheid tussen het goede en het kwade. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verklaring van fenomenen voornamelijk behoort tot het domein van de wetenschappen.

 

Het moge aldus duidelijk wezen dat het einde van de mythe slechts een ‘mythe’ is en dat daarom de verhouding tussen het wetenschappelijke en het subjectief rationele kennisapparaat zo complementair mogelijk moet worden opgevat zodat de voordelen van beide rationaliteiten kunnen uitgebuit worden en dit ter verrijking van de menselijke psyche.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende