Unie van Links in Frankrijk. Van Front Populaire tot Gauche Plurielle. (Olivier Coudevylle)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II Historisch overzicht van de linkse frontvorming

 

In dit tweede deel wordt vooreerst de situatie van Links besproken na Wereldoorlog I. Na een aantal paragrafen te wijden aan het Cartel des Gauches wordt dieper ingegaan op het Front Populaire, die het eerste grote voorbeeld van samenwerking is in het kader van dit onderzoek. Na het Front Populaire komt de Tweede Wereldoorlog gedurende de welke beperkte vormen van samenwerking zullen bestaan tussen de restanten van de partijen, maar vooral gedurende de welke de basis zal gezet worden voor de directe naoorlogse samenwerking. Na de bevrijding volgt een korte periode van samenwerking. Tot aan de het begin van de Vde republiek zal samenwerking op zich laten wachten. De alternatieve samenwerkingvormen die in deze periode de kop opstaken, worden ook behandeld. Met de inwerkingtreding van de nieuwe grondwet is een nieuwe context geschapen voor de linkse samenwerking. Het zal nog heel even duren voor deze samenwerking een beslissende vorm aanneemt. Voor we daar komen overzien we de verschillende evenementen die tot deze beslissende fase geleid hebben en het verloop van deze evenementen zoals bijvoorbeeld de kandidatuur Defferre, de oprichting van de FGDS en mei ’68, maar vooral bekijken we van dichtbij de concentratiebeweging die niet-communistisch Links doorgaat en het beslissende element dat deze hergroepering is voor de toekomstige samenwerking. We gaan over tot de bespreking van de nieuwe socialistische partij die vanaf ’69 opgericht wordt. Na het aantreden van Mitterrand als voorzitter van deze nieuwe partij en na de totstandkoming van de Union de la Gauche, die de tweede grote fase is binnen de linkse frontvorming, bespreken we deze fase volledig. Daarna bespreken we achtereenvolgens de verschillende verkiezingen die plaatsvinden na de verkiezing van François Mitterrand tot president in 1981, de verschillende regeringen, waarvan de samenstelling wel of niet beïnvloed werd door een alliantie met de communisten, de perikelen die de socialistische partij kent gedurende deze periode, en die gelinkt zijn aan de toestand van de samenwerking binnen Links op dat ogenblik. Ook het einde van deze fase, bij het aftreden van François Mitterrand als president na zijn tweede ambtstermijn wordt besproken. We sluiten af met de bespreking van de Gauche Plurielle, die de derde fase en laatste fase van de linkse frontvorming in het kader van dit onderzoek is. De totstandkoming en de ontwikkeling die Links is doorgegaan voor de totstandkoming van deze coalitie wordt ook onder de loep genomen, net als de finale fase voor de verkiezingen van 1997. Uiteindelijk wordt aandacht gewijd aan de presidentsverkiezingen van 2002, om de toestand waarin Links na vijf jaar Gauche Plurielle verbleef, te illustreren.

 

 

1. Beschrijving van het linkse landschap na Wereldoorlog I

 

Voor twee kampen zich kunnen gaan verenigen, moet er eerst en vooral sprake zijn van een splitsing. Ook dit geldt voor mijn onderzoek. Voor we de (al dan niet geslaagde) pogingen tot verenigen van de linkse politieke krachten bekijken, moeten we eerst van naderbij bekijken van wanneer de splitsing dateert die op heel het Franse politieke gebeuren van de 20e eeuw zou gaan wegen.

Voor we de geschiedenis van de frontvorming van dichterbij gaan bekijken nemen we dus de feiten onder de loep, die van één partij, de SFIO, er twee zouden maken, de SFIO en de SFIC.

 

1.1. Eenheid na Wereldoorlog I (1919)

 

De SFIO kwam met een relatieve eenheid de Eerste Wereldoorlog uit[20]: het einde van de oorlog had geen splitsing gekend van de socialistische beweging zoals dat in Duitsland het geval was geweest. Van samenwerking met de radicalen[21] was echter nog geen sprake[22]. De afloop van de oorlog zag een grote stijging van de ledenaantallen van de SFIO en de vakbond CGT (Confédération Générale du Travail). De nog steeds unitaire SFIO ging met veel optimisme de verkiezingen van 1919 tegemoet. De SFIO had een volledig nieuw programma voorgesteld, van de hand van Léon Blum, dat de revolutie niet afwees maar voorlopig niet nodig achtte: “[la révolution] viendra à son heure historique”. De verkiezingen worden een grote nederlaag voor de SFIO, zowel in stemmen als in zetels.

Kort na de wapenstilstand zouden echter twee opeenvolgende evenementen een duurzame splitsing van de SFIO tot stand brengen. Het eerste was de stemming van defensiekredieten in het parlement: een deel van de partij, dat vaderlandslievend was ingesteld, ging akkoord met de kredieten, een ander deel, dat pacifistisch en internationaal ingesteld was, was tegen. Het tweede evenement is de toetreding tot de IIIe Internationale van Lenin en de 21 condities die daarmee gepaard gingen[23]. Het kwam echter nog niet tot een splitsing, maar de spanningen werden er niet kleiner op.

 

1.2. Congres van Tours (1920)

 

De officiële splitsing die we vandaag kennen in Frankrijk als de ‘communisten – socialisten’ splitsing, dateert van 1920. Op het congres van Tours kwamen de twee kampen binnen de SFIO tegenover elkaar te staan. De rivaliteit op het congres kristalliseerde zich rond één belangrijk punt, de toetreding van de SFIO tot de IIIe Internationale en de 21 condities die ermee gepaard gingen. Het kamp dat pro toetreding was behaalde de overwinning en vormde een nieuwe partij: de Section Française de l’Internationale Communiste[24]. Het andere, dat verklaarde voor de ‘vieille maison[25]’ te gaan zorgen bleef trouw aan de naam SFIO.

Beide partijen dachten dat de splitsing maar van korte duur zou zijn[26]. Trotski ging zelfs zo ver de SFIO “un groupe insignifiant de dissidents” te noemen[27]. De leiders van de SFIO gingen de SFIC als ‘le parti de l’étranger[28]’ bestempelen. Blum ging zelfs verder: “Le communisme ne vise qu’à entretenir chez les hommes l’esprit d’audace et d’attaque. (…) Sa propagande n’instruit pas n’élève pas; elle exalte, surexcite, surchauffe.”[29] Op deze wijze was de echtscheiding echter al vlug geconsumeerd.

Nu bijna 80 jaar later is het moeilijk te overzien welke maatschappelijke en politieke gevolgen resulteren uit deze organische scheiding.

Het is in een zekere zin opmerkelijk dat de SFIO, die danig verzwakt uit de scheiding kwam, het overleefd heeft: de SFIC telde namelijk 100.000 leden, de SFIO maar 30.000. Verschillende feiten hebben de SFIO levensvatbaar gehouden:

 

De SFIO werd de grootste vijand van de SFIC, en dat deels door hun grote verschillen wat methode en belangen betreft, zoals het citaat van Lefranc duidelijk maakt: “Désormais, il y a, face à face, irréductiblement hostiles, malgré l’obstinations de certains à parler d’une ‘communauté de fins dernières’, deux partis: un Parti socialiste qui se consacre de plus en plus à l’action parlementaire et municipale au point de laisser se détendre ses liens avec les syndicats et avec les coopératives. Un Parti socialiste qui ne croit qu’à l’action ouverte et légale, malgré ses affirmations verbales de volonté révolutionnaire. (…) De l’autre coté, un Parti communiste, qui possède des militants dévoués, parfois jusqu’au fanatisme, qui les formes méthodiquement, dans des écoles, qui exige d’eux une discipline absolue (…) Un parti qui ne considère l’action au parlement que comme une forme de propagande, qui est habile à saisir les thèmes d’agitation populaire, (…).”[32]

 

 

2. Le Cartel des Gauches (1924)

 

Ter gelegenheid van de verkiezingen van 1924 was er voor het eerst weer sprake van een vorm van samenwerking tussen twee linkse partijen, namelijk tussen de radicalen en de SFIO (en enkele andere Linkse politieke groeperingen van kleine omvang). De SFIO en de radicalen hadden weinig gemeen, zowel wat betreft het programma als wat betreft het profiel van hun kiezers. Ze werden eerder samengebracht door een gemeenschappelijke oppositie tegen de politiek van het ‘Bloc National’[33]. Dat verklaart dan ook deels het beperkte enthousiasme aan beide kanten: “l’idée du cartel fût acceptée à contrecoeur par une SFIO rebelle à toute engagement contraignant mais désireuse d’éviter une nouvelle défaite électorale”[34] en anderzijds “obligé de redéfinir une stratégie politique et électorale, le Parti radical se rallie au Cartel des gauches avec les socialistes. Les intérêts des deux organisations se rejoignent pour cristalliser les déceptions. Mais cette coalition ne manque pas d’ambiguïtés car, si elle répond aux vœux des militants provinciaux, elle s’impose, en raison, aux dirigeants et à la plupart des parlementaires. [35] Deze samenwerking was dus gewenst door de basis, maar boezemde de partijapparaten schrik in. Toch gingen ze samen naar de kiezers als ‘le Cartel des Gauches’ en behaalden de overwinning. Het Cartel des Gauches had een grotere cohesie aan de dag gelegd dan het Bloc National. Met de verkiezingen van 11 mei 1924, zelfs al haalde het minder stemmen dan het Bloc National (3.4 miljoen tegen 4.5 miljoen voor het Bloc National), haalde het kartel 327 zetels binnen, tegen 228 voor het Bloc National en 26 voor de communisten. De SFIO besliste omwille van doctrinale en strategische redenen om de regering die na de overwinning gevormd werd enkel te steunen (en dus niet aan de regering deel te nemen). Het kartel dat van alle kanten aangevallen werd (de kerk, de communisten, de president, de senaat bekritiseren de regering op hevige wijze) besefte dat het maar weinig ruimte had om sociale hervormingen door te voeren en beperkte zich dan ook tot bepaalde symbolische maatregelen. Er zou weinig vooruitgang geboekt worden op sociaal vlak. In 1926 was de situatie onhoudbaar geworden na tal van verschillende regeringen onder de meerderheid van het kartel en worden verkiezingen uitgeschreven die door het rechtse kamp gewonnen werden. De eerste poging tot verenigen van de Linkse krachten was op een fiasco uitgedraaid. Herriot, de regeringsleider van het Kartel stak de mislukking op de tegenwerking van de ‘Mur d’Argent’, een ‘coalitie van het Franse financiewezen’ dat zijn regering wilde doen kelderen. Vele specialisten zijn er echter van overtuigd dat het de te grote heterogeniteit van deze coalitie was die elk coherent financieel beleid onmogelijk heeft gemaakt.[36] De wensen van de basis, wat sociale hervorming betrof, waren niet ingewilligd, en de samenwerking bezorgde de leiderschappen van de partijen een bittere nasmaak. Het zou dan ook bijna een decennium duren vooraleer er weer sprake zou zijn van samenwerken.

 

 

3. Le Front Populaire

 

3.1. Aanloop naar samenwerking

 

Léon Blum, die na 1924 alleen aan het hoofd van de SFIO was komen te staan en die had geweigerd in de regering te stappen tijdens de periode van het ‘Cartel des Gauches’ was nu vrij om de politieke lijn van de partij te veranderen. Terwijl de communistische partij met zware interne problemen te kampen had, versterkte de SFIO zich als parlementaire partij.

Voor de totstandkoming van het Front Populaire zijn twee elementen centraal geweest; de grote drang naar eenheid van de arbeidersbasis en de veranderingen van de politieke lijn van radicalen en communisten.

Eerst en vooral begonnen de communisten, die tot dan toe een isolationistische lijn hadden gevolgd, de gevaren in te zien van extreemrechts in Frankrijk, gezien Hitler nu in Duitsland aan de macht was gekomen. Ze kozen om het extreemrechtse gevaar te doen wijken door een alliantie aan te gaan met de andere linkse partijen, zelfs al behoorde daartoe de partij die ze tot dan toe hun aartsvijand genoemd hadden, namelijk de SFIO. Moskou en de Komintern[37] waren niet voor niks in deze ommezwaai van de politieke lijn van de PCF[38].

Aan de andere kant waren er de radicalen, die zeer gehecht waren aan hun centrum (-spil) positie. Door opeenvolgende interne doctrinale problemen nam een jonge generatie[39] het heft in handen. Die leunden aan de linkerkant en begonnen gesprekken voor de vorming van een coalitie. Het belangrijkste verschil, wat de radicalen betreft, was dat deze keer, de vraag naar eenheid met de rest van Links, opgelegd is door de top aan de lagere echelons van de partij. De lokale afdelingen beseften dat ze geen voordelen hadden bij een dergelijke coalitie en verzetten zich dus. De uitslagen van de verkiezingen van 1936 zou hen gelijk geven.

 

3.2. Herenigd door de angst voor de fascistische dreiging (1934)

 

Het is de Parijse federatie van de SFIO die het eerst formeel de hand reikte aan de communisten na de betoging van de extreemrechtse liga’s op 6 februari 1934 waar 15 doden vielen. Op zes februari vroeg diezelfde SFIO federatie om ‘une unité d’action loyale[40]’, en dat door middel van een gezamenlijke betoging. Aan de kant van de SFIO, stoorde dit lokale initiatief danig, gezien totnogtoe een sterke negatieve houding tegenover de SFIC gehandhaafd werd. Aan de kant van de communisten was er eenzelfde scepticisme, maar dat ebde weg onder druk van de basis en op 12 februari zien de Parijse kasseien communisten en socialisten arm in arm door de straten lopen. De linkse tegenbetoging was dus een unitair succes[41].

Na een zeer grote druk van de basis en onder druk van Moskou wat de PCF betreft tekenen de SFIO en de PCF op 27 juli 1934 een ‘pacte d’unité d’action contre le fascisme’. Een eerste stap richting samenwerking was gezet.

 

3.3. Het ‘Comité d’Organisation du Rassemblement Populaire’[42] (1935)

 

Op 3 juli 1935 ziet het ‘Comité d’Organisation du Rassemblement Populaire’ het daglicht. Later werd de naam Front Populaire[43] gebruikt omdat die meer zou aanspreken[44].

Vier belangrijke politieke formaties verenigden zich onder het vaandel van het ‘Comité d’organisation du rassemblement populaire’. Namelijk de ‘Parti Radical (onder leiding van Édouard Daladier), de SFIO (onder leiding van Léon Blum en Paul Faure), de PCF (onder leiding van Maurice Thorez) en de minder belangrijke Union Socialiste Républicaine[45] (onder leiding van Paul Boncour). Daarnaast werden zij vervoegd door tal van organisaties en arbeidersbewegingen. De samenwerking tussen de partijen was misschien nooit mogelijk geweest, waren niet een groot aantal organisaties (een honderdtal[46]) toegetreden tot het Comité naar aanleiding van de massabetoging van 14 juli 1935[47]. Zes onder hen[48] zouden zetelen in het ‘Comité Directeur du Rassemblement Populaire’ naast de vier partijen.

Deze organisaties hadden een bemiddelaarsrol tussen de partijen die, zoals we duidelijk gezien hebben, niet op natuurlijke wijze samengekomen waren, en waartussen steeds opnieuw conflicten ontstonden.

De communisten hadden gevraagd dat lokale comités van het Front Populaire zouden opgericht worden. De andere partijen vreesden echter dat de communisten deze lokale comités naar hun hand zouden kunnen zetten en verzetten zich dus fel tegen dit voorstel.

 

3.4. De beweegredenen tot samenwerking

 

Welke factoren zijn determinerend geweest?

 

3.5. Het gemeenschappelijk programma

 

De bespreking van het programma van het Front Populaire bevestigt die verschuiving naar het centrum. Er was geen sprake meer van nationalisaties, enkel wat betreft de oorlogsindustrieën bleef de mogelijkheid bestaan. Wat betreft het onderwijs en de kolonies was het programma zeer vaag. Het sociale luik van het programma van het Front Populaire was ook van zeer gematigde aard: geen stijging van de lonen, geen betaald verlof en de reductie van het aantal werkuren werd er enkel vermeld zonder dat het doel van de 40 uren week erin vernoemd werd[49]. Tijdens het opstellen van het programma kwam het ook voor de eerste keer tot een zwaar conflict, met name in verband met structurele veranderingen van het kapitalistische systeem. De SFIO, de USR en de syndicalisten van de CGT wensten deze terwijl communisten en radicalen die wilden opzij schuiven. De communisten wensten met het Front Populaire eerder een groot aantal stemmen te verzamelen dan een echte planeconomie van socialistische inspiratie te gaan uitvoeren. De communisten en de radicalen gaven op die manier de indruk dat het niet echt ‘menens’ was wat deze samenwerking betrof, en dit zou later duidelijk blijken bij het opbreken van het Front Populaire.

De verkiezingen van 1936 werden gehouden in een algemene sfeer van ‘combativité électorale[50]’ wat de basis betreft. Paradoxaal is dat de publieke opinie en de arbeidersbewegingen deze verschuiving naar het centrum niet volgden. Wel integendeel, gezien de stakingen steeds gewelddadiger werden. Deze discrepantie tussen idealistische, zelfs neigend tot extremistische houding van de publieke opinie in het algemeen en de arbeiders in het bijzonder, en de houding van de partijleiders (inclusief de communistische), zou de basis leggen voor de ontgoocheling in het beleid van de regering van het Front Populaire. Deze ontgoocheling en de verzuring die het teweegbracht tussen de verschillende partners, meer in het bijzonder tussen SFIO en PCF, zou evenzeer als het falen van het ‘Cartel des Gauches’ gaan wegen op de toekomst van de linkse frontvorming.

 

3.6. De verkiezingen van mei 1936

 

Nadat de resultaten bekend gemaakt werden bleek dat het Front Populaire over een overweldigende meerderheid beschikte: 376 op 614 zetels. Daarnaast zorgde de nederlaag van de radicalen ervoor dat de SFIO onverwacht de grootste parlementaire groep kreeg met 146 parlementsleden en dus de regeringsleider moest leveren.

De grootste verrassing, naast de overwinning, was dus de verdeling van de krachten binnen het linkse kamp.

 

Tabel 1. Verdeling zetels PCF, SFIO en radicalen bij parlementsverkiezingen 1932 en 1936

 

1936

1932

Radicalen

116

159

SFIO

146

97

PCF.

72

10

Bron: G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 219.

 

Grafiek 1 : Verdeling zetels PCF, SFIO en radicalen bij parlementsverkiezingen 1932 en 1936

Bron: G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 219.

 

De vooruitgang die geboekt werd kwam vooral de socialisten en de communisten ten goede. De ongelijke verdeling van de zetels veroorzaakte alvast een zekere mate van irritatie bij de radicalen[51].

 

3.7. De regering ‘Blum’

 

Tegen alle verwachtingen in was het dus Léon Blum die na de verkiezingen de regering moest vormen. Wanneer, eind mei 1936, bleek dat de communisten niet wensten deel te nemen aan de regering maar wel de regering zouden steunen heerste er een tijdelijke malaise binnen de coalitie. Wat de communisten tot deze positie had geleid is tot op vandaag onduidelijk. Blum besloot zijn functie pas op te nemen nadat het nieuwe parlement ingezworen was en dat gebeurde op 4 juni 1936. Blum had reeds vanaf het begin van het ‘avontuur[52]’ van het Front Populaire duidelijk gemaakt dat hij zich als objectief stelde om de sociale en economische toestand van de arbeiders te verbeteren, maar dit in het kader van de structuren en de wetten van de IIIe Franse republiek wenste te doen. “Nous agirons à l’intérieur du régime social actuel, de ce même régime dont nous avons démontré les contradictions et l’iniquité au cours de notre campagne électorale. C’est cela l’objet de notre expérience. Et le vrai problème est de savoir, si de ce régime social, il est possible d’extraire la quantité de bien-être, d’ordre, de sécurité, de justice qu’il peut comporter pour la masse des travailleurs et des producteurs.”[53] Aan de basis van deze politieke lijn van Blum ligt de ‘théorie du pouvoir’, uitgewerkt vanaf 1926 en die een verschil maakt tussen ‘conquête du pouvoir’ en ‘exercice du pouvoir’: “si la conquête du pouvoir est un acte essentiellement révolutionnaire qui doit mener à la transformation du régime de la propriété, l’exercice du pouvoir respecte la légalité républicaine et se situe dans le cadre des institutions existantes”[54], en dit werd bevestigd toen Blum premier werd[55]: “Léon Blum, président du conseil, ne fait pas la révolution,: il se contente d’exercer le pouvoir. ”[56]

De regering, en dus het programma van het Front Populaire, werden al vlug in de problemen gebracht door twee opeenvolgende evenementen: eerst en vooral de wilde stakingen die overal in het land uitbraken na de verkiezingen en kort daarna de Spaanse burgeroorlog die in een stroomversnelling kwam.

De stakingen waren een teken van de druk die arbeidersmassa’s op de regering wilden zetten. Deze druk noopte de regering om, onder andere in de ‘Accords de Matignon’ tussen patronaat en syndicaten, verder te gaan dan er beloofd was in het programma van het Front Populaire, bijvoorbeeld door de 40-urenweek in te voeren. Deze stakingen, die vanaf 21 mei begonnen uit te breken in de hoofdstedelijke grootindustrie gingen voort en bereikten stilaan de hele arbeidersmassa en alle industrietakken die Frankrijk telde. Wanneer Blum zijn regering op 4 juni had voorgesteld, waren bijna duizend bedrijven bezet over het hele Franse grondgebied. Het patronaat was door de loop van de omstandigheden zeer ongerust, en het is dan ook deze actor die, vanaf 5 juni 1936, vroeg om te onderhandelen met de regering en de vakbonden. Deze onderhandelingen zouden leiden tot de akkoorden van Matignon[57].

In zijn toespraak voor het Franse parlement, ter gelegenheid van zijn inhuldiging, nam Blum haastig een groot deel van de eisen van de stakers in het regeringsprogramma op terwijl die niet aanwezig waren in het programma van het Front Populaire : het betaald verlof en de 40-uren week. De onderhandelingen tussen vakbonden en patronaat vonden plaats op 7 juni en reeds ‘s avonds werden de akkoorden getekend.

Maar noch deze akkoorden, noch het stemmen in het parlement[58], van de wetten op de 40-uren week en het betaald verlof volstonden om de stakingen en de bezettingen te doen ophouden. Een maand later, op 7 juli, zouden er nog steeds meer dan 1000 bedrijven bezet zijn: niet alleen waren de meeste werknemers niet opnieuw aan het werk gegaan, maar er werden ook nieuwe bedrijven bezet na de akkoorden van Matignon. De coalitie van het Front Populaire legde al zijn politiek gewicht in de schaal om de stakingen te doen stoppen. Op 11 juli richtte Maurice Thorez, de voorzitter van de PCF, zich tot een aantal partijleden uit de Parijse regio: “Alors, il faut savoir terminer une grève dès que satisfaction a été obtenue. Il faut même savoir consentir au compromis si toutes les revendications n’ont pas été acceptées, mais que l’on a obtenu la victoire sur les plus essentielles des revendications. Tout n’est pas possible.[59] De socialistische partij trachtte, in de mate van het mogelijke, aan de kant van de regering te staan, wat niet makkelijk was aangezien de regering zich met volle gewicht verzette tegen de stakingen. Blum, zonder nuances, zag de fabrieksbezettingen als een persoonlijke affront, hij sprak van: “l’explosion sociale qui est venue frapper le gouvernement au visage dès son arrivée.”[60] Vanaf 6 juni keek Blum argwanend toe naar de stakingen, hij vermoedde immers manipulaties[61], onder andere van de vakbondsleiders, die nochtans mee de ‘Accords de Matignon’ onderhandeld hadden. De regering was vastberadener dan ooit en de minister van binnenlandse zaken legde een verklaring af naar alle stakers toe : “Si demain, des occupations de magasins, de bureaux, de chantiers, d’usines ou de fermes étaient tentées, le gouvernement, par tous les moyens appropriés, saurait y mettre un terme.”[62]

Op 17 juli vond een poging tot staatsgreep plaats in Spanje die zou uitdraaien op een burgeroorlog. Dit evenement zou dramatische proporties aannemen voor de regering. Op 20 juli, in overeenstemming met een vroeger gesloten handelsakkoord, aanvaardde de Franse regering om wapens te leveren aan de Spaanse republikeinen. Op 27 juli, echter, zou de Franse regering daarvan moeten afzien.

Blum heeft uitgelegd dat zijn regering de wapenleveringen gunstig gezind was, maar zich bij een non-interventie politiek had moeten neerleggen uit schrik om een nieuwe wereldoorlog te ontketenen. Een wereldoorlog waarin Frankrijk door deze wapenleveringen meegetrokken zou worden terwijl het land geïsoleerd[63] en verdeeld[64] was. Léon Blum wilde de radicalen niet tegen zich krijgen, noch Groot-Brittannië van zich afsnijden. Gezien hij het Spaanse ‘Frente Popular’ niet ter hulp kon komen, door middel van leveringen van wapens en vliegtuigen, liet hij alle landen die een belang hadden in het conflict een non-interventie beleid aannemen. Hoewel zelfs de Sovjet-Unie daarmee instemde, verzette de communistische partij (en zelfs een deel van de SFIO) zich hevig tegen het Spaanse beleid van de regering. Het conflict dat op het vlak van buitenlands beleid ontstaan was omtrent de Spaanse burgeroorlog zou zich nog verdiepen met het resultaat van de conferentie van München, die ondanks het feit dat de SFIO niet meer in de regering zat, toch door een deel van de SFIO goedgekeurd werden. Vanzelfsprekend was de communistische partij tegen deze akkoorden, waar Stalin niet op uitgenodigd was geweest, en die ze zagen als een deal waarin Hitler de vrije hand kreeg in het Oosten, op voorwaarde dat hij de andere Europese landen met rust liet.

Vanaf dan werd duidelijk voor waarnemers dat “l’expérience Léon Blum et les possibilités de la Gauche sont étroitement limitées par la conjoncture internationale.”[65] Ook had Léon Blum schrik, zelfs voordat de Spaanse burgeroorlog uitbrak, dat in Frankrijk gewapende onlusten zouden kunnen uitbreken, gesteund door de extreemrechtse liga’s. Onlusten waarop de (linkse) arbeidersbewegingen, gesteund door de communistische partij, gewapenderhand zouden geantwoord hebben.

De ledenaantallen van SFIO en PCF bleven gestaag stijgen na de verkiezingen, maar deze stijging was sterker bij het PCF[66]. Het is niet duidelijk of de PCF op die manier de vruchten plukte van zijn steun aan de regering van het Front Populaire zonder er aan deel te nemen. Te veel factoren spelen zijn hierbij betrokken om dit effect eenduidig vast te stellen.

Op economisch vlak voerde de regering Blum een beleid dat als doel had de economie te doen heropleven door de consumptie aan te sporen. Niettemin, vanaf september, werden de door de akkoorden van Matignon voorziene loonstijgingen zwaar geamputeerd door de stijging van de levenskosten. De regelingen in verband met het betaald verlof hadden een snelle implementatie gekend, de implementatie van de 40-uren week liet echter op zich wachten. Op 14 september probeerde Blum het patronaat opnieuw aan de tafel te krijgen voor een tweede ‘Matignon’, maar bewust dat de krachtenverhouding hen niet meer zo ongunstig was, hield het de boot af. Blum beslist dan om een muntdevaluatie door te voeren, maar het is too little too late, en dan vooral too little. Bijna zou de regering bij Groot-Brittannië moeten geld lenen. Tegenover een patronaat dat een investeringsstop had ingevoerd, moest Blum veel tegemoetkomingen maken, en op 13 februari beslist hij een ‘pauze’ in de sociale hervormingen in te lassen.

Andere bron van perplexiteit: in een steeds donker wordende internationale context is de regering van het Front Populaire verplicht om zwaar te herbewapenen (wat tegenstrijdig is met de traditionele pacifistische houding van de organisaties die haar vormden). Ongerust over berichten die hem vanuit Praag bereiken, besliste Blum de Frans-Britse as en de Frans-Amerikaanse as aan te halen in de plaats van te werken aan een verbetering van de relaties tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie. Het is de vraag in welke mate deze beslissing de oorzaak zal geweest zijn van problemen die de regering van het Front Populaire op binnenlands vlak zou ondervinden vanaf januari 1937. Het feit dat de PCF niet aan de regering deelnam, en dus aan free-riding op parlementair en electoraal vlak kon doen, is daar een belangrijke factor in. “Dans quelle mesure les communistes ont-ils souhaité un autre président du conseil plus docile à leurs suggestions (…)?” Tal van evenementen zorgden dat de spanningen groot waren binnen de coalitie: onder andere op 16 maart liet de minister van binnenlandse zaken een meeting van een extreemrechtse partij toe in het centrum van Parijs. De politie bestormde de tegenbetoging die georganiseerd werd door de lokale delegaties van het Front Populaire: er vielen 5 doden en meer dan 300 gewonden. Er heerste grote onenigheid tussen de partners. Op 4 december 1936, na een hevig pleidooi tegen het beleid van de regering inzake de Spaanse burgeroorlog, stemt de parlementaire fractie van het PCF niet het vertrouwen in de regering en onthoudt zich. Aan de kant van de CGT, begon het leiderschap zich steeds meer afstandelijk te gedragen ten opzichte van de regering.

De leden van de partijen van het Front Populaire, die de militante basis van deze coalitie vormen, kregen het dus hard te verduren. De senaat gaf de genadeslag aan de eerste regering van Léon Blum: het weigerde de ‘pleins pouvoirs’, en dat terwijl de Assemblée Nationale die al goedgekeurd had, te geven aan Blum die ze gevraagd had om de ernstige economische situatie van Frankrijk recht te zetten. De Parijse federatie van de SFIO stelde voor om een betoging te organiseren maar Blum verzette zich in alle hevigheid tegen dat voorstel : “Ah! Non! A aucun prix!”[67] Léon Blum nam ontslag op 22 juni 1937, iets meer dan een jaar na het opnemen van zijn functie. De eerste regering Léon Blum was ten val gebracht.

De val van de eerste regering Blum bracht een zware deuk toe aan de mystiek van het Front Populaire. De arbeidersmassa’s begrepen niet dat deze regering, die in hun ogen geen regering ‘zoals de anderen’ was, op dezelfde manier was ten val gebracht als zovele voor hem[68].

Het congres van de SFIO, op 10 juli 1937, ging van start in een zwaarmoedig klimaat, ondanks het aandikken van het ledenkorps van de partij[69]. Die massale beweging naar de arbeidersorganisaties is vooral de communistische partij ten goede gekomen: deze stelt 328.000 leden te hebben[70]. De PCF had zijn ledenaantal van 1933 met twaalf vermenigvuldigd. Vooral zijn inplanting in de fabrieken was belangrijk, gezien er meer dan 100.000 lokale communistische afdelingen waren in de Franse industrie in 1937. Hetzelfde fenomeen vond plaats in de vakbondswereld waar het ledenaantal van de CGT met 5 vermenigvuldigd werd in minder dan een jaar tijd. Bovendien was de SFIO zeer verdeeld, op het congres kreeg de motie van Blum en Faure slechts 55% van de stemmen. De sociale toestand van het land bleef gespannen, en in maart 1938 kwam Blum terug aan het hoofd van de regering, waar hij probeerde een regering van nationale unie te vormen. Maar de rechtse oppositie weigerde in zijn regering te stappen en het was dus weer met de radicalen dat hij moest werken. Twee weken later brak een staking los in de Parijse metaalindustrie uit onvrede met de collectieve arbeidsovereenkomsten. Blum verzette zich intens tegen de staking, maar ten gevolge van de onverzettelijke houding van het patronaat verhardde de staking. Blum vroeg opnieuw de volmachten om een economisch herstelplan door te voeren dat geïnspireerd was op eerste werken van Keynes. Op 8 april 1938 herhaalde de geschiedenis zich wanneer de Senaat de volmachten weigerde goed te keuren.

Deze keer twijfelde de Parijse federatie van de SFIO niet en riep meteen een betoging bijeen, 20.000 mensen kwamen hun onvrede uiten voor het Palais du Luxembourg, waar de Senaat zitting heeft. Dat kon niet baten. Blum nam opnieuw ontslag. Zijn tweede regering had welgeteld 26 dagen geduurd.

 

3.8. Epiloog (1938)

 

Velen hadden gedacht dat Pétain het roer in handen zou nemen na het mislukken van Blum, maar dat gebeurde nog niet. Edouard Daladier, een radicaal, vormde een regering waar de socialisten afwezig waren[71], maar die ze wel steunden[72]. De senaat gaf Daladier zonder problemen de volmachten die ze net aan Blum had geweigerd. Drie weken later, onder het voorwendsel dat de PCF de akkoorden van München[73] niet goedkeurde, verbrak de radicale partij de coalitie van het Front Populaire. Daladier vroeg aan Paul Reynaud[74] minister van Financiën te worden, deze aanvaardde en liet meteen de verworven rechten in verband met de 40-uren week terugschroeven. Op 12 november 1938 stelde hij zijn wetten voor en kondigde aan dat “la semaine des deux dimanches a cessé d’exister.”[75] Grote stakingen volgden maar die werden enerzijds niet volledig gevolgd en anderzijds had het patronaat zich op die bewegingen kunnen voorbereiden, het verrassingseffect van een ‘grève générale’ was voorbij. Op 10 december 1938 kantelde de meerderheid in het parlement volledig, de regering kreeg het vertrouwen met de stemmen van Rechts en de radicalen, tegen de socialisten en de communisten. Het Front Populaire was niet meer.

 

3.9. Beoordeling

 

Hoe moet het experiment van het Front Populaire nu beoordeeld worden? Als een volledig succes? Welzeker niet. Het falen op financieel, economisch of diplomatisch vlak is vrij duidelijk. Deze Unie van linkse partijen had beloofd “le Pain, la Paix, la Liberté[76]”. De internationale conjunctuur bracht de kiezers de oorlog, beperkingen en onderworpenheid.[77] Niettemin kan het Front Populaire allerminst een volledige mislukking genoemd worden. “Le Front Populaire à réussi à canaliser vers des objectifs pacifiques l’immense vague d’espoirs qu’il avait soulevée. ”[78] De set van sociale hervormingen die tot stand kwam na de akkoorden van Matignon of die in die akkoorden beloofd werd, heeft voorgoed de conditie van de arbeiders veranderd gezien de macht van de patroons er formeel ingeperkt werd. Half succes, halve mislukking, wel is altijd het gevoel blijven leven bij de arbeiders en de kiezers van het Front Populaire “qu’on aurait pu obtenir d’avantage.” [79]

Communisten en socialisten hadden elkaar tussen de wereldoorlogen nooit kunnen vinden op het vlak van buitenlands beleid. In de beginfase van het Front was dit feit echter op de achtergrond beland en kreeg het binnenlands beleid alle focus. Maar vlug zouden nieuwe tegenstellingen oprijzen, onder andere met de Spaanse burgeroorlog.

Deze eerste echte poging om de linkse krachten te verenigen struikelde dus over een gebrek aan overeenstemming welke de politieke richting die er moest gegeven worden aan de alliantie. Het politieke spectrum tussen radicalen en communisten was te breed en liet niet toe dat er een beleid uitgestippeld werd dat beide bewegingen tevreden stelde. Zelfs binnen de SFIO waren er tegenstellingen tussen de linker- en de rechtervleugel. De voorwaarden die hadden geleid tot de totstandkoming van de unie gedurende de zomer van 1935, namelijk het bestrijden van het stijgende fascisme, bleken niet langdurig en sterk genoeg te zijn opdat een minimaal akkoord in verband met het beleid van de regering tot stand zou kunnen komen. Blum was na de val van zijn tweede regering bewust van het deels falen van het ‘experiment’ maar hij bleef het idee van het Front Populaire verdedigen (en de beslissingen van zijn partij wat dat betreft), en dat terwijl de communisten, de radicalen, en velen in zijn eigen partij daar al lang geen moeite meer voor deden:

Il y avait alors quelques-uns d’entre nous, et Marceau Pivert était, comme toujours, le plus catégorique et le plus net, qui disaient: «Il faut revendiquer le pouvoir, il faut saisir cet instant qui est un instant révolutionnaire et, si on nous oppose la moindre résistance, eh bien, il faut transformer l’exercice légal en conquête révolutionnaire» (…) Le parti répondit: «non, tout n’est pas possible, et tout n’est pas possible parce que le vainqueur n’est pas le parti socialiste, parce qu’il n’est pas une alliance de partis prolétariens, parce qu’il est le rassemblement populaire… Je sais bien que nous n’étions pas un cabinet tout à fait pareil aux autres. Mais enfin, tout de même, nous étions un cabinet légal, un cabinet régulier, un cabinet constitutionnel, un cabinet reposant sur la légalité et la tradition républicaine soumis à toutes les lois et à toutes les règles constitutionnelles de la République… Et, dans le fond, ce qui vous révolte, ce que vous ne pouvez pas accepter, c’est qu’il soit un parti comme tant d’autres, dans les mêmes conditions que d’autres. Et il est un parti comme d’autres, parce que dans le fond, essentiellement, il n’était pas aussi différent que vous l’avez cru. Parce que, bien que porté par cette immense vague de volonté et d’espoir, malgré tout, il n’était qu’un gouvernement d’exercice du pouvoir par une collaboration de partis, dans le cadre de la société présente et de la légalité républicaine.[80]

 

 

4. Gescheiden wegen

 

4.1. De aanloop naar de Tweede Wereldoorlog (1939)

 

Het einde van de coalitie van het Front Populaire had het vertrouwen van de partners in elkaar al danig aangetast. De situatie waarin communisten en socialisten, zelfs na het wegvallen van het Front Populaire elkaar nog konden vinden in gezamenlijk verzet tegen de politiek van de regering Daladier werd ondersteboven gezet wanneer het pact tussen de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland[81] bekend gemaakt werd. Na enkele uren van verbijstering en door verstomming geslagen te zijn[82] aanvaardde de communistische partij het beleid van Stalin[83]. De communistische partij werd onmiddellijk in de illegaliteit geworpen door maatregelen die genomen werden door de regering Daladier na de bekendwording van het Duivelspact. In haar clandestiene propaganda keerde de communistische partij zich vanaf dan tegen de regering en haar politiek van nationale defensie.

De socialisten, echter, schaarden zich volledig achter het beleid van nationale defensie. Léon Blum en zijn volgelingen oordeelden dat de oorlog op energieke wijze gevoerd moest worden, en bekritiseerden Daladier omdat hij volgens hen te zacht was ten opzichte van Duitsland.

De evenementen van mei-juni 1940 zorgden ervoor dat de meerderheid van de socialistische parlementsleden de wapenstilstand aanvaardden en de ‘pleins pouvoirs’ aan maarschalk Pétain toekenden op 10 juli 1940 te Vichy. Rond Léon Blum stemmen 6 SFIO senatoren en 28 parlementsleden tegen de volmachten aan de held van de Eerste Wereldoorlog. Het tijdperk van het Vichy regime kon beginnen[84].

Vele onderzoekers hebben zich na het bijtreden van vele Linkse politici tot het Vichy regime afgevraagd welke redenering hen daartoe had kunnen brengen. Vooreerst moet gezegd worden dat de term ‘bijtreden’ waarschijnlijk door velen onder hen niet aanvaard zou worden. Eerst en vooral omdat voor iedereen het legale regime dat van Vichy was, wat voor de publieke opinie bevestigd werd door de aanwezigheid in Vichy van de voorzitters van Kamer en Senaat. Anderzijds gaat het voor velen om een ‘beleid van aanwezigheid’[85], gestoeld op verschillende redenen: voor vele linkse politici is de oorlog een noodlottige misstap. Frankrijk had volgens hen niks te winnen met de oorlog, alleen maar veel te verliezen. Ze wilden redden wat te redden was, en in de mate dat een compromis met de vijand mogelijk was, een zo goed mogelijk compromis voor Frankrijk uit de wacht slepen. Naarmate het Vichy regime zijn macht en het Duitse legerapparaat zijn greep op de situatie verloor, zouden meer en meer linkse politici zich achter de Gaulle scharen, met of zonder in het verzet gezeten te hebben. In juli 1940 was de communistische partij[86] slecht geplaatst om gewetensbezwaren te laten blijken ten opzichte van het beleid van de socialistische partij. Voor hen bleef namelijk het Duits-Sovjet pact nog altijd zijn waarde behouden. Wanneer, een jaar later, Duitsland de Sovjet-Unie aanvalt verandert de houding van de communisten volledig. Zij werpen zich meteen in het verzet, waar zij rivaliseren op het vlak van ijver met degene die zij net voordien nog de nalopers van het kapitalisme van Londen en Washington noemden, namelijk de clandestiene zijde van de SFIO.

 

4.2. Oorlog en verzet (1940)

 

Vanaf 10 juli 1940, het moment waarop de volmachten aan maarschalk Pétain toegekend werden, tot 30 maart 1941 splitste de nog officiële zijde van de SFIO zich in twee groepen. De eerste, voornamelijk rond de figuur van Paul Faure[87], trok zich terug en bleef stil, de tweede collaboreerde aan het Vichy regime. Deze splitsing was echter enkel aan de top waarneembaar en bereikte niet de basis. Het gemiddelde partijlid deed op dat moment weinig: van een directie van de partij was geen sprake meer en het netwerk van gekozenen was danig verdund[88]. Wat de gekozenen die nog in functie waren betreft, in het beste geval behartigden ze de lopende zaken, in het slechtste geval collaboreerden ze.

Beide Linkse partijen waren eigenlijk op een laag pitje terechtgekomen. De SFIO kon zich herpakken dankzij de verzetsbewegingen die door lokale partijfiguren[89] opgericht werden.

De eerste pogingen om een nieuwe, clandestiene partij op poot te zetten dateren van 1941. In de bezette zone ‘Noord[90]’ slaagde Henri Ribière erin een hoopje syndicalisten van de CGT en socialistische kernen uit Parijs en Roubaix te verzamelen tot één groep. In de vrije zone ‘Zuid[91]’ richtte Daniel Mayer, die later een rol zou spelen in de regering van Algiers, de ‘Comité d’Action Socialiste’ op. Alles samen verzamelden ze ongeveer 2000 socialistische militanten, wat net iets meer is als 1 % van het aantal van 1939, en dan nog betekent dat niet dat deze kleine groep zich inliet met actieve bijdrage aan het verzet, laat staan aan het gewapende verzet . Het proces tegen Léon Blum, waarmee het Vichy regime de oud-regeringsleider (en via hem het Front Populaire) wou veroordelen, opende op 22 februari 1941. Een paar weken volstonden Léon Blum om van beklaagde aanklager te worden. Op 11 april vroegen de Duitsers aan het Vichy regime, bewust dat Blum de situatie in zijn voordeel aan het draaien was, om het proces stop te zetten. Maar het was al te laat: de weerklank die het proces in de media gekregen had was aanzienlijk. Via Blum had de verzetszijde van de SFIO zich uitgedrukt, en aan de leden duidelijk gemaakt wat de ‘te volgen weg’ was. Daarenboven had ze legitimiteit bezorgd aan degene die zich reeds in de verzet geëngageerd hadden[92]. De omvorming van het ‘Comité d’Action Socialiste’ in 1943 tot ‘Parti Socialiste’ voltooide dat proces: het officieuze SFIO had opnieuw de controle over de partij. De SFIO die zich in de aanloop naar de oorlog gediscrediteerd had met het Vichy regime of de Duitsers was definitief uitgeschakeld.

De verzetsbewegingen ontwikkelden zich eerst zelf, voor er werkelijk sprake kon zijn van partijcoördinatie. Het was dan ook met het grootste scepticisme dat de verzetsbewegingen de partijen hen formeel hebben zien vervoegen in de ‘Conseil National de la Résistance[93]’, die diende om de inspanningen van de verzetsbewegingen te coördineren. Er is dan ook het ganse politieke gewicht van Jean Moulin (leider van de verzetsbewegingen in Frankrijk) en generaal De Gaulle voor nodig geweest om de verzetsbewegingen te overtuigen. Dankzij de ‘Conseil National de la Résistance’, die eerst enkel een representatieve organisatie plachte te zijn, kregen de politieke partijen hun plaats terug[94].

De verzetsbewegingen hielden zich in het kader van de CNR niet enkel met allerlei verzetsdaden tegen de Duitse bezetter bezig, ze maakten na enige tijd ook plannen voor de toekomst. In dit kader meenden ze dat na de oorlog samenwerking tussen alle Linkse formaties noodzakelijk was[95]. En die moest volgens de verzetsbewegingen op volgende wijze bereikt worden: “Dans notre esprit, il devra travailler avec et en collaboration étroite avec le parti communiste français et pourrait même former avec lui dès sa constitution un front patriotique qui proposerait au pays un minimum de volonté commune.”[96] Op deze manier maakten de verzetsbewegingen, die nooit hadden deelgenomen aan de partij-intriges en de vijandschappen tussen PCF en SFIO, duidelijk dat de communistische partij als integraal deel moest deelnemen aan een linkse coalitie. Het ‘minimum de volonté commune’ sloeg op het feit dat, ondanks de doctrinale verschillen, samenwerking toch mogelijk moest zijn.

 

 

5. La libération (1944)

 

Wanneer op 9 september 1944, na de bevrijding van Parijs, de samenstelling van de voorlopige regering wordt bekendgemaakt, is het duidelijk dat Frankrijk een ‘linkse’ regering heeft[97]. Op 22 ministers zijn er 12 die komen van de partijen die het vroegere Front Populaire samenstelden. Er zijn ook voor het eerst twee communistische ministers, naast vier socialistische ministers en evenveel radicalen. Daarnaast konden nog eens zes ministers tot de linkse strekking gerekend worden. Het programma dat de voorlopige regering naar voor brengt is ook een ‘Links’ programma. Daarenboven is het zo dat in bevrijd Frankrijk, het meestal de linkse groeperingen (van overwegend communistische signatuur) zijn die het heft in handen hebben, zowel op het officiële als op het clandestiene niveau. De linkse partijen, die in een slechte positie de oorlog ingestapt waren, komen dus relatief versterkt uit de oorlog, en krijgen nu de kans om samen te werken in de regering.

Om de veiligheid van de Franse staat te garanderen, met betrekking tot het gedrag van de (communistische) milities, zou generaal De Gaulle een deal sluiten met de Sovjet-Unie: de milities die in het verzet uit de PCF waren ontsproten werden ontbonden en Maurice Thorez die op ballingschap was in de USSR mocht terugkeren naar het vaderland[98].

Bij de bevrijding hield de SFIO, om de smet van het Vichy regime van zich af te krijgen, een schoonmaak onder haar leden, en meer belangrijk: onder haar mandatarissen[99]. Het voornaamste doel van de SFIO op dat moment was de publieke opinie haar rol in het toekennen van de volmachten aan maarschalk Pétain, te laten vergeten. Anderzijds, wat in contrast staat met officiële retoriek van de partij, was het ook de bedoeling op dat moment om een mogelijke organische fusie met de communisten voor te bereiden. Binnen de leidende kringen van de partij werd op dat moment de idee van een hereniging van de twee partijen aanvaard[100]. “La fraternité des combats oblitère les divergences anciennes, entame le capital accumulé de méfiances et de rancunes.[101] De twee partijen hadden zich in het verzet dus klaarblijkelijk teruggevonden. De vraag was nu, zonder dat iemand daar openlijk over praatte, of beide partijen deze samenwerking in normale politieke omstandigheden zouden kunnen verder zetten en verzilveren. Het SFIO congres van 12 november 1944 stemde een motie die het in de volgende termen stelde:

“Le Parti socialiste renouvelle solennellement au Parti Communiste Français, avec sa loyauté et sa traditionnelle bonne foi, l’offre d’unité déjà faite dans la lutte clandestine[102].”

 

Onderhandelingen zullen dan ook plaatsvinden, geleid door Léon Blum. Het lijkt vandaag dat Léon Blum, met deze onderhandelingen eerder tijd wilde winnen dan de twee partijen echt weer te laten samenvoegen. Misschien meende hij dat de communistische vloedgolf die op dat moment over Frankrijk ging met de tijd zou tanen, en bij de volgende verkiezingen de socialisten daar de vruchten van zouden kunnen plukken[103]. Van een communistische vloedgolf was er inderdaad sprake, zoals Bréchon het stelt: “Cette poussée considérable [du PCF] s’explique par le prestige acquis dans la Résistance par les militants. De plus, le programme communiste, largement inspiré du Conseil National de la Résistance, n’apparaît pas aussi révolutionnaire qu’avant-guerre et le parti, pour la première fois de son histoire, participe au gouvernement: il y a des ministres communistes qui exercent leurs fonctions sous l’autorité rassurante du général de Gaulle.”[104] Léon Blum, die zich teleurgesteld voelde in de attitude van de Sovjet-Unie in het naoorlogse Europa en in sommige praktijken van de communistische partij, stelde op het congres van de SFIO[105] drie voorwaarden die voorafgaand aan de hereniging moesten ingelost worden:

1. socialisten en communisten moeten hun beider doctrines confronteren

2. moeten aan alle niveaus van participatie de integrale democratie invoeren en beloven die te respecteren overal in de wereld

3.  de nieuwe partij mag aan geen enkele buitenlandse staat gebonden zijn

Het socialisme waaraan Léon Blum dacht als hij deze voorwaarden formuleerde was een humanistisch socialisme, een socialisme dat niet de communistische tendens omvatte[106]. Dit wijst op het feit dat Blum niet meer geloofde in een samenwerking met de communisten. Of het falen van het Front Populaire daar voor iets tussen zat is tot nog toe niet uitgeklaard. In een toespraak aan het congres van de SFIO, op 1 september 1946 stelt hij het zo:

Vous avez peur de la nouveauté jusque dans les alliances politiques. Du moment ou il n’est pas possible au parti d’exercer seul le pouvoir, du moment ou le pouvoir ne peut être détenus que par une coalition de partis, vous êtes obligé d’admettre le principe de cette coalition, mais beaucoup d’entre vous sont incapables d’imaginer une autre combinaison que celles qu’ils connaissent par expérience, dont ils ont la vieille habitude, comme les combinaisons du type Cartel ou Front Populaire[107].

 

De onderhandelingen onder leiding van Blum met de communisten zouden dan ook niks opleveren. Het falen van deze onderhandelingen werd door de basis en een deel van het partijapparaat[108] als een klap in het gezicht aangevoeld[109]: er was namelijk grote hoop gesteld in deze structurele samenwerking. Na de verkiezingen van 1945 zou voor de SFIO de tweede klap volgen: niet de SFIO, maar wel de PCF, werd de grootste partij van Frankrijk. Deze twee opeenvolgende ‘klappen’ zouden het gros van de partijleden en het partijapparaat ertoe brengen radicaal van standpunt te veranderen wat de samenwerking met de communisten betrof: van een situatie van gewenste samenwerking evolueerde men naar een situatie van concurrentie. Die concurrentie had al bestaan in de jaren na de splitsing en voor de vorming van het Front Populaire, maar deze keer was de SFIO de zwakste[110] van de ‘frères ennemis’ geworden.

De verkiezingen van 1945 hadden van de communistische partij de grootste partij aan de linkerzijde van het Franse politieke spectrum gemaakt: “[le résultat des élections de 1945] accrut la méfiance des socialistes à l’égard du Parti communiste, elle renforça simultanément en leur sein les tendances à n’abandonner à celui-ci ni le terrain de la doctrine ni celui de l’opposition. ”[111] Wat hen verenigde bleek meer en meer plaats te moeten maken voor wat hen verdeelde: in casu het Sovjetnationalistisch[112] karakter van de PCF. Zoals Bergounioux en Grunberg het stellen:

“Les dix années passées depuis l’échec de la première tentative d’unité organique n’avaient pas détruit le tropisme ancien, mais le changement des données de la situation lui avait ôté toute signification. Les socialistes, au fond, ne souhaitent plus la fusion.[113]

 

Het voornaamste probleem waar de SFIO mee te kampen kreeg werd het formuleren van een antwoord aan diegenen binnen de partij waarvan de roep tot het vormen van een grote arbeiderspartij steeds luider werd, die de christendemocraten zou omvatten samen met de socialisten. Maar de krachten die streefden naar het seculier blijven van de partij hielden de bovenhand en er werd dus niks ondernomen. Er kan aangenomen worden dat de afwezigheid van Léon Blum daar een oorzaak van was[114], gezien, conform het hoger vermelde citaat, Léon Blum een grote voorstander was van samenwerking met het centrum. Met andere woorden, de SFIO weigerde een fusie op haar rechterzijde, na die geweigerd te hebben op haar linkerzijde. De socialistische partij kreeg daarna nog veel voorstellen tot samenwerking vanwege de communistische partij, voor het vormen van een grote Franse arbeiderspartij. De voorstellen van de PCF kwamen onder de vorm van een ‘projet de charte d’unité de la classe ouvrière de France’ die een tiental voorwaarden telden en voor de SFIO onaanvaardbaar bleken te zijn. De SFIO die nog met haar gedachten bij de verzetsbewegingen en de CNR zat, antwoordde met het voorstel tot oprichting van een ‘comité d’entente’.

De romance tussen de PCF en de SFIO die tijdens het verzet was ontstaan duurde dus niet lang. Het verkillen van het internationale klimaat tussen Oost en West zorgde ervoor dat de twee partijen lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan[115]. De koude oorlog heeft hierin zijn duidelijke gevolgen gehad voor de linkse frontvorming in Frankrijk.

De poging om met de Mouvement Républicain Populaire[116], de SFIO en alle verzetsbewegingen een grote partij te vormen mislukte ook en het is dan dat de verzetsbewegingen zich gingen verenigen in een nieuwe partij, namelijk de ‘Union Démocratique et Sociale de la Résistance[117]

Uit die laatste poging tot vorming van een grote arbeiderspartij in Frankrijk concludeert François Dreyfus dat lang voor de verkiezingen van oktober 1945 de linkse partijen hun oude gewoontes van voor de Tweede Wereldoorlog teruggevonden hadden.

De verkiezingen van 1945 brachten één belangrijk feit aan het licht: dat socialisten en communisten samen heel dicht bij een absolute meerderheid in het parlement stonden. De PCF mocht dan nog geïsoleerd lijken door de weigering tot samenwerking[118] van de SFIO, de communistische partij “jouissait d’un prestige et d’une puissance qu’en France il n’avait jamais connu”[119]. De SFIO ging alleen de verkiezingen tegemoet gezien samenwerking met MRP of radicalen op inhoudelijk vlak niet mogelijk bleek te zijn: soms streed ze zij aan zij met de communisten, meestal tegen hen[120].

De verkiezingen gaven een onverwacht resultaat: de communistische partij werd de grootste partij van Frankrijk met 5.000.000 kiezers[121]. Ze stak de socialistische partij ruim voorbij die in 1936 nochtans nog twee maal zoveel stemmen had gehaald. De tweede grote winnaar van deze verkiezingen werd de MRP die de SFIO naar de derde plaats stuurde[122]. Communisten en socialisten hadden nu samen 302 zetels in het parlement. De MRP had er 152. Er waren dan ook verschillende coalitiemogelijkheden, allebei met de SFIO als spil: de eerste was een marxistische tête à tête tussen socialisten en communisten, de tweede was een alliantie met MRP en UDSR. De socialistische partij had echter schrik van beide mogelijkheden. Hij had schrik overrompeld te worden in een coalitie met de communisten[123], en de partij was weinig enthousiast om zich aan de MRP en zijn onseculier karakter te gaan binden. De enige oplossing was dan ook het Tripartisme - een coalitie van SFIO, PCF en MRP - wat naar de wensen was van Generaal De Gaulle[124], die sinds het begin van de oorlog de ‘France Libre’ leidde vanuit Londen en na de bevrijding aan het hoofd van de Franse regering was komen te staan.

 

 

6. De IVde republiek (1946)

 

Het vertrek van Generaal De Gaulle als regeringsleider in de loop van het jaar 1946 gaf grote mogelijkheden aan Links: ze had een absolute meerderheid in het parlement en ze kon dus alleen regeren. Het voorstel van de communisten om een ‘Union des Gauches’ te vormen werd echter door de SFIO opnieuw afgewezen. Opnieuw wilden de socialisten niet alleen met de communisten regeren. Ze hadden ook schrik dat de MRP, eens in de oppositie, de partij van De Gaulle zou worden.

Enige tijd later zou een nieuwe kans tot samenwerking geboden worden. Die kans zou zich bieden onder de vorm van de campagne voor de nieuwe grondwet (van de IVde republiek). Het project van nieuwe grondwet dat een parlementair regime naar het voorbeeld van de IIIde republiek zou instellen werd in het parlement door communisten en socialisten goedgekeurd (ze hadden een absolute meerderheid), maar het moest nog in een referendum door de Franse bevolking worden goedgekeurd. Communisten en socialisten ijverden voor de ‘OUI’, MRP en de rest van het Franse politiek spectrum voor de ‘NON’.

 

Tabel 2. Stemmenaantal JA en NEE referendum nieuwe grondwet IVde republiek (1946)

Referendum nieuwe grondwet IVde republiek

OUI

9.454.000

NON

10.585.000

Bron: F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 49.

 

Dit referendum werd een nederlaag voor Links. Vanaf 1946 maakte dit resultaat duidelijk dat een deel van het linkse electoraat, terwijl ze klaar was om voor de socialisten te stemmen - en dat bewezen had in de verkiezingen van 1945- ze weigerde een combinatie die niet sociaal democratisch was - met andere woorden: de coalitie van socialisten en communisten voor het referendum - goed te keuren[125]. Vanaf dit moment zouden socialisten en communisten samen ongeveer 46% van de stemmen halen in verscheidene verkiezingen[126] van 1946 tot 1973 zonder er ooit in te slagen deze score te verbeteren.

Na de oorlog had de PCF meer leden dan de SFIO en ongeveer hetzelfde aantal stemmen. Nochtans waren de partijen niet aan elkaar gewaagd. Zo trok de PCF veel meer intellectuelen en artiesten aan, en werden haar kranten en boeken veel meer gelezen. De SFIO had zo goed als geen aantrek bij de bovengenoemde sociale categorie en van haar pers en propagandamiddelen bleef enkele jaren na de oorlog zo goed als niets over. De SFIO “ne sait pas se définir en face du marxisme orthodoxe des communistes. Elle ne sait préciser la nature d’un socialisme adapté au XXe siècle, (…).[127]

Dit citaat spreekt boekdelen over de doctrinele toestand van de SFIO op dat moment. De SFIO ‘twijfelde’ en wist niet welke weg ze moest opgaan. Deze twijfelfase, die lang zou aanslepen ging de kiezers en de publieke opinie niet onopgemerkt voorbij. Op 10 november werden opnieuw verkiezingen gehouden[128], waar de SFIO door haar kiezers zwaar afgestraft werd: ze verloor meer dan een miljoen stemmen ten opzichte van de verkiezingen van oktober 1945, ongeveer één kiezer op vijf heeft haar de rug toegekeerd. Links in zijn geheel, samen met de radicalen, verliest bij deze verkiezingen 5 % van haar electoraat.

De SFIO kreeg de verantwoordelijkheid voor de onstabiele regeringen[129]. De RPF[130] stemde op haar partijcongres een motie, tegen wat ze noemde “l’ultimatum répété que fait peser sur le gouvernement une majorité irresponsable du parti socialiste.[131] Dat de linkse partijen, en meerbepaald de SFIO geen juiste conclusies wisten te trekken uit deze resultaten van de verkiezingen bewijzen de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen van 1947. De SFIO kreeg deze keer werkelijk een veeg uit de pan gezien haar kiezerskorps slonk tot 13.4 % (in gemeenten van meer dan 9.000 inwoners) terwijl dat bij de verkiezingen van 10 november 1946 nog 16.8 % was. Ook de communisten verloren fors, ze belandden op 28.8 % van de stemmen, terwijl ze voordien 31.8 % gehaald hadden.

Als gevolg van deze resultaten zou de politieke situatie verslechteren. Op 30 oktober in de avond maakt een persmededeling van het centrale comité van de communistische partij een radicale verandering van haar politieke lijn bekend: de PCF verbreekt elke samenwerking met andere partijen, terwijl zij gedurende 12 jaar voorstander van samenwerking was geweest. Socialisten en MRP worden over dezelfde kam geschoren want “ils favorisent dans le bloc agressif dirigé par les Etats-Unis, (…) la multiplication des atteintes à la démocratie, l’utilisation de la force contre le mouvement d’indépendance des peuples coloniaux.” Moskou en het Kominform hebben gesproken. Zoals Bréchon het stelt: “La position du Parti communiste va s’en trouver changée. D’une politique prônant la reconstruction nationale, le PCF passe à une stratégie d’opposition: soutien des mouvements sociaux, manifestations contre les Etats-Unis et la guerre d’Indochine, appui à la politique de Moscou, notamment dans les pays de l’Est.”[132] De samenwerking met de socialisten hield op te bestaan (net zoals in de Oost-Europese landen de communistische partijen de sociaal-democratie elimineren). Het internationale klimaat was dus opnieuw de factor die de splitsing tussen de SFIO en de PCF teweeg bracht.

De PCF, die nu met niemand meer rekening hoefde te houden, wakkerde de onvrede binnen de arbeidersbevolking aan en er volgde een grote golf van stakingen in heel het land. Alle takken van de economie werden geraakt en de openbare diensten lagen lam. Noch de regering, noch de president[133] (wiens hulp ingeroepen werd door de CGT) gaven toe. Gezien er meer en meer geweld werd gebruikt door de stakers viel de staking stilaan in diskrediet bij de bevolking. Vanaf dat ogenblik zou de staking ook in kracht dalen tot de werknemers uiteindelijk het werk hervatten.

Binnen de vakbondsbeweging CGT zou deze crisis en de manier waarop de staking geleid werd (namelijk onder invloed van de PCF) tot gevolg hebben dat er een splitsing komt: een meer gematigde -tegen de SFIO aanleunende- tendens splitste zich af en startte de CGT-FO[134]. De vakbondswereld kende een dertigtal jaar later de splitsing die de politieke wereld sinds de jaren twintig kende.

Maar ook voor de communistische partij was deze crisis niet zonder gevolgen. De PCF had deze crisis gewild en aangewakkerd, zoniet in de schaduw geleid, en droeg nu de verantwoordelijkheid voor het falen. In de mate dat de communistische partij nu verslagen was, boezemde zij ook minder angst in. In het parlement kwam de partij onder vuur voor haar gedrag in juni-juli 1940, en een aantal van de partijleiders werden bekritiseerd voor hun rol in de oorlog. Nog verdergaand: het reglement van het parlement werd aangepast om leden van de communistische partij uit het ‘Bureau’ te houden. Vanaf dit moment en tot in 1965 kwam de PCF in een volledig isolement terecht. Guy Mollet, om deze toestand te illustreren, zei: “Le PCF n’est pas à gauche, il est à l’est.[135]

Vier jaar na de bevrijding was Links dus volledig verdeeld en niet in staat om een duidelijke politieke lijn naar voor te schuiven. De communisten bleven de trouwe handlangers van Moskou, en weigerden elk beleid dat ook maar enigszins de belangen van de USSR zou schaden. De socialisten weigerden de stap te zetten naar een neo-socialisme, dat hen hun antiklerikalisme zou zien opgeven om te gaan samenwerken met de MRP of om de stap te zetten naar de sociaal-democratie naar Duits voorbeeld (SPD). De SFIO twijfelde in deze periode eigenlijk tussen twee roepingen, enerzijds de marxistische roeping, die haar zou dichter brengen bij de PCF, maar van wie ze liever afstand hield uit schrik voor haar organisatie, haar centralisme, haar doctrine en haar onderworpenheid aan Moskou. Anderzijds de ‘labour’ roeping, waardoor ze zich zou aansluiten bij de MRP met wie ze veel aanknopingspunten had, maar van wie ze zich afwendde omwille van confessionele redenen. De SFIO wist nog altijd niet welke kant ze uit moest. Uiteindelijk leek de SFIO voor de tweede oplossing te gaan kiezen onder invloed van het internationale klimaat en het groeiende diskrediet van de communisten in een deel van de publiek opinie omwille van de koude oorlog.

 

6.1. De Troisième Force

 

Na enige tijd en voor het eerst sinds de bevrijding werden onderhandelingen gevoerd voor een nieuwe vorm van samenwerking. De zogenaamde ‘Troisième Force’ die zich concentreerde rond het centrum. De naam Troisième Force betekende dat het een alternatief moest zijn voor ‘Linkse’ of ‘Rechtse’ coalities. Dat Links of Rechts karakter was echter veel minder vast als nu, gezien sommige partijen, zoals de MRP en de radicalen, in de twee vormen aanwezig waren.

Blum, zoals hierboven reeds vermeld werd, had gesproken over deze mogelijkheid in ‘A l’échelle humaine’. Nationale congressen van de SFIO en de MRP stemden moties[136] die de partijleiders aanzetten om tot een georganiseerde vorm van samenwerking te komen. Uiteindelijk, na onderhandelingen, werd de ‘Comité National de la Troisième Force’ ingesteld. Dit comité, dat moest zorgen voor een permanente verstandshouding binnen de ‘Troisième Force’, telde drie socialisten, drie MRP, één radicaal, één ‘Jeune République’, één UDSR en twee vakbondsmensen. Maar al vlug kwamen verschillen op de voorgrond. Het economisch beleid van de regering waar de ‘Troisième Force’ in samenleefde stoorde al vlug sommige marxistische socialisten. De onenigheid binnen de radicale partij, waar linkse en gaullistische tendenzen met elkaar in aanvaring kwamen, eisten hun tol voor de goede verstandhouding binnen de ‘Troisième Force’: al vlug bleek dat “la Troisième Force n’est pas cette force puissante, agissante, pénétrant les autres blocs par sa force de rayonnement.”[137]

In 1951 kwamen er opnieuw parlementsverkiezingen, en dat was de grootste zorg van de SFIO vanaf 1950. Deze verkiezingen boezemden schrik in aan de twee grootse protagonisten van de ‘Troisième Force’, namelijk de SFIO en de MRP. Ze beseften dat het verkiezingsresultaat wel eens heel slecht zou kunnen uitvallen. Ze kregen ook snel gelijk. De ‘Troisième Force’ had de campagne in de feiten niet overleefd gezien de MRP hier allianties met de RPF van de Gaulle maakte, en daar allianties met de socialisten waarmee ze in de regering zaten[138]. De communisten bleven de eerste partij van Frankrijk met 4.910.000 stemmen (ze verliezen 580.000 stemmen ten opzichte van 1946). De socialisten waren opnieuw de grote slachtoffers van deze verkiezingen, ze behaalden amper 2.750.000, terwijl ze er nog 3.400.000 haalden in 1946. Enkel de MRP verloor nog meer stemmen. Gezien de communisten niet in stemmenaantal stegen, kon aangenomen worden dat een deel van het linkse kiezerskorps voor het RPF van De Gaulle had gestemd. De belangrijkste vaststelling in het kader van deze verkiezingen is de algemene verzwakking van Links: in 1945 stelden communisten en socialisten 38.8 % van de ingeschreven kiezers voor, nog 35.5 % in 1946, en slechts 31.4 % in 1951.

Het grote discussiepunt in het parlement en in de publieke opinie na de verkiezingen was de schoolstrijd tussen publieke -niet geestelijke- scholen en privé scholen. Deze strijd over laïcisme van staatsinstellingen hinderde de SFIO mateloos, gezien het haar nieuwe pogingen tot samenwerking met het centrum remde[139], en het stelde de partij bloot aan het opbod van de communisten op dat vlak. De partij was met andere woorden opnieuw geklemd tussen haar linker- en zijn rechterzijde.

De situatie, in het oog van ons onderzoeksobject, vorderde dus nauwelijks en het kwam tot een algemene crisis binnen Links, en dat voor een groot deel door de SFIO. Sinds de bevrijding was ze door haar tussenpositie de kingmaker in de Franse politiek geweest. De regeringsinstabiliteit kon haar voor een groot deel verweten worden en haar politieke leiders, alhoewel verzameld onder eenzelfde officieel taalgebruik, dekten zeer verschillende ladingen[140]. De communistische partij, die officieus ook beperkte interne problemen kende[141], riep bij de gemeenteraadsverkiezingen van de lente 1953 op, om de schade te beperken, tot wederzijdse terugtrekking tussen PCF en SFIO ten voordele van de best geplaatste kandidaat. De PCF stelde daar weliswaar vijf voorwaarden aan:

·        Vermindering van de militaire uitgaven

·        Stopzetting van de oorlog in Frans Indochina

·        Stopzetting van de gerechtelijke stappen jegens Jacques Duclos[142]

·        Niet ratificatie van de verdragen van de Europese Defensie Gemeenschap[143] (CED[144])

·        Afsluiting van een pact tussen de vijf grote wereldnaties[145]

Het antwoord van de SFIO op 30 april op deze 5 voorwaarden spreekt boekdelen over de verstandshouding tussen twee partijen en de hypothetische mogelijkheden tot alliantie: “Les conditions formulées confirment qu’il ne s’agit nullement de l’unité des travailleurs, mais de faire approuver par les socialistes les slogans de la politique étrangère de l’Union Soviétique” [146].

In 1957 uit de voorzitter van de SFIO, Guy Mollet, de beleidslijn van de socialisten ten opzichte van samenwerking met de communisten op volgende wijze toe:

“Du Parti dit ‘communiste’, j’évoquerai d’abord les propositions répétées d’unité d’action qu’il ne cesse de mettre en avant. Le parti communiste est coutumier de ces offres. Lorsque l’intérêt de l’Union soviétique est en jeu, il ne craint pas de s’allier à la droite la plus bourgeoise. (…) Aujourd’hui, il y a une raison supplémentaire. Le parti communiste veut absolument, je dirais presque à n’importe quel prix, rompre l’isolement dans lequel il se sent enfermé et impuissant. D’où les offres d’unité d’action, de front unique, de front commun ou plus modestement encore de ‘compromis’. (…) Il est un autre motif de notre désaccord fondamental avec les bolchevicks, qui n’est pas de même nature: c’est leur asservissement inconditionnel à Moscou, qui supprime chez eux tout esprit critique, toute liberté d’appréciation. (…) Aussi longtemps que les dirigeants du Parti soi-disant communiste demeureront aux ordres de Moscou, il n’y aura pas d’action commune entre le Parti socialiste et eux. En le proclamant, je sais exprimer l’avis du Parti socialiste unanime.”[147]

 

Aan dit citaat valt te begrijpen dat, op dit moment in de tijd, de situatie er uitzichtloos uitziet tussen de twee partijen.

Deze eindeloze ‘soap’ tussen de twee grote protagonisten van Links in Frankrijk zou blijven voortduren tot de ondergang van de IVde republiek, omwille van factoren met betrekking tot binnenlands en buitenlands beleid. Beide partijen zelf hadden ook deels voor dit falen gezorgd.

 

6.2. Epiloog IVde republiek

 

Het analyseren van het aandeel van de Linkse partijen in het falen van de IVde republiek behoort niet tot het bestek van dit eindwerk[148]. Desalniettemin is het belangrijk toch enkele conclusies met betrekking tot Links (in de brede zin van de term) te trekken.

 

Tabel 3. stemmenpercentages PCF, SFIO en Radicalen bij parlementsverkiezingen (1945-1956)

PARTIJEN

1945

1946

1946

1951

1956

PCF

26.2

25.9

28.2

26.9

25.9

SFIO

23.4

21.1

17.8

14.6

15.2

Totaal socialistisch Links

49.6

47.0

46.0

41.5

41.1

Radicalen

10.5

11.6

11.1

10.0

15.2

Totaal Groot Links

60.1

58.6

57.1

51.5

56.3

Bron: F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 185.

 

Grafiek 2. Stemmenpercentages PCF, SFIO en Radicalen bij parlementsverkiezingen (1945-1956)

Bron: F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 185.

 

Een eerste vaststelling is dat Links, van 1945 tot 1956 een absolute meerderheid van de stemmen behaalde. Dit feit had er echter niet voor gezorgd dat Links overging tot het organiseren en het bundelen van zijn krachten, al wil dat niet zeggen, zoals we gezien hebben, dat er geen pogingen ondernomen werden. Een andere belangrijke vaststelling is de doorgezette daling van het aantal stemmen dat naar de socialisten ging. Ze hebben van 1945 tot 1956 meer dan één derde van hun electoraat verloren. Links in het algemeen verloor over de hele periode 20 % van haar kiezers.

Er kan gesteld worden dat de relaties tussen communisten en socialisten van 1944 tot 1956 drie fasen doorlopen hebben.

In de eerste fase, van de bevrijding tot 1947, is de socialistische partij het slachtoffer van een ‘minderwaardigheidscomplex[149]’ ten opzichte van de communistische partij. Ze twijfelde aan zichzelf en aan haar identiteit. Voor een deel lag de oorzaak hier in het feit dat een deel van de socialistische mandatarissen meegewerkt hebben aan Vichy, of tenminste de volmachten aan het regime van maarschalk Pétain toegekend hebben. Ook was het leiderschap gekneld omdat een deel van de basis de hereniging als onontkoombaar beschouwde.

Mei 1947 is een breekpunt in de relatie tussen communisten en socialisten, wanneer regeringsleider Paul Ramadier als gevolg van de internationale context[150] de communistische ministers uit zijn regering ontslaat. “Désormais, entre SFIO et PCF, c’est l’hostilité absolue. [151] Voor de socialisten is de communistische partij opnieuw de ‘partij van het buitenland’ geworden.

Een lichte evolutie is merkbaar vanaf 1954 wanneer de PCF aanvaardt de regering van Pierre Mendès-France te steunen, en in 1956 wanneer zij het vertrouwen stemt in de regering Guy Mollet, zonder participatie.

 

 

7. De Vde republiek en haar gevolgen (1958)

 

7.1. Opening van de PCF en halsstarrigheid van de SFIO

 

Eens de nieuwe grondwet in werking getreden was (de rol van de linkse partijen in goedkeuringsproces en in de campagne ligt buiten het bestek van mijn studie[152]), kon er een nieuwe fase in de samenwerking tussen SFIO en PCF beginnen. Daar was een formele en een praktische reden voor. De SFIO en de PCF hadden zich verenigd in het verzet tegen De Gaulle. Dit verzet zou, wat de SFIO betreft, nog in intensiteit moeten stijgen. Praktisch gezien hadden ze elkaar echter ook nodig door het nieuwe kiesstelsel. Anderzijds, in de staat van verdeeldheid waarin Links op dat moment verkeerde, was het aantal kiesdistricten waar de SFIO het kon halen gering, waar de communisten het konden halen zonder hulp amper groter. Beide partijen hadden elkaar dus nodig voor de tweede ronde. Het zou echter een hele tijd duren voor beide partijen tot dit besef komen. Deze twee elementen worden uitgebreid besproken in het derde deel van deze eindverhandeling.

Na de nieuwe grondwet, en ondanks de opwarming van de relaties tussen SFIO en PCF sinds enige tijd, liet Links na de campagne weer een mooi staaltje verdeeldheid zien. Het begon met uitspraken van SFIO voorzitter Guy Mollet (die in dergelijke uitspraken, zoals we reeds gezien hebben, enige ervaring begon op te bouwen) die als volgt luidden: “Il n’y pas de compromissions possible avec les tenants du bolchevisme. [153] Niet-communistisch Links zocht op dat moment niet om zijn krachten te bundelen, wat eigenaardig lijkt als men weet dat op dat moment de radicalen analoge verklaringen aan deze van Guy Mollet afgelegd hebben over de communisten, maar iedereen trekt alleen ten strijde[154]. Bij het naderen van de verkiezingen kan men zien dat de Linkse partijen niks veranderd hebben aan hun strategie en tactiek. In plaats van hun eenheid te bewerkstelligen, benadrukken ze nog meer hun verschillen, en dit waarschijnlijk om hun bestaansreden voor de kiezer duidelijk te maken. Deze verkiezingen zijn dan ook een zoveelste veeg uit de pan voor Links, gezien het meerderheidsstelsel zwaar in haar nadeel speelde door het feit van haar verdeeldheid. Links in de brede zin haalde nog ongeveer 45 % van de uitgebrachte stemmen terwijl ze in 1956 nog meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen had binnengehaald. Belangrijkste feit bij deze verkiezingen was de verdwijning van de radicalen als belangrijke politieke familie, vanaf dan stelden ze enkel een marginale politieke strekking binnen het Franse politieke spectrum voor[155]. De communisten zagen hun parlementair korps zo goed als verdwijnen gezien deze van 146 naar 10 gereduceerd werd. Het resultaat van de SFIO was bij deze verkiezingen gestabiliseerd, maar ze verloor door het kiessysteem toch 53 zetels, en kwam op 40 parlementsleden terecht. Belangrijk te noteren is dat Links nu met meerderheidsstelsel met twee ronden, samen 87 zetels (op 465) in haar bezit had (in 1956 haalde ze er nog 309 op 498); mocht het proportioneel stelsel behouden zijn had ze met hetzelfde aantal stemmen 309 zetels binnengehaald. Dit illustreert het belang van het kiessysteem in de achteruitgang van Links. In het laatste deel van dit eindwerk zal dan ook de bipolarisatie van het Franse politieke leven, waar het nieuwe kiessysteem aan de basis van lag, geanalyseerd worden.

Wanneer de gemeenteraadsverkiezingen in maart 1959 aanbreken leek er beterschap te komen voor Links[156]. De resultaten vielen, ondanks het feit dat Links nog altijd even verdeeld was, minder slecht uit dan in 1958. Enkele feiten vallen op: eerst en vooral, en dat is wat ons het meeste interesseert, kan men zien dat de socialisten in deze verkiezingen allianties gemaakt hadden op lokaal vlak in alle richtingen. Zowel met de MRP, de communisten, de radicalen en zelfs met de UNR[157]! Links spreidde zijn verdeeldheid in deze verkiezingen weer tentoon door nationale allianties uit te sluiten, de radicalen waren zelf in deze mate verdeeld dat in Lyon vier radicale tendenzen apart naar de kiezer stapten.

Kort na de verkiezingen kwam de voorzitter van de communistische partij tot de ‘conclusie’ dat een ‘Unie van Links’ nodig was. Bijzonder in dit opzicht was dat op hetzelfde moment de twee vakbonden, CGT en CFTC, die banden hadden met respectievelijk de communisten en de socialisten, tot samenwerking overgingen. Toch zou de SFIO niet op dit voorstel tot samenwerking ingaan, en zou deze kans onbenut blijven[158]. Ondanks deze weigering zou de communistische partij opmerkelijk zijn taal tegenover de socialistische partij beginnen te matigen[159].

 

7.2. Het ‘Cartel des Non’ (1962)

 

De SFIO, die in 1958 reeds campagne had gevoerd voor de nieuwe grondwet van generaal De Gaulle, en bij de daaropvolgende verkiezingen de generaal gebruikt had op sommige van haar affiches, gaf weinig kenmerken van een oppositiepartij[160], al zetelde ze niet meer in de regering sinds 1958. Ze was met andere woorden nog niet tot een echte oppositiepartij geworden[161]. Deze situatie veranderde in 1962 wanneer de generaal de presidentsverkiezingen door de bevolking wou laten beslechten[162] door de grondwet aan te passen[163]. De SFIO, die zeer gehecht was aan de prerogatieven van de partijen, was hiertegen gekant[164], en zou vanaf nu echt oppositie gaan voeren, voorheen was er eerder sprake van een ‘gedoogbeleid’. Ook de communisten en de radicalen maakten hun verzet bekend. Met de oppositie tegen president De Gaulle[165] tekende er zich dus een gemeenschappelijk streefdoel af. Tijdens etentjes die de geschiedenis zijn ingegaan als de ‘déjeuners de l’alma’ kwamen verschillende personages van ‘democratisch Links’[166] (en enkele vakbondsmensen[167]) samen om de politieke situatie van Frankrijk te bespreken. Naarmate deze etentjes vorderden, kwam het ‘Cartel des Non’ tot stand. Het stond voor een gemeenschappelijke weigering van het beleid van De Gaulle. Guy Mollet probeerde zelfs de net opgerichte Parti Socialiste Unifié[168] erbij te krijgen. Maar de PSU, die als enige streefdoel voorop had om de communisten opnieuw binnen het linkse politieke spectrum te krijgen, weigerde gezien het anticommunisme van de SFIO voorzitter Guy Mollet. De PCF, die opriep om een gemeenschappelijk Links front tegen het ‘gaullisme’ op te zetten, ving dus bot. De PSU had reeds meermaals uitgelegd wat een Linkse frontvorming in hun ogen moest zijn:

1. différent du ‘Bloc des gauches’, du ‘Cartel des gauches’, du ‘Front républicain’, et à plus forte raison de la ‘Troisième Force’, parce qu’il n’exclu pas le PCF;

2. différent du ‘Front Populaire’ de 1936 et du ‘Tripartisme’ des mois qui ont suivi la Libération, parce qu’il ne repose pas sur l’alliance de l’ensemble des partis ouvriers avec un parti de démocratie bourgeoise (parti radical en 1936, MRP en 1944-45), mais sur le regroupement de toutes les forces qui se réclament du socialisme et d’elle seules.[169]

 

De PSU liep daarmee vooruit op de toekomstige ‘Union de la Gauche’[170]. Het ‘Cartel des Non’, dat eigenlijk enkel samengebracht werd door een afwijzing van de hervormingen van de generaal, slaagde erin om samen met de MRP een motie van wantrouwen te laten goedkeuren door het parlement, en zo de regering van Georges Pompidou[171] te doen vallen. Dat veranderde echter niets aan het beleid van de regering en de president. Dadelijk zou het referendum plaatsvinden en tegelijkertijd parlementsverkiezingen. Het ‘Cartel des Non’ organiseerde zich, enkel de MRP bleef aanvankelijk afzijdig[172]. De radicalen stelden voor om een maar één kandidaat naar voor te schuiven per kiesdistrict voor alle leden van het kartel. De SFIO weigerde, maar beloofde alles te doen om de best geplaatste kandidaat[173] in de twee ronde te laten overwinnen. Het feit dat dit op korte termijn ook niet zou veranderen illustreert het antwoord van de krant ‘le Populaire[174]’ op de oproep van de PSU om vanaf de eerste ronde een coalitie te vormen met alle linkse partijen, dus ook de communisten en maar één kandidaat per kiesdistrict naar voor te schuiven voor het hele kartel. Het luidde als volgt:

Nous nous refusons à accepter votre conception des rapports avec le Parti communiste. Ni le XXIIe congrès ni la déstalinisation n’ont modifié fondamentalement la nature des divergences capitales entre l’idéologie du communisme totalitaire et la démocratie socialiste. Vous ne sauriez donc entretenir dans ces conditions aucun espoir de nous voir modifier à court terme ou à long terme notre attitude… Vos invitations à réaliser un front commun avec le PCF restent et resteront donc sans effet…[175] [cursief toegevoegd]

 

De PCF was natuurlijk blij met het initiatief van de PSU, maar het maakte alleen maar duidelijker hoe antagonistisch de posities van de twee linkse rivalen waren.

Het referendum draaide uit op een ramp voor Links, gezien de ‘NEE’ slechts 7.900.000 stemmen behaalde. Gezien alle partijen die voor de ‘NEE’ campagne hadden gevoerd en hun relatieve stemmensterkte hadden dat er ongeveer 16 miljoen moeten zijn. Het ‘Cartel des Non’ had de kiezers dus niet echt weten te overtuigen[176]. Wat de socialistische partij betreft: “ le net échec de cette tentative le laissa désemparé. ”[177] Het falen van deze poging bracht de SFIO nog extra in de war.

De campagne voor de parlementsverkiezingen volgde het referendum van dichtbij. Gezien voor alle partijen behalve het UNR, het referendum slecht was afgelopen, werden deze verkiezingen gezien als een herkansing[178]. Er werd alles op alles gezet binnen de partijen om deze verkiezingen als tweede kans niet onbenut te laten. In het begin van de campagne speelde de SFIO het spel volgens de afspraken van het kartel. De SFIO herhaalde dat het kartel haar samenhang moest versterken narmate de campagne vorderde. De PCF, die zich weinig illusies maakte, bestempelde het kartel als een unie tussen socialisten en reactionairen (waarmee de PCF vooral de MRP bedoelde). Als antwoord op de oproep van de Gaulle aan de kiezers om het resultaat van de verkiezingen niet te laten afwijken van het resultaat van het referendum, stelde Guy Mollet dat de SFIO zou doen om de almacht van het gaullistische kamp te stuiten. Dat Guy Mollet dit echt meende werd duidelijk wanneer hij een uitspraak maakte in het kader van de kiescampagne. In een radio interview werd Guy Mollet naar de reikwijdte van deze ijver tegen de gaullistische meerderheid gevraagd, met andere woorden, zou de SFIO oproepen om te stemmen voor een communist als het tot een duel tussen PCF en UNR kwam in de tweede ronde? Guy Mollet matigde zijn antwoord, maar de kern van zijn antwoord bevestigde wel dat in het beperkte aantal kiesdistricten waar een dergelijke mogelijkheid bestond, hij de keuze zou maken om de UNR te laten verslaan en dus zou oproepen om voor de PCF-kandidaat te stemmen (en dit tot de grote verbazing van de kartelpartners van de SFIO). Guy Mollet zou zijn prominente haat voor de communisten opzij schuiven om ‘het gevaar’ van de algehele machtsovername van de gaullisten, die op dat moment geloofwaardig was, tegen te werken.

De eerdere slechte resultaten van de SFIO in de verkiezingen bleken geen voldoende voorwaarde om de SFIO tot samenwerking met de PCF aan te zetten. Samen met het risico dat de gaullisten nu volgens de SFIO stelden, zou dat daarentegen wel het geval zijn.

De communisten leken gematigd tevreden met een dergelijke stellingname. De partners van de SFIO in het kartel reageerden echter uiterst geschoffeerd. Ze maakten duidelijk dat ze niet akkoord konden gaan met het feit dat de communistische partij, de partij van het buitenland, geassocieerd zou worden met het kartel, dat een unie van nationale partijen was. De MRP, die blijkbaar intussen toenadering zocht tot de UNR, zei “en politique comme ailleurs, la fin ne justifie pas tous les moyens”[179] en verklaarde zich gekant tegen “un front populaire honteux” [180].

Het is niet enkel met betrekking tot de relatie met de communisten dat er verschillen bestonden tussen de partners. Ook op het vlak van het programma waren er duidelijke verschillen. Deze verschillen bevorderden de cohesie binnen het kartel uiteraard niet.

De avond voor de eerste ronde leek het dat de leden van het kartel zich moesten voorbereiden om de macht over te nemen: alle commentatoren waren het eens over het feit dat het UNR van De Gaulle zware verliezen zou lijden. Maar op 18 november, na de eerste ronde, waren de leden van het kartel hun enthousiasme verloren: de UNR had na de eerste ronde al 66 parlementsleden, en haalde bijna 32% (5.850.000) van de stemmen. De SFIO haalde 12.5% van de stemmen (2.319.000 stemmen), de radicalen smolten weg tot 680.000 stemmen. Enkel de communisten en de PSU gingen vooruit met respectievelijk 100.000 en 200.000 stemmen winst.

Het kartel sneuvelde feitelijk nog dezelfde avond. De radicalen “assureront dans la mesure du possible l’échec de l’UNR, sans pour autant prendre le risque de faire passer un élu du Parti communiste. [cursief toegevoegd]” [181] De nuance met de socialisten was duidelijk, de radicalen zouden in geen geval oproepen te stemmen voor een communist. De dag na de eerste ronde kwam het kartel samen, maar zonder resultaat. Guy Mollet maakte meteen duidelijk -in de lijn van zijn eerdere verklaringen- dat “trente ou quarante députés communistes à l’Assemblé Nationale ne changeront rien à la situation, alors que trente ou quarante UNR de plus, c’est à coup sûr la fin de tout régime représentatif. ”[182] Al verduidelijkte de SFIO wel dat er geen sprake kon zijn van een gemeenschappelijke actie of van frontvorming “aussi longtemps que les dirigeants du PCF subordonneront les intérêts des travailleurs de France à la politique extérieure des soviets.[183]Nog voor de tweede ronde plaatsvond, en na het kartel dood was verklaard, was er al sprake van nieuwe vormen van samenwerking: “Ainsi, entre les frères ennemis de Tours, après les flirts éphémères de 1936 et de 1946, le dialogue reprend. [184] Belangrijker is echter, zoals Dreyfus het stelt, dat “(…) a la vieille du second tour, le cartel des NON défunt à fait place à l’antagonisme traditionnelle de la gauche de la droite. Le PCF a commencé dès lors a rompre son isolement. ”[185] Er is dus sprake van toenadering, maar nog niet van contacten noch van samenwerking. De SFIO speelde in de tweede ronde duidelijk met de twee mogelijkheden, nu eens met de communisten, nu eens met de kartelpartners, en dit om zoveel mogelijk zetels binnen te halen[186].

De resultaten van de tweede ronde bevestigden de eerste ronde: de gaullisten behalen de absolute meerderheid in de Assemblée Nationale. Opmerkelijk is het feit dat ondanks Links veel stemmen (700.000 stemmen)[187] verloor, ze zetels won (+58). Niettemin zijn deze verkiezingen een grote nederlaag voor Links. De lichte vooruitgang van communisten en PSU kon de achteruitgang van SFIO en radicalen in stemmenaantal niet goedmaken. De SFIO zette haar achteruitgang, ingezet in 1946, dus voort.

Opmerkelijk aan dit slechte resultaat was dat ze een herstructurering van de linkse elementen mogelijk zou maken. De interne crisis die Links als gevolg van de verkiezingsnederlaag van 1962 kende was acuut bij communisten[188] en socialisten. De communisten kenden een interne crisis die in proporties alles overschreed wat ze ooit gekend hadden. Haar orthodox marxisme had een groot deel van haar intellectuele aanhang van zich vervreemd terwijl haar tekort aan interne democratie een deel van haar leden weggejaagd had. Bij de socialisten was het het dogmatisme, en de chronische verzwakking die de partij parten speelde. De partij had niet kunnen inspelen op de veranderingen in de maatschappij en verkondigde na de nederlaag van 1962 opnieuw “un Parti socialiste dur et pur [189] te willen worden.

De Club Jean Moulin, die vanaf dan een grote rol zou spelen in de vernieuwing van Links in Frankrijk had in zijn publicatie ‘Un Parti pour la gauche’ verschillende redenen aangeven voor de verkeerde aanpak en de problemen van de SFIO. Ook was de terugkeer naar een orthodox marxisme voor de SFIO volgens hen een grote fout gezien dat een hypothetische alliantie met de radicalen en de MRP in de weg zou staan, respectievelijk wat betreft de sociale politiek en het probleem van de godsdienstigheid. Links verkeerde dus duidelijk in een behoorlijk slechte en niet combatieve staat. De PSU, die eigenlijk tussen de SFIO en de PCF zat, aarzelde nog over haar rol/doel. Enerzijds wou ze een vernieuwende kracht zijn binnen het linkse kamp maar anderzijds was er voor haar ook een rol van “courtier entre la gauche non communiste et le PCF [190] weggelegd. De discussie binnen de partij over welke kant moest opgegaan worden zou blijven duren tot de toetreding tot de ‘nouveau Parti socialiste’ na het congres van Epinay.

 

 

8. Nieuwe mogelijkheden

 

8.1. De rol van de clubs en de ‘candidature Defferre’ (1965)

 

Na 1962 begonnen binnen de SFIO drie strategieën besproken te worden wat de allianties van de partij betrof. Vooreerst die van Guy Mollet, die voorzichtig naar een unie met de communisten wou toestappen door eerst alle niet communistische elementen rond de SFIO te verzamelen. De tweede strategie, van Gaston Defferre, wou een alliantie van de SFIO, via de radicalen tot de MRP opbouwen, met uitsluiting van de communisten. De derde strategie, was er één van organisatorische eenheid met de PC, op voorwaarde dat die het stalinisme afzwoor[191].

Vanaf deze periode zullen de ‘clubs’ voor een beperkte periode een heel grote rol gaan spelen in het Franse politieke leven. De clubs probeerden door reflectie de politiek nieuw leven in te blazen. Georges Suffert[192] definieert een club als “un club d’hommes que l’avenir politique de la France intéresse et qui décident de se réunir entre eux pour débattre. ”[193] De meeste bekende onder de clubs was de ‘Club Jean Moulin’ die het gedachtegoed van de verzetsbewegingen weer in de actualiteit wou brengen. Maar er waren er heel wat actief in het Franse politieke landschap, onder andere de zeer Linkse ‘Club des Jacobins’ waar François Mitterrand lid van was en waar later de CIR[194] uit zou groeien. Deze clubs hadden een zeer elitaire samenstelling, en al waren ze relatief dunbevolkt, ze waren veel actiever dan de gemiddelde partijmilitant. De grote rol van de clubs in het Franse politieke leven op dat moment kan geïllustreerd worden aan de hand van het kandidaatschap van Gaston Defferre, socialistische burgemeester van Marseille, voor de presidentsverkiezingen van 1965. Zoals hoger werd vermeld, waren de verzetsbewegingen vroeger grote voorstanders geweest van samenwerking met de communisten.

In ‘Un Parti pour la gauche’ stelde de Club Jean Moulin voor hoe de SFIO moest omgetoverd worden in een moderne catch-all partij van socialistische signatuur. Daarvoor moest een coalitie gevormd worden tussen SFIO, MRP en radicalen. Door een mediacampagne van het weekblad ‘l’Express’ waar Defferre als de ideale kandidaat werd voorgesteld, werd Defferre stilaan geloofwaardig als kandidaat van Links en het centrum. Binnen de SFIO moesten daar heel wat interne tegenstanden voor bestreden worden. De kandidatuur van Defferre toonde duidelijk aan, dat op dat moment in Frankrijk op politiek vlak het de clubs waren die een belangrijke rol hadden, gezien zij voor het eerst met deze oplossing gekomen waren in hun publicaties. Een opiniepeiling in de loop van 1964 leek de Club Jean Moulin gelijk te geven gezien bij de eventualiteit van een coalitie met MRP en communisten de kandidaat Defferre 23 % van de stemmen zou halen, zonder de MRP haalde hij er maar 13[195]. De MRP beloofde de kandidatuur van Defferre te steunen en na enige tijd sloten de radicalen zich ook aan. “Peu à peu, G. Defferre devient véritablement le candidat de toute la gauche et des démocrates.”[196] De SFIO, die stilaan haar verzet tegen de regering begon op te drijven, zette haar besprekingen met de leden van ‘socialistische familie’ verder. Ze vermeldde de mogelijkheid van allianties met de PCF om de UNR te kunnen verslaan. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 zouden er dan ook vele akkoorden gesloten worden tussen socialisten en communisten. Maar het verzet tegen dergelijke akkoorden was nog altijd aanwezig. De stemmenpercentages van Links en de UNR leken stabiel, deze van de centrumpartijen (radicalen, MRP) vielen tegen. Dat zou als gevolg hebben dat de centrumpartijen in de kandidatuur van de Defferre een kans zagen om het centrum nieuw leven in te blazen.

De SFIO besliste met de kandidatuur van Gaston Defferre een poging op te zetten om een ‘grootlinkse’ federatie in het leven te roepen. Alhoewel de MRP eufemistisch ‘niet uitgesloten’ werd, waren de communisten ‘niet welkom’[197]. Het feit dat de communisten ‘niet welkom’ waren, werd door de PSU onmiddellijk afgeschreven als ‘neo-centrisme’. Het congres van de MRP ging akkoord maar zette meteen de ‘puntjes op de i’: de MRP was niet van plan een satelliet te worden van de SFIO, en er kon geen sprake zijn van onderhandelingen met de PCF. De SFIO liet Defferre zijn poging verder zetten maar drukte de wens uit tot “la réintégration dans la vie politique française des éléments communistes. [198], wat dus duidelijk botste met het standpunt van het MRP congres en betekende dat de SFIO niet echt geloofde in de poging Defferre. De SFIO wou nu echt gaan samenwerken met de PCF en begreep dat de poging van Defferre daar niet voor geschikt zou zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat op 18 juni, in de vroege morgen Gaston Defferre het doek in de ring moest gooien, gezien tussen MRP en SFIO geen akkoord kon bekomen worden. “Gaston Defferre, mort de fatigue, ne se bat même plus”[199]. Gaston Defferre had deze coalitie nodig om zijn kandidatuur voor de presidentsverkiezingen te ondersteunen. Het ene was onlosmakelijk met het andere verbonden. Hij wou zijn partij daarvoor van de linkerzijde naar het centrum krijgen. “L’OPA[200] sur la social-démocratie a échoué. [201] Met dit citaat wijst Hurtig op het feit dat de poging van Defferre het socialisme naar het centrum had willen trekken, tegen de wensen in van zijn basis. De redenen daartoe waren divers, gaande van het onderwijs tot de relaties met de communisten[202]. Het falen van Defferre was op zich ook het falen van de vernieuwingspogingen van de clubs. “L’échec de G. Defferre montre bien la limite de l’audience des clubs[203]” concludeert Dreyfus. De clubs hebben in het Franse politieke leven bijgedragen tot het denken over de maatschappij en de vernieuwing van het politieke leven. De mislukking van de poging van Defferre betekende de eigenlijke verdwijning van de clubs van het politieke leven, met uitzondering van de CIR van Mitterrand, die intussen een minipartij was geworden.

 

8.2. Mitterrand neemt de fakkel over (1965)

 

Deze mislukking werd door de SFIO vlug aan de kant geschoven en er werd gezocht naar een mogelijkheid van een federatie die de MRP, gezien als de belangrijkste reden van de mislukking van Defferre, niet zou omvatten. Tegelijk werd naar een nieuwe kandidaat gezocht. Terwijl Guy Mollet de plannen van een ‘fédération démocrate socialiste’ uitwerkte tijdens de zomer, dacht Mitterrand na over zijn kansen. Op 9 september stelde hij zich kandidaat. Zoals Kergoat het stelt :

François Mitterrand a tout de suite compris que l’élection du président de la République au suffrage universel, et la présence au second tour de deux candidats seulement organisaient durablement la vie politique sur un mode bipolaire et sonnaient le glas des combinaisons au centre. Et s’il ne doit rester que deux camps en présence, le second ne peut être que la gauche rassemblée. François Mitterrand a décidé qu’il pouvait incarner ce camp-là…[204]

 

8.2.1. De hergroepering van niet-communistisch Links

 

Eens zijn kandidatuur aanvaard was (en dat gebeurde vrij snel) zette Mitterrand zich meteen in om tot een hergroepering van alle linkse niet-communistische partijen te komen. Hij zag dit als een eerste stap, daarna zou met de communisten gepraat worden. De dag erna kwam de ‘Fédération de la Gauche Démocrate et Socialiste[205]’ reeds tot stand, waarvan de hoofdbestanddelen de SFIO, de radicalen, de UDSR, de CIR en diverse clubs waren. Minder dan drie maanden na het falen van de ‘Grande Fédération’ van Defferre kon het totstandkomen van de FGDS op zich als een groot succes beschouwd worden[206]. Het was wel duidelijk dat Mitterrand hier de vruchten plukte van het werk van Defferre. Ze hadden een andere visie op de coalitie en haar samenstelling, maar Defferre had een belangrijk succes geboekt: hij was erin geslaagd de mentaliteiten te veranderen, zoals Hurtig het stelt: “Le premier projet de regroupement, celui de Gaston Defferre avait été le fruit d’un ensemble cohérent de réflexions. Et c’est parce que le mouvement créé par Gaston Defferre avait déjà ébranlé les certitudes et bousculé les positions acquises que tout le reste a été rendu possible.”[207] Er was geen sprake van fusie tussen de linkse partijen en de clubs, enkel van een ‘hergroepering’. De Linkse partijen beseften nu dat deze noodzakelijk was. Savary stelde de uitdaging voor de leden van de FGDS als volgt :

Vivre ensemble dans une même organisation ou dans une forme plus souple suppose la lutte contre l’intégrisme, chacun devant accepter de ne pas retrouver dans une grande formation les thèmes qui lui sont chers, car sinon on arriverait non pas à une simplification de la vie politique française, mais au contraire à une atomisation de cette vie, qui connaît déjà une structure beaucoup trop parcellaire des formations politiques et, en particulier, des groupes et formations socialistes.

C’est à ce prix que l’on pourra concevoir la voie vers la réunification, sous la double réserve que, d’une part, les formations organisées reconnaissent d’abord que tout ne va pas pour le mieux dans le statu quo, et qu’ensuite quels que soient leurs forces et leurs espoirs de développement, elles ne peuvent pas, par les voies exactes qu’elles ont suivies jusqu’à présent, conduire au grand rassemblement recherché. Quant à moi, un terrain d’accord me semble devoir s’imposer. (…)

C’est pourquoi je pense que nous avons le devoir de chercher ce qui peut nous unir, même si cela est parcellaire et nous dire que si nous n’y parvenions pas, pour l’avenir, chacune des composantes de cette assemblée aurait finalement devant elle, même pas la survie médiocre qui risque d’être son destin, mais en fait un échec fondamental, avec toutes les conséquences que cela peut apporter.[208]

 

Alain Savary maakte duidelijk dat hij begrepen had dat de linkse verdeeldheid alle linkse partijen parten speelde, en dat elkeen ‘water in zijn wijn’ moest doen om aan deze situatie te verhelpen. Links moest zich verenigen, meende hij, om nog een kans te maken op machtsdeelname en meende dat er zeker terreinen bestonden waar overeenkomsten konden gevonden worden waar eenieder zich in kon vinden.

Dit citaat van Alain Savary maakt ook duidelijk hoe diepgaand de mentaliteitsverandering binnen Links was, en in het bijzonder bij de SFIO.

 

8.2.2. De presidentsverkiezingen van 1965

 

Terwijl Mitterrand op 21 september zijn programma voorstelde liet de kritiek niet op zich wachten. De PSU zag de kandidatuur van Mitterrand als een ‘Defferre-bis[209]’. De PCF, in tegenstelling tot de PSU, steunde François Mitterrand. De moeilijkheden die de PCF sinds 1962 kende waren daar niet onschuldig in. Zijn monolithisme en dogmatisme stoorden namelijk zelfs de meest enthousiaste militanten. Ook de interne twisten van de communistische jongerenbeweging zorgden voor rumoer binnen de partij. De relatieve nederlagen die de partij leed op electoraal vlak lieten niemand onverschillig. Alhoewel de partij hardhandig optrad tegen interne oppositie, liet ze een duidelijke gematigdheid zien tegenover de socialistische partij, wat haar steun aan de kandidatuur van François Mitterrand verklaart. De nieuwe voorzitter, Waldeck Rochet, stelde: “Il ne s’agit pas de compromis électoral, nous constatons que les options présentées par F. Mitterrand tant en politique intérieure qu’en politique extérieure comprennent de nombreux objectifs qui figurent dans le programme du parti communiste.” [210] Voor het eerst uitte een communistisch leider dat er overeenkomsten bestonden tussen communisten en socialisten wat beleid betrof.

Dit is echter deels misleidend, want de PCF wenste eigenlijk niet deel te nemen aan deze presidentsverkiezingen: “En effet, le Parti estime que, dans une telle élection, il a peu de chances de réaliser un bon score. Il mobilise mieux son électorat sur un programme de critique du Gaullisme que sur un programme d’alternative de gouvernement.” [211]

François Mitterrand toonde zich vanaf het begin van de campagne een gedreven politicus die de massa’s kon overtuigen. Op televisie maakte hij zijn verschillen met de PCF duidelijk. De campagne maakte indruk op de kiezers gezien volgens de opiniepeilingen de achteruitgang van De Gaulle ten opzichte van Mitterrand week na week groter werd. Op twee punten wou hij zijn verschil met de communisten beklemtonen: de NATO en Europa. De PCF bleef ondanks die verschillen positief campagne voeren voor Mitterrand, die nu ook de steun kreeg van Mendès-France[212].

Het grootste succes van Mitterrand in deze campagne zal geweest zijn De Gaulle in ‘ballotage’[213] te brengen en hem een overweldigende score te ontzeggen in de tweede ronde. “François Mitterrand a gagné son pari.” [214]

 

8.2.3. De nasleep van de presidentsverkiezingen

 

Voor Mitterrand stopte de campagne echter niet met de presidentsverkiezingen. Men moest volgens hem doorgaan tot aan de parlementsverkiezingen van 1967. Zelfs al doken er twijfelaars op binnen de SFIO, de PCF maakte duidelijk dat ze de eenheid van Links wilde bewerkstelligen. 1966 werd dus uitermate een electoraal jaar. Men kan drie periodes onderscheiden. Eerst van januari tot mei, waar de FGDS uitgebouwd werd, niet zonder enige moeite. Vanaf de zomer kon men spreken van een georganiseerde federatie. Vanaf november is het de beurt aan het strijden voor de kandidatuurschappen, want die moesten nu uiteraard verdeeld worden tussen de verschillende partijen die de FGDS samenstelden. Ook de electorale overeenkomsten met de PCF waren nu aan de beurt. De PCF vroeg ook een gemeenschappelijk programma, maar daar werd door de FGDS niet op ingegaan. De situatie binnen de FGDS was complex: Mitterrand, die voorzitter was van de CIR, en geen lid was van de SFIO, had een zeker prestige overgehouden aan de presidentsverkiezingen (ondanks zijn nederlaag) en werd gezien als de leider van niet-communistisch Links, tot grote frustratie van Guy Mollet. Mollet was niet de enige die negatieve gevoelens koesterde ten opzichte van Mitterrand, er waren wel meer politici die Mitterrand liever kwijt dan rijk waren.

Mitterrand probeerde dan ook de impact van de FGDS te vergroten. De voorstanders zagen twee doelen in de uitbouw van de FGDS: het vernieuwen van Links en het uitbouwen van een geloofwaardige oppositie door allianties tussen partijen. De FGDS had een vrij complex organigram, wat de werking en de besluitvorming in deze federatieve organisatie vergemakkelijkte noch versnelde[215].

Er werd ook gepraat over een fusie maar dat was niet aan de orde. De voorbereiding van de parlementsverkiezingen van 1967 stelden aan Mitterrand twee grote problemen: ten eerste de kandidaten, hij moest namelijk zorgen dat elk uittredend parlementslid opnieuw een kiesdistrict kreeg[216]. Ten tweede het programma. Dat programma volgde 17 dagen na dat van de communisten, die vragende partij bleven voor een gemeenschappelijk programma.

Na de zomer organiseerde de SFIO een congres over de samenwerking met de PCF: het onderwerp werd dus voor het eerst officieel besproken. Beide partijen aanvaardden uiteindelijk discussies. Gedurende één maand kwamen vertegenwoordigers van beide partijen samen en op 20 september 1967, voor het eerst in 30 jaar, maakten socialistisch en communistisch Links bekend dat “ils sont liées par un acte qui assurera au second tour des élections le succès du candidat de gauche le mieux placé par le suffrage universel. ”[217] Daarna volgden nog akkoorden met de PSU. “Au soir du 20 janvier 1967 l’ensemble de la gauche est parvenu à un accord national pour le second tour de scrutin. C’est dans la vie politique française un élément nouveau et fondamental qui ne s’était pas vu depuis 1936.[218] Het standpunt van Dreyfus dient echter genuanceerd te worden, gezien er ondanks het akkoord wel drie verschillende programma’s[219] waren, en er onnoemelijk veel antagonismen tussen de leiders en de kandidaten van de verschillende partijen bestonden.

 

8.2.4. De parlementsverkiezingen van 1967

 

De inspanningen van Mitterrand zullen enige resultaten opleveren. Bij de eerste ronde van de verkiezingen, als men rekening houdt met het aantal behaalde stemmen, ging Links vooruit. De PCF won meer dan een miljoen stemmen, de FGDS[220] ongeveer 500.000. Een resultaat dat ‘relatief’ positief te noemen was, gezien Links stemmen won, maar Rechts absoluut niet overrompeld werd. De rechtse meerderheid vierde echter te vroeg feest. Want na de tweede ronde had de ‘discipline républicaine’ gespeeld in het linkse kamp. Terwijl de meerderheid na de eerste ronde rekende op 255 à 280 zetels, had ze er na de tweede ronde slechts 244. De verbijstering was dan ook groot in het kamp van de meerderheid op de avond van de tweede ronde. Mitterrand mocht dus enigszins tevreden zijn. Hij had bewezen dat met een unitaire opstelling men de rechtse meerderheid in moeilijkheden kon brengen, zoniet overwinnen. Het zelfvertrouwen binnen het kamp van de FGDS groeide zienderogen en de samenwerking werd eindelijk bekroond: “Leur heure allait venir, ils en étaient certains. [221]

Bij deze verkiezingen waren de eerste duidelijke tekenen van bipolarisatie verschenen. De grote verliezer was het centrum, die één derde van zijn parlementsleden verloor, terwijl hun parlementaire fractie reeds slechts 54 leden telde.

 

Dreyfus stelt het zo :

La bipolarisation tend donc à devenir un fait. Il est significatif que les désistements au second tour ont été respectés à trois exceptions, alors qu’il y en avait eu trente lors du Front populaire de 1936. Dès lors la gauche essayera de se renforcer et l’on verra dans les mois qui viennent une double tentative: celle de transformer la gauche non communiste en un seul parti et de formuler un programme commun[222].

 

8.2.5. De fusie van de FGDS

 

De samenhang van Links werd ook bevorderd door het programma van de regering op sociaal vlak: er kwamen een groot aantal stakingen en een gemeenschappelijk actie kwam tot stand tussen de oppositiepartijen. Dit alles speelde in het voordeel van de samenhang van Links en alles wees op een toekomstige fusie van de FGDS tot één partij. De crisis in Israël gooide echter roet in het eten, gezien verschillende tendenzen zich ontwikkelden binnen de FGDS. Deze waren niet altijd even gematigd pro of contra de Palestijnse kwestie. Zo kwam een extra punt van wrevel, naast de NATO en het Europese beleid, te voorschijn binnen Links en binnen de FGDS, die reeds een groot aantal antagonismen kenden[223].

Het debat over de toekomst van de FGDS liet na de verkiezingen niet op zich wachten en had voornamelijk plaats tussen Mollet en Mitterrand. Mollet wou een snelle fusie en dacht dat enkele concessies aan de andere partners genoeg zou zijn om hen te overtuigen. Mollet besefte echter wel dat, om de verandering geloofwaardig te maken, hij als secretaris moest opstappen. Het resultaat van de presidentsverkiezingen liet weinig twijfel over zijn mogelijke opvolger… Mitterrand laten kandidaat zijn voor verenigd Links voor de presidentsverkiezingen kon Mollet nog aanvaarden, maar hem de sleutels van de SFIO geven, dat kon niet.

Mitterrand zag de situatie andersom. Hij vreesde dat de andere partners en dus ook de CIR door de SFIO zouden geabsorbeerd worden -gezien het overwicht van de ledenaantallen van de SFIO- en de kansen tot vernieuwing van Links daarmee teniet zouden gaan. Mitterrand wachtte liever nog af tot de ledenaantallen van de CIR, die het gros van de nieuwe leden van de FGDS binnenhaalde, en de verschillende clubs die de FGDS telde, wat aangedikt zouden zijn. Ook kwamen verschillende nieuwe clubs, zoals de Club Jean Moulin, de FGDS vervoegen, wat het tegengewicht van de rest van de FGDS tegenover de SFIO vergrootte.

 

8.3. Mei ‘68

 

Begin 1968 leek het dat Mitterrand toch zijn ‘toestemming’ zou geven voor een snelle fusie van de partijen, maar dat was buiten de maatschappelijke en politieke gevolgen van ‘Mai ’68 ’ gerekend.

Het bespreken van de crisis van mei ‘68 behoort niet tot het bestek van dit eindwerk gezien de politieke partijen in het algemeen en de linkse politieke partijen in het bijzonder, weinig te maken hadden met wat als een studentenprotest begonnen was, en dit ondanks het ‘linkse’ karakter van Mei ’68 in Frankrijk[224]. De SFIO, de PCF en de andere traditionele partijen, of ze nu tot Links of tot Rechts behoorden werden allemaal over dezelfde kam geschoren door de ‘rebellerende’ maatschappelijke groepen. Mei ’68 was een reactie tegen het ‘establishment’, meer dan het een reactie tegen de Rechtse meerderheid of De Gaulle was.

De gevolgen van mei ’68, in de mate dat ze linkse frontvorming beïnvloed hebben, vallen wel binnen het bestek van deze eindverhandeling. Wat duidelijk kan gesteld worden, is dat alle partijen door de beweging van mei ’68 verweesd waren achtergelaten. Ze waren niet ‘mee’.

De storm van mei had een gespannen relatie gecreëerd tussen PCF en FGDS. Beiden wisten niet goed hoe te reageren en gaven mekaar de schuld van de studentenprotesten. De Gaulle, die slechts kort in moeilijkheden was gebracht door de studentenprotesten, ontbond een korte tijd later het parlement. Er kwamen dus amper een jaar na de verkiezingen van ’67 opnieuw verkiezingen. Georges Pompidou die de campagne leidde voor de meerderheid had goed begrepen dat wat de meerderheid van de bevolking wenste, rust en orde was. Hij maakte van deze onderwerpen dan ook de centrale punten van zijn campagne.

Links zou ondanks de grote inspanningen van haar leiders en het feit dat mei ’68 een duidelijk ‘linkse’ signatuur had, een nederlaag kennen. De regering had een groot deel van de eisen van de studenten en de arbeiders ingelost: “Le mouvement social a permis d’obtenir des avantages sociaux mais n’a pas eu de prolongement électoral. La masse des citoyens est plus conservatrice que les minorités actives.”[225] Op de avond van de tweede ronde werd de meerderheid op een overweldigende wijze herleid. Ik ga niet verder in op de resultaten van deze verkiezingen gezien ze een andere oorzaak hebben dan wat we in dit schrijfstuk trachten te analyseren. Het enige wat kan gezegd worden is dat deze verkiezingen bij de partners FGDS, PSU en PCF een bittere smaak achterliet. Er heerste dan ook twijfel wat nu moest gedaan worden… “La gauche se retrouve de nouveau au milieu des décombres.”[226]

In augustus bezetten de troepen van de Sovjetunie Tsjecho-Slowakije, wat een wind van anticommunistische gevoelens deed waaien over de SFIO. “A ceux qui n’auraient pas osé aller trop loin dans la dénonciation des accords avec les communistes, Prague fournit à la fois une justification et un prétexte[227].” De radicalen beslissen niet meer aan te sluiten bij de nieuwe partij die zou ontstaan uit de FGDS: een alliantie met de communisten was voor hen niet meer aan de orde. Vanaf 10 juli 1968 eisten een groot aantal parlementairen, van de verschillende geledingen van de FGDS, het ontslag van François Mitterrand als voorzitter van de FGDS, die ze de schuld gaven van de nederlaag van juni 1968. De radicalen gingen in dezelfde richting en verweten Mitterrand de ideologische richting waarin hij de FGDS gestuurd heeft. De FGDS hield dan ook de facto op te bestaan bij het einde van het voorzitterschap van Mitterrand, die steeds de drijvende kracht achter deze organisatie geweest was[228]. Mitterrand nam als gevolg hiervan opnieuw zijn taken bij de CIR op.

Eén van de belangrijke consequenties van mei ’68 was dus de verbrokkelde staat waarin Links zich bevond na de mokerslag van de verkiezingen van 1968. Het halve succes van 1967 had het proces van eenmaking binnen de FGDS versneld, voornamelijk om electorale redenen en niet om ideologische[229], gezien vele radicalen grote moeite hadden met de ‘socialistische maatschappij’ die de CIR-leden voorstonden. De crisis van mei ‘68 en de electorale gevolgen ervan herstellen de situatie ex ante: CIR, socialisten en radicalen gaan opnieuw hun eigen weg.

Het ontslag van Mitterrand van het voorzitterschap van de FGDS had de feitelijke ontbinding tot gevolg, maar was er niet de enige oorzaak van: de SFIO had zich niet onbetuigd gelaten om in de maanden na de verkiezingen aan doctrinaal opbod te doen, wat de partners binnen de FGDS afschrikte. Daarnaast hadden de radicalen, voor wie een alliantie met de communisten geen enkele zin meer had, zich teruggetrokken.

 

8.4. Oprichting van de nieuwe socialistische partij (1969)

 

Ondanks de ontbinding van de FGDS waren de fusieplannen nog niet van de tafel geveegd. De clubs, die aan de basis gelegen hadden van de vernieuwende beweging binnen Links, bleven voorstander van een fusie. Maar al vlug werd beslist dat het niet om een fusie zou gaan, maar om een nieuwe partij. De respectievelijke leden zouden zich dus opnieuw moeten inschrijven. Binnen sommige kringen rond de clubs werd duidelijk gemaakt dat bij de creatie van een nieuwe partij ook een nieuw leiderschap moest aantreden. Het was duidelijk dat Guy Mollet hiermee geviseerd werd[230]. Deze maakte dan ook bekend niet kandidaat te zijn voor een leidinggevende functie binnen de nieuwe partij. Hij stelde echter wel dat, wat de nieuwe vorm van de partij betrof, de basis zou beslissen: er kon volgens hem geen sprake zijn van ‘arrangementen’ aan de top tussen SFIO en CIR (hij besefte maar al te goed dat de SFIO daarin een overweldigend overwicht had).

Wanneer eindelijk de tijd aangebroken was voor het stichtingscongres kondigde De Gaulle het referendum met betrekking tot de regionalisatie van het Franse politieke bestel aan. Het project van nieuwe partij werd de facto voor enige tijd in de koelkast gestopt. De Gaulle, die tijdens de campagne aangekondigd had te zullen opstappen als het referendum een negatief resultaat zou opleveren, werd door de bevolking niet gevolgd en stapte meteen op. Er volgden dus meteen presidentsverkiezingen. De vraag wie kandidaat zou zijn werd opnieuw gesteld. Voor de CIR kon dat alleen Mitterrand zijn. Mollet, die het roer nog in handen had binnen de SFIO, besefte nu maar al te goed wat een draagvlak de presidentsverkiezingen konden creëren en gunde Mitterrand dat geen tweede maal. Op het congres van Alfortville (dat het stichtingscongres moest zijn van de nieuwe partij) werd beslist over de kandidaat voor de presidentsverkiezingen. Uiteindelijk wees de SFIO Gaston Defferre aan als kandidaat. Bovenop het verzet van Mollet ten aanzien van Mitterrand[231], was er nog het verzet van een aantal linkse politici[232]. Deze beslissing reikte echter veel verder dan enkel de presidentsverkiezingen. Gezien Gaston Defferre als de peetvader werd beschouwd van de Troisième Force, stelde op die manier het SFIO congres het volledige principe van de ‘Union de la Gauche’, met andere woorden de samenwerking met de communisten, opnieuw in vraag. En gezien de leiding van de SFIO Mitterrand niet wou als kandidaat, kwam de CIR ook niet opdagen tijdens het constitutief congres van Alfortville. Ook de communisten reageerden gebeten en schoven Jacques Duclos naar voor voor de presidentsverkiezingen. Het congres van Alfortville werd toen algemeen beschouwd als het stichtingscongres van “un Parti mort-né” [233], een valse start dus.

Het resultaat van de presidentsverkiezingen was een ernstig signaal. Duclos haalde 4.800.000 stemmen, Defferre haalde er 1.100.000, amper 5 %. Samen haalden de socialistische kandidaten amper 10%[234]. De slechtste score ooit. Zelfs al viel het resultaat van Michel Rocard ten opzichte van dat van Defferre opmerkelijk te noemen, de krachtenverhouding tussen de twee kandidaten getuigde meer van de zwakte van de SFIO dan van de sterkte van de PSU[235]. Opnieuw was Links verdeeld ten strijde getrokken, en opnieuw had ze een slechte score geboekt. Deze nederlaag zou binnen Links leiden tot “un examen de conscience [236], en zou het herenigingsproces opnieuw leven inblazen na de verschillende nederlagen van ‘68 en ‘69. Deze ultieme nederlaag voor de radicalen verduidelijkte echter wel hun positie ten opzichte van de Linkse frontvorming. De radicale partij, “qui n’a jamais eu de socialiste que le nom [237], zou van dan af resoluut weigeren om in een alliantie te treden met de communisten.

Wat later werd een tweede constitutief congres gehouden in Issy-les-Moulineaux, gezien het eerste in Alfortville er niet uit was geraakt. Deze keer waren een aantal CIR-leden aanwezig, maar François Mitterrand niet. Er werd eerst een naam gekozen: het werd ‘Parti Socialiste[238]’. Daarna werd beslist over het beleid van de partij wat de allianties betrof. De tegenstanders van de PCF binnen de oude SFIO lieten van zich horen, maar uiteindelijk moesten ze het onderspit delven. Er zou dus wel degelijk met de PCF gewerkt worden. Het congres van Issy-les-Moulineaux had het principe aanvaard van de opening naar alle formaties die Links telde[239], er zou dus met alle elementen van Links onderhandeld worden, wat duidelijk vergemakkelijkt werd door de bipolarisatie die nu definitief was teweeggebracht. Echter zouden die onderhandelingen meestal niet plaatsvinden en bleef enkel de PCF als partner over[240]. Veel belangrijker was dat de eindverklaring van dit congres resoluut voor de Linkse frontvorming koos, en gelegenheidsallianties met Rechts of centrumrechts uitsloot. Er moest dus een uitsluitend Linkse koers gevaren worden. Enkele extracten[241]:

(…), la participation du Parti socialiste au pouvoir ne se conçoit que dans la mesure ou elle permet de faire avancer le pays, ce qui interdit toute alliance avec les forces politiques représentative du capitalisme, y compris par la recherche de combinaisons centristes.(…)

L’union de la gauche constitue donc l’axe normal de la stratégie des socialistes.(…)

Le choix des partenaires doit cependant éviter toute exclusive qui résulterait de divisions politiques anciennes ou d’étiquettes héritées du passé.(…)

Le parti doit engager sans préalables et poursuivre un débat public avec le parti communiste, (…). Ce dialogue doit être sans complaisance. [242]

 

Met deze verklaring maakt de nieuwe socialistische partij duidelijk dat het niet meer wenste samen te werken met de centrumformaties, en dat de Linkse frontvorming de te volgen weg was. Daarnaast wenste de nieuwe socialistische partij met iedereen een dialoog aan te gaan om de scheidingslijnen van het verleden achter zich te laten. Met de communisten moest het een dialoog aangaan dat zonder vooroordelen maar rechtuit gevoerd zou worden.

Deze keer zou het tot een bittere strijd komen tussen de aanhangers van Mollet en deze van Defferre. Respectievelijk voor en tegen dialoog met de communisten. Mollet haalde het en het was Savary, een vertrouweling van Mollet, die de nieuwe eerste secretaris[243] werd. Na de valse start van Alfortville kon met het congres van Issy-les-Moulineaux amper van vooruitgang gesproken worden, gezien het hier enkel om ‘papieren’ intenties ging. Ook is de afwezigheid van de CIR een domper op het enthousiasme van vele linkse militanten. Het was wachten op het congres van Epinay Sur Seine om een echte kickstart te zien van de vernieuwde socialistische partij.

Bij de socialistische partij en bij de PCF werd opnieuw de ‘Union de la Gauche’ sterk aangeprezen. Deze houding werd echter wel in moeilijkheden gebracht door de vernieuwingspolitiek binnen de radicale partij van de populist Jean-Jacques Servan Schreiber die het centrum weer aantrekkelijker wou maken. Dit zou echter maar een groot jaar duren, beginnende bij de verkiezingsoverwinning bij een tussentijdse verkiezingen in Nancy, waar hij een lid van de meerderheid klopte, tot zijn verkiezingsnederlaag bij een tussentijdse verkiezing in Bordeaux. Wanneer François Mitterrand eind 1969 de fusie van de CIR met de Parti Socialiste aankondigde reageerde de communistische partij aanvankelijk gebeten, gezien ze deze stap van Mitterrand als een poging zag om Links ‘in evenwicht te brengen’ [244] was, en ze voelden voor een deel het gevaar voor haar aan, maar dat zou niet blijven duren.

 

 

9. De ‘Union de la Gauche’

 

9.1. Mitterrand en de nieuwe koers van de PS (1971)

 

9.1.1. Het congres van Epinay sur Seine

 

De socialisten, ondanks het vormen van een nieuwe partij, verdeelden zich snel in tendenzen, iets waarvoor ze nog altijd bekend staan onder andere omwille van de ‘guerres fratricides’ of interne oorlogen. Deze verdeeldheid zou Mitterrand als politiek strateeg gebruiken om de controle te verwerven over de nieuwe socialistische partij. Op het congres waren er namelijk zes rivaliserende moties, de motie die het haalde zou de nieuwe partijsecretaris leveren. Door drie andere moties aan zich te binden door allerlei afspraken slaagde Mitterrand er in een meerderheid achter zijn motie te scharen en slaagde er zo in het voorzitterschap binnen te halen en Savary te verdrijven. Maar ondanks deze verdeeldheid was dit congres wel degelijk het langverwachte startpunt van de nieuwe socialistische partij: “malgré cette apparente division, le congrès d’Epinay est bien le congrès de l’unité qui clôt de façon décisive le processus de rassemblement de la gauche non communiste engagé depuis l’élection présidentielle de 1965.”[245]

 

Figuur 1. Totstandkoming nieuwe socialistische partij

Bron: gebaseerd op O., DUHAMEL, La gauche et la Vème République, Paris, Presses Universitaires de France, 1980, 287.

 

9.1.2. De nieuwe voorzitter van de PS

 

De komst van Mitterrand gaf meer geloofwaardigheid aan de nieuwe partij. De partij ging daarmee een meer genuanceerde marxistische koers varen en verliet voorgoed het vroegere vaarwater van de SFIO[246]. Met de motie die nu de meerderheid had gehaald was duidelijk dat de contacten met de PCF zouden intensifiëren. De motie stelde namelijk dat de dialoog met de PCF niet moest gevoerd worden op een ideologische basis, wat de samenwerking tot nu toe steeds gehinderd had, maar op basis van concrete problemen van de Franse maatschappij. We stellen dus een verwarming van de relaties tussen PS en PCF vast, en duidelijke tekenen van goede wil bij beide partijen: “On peut donc dire que l’on assiste à un certain rapprochement entre les deux formations mais les divergences qui existent entre le PS et PC sont réellement profondes.”[247] De situatie tussen beide partners bleef met andere woorden nog altijd ernstig.

 

9.2. Het ‘programme commun’ (1972)

 

Mitterrand, die niet onmiddellijk na zijn aantreden de stap naar de PCF gezet had, maakte wel duidelijk dat de PCF de geprivilegieerde partner van de socialistische partij zou worden. Laat ons echter niet vergeten dat de PCF nog altijd de grootste partij was binnen Links: “dans ce contexte, le Parti Communiste est, sans conteste, la formation dominante à gauche.”[248] Het grote nieuws zou echter pas een goed jaar later komen: in het begin van de zomer van 1972 werd bekend dat socialisten en communisten al maanden aan het onderhandelen waren over een gemeenschappelijk programma[249], het programma kreeg de titel: ‘Changer la vie’[250]. Vier commissies waren daar reeds sinds april 1972 fulltime mee bezig. “L’union [de la gauche] prends corps avec la signature du programme commun”[251] stelt Bréchon en vervolgt: “il ne s’agit plus d’une simple alliance électorale conjoncturelle mais d’un programme assez détaillé pour gouverner ensemble le pays. Un tel accord peut se révéler très mobilisateur.[cursief toegevoegd]”[252]. Het programma hield institutionele (versterking van het parlement in de instellingen van de Vde republiek), economische (nationalisatie van een twaalftal grote maatschappijen) en sociale hervormingen in (rechten van de werknemers, stijging van de lonen, vermindering van het aantal werkuren).

Het programma stelde zich als doel “mettre fin aux injustices et aux incohérence du régime actuel.” Het eerste deel droeg als titel ‘Vivre mieux. Changer la vie’ en ging over maatschappelijke doelen zoals het verhogen van de koopkracht. Het tweede deel ging over maatregelen om de economie te ‘democratiseren’. Het derde deel bespreekt de aanpassingen die er moesten doorgevoerd worden in het staatsbestel om de instellingen te democratiseren. Het vierde deel handelde grotendeels over buitenlands beleid[253].

Het gemeenschappelijk programma zou ook tot gevolg hebben dat de radicalen definitief in twee groepen splitsten. De linkerzijde van de radicalen wou namelijk aansluiten bij de alliantie tussen PS en PCF, de rechterzijde was daar tegen gekant. Zoals Lefranc stelt : “l’ouverture à droite du Parti socialiste a réussi dans la mesure où elle a abouti à couper le Parti Radical en deux.”[254] De linkerzijde zou een nieuwe partij vormen, de Parti Radical de Gauche, en zou wat later zich aansluiten bij het gemeenschappelijk programma.

Het gemeenschappelijk programma had de onzekerheid over de samenwerking echter niet weggenomen, vooral bij de PS. Men wist niet welk resultaat men zou oogsten bij de verkiezingen. “En définitive, la gauche radicale, la gauche socialiste et la gauche communiste unies derrière le programme commun abordent les élections de 1973 avec l’incertitude de ce que seront les réponses à ces questions: la gauche socialiste, plus faible que la gauche communiste depuis un quart de siècle, reprendra-t-elle l’avantage numérique? Ses sélecteurs accepteront-ils de reporter au second tour leur voix sur le candidat du PC? La cohésion du groupe parlementaire socialiste résistera-t-elle à des appels centrifuges?”[255]

Dit citaat maakt duidelijk hoe groot de onzekerheid was binnen het Linkse kamp. Niemand kon voorspellen wat het electorale resultaat zou zijn van het gemeenschappelijk programma. In het derde deel van deze eindverhandeling wordt hier dieper op ingegaan.

 

9.3. De parlementsverkiezingen van 1973

 

In maart 1973 kwamen opnieuw nationale verkiezingen. die ondanks de inspanningen tot frontvorming door Links zouden verloren worden. Al ging links lichtjes vooruit, ze haalde noch de meerderheid in stemmen noch de meerderheid in zetels[256]. De PCF en de PSU gingen zelfs achteruit, terwijl de PS lichtjes vooruit ging, en bijna op gelijk niveau kwam met de communisten. De extra stemmen voor de PS kwamen hoofdzakelijk van de PSU en van centrumlinks. De PCF verloor stemmen aan extreemlinks. “C’est donc bien le Parti socialiste qui, au-delà de l’échec global de la gauche, est le véritable vainqueur des élections. Sa progression est générale.[257]

 

Grafiek 3 Percentage stemmen linkse partijen bij eerste ronde[258] parlementsverkiezingen (1958-2002)

Bron: X, Electionpolitique.com, s.d., http://www.election-politque.com (WWW)[259].

 

Na de verkiezingen wou de PS zich nog versterken. De socialistische partij die de echte overwinnaar was van de verkiezingen, wou van de dynamiek van de campagne profiteren om de cohesie binnen de partij te vergroten en zijn structuren te versterken.

 

9.4. De presidentsverkiezingen van 1974

 

Kort na de campagne voor de parlementsverkiezingen kwam de campagne voor de presidentsverkiezingen van 1974 op gang[260]. PSU, PCF en PS waren bereid een enkele Linkse kandidatuur te ondersteunen, en het werd François Mitterrand. François Mitterrand, die de enige geloofwaardige en voor alle partijen aanvaardbare kandidaat was. Daarnaast bezat François Mitterrand nog het aura van de presidentsverkiezingen van 1965. Hij was dan ook de eerste en de laatste succesvolle kandidaat van Links bij dit soort verkiezingen. Een vlotte campagne van François Mitterrand bezorgde hem 49.6 % van de stemmen na de tweede ronde, wat een behoorlijke score was. Links werd opnieuw geloofwaardig als regeeralternatief.

Deze presidentsverkiezingen hadden het dynamisme van de nieuwe socialistische partij bevestigd, waarvan de PCF later de dominante positie binnen Links zou aanvaarden, en die wat later door de PSU vervoegd zou worden. De bipolarisatie die nu al enige tijd aan de gang was had de communisten opnieuw in het politiek spectrum geïntegreerd en bood nu met de samenwerking van de PCF, PS en PSU de mogelijkheid van een reëel alternatief voor de macht onder de leiding van de socialisten: 34% van de stemmen na de eerste ronde betekende dat deze partij wel eens de dominante partij zou kunnen worden van een volgende legislatuur[261]: “plus qu’en 1973, la stratégie d’union apparaît donc payante et les résultats de 1974 laissent augurer une évolution favorable à la gauche pour les années suivantes. Mais le parti communiste commence à craindre que l’union fonctionne surtout au profit des socialistes. Les socialistes semblent effectivement profiter davantage de l’Union que les communistes (…)”[262]

François Mitterrand had dus opnieuw gewicht gegeven aan de socialistische partij. Wat de PCF had gevreesd met de komst van Mitterrand, namelijk het evenwicht tussen PCF en PS, was dus gerealiseerd. Uit de verkiezingsresultaten kan men vaststellen dat de ‘équilibrage’[263] binnen Links gelukt was.

De eenmaking van niet-communistisch Links ging verder na de presidentsverkiezingen. Er werden de ‘Assises du Socialisme’ gehouden, waar een groot deel van de PSU onder leiding van Michel Rocard tot de nieuwe socialistische partij van Mitterrand toetrad. Ook traden er nu een groot aantal vakbondsmensen tot de partij toe en verbonden vele organisaties zich tot de partij.

 

9.5. De ‘désunion’ (1977)

 

Maar het succes van de socialisten stoorde, en in de eerste plaats hun belangrijkste partner: de communisten. De communisten vroegen op dat moment (1977) het gemeenschappelijk programma te ‘actualiseren’. Dat was op zich niet verwonderlijk gezien de economische context die intussen sterk veranderd was, maar “Les communistes savent qu’après la victoire électorale, François Mitterrand aura le rôle principal dans la définition des politiques suivies et que leur pouvoir, malgré leur participation ministérielles, sera limité pour influencer les décisions. Ils veulent donc obtenir des garanties, en quelque sorte lier les mains de leurs partenaires , n’ayant pas confiance dans leur volonté de mener une véritable politique de gauche. Le parti socialiste et François Mitterrand veulent au contraire éviter des engagements trop précis, préserver leur liberté d’action politique dans l’exercice du pouvoir et ne pas effrayer l’aile centriste de leur électorat.”[264] Het afspringen van de akkoorden liet dus niet op zich wachten en viel reeds een tijdje te verwachten. “Le Parti communiste préfère au fond faire échouer la dynamique d’union de la gauche et de l’accès au pouvoir plutôt que d’appuyer une alliance qu’il ne contrôlerait pas.”[265] Bréchon meent dat de spanningen reeds sinds 1975 latent aanwezig waren, maar pas duidelijk werden in 1977 bij het herzien van de gemeenschappelijk programma[266]. De communisten hadden schrik voor de evolutie van Links en wensten de socialistische partij in haar vooruitgang te stoppen. Ze stelden zich hard op in de onderhandelingen voor de actualisatie van het gemeenschappelijk programma. Mitterrand, die de politieke maneuvers van de PCF had begrepen, liet de onderhandelaars van de socialistische partij geen toegevingen meer doen. Zich bewust van de wens naar eenheid van de volledige Linkse basis, hoopte hij dat de basis de communistische partij zou straffen voor zijn onbuigzaamheid in de onderhandelingen, dixit Mitterrand: “Les électeurs le leur feront payer [267]. Vanaf dan zou de PCF tot aan het aftreden van Georges Marchais[268] als secretaris van de communistische partij begin de jaren ’90 weifelen tussen ‘une entente conflictuelle’ en ‘une hostilité déclarée’[269], ten opzichte van de PS.

Ondanks die ‘désunion de la Gauche’ werd verwacht dat Links de parlementsverkiezingen zou winnen. De houding van François Mitterrand, die zijn gedrag naar de communistische partij toe niet had veranderd ondanks het verbreken van de electorale unie is daar een reden voor. Hij wenste communistische kiezers aan te trekken naar de nieuwe PS en zich op die manier af te zetten tegen de afbrekende houding van de communisten. “Accepter que l’Union de la Gauche marche quand le Parti communiste décide qu’elle marche, et s’arrêter quand le Parti communiste décide qu’elle ne marche plus, est-ce cela préserver l’identité du PS? ”[270] Voor de eerste keer zou de socialistische partij tijdens parlementsverkiezingen de communistische partij voorbij steken. Links zou de verkiezingen echter niet winnen.

Twee belangrijke factoren hebben daarin een rol gespeeld: eerst en vooral waren socialisten en communisten voor de ‘programme commun’ niet opnieuw tot een akkoord weten te komen. Zes maand van conflict en verwijten in de pers tussen de twee grote Linkse partijen was negatief gebleken voor de mobilisatie van het electoraat. Ook hebben gematigd Linkse kiezers misschien schrik gehad voor de communisten nu er geen gemeenschappelijk akkoord was. Daarenboven speelde het doembeeld van de ‘cohabitation[271]’, dat nog nooit voorgekomen was, maar dat bij vele gematigde kiezers schrik inboezemde en hen dus tegenhield om Links te stemmen terwijl een Rechtse president was.

 

 

10. Gescheiden, maar deels parallelle wegen

 

10.1. De presidentsverkiezingen van 1981

 

De voorbereidingen op de presidentsverkiezingen van 1981 speelden zich af in deze context. De PCF verweet de PS de ‘verrechtsing’ van zijn programma en in antwoord daarop nam de PS een vrij links programma aan, dat ook gematigd communistische kiezers zou moeten aantrekken. Op de avond van de eerste ronde haalde Mitterrand 25.9% van de stemmen, terwijl Georges Marchais (PCF) met zijn score van 15.3% een zware nederlaag leed. De PCF had in deze eerste ronde ongeveer één vierde van haar kiezers verloren, hoogstwaarschijnlijk aan François Mitterrand[272]. “Le Parti [communiste] a (…) payé le prix de l’élection présidentielle par la perte de l’hégémonie électorale au sein de la gauche.[273]

 

Grafiek 4. Percentage stemmen linkse partijen in eerste ronde[274] presidentsverkiezingen (1965-2002).

Bron: X, Electionpolitique.com, s.d., www.election-politque.com (WWW)[275].

 

Voor de tweede ronde kreeg François Mitterrand “le soutien sans condition” van de communistische partij, wat eigenlijk het startschot betekende van een nieuwe -verlichte versie van de- ‘Union de la Gauche’[276]. In de tweede ronde werd François Mitterrand verkozen met 51.4% van de stemmen. “Profitant des divisions de la droite et de la chute ‘historique’ du PCF qui se trouva contraint à se désister, il fut, le 10 mai 1981, élu Président de la République.” [277] De eerste socialistische president van de Vde republiek was in mei 1981 een feit. François Mitterrand heeft zijn verkiezing meer te danken gehad aan de vernieuwing van de socialistische partij dan aan de ‘Union de la Gauche’, gezien ze deze keer officieel niet meer van kracht was. Al kan het dialectisch verband tussen deze twee factoren niet ontkend worden, de kiezers hebben de partijapparaten voorbijgestoken en hun vraag om unie kracht bijgezet door, voor een groot deel onder hen, vanaf de eerste ronde op François Mitterrand te stemmen.

De nieuwe president ontbond het parlement meteen en er volgden parlementsverkiezingen. De rechtse kiezers lieten het afweten om twee redenen: enerzijds waren een deel van de kiezers in shock na de overwinning van een linkse kandidaat bij de presidentsverkiezingen, anderzijds wou een groot deel de instituties van de Vde republiek eerbiedigen door een linkse president een werkbare parlementaire meerderheid te geven. De PS haalde een monsterscore van 37.7% van de uitgebrachte stemmen. De communisten haalden een nauwelijks betere score dan bij de presidentsverkiezingen met 16.1%, wat de duurzame terugtrekking van haar electoraat bevestigde: veel van de kiezers die in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen nuttig hadden gestemd[278] waren nu met de parlementsverkiezingen niet meer teruggekeerd naar de communistische partij en hadden opnieuw socialistisch gestemd, “ils contribuent au raz de marée socialiste [279] zoals Bréchon het stelt. De socialisten haalden voor het eerst in hun geschiedenis een absolute meerderheid in het parlement met 290 zetels[280]. Toch zouden de communisten mee in de regering stappen, dat niet doen was voor hen politieke zelfmoord geweest gezien de slechte resultaten van de laatste verkiezingen[281]. Ondanks de absolute meerderheid van de PS zouden de communisten toch geassocieerd worden met het beleid en opgenomen worden in de regering. Mitterrand wou daarmee duidelijk maken dat hij de communistische kiezers die voor hem gestemd hadden, niet bedrogen had.

 

10.2. Een snel tanende overwinning

 

Lang zou deze glorieuze toestand van Links echter niet duren. Deze snel tanende overwinning gaf weerklank aan een uitspraak van François Mitterrand : “Pour vaincre, la gauche doit susciter un puissant courant d’espérance; pour durer, elle ne doit pas le décevoir.”[282] Bij de arrondissementsverkiezingen[283] van maart 1982 verloor Links meer dan 4% ten opzichte van dezelfde verkiezing in 1976[284]. Deze achteruitgang was niet te wijten aan de PS, die van 26.5 naar 29.9% ging, maar wel aan de PCF. De PS slaagde er niet in de door de PCF verloren stemmen allemaal voor zich te winnen. De achteruitgang van Links ten voordele van Rechts werd bevestigd bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1983. Links haalde slechts 40% van de stemmen terwijl Rechts er 51% haalde. Het ergste kwam met de Europese verkiezingen van juni 1984. Links haalde amper 38.2% van de uitgebrachte stemmen (tegenover 47% in 1979). Weliswaar had de socialistische partij (20.8%) het veel beter gedaan dan de communistische partij (11.2%), die met deze score zijn grootste en pijnlijkste nederlaag totnogtoe kende. Gecombineerd aan de lijst van de groenen en de PRG was de PS eigenlijk niet achteruit gegaan. Maar vele Linkse kiezers, vooral communistische, zijn niet gaan stemmen, en dat viel zwaar in het nadeel van Links. De opkomst was en is nog altijd de achillespees van de linkse partijen, maar ook van de linkse frontvorming, zoals uiteengezet wordt in het derde deel van deze eindverhandeling

 

10.3. De parlementsverkiezingen van 1986

 

Voor de verkiezingen van 1986 werd opnieuw een proportioneel stelsel ingevoerd, wat een al te grote nederlaag voor Links kon vermijden door het vesterkende effect van het meerderheidsstelsel te vermijden: zeker na het verlaten van de regering van de communistische ministers en de officiële splitsing tussen communisten en socialisten, vermeed het proportioneel stelsel dat er over verkiezingsakkoorden zou moeten onderhandeld worden voor de verkiezingen. De resultaten waren minder slecht voor de socialisten dan ze hadden verwacht: 31.6% voor de PS-PRG lijst. 9.8% voor de PCF lijst. Links kwam neer op 44% van de stemmen tegen 55% voor Rechts die de meerderheid ging vormen.

 

10.4. De presidentsverkiezingen van 1988

 

Voor de presidentsverkiezingen van 1988 was Mitterrand opnieuw kandidaat. Zijn populariteit was tijdens de cohabitation opnieuw fel gestegen[285] en hij wist de situatie in zijn voordeel te gebruiken. Door een gematigd discours wist hij centrumkiezers te overtuigen en voor de communistische kiezers was hij de enige geloofwaardige oplossing. In de eerste ronde haalde Mitterrand 34.1%, de communisten 6.8% en Links in totaal 45.2%, terwijl Rechts 50.9% totaliseerde. De avond van de tweede ronde werd duidelijk dat met 54% van de stemmen de kiezers van Mitterrand ver voorbij de grenzen van het traditionele electoraat van Links reikten.

Opnieuw ontbond de vers verkozen president het parlement, maar de zaak zag er deze keer iets moeilijker uit voor Links. Ook had de regering van Jacques Chirac in 1986 onmiddellijk na de verkiezingen opnieuw het meerderheidsstelsel met twee ronden ingevoerd. De dynamiek die volgde uit de verkiezing van de president had deze keer moeite om Links te mobiliseren nu de president een opening naar het centrum voorgestaan had tijdens de presidentiële campagne. Na de eerste ronde haalde niet-communistische Links 37.9% van de stemmen en de PCF, die bleef achteruitgaan, 11.3%. Vooral de ‘abstention’ heeft in deze verkiezing gespeeld. In de tweede ronde speelde de ‘discipline républicaine[286]’ en dat zorgde ervoor dat er 276 socialistische en 27 communistische parlementsleden waren die een nieuwe linkse meerderheid konden vormen. De PS had deze keer geen absolute meerderheid in zetels[287]. De keuze om met de constante en noodzakelijke steun van de communisten te regeren werd uitgesloten[288]. De regering zou dus bij elk wetsvoorstel naar een meerderheid moeten zoeken, of zij zich nu aan haar linker dan wel aan haar rechterzijde bevond. Michel Rocard, die na de parlementsverkiezingen aangesteld werd tot Eerste Minister, wachtte dus een moeilijke taak.

De verhouding Links-Rechts zal dan enige tijd niet veranderen. Wel wordt duidelijk dat de allianties die de PS op lokaal vlak doorvoerde steeds meer gediversifieerd werden. Bijvoorbeeld voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1989, waar zowel allianties met de PCF als met het centrum plaatsvonden. Ook met de groenen, die op nationaal vlak een gevaar werden voor de PS. Dit gevaar voor de PS werd duidelijk bij de Europese verkiezingen van juni 1989, waar de groene lijst 10.6% van de stemmen haalde terwijl de lijst van Laurent Fabius er net 23.6% haalde. Links haalde hier amper 33.7% van de stemmen. Het stemmenverlies van de socialisten was te verklaren door het grote aantal kiezers dat van de PS naar de groene beweging overgestapt was en het grote abstentionisme door de ontevredenheid met betrekking tot het beleid van de regering[289]. In 1991 werd een nieuwe premier aangeduid: Edith Cresson.

Van 1992 tot 1994 kwamen de socialisten alsmaar meer in de problemen door onder andere vele corruptiezaken. De regionale en cantonale verkiezingen in maart 1992 toonden aan dat Links fel achteruit ging in de publieke opinie. Zoals Pierre Bréchon het aanduidt : “Ce vote a été très politique. Beaucoup ont voulu sanctionner la politique socialiste, y compris des électeurs jusque-là fidèles, qui se sont orientés vers les écologistes ou même la droite. ”[290] Het referendum over het verdrag van Maastricht in 1992 laat eenzelfde resultaat zien. In 1992 wordt Pierre Bérégovoy als eerste minister aangeduid, maar dat veranderde niets aan de situatie.

Wanneer Michel Rocard opriep om de partij te hervormen, en die open te stellen voor de groenen, de dissidente communisten en misschien zelfs voor de centristen kon hij niet op gehoor rekenen. De partij bleef blind wat betreft de toekomstige verkiezingen (parlements- en presidentsverkiezingen), ondanks de vele tekenen dat de PS in ongenade was gevallen bij een deel van het traditionele linkse electoraat en dat op de communistische partij niet meer echt gerekend kon worden om een breed electoraat aan te spreken.

Na het vervallen van de pogingen tot Linkse frontvorming verviel ook deels de eenheid van de Parti Socialiste. Eerst en vooral vertrokken de mensen rond Jean-Pierre Chevènement[291] en creëerden ze de Mouvement des Citoyens[292]. In het zicht van de volgende parlementsverkiezingen en de relatieve populariteit van een aantal figuren van deze partij, zou de PS een aantal kandidaturen van deze beweging vanaf de eerste ronde steunen. Ook de PRG zou die behandeling te beurt vallen. Met de groenen zou dat echter niet lukken door mislukte onderhandelingen.

De resultaten van de verkiezingen van 1993 bevestigden wat velen hadden gevreesd. De PS en de rest van niet-communistisch Links behaalden een score van amper 20%, wat neerkwam op de helft van de score van vorige parlementsverkiezing. Deze electorale aardverschuiving werd versterkt door de lage score van de communistische partij, die 9.2% haalde. Links haalde in deze verkiezingen ongeveer 30% van de stemmen, wat zijn laagste score was sinds het begin van de derde republiek. Voor de tweede ronde speelde de ‘discipline républicaine’, zelfs tussen socialisten en communisten wiens programma nochtans sterk uiteenlopend was[293]. Het tij kon echter niet meer gekeerd worden en de PS verloor 80% van zijn parlementszetels. Deze rampsituatie betekende een verscherping van de interne conflicten en de interne tendensoorlogen die al aanzienlijke proporties aangenomen hadden[294]. De regionale en cantonale verkiezingen van 1994, en de Europese verkiezingen die erop volgden toonden geen verbetering, al leken de verliezen van de PS achteruit te gaan.

De presidentiele verkiezingen van 1995 kwamen eraan en de PS ging op zoek naar een nieuwe kandidaat. Deze verkiezingen sloten ‘ l’ère Mitterrand’ af en ze zouden een nieuwe wind doen blazen door de PS. Dit zou dan op zijn de aanzet geven tot een nieuwe project/experiment van samenwerking, namelijk dat van de Gauche Plurielle[295].

 

 

11. Het experiment van de Gauche Plurielle

 

“C’est l’histoire d’un accord commercial, d’un projet politique notarié. Une somme d’intérêts bien compris et bien partagés, une vision de la gauche ‘réduite aux acquêts’.[296] Zo stellen Amar en Chemin het in hun boek over het ‘project’ of ‘experiment’ van de Gauche Plurielle. Uit dit citaat kunnen verscheidene centrale elementen met betrekking tot de Gauche Plurielle aangekaart worden. Eerst en vooral is de Gauche Plurielle een zeer pragmatisch project: het gaat niet om het samenbrengen van partijen/groepen met eenzelfde linkse overtuiging. Met andere woorden, het gaat noch om een hergroepering, noch om een conjuncturele coalitie, althans dat was de bedoeling niet. Het gaat om een geloofwaardig alternatief bouwen om de verkiezingen te winnen en een meerderheid te vormen in het parlement gebaseerd op de lessen uit het verleden en contracten met de partners, weliswaar zonder programmatische inslag. Ten tweede hadden de partijen elkaar nodig om aan de macht te komen, ze hadden allemaal eenzelfde belang in ‘samenwerking’ en waren zich daar allemaal van bewust. Ten derde was deze aanpak het resultaat van het feit dat Links door opeenvolgende verkiezingsnederlagen die geculmineerd waren in de vernedering van de PS bij de parlementsverkiezingen van 1993, geen andere weg opkon als ze nog aan de macht wenste te komen.

Samengevat kan over het ontstaan van de Gauche Plurielle gezegd worden dat ze het resultaat is van vele ‘dîners en ville’ van politieke figuren van verschillende partijen en verschillende oorsprongen: van de dissidente communisten, tot enarques of groenen van de Mei ‘68 generatie[297]. De aanwezigheid van de groenen naast de communisten bewijst de originaliteit van de aanpak. De programmatische akkoorden kleedden de firma ‘Jospin & Cie.’ [298] in en legitimeerden die in de ogen van de militanten. De echte statuten van de firma, om verder te gaan met de metafoor van Amar en Chemin, met andere woorden de bedoeling van het experiment, zijn duidelijker : electorale overeenkomsten die de groenen de mogelijkheid gaven voor het eerst te zetelen in het parlement, de communisten toe te laten in het parlement te blijven, en aan de socialisten een meerderheid te geven. “ Une nouvelle Union de la Gauche, reliftée en vert, et dont l’actionnaire principal resterait le Parti socialiste.[299]

 

11.1. Les ‘Assises de la Transformation Sociale’

 

Na de verkiezingen van 1993 was Laurent Fabius aan het hoofd van de PS vervangen door Michel Rocard. Michel Rocard lanceerde het idee van de ‘Assises de la Transformation Sociale’ die op langere termijn een platform zouden moeten vormen voor een dichtere samenwerking tussen alle tendenzen binnen het linkse kamp, maar op korte termijn de partijen een kans zou geven om elkaar terug te vinden na het Mitterrand-tijdperk en vooral na van elkaar vervreemd te zijn in al de jaren dat de PS de regering vormde zonder rekening te houden met de andere linkse formaties. Rocard gaf de verantwoordelijkheid van de voorbereiding van dit project aan Jean-Christophe Cambadélis[300]. Wanneer dit project later zou aangevallen worden door critici binnen en buiten zijn partij, zou Cambadélis zijn idee vurig verdedigen: “Les Assises de la Transformation Sociale ne sont pas un truc, un gadget, mais une tactique de recomposition, dans tous les sens du terme, de la Gauche.[301]”.

 

11.2. Lionel Jospin doet mee

 

Eén man geloofde meeteen in de poging van Cambadélis: Lionel Jospin. De man had intussen al een paar jaar weinig gewicht meer binnen de PS[302] maar zette zich toch achter het project : “il voit bien qu’il faut habiller autrement la vieille Union de la gauche pour espérer, un jour, battre la droite aux élections. Ces assises, il les veut. Pour lui.[303] Voor het project helemaal openbaar gemaakt werd ging Cambadélis met veel mensen praten, het project kwam dus langs de partijapparaten om tot stand. Cambadélis vermeed met opzet de partijapparaten om te verhinderen dat de ‘Assises’ als partijonderhandelingen zouden kunnen bestempeld worden, waardoor ze als een zoveelste heruitgave van de ‘Union de la Gauche’ zouden gezien worden.

Een beetje later kreeg Lionel Jospin van Michel Rocard de politieke verantwoordelijkheid voor het project toegewezen: een ondankbare job, zo dachten velen die niet in het project geloofden.

 

11.3. De reactie van de andere partijen

 

De partijapparaten werden deze keer aangesproken en de PCF, die het project als “de l’agitation pour les journaux [304] beschouwde, stuurde een weinig invloedrijk figuur naar de diners. Deze diners werden regelmatig georganiseerd om de Assises voor te bereiden. De groenen stemden ook toe, en stuurden hun woordvoerder Yves Cochet, maar deze waarschuwde meteen dat er geen sprake kon zijn van een hegemonische aanpak van de PS. Ook wilden de groenen niet het ‘groene supplement’ van het project zijn, ze wensten als volwaardige partner beschouwd te worden[305]. Het toestemmen van de groenen was echter onder voorbehoud. Er woedde op dat moment nog een interne crisis over het al dan niet Linkse karakter van de partij[306]. Onder de vorige partijsecretaris, Antoine Weachter, was de partij los gebleven van het linkse en het rechtse kamp door het principe van de ‘ni-ni’, met andere woorden ‘ni droite, ni gauche’. Het groene congres bevestigde de deelname aan de voorbereidingen, wat meteen voorpaginanieuws werd bij Le Monde. De Mouvement des Citoyens van Chevènement die al een tijdje de PS verlaten had weigerde samen te werken en ironiseerde over de titel van de ‘Assises de la Transformation Sociale’ : “Les assises? Pour le PS, c’est un peu sévère. La correctionnelle aurait suffi.”[307], ironiserend op het verschil tussen burgerrechtelijke en strafrechtelijke rechtsprocedure. De leider van de MDC zou echter niet lang aan dit standpunt vasthouden, en zou na de slechte score van zijn partij in de Europese verkiezingen van 1994 tot de ‘Assises’ toetreden. Ook andere groeperingen die waren uitgenodigd weigerden af te komen, zoals de Ligue Communiste Revolutionaire[308], van trotskistische tendens, wiens verklaring meteen ook een verwijt aan het adres van de socialisten was: “la LCR n’ira pas au bal masqué: la recomposition d’une vraie gauche en France ne se fera pas en s’alignant derrière ceux qui l’ont discréditée.” [309] De houding van de LCR was echter niet uitzonderlijk: zelfs de groeperingen die toegezegd hadden bleven zeer sceptisch ten opzichte van de PS, die in hun ogen haar hegemonische trekken van in het tijdperk van ‘Dieu’[310] nog niet verleerd was.

 

11.4. De inhoud van de Gauche Plurielle

 

De diners, waar nu op de inhoud zou ingegaan worden en waar Lionel Jospin nu ook aan deelnam voor de PS, konden dus beginnen: “comme dans toute l’histoire de la Gauche Plurielle, tout commence donc autour d’une table et finit avec des photos.”[311]

De nabijheid van de presidentsverkiezingen verminderde de goeie sfeer binnen deze politieke ‘fellowship of the ring’[312]: de kandidatuur van Jacques Delors die lange tijd vanzelfsprekend leek, vond geen genade in de ogen van de partners van de PS. De Europese verkiezingen van 1994, die intussen hadden plaatsgevonden, gaven geen goeie resultaten voor de PS, en Michel Rocard, de stichter van het experiment, stapt dan ook op als partijvoorzitter. Hij werd vervangen door Henri Emmanuelli.

Na de Europese verkiezingen konden de ‘Assises de la Transformation sociale’ echt beginnen. Alle grote leiders van het Linkse kamp passeerden de revue en gaven een speech over hun visie van Links. Michel Rocard opende de ‘Assises’ met de volgende woorden: “Je dirai moi aussi, d’un mot, comment je vois ces Assises de la Transformation Sociale. Elles sont, je crois, un pari sur l’imagination et la volonté partagées. (…) Un pari sur l’imagination et la volonté partagées, car si nul ne doit renoncer à ce qu’il est, chacun doit au contraire offrir à tous ses idées, ses convictions, ses espérances, et que chacun se serve dans ce pot commun.”[313] De toon was ernstig, soms agressief. De waakzaamheid bij de partners van de PS was groot. De PS kwam naar buiten met een sterk staaltje zelfkritiek[314] maar liet duidelijk merken respect te willen tonen voor zijn partners, en het verwerven van de macht enkel via deze partners te willen bereiken. Dominique Voynet, voorzitster van de groenen, stelde het als volgt in haar toespraak: “Je ne suis pas ici pour régler mes comptes avec ceux qui tentent aujourd’hui de nous convaincre, la main sur le coeur et l’oeil sur le calendrier électoral, qu’ils ont tiré la leçon du passé et qu’ils sont prêts à incarner de nouveau l’alternative politique.”[315]

Al bij al was Cambadélis, de grote regisseur van de Assises, tevreden, en zeker wat betreft de tussenkomst van de communisten, die een zeer opmerkelijke houding aangenomen hadden tijdens hun toespraak: “Nous avons modifié notre politique d’union. Le Parti communiste tend la main aux socialistes, aux écologistes et à tous ceux qui se tiennent, par déception, à l’écart de la politique. ”[316] Maar ook de groenen verbaasden Cambadélis, die in hun toespraak officieel afstand namen van de ‘ni-ni’ om zich eindelijk aan de linkse kant van het Franse politieke spectrum te positioneren.

De Assises hadden de partners de mogelijkheid gegeven elkaar ‘terug te vinden’. Het was als platform bedoeld, en heeft in die zin ook goeie resultaten afgeleverd. Maar die moesten nu plaats maken voor de presidentsverkiezingen van 1995.

 

11.5. De presidentsverkiezingen van 1995

 

Na een interne strijd werd Jospin toch de kandidaat van de PS[317]. Jospin kwam als eerste uit de eerste ronde van de presidentsverkiezingen. De tweede ronde met als tegenkandidaat Jacques Chirac was ook positief voor Lionel Jospin: “Le 7 mai, avec 47.3% des voix, il s’impose désormais aux socialistes.” Deze resultaten legitimeerden Jospin als leider van het Linkse kamp en hij wordt voorzitter van de PS.

 

11.6. De parlementsverkiezingen van 1997

 

Na de presidentsverkiezingen verzegelden de partijcongressen de samenwerking tussen de verschillende partijen van het linkse kamp. Met het oog op de parlementsverkiezingen van 1998 werden electorale akkoorden voorbereid tussen de verschillende partijen en werd werk gemaakt van een verdeling van de kiesdistricten. Wanneer op 21 april 1997 de ontbinding van het parlement door president Chirac aangekondigd werd, was Links dus al goed voorbereid, maar er moesten nog details geregeld worden. Op 28 april, één week dus na de aankondiging van de ontbinding, werden onder grote politieke en publieke belangstelling in Parijs de electorale akkoorden PS-PCF getekend door de voorzitters van beide partijen. Het ging om een gezamenlijke verklaring, ‘une déclaration commune’, en niet om ‘un programme commun’, wat expliciet afgewezen was door Jospin. Zoals Cambadélis het toen stelde: “jamais, s’il devient Premier ministre, il n’acceptera de se lier les mains sur de engagements précis. Des orientations, une philosophie, tout au plus, mais pas de mesures.”[318] De communisten eisen echter een echt programma, of tenminste garanties. Op de avond van de tweede ronde zou het tot een confrontatie komen tussen Lionel Jospin en Robert Hue, die intussen de zwaar zieke Georges Marchais vervangen had. Het enige wat de communisten zouden verkrijgen was een fax met een aantal vage maatregelen, die echter perfect in de winkel van de socialisten paste. De communisten waren echter niet dupe, en beseften dat de tekst niet veel inhoud had[319], maar wensten hun regeringsdeelname daarvoor niet op het spel zetten.

Met alle partners zullen de socialisten voor de verkiezingen een ‘déclaration commune’ ondertekenen, maar met geen enkele partner was er sprake van een gemeenschappelijk programma. Deze akkoorden “s’apparentent plutôt à une déclaration de bonnes intentions qu’à un Programme Commun de gouvernement.”[320] De techniek van de bilaterale akkoorden was toegepast en er kan gezegd worden dat de PS hier in zekere zin, om de stijging van het aantal partners te kunnen opvangen, een verdeel en heers techniek had toegepast. Hadden er multilaterale onderhandelingen plaatsgevonden dan had de PS op bepaalde punten hoogstwaarschijnlijk moeten inbinden of toegevingen doen, ook omdat een programma opstellen met 5 partners zo goed als onmogelijk was geweest, en de antagonisme op programmatorisch vlak soms groot waren en die met de aankomende parlementsverkiezingen best niet in het daglicht konden geplaatst worden.

Dat was de cocktail van de Gauche Plurielle: een gemeenschappelijke verklaring wat het beleid betreft en een eerlijke verdeling van de kiesdistricten. Zo zullen ‘Les Verts[321]’ 31 kiesdistricten krijgen waar ze de enige linkse kandidaat naar voor konden schuiven.

De grote paradox tussen de Gauche Plurielle en de Union de la Gauche is dat men dus niet opnieuw gekomen is tot het opstellen van een gemeenschappelijk programma: “Dans les années 70, malgré les fortes cristallisations idéologiques parfois contradictoires qui caractérisent le paysage politique à gauche, le PS et le PC parviennent à la signature du Programma Commun de gouvernement. Paradoxalement, les années 90, qui sont au contraire le témoin d’une plus grande convergence idéologique, se traduisent par un grand éparpillement et des accords apparemment réduits.”[322]

Het resultaat is bekend: de Gauche Plurielle won de verkiezingen na een korte en rustige campagne, en er kwam een meerderheid tot stand die 5 jaar heeft geduurd. Verts, PRG en MDC haalden samen 32 zetels. De communisten iets meer met 36 zetels en 9.94% van de stemmen na de eerste ronde. De socialisten haalden 251 zetels en 23.53% van de stemmen na de eerste ronde. De krant Libération zette op zijn voorpagina “Jospin au turbin”, een allusie op een oude strijdkreet ten tijde van de overwinning van het Front Populaire. Dat maakt duidelijk dat de mythe van het Front Populaire nog altijd leefde, en in herinnering werd gebracht door de overwinning van de Gauche Plurielle, maar de regering Jospin zou met de Gauche Plurielle meerderheid, wat vorm en inhoud betreft, grote verschillen tonen ten opzichte van het oude Front Populaire en zelfs ten opzichte van de Union de la Gauche van de jaren ’70.

 

Tabel 4. Verdeling zetels PCF, PS, Verts, PRG en MDC parlementsverkiezingen 1997

 

1997

1993

PCF

38

24

PS

241

57

Verts

7

0

PRG

5

12

MDC e.a.

21

13

Bron: X, Ambassade de France en Australie, s.d., http://www.ambafrance-au.org (WWW)[323].

 

Grafiek 5. Verdeling zetels PCF, PS, Verts, PRG en MDC parlementsverkiezingen 1997 en 1993

Bron: X, Ambassade de France en Australie, s.d., http://www.ambafrance-au.org (WWW)[324].

 

De PS beschikte nog altijd over een meerderheid van de zetels binnen de coalitie, maar de PS zou nu wel degelijk rekening moeten houden met zijn partners, het overwicht van de PS was nog altijd groot, maar minder groot als vroeger. Daarmee zou de PS de naam van de coalitie, de Gauche Plurielle, ook eer aandoen. Anderzijds was er niet één partij die tegenover de PS stond, maar vier. Dat vergemakkelijkte de taak van de PS, gezien deze vier partijen soms zeer verschillende belangen te verdedigen hadden, waardoor de PS een verdeel en heers techniek kon toepassen. De PCF, die toch een zeker gewicht had met 38 parlementsleden, gedroeg zich vanaf het begin als loyale partner ten opzichte van de PS, terwijl andere kleinere partners, en dan vooral de groenen en de MDC, zich zeer koppig gedroegen met betrekking tot sommige beleidsterreinen[325]. We bespreken de regeringsjaren van de Gauche Plurielle niet verder.

 

 

Ten uitgeleide : de presidentsverkiezingen van 2002

 

Links is zeer verdeeld de presidents- en parlementsverkiezingen van 2002 ingestapt. De laatste jaren van de regering Jospin hebben veel conflicten op de voorgrond zien treden, en dan vooral tussen PS en Verts. Dit vertaalde zich in een recordaantal[326] linkse kandidaten voor de eerste ronde van de presidentsverkiezingen met alle gevolgen van dien… De presidentsverkiezingen van 2002 zijn anekdotisch, maar al bij al weinig belangrijk in het kader van deze eindverhandeling. De belangrijkste feiten van deze verkiezing waren enerzijds de uitschakeling van alle kandidaten van Links voor de tweede ronde, zoals uiteengezet in de inleiding en anderzijds was er de torenhoge ‘abstention’[327] in de eerste ronde. Beide elementen worden aangekaart in het derde deel, in de studie van de opkomstcijfers.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[20] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 206.

[21] ‘De radicalen’ wordt als synoniem gebruikt voor de radicale partij. De achtergrond van deze synoniem wijst op de grote verdeeldheid die binnen deze partij heerst.

[22] R., VANDENBUSSCHE, “Parti Radical”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, Presses Universitaires de France, 2003, 895-906.

[23] De 21 voorwaarden vindt u in bijlage. (Bijlage 1)

[24] Verder SFIC.

[25] Léon Blum op het congres van Tours, 1920.

[26] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 207.

[27] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 27.

[28] Een etiket dat later nog veel zou terugkeren in het kader van de koude oorlog.

[29] Léon Blum geciteerd in M., SADOUN, “Blum Léon”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, Presses Universitaires de France, 2003, 144-150.

[30] Zie later.

[31] Confédération Générale du Travail.

[32] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 209.

[33] Het Bloc National was een rechtse coalitie dat aan de macht gekomen was na de eerste wereldoorlog, na de verkiezingen van 1919.

[34] J.P., BRUNET, “Cartel des Gauches”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, PUF, 2003, 179-184.

[35] R., VANDENBUSSCHE, “Parti Radical”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, PUF, 2003, 895-906.

[36] J.P., BRUNET, “Cartel des Gauches”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, PUF, 2003, 179-184.

[37] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 215.

[38] De SFIC was kort na de splitsing van Tours omgedoopt tot Parti Communiste Francais (PCF) of kortweg Parti Communiste (PC).

[39] Les Jeunes Turcs met onder meer Pierre Mendès France

[40] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 32.

[41] Ibid. p33.

[42] Gezien de korte tijdsspanne waarin een groot aantal evenementen rond het Front Populaire zich zal afspelen is in bijlage een historisch overzicht toegevoegd. (Bijlage 2)

[43] De naam ’Front Populaire’ werd naar voor geschoven door Fried, een politiek raadgever van Maurice Thorez.

[44] Ibid. 34.

[45] Deze partij bestond voornamelijk uit mensen die uit de SFIO gestapt waren ten gelegenheid van het stemmen van de defensiebudgetten na de eerste wereldoorlog.

[46] Een volledige lijst is beschikbaar in COSTON, H., “Rassemblement populaire”, in Dictionnaire historique da la politique française, Paris, Coston, 1967.

[47] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 218.

[48] Deze zes waren de CGT, de CGTU, de Ligue des Droits de l’Homme, le Comité de Vigilance des Intellectuels antifascistes, de Mouvement dit d’Amsterdam-Pleyel en een groepering van oud-strijders. (Deze groepering was voor de gelegenheid gesticht om de verschillende Linkse oudstrijdersbewegingen de verenigen.)

[49] Deze 3 programmapunten zouden nochtans de hoekstenen vormen van de latere ‘Accords de Matignon’.

[50] Ibid. 35

[51] Ibid. 219.

[52] J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, pp. 10-12.

[53] Toespraak van Léon Blum op 31 mei 1936 voor het congres van de SFIO te Parijs.

[54] Ibid. pp. 15.

[55] Die functie had toen, net als in België, nog niet die naam gekregen in Frankrijk.

[56] P, GUIDONI, Histoire du nouveau parti socialiste, Paris, Tema, 1973, 42.

[57] Al had het patronaat het initiatief hier genomen aanvaardde het dat de regering het initiatief nam ten opzichte van de publieke opinie wat een politiek voordeel inhield.

[58] Met overweldigende meerderheden, wat erop wijst dat een deel van de oppositie deze wetten mee goedgekeurd had.

[59] Maurice Thorez geciteerd in J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 36.

[60] Léon Blum geciteerd in J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 37.

[61] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 37.

[62] Roger Salengro geciteerd in J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 37.

[63] De term ‘geïsoleerd’ slaat op het feit dat Groot-Brittannië verklaard had neutraal te zullen blijven mocht er een conflict ontstaan.

[64] De term ‘verdeeld’ slaat niet alleen op het verzet van de rechtse oppositiepartijen, maar ook van de radicalen, die in de regering zaten. Blum was niet bereid dat risico te pakken.

[65] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 220.

[66] Het is ook belangrijk in deze context te wijzen op het feit dat de communistische tendens binnen de CGT zich versterkt gezien de meeste nieuwe leden, afkomstig uit de grote industrieën, zich bij deze tendens aansluiten.

[67] Léon Blum geciteerd in J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 38.

[68] Van dan af begint de doodstrijd van het Front Populaire. Twee regeringen onder radicaal leiderschap (beide onder Chautemps, de eerste met participatie van de socialisten, de tweede zonder) leiden naar een derde regering Blum, die echter een kort leven beschoren was, gezien hij reeds enkel weken later ten val werd gebracht De militanten van de SFIO hebben ook nooit begrepen waarom Blum in deze regering een poging had gedaan om een regering van nationale unie te vormen met mensen zoals Georges Mandel en Paul Reynaud, die de socialistische partij steeds bestreden had.

[69] De 110.000 leden van 1934 zijn er nu 280.000 geworden.

[70] Het ledenaantal van de communistische partij is lang een dubieus gegeven geweest. Het is nooit duidelijk geweest hoeveel van die leden, leden waren op indirecte wijze.

[71] Dat is op het SFIO congres bij unanimiteit van de stemmen beslist.

[72] Die steun aan de regering is echter maar met 52 % van de stemmen goedgekeurd.

[73] Een korte uitleg van de conferentie van München vindt u in bijlage. (Bijlage 3)

[74] Paul Reynaud was een politicus van de Radicale partij die bekend stond voor zijn ultraconservatisme en zijn rechtse signatuur.

[75] Paul Reynaud geciteerd in J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 40.

[76] Verkiezingsslogan van het Front Populaire.

[77] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 221.

[78] Ibid. 221.

[79] Ibid. 221.

[80] Léon Blum geciteerd in J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, pp. 17.

[81] Het pact (die in het buitenland de naam ‘duivelspact kreeg) werd gesloten op 23 augustus 1939.

[82] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 222.

[83] Ongeveer één derde van de parlementsleden van de partij stapte na deze beslissing uit de partij.

[84] De parlementsleden die aan dit regime hebben meegewerkt worden in Frankrijk nog altijd als collaborateurs beschouwd.

[85] Ibid. 223.

[86] Intussen was de PCF in de clandestiniteit terecht gekomen.

[87] Paul Faure was voorzitter van de SFIO.

[88] In augustus 1940 werden door de regering van Vichy alle ‘Conseils Généraux’ opgeheven (soort regionale assemblee op het niveau van de departementen), en in november worden alle gemeenteraden (van gemeenten van meer dan 2000 inwoners) verwijderd en direct benoemd door de regering.

[89] Eerst buiten het kielzog van de partij wat de SFIO betreft.

[90] Onder Duits gezag

[91] Onder gezag van het Vichy bewind.

[92] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 44.

[93] Verder CNR

[94] C., BOURDET, La politique intérieure de la résistance, in Temps Modernes, nummer 112-113, pp 1847.

[95] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 21.

[96] Ibid. 22.

[97] Ibid. 27.

[98] Hij was in Frankrijk veroordeeld en zijn nationaliteit ontnomen voor desertie, maar mocht nu als volwaardig burger terugkeren naar Frankrijk.

[99] 81 parlementsleden en 3 senatoren die in het parlement de volmachten aan maarschalk Pétain hadden toegekend werden uit de partij gezet, onder andere de oud-voorzitter Paul Faure.

[100] Dat idee was ook al geopperd binnen de SFIO in 1936, maar werd losgelaten toen vastgesteld werd dat het ledenaantal van de communistische partij het ledenaantal van de SFIO had overtroffen.

[101] C., WILLARD, Socialisme et communisme français, Paris, Armand Colin, 1967, 141.

[102] Ingediend door Jules Moch.

[103] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 227.

[104] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 180.

[105] 12-15 augutus 1945

[106] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 228.

[107] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 23.

[108] Het partijapparaat was over dit onderwerp zeer verdeeld.

[109] Terwijl deze in feite door de leiding van de eigen partij was veroorzaakt, namelijk Léon Blum.

[110] Dit zou dan ook bijna 30 jaar duren.

[111] A., BERGOUNIOUX, G., GRUNBERG, Le long remords du pouvoir, Paris, Fayard, 1992, 167.

[112] Ibid. 167.

[113] Ibid. 167.

[114] Blum had het idee van een Franse socialistische partij van ‘Labour’ type uiteengezet in zijn boek ‘A l’échelle humaine’, dat hij tijdens zijn gevangenschap geschreven had.

[115] C., WILLARD, Socialisme et communisme français, Paris, Armand Colin, 1967, 144.

[116] Verder MRP. De Mouvement Républicain Populaire was een partij van christelijke, centrumrechtse signatuur. Deze partij was gesticht in 1944 en had zich snel ontwikkeld tot massapartij. Haar teloorgang zou echter even snel ingezet worden bij de totstandkoming van de Vde republiek en haar opgang in de Gaullistische rechtse tendens.

[117] Verder UDSR.

[118] Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1945 werden geen gemeenschappelijke lijsten samengesteld.

[119] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 35.

[120] Dit vooral tijdens de voorbereidingen van het referendum en de verkiezingen van 1945.

[121] 20% van de kiesgerechtigde bevolking, 26 % van de uitgebrachte stemmen.

[122] Dat de MRP de SFIO voorbijstak in deze verkiezingen is voor een groot deel te wijten aan het invoeren van het stemrecht voor vrouwen, gezien de SFIO bijzonder vrouwonvriendelijk overkwam (lijstensamenstelling enzovoort).

[123] De naoorlogse toestand in de Oost-Europese landen waar dergelijke coalities tot stand waren gekomen was nog erg onstabiel.

[124] De Gaulle wou eigenlijk een regering van nationale unie vormen.

[125] Ibid. 50.

[126] Van lokaal tot nationaal niveau.

[127] Ibid. 52.

[128] Voor de vorming van een nieuwe constituante.

[129] Die de IVde Franse republiek kenmerkten.

[130] Rassemblement du peuple français. Deze partij die gesticht werd door Generaal De Gaulle, eind 1946 nadat hij twee opeenvolgende nederlagen had geleden (na zijn ontslag is hij niet opnieuw als regeringsleider aangesteld, en hij heeft de coalitie van SFIO, PCF en MRP niet kunnen tegenhouden om een tweede project van grondwet aan de Franse bevolking voor te leggen (dat dan ook werd goedgekeurd). Bron: CHARLOT, J., “RPF”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, Presses Universitaires de France, 2003, pp. 1111-1113.

[131] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 73.

[132] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 181.

[133] Vincent Auriol, SFIO.

[134] Vandaag gekend onder FO (Force Ouvrière) en zijn politieke vleugel LO (Lutte Ouvrière).

[135] Guy Mollet geciteerd in F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 80.

[136] Voor Guy Mollet, die zich in deze periode tot fanatieke anticommunist ontpopt, moet de impuls tot samenwerking niet komen van een parlementaire ‘intrigue’ zoals dat voorheen het geval was maar deze keer van de basis.

[137] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 97.

[138] Het moet ook gezegd worden dat het nieuwe apparenteringsysteem van het verkiezingstelsel dergelijke allianties sterk bevorderde.

[139] De SFIO is officieel nog een antiklerikale partij, de MRP is dat juist niet.

[140] Ibid. 130.

[141] Het centralisme en de weinig democratische structuur van de PCF zorgden ervoor dat dergelijke problemen enerzijds nooit publiek gemaakt werden en snel in de kiem gesmoord werden.

[142] Jacques Duclos, voorzitter van de PCF, was in 1952 gearresteerd als gevolg van de betogingen tegen de NATO.

[143] De EDG zal ook een tweespalt zijn tussen communisten en socialisten, gezien de communisten zich zullen binden aan de RPF om het CED af te wijzen.

[144] Communauté Européenne de Défense

[145] De inhoud van dergelijk pact is niet duidelijk.

[146] Ibid. 132.

[147] G., MOLLET, Bilan et perspectives socialistes, Paris, Plon, 1958, 91.

[148] Historici zijn het eens dat de PCF, de SFIO en de radicale partij als pijlers van de IVde republiek de grootste verantwoordelijkheid dragen.

[149] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 234.

[150] Twee feiten kenmerken de toenmalige internationale gespannen sfeer, ten eerste de steeds groter wordende rivaliteit tussen Moskou en Washington, ten tweede het aanvaarden van het Marshallplan, dat Europa in twee zou delen.

[151] Ibid. 234.

[152] Het enige opmerkbare feit is dat de communisten campagne voerden tégen, en de socialisten en radicalen campagne voerden vóór de nieuwe grondwet.

[153] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 207.

[154] Rechts partijen waren op dat moment, onder impuls van de UNR, hun krachten publiekelijk aan het bundelen.

[155] Ibid. p210.

[156] Deze verbetering was al merkbaar in tussentijds verkiezingen (3 zetels in het parlement kwamen vrij na beslissing Franse raad van state), en al wonnen de uittredende UNR hun zetel opnieuw, de resultaten waren beter voor Links dan in november 1958.

[157] De UNR was de opvolger van de RPF.

[158] De rol van Guy Mollet kan hierin opnieuw aangehaald worden.

[159] Men kan zelfs zeggen dat de SFIO vanaf dit moment relatief gezien gespaard werd.

[160] Guy Mollet had voor het terugkeren van de generaal zijn stilzwijgen bij diens aantreden als regeringsleider onderhandeld.

[161] Na al de jaren in de regering gezeteld te hebben.

[162] Deze werden tot dan toe door een kiescollege beslecht die de twee parlementaire kamers verenigde. De Gaulle wou van deze indirecte verkiezing af.

[163] Vanaf januari verkondigde Guy Mollet reeds dat een aflossing van de macht moet voorbereid worden met alle democraten (voor Guy Mollet hoorden de communisten niet tot deze groep).

[164] Léon Blum had nochtans in ‘A l’échelle humaine’ partij gekozen voor de directe verkiezing van de president. Maar het is duidelijk dat de doctrine van Guy Mollet en Léon Blum amper gelijkheidspunten vertonen.

[165] Niet enkel op institutioneel vlak, maar ook op het vlak van Europees en economisch beleid.

[166] Deze beschrijving die de deelnemers zichzelf gegeven hadden, betekenden vooral dat de communisten niet ‘gewenst’ waren.

[167] Met uitzondering van de CGT.

[168] Verder PSU. De Parti Socialiste Unifié was in 1960 opgericht na de fusie van een groot aantal micropartijen van socialistische tendens. De PSU wou enerzijds de vernieuwing incarneren binnen de socialistische tendens en anderzijds de PCF weer als volwaardige partner binnen het Linkse politieke spectrum laten aanvaarden.

[169] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 35.

[170] Eigenaardig, maar minder belangrijk is dat Michel Rocard (PSU) één van de eersten zal zijn in de late jaren ’70 om de ‘Union de la Gauche’ als onwerkbaar te achtten en op te roepen voor een opening naar het centrum. De concurrentie en de antipathie die Michel Rocard en François Mitterrand voor elkaar hadden is daar een reden voor.

[171] Georges Pompidou, die later president zou worden, was toen de Franse Premier.

[172] Vele van zijn leden weigeren de grondwettelijke amendementen volledig af te wijzen. Uiteindelijk zal de MRP enkel ‘aanraden’ ‘NEE’ te stemmen.

[173] Onder de bewegingen die de motie van wantrouwen getekend hadden. Dat de SFIO zijn kandidaat zou terugtrekken voor de best geplaatste kandidaat van onder de bewegingen die de motie hadden getekend, was geen toeval, gezien de communisten die motie wel gestemd hadden, maar niet mee ingediend hadden. Dit was dus duidelijk een manoeuvre om de communisten uit te sluiten.

[174] ‘Le Populaire’ kan beschouwd worden als de officiële krant van de SFIO. Menigmaal komt het tot polemieken tussen de redacties van ‘l’Humanité’ (PCF) en van ‘le Populaire’.

[175] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 233.

[176] Ibid. 235.

[177] A., BERGOUNIOUX, G., GRUNBERG, Le long remords du pouvoir, Paris, Fayard, 1992, 237.

[178] Met enige zelfspot was dus de SFIO beschoren wat elke goeie student wel eens overkomt: een herkansing.

[179] De redenen achter de toenadering tussen de twee linkse partijen was dus vrij duidelijk voor de andere partijapparaten.

[180] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 237.

[181] Ibid. 238.

[182] Ibid. 238.

[183] Ibid. 238.

[184] P, GUIDONI, Histoire du nouveau parti socialiste, Paris, Tema, 1973, 46.

[185] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 239.

[186] Ibid. 238.

[187] Ibid. 239.

[188] En dit ondanks een lichte overwinning bij de laatste verkiezingen. De reden van deze interne crisis moet vooral gezocht worden in hun langdurig isolement.

[189] Ibid. 245.

[190] Ibid. 247.

[191] P, GUIDONI, Histoire du nouveau parti socialiste, Paris, Tema, 1973, 46.

[192] Georges Suffert was secretaris van de club Jean Moulin.

[193] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 251.

[194] Convention des Institutions Républicaines.

[195] Ibid. 255.

[196] Ibid. 256.

[197] De communisten waren op dat moment nochtans aan het streven naar nationale akkoorden met de SFIO. Opnieuw wordt in twijfel de beslissing om in zee te gaan met de communisten uitgesteld.

[198] Ibid. 257.

[199] G., SUFFERT, De Defferre à Mitterrand. La campagne présidentielle, Paris, Seuil, 1966, 111.

[200] Franse beurs-term: Offre Publique d’Achat.

[201] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 71.

[202] Een compleet overzicht van de meningsverschillen is te vinden in: HURTIG, C., De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, p46.

[203] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 258.

[204] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 72.

[205] Verder FGDS.

[206] E., DUHAMEL, “FGDS”, in Dictionnaire historique da la vie politique française au XXe siècle, Paris, Presses Universitaires de France, 2003, pp. 466-468.

[207] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 33.

[208] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 39.

[209] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 261.

[210] Ibid. 263.

[211] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 186.

[212] Alhoewel Mendès-France zich sinds de start van de Vde republiek zo goed als volledig van het politieke leven had teruggetrokken, was hij nog steeds een zeer populair en charismatisch figuur, zeker voor de linkse en centrum kiezers.

[213] Met ballotage wordt bedoeld date en uittredend mandaathouder geen absolute meerderheid haalt in de eerste ronde en geconfronteerd wordt met een tegenkandidaat in de tweede ronde.

[214] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 72.

[215] Het organigram van de FGDS is aanwezig in bijlage. (Bijlage 4)

[216] In tegenpartij zou hij eisen dat de verkozenen van de FGDS na de verkiezingen één parlementaire fractie vormen in het parlement.

[217] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 276.

[218] Ibid. 277.

[219] Een eerste van de FGDS, een tweede van de communisten, en een derde van de PSU.

[220] Rekening houdend met de scores van de partijen die haar samenstellen.

[221] P, GUIDONI, Histoire du nouveau parti socialiste, Paris, Tema, 1973, 20.

[222] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 284.

[223] Het zou fout zijn te denken dat bij de vorming van de FGDS, en de akkoorden tussen de FGDS en de communisten die daarop volgden, de verschillen tussen de partijen verdwenen waren. De partijen hadden nu enkel gekozen om water in de wijn te doen met de bedoeling positieve resultaten te kunnen boeken door de samenwerking. Inhoudelijke kwesties werden voorlopig op de lange baan geschoven.

[224] Enkel de maoïstische en anarchistische strekkingen binnen de extreemlinkse groeperingen namen een prominente plaats in.

[225] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 186.

[226] P, GUIDONI, Histoire du nouveau parti socialiste, Paris, Tema, 1973, 20.

[227] Ibid. 34.

[228] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 305.

[229] Ibid. 307.

[230] J., KERGOAT, Histoire du parti socialiste, Paris, La Découverte, 1997, 75.

[231] Het spontane kandidatuurschap in het midden van de crisis van mei ’68 om De Gaulle te vervangen (mocht hij ontslag nemen) was hun spreekwoordelijk ‘in het verkeerde keelgat’ geschoten, en ze dachten er nu dus niet aan hem de kans te geven werkelijk kandidaat te zijn.

[232] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 308.

[233] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 73.

[234] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 316.

[235] A., BERGOUNIOUX, G., GRUNBERG, Le long remords du pouvoir, Paris, Fayard, 1992, 241.

[236] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 319.

[237] Ibid. 319.

[238] De naam ‘Parti Socialiste’ is gekozen voor ‘Mouvement démocrate socialiste’ gezien deze meer vaag, meer revolutionair en meer traditioneel beschouwd werd.

[239] Dus in principe ook extreemlinks.

[240] C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 84.

[241] De volledige eindverklaring van het congres van Issy-les-Moulineaux is aanwezig in bijlage. (Bijlage 5)

[242] Ibid. 87.

[243] De Eerste secretaris was en is nog steeds de hoogste functie binnen de socialistische partij.

[244] Met links in evenwicht brengen wordt bedoeld dat er een evenwicht wordt gecreëerd tussen de communistische en de niet-communistische formaties binnen Links. Voorheen was er een overduidelijk overwicht van de communiste, deels ook door de verdeeldheid van de niet-communistische formaties. Dat zou vanaf nu geleidelijk aan gaan veranderen.

[245] J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, pp. 23.

[246] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 338.

[247] J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, 28.

[248] Ibid. 21.

[249] Dit gemeenschappelijk programma was in 1968 voorafgegaan door een verklaring waarin de toenmalige FGDS en de PCF hun verschillen en gelijkenissen, wat beleid betreft, hadden uiteengezet. Deze verklaring is te vinden in : C., HURTIG, De la SFIO au nouveau Parti socialiste, Paris, Armand Colin, 1970, 61.

[250] ‘Changer la vie’ is een extract uit een gedicht van de Franse dichter Rimbaud.

[251] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 153.

[252] Ibid. 188.

[253] G., LEFRANC, Les gauches en France (1789-1972), Paris, Payot, 1973, 254.

[254] Ibid. p259.

[255] Ibid. 260.

[256] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 350.

[257] Ibid. 352.

[258] Enkel de stemmen van de eerste ronde worden weergegeven gezien de tweede ronde, door de stemoverdrachten en electorale overeenkomsten, niet representatief is.

[259] Eigen bewerking.

[260] De opvolger van generaal De Gaulle, Georges Pompidou, was inmiddels tijdens zijn mandaat overleden.

[261] F.G., DREYFUS, Histoire des gauches en France (1940-1974), Paris, Grasset, 1975, 364.

[262] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 188.

[263] Naar de woorden van Mitterrand, het evenwicht tussen communistisch en niet-communistisch links dat hij wou tot stand brengen.

[264] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 191.

[265] Ibid. 191.

[266] Ibid. 155.

[267] M., BENASSAYAG, L’union de la gauche, Paris, 18/02/04 (interview).

[268] Georges Marchais was in 1972 voorzitter geworden van de Franse communistische partij.

[269] J.P., BRUNET, Histoire du socialisme en France, Paris, Presses Universitaires de France, 1993, 118.

[270] P., ULANOWSKA, Histoire illustrée de la gauche française, Paris, Le pré aux clercs, 105.

[271] Deze cohabitation sloeg op de hypothetische situatie waarin een Rechtse president, Valéry Giscard d”Estaing, zou moeten samenleven (latijn = cohabitere) met een Linkse meerderheid, die intussen onder leiding was komen te staan van François Mitterrand.

[272] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 156.

[273] O., DUHAMEL, La gauche et la Vème République, Paris, Presses Universitaires de France, 1980, 32.

[274] Enkel de stemmen van de eerste ronde worden weergegeven gezien de tweede ronde, door de stemoverdrachten en electorale overeenkomsten, niet representatief is.

[275] Eigen bewerking.

[276] S., SUR, Le système politique de la Vème République, Paris, Presses Universitaires de France, 51.

[277] J.P., BRUNET, Histoire du socialisme en France, Paris, Presses Universitaires de France, 1993, 112.

[278] Met nuttig gestemd wordt hier bedoeld: gestemd op een kandidaat die een reële kans maakte om naar de tweede ronde te kunnen doorstoten en die mogelijks te kunnen winnen. François Mitterrand was in een dergelijke positie in de aanloop tot de presidentsverkiezingen van 1981.

[279] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 158.

[280] De absolute meerderheid lag op 246 zetels.

[281] Ibid. 158.

[282] P., ULANOWSKA, Histoire illustrée de la gauche française, Paris, Le pré aux clercs, 2002, 5.

[283] Arrondissementsverkiezingen, ‘les élections cantonales’, dienen om een ‘Conseil Général’ te verkiezen, dat aan het hoofd staat van de administratieve eenheid ‘Départment’.

[284] Laatste vergelijkbare verkiezingen.

[285] In de loop van zijn eerste ambtstermijn, zeker tijdens de regeerperiode van eerste minister Laurent Fabius was zijn populariteit achteruitgegaan. Hij was aan zijn ambtstermijn begonnen met een ongekend hoge populariteit.

[286] De kandidaat van Links die het best geplaatst is gaat door naar de tweede ronde.

[287] Ze schieten 13 zetels te kort.

[288] P., BRECHON, La France aux urnes. Soixante ans d’histoire électorale. Edition 2004, Paris, La documentation française, 2004, 161.

[289] Ibid. 162.

[290] Ibid. 162.

[291] Deze had met zijn Ceres beweging destijds François Mitterrand aan de macht gebracht binnen de socialistische partij op het congres van Epinay.

[292] Verder MDC.

[293] Ook met de ecologisten speelde de ‘discipline républicaine’ volop.

[294] Voor een deel kan in deze tendensoorlogen een reden gezocht worden voor de zelfmoord van Pierre Bérégovoy, een man wiens beleid de volledige schuld kreeg voor de grote nederlaag van PS bij de parlementsverkiezingen van 1993.

[295] Y., COCHET, La Gauche Plurielle, Paris, 10/02/04 (interview).

[296] C., AMAR, A., CHEMIN, Jospin & Cie, Paris, Seuil, 2002, 9.

[297] Y., COCHET, La Gauche Plurielle, Paris, 10/02/04 (interview).

[298] Om de termen van Amar en Chemin over te nemen.

[299] C., AMAR, A., CHEMIN, Jospin & Cie, Paris, Seuil, 2002, 9.

[300] Jean-Christophe Cambadélis is volksvertegenwoordiger van Parijs en doctor in de politieke sociologie.

[301] Ibid. 17.

[302] Lionel Jospin spreekt van “une traversée du désert”.

[303] Ibid. 18.

[304] Ibid. 21.

[305] Als allusie op het toezeggen van Robert Fabre ten tijde van de Union de la Gauche, die als het onopvallende derde lid van de Union de la Gauche was.

[306] Y., COCHET, La Gauche Plurielle, Paris, 10/02/04 (interview).

[307] Ibid. 29.

[308] Verder LCR.

[309] Ibid. 29.

[310] Bijnaam die François Mitterrand kreeg binnen de Franse pers en tot in het Linkse kamp zelf door zijn greep op het Linkse politieke veld.

[311] Ibid. 25.

[312] Naar analogie met het werk van de Britse letterkundige J.R.R. Tolkien.

[313] J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, pp. 28.

[314] C., AMAR, A., CHEMIN, Jospin & Cie, Paris, Seuil, 2002, 35.

[315] Ibid. 34.

[316] Ibid. 35.

[317] De gedoodverfde kandidaat na de beslissing van Delors om geen kandidaat te zijn was de nieuwe partijvoorzitter Henri Emmanuelli. Deze strijd voor het kandidaatschap was trouwens een voorbeeld van de interen oorlogen die nog steeds woedden binnen de PS.

[318] Ibid. 59.

[319] Ibid. 65.

[320] J.C., CAMBADELIS, “De l’union en général et de la gauche plurielle en particulier” in Les cahiers formation, nummer 10, pp. 30.

[321] ‘Les Verts’ was de echte naam van de groenen geworden na het aantreden van Dominique Voynet als partijvoorzitter.

[322] Ibid. 28.

[323] Eigen bewerking.

[324] Eigen bewerking.

[325] Y., COCHET, La Gauche Plurielle, Paris, 10/02/04 (interview).

[326] Er waren 7/8 kandidaten die tot de linkerzijde kunnen gerekend worden (afhangend van het feit of Jean-Pierre Chevènement bij Links wordt meegerekend of niet).

[327] Franse term die wijst op het percentage mensen dat ingeschreven is op de kiezerslijsten maar niet komt opdagen bij verkiezingen.