Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V: HET VERZET

 

Deel II: De statistische analyse

 

1. Methodologie

 

            Wanneer we het Kortrijkse verzet aan een statistische analyse onderwerpen, rijst de vraag op welke manier we dit zullen aanpakken. Belangrijk is de afbakening van de onderzoeksstof. Welke dossiers kwamen hiervoor in aanmerking? In totaal werden 125 dossiers verwerkt. De 125 weerstanders voldeden aan volgende vereisten: ze moesten de toekenning van een statuut of titel na de oorlog verkregen hebben en ze moesten voor en/of tijdens de oorlog in de stad Kortrijk woonachtig zijn. Personen die tijdens de bezetting actief waren in het Kortrijkse verzet, maar zich niet in de stad gevestigd hadden, vallen bijgevolg uit de boot. Binnen de analyse werden ook alle weerstanders verwerkt, die zowel in het begin als op het einde van de oorlog bij een of andere Kortrijkse verzetsorganisatie betrokken waren. Zowel de “verzetsstrijders van het eerste uur” als van “het laatste uur” kwamen in aanmerking. In de zoektocht naar de gemeenschappelijke kenmerken tussen de betrokken personen, hebben we drie parameters opgesteld: de vooroorlogse en naoorlogse positie van de betrokken personen en hun rol in het verzet. Op die manier bekomen we een “robotfoto” van de modale verzetsman of-vrouw van de stad Kortrijk. Natuurlijk is deze niet algemeen geldend en krijgt ons onderzoek een meerwaarde indien deze gegevens vergeleken worden met gelijkaardige studies. [555]

 

 

2.   De verzetslui voor de Tweede Wereldoorlog

 

2.1. Geslacht

 

 

            Uit de volgende grafiek kunnen we concluderen dat het Kortrijkse verzet voor het overgrote deel een “mannenzaak” was. Het bestond uit 92% mannen en 8% vrouwen. Wanneer we dit vergelijken met ander cijfermateriaal blijkt dit geen ongewone zaak te zijn. In Harelbeke werd het verzet gevormd uit 93% mannen en 7% vrouwen. In Veurne bestond de verzetspopulatie uit 96,7% mannen, in Essen namen de mannen 92% voor hun rekening. Opmerkelijk was de lagere score van het aantal mannen in Oudenaarde en Bottelare waar 73% van de weerstanders mannen waren. De studie van Boeckx behandelt alleen mannen, dus kan men de resultaten niet vergelijken met de Kortrijkse casus. De verklaring voor het gering aantal vrouwen in het verzet lag hem in het feit dat de participatie van vrouwen aan het vooroorlogs politiek en sociaal leven al relatief gering was. Daarnaast hadden de vrouwen in die tijd globaal gezien geen andere beroepsactiviteiten naast het huishouden.

 

            De activiteiten van de 8 vrouwen, die lid waren van het Onafhankelijkheidsfront in Kortrijk, spitsten zich vooral toe op het inzamelen van geld voor Solidariteit, het verspreiden van de sluikpers. Daarnaast vervulden ze een belangrijke rol binnen de koerierdiensten. Twee vrouwen waren lid van het Geheim Leger. Hun opdracht bestond voornamelijk uit het verstrekken van inlichtingen en het organiseren van vergaderingen. Uit de dossiers hebben we kunnen afleiden dat alleen mannen werden ingeschakeld bij militaire aangelegenheden, bijvoorbeeld de bevrijdingsgevechten. We merken dat al die vrouwen bij het ontstaan van de organisatie van het verzet betrokken waren.

 

            De helft van de vrouwen waren getrouwd met een belangrijk mannelijk lid van de desbetreffende organisatie en langs deze weg in  contact gekomen met het verzet: de vrouw van Maurice Naert (Marguerite Devestel), de vrouw van Olivier Laporte (Irma Delabie), de vrouw van Omer Vandemeulebroucke (Frieda Laverge), de vrouw van André Verhaeghe (Yvonne Vandendriessche) en de vrouw van Gustaaf Naessens (Paula Vandenghinste). De andere vrouwen kwamen via hun broer (Maria Braeckeveldt) of via hun werk (Marie-Louise Lottin) in contact met de kopstukken van het verzet. Geen enkele van de 10 vrouwen was voor de oorlog actief in het politieke leven.

 

2.2. Leeftijd bij aansluiting in het verzet

 

 

            Uit volgende grafiek blijkt dat 60% van de weerstanders nog geen 30 jaar waren toen ze gerekruteerd werden. Nadat de grens van 34 jaar overschreden was, volgde er een relatief evenwicht. De aanwezigheid van vijftigers was gering. Wanneer we een opsplitsing maken naar de verschillende subgroepen, stellen we vast dat een groot aantal jonge verzetsstrijders werd geleverd door de sluikpersgroep BVA-BAT, ontstaan in het midden van november 1940. Bovendien werkte de 14-jarige José Cleppe hieraan actief mee en was hij hierdoor meteen de jongste Kortrijkse verzetsstrijder. Ook het Kortrijkse OF-KP en de “Witte Brigade” bestonden uit een groot aantal jonge leden, voornamelijk studenten aan het Koninklijk Atheneum te Kortrijk. Opvallend was dat de leidersfiguren binnen het verzet veel ouder waren. Dit was bijvoorbeeld het geval met Gustaaf Naessens, leider van de “Witte Brigade” en gepensioneerd rijkswachter.

 

            De globale cijfers tonen recurrenties met de andere studies: zowel in Bottelare als Veurne had 68% van de weerstanders de leeftijd van 30 nog niet bereikt. In Harelbeke was 63% jonger dan 30 jaar. Uit de resultaten van de studie van Boeckx blijkt dat 60% de kaap van 30 nog niet had overschreden. Ook in Oudenaarde bleek de meerderheid van de verzetsleden jonger dan 30 te zijn.

 

2.3. De geboorteplaats

 

 

            Uit deze grafiek blijkt dat 63% van de verzetslui in de stad Kortrijk werd geboren, 22% kwamen binnen het arrondissement Kortrijk of erbuiten ter wereld. Allen waren Belg van nationaliteit. Eén vrouw, Marguerite Devestel, werd in het buitenland geboren, namelijk in Cannes (Frankrijk). Eén man, André Boucneau, was van Franse afkomst en werd in Juliers geboren. Alhoewel de nabijheid van de Franse grens een eventuele rol zou kunnen hebben gespeeld in de nationaliteit van de verzetsstrijders, was dit toch niet het geval.

 

Parallellen trekken met andere studies is moeilijk, daar ons criterium niet altijd werd gevolgd. Toch kunnen we enkele randbemerkingen maken. Ook in Harelbeke bleek dat het overgrote deel van de verzetsstrijders, maar liefst 76%, binnen de grenzen van de gemeente geboren werden. Dit was ook het geval met de Essense weerstanders, die voor het grootste deel in Essen zelf of in de nabijheid ervan ter wereld kwamen. Dit cijfermateriaal en onze gegevens vormen een groot contrast met bijvoorbeeld Veurne, eveneens een kleine provinciestad, waar 51% buiten de grenzen van de stad werd geboren.

 

Toch kunnen we stellen dat ons cijfermateriaal niet echt een uitzondering op de regel is. De meerderheid van de Kortrijkse verzetsstrijders werd, net als in al de andere gevallen, voor het overgrote deel binnen de grenzen van de stad geboren.

 

2.4. Burgerlijke stand bij aansluiting bijt verzet

 

 

            Van de 125 behandelde verzetslui bleek 52% gehuwd en 38% ongehuwd te zijn. Dit is ook niet verwonderlijk daar 94 personen 20 jaar of ouder waren toen ze tot het verzet toetraden. Deze groep leverde het meest gehuwde personen op. We kunnen dus stellen dat de gezinssituatie de mannen en vrouwen niet weerhield om tot het verzet toe te treden. Integendeel, vaak zorgden de mannen voor de aanwerving van hun vrouw in het Kortrijkse verzet. Toch rijst een probleem met de waarde “gescheiden” of “weduw(e)naar”. Drie vrouwen, namelijk Julia Catteeuw, Maria Moreels en Nelly Deconinck stonden ingeschreven als “weduwen”. We hebben hierbij niet kunnen achterhalen of ze deze burgerlijke stand toegewezen kregen omdat ze gescheiden waren of op een andere manier hun man verloren hadden. We laten dit in het midden. In de dossiers vonden we geen enkele man terug die onder deze categorie viel. Het aantal ongehuwde personen is vooral te wijten aan het feit dat een groot aantal studenten actief waren in het OF, de sluikpersgroep BAT-BVA en de Witte Brigade onder leiding van Gustaaf Naessens.

 

            Wanneer we deze gegevens vergelijken met de andere studies komen we tot volgende bevindingen: in Veurne was 42% van de verzetslieden gehuwd en in Oudenaarde maakten de gehuwden slechts 36% uit. In Harelbeke en Bottelare bleek het evenwicht tussen het aantal gehuwden en ongehuwden quasi perfect. Alleen de resultaten van Essen lijken in dit opzicht beter overeen te stemmen met die van Kortrijk. Ook in Essen lag, net als in Kortrijk, het aantal gehuwde weerstanders hoger dan het aantal ongehuwde verzetslui.

 

2.5. Het aantal kinderen bij de gehuwde verzetslui

 

 

            Van de in totaal 65 gehuwde weerstanders, bezat een grote meerderheid een klein gezin. Vijf mensen hadden zelfs nog geen kinderen. De families met 2 tot 3 kinderen waren het talrijkst. Slechts van 8 personen van de totale groep bestond het gezin uit vier of meer kinderen. Het aantal kinderen hing in grote mate af van de leeftijd van de betrokken personages. We zien dat bij oudere verzetslieden, vooral lid van de “Witte Brigade” en de “Afdeling Pottelberg”, het aantal kinderen hoger lag dan 2 per gezin.

 

Dit beeld komt goed overeen met de gelijkaardige studies: het gezin in Veurne bestond voor het overgrote deel uit geen of maximaal twee kinderen, in Harelbeke was de grootste groep die met één of twee kinderen en in Essen waren het ook de kleine gezinnen, bestaande uit 1 of twee kinderen, die de hoogste piek bereikten. Toch bemerken we een contrast met de studie van Bert Boeckx: 71% van de gezinnen bestond uit vijf kinderen of meer. We kunnen dus stellen dat de modale Kortrijkse verzetsstrijder niet over een kroostrijk gezin beschikte. Wellicht heeft dit grotendeels met de jeugdige leeftijd van de personen te maken, die vaak nog maar enkele jaren gehuwd waren.

 

2.6. Graad van onderwijs

 

 

            Voor de interpretatie van de gebruikte categorieën is wel een woordje uitleg vereist. Wat verstaan we onder “lezen en schrijven”. Hierbij werden alle personen gerekend die lager onderwijs hebben gevolgd en dus tot hun veertiende naar school zijn gegaan. Tot de categorie “ruimer onderwijs” behoren alle personen die secundair onderwijs hebben gevolgd, namelijk middelbaar, technisch onderwijs, beroepsonderwijs en kunstonderwijs. Ook diegenen die aan het hoger onderwijs - universitair en niet-universitair- hebben gestudeerd, kwamen hiervoor in aanmerking. We konden dus van 98 personen vaststellen hoelang ze school gegaan zijn en gestudeerd hebben.

 

            Vooral het ruimer onderwijs bereikt de hoogste piek, met dien verstande dat ook een aantal jonge weerstanders student was aan bijvoorbeeld het Koninklijk Atheneum te Kortrijk. Op een totaal van 125 weerstanders had 64% op de een of andere manier zijn middelbaar onderwijs en/of hogere opleiding voltooid. Dit staat in fel contrast met Harelbeke, waarbij het grootste percentage (43%) werd gevormd door verzetslui die problemen hadden met lezen en schrijven. We kunnen hier de vraag opwerpen of dit niet typisch is voor gemeenten die op het platteland gelegen zijn, waarbij men misschien vlugger zal geneigd zijn op vroege leeftijd als landbouwer of ambachtsman te werken? Bovendien bleek dat de meeste Harelbeekse verzetslui in deze sector waren tewerkgesteld. In Kortrijk daarentegen hadden slechts 13% van de 125 verzetslui problemen met lezen of schrijven.

 

            De resultaten van Bottelare, net als Harelbeke een plattelandsgemeente, komen het best  overeen met wat voor Kortrijk geldt. Boeckx kwam tot een percentage van 63% te rekenen vanaf het middelbaar onderwijs en komt eveneens tot de bevinding dat slechts 3% niet konden lezen of schrijven.

 

2.7. Ideologische strekking

 

 

            Deze grafiek is de systematisering van wat we in het vorig hoofdstuk hebben aangetoond. We kunnen hieruit concluderen dat het overwicht van links onbetwist is. Van de 125 verzetslui was 49 % socialist of communist, 13% bleek  liberaal of katholiek gezind. Onder de noemer katholiek worden ook diegene gerekend waarvan we zeker weten dat ze Koningsgezind waren. Uiteindelijk kunnen we stellen dat in het katholiek bastion Kortrijk, deze partij het liet afweten in het verzet. Natuurlijk moeten we er rekening mee houden dat we van 48 weerstanders hun overtuiging niet hebben kunnen achterhalen. Misschien zitten hier ook enkele katholieken in vervat?

 

            Een groot aandeel van socialistische verzetsstrijders werd geleverd door de sluikpersgroep BAV-BAT, waarbij van vijf personen met zekerheid kan gezegd worden dat ze deze strekking volgden. Door het OF werden 19 socialistische verzetsstrijders aangebracht. De overige drie maakten deel uit van het Geheim Leger. Alle communisten behoorden tot het OF-KP, waarvan 12 bij de stichting van het OF betrokken waren. Ook leverde het OF twee liberalen, namelijk Valeer Tahon, gemeenteraadslid, en Marie-Louise Lottin. Het grootste aantal katholieken en Koningsgezinden waren lid van het Geheim Leger. Wanneer we dit vergelijken met Harelbeke, blijkt dat ook daar de linkse krachten overwegend waren. Ook hier vormt Kortrijk geen uitzondering op de regel.

 

2.8. De taal

 

 

            Wat is het doel van deze grafiek? Het ligt in onze bedoeling om na te gaan in hoeverre de Franse grens een invloed had op de taal van de verzetslui. We komen tot de conclusie dat 40%  Nederlands sprak en 21% Frans. Natuurlijk hebben we een groot aantal “onbekenden”. Waarschijnlijk zitten hier ook mensen in vervat die beide talen beheersten; dit blijft echter hypothetisch. We kunnen dus wel stellen dat het grootste deel van de verzetsstrijders Nederlands sprak en dat ook hier de nabijheid van de Franse grens geen invloed had op de taal.

 

2.9. Het beroep van de verzetslui

 

 

            Uit bovenstaande grafiek is gebleken dat de bedienden de grootste piek bereikten, namelijk 14%. Van de 125 verzetslui bestond 13% uit studenten, 12% was tewerkgesteld als arbeider in een fabriek. Binnen de verschillende verzetsorganisaties in Kortrijk, valt het op dat de leidinggevende functies in handen waren van ambtenaren en bedienden, magistraten, mensen van de politie en rijkswacht. Vooral in het Geheim Leger bleek dit het geval te zijn. Naessens, gepensioneerd rijkswachter, Jean Lagae, advocaat en Joseph Lagae, technisch ingenieur waren hier uitstekende voorbeelden van. Onder het criterium “politiediensten” zijn ook de beroepsmilitairen opgenomen. Deze waren allen lid van het Geheim Leger.

 

            Wanneer we deze resultaten op de situatie van de stad betrekken, komen we tot volgende bevindingen: ten eerste kwamen geen landbouwers voor, ten tweede bestond het overgrote deel uit bedienden, studenten, arbeiders en nijveraars. Deze laatste waren voornamelijk tewerkgesteld in de firma De Coene en in de textielfabrieken. We kunnen dus stellen dat in tegenstelling tot in Harelbeke, de Kortrijkse verzetsstrijders bediendenfuncties bekleedden. Dit is misschien eigen aan een stad.

 

            Wanneer we dit vergelijken met andere studies komen we tot volgende resultaten, Boeckx behandelt de mijnstreek en uit zijn bevindingen blijkt dat 50% van de verzetsstrijders mijnwerkers waren. Het verzet in Bottelare hield volgende verhouding in: 34% studenten t.o.v. vier arbeiders (11%) en twee ambachtslieden (5,5%). We kunnen dus stellen dat de verhoudingen in Kortrijk tussen de studenten, bedienden en arbeiders/ nijveraars quasi in evenwicht zijn.

 

3. De verzetslui tijdens de Tweede Wereldoorlog

 

3.1. Aansluitingsdatum bij het verzet

 

 

            Vooral de periode van januari tot april 1941(16%) en die van januari tot april 1944 (19%) scoren het hoogst. Wanneer we de periode van september tot december 1940 en die van september-december 1941 met elkaar vergelijken, komen we tot hetzelfde resultaat. Dit betekent dat 20 % van de verzetslui in die periode tot het verzet toetraden. In het begin van 1942 werden nog eens 9% van de personen gerekruteerd. Als laatste verdient de periode van september tot december 1944 een nader woordje uitleg. September 1944 betekende dat de bevrijding van de stad in zicht was. Twee weerstanders traden nog in september 1944 tot de PM toe. Vanaf november, december 1944 werden er geen weerstanders meer gerekruteerd: de bezetting van de stad was verleden tijd geworden. We moeten er rekening mee houden dat het hier om de officiële aansluitingsdatum gaat. Veel weerstanders waren misschien al vroeger betrokken bij een of andere verzetsorganisatie. Aangezien we dit in de meeste gevallen niet hebben kunnen staven, nemen we de officiële datum die we hebben teruggevonden in de dossiers als criterium.

 

            De maand november 1940 betekende het ontstaan van de sluikpersgroep BVA-BAT waarvan vijf leden betrokken waren bij de stichting. De overige acht leden maakten deel uit van de bewegingen die eveneens medio november 1940 gesticht werden en die later onder de verzetsbeweging van het Geheim Leger zouden ressorteren. De periode van januari tot april 1941 betekende het ontstaan van het OF in Kortrijk. Deze organisatie vormt het grootste aandeel van de gerekruteerde personen in deze periode. In het begin van 1942 werden nog een aantal verzetsstrijders aangeworven, maar vanaf maart tot september 1942 traden nog weinig mensen tot het verzet toe, daar bijna alle organisaties te maken hadden met massale aanhoudingen onder hun leden. Het was dus te riskant om zich in die periode lid te maken van een of andere Kortrijkse verzetsorganisatie. Het klein aantal weerstanders na april 1944 heeft eveneens te maken met de arrestaties binnen het Geheim Leger. Vooral in de maanden juli-augustus 1944 traden de verzetsstrijders tot deze organisatie toe: ten eerste waren de arrestaties binnen de beweging voorbij en ten tweede werd een groot aantal weerstanders gemobiliseerd met het oog op de bevrijding. Het overgrote deel van de gerekruteerde weerstanders in de maanden januari-april 1944 waren dus lid van de PM. Binnen deze organisatie kwamen immers in 1944 geen arrestaties voor. We kunnen hieruit concluderen dat, net zoals in Harelbeke en in de “groep Ouwegem” van Oudenaarde, de mate van de rekrutering grotendeels samenviel met lokale arrestaties binnen de Kortrijkse verzetsorganisaties.

 

            Wanneer we de bekomen resultaten vergelijken met andere studies komen we tot de volgende bevindingen. In tegenstelling tot Harelbeke, waar de meesten zich aansloten bij het lokale verzet in september, december 1941, waren de Kortrijkse weerstanders al lid van een verzetsorganisatie in het begin van 1941. We moeten er wel rekening mee houden dat volgens Jan Feys het OF in Harelbeke ontstaan was in de schoot van de al eerder opgerichte Kortrijkse organisatie. Een ander contrast met deze studie is het feit dat 26% van de weerstanders in Kortrijk in 1944 toetraden tot het verzet, terwijl er in Harelbeke in deze periode een dieptepunt in de rekrutering te bemerken is. Op andere plaatsen, zoals in Bottelare, Essen en Oudenaarde is dit wel het geval.

 

We hebben niet met zekerheid kunnen achterhalen in hoeverre er een verband bestaat tussen de verplichte tewerkstelling en de aansluiting bij het verzet. We weten wel dat het aantal Kortrijkse arbeiders dat naar Duitsland vertrok slechts 1,3% van de totale bevolking bedroeg. Alhoewel dit louter hypothetisch is, zouden we, indien de Duitse arbeidsinzet een rol gespeeld heeft in de rekrutering, een piek moeten zien na 6 oktober 1942. Dit is wel het geval, maar we kunnen niet met zekerheid zeggen dat het overgrote deel van de verzetsleden tot de populatie van de werkweigeraars behoorden. We moeten er ook terdege rekening mee houden dat het vanaf dan weer veilig was om tot het verzet toe te treden, daar de eerste lokale arrestatiegolf voorbij was. Deze laatste factor was volgens ons toch de belangrijkste motivatie voor het al dan niet toetreden tot het verzet.

 

3.2. De arrestatiedatum

 

 

            Uit de grafiek blijkt dat het hoogste aantal, namelijk 34% van de weerstanders in 1942 werd opgepakt. Dit was zoals eerder vermeld een catastrofaal jaar voor de Kortrijkse verzetsbewegingen. In 1943 werd 14% van de betrokken leden gearresteerd. In 1944 werden 15 personen gearresteerd, met dien verstande dat de 8 verzetsleden die tijdens de bevrijdingsgevechten van de stad omgekomen waren, hier ook toe behoren. In 1940 werden geen mensen opgepakt. Dit was logisch daar de eerste weerstandsbewegingen pas in het begin en medio november 1940 van de grond kwamen. In 1941 werden 10% van de weerstanders opgepakt, waarvan het grootste deel lid was van de sluikpersgroep BVA-BAT.

 

            Wanneer we dit vergelijken met andere plaatsen, komen we tot de volgende bevindingen. In Harelbeke werd in 1943 de hoogste piek bereikt. De jaren daarvoor werden al een paar weerstanders opgepakt, maar enkelen kwamen  na enkele dagen al vrij. We moeten er wel rekening mee houden dat het lokale verzet later was ontstaan dan in Kortrijk. Op die manier verschuift de arrestatiegolf ook, namelijk met één jaar. Ook in Essen werden het overgrote deel van de weerstanders in 1943 gearresteerd. In Veurne ontstond de georganiseerde weerstand in 1942, waardoor de arrestaties ook weer later zouden plaatsvinden. Van het totaal aantal weerstanders werd 28% niet gearresteerd.

 

3.3. De plaats van aanhouding

 

 

 

            In totaal werden er van de 125 weerstanders er 89 opgepakt (71%): 76,4% werden opgepakt binnen de grenzen van de stad, 16,8% in het arrondissement Kortrijk of erbuiten en 6,7% in het buitenland. Dat 15 weerstanders buiten Kortrijk werden opgepakt, had te maken met het feit dat wanneer het in Kortrijk te warm werd, ze hun activiteiten verder zetten in andere oorden. Daar werden  ze uiteindelijk door de Duitse overheid opgepakt. Voorbeelden hiervan waren Walter Debrock en André Verhaeghe die beiden gearresteerd werden in 1943 in Antwerpen. Hun activiteiten hadden zich vooral toegespitst op de heropbouw van het verzet. De personen die buiten Kortrijk werden gearresteerd waren allen lid van het OF. Diegene die in het buitenland gearresteerd werden, maakten deel uit van de sluikpersgroep BVA-BAT. Toen de Duitsers lucht hadden gekregen van hun activiteiten, besloten de leden hiervan de rangen van het Belgisch leger in Groot-Brittannië te vervoegen. De meesten slaagden niet in deze opdracht en werden in Frankrijk gearresteerd.

 

3.4. De tol voor de verzetsactiviteiten

 

 

            Van de 125 weerstanders overleed 28%, hetzij in de kampen en gevangenissen, hetzij door executie. Het totaal aantal overlevenden bedroeg 61%. Dit wil zeggen dat er van de 77 overlevenden, 36 niet werden gearresteerd en de overige 41 de kampen en hun opsluiting hebben overleefd. Acht verzetslui lieten het leven tijdens de bevrijdingsgevechten van 5 september 1944, de andere vier overleden kort na hun vrijlating aan de opgelopen lichamelijke verwondingen en uitputting.

 

            De Harelbeekse casus komt ongeveer op een gelijkaardig percentage uit: 24% van de opgepakte weerstanders liet het leven, de overige 76% kwam de oorlog door. Een groter contrast vormt ten eerste Veurne waar 18% van de verzetslui gearresteerd werd, waarvan er uiteindelijk 8% overleed. Ten tweede stierf in Bottelare 11% van de weerstanders, in Oudenaarde 10% van de totale weerstandsgroep. We kunnen dus stellen dat Kortrijk het hoogste aantal sterfgevallen binnen het verzet heeft: van de 71% gearresteerde weerstanders overleed er 38%.

 

 

4.   De verzetslui na de Tweede Wereldoorlog

 

4.1. De toegekende statuten en titels

 

 

            Het statuut dat gemakkelijkst kon verkregen worden was dat van gewapend weerstander. Van de 125 erkende weerstanders kregen 81 mensen dit statuut (64%). Dit komt in grote mate overeen met de andere studies waaruit blijkt dat dit statuut daar ook het grootste percentage bedroeg. Van het totaal aantal verzetslui kreeg 29% het statuut van politiek gevangene. Dit is in vergelijking met de andere studies opvallend veel. We moeten hierbij wel indachtig blijven dat dit te maken heeft met het feit dat in Kortrijk een groot deel van de weerstanders de oorlog niet was doorgekomen en de nabestaanden dit statuut met succes hebben aangevraagd en verkregen. Ze deden dan ook geen moeite meer om nog een ander statuut op te eisen, daar dit volgens Boeckx  de meest begeerde titel, zowel uit moreel als financieel oogpunt, was.

 

            Frieda Laverge kreeg het statuut van weerstander door solidariteit en Omer Vandemeulebroucke dat van weerstander door de sluikpers. Vijf verzetslieden kregen na de oorlog een (vaak postuum) andere erkenning. Dit waren vooral leden van het Geheim Leger, zoals Gustaaf Naessens. Het feit dat de activiteit binnen de weerstand moest aangetoond worden, leidde ertoe dat velen het statuut niet hadden verkregen. Vijf leden die zogezegd betrokken waren bij de verdeling van de sluikpers, deden een aanvraag, maar kwamen tot de conclusie dat ze niet aan de vereisten van een “stelselmatige activiteit” voldeden. Uit het voorgaande hoofdstuk kunnen we concluderen dat een aantal weerstanders, volgens andere verzetsstrijders, tot een organisatie behoorden, maar niet teruggevonden werden in de erkenningsdossiers. Dit was o.a. het geval met Amaat Raes en Maria Blondeel. Misschien hebben zij nooit een aanvraag ingediend, daar hun activiteiten toch niet aan de gestelde vereisten voldeden?

 

4.2. Woonplaats na de oorlog

 

 

            We kunnen uit deze grafiek afleiden dat van de 77 overlevenden, 58 verzetsstrijders na de oorlog terug in de stad woonden. De overige waren woonachtig in het arrondissement Kortrijk of erbuiten. Eén persoon woonde in Kongo. Van vier personen is de woonplaats na de oorlog onbekend. Wanneer we dit vergelijken met de plaats van arrestatie komen we tot de conclusie dat de resultaten ongeveer dezelfde zijn. We mogen hieruit dus concluderen dat de gevolgen van de oorlog geen rol hebben gespeeld bij de keuze van de woonplaats. We besluiten dat de meerderheid van de Kortrijkse verzetsstrijders geboren en getogen was in Kortrijk en daar zelfs na de verwoesting van de stad -door geallieerde bombardementen tijdens de bevrijdingsdagen-, woonachtig bleef.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[555] J. Laplasse, Veurne, een kleine provinciestad tijdens WOII. Een bijdrage tot de analyse van het verzet in de Westhoek, Gent, OLV, 1996.

J. Feys, Analyse en situering van het verzet in een middelgrote gemeente: Harelbeke 1940-1944, Gent, OLV, 1995.

F. Penninck, Analyse en situering van het verzet in Oudenaarde 1940-1944, Gent, OLV, 1996.

G. Duportail, Bottelare, een plattelandsgemeente in Wereldoorlog Twee. Prosopografische analyse van het verzet. Studie van het dagelijkse leven. Waardenonderzoek, Gent, OLV, 1995.

N. Wouters, Essen en Wouw, hetzelfde en toch verschillend. Een comparatieve prospopografie van verzet en collaboratie tijdens WOII in België en Nederland, Gent, OLV, 1997.

B. Boeckx, Motivatie en profiel van de verzetsstrijder. Een collectieve biografie van Breendonkgevangenen uit de Westelijke Mijnstreek 1940-1944, Gent, OLV, 1992.