Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III: De bestuurlijke organisatie onder de Duitse bezetting

 

Vooraleer we overgaan tot het bespreken van het politieke bestel van Kortrijk tijdens de bezetting en we de continuïteit of discontinuïteit ervan analyseren, is het noodzakelijk eerst de aanwezige bewegingen die in het collaboratiekamp terecht gekomen waren en hun prominenten te schetsen. Het is niet onbelangrijk na te gaan in hoeverre deze hun stempel hebben gedrukt op het verdere politieke verloop, zowel buiten als binnen Kortrijk. Daarna belichten we het College van Burgemeester en Schepenen onder de bezetting en de machtstoename van het VNV hierin. We zullen ook nagaan in hoeverre de burgemeester en schepenen, die tijdens de bezetting waren aangesteld, hun invloed hebben aangewend in het beleid van de stad Kortrijk. 

 

 

1.De Nieuwe Orde-gezinden

 

1.1. Naar de Eenheidsbeweging - VNV

 

1.1.1. De stichting van het VNV en de betrokkenheid van de Kortrijkse Groep

 

            Het VNV werd door Staf De Clercq gesticht op 7 oktober 1933. Het was de eerste keer dat de Vlaams-nationalisten als een gesloten groep in het Belgische parlementaire leven verschenen.[74] De belangrijkste ontwerpers van het eerste programma van het VNV behoorden tot de zogenaamde “Kortrijkse Groep”, waarbij twee Kortrijkzanen een belangrijke rol zullen spelen, namelijk de bedrijfsleider en industrieel Tony Herbert en de advocaat Paul Beeckman, voorzitter van het KVNV -afdeling Kortrijk.[75] Ook de latere oorlogsburgemeester Luciaan Rijckeboer , die als burgerlijk ingenieur in dienst genomen werd door de “Kortrijksche Katoenspinnerij”, onderhield een goede relatie met Tony Herbert, zijn directeur, en zal tevens een actieve rol spelen in de oprichting van het VNV. [76] Over hem hebben we het later in dit hoofdstuk.

 

We zullen eerst wat dieper ingaan op de politieke rol die Tony Herbert en Paul Beeckman hebben gespeeld binnen het VNV. Alhoewel ze beiden ten zeerste betrokken waren bij de stichting van de partij, zullen zij na enkele maanden het VNV verlaten wegens het opleggen van een te autoritaire structuur. Staf De Clercq had hen duidelijk gemaakt dat hij de koers zou bepalen. Tony Herbert, die in het VNV geen politieke functie had, verdween tegen het einde van 1933 uit dit kader. Vanaf dat moment stond Herbert politiek min of meer geïsoleerd. Hij nam geleidelijk afstand van het Vlaams-Nationalisme en van het anti-belgicisme. Hij voelde zich meer en meer aangetrokken tot het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso) van de Nieuwe Marsrichting, kantte zich tegen het separatisme en werd een overtuigd aanhanger van de onafhankelijkheidspolitiek die Leopold III in oktober 1936 afkondigde. [77] Paul Beeckman was de eerste die een poging ondernam om een officieel programma voor het VNV op te stellen. Eind 1933 diende hij een ontwerp in, waarin hij sprak over een standen-staat en hij zich een voorstander toonde van een sterk fascistisch maatschappijmodel. Het stuk van Beeckman werd afgewezen en hij gaf begin 1934 zijn ontslag als leider van de Politieke Centrale die met hem tegelijk verdween. [78]

           

Het verdwijnen van Beeckman en Herbert heeft niet geleid tot organisatorische problemen in West-Vlaanderen noch in het arrondissement Kortrijk. De industrieel Frans Strubbe- door Herbert naar voor geschoven als eventuele arrondissementsleider- bleef in het VNV, waardoor hij als enige leider overbleef in Kortrijk na het ontslag van Beeckman en Herbert. Hij werd  arrondissementsleider van Kortrijk van 1932-1944.[79] Alhoewel hij arrondissementsleider was en de continuïteit van het VNV garandeerde in het Kortrijkse, verliep de uitbouw van het VNV zeer moeizaam. Bij de parlementsverkiezingen van 1936 voerde Strubbe de lijst aan, maar hij werd niet verkozen. Bij de verkiezingen van 1939 stond hij deze plaats af aan Beeckman en vatte zelf post als tweede kandidaat op de senaatslijst. [80]

 

Toch zal Hendrik Borginon Beeckman opnieuw trachten te betrekken in het VNV. In welke omstandigheden gebeurde dit? Met het vooruitstellen van het ontslag van Jeroom Leuridan zou Borginon, toen hij vernomen had dat aan hem werd gedacht als mogelijke eenheidskandidaat voor Antwerpen met de parlementsverkiezingen van 1936, aandringen bij Staf De Clercq om Paul Beeckman aan te wijzen als kamerlid op de plaats van Jeroom Leuridan. Zijn ideeën waren immers van radicaal en fascistisch geëvolueerd naar een voorstander van het federalisme en van een samenwerking met de Katholieke Partij. Maar van de benoeming van Beeckman zal geen sprake zijn. Borginon zag in Beeckman immers een mogelijkheid om een homogene en degelijke parlementaire vertegenwoordiging te bekomen en op die manier een koerswijziging in het VNV te realiseren. Met Jeroom Leuridan was dit volgens hem  niet mogelijk.[81]

 

Na de electorale overwinning van het VNV met de parlementsverkiezingen van 1936 ontstonden er drukke contacten tussen de verkozen leden van het VNV en de Katholieke Partij. Vooral het blad “Nieuw Vlaanderen” speelde hierin een bindende rol. Bovendien was in maart 1936 het Katholiek Vlaams Oud-hoogstudentenverbond (KVOHV) opgericht als ondersteunende organisatie van het weekblad, waar Paul Beeckman ook lid van was. Bij de oproep voor een “Congres der Vlaamse Concentratie” te Leuven op 19 juli 1936 bleek Beeckman toch nog altijd dezelfde ideeën te koesteren als bij het begin van de stichting van het VNV. Langs ACW-zijde kon men het vinden met zijn gedachten.[82] Toch was hij nog altijd voorstander van een samenwerking met anderen buiten het VNV die het federalisme voorstonden. Dat was in de praktijk moeilijk want het VNV kon moeilijk met andere organisaties samenwerken. Paul Beeckman evolueerde dus voor 10 mei 1940 tot een pleiter voor de Vlaamse Concentratie. [83]

 

Hoe sterk stond het VNV voor de Duitse inval in Kortrijk? Over het vooroorlogse VNV in Kortrijk weten we dat het met de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 één zetel behaalde, ten voordele van Paul Beeckman. De parlementsverkiezingen van 1936 betekenden een politieke en electorale doorbraak, hoewel de winst in het arrondissement Kortrijk echter eerder zwak uitviel. In Kortrijk trad de arrondissementsleider Frans Strubbe als lijsttrekker voor de Kamer op.[84] Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 zal het VNV een nederlaag lijden. Op de Vlaams-nationalistische lijst stonden ook Jozef Vandenbulcke, schrijnwerker, later oorlogsschepen en actief lid van het VNV sinds 1936, samen met Jozef Supplie, apotheker en later ook oorlogsschepen, en Luciaan Rijckeboer, de latere oorlogsburgemeester van Kortrijk. Zij werden echter niet verkozen. “Het is door deze opkomst voor de lijst van het VNV dat zij later allen in het schepencollege mochten zetelen”. [85] Met de parlementsverkiezingen van 1939 kwam het VNV, zoals in 1936, op met Vlaams-Nationale Blok-lijsten. In Kortrijk kwam Paul Beeckman op de eerste plaats van de kamerlijst, een plaats die hij al altijd geambieerd had en dit ten nadele van Frans Strubbe. Alhoewel er in Kortrijk een lichte winst was, had Beeckman niet voor een doorbraak kunnen zorgen. [86] Hij heeft dan zijn VNV stempel doorgedrukt toen hij op 20 augustus, onder druk van de Duitsers, Commissaris voor Lonen en Prijzen werd, en ongeveer 1500 controleurs benoemde, allemaal van VNV-strekking. [87]

 

1.1.2. De stichting van de Eenheidspartij

 

            De concentratiepogingen en de contacten tussen het VNV en het Verdinaso liepen niet van een leien dakje. Ondertussen werd er vanwege enkele Dinaso’s ook toenadering tot Tony Herbert gezocht. Hij was nauw betrokken geweest bij de oprichting van het VNV, maar voelde steeds meer voor het Verdinaso. Het was vooral Franz van Dorpe die in hem een aanwinst zag. Van Severen zelf zag echter minder in Herbert; ook zijn persoonlijkheid lag hem niet. [88] Maar naarmate het Verdinaso steeds meer evolueerde naar een door het establishment aanvaarde vorm, zullen ook de spanningen tussen het Dinaso Militanten Orde (DMO) en de politieke vleugel stijgen. Vooral het feit dat Van Dorpe eventueel Joris van Severen wilde vervangen door Tony Herbert zou de al broze verstandhouding nog meer vertroebeld hebben.[89]

 

In mei 1941 werd uiteindelijk overgegaan tot de samensmelting van het VNV, het Verdinaso en Rex Vlaanderen in de Eenheidspartij. In de praktijk gebeurde dit onder druk van het Militaire Bestuur dat een opslorping van de laatste twee groepen door het VNV wilde.[90] Dit betekende niet dat alle leden van de drie bewegingen tot de Eenheidspartij overgingen. Een kleine minderheid van de leden van het Verdinaso sloot zich bijvoorbeeld bij deze partij aan. Binnen de nationalistische groeperingen bestond er immers een grote verscheidenheid en veel te weinig eensgezindheid.[91]Het Verdinaso was nog altijd zelfstandig gebleven en grote bewonderaars van Van Severen. Het Verdinaso bleef Verdinaso. [92] Binnen de verschillende nationalistische groeperingen betwistte de  Dinasobeweging een tijdlang de leiding van het VNV. Over deze machtsstrijd uitte Frans Strubbe, een Kortrijks advocaat en arrondissementsleider van het VNV, zich als volgt: “eens voor goed moet de VNV kordaat stelling nemen tegen de grove scheld en lasterpraktijken, koketteren met Dinaso uitsluiten en dan zijn eigen weg gaan”. [93]

 

Een belangrijk voorbeeld dat het doorleven van de Dinaso-gedachte aantoont, leverde de pers. Met de oprichting van de eenheidsbeweging werd het Dinaso blad “Hier Dinaso!” omgedoopt tot “De Nationaalsocialist”. Dit blad verscheen voor het eerst op 14 juni 1941 en dit betekende eveneens dat het VNV terug over een weekblad beschikte. Hoofdredacteur hiervan werd Pol Le Roy. Zijn voornaamste medewerkers waren twee Dinaso’s, namelijk Albert Derbecourt en Albert Deckmijn. De VNV-leiding durfde het dus aan een partijorgaan in handen te laten van gewezen Dinaso’s, weliswaar onder de strikte richtlijnen van Reimond Tollenaere. [94] Dit blad zal toch in botsing komen met de standpunten van het VNV. Dit toont ten eerste aan dat, hoewel de Dinaso’s opgeslorpt werden door het VNV, hun standpunten toch bleven doorleven. Ten tweede kunnen we stellen dat Deckmijn en Derbecourt behoorden tot die groep van Dinaso’s die in het VNV bleven, maar dan als actief element van de Grootnederlandse dissidenten binnen de partij. We zullen wat dieper ingaan op de figuur Albert Derbecourt die via dit blad zijn Dietse standpunten naar voor kon schuiven en op die manier zijn politieke stempel heeft kunnen doordrukken.

 

Eind 1941 werd hij de redactiesecretaris van het weekblad. Hij werd geboren op 9 november 1917 in Kortrijk. Hij liep school in de Waalse sectie van het Koninklijk Atheneum in Gent, waar hij Hendrik Jozef Elias, de latere VNV-leider als geschiedenisleraar had. Van huis uit werd hem het Belgisch patriottisme met de paplepel ingegeven en de stap naar het Belgisch Nationaal Legioen van Paul Hoornaert was klein. In Gent was hij de plaatselijke leider van de Legioenvoorwacht. Naast het spreken op meetings gaf hij zelf een eigen strijdblad uit, namelijk “Jong en Kloek! Veertiendaagsch kampblad der Legioenvoorwacht voor ‘t Vlaamsche Land”. Van hieruit zette hij in 1936 gemakkelijk de stap naar het Verdinaso. De anti-marxistische gezindheid en het Dietse karakter spraken hem het meeste aan en hij schreef voor het weekblad van het Verdinaso “Hier Dinaso”. Na de moord op Joris van Severen vestigde de jonge advocaat zich in Kortrijk, waar hij in contact kwam met Albert De Jonghe, een leraar aan het Kortrijks Atheneum en reeds lang actief in het VNV.

 

In juni 1941 verscheen het eerste nummer van “De Nationaalsocialist” en hierin publiceerde Derbecourt artikelen. Vanaf september werd hij er de redactiesecretaris van. Heel wat vroegere medewerkers van “Hier Dinaso”, waaronder Marcel Monnier, André van der Haeghen, Toon Maes en Karel Wiedeman, publiceerden in dit blad. Haast alle redactieleden, samen met vele andere ex-Verdinaso leden, werden mettertijd lid van het Dietsch Eedverbond, een ongeorganiseerde fractie binnen het collaboratiekamp, gestimuleerd door de priester Maurits Geerardyn. Het uitte vooral zijn ongenoegen over de door het VNV gevolgde politiek. In “De Nationaalsocialist” publiceerde Albert Derbecourt samen met Albert Deckmijn de Dietse standpunten. Steevast had hij het over het Dietse rijk, dat in zijn visie overeenkwam met de Zeventien Provinciën. [95]

 

            Derbecourt en Deckmijn waren er dan ook als de kippen bij om hevig te reageren tegen het feit dat Le Roy artikelen met Groot-Germaanse strekking in het blad plaatste. Na het vertrek van Le Roy werd Deckmijn hoofdredacteur. Onder de invloed van Deckmijn en Derbecourt werd “De Nationaalsocialist” soms de spreekbuis van de dissidente Groot-Nederlanders. Het weekblad verscheen zelfs begin 1943 met de ondertitel “Algemeen weekblad voor de Zuidelijke Nederlanden”. Dit zal dan tijdens de laatste jaren van de bezetting leiden tot de schorsing van Deckmijn als redactiesecretaris, vooral te wijten aan de publikatie van het Verschaeve-artikel. Ook de redactiesecretaris, Derbecourt, was weggevallen daar hij omgekomen was bij een geallieerd luchtbombardement. Antoon Mermans werd de nieuwe hoofdredacteur van het op 17 juni 1944 opnieuw verschijnend VNV-weekblad, waarmee de spreekbuis voor de Groot-Nederlandse gedachte ook meteen stil gevallen was. [96]

 

De integratie van Rex-Vlaanderen in de Eenheidsbeweging VNV betekende ook een nieuwe slag voor Degrelle. We kunnen aannemen dat Rex-Vlaanderen, net zoals het Verdinaso, door het Militair Bestuur werd gedwongen te onderhandelen. De besprekingen zullen voor beide partijen, in tegenstelling tot het Verdinaso, zonder veel problemen verlopen.[97] Ook in Kortrijk verliep de integratie in de Eenheidsbeweging makkelijk. Twee belangrijke families binnen Rex waren de familie Stock, afkomstig uit Moeskroen, en Vindevogel. “ Anne Marie Stock, één van de acht kinderen van deze familie, werd streekleidster voor de kerlinnekes. Dat waren (zowel de familie Stock als Vindevogel) goeie krachten en leden voor de jeugdbeweging. We hadden daar echt geen klagen over". [98] Over Rex hebben we in Kortrijk zelf niet veel gevonden. Veel leden zijn niet bekend. Het enige wat we kunnen achterhalen hebben is dat het financieel erg sterk stond en hun ledenaantal vooral uit industriëlen bestond. [99]

 

1.1.3. De organisatie van het VNV

 

            De verticale uitbouw van het VNV was een continuïteit van de bestaande structuren, waarbij de lagere echelons een spiegelbeeld van de centrale leiding vormden. De organisatie van het VNV zag er als volgt uit: aan het hoofd stonden de leider en de Raad van Leiding. Daarna volgden de propagandaleider en een gouwleider voor iedere provincie.[100] Voor de provincie West-Vlaanderen was dat Jeroom Leuridan. Iedere gouw werd dan nog eens opgesplitst in arrondissementen. Voor het arrondissement Kortrijk was de leider Frans Strubbe verantwoordelijk. Hij was het vooral  die zich bezighield met de werving van leden. “ De werving gebeurde van man tot man. Hij was diegene die mij en mijn broer kwam vragen of we geen lid wilden worden van de jeugdbeweging”.[101] Hij werd bijgestaan door Gaston Halsberghe, de adjunct-arrondissementsleider en leraar aan het Koninklijk Atheneum. [102] Vanaf midden 1943 was zijn adjunct de feitelijke arrondissementsleider, maar het was toch Strubbe die de circulaires bleef ondertekenen. De arrondissementssecretaris was J.J. Huysentruyt. Strubbe werd eveneens bijgestaan door de arrondissementsleidster mevrouw Strubbe-Lambrecht. De gewestleider was Foulon. Hij werd vervangen vanaf 1942 door Gaston Samyn. De arrondissementsveiligheidsleider was Lepere. Een gewest werd gevormd door een aantal door hun ligging aangewezen afdelingen.[103] Aan het hoofd hiervan stond de afdelingsleider Michel Verkindere.[104] Op 2 juli 1941 werd hij tot arrondissementscommissaris benoemd voor Kortrijk. Hij volgde hierbij Victor François op, die de ouderdomsgrens had bereikt. Zijn tegenkandidaat was Louis Desmet.[105] Verdere afdelingsleiders voor stad Kortrijk waren “Bert” Meuris en Michel Loosfeld. Uit de verklaring van W.V. blijkt dat Loosfeld werd aangesteld door de schepen Julien Vandenbulcke als tolk voor de inkomende en uitgaande brieven van de Duitsers. “ Het eerste wat mijn vader deed toen hij als schepen aangesteld werd, was zich op een zekere dag ontbieden op de Kommandatur om te vragen of alle brieven in het Nederlands konden opgesteld worden. Hij weigerde om Duits te spreken, Michel Loosfeld werd de tolk...”. [106]

 

            De horizontale uitbouw van het VNV kwam tot uiting in een aantal “Diensten”. De dienst Pers en Propaganda werd het eerst uitgebouwd. Algemeen propagandaleider was Reimond Tollenaere. Hij begon al eind 1940 met de benoeming van regionale en propagandaleiders op het vlak van arrondissementen en gewesten. De propagandaleider voor het arrondissement Kortrijk was Depanthieu. De aandacht van Tollenaere ging vanaf het begin uit naar eenheid in de pers. In een brief aan Staf Declercq, 20 november 1933, uit hij zijn ongenoegen over het feit dat er in de Vlaams-nationalistische pers “...welk een onzin, welke tegenstrijdigheden...” voorkomen. Over het Kortrijkse blad “Leieland” schrijft hij vol ongenoegen: “ wat u (Staf De Clercq) anders in Brabant doet zal het “Leieland” (Tony Herbert en Paul Beeckman) wat pseudo-dynamisch verkoopen, in vertaalde duitsche termen....”. [107]

 

            Af en toe manifesteerde het VNV zich openlijk. In maart 1943 werd tot deelname aan een “anti bolsjevistische betooging” in Kortrijk opgeroepen. “het comunistisch (sic) monster (dat) dreigend zijn kop naar omhoog steekt” moest bezworen worden. Niemand mocht ontbreken op deze manifestatie. “Geen uitzonderingen worden aanvaard...Wie het eerlijk met de Nationaal Socialistische gedachte (eens is) zal op post zijn. Wie geen durven (sic) is brenge zijn lidkaart terug binnen en verdwijne uit de revolutionaire beweging van het V.N.V.” We kunnen hier de vraag die Jan Feys zich stelt met betrekking tot het Harelbeekse VNV ook voor Kortrijk opwerpen: zijn deze verplichtingen nodig omdat er al enkele leden de bijeenkomsten niet meer bijwoonden en enkelen al zagen dat de wind aan het keren was.[108]  Over het feit dat bepaalde vooraanstaanden, zoals bijvoorbeeld Tony Herbert, zich uit het VNV hadden teruggetrokken, rijst een negatieve reactie (is deze na de oorlog ontstaan, of was deze reactie tijdens de oorlog al aanwezig) vanuit de Vlaams-nationalistische middens: ”dat zijn zo van die slimmeriken die zagen dat er veranderingen op touw waren die hun karre hebben gedraaid, zoals bijvoorbeeld een Tony Herbert. Natuurlijk zijn het dan de kleintjes die na de oorlog gepakt geweest zijn ”. [109]

 

            Ook organiseerde het VNV voordrachten met bekende sprekers in de stadsschouwburg van Kortrijk. Op 23 maart 1941 hield bijvoorbeeld Staf De Clercq een redevoering in de stadsschouwburg. Dit viel niet in goede aarde. Verzetslieden hadden immers al de affiches afgescheurd of overschilderd. Ook Reimond Tollenaere, algemeen propagandaleider van het VNV, hield op 9 mei 1941 een toespraak die eigenlijk een werving voor de SS-Standarte Westland was.[110] Vaak waren deze voordrachten doorspekt met propaganda voor het Oostfront. Toen op uitnodiging van het VNV Odiel Daem kwam praten over het Nationaalsocialisme of Bolsjewisme, was het niets meer dan propaganda voor het Oostfront. [111] Maar de vraag of de oostfrontwerving alleen uit de collaborerende hoek kwam, en hoeverre de kerk als instelling daar een rol heeft in gespeeld, blijkt nog altijd omstreden te zijn en een onderwerp waar we ons in dit onderzoek niet aan zullen wagen. We halen toch volgend citaat aan, om aan te tonen wat er nog omtrent dit onderwerp bij de geïnterviewde mensen leeft: “ Mijn broer (Jozef Vandenbulcke) die eigenlijk zich op het politieke vlak nooit had geëngageerd, werd door de geestelijken van het college overtuigd om naar het Oostfront te trekken. Iedereen die dacht dat ik ging gaan, maar ik ging niet, het was mijn broer die op zijn 18 jaar naar het Oostfront trok. [112]De Kerk heeft zeker ook een rol gespeeld bij de werving voor het Oostfront. Ook mijn broer ging vechten tegen het “mensonterende bolsjewisme” meer uit geloofsovertuiging, dan uit politieke overtuiging”. [113]

 

1.1.4. Het Vlaams Nationaal Vrouwenverbond (VNVV) en de Jonge Vrouwen Afdeling (JVA)

 

            Reeds op 9 maart 1930 bestond de afdeling voor vrouwen en hun werking in het VNV was vooral van sociale aard. Het VNVV was dus geen organisatie opgericht met als doel te ijveren voor meer politieke rechten voor de vrouw. Ze hielden zich onder andere bezig met Voor Onze Jongens aan het Oostfront (VOJO). [114] Begin september 1942 werd het VOJO plaatselijk uitgebouwd. Albert Gruwez was daarbij aangeduid als Comitéleider voor het arrondissement Kortrijk. Verder bestonden er de verenigingen “Voor Moeder en Kind”, “Gezinshulp” en de “Duitse Rode Kruis Zusters”. [115]

 

            Naast een vrouwenafdeling bestond ook een Jonge Vrouwen Afdeling (JVA). Deze vereniging ving alle meisjes op die op 18-jarige leeftijd de Dietse Meisjes Scharen van de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen moesten verlaten. In Kortrijk kwam deze afdeling op 26 juli 1942 van de grond. Op de stichtingsvergadering van De Jonge Vrouwen, afdeling Kortrijk, werd mevrouw Van der Biest, vrouw van de studieprefect aan het Atheneum, tot plaatselijk leidster verkozen. Gastsprekers op de stichting waren Dr. G. Yserbyt en mevrouw Dr. Rosseel. [116] “Bij mevrouw Yserbyt en mevrouw Strubbe kon men zich ook gaan inschrijven, indien men lid wilde worden van de organisatie”. [117]

 

1.1.5. De Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV)

 

            Het ontstaan van de NSJV is voortgevloeid uit de besprekingen tussen Lehembre, Wachtelaer en Van Haegendoren. Er zou een nieuwe jeugdbeweging worden opgericht met Lehembre als leider en Wachtelaer als adjunct. De organisatie zou niet meer afhankelijk zijn van het VNV en stilaan zou de invloed van DeVlag de overhand weten te nemen. Op 8 juli 1941 was het dan zover: de NSJV werd gesticht door samensmelting van volgende bestaande organisaties: het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ) onder leiding van Edgar Lehembre, de Vlaamse Jeugd met Alfons Wachtelaer en Jet Jorssen, de Dietse Meisjesscharen (DMS) met Jetje Claessens, de Vlaamse Jeugd Meisjes, de Vlaamse Jeugdherbergcentrale onder leiding van Dis Verstraete en het Vlaams Instituut voor Volksdans en Volksmuziek (VIVO) onder leiding van Edgar Wouters. De NSJV verzamelde maar een kleine minderheid van de georganiseerde jeugd. Grote jeugdgroepen zoals het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (VVKS) traden niet toe. De bedoeling bestond erin de Eenheidsbeweging VNV na te volgen en de eenheid te verzekeren onder de jeugdgroeperingen die alle een andere oorsprong hadden.[118]

 

Maar na de verwijdering van Lehembre als VNV leider hield de NSJV ook op te bestaan. In november 1943 werd het NSJV opgesplitst in enerzijds de Dietsche Blauwvoetvendels en anderzijds de Dietsche Meisjesscharen. Tot verbijstering van de NSJV -leiding volgde op 14 november de stichting van de Hitlerjeugd Vlaanderen, die in 1944 het tijdschrift “Tijl” uitgaf.[119] De jongens werden verenigd in de Dietse Blauwvoetvendels (DBV) en de meisjes tot hun 18 jaar in de Dietse Meisjesscharen (DMS). Beide kregen een eigen leiding. “De Jonge Nationaalsocialist” van december 1943 was het laatste nummer dat onder deze naam verscheen, vanaf 1944 heette het blad “De Blauwvoet”. [120]

 

1.1.5.1. De inrichting van de DBV

 

            Het DBV, de jongensafdeling van de in juli 1941 opgerichte NSJV, werd ingedeeld in gebieden, namelijk Oost- en West-Vlaanderen. De gebiedsleider voor West-Vlaanderen was Albert Hendrickx. Hij werd later vervangen door Herman Van Dommele en later nam Albert Dewildeman zijn functie over. Deze gebieden werden nog eens opgesplitst in gouwen, waarbij Kortrijk onder de gouw “Leieland” viel. De gouw “Leieland” werd verdeeld in de volgende scharen: Kortrijk, Avelgem, Lauwe, Gistel. [121] De hoofdschaarleider voor Kortrijk was W.V., zoon van de oorlogsschepen Julien Vandenbulcke. Hij werd in 1938, op 12- jarige leeftijd, al lid van het AVNJ en was een overtuigd Vlaams-nationalist. Dat sommige leiders ijverden om de notie Diets te behouden en opriepen tot het zuiveren van alle Duitsgezinde elementen binnen de jeugdbeweging, blijkt ook zo te zijn in Kortrijk, waar Werner leider was en Diets-gezind: “gans de oorlog heb ik mij recht gehouden met de principes van Van Severen. Wij waren volledig anti-Duits. Wij waren trouwens de eerste die zouden gelikwideerd worden, moesten de Duitsers de oorlog gewonnen hebben”. [122]

 

De strijd tegen de SS-Vlaanderen werd vooral op het intellectuele vlak gevoerd via het blad “De Blauwvoet” dat de “De Jonge Nationaalsocialist” vanaf 1944 verving. Maar voor 1944 verscheen er een clandestiene Blauwvoet, die werd opgesteld door Grootnederlandse dissidenten in de jeugdbeweging. In dit blad waren ook citaten te vinden van Deckmijn. [123] Af en toe kwam het tot een openlijke confrontatie met de SS-Vlaanderen, vooral “wanneer we niet wilden meemarcheren met de SS-Vlaanderen en de DeVlag”. [124]

 

De werving van de leden binnen de jeugdbeweging gebeurde van “man tot man”. Het omvatte ongeveer 200 man, waaronder 160 vendeljongens.[125] Het doel van deze jeugdbeweging bestond er volgens W.V. in  “ zoveel mogelijk tucht na te streven en zich naar buiten toe voorbeeldig te gedragen. Wanneer ouders problemen hadden met hun kinderen stuurden ze hen naar mij. De jeugdbeweging stond in voor een deel van de opvoeding. Er bestonden ook goede contacten onderling en we waren de beste kameraden. Af en toe werd ook de geschiedenis van Vlaanderen en de Dietse landen gegeven, waarover we dan politiek debatteerden; we noemden dit “gedachtenwisselingen”. De zaterdagnamiddag en zondagnamiddag deden we ook aan ontspanning: we gingen dan bijvoorbeeld met de fiets naar de Ardennen en gingen kijken naar  volksdansen. [126]

 

De broer van Werner, L.V., was vendelleider. “Wij waren de jeugd die steunde wat het VNV voorstond en wij steunden ook het Nationaal socialisme. Wat Hitler en zijn kornuiten hadden verwezenlijkt was iets prachtigs. In 10 jaar tijd kon hij Duitsland terug opbouwen tot een uitgebreide macht.  Wij geloofden werkelijk in de spreuk “Hier ons bloed, wanneer ons recht?” We geloofden niet meer in het Belg zijn, maar in de Vlaamse erkenning”. We waren idealist en niemand kan ons dat verwijten. Toch hebben ze de jeugd misbruikt en niet alleen in onze jeugdbeweging en dat doet pijn. Ook de Kerk heeft hier een rol in gespeeld en daarom ben ik nog altijd kwaad op de Kerk, ze hebben ons iets voorgelogen”. De scharen werden nog eens ingedeeld in ploegen waarvan de ploegleider Stock was, afkomstig uit Moeskroen. [127]

 

1.1.5.2. De inrichting van de DMS

 

            De DMS was begin 1941 ontstaan in de schoot van het VNVV als een aparte organisatie voor meisjes en jonge vrouwen tot 25 jaar en werd datzelfde jaar de meisjesafdeling van de NSJV. Net als bij de jongens bestond ook hier het gebied Oost- en West-Vlaanderen, dat vroeger samenviel, waarvan de gebiedsleidsters Maria de Fraine en Els De Vidts, voor Oost-Vlaanderen en M.B, voor West-Vlaanderen, waren. M.B was 19 jaar en leerlinge aan het Koninklijk Atheneum te Kortrijk, toen ze toetrad tot de DMS. Ze had zich ingeschreven bij mevrouw Strubbe-Lambrecht omdat ze leidster wilde worden van de “kerlinnekes”. Zij verwees haar door naar Marva Declercq (later getrouwd met Herman Vandommele), en zo werd ze eerst gouwleidster, daarna streekleidster binnen de jeugdbeweging. Haar motivatie was “zoals velen had ook ik gedacht dat de Duitsers de redding voor Vlaanderen waren. Bovendien was ik erg sociaal-voelend en omdat ik geen lerares kon worden, wilde ik op die manier met kinderen omgaan en hen iets bijbrengen”. [128]

 

            Het doel van de jeugdbeweging bestond volgens Maria uit: “zingen, dansen, met de natuur bezig zijn, knutselen. We waren ons eigenlijk niet echt van de politiek bewust. Ik vraag mij af of dit bij de jongens zo was? We wisten niet af van het bestaan van de kampen en zo. We kregen wel Vlaamse geschiedenis, dat wel, maar echt bezig zijn met de politiek waren we niet”. [129] Op het jeugdfeest van de NSJV op 18 september 1941 marcheerden de DMS en was Edgar Lehembre aanwezig waar hij alle jongens en meisjes van de groep Leieland aan de Grote Hallen, het latere Schouwburgplein, aanschouwde. [130] De DMS marcheerden bijvoorbeeld ook nog op 16 mei 1943 tijdens het Lentefeest, naar aanleiding van de tentoonstelling “Adel en schoonheid”. Op 14 augustus 19’4 organiseerden de DMS nog een feest van de Dietse jeugd; ook de Kortrijkse DMS was hierbij betrokken. [131]Het ledenaantal bestond op een gegeven moment uit 250. Er waren er toch veel die het lieten afweten, omdat ze dachten dat het om een gezellig samenzijn ging. Maar we hadden wij geen gezellig samenzijn met Zwarte Brigade, we hadden zelfs weinig contact met andere bewegingen, zoals de DeVlag, Zwarte Brigade en SS-Vlaanderen. Ik ken daar zelf weinig mensen van. [132]

 

1.1.6. De Militie: Dietse Militie-Zwarte Brigade (DM.ZB)

 

1.1.6.1. Algemeen

 

            De DM ontstond bij de vorming van de Eenheidsbeweging VNV door de samensmelting van de volgende militie-orden: de Dietse Militanten Orde van het Verdinaso, de Vlaamse Rex Wacht en de Grijze Werfbrigade van het VNV. De DM werd in maart ’43 onderverdeeld in vier brigaden: de Zwarte Brigade, de Motorbrigade, de Hulpbrigade en de Wachtbrigade. Enkele maanden later , in november 1943, kwam er een nieuwe wijziging waarbij de eerste drie brigaden werden omgevormd tot één enkele: De Dietse Militie (DM). De Wachtbrigade bleef wel onafhankelijk voortbestaan van de DM. [133]

 

1.1.6.2. Het ontstaan in Kortrijk

 

De drijvende kracht achter de Zwarte Brigade was de Kortrijkse advocaat Reimond Tollenaere. De brigade diende tot een stevig gedrilde militie uitgebouwd te worden. Officieel werd de brigade op 7 juli 1940 opgericht. Op maandag 5 augustus vond in Kortrijk de eerste manifestatie van de Zwarte Brigade plaats. De bevelhebber was Reimond Tollenaere. Ook Frans Strubbe sprak die dag in de Kortrijkse Stadsschouwburg.[134]

 

            Aan het hoofd van de brigade Kortrijk stonden Buysse en Quintens Ferdinand, officier van de DM-ZB en arrondissementscommissaris van Roeselare-Tielt.  Zij werden bijgestaan door de heerbanleider Mares en Luciaan Rijckeboer, de latere oorlogsburgemeester. Twee belangrijke banleiders waren de Craene en Callemeyn. Deze laatste  was tevens hopman van vendel 10. Jan Acke, was Schülungsleider van de Zwarte Brigade, eveneens lid van de Germaanse SS en redactiesecretaris van de SS-Man. [135]

 

1.2. De DeVlag

 

1.2.1. De vooroorlogse DeVlag en de verhouding met het VNV

 

 

            In de tweede helft van de jaren 30 verscheen in het Vlaamse verenigingsleven een nieuwe groepering: de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap(DeVlag). De contacten met Duitsland waren al van voor de oorlog aanwezig. Duitse en Vlaamse universiteitsprofessoren en -studenten poogden elkaars volk en cultuur beter te leren kennen. De band tussen de verschillende betrokkenen werd gelegd door de oprichting van het tijdschrift “DeVlag” in november 1936. De artikels behandelen meestal onderwerpen uit de culturele sfeer. Soms doken al nationaal-socialistische opvattingen in de Duitse bijdragen op. Een tweede taak die de DeVlag op zich nam was het bevorderen van de samenwerking tussen en de uitwisseling van Vlaamse en Duitse studenten. In het verlengde van deze reizen lag een derde activiteit, namelijk de organisatie van de Vlaams-Duitse cultuurdagen. In het begin was het overduidelijk dat het culturele engagement primeerde bij de DeVlag. [136]

 

            Bij de Duitse inval in Polen staakte de DeVlag alle werkzaamheden. Haar kopstukken zaten in mei 1940 niet stil en reeds tijdens de eerste weken van de bezetting klonk de wens door om van de vereniging een beweging te maken die een belangrijke rol zou kunnen spelen in de uitwerking van de nationaal-socialistische ideeën in Vlaanderen. Een eerste poging om het maandblad “DeVlag” op te richtten, mislukte, want Reeder weigerde de toelating. Maar de initiatiefnemers legden zich niet bij het veto neer en zonder enige goedkeuring van het nieuwe bestuur verscheen in augustus het eerste nummer van DeVlag. Vooral toen de cultuurbeweging steun kreeg van de SS begon ze politieke doeleinden na te streven. In ’42 groeide de tegenstelling en kwam het tot een breuk. Het Militair bestuur gaf een bevoorrechte plaats aan de DeVlag in plaats van aan het VNV.[137]

 

            Ook in Kortrijk zal men deze breuk waarnemen. Vooral in het schepencollege, zowel bij de afstelling van Gaston Bossuyt op 13 mei 1942 als de aanstelling van een oorlogsburgemeester, zullen zowel het VNV als de DeVlag elkaar bekampen. Beiden zullen een kandidaat naar voor schuiven, maar de DeVlag zal hierbij voor een voldongen feit staan, namelijk het VNV zal een toenemende invloed in het gemeentebestuur verkrijgen, maar dit komt later in dit hoofdstuk aan bod.

 

1.2.2. Het ontstaan en de organisatie van de DeVlag in Kortrijk

 

            De DeVlag was al actief in Kortrijk voor de bezetting, als een uitsluitend culturele vereniging. Om een sterke actie doorheen het hele land te verzekeren, besloot de algemene leiding over te gaan tot een systematische organisatie van de beweging. Volgens Brussel werd de cel in Kortrijk rond december 1940 opgericht. Louis Desmet, de stadssecretaris, stelde echter dat de stichting van zijn cel begin 1941 moest gesitueerd worden. De vergadering van december 1940 was te aanzien als een culturele vergadering.[138]

 

            De cel Kortrijk zou een gewestcel worden. Celleider Desmet werd bijgestaan door Gevaert, zaakleider, en Alfons Vandenbulcke, secretaris. Louis Desmet maakte tevens deel uit van de in mei 1941 gestichte eenheidsbeweging. Het was namelijk zo dat veel leden van de Devlag ook tot het VNV behoorden. Op het einde van 1942 werd de polarisatie tussen de DeVlag en het VNV ook in Kortrijk duidelijk zichtbaar. “ De strijd tussen het VNV en de DeVlag was eigenlijk een ideologische strijd. De DeVlag was eigenlijk veel te uitgesproken Duits-gezind. Het VNV wilde niets te maken hebben met een zogezegde culturele vereniging die pro-Duits was” [139] Toen het VNV in september 1942 al zijn leden had verboden nog langer lid te blijven van de DeVlag en de betrokken personen voor de keuze gesteld werden in het VNV te blijven en hun functie in de DeVlag te laten varen, nam Desmet zijn ontslag. Alfons Vandenbulcke zette toen het werk voort van de celleider, terwijl Boussemaere waarnemend gewestleider werd. Ook Albert Derbecourt, eveneens celleider, nam oktober 1943 eveneens ontslag uit de DeVlag, naar aanleiding van het verbod op dubbel lidmaatschap door Hendrik Elias.[140] Begin 1943 keerde Louis Desmet op zijn besluit terug en stapte uit het VNV en trad opnieuw, maar nu als gewestleider, tot de DeVlag toe. Op 23 januari 1943 werd hij tot de gewestleider van het gewest “Leieland” benoemd dat overeenstemde met het arrondissement Kortrijk.[141]

 

            De gewestleider werd bijgestaan door de propagandaleider. Deze taak werd uitgevoerd door Roelstraete en die werd in juni 1941 vervangen door De Jonghe. Ook de zaakleider stond de gewestleider bij. Tot eind 1943 was dat Boussemaere, opgevolgd door Defuster en op zijn beurt vervangen door Piette. De scholingsleider was Deloore; de gewestelijke leider van het WAB was tot februari  Vandevelde, daarna vervangen door Bruneel. De voorzorgsleider was Vlieghe; de leidster voor vrouwenwerken was mevrouw Depreitere en de financieleider was Alfons Vandenbulcke. [142]

 

            Op het niveau van de cellen was de leiding voornamelijk in handen van de celleider, de zaakleider en de secretaris. Daarnaast waren er celleden en de gewone leden. Het contact tussen de verschillende DeVlag-fracties bestond uit geschreven richtlijnen en vergaderingen voor de landelijke, gewestelijke en plaatselijke leiding tot de eenvoudige leden toe. De bekleders van de gewestelijke ambten hadden een maandelijkse vergadering in Brussel, voorgezeten door de respectievelijke landsfunctionarissen. Het gewestelijk bestuur kwam regelmatig bijeen teneinde haar welomschreven onderrichtingen aan de cel-en steunpuntleiders te bespreken.

 

            De acties die de DeVlag in het Kortrijkse ondernam, waren vooral gericht op het sturen van  kinderen naar het platteland of naar Duitsland, namelijk de Kinderlandverschickung. Een groot aantal “Vlaamsche kinderen” ging “met verlof in Duitsland”. Het hoofdcomité van de DeVlag in Kortrijk organiseerde deze reizen, waarvan Alfons Vandenbulcke secretaris was. Van de 700 kinderen die naar Duitsland gestuurd werden, waren 140 kinderen lid van DeVlag. Kortrijk omvatte wel Kuurne, Moeskroen, Roeselare, Tielt, Ieper, Kortrijk, Ronse, Diksmuide, Izegem, Ronse; Tielt en  Oudenaarde.[143] Dus we hebben niet kunnen opmaken hoeveel er juist tot de stad Kortrijk behoorden.

 

Ook werden vaak ten voordele van Winterhulp acties  en feesten ondernomen. [144] Toch werd niemand toegelaten tot deze gelegenheden indien men geen lidkaart kon voorleggen van de DeVlag. Ter gelegenheid van feesten en tentoonstellingen werden dan ook leden geworven. [145] “Het feit dat het VNV aan het eind van de oorlog minder leden had dan de DeVlag was het gevolg van de actieve ledenwerving van de DeVlag. Het gebeurde zelfs dat wanneer men een bepaalde positie aan een persoon wilde toekennen; en indien dit via de DeVlag gebeurde, men zich lid moest maken van de organisatie. Dit was voor benoemingen door het VNV gedaan, niet het geval .” [146]

 

            De leden omvatten tot halfweg 1942 hoofdzakelijk intellectuelen en dit in het kader van een culturele instelling. Voor het ledenaantal baseren we ons op de cijfergegevens die in de verhandeling van Ilse De Clercq zijn verwerkt. Toch is niet met duidelijkheid te zeggen of deze cijfergegevens allemaal het ledenaantal Cel Kortrijk betroffen. In april 1942 werd een ledenaantal bereikt van 500 man. In maart 1943 trad een verdubbeling op en vier maand later kon de DeVlag rekenen op 1800 leden. Bij de bevrijding van Kortrijk was men 2000 man sterk. Dit toont aan dat de men over bekwame kaderleden beschikte. De Kultuurdagen werden daarom georganiseerd en in oktober 1943 ontstond het Ambt Scholing.[147]

            De Kortrijkse spreekbuis van de DeVlag, via dewelke ze al haar activiteiten kenbaar maakte was het weekblad “Publicity”. In “Leieland”, dat vanaf 22 maart 1942 Publicity verving, had de DeVlag zelfs haar eigen rubriekje onder de naam “DeVlag Hoekje”.[148]

 

            De DeVlag had naast de belangrijke subsidiëring van de Duitse instanties ook nog eigen bronnen van inkomsten. Vooreerst was er het lidgeld, dat 30 frank bedroeg. Daarnaast maakte de DeVlag ook winst op de inrichting van tentoonstellingen, concerten en voorstellingen. Ook was er sprake van giften van particulieren. Hiermee bemoeide zich een speciale organisatie, namelijk NV De Pionier.[149] Als comparanten bij de stichting van de nieuwe NV waren Rik Wijckmans, zaakleider bij de DeVlag, Schalenbourg, leidingsreferent bij de DeVlag, Jan Acke en andere betrokken.[150]

 

Toch kan men stellen dat de DeVlag ook enorm veel uitgaven had. Een belangrijk voorbeeld hiervan is wat er met de drukkerij-uitgeverij Steenlandt gebeurde. De zetel was eerst gevestigd in Kortrijk en daarna naar Brussel overgebracht. In februari 1942 werd de “PVBA Steenlandt” gesticht waarvan de voornaamste participanten Jan Acke en Rik Wijckmans waren. Het kapitaal van het bedrijf bedroeg 2 miljoen frank, waarvan 83% door Jan Acke aangebracht. Niettegenstaande zijn betrokkenheid in de DeVlag, verzette hij zich tegen de overname van zijn uitgeverij door deze beweging. [151] In 1943 werd Jan Acke door het verzet in Brussel gedood. Volgens een ooggetuige had een onbekende het vuur aangestoken aan een zending pas gedrukte teksten “Stalingrad ist gefallen”. Jan Acke en Geert Clarysse, de broer van de oorlogsburgemeester van Harelbeke en rechterhand van Acke, werden in de achtervolging door de dader neergekogeld.[152] De vrouw van Acke nam als zaakvoerder het bedrijf over .[153] In Kortrijk werd de plechtige uitvaart van Jan Acke gehouden. Louis Desmet, gewestleider van de DeVlag, sprak de rouwrede uit. Het Requiem werd gehouden in de St. Maartenskerk.[154]

 

1.2.3. De Algemene SS-Vlaanderen

 

1.2.3.1. Algemeen

 

            De Algemene SS-Vlaanderen werd op 30 november 1940 op initiatief van Berger en Himmler opgericht als een organisatie die boven de partijen zou staan en waarin zich de elite van de Vlaamse nationaalsocialisten zou verzamelen. De organisatie bestond eigenlijk al enkele maanden voordien door de initiatieven van René Lagrou, die ook de leider werd. In feite was de stichting een zet van de Duitse SS tegen het VNV en een geslaagde poging van Himmler tot “hineinregieren”. De structuur werd ontleend aan de Duitse “Algemeine SS”. Als lid van de Algemeene- SS Vlaanderen kreeg men in zijn vrije tijd paramilitaire oefeningen en werd men ideologisch geschoold. De ideologische denkbeelden van de SS hielden  in dat men Vlaanderen als een deel van het Duitse Rijk beschouwde zonder dat enige zelfstandigheid werd geëist. Dit zorgde ervoor dat slechts weinig mensen zich geroepen voelden om tot de organisatie toe te treden. Op 1 september 1941 werden de Vlaamse Schutsscharen als eerste Standaard Vlaanderen in de Reichs SS opgenomen. Maar naarmate de oorlog vorderde, verloor de SS-Vlaanderen steeds meer aan politiek belang voor de SS. De DeVlag vormde toen de belangrijkste SS-organisatie in Vlaanderen. De SS-Vlaanderen werd vooral berucht door haar betrokkenheid bij aanslagen op verzetslui. [155]

 

1.2.3.2. Het ontstaan in Kortrijk

 

            De stichter van de afdeling in Kortrijk was Alfons Vandenbulcke, de latere secretaris van de DeVlag en de Zekerheidsdienst. Rond oktober 1940 werd Vandenbulcke uitgenodigd door de advocaat Lagrou en tijdens hun besprekingen werd besloten een vergadering te houden in het café “St-Georges” waar René Lagrou zijn gedachten zou uiteenzetten over een nieuwe politieke organisatie, gezien alle andere zouden ontbonden worden. Al diegenen die zich wensten aan te sluiten zouden zich moeten inschrijven bij Vandenbulcke. In totaal kwamen er een 20 à 30 inschrijvingen binnen en als vergaderlokaal werd hen het Vlaams Huis in de Groeningestraat aangeduid.[156]  Ook Jan Acke sloot zich bij de SS-Vlaanderen aan, maar hij was enkel lid en oefende hierbinnen geen enkele functie uit. Binnen de DeVlag had hij echter het referaat Sociale politiek gekregen. [157]

 

Niemand wist echter wat het precieze opzet van de afdeling was en waarmee men zich moest bezighouden. “Toen er iets heel anders achter stak dan een gewone politieke partij trokken veel mannen zich terug samen met Vandenbulcke. Veel mensen verlieten de organisatie”. [158]

 

Uit gegevens afgeleid uit de verhandeling van Ilse Declercq, blijkt dat toch nog ongeveer 23 man deel uitmaakten van de Storm 11/1 Kortrijk. De spanningen met de DeVlag zorgden ervoor dat slechts twee kamerleden van de DeVlag , namelijk Cardoen en Tanghe, zich aansloten bij de Algemene SS-Vlaanderen. Met de oprichting van het Veiligheidskorps zou daar verandering in komen.[159]

 

 

2. Wijzigingen in het bestuur

 

2.1. De “Militärverwaltung” en de organisatie van de bezettingsmacht

 

            Hitler installeerde in België en de Franse departementen Nord en Pas-de-Calais een Militair Bestuur, o.l.v. Alexander Freiherr von Falkenhausen. Aan de beslissing om de bezettingsadministratie aan een militair gouverneur toe te vertrouwen, die zowel militaire als burgerlijk-administratieve macht had, ging een maandenlange machtsstrijd tussen het leger en de NSDAP vooraf.[160] Voor het uitoefenen van zijn mandaat liet von Falkenhausen zich bijstaan door twee staven: de Kommandostab en de Verwaltungsstab. De Kommandostab was een louter militair orgaan en zijn bevoegdheid strekte zich uit over de bezettingstroepen. Het stond o.l.v. Majoor Bodo von Harbou, een persoonlijke vriend van de gouverneur. De Verwaltungsstab o.l.v. Eggert Reeder, bijgestaan door Franz Thedieck, greep op ieder vlak van het openbaar leven in en was dan ook veel belangrijker dan de Kommandostab,  daar zijn bevoegdheden veel verder reikten.[161]

 

Diezelfde dubbele structuur is terug te vinden in de lagere echelons van de bezettingsadministratie:  5 Oberfeldkommandaturen (Brussel, Gent, Luik, Mons en Rijsel), 10 Feldkommandaturen, 17 Kreiskommandaturen, 10 Ortskommandaturen en  2 Truppekommandaturen. Onder de OFK ressorteerden de FK. Onder de bevoegdheid van Gent vielen Brugge (FK 578) en Kortrijk (FK 503). Kortrijk werd eind 1940 KK I/ 652 en medio ’43 KK I/630 waarvan de bevoegdheid zich uitstrekte over ongeveer het huidige arrondissement. Men stelt vast dat de Duitsers de geleding van het bezettingsbestuur zoveel mogelijk in overeenstemming brachten met de bestaande bestuurlijke inrichting van het land: iedere Duitse dienst had op hetzelfde niveau een Belgische tegenspeler. De administratieve tegenspeler van de Militärverwaltungschef was het comité der secretarissen-generaal of het terzake bevoegde lid, van de Oberfeld-of Feldkommandant was dat de provinciegouverneur, van de Kreiskommandant de arrondissementscommissaris(sen) en van de Orstkommandant de burgemeester. [162]

 

Om zijn gezag uit te oefenen beschikte de bezetter over de Landesschutzverbande, de Feldgendarmerie en de Geheime Feldpolizei. Later werden zijn diensten uitgebreid met de Geheime Staatspolizei, de Sicherheitsdienst-Sicherheidspolizei en de ter plaatse gerekruteerde milities voor het bewaken van vliegvelden, spoorwegen, fabrieken en politionele opdrachten. De Landesschutzverbanden waren de eigenlijke bezettingstroepen. De FG, o.l.v. Oberkriegsverwaltungsrat Dr. Leiber, was de traditionele militaire politie, in de Kortrijkse volksmond “Markepakkers” genoemd. Ze hadden een bevoegdheid over Duitse militairen of leden afhankelijk van de Wehrmacht die inbreuken hadden gepleegd. Tevens stonden ze in voor de orde en discipline en begeleidden ze militaire konvooien. Later werden ze ingeschakeld in de strijd tegen werkweigeraars en zwarthandel. De taak van de GFP was veelomvattender. Oorspronkelijk waren ze bevoegd voor het oplossen van misdaden gepleegd tegen de leden van de Wehrmacht, de veiligheid van de troepen en de bezettingsorganen. Later zullen ze ingezet worden als repressieorgaan tegen het verzet, de clandestiene pers en alle andere “Rijksvijandige houdingen”.  Ze traden tenslotte ook op als executieve van de Abwehr. De geheime inlichtingsdienst was in België vertegenwoordigd door de Abwehrstelle. In december 1941 en ook in juni/ juli ’42 was een beperkte groep van de Ast. Belgiën in Kortrijk actief. Ze hielden toezicht op “Le Roi du Caoutchouc”, op de Grote Markt, die als dekmantel diende voor een Russisch spionagenet, dat beter bekend was onder de codenaam “Rote Kapelle”. [163]

 

2.2. Een installatie van gunstig gezinden

 

2.2.1. Algemeen

 

            Tijdens het eerste bezettingsjaar werden onder druk van het Militaire Bestuur VNV’ers of VNV-sympathisanten op hoge bestuursposten geplaatst. Dit was het meest geslaagd in de provinciale besturen. Na de inval hadden de Duitsers de provincieraden onmiddellijk geschorst, waardoor de gouverneurs en de arrondissementscommissarissen hun bevoegdheden konden uitbreiden. In West-Vlaanderen werd bestendig afgevaardigde Michiel Bulckaert aangesteld tot waarnemend gouverneur. De greep op de provinciebesturen was dus groot en dit had natuurlijk zijn weerslag op de benoemingen in de gemeentebesturen. [164]

 

Het VNV zal tijdens de bezetting erin slagen om in ongeveer de helft van de Vlaamse gemeenten het bestuur geheel of ten dele in handen te krijgen. Dit werd mogelijk gemaakt door een serie begeleidende besluiten van het Comité van de secretarissen-generaal, de succesvolle infiltratie op de hogere niveaus en de Duitse verordeningen. [165] Wat waren nu de Duitse verordeningen? Alhoewel de burgemeesters en schepenen krachtens de wet van 5 maart 1935 (de wet “Bovesse”) en de daaruit volgende richtlijnen van het “Burgerlijk Mobilisatieboekje” bij een inval ter plaatse hadden moeten blijven, waren er heel veel onder hen gevlucht. De Duitsers maakten hiervan gebruik om tot een zuivering over te gaan. Ten eerste werden de gevluchte ambtenaren die op 1 oktober niet in hun gemeente teruggekeerd waren, uit hun ambt ontheven. Ten tweede werd met de verordening van 18 juli 1940 gestipuleerd dat de gevluchte ambtenaren en openbare gezagsdragers hun functie niet opnieuw konden opnemen zonder de toestemming van het Militair Bestuur. Maar vooral de Duitse verordening van 7 maart 1941, waarbij de leeftijdsgrens voor openbare gezagsdragers tot 60 jaar werd teruggeschroefd, maakte het mogelijk om de gemeentebesturen te vernieuwen en de kans te geven aan Nieuwe Orde-bewegingen.[166] We zullen trachten na te gaan in hoeverre de Duitse verordeningen een verandering hebben teweeggebracht in het Kortrijkse bestuur waarbij we vooral de aandacht zullen schenken aan de invloed van het VNV in het politieke bestel van Kortrijk tijdens de bezetting.

 

2.2.2. De Kortrijkse casus

 

Bij het besluit van 28 mei 1941 werden de bevoegdheden van de gemeenteraad overgeheveld naar het College van Burgemeester en Schepenen. In dit kader moet de volgende beslissing gezien worden. Op een geheime gemeenteraadszitting werd beslist “Overwegende dat in de omstandigheden van de leden van het College van Burgemeester en Schepenen verhoogde prestaties en verantwoordelijkheid is gevergd, zullen de wedden verhoogd worden”. [167]

 

In Kortrijk zullen de Duitse verordeningen in het begin geen verandering teweegbrengen in de bestaande politieke situatie. Op de lijst van de overheden en ambtenaren die tijdens de oorlogsgebeurtenissen hun ambt of post hebben verlaten, komt Kortrijk niet voor.[168] We kunnen hieruit concluderen dat het Kortrijkse schepencollege gedurende de Achttiendaagse Veldtocht op post gebleven was. Dit wordt eveneens bewezen aan de hand van een brief die de burgemeester op 28 november 1940 naar de arrondissementscommissaris had gestuurd, waarin hij stipuleerde dat geen enkele van de schepenen hun ambt en de stad tussen 10 mei en 18 mei hadden verlaten.[169] In tegenstelling tot vele andere gemeenten zou het schepencollege van januari 1939 tot halfweg 1942 bijna ononderbroken en zonder veranderingen qua samenstelling zetelen.[170]

 

Ook in de gemeenteraad was iedereen tijdens de meidagen op post gebleven en kon niemand voor de Commissie van Advies worden gedaagd. De plaatsen van Jozef Coole, die overleden was, en van Valère Tahon werden door wettelijk verkozenen ingenomen. Jozef Coole was overleden op 11 juli 1940 te Mazamet in Frankrijk.[171] Dat Valère Tahon zijn ambt niet meer uitoefende, lag hem in het feit dat hij een week voor 18 juli 1940 parlementariër werd en de gevluchte regering was gevolgd. Hij diende daarop zijn ontslag als gemeenteraadslid in. Of dit ontslag onder dwang was gebeurd en wanneer, is niet duidelijk. Valère Tahon tekende in een brief beroep aan tegen zijn ontslagname omdat hij, volgens zijn brief, na zijn terugkeer in België, op aandringen van Michiel Verkindere zijn post moest verlaten. Op 29 juli 1940 diende hij dan zijn ontslag in.[172]

 

Tot de afzetting van de schepen Gaston Bossuyt op 13 mei 1942 en zijn vervanging door Luciaan Rijckeboer, bleef het schepencollege gevrijwaard van pro-Duitse figuren. Dit was echter niet het geval in het ambtenarenkader en vooral niet met de belangrijkste functie, namelijk die van de stadssecretaris die door Louis Desmet bekleed werd. Louis Desmet, de latere cel- en gewestleider van DeVlag Kortrijk, bleek al lid te zijn van voor de oorlog van de toen nog culturele DeVlag. Hij maakte tevens ook deel uit van het Zuiveringscomité dat tot eind juli actief bleef. [173] De ouderdomsverordening van 7 maart 1941 bracht niet onmiddellijk een wijziging, daar er, net als in het schepencollege, nog niemand de 60-jarige leeftijd bereikt had.

 

2.2.3. De afzetting van de burgemeester en de toenemende invloed van het VNV in het schepencollege

 

De oudste van het hele gezelschap was burgemeester Arthur Mayeur die 60 jaar werd op het einde van 1942. In januari 1943 zou hij de plaats moeten ruimen voor een jongere kandidaat. Zijn ambt werd overgenomen door Luciaan Rijckeboer, die van januari 1943 tot september 1944 de stad bestuurde. Wie was Rijckeboer en hoe kwam hij aan de macht?

 

Rijckeboer was een overtuigd Vlaams-nationalist. Vanaf 1925 was hij in zowat alle Vlaamse studentenorganisaties actief, zoals de Vlaamse Technische Kring (V.T.K.) van de RUG, het Algemeen Vlaams Hoogstudenten Verbond (A.V.H.V.), het St.-Thomasgenootschap, V.T.K. Gent en hij was tevens medestichter van de Katholieke Vlaamse Ingenieurs Vereniging (K.V.I.V.). Hij werkte bovendien actief mee aan de oprichting van het VNV.[174] Hij was de uitgelezen kandidaat voor het burgemeesterschap en Frans Strubbe zal hem dan ook steunen in de opklimming naar dit ambt. Luciaan Rijckeboer verklaarde zelf: “alles liet voorzien dat ik de nieuwe kandidaat zou zijn. Mijn drukke bezigheden in de textielcentrale maakten mij het vooruitzicht weinig aanlokkelijk. Zo probeerde ik de leiding van het VNV te overtuigen dat het niet wenselijk was mijn benoeming door te drijven. Mijn voorstel vond goedkeuring , maar wij stonden voor de noodzakelijkheid de Duitse instanties voor mijn standpunt te winnen.” [175] Om dit te verwezenlijken nodigde Frans Strubbe de Kreiscommandant von Kaltenegger uit voor een onderhoud tussen de drie. Maar op 1 januari 1943 ontving Rijckeboer een brief van de Kreiskommandatur dat Arthur Mayeur uit zijn ambt was ontzet en dat hij intussen het burgemeesterschap moest waarnemen. “Na het burgemeestersambt  overgenomen te hebben bleek alras dat het totaal van mijn activiteiten van mij veel zou vergen, wellicht teveel. Daarom drong ik bij de VNV-leiding aan opdat naar een andere kandidaat zou uitgezien worden. Men kwam tot het besluit dat Robert Coene als kandidaat misschien de best geschikte was. Daarbij werd rekening gehouden met de schitterende diensten die hij aan de Kortrijkse bevolking had bewezen onmiddellijk voor de bezetting in ’40 en de eerste dagen  die erop volgden. Spijts de uitstekende persoonlijke betrekkingen tussen Coene en von Werder werd de kandidatuur door deze laatste afgewezen. Dat is de uitleg dat ik het ambt tot september ‘44 heb waargenomen.” [176]

 

De spanningen tussen de DeVlag en het VNV zullen ook bij de aanstelling van een nieuwe burgemeester de kop opsteken. Het was de verwachten dat DeVlag het bij de toenemende invloed in het schepencollege van het VNV niet zou laten. Met de opruststelling van Mayeur in het verschiet zou de DeVlag de kandidatuur van Louis Desmet, de stadssecretaris en lid van de DeVlag, naar voor schuiven. Frans Strubbe wou de DeVlag voor zijn,  uit vrees voor de benoeming van een kandidaat van de DeVlag. Dit zou een ongunstige weerslag hebben op het stadsbeleid, terwijl de benoeming van een Rijckeboer, die om zijn gematigdheid bekend stond, het aanzien van het VNV ten goede zou komen. Dit is dan ook de reden voor zijn onderhoud met Rijckeboer medio november 1942. Toch wilde Rijckeboer in geen geval als tegenkandidaat tegen Desmet uitgespeeld worden. Ook de Kreiskommandant gaf de voorkeur aan Rijckeboer en zag hem liever op deze plaats dan een eventuele DeVlag kandidaat, zoals bijvoorbeeld Robert Coene. Op zaterdag 2 januari 1943 stond DeVlag voor een voldongen feit: Rijckeboer was oorlogsburgemeester geworden. [177]

 

Vooraleer hij burgemeester werd, bekleedde Rijckeboer al een belangrijke positie in het schepencollege. De eerste stap werd gezet toen op 13 mei 1942 de schepen Gaston Bossuyt op advies van de Bestendige Deputatie door de gouverneur uit zijn ambt werd ontzet. De redenen waren het aanvragen van een grote hoeveelheid brandstof voor de reinigings- en de technische dienst van de stad. De aangevraagde hoeveelheden werden niet gebruikt voor het aangewezen doel, en bepaalde hoeveelheden werden aan particulieren gegeven zodat de bestemming van de 1750 liter gasolie niet verantwoord kon worden.[178]

 

Deze afzetting hing al een hele tijd in de lucht en werd eind april in de afdelingsvergadering van het VNV te berde gebracht door de arrondissementscommissaris Michiel Verkindere. Wellicht na overleg met Frans Strubbe besloot de vergadering Luciaan Rijckeboer, burgerlijk ingenieur scheikunde en tijdelijk verbonden aan het Commissariaat voor Wederopbouw, diensthoofd van de Textielcentrale afdeling Kortrijk en sedert juli 1942 schepen van financiën en urbanisatie, als vervanger naar voor te schuiven.[179] Begin augustus legde Rijckeboer de eed af in aanwezigheid van burgemeester Mayeur en schepen Depraetere.[180]

 

Het VNV verkreeg vanaf 1942 meer macht in het College van Burgemeester en Schepenen. Het resultaat was een schepencollege bestaande uit vier man, waarin slechts Vital Depraetere nog als wettelijk verkozene zetelde. Op 4 juli 1942 verving de VNV-er Luciaan Rijckeboer Gaston Bossuyt. Toen de Oberfeldkommandant van Gent Jules Coussens verboden had zijn ambt van schepen nog langer uit te oefenen en ook schepen De Taeye rond 25 juni 1942 van eenzelfde verbod op de hoogte werd gebracht, werden beide schepenen op 31 juli 1942 vervangen door Julien Vandenbulcke en Jozef Supplie. [181] Met de benoeming van Julien Vandenbulcke en Jozef Supplie, beiden lid van het VNV, telde het schepencollege dus in totaal drie VNV-leden. Op een zitting van 7 augustus 1942 werd overgegaan tot de verdeling van de bestuurszaken. De takenverdeling onder de schepen zag er als volgt uit: Vital Depraetere nam de dienst van de burgerlijke stand, de bevolking, de militie, de kiezerslijsten, de maatschappelijke voorzorg, de stedelijke Commissie van Openbare Onderstand, de bevoorrading en de rantsoenering in. Luciaan Rijckeboer was bevoegd voor de financiën, Julien Vandenbulcke kreeg de dienst van openbare werken toegewezen en Jozef Supplie werd belast met het openbaar onderwijs. [182]

 

2.3. Een politiek van het minste kwaad?

 

Tijdens het burgemeesterschap van Arthur Mayeur nam het stadsbestuur weinig maatregelen die indruisten tegen de bezetter. De burgemeester zal zelfs herhaaldelijke keren de bevolking aanmanen om de sabotage te staken en de collaborateurs zo weinig mogelijk lastig te vallen. [183] Het in de gunst vallen bij de Duitsers bleek van primair belang. Een belangrijke maatregel daartoe werd reeds in oktober 1940 getroffen. Het schepencollege besliste bij de overbrenging van de Verwaltungsleider Von Werder en Feldkommandant Kaldrach twee Leibruggen naar hen te noemen. [184] Dit was een beslissing die vooral de burgemeester duur te staan zal komen na de bevrijding. Deze maatregel werd per brief overgemaakt en later wist een bediende van het stadhuis zelf verdacht van collaboratie, de hand te leggen op deze brieven en speelde ze door naar o.a. “De Vooruit” die ze publiceerde. De bal ging rollen en leidde tot de afzetting van de burgemeester na de bevrijding.[185]

 

            We kunnen ons nu de vraag stellen of onder het burgemeesterschap van Rijckeboer en de machtstoename van het VNV in het bestuur, het schepencollege geen weerloze pion werd? Uit een interview met L.V., zoon van de oorlogsschepen blijkt: “ Mensen zoals Rijckeboer , Julien Vandenbulcke en Jozef Supplie wensten een zelfstandig beleid te voeren. Zij waren de enigen die durfden optreden tegen de Duitsers. Zij waren de enige die durfden zeggen “neen Duitsers” wij hier, jullie daar en hun functie op die manier konden vrijwaren. [186]  We zullen trachten na te gaan in hoeverre het bestuur zijn stempel heeft kunnen doordrukken op andere facetten van de samenleving en in hoeverre het VNV zijn invloed kon vergroten.

 

2.3.1. De benoemingen binnen het politiekorps

 

            Algemeen kan men stellen dat de Duitsers en de collaboratiebewegingen er niet in geslaagd zijn Nieuwe Orde-gezinden in de magistratuur en de politiediensten binnen te brengen in de mate waarin ze dat hadden gewild. [187] Maar dat wil niet zeggen dat het nieuwe Kortrijkse stadsbestuur eventueel kandidaten naar voor zal schuiven, vaak tegen de wil in van de Duitsers. Een eerste voorbeeld hiervan was het naar voor schuiven van Jeroom Vanbiervliet en Léon Bolsius als kandidaat door Rijckeboer, Vandenbulcke en Supplie. Dit gebeurde toen op 6 maart 1944 adjudant- commissaris Robert Deltour, verkozen op 16 april 1920, op verdenking van hulp aan het verzet, uit zijn ambt werd ontzet. [188] Of de naar voor geschoven personen tot het collaboratiekamp behoorden, werd niet teruggevonden. [189] Een zaak kan toch in vraag gesteld worden: vier personen, waarvan we weten dat ze tot VNV of DeVlag behoorden, drongen ten stelligste aan op deze benoemingen. Waarom?

 

Uit een vorig feit blijkt eveneens dat Luciaan Rijckeboer en Louis Desmet graag zelf hun kandidaten naar voor zullen schuiven. Toen op 10 oktober 1943 de Duitse overheid besliste om 12 agenten op proef aan te stellen voor het gemeentelijk politiekorps in Kortrijk, schoven beiden volgende kandidaten naar voor, namelijk Claus Roger uit Harelbeke en De Schuitener uit Kortrijk. “Voornoemde agenten schenken ons de grootste voldoening”, poneerden ze. De Duitse overheid daarentegen tekende bezwaar aan . [190] Was dit omdat ze vreesden voor een te grote invloed van het VNV in het politiekorps? Toch stelt W.V. :” Het deed er niet toe of de mensen die mijn vader en Rijckeboer graag op een bepaalde plaats hadden  gezien, tot het VNV behoorden, als het maar goeie werkkrachten waren. [191]

 

            Een voorbeeld van het feit dat Rijckeboer -alhoewel de Duitsers een andere mening toegedaan waren- tegen hen durfde optreden, was het volgende.  Wanneer Kreiskommandant von Papendick het ontslag van de politiecommissaris Jozef Depoorter eiste, omdat hij vond dat de politie te laks optrad, weigerde Rijckeboer pertinent dit ontslag.[192] We kunnen dus met enige voorzichtigheid stellen dat het vernieuwde Kortrijkse bestuur een autonome politiek wenste te voeren. Het feit of ze daar werkelijk in geslaagd zijn, is natuurlijk een andere zaak. Men had nog altijd de toestemming van de Duitsers nodig.

 

2.3.2. De cultuur

 

            Het VNV zal veel aandacht besteden aan de  cultuur. Omdat ze op het nationale vlak ingetoomd werd door het Militair Bestuur, zal de partij haar invloed versterken in de provinciale instellingen. Vier provinciale Cultuurdiensten werden op het einde van 1941 opgericht. Als koepel voor deze diensten fungeerde de nieuwe Interprovinciale Cultuurdienst. Daarbij sloten een aantal andere nationale organisaties aan: Volk en Kunst, De Kunstenaarsgilde, Volk en Wetenschap en de Vereeninging voor Wetenschap.[193]

 

            Eén van de taken van de Provinciale Cultuurdienst was het verlenen van steun aan de gemeenten en steden. Op 2 maart 1943 gaat het College van Burgemeester en Schepenen over tot de oprichting van een stedelijke Kultuurcommissie bestaande uit de voorzitter Jozef Supplie, schepen van onderwijs en schone kunsten, de leider A. Gevaert, leraar aan het Koninklijk Atheneum en lid van DeVlag en het VNV, en de secretaris  Stockmans, stedelijk inspecteur van het onderwijs. De leden waren ondermeer Albert Deckmijn, lid van de Bestendige Deputatie en het VNV, Luciaan Rijckeboer, oorlogsburgemeester; Louis Desmet, stadssecretaris, lid van het VNV en DeVlag; Van der Biest, studieprefect aan het Koninklijk Atheneum en aangesteld voor Volk en Wetenschap; Lepeer, voor Volk en Kunst en Willem Putman, gewestelijk kunstverspreider. De voorzitter van de Kunstenaarsgilde werd ook in de cultuurdienst opgenomen. [194]

 

            In Kortrijk was er een Kortrijksche Kunstenaarsgilde aanwezig, waarvan de voorzitter Willem Putman was. Deze Gilde is een onderdeel van de Federatie der Vlaamsche Kunstenaars, onder het voorzitterschap van Emiel Hullebroeck. Willem Putman verklaart: “Deze organisatie is vanzelfsprekend geroepen een voorname rol te spelen in een op corporatieven leest geschoeid landsbestuur. Die enigszins vertrouwd is in de stichting van een nieuwe orde, zal dat wel weten.” [195] Op zondag 19 januari zal de plechtige opening van een tentoonstelling in de schouwburg van Kortrijk doorgaan. Vele sprekers zijn daar aanwezig , o.a. ook Cyriel Verschaeve, voorzitter van de Vlaamse cultuurraad die er spreekt over Volk en Kunst. Ook de kunstschilder Albert Servaes, onder-voorzitter van de Federatie der Vlaamsche kunstenaars, was aanwezig en hekelt het politiek systeem van België. “Het politiek systeem van België was schadelijk voor de kunstenaars en verheugt zich dat wij nu eindelijk behooren tot de grote Germaanse familie. Hij looft het uur waarbij Vlaanderen de ketenen van het lijf geslagen werd. Alle germaansche stammen zullen kunnen samenwerken in de nieuwe politieke ordening. [196]

 

            Tijdens de bezetting zullen vaak Kortrijkse Kunst-en Kultuurdagen georganiseerd worden, waarin de gevarieerde programma’s aangeboden werden door de Kortrijksche Kunstenaarsgilde. De opbrengsten van deze Kultuurdagen gingen vaak naar Winterhulp.[197] We hebben dus aangetoond dat ook het VNV in Kortrijk belang hechtte aan de cultuur. 

 

2.3.3. De zekerheidsdienst en het onderwijs: pionnen van de DeVlag?

 

            Waar de DeVlag het volledig naar het zeggen had, was de Zekerheidsdienst. Deze dienst had de taken overgenomen van de Territoriale Burgerlijke Wacht. Dit was de dienst die instond voor de bescherming van de stad en de bevolking bij eventuele luchtaanvallen. Louis Desmet, stadssecretaris, was er directeur. Reeds in mei 1941 slaagde hij erin Alfons Vandenbulcke -die ook zijn rechterhand zou worden bij de DeVlag- als secretaris aan te stellen. Wanneer er geen bomaanvallen waren, werden dagelijks een 10-tal leden opgetrommeld om werkjes uit te voeren voor de DeVlag, met name het helpen in de schouwburg bij DeVlag feestjes. [198]

 

Ook uit het ledenaantal van de Burgerlijke Wacht bleek dat het overgrote deel lid waren van de DeVlag. Van de 17 leden bleken er na de bezetting 11 op de ledenlijsten van de DeVlag voor te komen Dit was dus een dienst waar het VNV niet veel invloed heeft kunnen laten gelden. Ook in het onderwijs verwierf de DeVlag steeds meer macht. In oktober 1943 ontstond het ambt van gewestelijk scholingsleider. Voor Kortrijk was dat Albert De Jonghe, leraar aan het Koninklijk Atheneum te Kortrijk. [199] Het feit dat in maart 1943 het College van Burgemeester en Schepenen overgaan was tot het oprichten van een Kultuurcommissie, is misschien de oorzaak van de oprichting van dit ambt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[74] A. De Jonghe, Het Derde Rijk. De Vlamingen vormen een netelig probleem, In: Knack, 29/11/1972, p. 86.

[75] B. De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt, 1994,  p. 96.

    H.J. Demoen, Jeroom Leuridan, recht en trouw, Zulte 1963, p. 223.

[76] J. Vanbossele, Luciaan Rijckeboer, oorlogsburgemeester van Kortrijk. In: Curtricke, 1992, 175, p. 45.

[77] D. Luyten, Tony Herbert, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[78] B. De Wever, op.cit., pp. 111-117.

[79] B. De Wever, op.cit., p. 157.

[80] B. Van Causenbroeck, Frans Strubbe, In:  Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[81] B. De Wever, op.cit., pp. 206-208.

[82] B. De Wever, op.cit., pp. 223-229.

[83] B. De Wever, op.cit., p. 361

[84] B. De Wever, op.cit., pp. 205-216.

[85] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[86] B. De Wever, op.cit., pp. 253-258.

[87] E. Vandewalle, L. Vandeweyer, Paul-Felix Beeckman. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[88] J. Creve, Recht en trouw. De geschiedenis van het Verdinaso en zijn milities, Antwerpen, 1987, p. 83.

[89] J. Creve, op.cit., p. 85.

[90] B. De Wever, op.cit., p. 391.

[91] A. De Jonghe, op.cit., p. 88.

[92] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[93] PJ. Verstraete, Reimond Tollenaere. Biografie, Kortrijk, 1996, p. 198.

[94] B. De Wever, op.cit., p. 400.

[95] P.J. Verstraete, Albert Derbecourt, pleiter voor de nieuwe orde. In: De Leiegouw, XXXVI, 1994, 1, pp. 3-27.

[96] B. De Wever, op.cit., pp. 400-551.

[97] B. De Wever, op.cit., p. 392.

[98] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[99] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[100] B. De Wever, op.cit., p. 472.

[101] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[102] Privé-archief van Marie-Louise Lottin, lijst met de Nieuwe Orde-gezinde leraars aan het Koninklijk Atheneum in Kortrijk.

[103] B. De Wever, op.cit., p. 473.

[104] Privé-archief van José Vanbossele, Brief van Luciaan Rijckeboer aan Vanbossele. 

[105] J. Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kroniek naar het dag boek van dokter Robert Mattelaer. Deel II, Kortrijk, 1987, p. 54.

[106] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[107] P.J. Verstraete, op.cit., p. 173.

[108] J. Feys, Analyse en situering van het verzet in een middelgrote gemeente: Harelbeke 1940-1944, Gent, OLV, 1995, p. 21.

[109] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[110] J. Vanbossele, op.cit., pp. 29-40.

[111] J. Vanbossele, op.cit., p. 57.

[112] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[113] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[114] B. De Wever, Het Vlaams Nationaal Vrouwenverbond. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[115] I. Declercq, Het politieke leven in Kortrijk (1938-1947), Leuven, OLV, 1993, pp. 70-71.

[116] J. Vanbossele, op.cit., p. 174.

[117] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[118] B. De Wever, op.cit., pp. 497-498.

[119] B. De Wever, op.cit., p. 552.

[120] B. De Wever, op.cit., p. 610.

[121] I. Declercq, op.cit., p. 74.

[122] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[123] B. De Wever, op.cit., p. 610.

[124] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[125] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[126] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[127] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[128] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[129] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[130] J. Vanbossele, op.cit., p. 84.

[131] B. De Wever, De Dietsche Meisjesscharen. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM). Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[132] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[133] B. De Wever, op.cit., pp. 396-398.

[134] P.J. Verstraete, op.cit., pp. 335-337.

[135] I. Declercq, op.cit., p. 78.

[136] F. Seberechts, DeVlag, van kultuurbeweging tot partij (1940-1944). Een studie over nationaal-socialistische machtsverwerving, Gent, OLV, 1989, pp. 13-15.

[137] B. De Wever, op.cit., pp. 448-455.

[138] I. Declercq, op.cit., p. 80.

[139] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[140] P.J. Verstraete, Albert Derbecourt, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[141] I. Declercq, op.cit., p. 81.

[142] I. Declercq, op.cit., p. 80.

[143] M.S.A.K., Vlaamse kinderen op vakantie in Duitsland, bundel 5039.

[144] Leieland, 01/01/1942-31/12/1943.

[145] F. Seberechts, op.cit., p. 29.

[146] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 113/03/00.

[147] I. Declercq, op.cit., pp. 83-84.

[148] Leieland, 22/03/1942.

[149] B. Crombez, Jan Acke, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[150] F. Seberechts, op.cit., p. 30.

[151] B. Crombez, op.cit., CD-ROM.

[152] J. Vanbossele, op.cit., p. 24.

[153] F. Seberechts, op.cit., p. 32.

[154] J. Vanbossele, op.cit., p. 245.

[155] B. Crombez, De SS-Vlaanderen. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[156] I. Declercq, op.cit., p. 84.

[157] B. Crombez, Jan Acke, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[158] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met H.V. op 12/03/00.

[159] I. De Clercq, op.cit., pp. 84-85.

[160] A. De Jonghe, Hitler en het politieke lot van België, Kapellen, 1982, p.19.

[161] E. Verhoeyen, België bezet. 1940-1944, Brussel, 1993, p. 13.

[162] De Kommandatur werd in april ’41 definitief ondergebracht naar de Rijselsestraat 26 en later werden haar kantoren gedeeld met die van de GFP.J. Vanbossele, op.cit., p. 121.

[163] J. Vanbossele, op.cit., pp. 121-122.  Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met M.B op 27/03/00.

[164] B. De Wever, op.cit., pp. 425-430.

[165] B. De Wever, op.cit., p. 430.

[166] E. Verhoeyen, op.cit., p. 50.

[167] M.S.A.K., Vaststelling der wedde van burgemeester en schepenen, bundel 2461.

[168] P.A.B., Ambtsverlating van mei 1940: Enkwest over de ambtsverlating door gemeentepersoneel in mei 1940, bundel 1996/42.

[169] M.S.A.K., Nota’s van de burgemeester in 1940, bundel 1257.

[170] I. Declercq, op.cit., p. 68.

[171] M.S.A.K., Toestand van sommige personen, bundel 2823.

[172] P.A.B., Ontslag van gemeenteraadsleden tijdens de bezetting, Kortrijk, Valère Tahon, bundel 712-145.

[173] I. Declercq, op.cit., p.68.

[174] J. Vanbossele, Luciaan Rijckeboer, Oorlogsburgemeester van Kortrijk. In: Curtricke, 1992, 175, pp. 43-45.

[175] Privé-archief van José Vanbossele, Brief van Luciaan Rijckeboer aan José Vanbossele.

[176] Privé-archief van José Vanbossele, brief van Luciaan Rijckeboer aan José Vanbossele.

[177] J. Vanbossele,  op.cit., p. 47.

[178] M.S.A.K., Brief aan de gouverneur van het stadsbestuur, 13 mei 1942, bundel 2458.

[179] J. Vanbossele, op.cit., p. 225

[180] Privé -archief van José Vanbossele, brief van L.uciaan Rijckeboer aan José Vanbossele. M.S.AK., Brief aan de gouverneur van het stadsbestuur, 13 mei 1942, bundel 2458.

[181] Privé -archief van José Vanbossele, brief van Luciaan Rijckeboer aan José Vanbossele.

[182] M.S.A.K., loc.cit.

[183] J. Vanbossele, op.cit., p.22.

[184] M.S.A.K., Nieuwe naamgeving door het stadsbestuur aan twee Leiebruggen, bundel 9226.

[185] I. Declercq, op.cit., p. 69.

[186] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[187] E. Verhoeyen, op.cit., p. 79.

[188] P.A.B., In disponibiliteitsstelling van Commissaris Deltour, bundel 23.

[189] In het P.A.B. werd een dossier opgevraagd waarin zich een lijst had moeten bevinden met de leden van het politiekorps in Kortrijk behorende tot het VNV en DeVlag, maar die was blijkbaar verdwenen.

[190] P.A.B., Kortrijk, benoemingen van 12 politieagenten op proef, bundel 1996/145.

[191] Verzameling eigen documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[192] F. Seynhaeve, Politie Kortrijk door de jaren heen, Evolutie van het korps 1830-1977, Kortrijk, 1997, p. 42.

[193] B. De Wever, op.cit., pp. 444-445.

[194]  I. Declercq, op.cit., p. 71.

[195] De Waarheid, 23/03/1941.

[196] De Waarheid, 12/01/1941.

[197] J. Vanbossele, op.cit.,  pp. 18.

[198] I. Declercq, op.cit., pp. 71-75.

[199] I. Declercq, op.cit., pp. 113-114.