Een koninklijke poppenkast. Gender in het Belgisch koningshuis. De opvoeding van de eerste Belgische koningskinderen. (Greet Donckers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

A. INLEIDING

 

1. Verantwoording van het onderwerp

 

In deze scriptie wordt een genderonderzoek gedaan naar de opvoeding van de eerste Belgische koningskinderen. Totnogtoe zijn er nog maar weinig studies verschenen over de negentiende-eeuwse opvoedingsgeschiedenis. Ook over de opvoeding van koningskinderen is nog maar zeer weinig gepubliceerd en de bestaande publicaties zijn zeer feitelijk. De combinatie van gender-, konings- en opvoedingsgeschiedenis is nieuw en bijzonder interessant. Doordat de koninklijke familie een troonopvolger -de toekomstige leider van een natie - onder haar zonen heeft, komen gender en macht hier veel explicieter aan bod dan in een gewoon gezin. De gewone gender- en machtsverhoudingen worden hier uitvergroot en zijn daarom een boeiend onderwerp. Het koninklijk gezin wijkt sterk af van andere gezinnen. Het is veel sterker geformaliseerd dan een gewoon gezin. Deze afwijking maakt het koninklijk gezin des te interessanter om te bestuderen. 

 

Er is een goede reden om de opvoeding van de kinderen van koning Leopold I te bestuderen. Het is het eerste Belgische koninklijke gezin. Er moet nog uitgezocht worden op welke manier de Belgische prinsen en prinses opgevoed moeten worden. Daarnaast is de samenstelling van het gezin heel stereotiep. Het bestaat uit twee jongens, waarvan één troonopvolger, en een meisje. Zo kan enerzijds een onderzoek gedaan worden naar het genderverschil in de opvoeding de jongens en het meisje en anderzijds naar het machtsverschil tussen de troonopvolger en de niet-troonopvolger. 

 

Daarnaast is een genderonderzoek naar de opvoeding binnen het Belgisch koningshuis natuurlijk ook heel actueel. Met de geboorte van prinses Elisabeth op 25 oktober 2001 zag de eerste vrouwelijke troonopvolgster het levenslicht. Pas in 1991 werd een wetswijziging doorgevoerd die voorzag in een troonopvolging in vrouwelijke linie. Dat is een groot verschil met de negentiende-eeuwse situatie waar enkel jongens in aanmerking kwamen om het land te regeren. Een studie van de opvoeding van de eerste Belgische koningskinderen is op dit moment dus heel actueel en kan in de toekomst – misschien – een mooi contrast opleveren met de huidige situatie. 

 

 

2. Vraagstelling

 

Leopold van Saksen-Coburg wordt op 21 juli 1831 de eerste koning van het pas gestichte Belgische koninkrijk. Op 9 augustus 1832 huwt hij met de Franse prinses Louise-Marie d’Orléans. Hun huwelijk wordt op 24 juli 1833 bezegeld met de geboorte van een zoon. Louis-Philippe, ook wel ‘Babochon’ genoemd, was geen lang leven beschoren. Hij overleed op 16 mei 1834. De opvoeding van prins Louise-Philippe komt in deze scriptie niet aan bod, omdat hij nog geen tien maanden oud was bij zijn overlijden. Na ‘Babochon’ krijgen de koning en de koningin nog drie kinderen. Met de geboorte van prins Leopold op 9 april 1835 heeft België een troonopvolger. De kleine prins heeft last van heupjicht, maar is niet klein te krijgen. Hij volgt in 1865 zijn vader op als tweede koning van België, Leopold II. Op 24 maart 1837 ziet prins Philippe, de reservetroonopvolger, het levenslicht. Omdat de zoon van Leopold II op tienjarige leeftijd overlijdt, wordt Philippes zoon prins Albert de derde koning van België. Als derde en laatste wordt prinses Charlotte op 7 juni 1840 geboren. Na haar huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk wordt ze keizerin van Mexico. Haar leven verloopt niet rooskleurig. Reeds op zesentwintigjarige leeftijd wordt ze “waanzinnig”. 

 

Bij een onderzoek naar de opvoeding van de kinderen uit dit gezin zijn een aantal vragen van essentieel belang. Bij een opvoedingsstudie moet in eerste instantie een onderzoek gedaan worden naar socialiserende instellingen. Hier ontwikkelen kinderen vaardigheden die ze nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij. De ‘peer group’, het onderwijs en het gezin zijn drie socialiserende instellingen die van groot belang zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Zij worden vanuit een genderinvalshoek onderzocht. Wij gebruiken gender zoals Joan Scott dit in 1986 definieerde als de sociale constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Gender gaat dus over vrouw-manverhoudingen die niet a-priori gegeven zijn, maar die veranderlijk en veranderbaar zijn.[1]  

 

De ‘peer group’ is een groep van kinderen met dezelfde leeftijd die samen veel tijd doorbrengen. Samen verkennen ze de wereld. In ‘peerverband’ worden kinderen actief voorbereid op de volwassen wereld. Doorheen hun spontaan spel nemen ze volwassen sociale rollen aan en vullen ze deze op een eigen creatieve manier in. Door het samenzijn met ‘peers’ groeien kinderen op tot autonome volwassenen en niet tot een kopie van een gekende volwassene. We gaan na uit wie de ‘peer group’ van prins Leopold, prins Philippe en prinses Charlotte bestaat en welke mate deze gegenderd is. In de school maken kinderen kennis met hun ‘peers’, maar de koningskinderen volgen privé-onderwijs. Worden er andere kinderen aangetrokken om samen met hen privé-lessen te volgen? Wie zijn deze kinderen? Wat is de relatie met de koningskinderen? Of volgen ze de lessen alleen? Zijn we in dit geval genoodzaakt om de leraars als vervangende ‘peer group’ de bestuderen? Is het lerarencorps gegenderd? Met wie komen de kinderen in contact tijdens hun vrijetijdsbestedingen? Beoefenen ze individuele of groepssporten? Wie zijn hun teamgenoten en wat is hun relatie hiermee? Gaan ze vaak op familiebezoek tijdens de vakanties en brengen ze hier tijd door met neven en nichtjes van dezelfde leeftijd? Wat doen ze samen? En door wie worden de kinderen dagdagelijks omringd? Brengen ze veel tijd door met elkaar? Trekken de koning en de koningin leeftijdgenoten aan om de prinsen en de prinses te vergezellen? Wie zijn deze kinderen? Indien er geen kinderen uitgenodigd worden aan het hof met wie brengen de koningskinderen de tijd dan door? Moet het opvoedend personeel in functie van de ‘peer group’ bestudeerd worden ondanks het leeftijdsverschil of krijgen de kinderen toch gezelschap van leeftijdgenoten? 

 

Het gezin is een tweede belangrijke socialiserende instelling. Binnen het gezin leren kinderen de eerste sociale vaardigheden aan. Ze leren relaties aanknopen en omgaan met gelijken. Het gezin biedt de veiligheid en stabiliteit die kinderen nodig hebben om zich tot een volwaardige volwassene te kunnen ontwikkelen. Is de koninklijke familie een echt gezin? Wat is de rol van de vader? Welke taken neemt de koning op zich? Oefent hij een klassiek patriarchaal gezag uit of domineert het matriarchale gezag van de koningin? Welke rol vervult de moeder en wat is de functie van gravin d’Hulst na het overlijden van de koningin? Hoe is de relatie tussen de koning en de koningin? Wie is dominant in hun relatie of hebben ze evenveel gezag? En hoe is de relatie tussen de ouders en de kinderen? Brengen ze veel tijd door met elkaar? Hebben de ouders tijd genoeg om zich persoonlijk met de kinderen bezig te houden? Zien ze elkaar vaak? Is er sprake van een sterke affectieve band of is hun relatie eerder onpersoonlijk? 

 

De studie van de opvoeding is uiteraard niet afgehandeld door de socialiserende instituties te onderzoeken. Door dit onderzoek hebben we een beeld van de externe invloed die door de kinderen via wederkerige interactie geïnternaliseerd kan worden. Hiernaast moet ook de interne verhouding tussen de drie kinderen onderzocht worden. Macht speelt in deze relatie een belangrijke rol. In de relatie tussen het meisje en de jongens komt deze macht neer op een genderverschil. Tegelijkertijd overstijgen de machtsfactoren het genderkader. Ook het machtsverschil tussen de troonopvolger en de niet-troonopvolgers moet dus bestudeerd worden. In deze relatie wordt gender overstegen, omdat de niet-troonopvolger ook een jongen is. Dikwijls wordt gender in deze context verbonden met het verschil tussen publiek en privé. Als vrouwen enige macht kunnen doen gelden, is dit in de private sfeer van het huishouden. De publieke, politieke sfeer is een mannelijk domein. De koninklijke familie is heel sterk geformaliseerd en macht is hier heel expliciet aanwezig. Wat is het gevolg hiervan voor verhouding tussen de kinderen? Zorgt dit voor een andere verhouding tussen de kinderen in de private dan in de publieke sfeer? Hoe verhouden de kinderen zich tot elkaar in de private sfeer? En hoe in de publieke sfeer? Wat is het gevolg van het genderverschil tussen Charlotte en haar broers in de private en in de publieke sfeer? Wat is het gevolg van het leeftijdsverschil tussen Leopold en Philippe? 

 

Een laatste deel van de vraagstelling is de triptiek van Jacques Lacan. Het is erg interessant om deze theorie toe te passen in het kader van deze verhandeling. De triptiek van Jacques Lacan maakt een onderscheid tussen het reële, het symbolische en het imaginaire. De persoon van koning Leopold I is het reële, zijn koninklijke functie is het symbolische en de verwachtingen van de bevolking is het imaginaire. Deze triptiek kan toegepast worden op de machtsverhouding tussen de prinses en de prinsen. Een van de hypotheses is dat het symbolische en het imaginaire – zeker binnen een koninklijke context – erg stereotiep gegenderd zijn. De vraag is daarbij in welke mate het symbolische en het imaginaire doorwerken in het reële. Is er andersom ook een doorwerking van het reële in het symbolische of in het imaginaire? Hoe verhouden de kinderen zich binnen het reële, het symbolische en het imaginaire? Is er binnen een zeer sterk symbolisch en formeel geladen context als een koninklijke familie plaats voor het reële, of brengen het symbolische en het imaginaire het reële in verdrukking? 

 

Deze scriptie beoogt geen feitelijke studie van de opvoeding van de koningskinderen, maar probeert de opvoeding te benaderen vanuit een vraagstelling die enerzijds gendergericht is en anderzijds georiënteerd op een aantal sociologische categorieën. Op die manier hopen we een tot een beter begrip te komen van een opvoeding in de negentiende eeuw, meer bepaald van een opvoeding in een negentiende-eeuwse koninklijke familie. Een eindvraag die gesteld moet worden is in welke mate het koninklijke gezin afwijkt van een normaal gezin en welke gevolgen dit heeft voor het verdere leven van de koningskinderen. 

 

 

3. Structuur

 

Deze verhandeling is opgebouwd rond twee grote delen. Het eerste deel behandelt de externe factoren van de opvoeding van de koningskinderen en is opgedeeld in twee hoofdstukken.  

 

Het eerste hoofdstuk bespreekt de ‘peer group’ van de koningskinderen. Naast de ‘peer group’ wordt hier ook het onderwijs behandeld. Er wordt onderzocht uit wie de ‘peer group’ van de kinderen bestaat in hun onderwijs en vrijetijdsbesteding. Daarnaast wordt onderzocht welke mensen er verder in de omgeving van de koningskinderen vertoeven. Het tweede hoofdstuk gaat over het gezin als socialiserend instituut. Achtereenvolgens worden de moederrol, de rol van de vader, de verhouding tussen ouders en kinderen en de relatie tussen de ouders besproken. 

 

In het tweede deel wordt de opvoeding van de kinderen intern bekeken. Dit deel gaat over de machtsverhoudingen tussen de drie kinderen onderling. Waar we in het eerste deel de externe socialisatieprocessen onder de loep hebben genomen, komt in dit deel de verhouding tussen de gesocialiseerde individuen aan bod. Ook dit deel is opgedeeld in twee hoofdstukken. De opdeling is gebaseerd op het onderscheid tussen de private en de publieke sfeer. Hoofdstuk één behandelt de verschillende domeinen van de privé-sfeer, met name het onderwijs, de vrijetijdsbestedingen en het belang van het personeel voor de verhouding tussen de drie kinderen. Hoofdstuk twee, over de publieke sfeer, is eveneens opgedeeld in drie kleinere delen. Allereerst komt de naamgeving en het eerste contact met de openbare sfeer aan bod. Daarna is het respectievelijk de beurt aan titels, decoraties, graden en uniformen en de publieke optredens. 

 

We beëindigen deze verhandeling met een algemeen besluit. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] B. WAALDIJK, Van verhalen en bronnen: feministische geschiedschrijving, in: R. BUIKEMA en A. SMELIK ed., Vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen, Muiderberg, 1993, blz. 41. 

Voor meer informatie over gender verwijzen we naar: 

J.W. SCOTT, Gender: a useful category of historical analusis, in: J.W. SCOTT, Gender and the Politics of history, New York, 1988, blz. 28-50.