Inventaris van het archiefblok Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst (1959 – 1987), deel van het archiefbestand Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSKB) (ca. 5 strekkende meter). (Marc Bastijns)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1: Archiefbeheer van bouwplannen en – tekeningen van architecturale oorsprong

 

Sinds enkele decennia besteedt de archivistiek in toenemende mate aandacht aan archiefstukken van grafische aard. Kaarten en tekeningen herbergen immers zeer waardevolle informatie en door hun grafische aard kunnen ze de gebruiker zelfs een beeld aanbieden, wat dergelijke stukken een belangrijke voordeel biedt tegenover de geschreven bescheiden. Eén type van grafische archiefbescheiden zijn de architectuurplannen en –tekeningen. Ook de aandacht voor deze specifieke soort van archiefbescheiden groeit. Vooral de zoektocht naar geschikte beheersmethoden voor zulke stukken is aan de orde van de dag. Een voorbeeld van de huidige golf van aandacht voor archiefstukken van architecturale oorsprong is de Conferentie die in mei 2000 georganiseerd werd in Philadelphia door het Conservation Center for Art and Historic Artifacts (CCAHA) en die volledig gewijd was aan het beheer van dergelijke bescheiden. De organisatoren van de conferentie benadrukken de aandacht voor architecturale archiefstukken in hun inleidend woord:

 

Architectural records are significant as documents of an artistic process. Indeed, many architectural drawings have great intrinsic beauty and are works of art in their own right. They are also important as records of a society, as tools for the maintenance and renovation of existing buildings, as historical records of buildings that no longer exist, as documentation of unbuilt designs, and as legal evidence. [...] Architectural records often contain evidence of the social dynamics involved in the process that the final product – the building – does not disclose.[5]

 

De onderwerpen van de lezingen die op deze conferentie gehouden werden, duiden op een specifieke aandacht voor de beheersaspecten, met titels als Managing Architectural Records: An "Extreme Sport" en Collecting, Collection Policy, and Appraisal of Architectural Records.

In zijn eindverhandeling voor de opleiding Archivistiek en Hedendaags Documentbeheer wijdt Patrick Jaspers eveneens een hoofdstuk aan de archiefbescheiden van architecturale oorsprong, en in het bijzonder de bouwplannen en de tekeningen.[6] Hij besteedt ondermeer aandacht aan de volgende punten: de werkwijze van de architect, de terminologie die gebruikt wordt bij bouwplannen en tekeningen, de problematiek van de ordening van dergelijke stukken, de elementen die noodzakelijk zijn voor een adekwate beschrijving van een bouwplan en tenslotte ook de mogelijkheden tot informatisering. Vooral het tweede, derde en het vierde punt bieden nog heel wat stof tot discussie. Daarnaast bevat dit hoofdstuk nog beschouwingen over het bewaren van stukken van architecturale oorsprong en over de meest recente ontwikkelingen in de theorie over het beheer van dergelijke archiefbescheiden.

            Het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' bevat heel wat bouwplannen en tekeningen die getuigen van de bewogen ontstaansgeschiedenis van het nieuwe museum. Het spreekt voor zich dat ik mij extra in deze materie verdiept hebt om op die manier de stukken afdoende te kunnen inventariseren en daarna bewaren.

 

Terminologie

 

Bouwplannen vermelden vaak aanduidingen over de aard en de herkomst van het plan in kwestie. Aangezien alle bouwplannen en tekeningen uit het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' door franstalige architecten vervaardigd werden, vormt de taal een extra moeilijkheid bij het juist interpreteren en beschrijven van de bouwplannen. Een grondige studie van de terminologie is dan ook een noodzaak. Een bijkomend probleem vormt het nonchalante gebruik van termen op de bouwplannen. De ene keer staat er plan, dan weer plan de construction of projet de construction. Een hulpmiddel bij het juist interpreteren van bouwkundige termen in verschillende talen vormt het boek Bouwkundige termen: verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie van Haslinghuis en Janse uit 1997.

Uiteindelijk heb ik me in de beschrijvingen beperkt tot twee reeksen van termen. Zoals Jaspers het immers aangeeft, overlappen enkele definities die de Archiefterminologie en het Lexicon van Nederlandse Archieftermen geven.[7] Daarbij komt dat het gros van de bouwplannen en tekeningen in het archiefblok van een steeds weerkerend type zijn. Een klein aantal goed afgebakende termen kan hier dus zeker volstaan en daarom heb ik geopteerd voor slechts twee reeksen van telkens drie termen.

Een eerste reeks duidt de fase van het ontwerp aan waarvan het bouwplan deel uitmaakt. In het geval van het MMK heeft architect Roger Bastin immers altijd studies en schetsen gemaakt vooraleer hij overging tot het werkelijke ontwerpen. Deze voorbereidende tekeningen heb ik schetsen genoemd. Na deze fase begon Bastin steeds aan een voorlopig ontwerp te werken. Dit voorlopig ontwerp diende immers altijd goedgekeurd te worden vooraleer hij kon overgaan tot een definitief ontwerp. Deze voorlopige versie van het ontwerp heb ik in de beschrijvingen bedacht met de naam voorontwerp. In een laatste fase stelde Bastin altijd zijn ontwerp op punt en bracht hij de laatste wijzigingen aan. Dit uiteindelijke ontwerp heb ik het definitief ontwerp genoemd, om duidelijk het verschil aan te duiden met de term 'ontwerp', waar het om een algemene term gaat die duidt op het gehele bouwproject. Zowel de schetsen als het voorontwerp en het ontwerpproject maken deel uit van Bastins ontwerp voor een nieuw MMK. Deze drie termen keren ook vaak terug op de bouwplannen zelf, zodat we met zekerheid kunnen stellen dat het gaat om termen die ook door architecten zelf gebruikt worden. Daarnaast geven ze aan de gebruiker van de inventaris ook goed aan om welke fase binnen een ontwerp het gaat. 

            Een tweede reeks van architecturale termen die ik toegepast heb in de beschrijving van de bouwplannen en tekeningen uit het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst', verwijzen naar de aard van het bouwplan of de tekening in kwestie. In elke fase van het ontwerp vervaardigt een architect immers verschillende soorten van plannen. Zo zijn er zowel plattegronden als doorsneden als profielen. Deze termen zijn reeds algemeen aanvaard in archivistische publicaties, aangezien ze reeds voorkomen in het Lexicon van Nederlandse Archieftermen. In de bijlage Terminologie voor grafische archivalia geeft het lexicon een beknopt overzicht van de belangrijkste terminologie in verband met grafische archivalia.[8] Een plattegrond wordt er gedefinieerd als een gegeneraliseerde afbeelding op schaal (van een deel) van het grondvlak van een gebouw of bebouwd gebied.[9] Een doorsnede  is volgens het Lexicon een technische tekening die aangeeft de onderlinge verhoudingen van de onderdelen of ruimten van een gebouw of een ander object in het vlak waarlangs dit gebouw of object doorsneden worden gedacht.[10] Een profiel tenslotte omvat twee betekenissen, waarvan de eerste in het Lexicon overeenkomt met de in deze inventaris toegepaste: een technische tekening die aangeeft de omtrekslijn van een oppervlak zoals die zich aan de waarnemer vertoont.[11]

            Naast deze types van bouwplannen en tekeningen komen in het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' eveneens heel wat tekeningen voor die specifiek opgemaakt zijn als hulpmiddel bij de bouwwerken. Dergelijke tekeningen heb ik in de beschrijving benoemd als hetzij werktekening, hetzij detailtekening. Een werktekening omschrijft het Lexicon als een technische tekening van een object aangevende maten, materialen enz. die op de bouw betrekking hebben.[12] De definitie van een detailtekening luidt daarentegen als volgt: een grootschalige technische tekening die constructieve en/of vormtechnische informatie over een detail van een object aangeeft.[13] Deze twee termen duiden eveneens op de aard van een tekening en niet zozeer de fase van het ontwerp waarbinnen de tekening tot stand kwam. In die zin passen deze beide termen in de tweede reeks termen die hierboven aan bod zijn gekomen.

            Naast de gebruikelijke naslagwerken voor archivistische terminologie (Archiefterminologie, Lexicon) biedt ook het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale een aantal definities van termen die toegepast kunnen worden voor de beschrijving van stukken van architecturale oorsprong. Aangezien van de eerste reeks van termen alleen schets gedefinieerd wordt in het Lexicon, zijn we bij Van Dale nagegaan of de betekenis die hierboven aan elke term toegekend wordt wel overeenstemt met de taalkundige betekenis[14]. Een schets ziet Van Dale als een onuitgewerkte tekening, terwijl een voorontwerp gedefinieerd wordt als een voorlopig, eerste ontwerp. Het definitief ontwerp hebben we als term gekozen om het contrast met het voorlopige voorontwerp te onderlijnen. Daarnaast wordt op die manier het onderscheid met de term 'onderwerp' in de verf gezet. Zoals we reeds eerder hebben aangehaald duidt het ontwerp immers veeleer op het algemene, overkoepelende projekt waarbinnen schetsen, voorontwerpen en definitieve ontwerpen worden opgemaakt. Ook Van Dale ziet een ontwerp immers zeer algemeen als een in geschrifte neergelegd of getekend plan en geeft het woordenboek bij deze definitie het voorbeeld van het ontwerp van een nieuwe kerk.

 

Beschrijvingselementen

 

Een groot struikelblok in een efficiënt beheer van bouwplannen en tekeningen is de de grote diversiteit aan mogelijke beschrijvingselementen. Als archivaris komt het erop aan een keuze te maken uit de verschillende elementen die voor de beschrijving van bouwplannen en tekeningen aangewend kunnen worden. Een noodzakelijke vereiste blijft natuurlijk dat de uiteindelijke beschrijving het bouwplan of de tekening in kwestie voldoende identificeert zodat misverstanden bij de gebruikers vermeden worden.

            Zoals hierboven onder de paragraaf Terminologie reeds ter sprake is gekomen, vormt de taal ook binnen de archivistiek soms een grote hindernis. Zo kan wel gebruik gemaakt worden van anderstalige teksten als inspiratiebron voor mogelijke beschrijvingselementen, maar er blijft de noodzaak van een adekwate vertaling. In 1997 publiceerde Marjan De Groot echter de resultaten van een groot onderzoek naar de selectiecriteria voor werktekeningen en plattegronden.[15] In dit rapport heeft ze eveneens een model voorgesteld voor de beschrijving van architectonische, stedebouwkundige en planologische tekeningen.[16] Voor de beschrijving van de bouwplannen en tekeningen uit het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' heb ik me op De Groots model gebaseerd. Een korte voorstelling ervan is hier dan ook op zijn plaats.

            De Groot heeft haar model vooral met het oog op een eventuele automatisering van de gegevens ontwikkeld. Zo tracht ze een groot aantal zoekingangen aan te bieden om de onderzoeker op die manier voldoende opties te bieden bij het zoeken naar de juiste stukken. Het model bevat zeventien van die ingangen, die door De Groot beschrijvingsvelden genoemd worden.

 

1.         Bewaren/vernietigen + reden

2.         Titel/Aangenomen titel

3.         Type

4.         Project

5.         Dienst (6. Afdeling)

7.         Locatie

8.         Rubriek

9.         Ontwerper – Tekenaar – Ontwerpbureau

10.       Jaar

11.       Schaal

12.       Materiaal

13.       Afmeting

14.       Museale waarde

15.       Administratief nummer

16.       Aantekeningen administratie

17.       Aantekeningen inventarisator

 

Een belangrijk voordeel van dit beschrijvingsmodel is dat je als archivaris nooit verplicht bent alle zeventien de beschrijvingsvelden in te vullen. Met andere woorden, je kiest alleen die velden die mits invulling kunnen bijdragen tot een beter begrip van het bouwplan of de tekening in kwestie. Zo heb ik getracht een aantal beschrijvingsvelden te selecteren die bij de beschrijving van de bouwplannen en tekeningen van het hier geïnventariseerde archiefblok noodzakelijk zouden zijn. Een aantal velden lijken immers overbodig of niet echt van toepassing op deze concrete stukken.

            De beschrijvingsvelden die ik heb weerhouden zijn de volgende: Type, Project, Locatie, Ontwerper-Tekenaar-Ontwerpbureau, Jaar, Schaal, Afmeting, Administratief nummer en Aantekeningen inventarisator. Hierbij moet opgemerkt worden dat het veld Project op het eerste zicht minder essentieel lijkt te zijn. Aangezien alle plannen uit het archiefblok betrekking hadden op het project voor een nieuw MMK, lijkt het me dan ook noodzakelijk de inhoud van dit veld verder te specifiëren in Naam en Fase. Op die manier heb ik het onderscheid gemaakt tussen het algemene ontwerp enerzijds en de drie fasen van zo'n ontwerp (schetsen, voorontwerp en definitief ontwerp) anderzijds (zie hierboven, onder paragraaf Terminologie). Aangezien het hele archiefblok rond één ontwerp draait, namelijk dat voor een nieuw Museum voor Moderne Kunst, is een verdere specificatie in fasen dan ook noodzakelijk om de informatiewaarde van het veld Project optimaal te houden. Op die manier kan een grotere mate van specificiteit worden bekomen in de beschrijvingen. Het uiteindelijke resultaat was het volgende beschrijvingsmodel:

 

1.         Type    

2.         Project: a) Naam

                                   b) Fase

3.         Locatie

4.         Ontwerper – Tekenaar – Ontwerpbureau

5.         Schaal

6.         Afmetingen

7.         Jaar

8.         Administratief nummer

9.         Aantekeningen inventarisator

 

Op deze manier worden alle bouwplannen en tekeningen in de lijst beschreven, met natuurlijk steeds een toegevoegd inventaris- of identificatienummer (zie de Aanwijzingen voor de gebruikers onder paragraaf 3.5.). Met het toepassen van deze selecte lijst van beschrijvingsvelden ontstaat er een zekere mate van uniformiteit in de beschrijvingen, wat de gebruiksvriendelijkheid zeker ten goede komt.

 

Bewaren

 

Het formaat van grafische archivalia zorgt vaak voor problemen bij de bewaring van dergelijke archiefstukken. Daarnaast komen deze bescheiden voor op zeer verschillende materiële dragers. Aparte bewaringsfaciliteiten zijn dan ook een noodzaak en heel wat onderzoekers hebben hier in het verleden reeds aandacht aan besteed. Zo geeft John A. Dwyer reeds enkele richtlijnen in zijn artikel Managing Cartographic and Architectural Archives.[17] Hij legt er vooral de nadruk op, zoals het merendeel van de onderzoekers, dat bouwplannen en tekeningen best plat bewaard worden in schuiven, met tussen elk stuk een vel zuurvrij papier. Alleen stukken met een uitermate groot formaat kunnen opgerold bewaard worden, en alleen in die gevallen waar het formaat horizontale bewaring verhindert.

Ook Ralph E. Ehrenberg besteedt in zijn standaardwerk Archives and Manuscripts: Maps and Architectural Drawings uit 1982 heel wat aandacht aan dit aspect van het archiefbeheer van bouwplannen en tekeningen.[18]  Enerzijds geeft hij een overzicht van de manieren om een goede bewaring van architecturale archivalia te bevorderen. Dat gaat van het verwijderen van storende elementen zoals nietjes en paperclips over het platleggen van de stukken tot het reinigen van het oppervlak van de bouwplannen en de tekeningen.

Anderzijds behandelt Ehrenberg de verschillende manieren om stukken van architecturale oorsprong blijvend te bewaren. Hij legt, net als Dwyer, de nadruk op een horizontale, platte bewaring van de stukken. Daarnaast vermeldt hij ook een systeem waarbij de stukken verticaal naast elkaar worden 'opgehangen'. Het manipuleren van de stukken kan op deze manier gebeuren zonder dat aan de stukken zelf moet worden geraakt. Dit betekent volgens Ehrenberg een belangrijk voordeel tegenover de horizontale bewaring, waar de stukken allemaal bovenop elkaar gestapeld worden. Voor samengebonden kaarten of bouwplannen raadt hij een platte bewaring aan. Tenslotte richt hij zich tot de opgerolde tekeningen. Volgens Ehrenberg is het een algemene regel dat kaarten en tekeningen nooit opgerold bewaard worden. Opgerolde bewaring in tubes wordt eveneens afgeraden, maar wel geduld indien de omstandigheden geen andere vorm van bewaring toelaten.

In het geval van het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' hebben we te maken met een groot aantal losse bouwplannen en tekeningen en een bijna even groot aantal van dergelijke stukken die in dossiers of onderwerpsmappen werden ingevoegd. Na overleg met archivaris Michèle Van Kalck hebben we van bij aanvang besloten de bouwplannen en tekeningen die zich in de dossiers of onderwerpsmappen bevonden, daar te laten berusten. De losse stukken plaatsten we daarentegen in tubes, bij gebrek aan een goed functionerend systeem waarbij de bouwplannen en tekeningen horizontaal en plat bewaard kunnen worden. Zoals Ehrenberg al opmerkte is deze opgerolde manier van bewaren zeker niet ideaal, maar door dwingende omstandigheden zeker te rechtvaardigen.

 

Ordenen

 

Ehrenberg deelt in zijn boek Archives and Manuscripts: Maps and Architectural Drawings de kaarten en archiefstukken van architecturale oorsprong in in twee categorieën: those that are attached or enclosed with textual files and those that were created or accumulated individually or as separate files as a result of their function or format.[19] De tweedeling komt overeen met de indeling die in de lijst van bouwplannen en tekeningen uit het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' wordt aangehouden. In de paragraaf gewijd aan de aanwijzingen voor de gebruikers wordt deze indeling en de gevolgen ervoor voor de systematiek van de inventaris uitgebreid verklaard (zie paragraaf 3.5.).

            In essentie komt deze tweedeling voort vanuit het beginsel van het respect des fonds. Deze stelling wordt door J.–P. Babelon op overtuigende wijze beschreven in zijn artikel Les archives d'architecture et d'urbanisme.[20] De band tussen het bouwplan of de tekening en het dossier of de onderwerpsmap waartoe het bouwplan of de tekening behoort, mag in geen geval verloren gaan. Wanneer de architecturale stukken toch fysiek verwijderd worden en apart bewaard worden in een tube of in een speciale kast, dan loopt de archivaris de kans op lange termijn een breuk te hebben veroorzaakt. De band tussen het stuk en het archiefbestanddeel waartoe het behoorde kan men dan alleen verzekeren door middel van een intensief verwijzingssysteem en zeer geconcentreerd archiefpersoneel.

            Ehrenberg spreekt dus een duidelijke voorkeur uit voor het behouden van de oude orde, ook wanneer speciale grafische archivalia als architecturale bouwplannen in het spel zijn. Alleen wanneer de fysieke kwaliteiten van een stuk het vereisen, kan het verbreken van de oude orde toegestaan worden, aldus Ehrenberg. Een mogelijke oplossing biedt het fotocopiëren van de meest gevoelige bouwplannen en tekeningen en van die stukken die in een zeer slechte staat verkeren. Andere wetenschappers die hetzelfde probleem bestudeerd hebben zijn Oliver W. Holmes en David B. Gracy.[21]

            De meeste teksten die aandacht schenken aan de ordeningsproblematiek van de archiefstukken van architecturale oorsprong, gaan in hun onderzoek steeds uit van architectenarchieven met een zeer divers corpus aan bouwplannen en tekeningen. Zo geven zij aanwijzingen voor het ordenen van stukken over verschillende gebouwen, op zeer verschillende lokaties en van de hand van meerdere architecten. Zo raadt Ehrenberg aan de bouwplannen te ordenen per lokatie en daarbinnen per gebouw. Aangezien wij met slechts één gebouw en één site te maken hebben, blijken de aanwijzingen van de bovengenoemde auteurs voor onze ordening verder minder bruikbaar. Voor ons ligt de oplossing in een chronologische ordening, waarbinnen de verschillende voorstellen voor een nieuw museum geordend worden op lokatie.

 

Recente ontwikkelingen

 

Aan het begin van dit hoofdstuk hebben we er reeds op gewezen dat de laatste decennia de interesse voor archiefstukken van architecturale oorsprong een grote groei heeft gekend. De laatste jaren lijkt deze interesse alleen nog maar toe te nemen. De CCAHA-conferentie (Philadelphia, mei 2000) hebben we al eerder aangehaald. Naast deze conferentie duidt ook een pas verschenen handboek op de toegenomen interesse van de wetenschap voor dit onderzoeksdomein.

            In 2000 verscheen immers A Guide to the Archival Care of Architectural Records. 19th – 20th centuries, een boek dat alle facetten van het archiefbeheer van bouwplannen en tekeningen behandelt. Het werd geschreven door de Architectural Records Section van de International Council on Archives (ICA). Cécile Souchon zet in de inleiding tot dit boek het belang van architecturale archiefstukken voor onderzoekers van zeer divers pluimage in de verf: Modern architectural records are therefore of ever greater interest to researchers studying shifts in ideas and cultural trends of the recent past.[22] Verder wijst ze in deze inleiding op een belangrijk aspect van dergelijke grafische archiefstukken. Dit citaat is verder erg interessant omdat het wijst op het complexe karakter van het bouwproces. Het geval van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst is hiervan zelfs een uitmuntend voorbeeld. Voor het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' heeft dit tot gevolg dat er zeer diverse stukken in voorkomen van evenzeer diverse oorsprong.

 

Throughout the world, buildings have unique design characteristics and distinctive materials; nonetheless, no building is the product of a single environment. Conceived, designed, commissioned, copied, built, paid for, traditional or new, lasting or temporary, architecture is the cumulative work of mankind.[23]

 

Het boek biedt verder een volledig overzicht van wat het archiefbeheer van bouwplannen en tekeningen kan inhouden. Dankzij enkele bijdragen over de nieuwe technologieën die ook in de wereld van de architectuur hun intrede hebben gedaan, geeft dit boek een erg actueel beeld van het archiefbeheer van bouwplannen en tekeningen. Het was reeds van Ehrenbergs boek uit 1982 geleden dat er nog een volledig handboek verscheen over het beheer van dergelijk specifieke bescheiden.

            Wat nu nog ontbreekt is een eenvormig archiefbeleid ten aanzien van bouwplannen en tekeningen. Bewaar- en vernietigingslijsten ontbreken voorlopig en ook de criteria voor selectie en bewaring zijn nog niet op punt gesteld. Voorlopig blijft het dan ook nog bij ad hoc-oplossingen van individuele archivarissen en verenigingen van archivarissen. De interesse voor de archiefstukken van architecturale oorsprong is meer dan ooit aanwezig, nu dient deze interesse nog verzilverd te worden in algemene, blijvende en op de toekomst gerichte oplossingen.

 

 

Hoofdstuk 2: Probleemstelling

 

2.1. Een archiefblok: een kunstmatige creatie

 

In de Archiefterminologie van Herman Coppens staat de term archiefblok als volgt gedefinieerd: Een archiefblok is een beheersterm waarmee een archiefbestanddeel of een geheel van archiefbestanddelen behorend tot één archiefbestand of verzameling en gelokaliseerd op één aaneengesloten plaats in het archiefmagazijn wordt aangeduid.[24] Het Lexicon van Nederlandse Archieftermen vermeldt deze term niet. Een archiefbestand daarentegen omschrijft Coppens als het organisch gegroeid geheel van archiefbescheiden, ontvangen of opgemaakt door een instelling, administratie, persoon of particulier, familie of groep personen, die naar hun aard bestemd zijn om onder die instelling, persoon of particulier, familie of groep personen te blijven berusten.[25]

            Deze twee definities duiden zeer goed aan waar bij de twee termen de nadruk gelegd wordt. Waar bij een archiefblok het materiaal een fysiek geheel moet vormen dat op één plaats bewaard wordt, plaatst de definitie van een archiefbestand eerder de nadruk op het feit dat alle archiefstukken uit het archiefbestand gevormd werden door een en dezelfde archiefvormer. Ook het feit dat een archiefbestand 'organisch' gevormd moet zijn, zorgt voor een tegenstelling met een archiefblok, waar de definitie niets over de vorming zegt. Coppens stelt alleen dat een archiefblok zowel van een archiefbestand als van een verzameling deel kan uitmaken. Een verzameling definieert Coppens als een geheel van archiefbescheiden en eventueel documentatie door een instelling, administratie, persoon, familie of groep kunstmatig bijeengebracht met een bepaald doel, zonder dat zij naar hun aard bestemd zijn om onder deze instelling, persoon, familie of groep te berusten.[26] Een archiefblok kan dus zowel organisch als kunstmatig tot stand komen als deel van respectievelijk een archiefbestand en een verzameling.

            Een archiefblok blijkt dus een term te zijn die vele betekenissen kan dragen. Het geheel van archiefbescheiden dat we hier bestudeerden onder de noemer 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' is zeker een archiefblok te noemen. In het vervolg van deze paragraaf zou ik eerst het karakter van het hier bestudeerde archiefblok preciezer willen omschrijven. Daarnaast zal ook aandacht besteed worden aan het vage en soms zelfs dubieuze karakter van archiefblokken. Soms blijkt de grens tussen archiefbestand en verzameling immers niet zo eenduidig te trekken. Met als voorbeeld het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' zullen we nagaan in hoeverre een archiefblok wetenschappelijk te verantwoorden valt als onderdeel van een groter archiefbestand of verzameling.

           

Het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' vormt een onderdeel van het archief gevormd door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. Dit archief kunnen we dus meer specifiek karakteriseren als een archiefbestand. Alle stukken die in dit archief bewaard worden behoren dus naar hun aard om onder de KMSKB te blijven berusten.

            Het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' maakt deel uit van een archiefbestand. Logisch gezien mag hieruit geconcludeerd worden dat de KMSKB alle archiefbescheiden uit het archiefblok gevormd heeft. Op dit punt raakt de problematiek van het archiefblok aan die van de archiefvormer. De kwestie van de archiefvorming binnen het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst ' wordt hierna behandeld in paragraaf 2.2.

            Op deze plaats mag het volstaan te vermelden dat de archiefvorming binnen de KMSKB vaak op een dermate losse en ongecontroleerde manier gebeurde dat het onmogelijk blijkt te zijn de archiefvorming op een individueel niveau te bekijken, op het niveau van de verschillende personeelsleden. Bij de oprichting van het nieuwe MMK waren immers minstens vijf personeelsleden intensief betrokken: hoofdconservator Philippe Roberts-Jones, de conservators Francine Legrand en Henri Pauwels en de assistenten Eliane De Wilde en Pierre Baudson. Vaak is het niet mogelijk enige individuele archiefvorming te herkennen.

            In de geschiedenis van het archief gaat veel aandacht uit naar de overdrachten die geleid hebben tot het archiefblok in zijn huidige vorm. Uit die veelheid aan overdrachten hebben we besloten dat het archiefblok zoals we dat nu geïnventariseerd hebben, moeilijk volledig genoemd kan worden. De documenten die op dit moment onder dit archiefblok bewaard worden, behoren allemaal naar hun aard onder de KMSKB te worden bewaard. Niets garandeert echter de volledigheid van het archiefblok. Zodoende krijgt het hele blok toch een vrij kunstmatig karakter. Het archiefblok vormt dus zeker en vast geen 'organisch gegroeid geheel', zoals dat wel verwacht kan worden van een archiefblok dat onderdeel uitmaakt van een groter archiefbestand. Het kunstmatige karakter van dit archiefblok maakt het ook moeilijk een ordening aan te brengen die de realiteit kan weerspiegelen. Door de blijvende onzekerheid over de volledigheid van het blok zal ook de ordening nooit echt vast kunnen staan.

 

In het voorgaande werd het karakter van het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' gepreciseerd aan de hand van de definities uit de Archiefterminologie van Coppens. In de rest van deze paragraaf wordt nog ingegaan op het kunstmatige karakter van een archiefblok. Vooral het ontbreken van een oorspronkelijke orde en de verhouding tussen het herstellen van de oude orde en de eigen creatie van de archivaris vormen de centrale punten in deze uiteenzetting.

            In de Verantwoording van de bewerking (zie paragraaf 3.4.) gaan we dieper in op de verschillende bewerkingen die we op het archiefblok hebben uitgevoerd. Bij gebrek aan een oude ordening hebben we ondermeer een eigen ordening ingevoerd. Zo introduceerden we twee grote afdelingen in het archiefblok, die overeenkomen met de twee deelperioden die samen de periode omspannen waarin de oprichting van het nieuwe MMK heeft plaatsgevonden.

            Op het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' hebben we dus in grote mate met eigen creativiteit gewerkt. Het spreekt voor zich dat dit steeds gebeurde met een zo groot mogelijk respect voor de realiteit waarin het archief werd gevormd. Het verwerken van secundaire literatuur, gesprekken met werknemers en het bestuderen van het archief zelf hebben ertoe bijgedragen dat de achtergrondkennis voldoende groot was om tot eigen inbreng over te gaan, zonder de bestaande realiteit te verwaarlozen.

 

Deze paragraaf heeft aangetoond dat archiefbescheiden die met elkaar worden verbonden via de term 'archiefblok' zeer verschillend van aard kunnen zijn. Waar een 'archiefbestand' een zeer duidelijk omschreven lading dekt, blijft een archiefblok altijd een wat vage aanduiding voor inhoudelijk zeer verscheiden archiefmateriaal. Het archiefmateriaal dat voor deze eindverhandeling werd geïnventariseerd kan als een archiefblok worden beschouwd. De complexe archiefvorming en eveneens de heterogene overlevering van het archiefmateriaal maken echter dat heel wat vraagtekens over de waarde van dit blok als archivistische eenheid nog overeind blijven staan. Deze vraagtekens zullen pas in de toekomst opgelost kunnen worden, wanneer we een beter zicht krijgen op de volledigheid van het archiefblok met de titel 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst'.

 

 

2.2. Wie is de archiefvormer?

 

Een archiefvormer is een zelfstandig handelend orgaan, persoon of groep personen, die archiefbescheiden ontvangen of opgemaakt, verzameld en bewaard heeft vóór hun overbrenging naar een archiefbewaarplaats.[27]

 

De term archiefvormer die hierboven gedefinieerd staat volgens de Archiefterminologie van Herman Coppens, vormt één van de centrale concepten binnen het archiveringsproces. Wanneer archivarissen met een ongeordend geheel van bescheiden geconfronteerd worden, zal één van hun eerste taken altijd zijn één of meerdere archiefvormer aan te duiden en indien nodig het archiefmateriaal in verschillende bestanden onder te brengen. In paragraaf 2.1. hebben we het archief over de oprichting van het nieuwe MMK behandeld als een apart archiefblok. In deze paragraaf komt het aspect van de archiefvorming binnen dit archiefblok tot uiting.

Bij het behandelen van het archiefblok 'Oprichting van het Museum voor Moderne Kunst' vormde de kwestie van de archiefvorming één van de centrale en steeds weerkerende problematieken. Reeds van bij de eerste kennismaking met het archief in kwestie was het duidelijk dat op de vraag 'Wie is de archiefvormer?' moeilijk een eenduidig antwoord geformuleerd zou kunnen worden. Enerzijds konden we de KMSKB onderscheiden als centrale organisatie, maar anderzijds vertoonden de diverse conservators in hun activiteiten vaak een dermate grote onafhankelijkheid, dat ook het opsplitsen per individuele archiefvormer een optie bleek te vormen. Een kort overzicht van de organisatie van de KMSKB tijdens de periode die dit archiefblok omspant, kan de complexe situatie wat verduidelijken.

            In 1959 staat Claire Janson aan het hoofd van de KMSKB. Daarnaast vormen zes personeelsleden de rest van de directie en het wetenschappelijk personeel. Verder bestaan er binnen de instelling drie technische commissies, gewijd aan een specifiek veld binnen de schone kunsten: moderne schilderkunst, oude schilderkunst en beeldhouwkunst. Naast deze commissies is er sprake van het Patrimonium. Dit is een rechtspersoon die in staat is een patrimonium te bezitten, gevoed door schenkingen, legaten en eventueel subsidies. Sinds de wet van 27 juni 1930 is het verplicht dat naast elke wetenschappelijke en artistieke instelling een dergelijke rechtspersoon wordt opgericht. Tenslotte kunnen we in de marge van de KMSKB nog de vzw Diffusion Artistique/Kunst voor Allen, de latere Educatieve Dienst, onderscheiden.

            In 1960 gaat hoofdconservator Claire Janson op rust. Vanaf 1 juli 1960 volgt Philippe Roberts-Jones haar op als hoofdconservator. Op 5 oktober van datzelfde jaar wordt hij officieel in zijn functie aangesteld. Het duurt echter nog tot 1 april 1961 vooraleer Roberts-Jones daadwerkelijk zijn nieuwe taak uitoefent, aangezien hij eerst zijn verplichtingen als cultureel attaché bij het kabinet van de minister van Openbaar Onderwijs dient te vervullen. In de periode tussen 1 juli 1960 en 31 maart 1960 vervult R.A. d'Hulst de functie als 'gemachtigd conservator'.

            Met het Koninklijk Besluit van 20 april 1965 verkrijgen de KMSKB het statuut van federale wetenschappelijke instelling, afhankelijk van de Dienst voor Kunsten en Letteren van het Ministerie voor Nationale Opvoeding en Cultuur, een ministerie dat later in hetzelfde jaar opgesplitst wordt in één Ministerie voor Nederlandse Cultuur en één voor Franse Cultuur. Verder worden de musea opgesplitst in twee gescheiden departementen: één voor moderne en één voor oude kunst. Aan het hoofd van elke afdeling komt een conservator te staan, Francine Legrand voor moderne kunst en Henri Pauwels voor oude kunst.  Op elke afdeling werken een aantal assistenten die instaan voor de werking van de beide afdelingen.

            Hier dient benadrukt te worden dat vóór de splitsing in twee departementen de KMSKB een structureel geheel vormden met een collectie moderne en oude kunst. Het spreekt voor zich dat na een dergelijke opdeling de werking van de musea sterk gewijzigd wordt. Waar voorheen de hoofdconservator eigenlijk de leiding had over de hele musea, beperkt diens rol zich daarna tot meer coördinerende taken. De beide conservatoren die aan het hoofd komen te staan van de afdelingen nemen bij deze splitsing dan ook heel wat activiteiten over van de hoofdconservator.

Ook binnen de archiefvorming komen deze personeels- en bevoegdheidswisselingen tot uiting. Zo is het nu vaak niet (meer) duidelijk wie precies welke taak uitoefende en het valt op dat verschillende personen één taak vaak gezamenlijk uitoefenden. Heel wat dossiers kwamen dan ook voort uit verschillende individuele archiefvormers. Het schetst de verwarrende toestand van de archiefvorming in dit archiefblok. Deze verwarrende toestand hangt ook samen met de structurele wijzigingen binnen de KMSKB in 1965. Waar voor 1965 ook mensen als Pauwels, een conservator voor oude kunst, zich inzette voor een nieuw MMK zien we dat na 1965 alleen Roberts-Jones en Legrand zich echt actief met dit project bezighielden, later met hulp van assistent Pierre Baudson. De gezamenlijke opening van het nieuwe MMK en het gerenoveerde Museum voor Oude Kunst toont duidelijk aan dat de KMSKB nog steeds één instelling vormen en dat de beide departementen duidelijk onder één dak blijven wonen.

Anderzijds heeft de opsplitsing in twee departementen een grote stimulans betekend voor de wegbereiders van het nieuwe MMK. Elk departement verdient immers een volwaardig eigen museum en aangezien Oude Kunst reeds een monumentaal museum bezit met het Balat-paleis, mocht een nieuw MMK niet achterblijven.

            Uit dit beknopt overzicht blijkt dat er binnen de periode die het archiefblok 'Oprichting van het nieuwe Museum voor Moderne Kunst' bestrijkt heel wat veranderingen plaatsvonden binnen de structuur van de KMSKB. Naast deze structurele wijzigingen moeten we hier ook kijken naar de onderlinge verhoudingen tussen de personeelsleden binnen de structuur van de KMSKB. De beste manier om hiervan een duidelijker beeld te krijgen zijn de gesprekken met de betrokkenen. Vooral de gesprekken met de heer Pierre Baudson, van in 1965 actief bij de KMSKB en van zeer nabij betrokken bij de oprichting van het nieuwe MMK, hebben ons heel wat informatie bijgebracht.[28] Uit de ervaringen van de personeelsleden blijkt dat binnen de KMSKB taken steeds los verdeeld worden. Zo heeft ieder wel zijn prioriteiten, maar van exclusieve bevoegdheden is bijna nooit sprake. Een voorbeeld hiervan vormt de werfcoördinatie van het nieuwe MMK.[29] Baudson werd hiervoor aangesteld als verantwoordelijke van de KMSKB. Hoofdconservator Roberts-Jones was echter ook van zeer nabij bij de evolutie van de werf betrokken en ook conservator Pauwels nam actief deel aan verschillende vergaderingen. Deze hoge graad van samenwerking tussen de personeelsleden onderling maakt het voor een archivaris zeer moeilijk te achterhalen welke archiefstukken en -bestanddelen precies door welk personeelslid werden opgemaakt, ontvangen of samengesteld.

            Het is eveneens essentieel hier op te merken dat nergens melding wordt gemaakt van expliciete overdrachten van bevoegdheden, zodat het gehele archiefblok de indruk kan wekken een samenraapsel te zijn van her en der verzamelde stukken. Na grondige bestudering van het gehele archiefblok blijven de volgende personen over als mogelijke individuele archiefvormers: Philippe Roberts-Jones, Francine Legrand, Henri Pauwels, Eliane De Wilde en Pierre Baudson. Zoals reeds eerder werd aangehaald is er in een zeer grote groep van archiefbestanddelen echter geen duidelijke individuele archiefvormer aan te wijzen. In samenspraak met Michèle Van Kalck en Ingrid Goddeeris hebben we er dan ook voor geopteerd de archiefvorming van dit archiefblok toe te schrijven aan de instelling KMSKB.

            Bij deze keuze vallen vraagtekens te plaatsen. Wordt hierdoor bijvoorbeeld niet de realiteit onrecht aangedaan? Bij heel wat dossiers en series is het meteen duidelijk dat één individu aan het werk is geweest. Uit bovenstaand voorbeeld aangaande de coördinatie van de werfwerkzaamheden blijkt echter een veel complexer beeld van de archiefvorming binnen de KMSKB als een haast onontwarbaar kluwen. Het merendeel van de archiefbestanddelen binnen het hier bestudeerde archiefblok vertonen een dergelijke complexe structuur, zodat een opsplitsing per individuele archiefvormer onhaalbaar wordt. Het opsplitsen zou daarnaast in vele gevallen de realiteit verdoezelen of zelfs vertekenen. Beide mogelijkheden bleken dus minpunten in te houden en de uiteindelijke keuze is dan ook gevallen op die mogelijkheid die de hoogste mate van bruikbaarheid kan garanderen.

            Hoewel in de inventaris zelf geen spoor meer overblijft van de individuele archiefvorming binnen de KMSKB, kan steeds op verzoek een lijst bezorgd worden met deze vormers. Een ordening gebaseerd op de individuen zou immers heel wat dubbels hebben laten voortbestaan binnen het archiefblok, aangezien de verschillende personeelsleden vaak een eigen dossier aanlegden voor één bepaalde zaak. Dit belangrijke nadeel heeft de keuze voor de ordening rond de KMSKB als vormer mee bepaald.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[5] Zie http://www.ccaha.org/arch_records/Introduction.htm, Introduction to the Architectural Records Conference Report.

[6] Zie P. JASPERS, Inventaris van een deel van het archiefbestand “Henri Lacoste” bewaard in de “Archives d’Architecture Moderne” te Elsene: de stukken betreffende de St.-Albertuskerk van Zwartberg en de St.-Theodarduskerk van Beringen-Mijn, 1999.

[7] Zie Jaspers, p. 13-16.

[8] Zie Lexicon van Nederlandse Archieftermen, 1991, vanaf p. 59.

[9] Idem, p. 61.

[10] Idem, p. 62.

[11] Idem, p. 62.

[12] Idem, p. 61.

[13] Idem, p. 62.

[14] Zie Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 12e editie, Utrecht, Antwerpen.

[15] M. DE GROOT, Het archief van de tekenkamer. Een onderzoek naar de selectiecriteria voor werktekeningen en plattegronden 1870-1990, Groningen, 1997.

[16] Idem, p. 14.

[17] Zie J.A. Dwyer, 'Managing Cartographic and Architectural Archives' in J.G. Bradsher, Managing Archives and Archival Institutions, p. 92-103; 1988.

[18] Zie R.E. Ehrenberg, Archives and Manuscripts: Maps and Architectural Drawings, Chicago, 1982.

[19] Zie Ehrenberg, 1982, p. 19.

[20] Zie J. – P. Babelon, 1988, P. 191.

[21] Zie O. W. Holmes, Archival Arrangement – Five different operations at five different levels, 1964 en D. B. Gracy, Archives and Manuscripts: Arrangement and Description, 1977.

[22] Zie A Guide to the Archival Care of Architectural Records, p. xi.

[23] Idem, p. x.

[24] Zie Coppens, 1990, p. 34.

[25] Idem, p. 43.

[26] Idem, p. 44.

[27] Zie H. Coppens, 1990, p. 16.

[28] Hierbij wil de heer Baudson bedanken voor de tijd en de aandacht die hij aan mijn vragen besteedde.

[29] Zie inv. nrs. 691 – 792.