Het Kempisch Legioen. De dubbele strijd van een verzetsbeweging 1942 - 1944 en 1944 - 1961. (Ward Baeten)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II: De strijd om erkenning 23/09/1944 – 3/03/1961

 

A. Inleiding

 

In dit deel ga ik in op de lange strijd die het Kempisch Legioen voerde om als onafhankelijke verzetsbeweging erkend te worden. De structuur van dit deel volgt niet helemaal wat voorgesteld werd in de inleiding. Eerst wordt kort even het belangrijkste stuk uit de wetgeving, in verband met de erkenningsprocedures van het verzet, en de belangrijkste spelers in dit proces besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de periode na september 1944. Dit komt pas nu aan bod, en niet in het eerste deel, omdat de oorlog voor de kempen in principe voorbij is en de kiemen van de moeilijke erkenningsstrijd deels in deze periode terug te vinden zijn. Hierna volgt een korte samenvatting van verschillende publicaties van Lagrou om het algemene kader te schetsen. Waarna de effectieve strijd om erkenning van het KL wordt besproken. De bespreking van die laatste periode is nagenoeg volledig opgebouwd aan de hand van de briefwisseling tussen de verschillende instanties en tussen Dupret en Marcel Louette. Gelukkig kon ik ook beschikken over het archief van de dienst van de weerstand. Dit bevat de archieven van de erkenningscommissie en de herzieningscommissies. Zodanig kon ik tot een beeld komen waarin alle partijen vertegenwoordigd zijn. Deze periode heb ik enigszins proberen indelen volgens de evolutie van de aanvraag tot erkenning. Tot slot worden de bronnen samengevat en bespraken en wordt een conclusie geformuleerd.

 

 

B. De wetgeving

 

De juridische kant van de erkenning van de weerstand is een erg complexe zaak. Hierover is nog geen onderzoek verricht, bijgevolg kon ik me in beperkte mate baseren op de verhandeling[207] van Lagrou. Daarnaast kwam in november 2003 het archief van de dienst van de weerstand boven water. Dit bevat, naast de dozen van het Kempisch Legioen, een vijftal archiefdozen die allemaal bronnen bevatten over de wetgeving van deze materie. Aangezien dit fonds nog maar net boven water is gekomen is er geen inventaris van beschikbaar. Tussen het kluwen van briefwisseling tussen de verschillende kabinetten en overheidsdiensten zitten hier en daar afschriften van het Belgisch Staatsblad. Ik had echter niet de tijd om dit archief gedetailleerd door te nemen, bovendien zou dit me te ver leiden van mijn eigenlijke doel, namelijk de geschiedenis van het KL. Wat ik er wel uit kon halen is de besluitwet van dertien oktober ’44, die o.a. de eerste officiële erkenning van acht weerstandsgroeperingen bevat, en de besluitwet van negentien september ’45 dat het statuut van de gewapende weerstander bevat. Naast deze wetgeving leerde dit archief me nog iets, namelijk dat er bij een aanvraag tot erkenning heel wat papierwerk te pas kwam en dat er tussen de verschillende instanties geschillen bestonden in verband met bevoegdheden.

 

 

C. De spelers

 

De hoofdrolspeler is Georges Dupret. Wat nu volgt zal na verloop van tijd meer een persoonlijke geschiedenis van deze man dan wel de geschiedenis van het Kempisch Legioen lijken. Hij doet er, als commandant van het KL, namelijk alles aan om zijn beweging de erkenning te geven die ze volgens hem verdiende. Er komen af en toe nog wel andere KL’ers aan bod maar dat zal enkel in de marge zijn, of omdat ze iets aan hun commandant vragen. De afloop van de strijd van Dupret was uiteindelijk gunstig, maar ze eindigde wel zeventien jaar na de afloop van zijn vorige strijd.

 

In dit gevecht krijgt Dupret een trouwe bondgenoot in de persoon van Marcel Louette de stichter van de Witte Brigade / Fidelio. De Witte Brigade of de witten was onder de bezetting een algemene benaming voor het verzet geweest. In september ’44 werd wel duidelijk dat het hier om één enkele groepering ging die vooral sterk was in Antwerpen. Vanaf begin ’41 had het ook afdelingen in Lier, Gent, Aalst, Brussel, het Waasland en de kuststreek. In de herfst van 1943 kreeg het ook enkele kernen bij in Wallonië. Na de bevrijding was de Witte Brigade de enige verzetsbeweging die haar zetel in Vlaanderen had. De beweging was ontstaan uit de liberale jeugdbeweging en via de Antwerpse onderwijzer Louette traden er ook heel wat onderwijsmensen en personeelsleden van de stadsdiensten toe. De groepering bleef niet beperkt tot enkel liberaal geïnspireerde mensen. Al snel waren er verschillende ideologische strekkingen in vertegenwoordigd. Ze hielden zich voornamelijk bezig met het vergaren van inlichtingen en plegen van kleine sabotages. Ook boden ze hulp aan mensen die onderdoken en gevluchte Joden. Vanaf eind ’43 had de organisatie te lijden onder erg veel arrestaties. In mei 1944 werd Louette zelf aangehouden. De Witte Brigade zou uiteindelijk ongeveer 400 mensen, op een totaal van 3750 erkende leden, niet meer uit de Duitse kampen zien terugkomen. Bij de bevrijding werd de benaming lichtjes gewijzigd in Witte Brigade Fidelio. Vanaf zijn terugkeer uit Duitsland bleef Marcel Louette tot zijn dood in 1978 de symbolische leider van het verzet[208].

 

Het Geheim leger. De geschiedenis van deze beweging onder de oorlog werd eerder kort behandeld. Na de oorlog zal ze zich ontpoppen tot een aparte groep binnen de verschillende verzetsorganisaties. Ze wordt een hardnekkige tegenspeler voor het KL. Vele leden verkiezen om zich eerder bij het GL dan bij het KL aan te sluiten. Zoals bijvoorbeeld vele Geelse leden, met hun commandant J. Van Thienen op kop. Dupret zal proberen deze trend tegen te gaan, en degene die voor het GL kozen hun erkenning trachten ongeldig te laten verklaren.

 

Tot slot is er de overheid. Er waren verschillende instanties die zich inlieten met de erkenningsprocedures voor de verzetsbewegingen. Er waren twee ministeries in betrokken, dit van defensie en binnenlandse zaken, af en toe neemt ook het kabinet van de premier deel aan de verscheidene polemieken. Dupret zal niet aarzelen om deze vaak rechtstreeks aan te schrijven, op een gegeven moment wordt zelfs een brief naar de prins-regent gezonden met een vraag om aandacht voor zijn probleem.

De twee belangrijkste instanties zijn de NRW en het bureau van de weerstand[209]. De nationale raad van de weerstand was oorspronkelijk een onderdeel van het kabinet van de eerste minister. In januari ’46 wordt deze raad overgeplaatst van dit kabinet naar dat van de minister van binnenlandse zaken. De raad bestond uit telkens één afgevaardigde van de tien reeds erkende verzetsbewegingen. Het was zo voorzien dat eventueel in de toekomst erkende organisaties dan ook een afgevaardigde zouden krijgen, er werd ook gedacht aan een afvaardiging van buiten het gewapend verzet, het is echter steeds bij deze tien gebleven. De voorzitter en secretaris werden binnen deze tien vastgelegd. De taak van deze raad was het geven van een advies over aanvragen tot erkenningen. De andere instantie, het bureau van de weerstand, was verbonden aan het ministerie van defensie. Ze werd steeds voorgezeten door militair. Haar taak was als eerste de dossiers in verband met de aanvragen om erkenning in ontvangst nemen en deze te bestuderen, waarna ze overgemaakt worden aan de NRW[210].

Vanaf 1952 kon de regering beschikken over herzieningscommissies. Deze konden beslissingen waarover betwisting bestond herzien. In het dossier van het KL komt enkel de elfde herzieningscommissie onder leiding van rechter de Preter aan bod. Daarnaast wordt er ook gesproken van een consultatieve commissie onder leiding van rechter Hanssens. De precieze invulling en taak hiervan is eveneens niet duidelijk.

 

 

D. De laatste loodjes

 

Op 23 september wordt Turnhout bevrijd. Dit betekent niet dat het Kempisch Legioen ophoudt met bestaan. Vele leden trekken mee met de geallieerden en nemen deel aan de bevrijdingsgevechten in het noorden van het land en zelfs in Nederland. Daarnaast wordt het verzet ingezet voor de eerste ordehandhaving en in het vormen van een nieuw Belgisch leger. Hierbij moet er wel onderling samengewerkt worden en dit brengt heel wat problemen met zich mee.

 

1) De algemene verrichtingen

 

Eind september en oktober ’44 wordt in hoofdzaak in beslag genomen met het voeren van patrouilles, het verzamelen van wapens en de ordehandhaving. Het grootste deel van de bronnen handelt hier dan ook over. In een verslag van luitenant Appels kunnen we bijvoorbeeld lezen dat iedere dag door het vijfde peloton de bewaking van brug 4, 5 en 6, het gemeentehuis van Vosselaar en de telefooncentrale van Beerse verzorgd wordt. Hierbij zijn iedere dag een zeventigtal mensen betrokken[211]. Een goed beeld wordt geschetst door het verslag van een hele week dat werd overgemaakt aan KKH 43. Turnhout 30 september 1944 “Aan KKH 43:

De laatste dag van september neemt het GL het commando over van het KL, het GL sectie Turnhout, het NKB en de MNB. In de melding hiervan zijn ook nog een aantal orders opgenomen. Zo moet het KL bewakingsposten van telkens twee man uitzetten om plunderingen te voorkomen, het GL en KL Turnhout huizen van verdachte personen bewaken, de NKB en de MNB zorgen voor patrouilles van tien man langs een aantal wegen en daarnaast moeten die laatste twee ook instaan voor de arrestaties.

Begin oktober zijn er nog steeds talrijke manschappen van het KL actief. Zo vraagt luitenant Pensis om een verhoging van de rantsoenen voor zijn mensen zodat ze hun taak kunnen blijven uitoefenen[213]. Deze blijkt ook nodig te zijn want op 4 oktober beweert iemand Vosselaar beschoten te zijn geweest door een Duitser. Nog die dag wordt, in opdracht van de Engelsen een patrouille van veertig man naar het front in Sint Job in ’t Goor gestuurd en een wachtpost van zes man opgesteld bij de brug van Ravels. Die laatste moet de paspoorten van de voorbijgangers controleren[214]. Tijdens een ontmijningsactie aan brug III, waarbij het KL betrokken was raakt, nog steeds die vierde oktober, een Engelse soldaat gewond. Adjunct Van Loco schrijft later in zijn verslag dat dit te wijten was aan de eigen onvoorzichtigheid van die man.[215] Vier dagen later verzoekt commandant Melchior aan de staf van het KL om 250 uniformen. Want 300 man van het KL staan ter beschikking van de Engelsen en nemen deel als eenheid aan de gevechten in Sint-Lenaarts en Merksplas en 250 van hen hebben geen uniform[216]. Die dag laat Teuns aan KKH 43 weten dat de scholen opnieuw opengaan. De tiende meldt luitenant Pensis dat hij zich nog steeds in de stellingen bevindt met achtenveertig van zijn mannen[217]. De omstandigheden zijn er wel slecht. Er is geen dokter aanwezig en verschillende mannen hebben een verkoudheid, het eten en de medicijnen zijn slecht en daarom verzoekt hij om dekens en kleding[218]. De elfde verzoekt het Britse leger om twintig man, het is niet duidelijk voor welke opdracht[219]. Zes dagen later meldt Dupret, in een antwoord op een verzoek om lijsten van de bewapening, dat hij deze niet kan sturen omdat het merendeel van de manschappen betrokken is in gevechten in Sint-Lenaarts en Vlimmeren samen met het Engelse leger. De eenentwintigste laat hij aan het provinciale commando van het GL weten dat er 353 officieren en soldaten gemobiliseerd zijn. Deze zijn betrokken bij militaire opdrachten in Poppel, Ravels, Weelde, Sint-Lenaarts en Rijkevorsel waar ze wachten leveren en samen met de Engelsen de lijnen bezetten[220]. In november worden nog steeds militaire diensten uitgevoerd. Zo vraagt Dupret op 2 november aan de BNB om de wacht aan het kasteel over te nemen omdat zijn mannen voor de Engelsen bewakingsopdrachten moeten doen in Brasschaat[221]. Er worden trouwens nog steeds nieuwe toenaderings - en paswoorden afgekondigd.

 

2) Arrestaties en ongeregeldheden

 

De arrestaties en de zoektocht naar “zwarten” brengt heel wat commotie met zich mee. Zo beschuldigt het NKB een lid[222] van het KL van pro Duitse sympathieën en verzoekt iemand een KL’er om hulp omdat er een kennis van hem opgepakt is[223]. Geregeld komen er ook verzoeken binnen van de politie om een aantal, of een welbepaalde persoon opnieuw in vrijheid te stellen[224]. Daarnaast worden af en toe ook een aantal ongeregeldheden gemeld. Zo laat mijnheer Van Tillo weten door een KL’er in uniform en één in burger te zijn bedreigd geweest[225]. De laatste dag van september komen er twee andere klachten binnen. De provinciale staf schrijft aan het KL, het GL, de partizanen en de MNB dat er op het huis van een herbergier verschillende hakenkruisen gekalkt zijn. Een aantal mensen werd bij deze daad herkend. Het commando vraagt om zulke zaken absoluut te vermijden. Even verder in het archief zit een soort strooibrief, zonder datum, waarop te lezen staat dat het verzet zich distantieert van dergelijke acties. Onderaan zijn de stempels van het KL, het GL en de NKB te zien[226]. Dupret gaat dit nog eens met erg brede bewoording beklemtonen in een artikel. Want de week voor hij het artikel schreef, had een anonieme schrijver in “het Annonceblad” het KL beschuldigd van het bekladden van huizen met hakenkruizen[227]. Daarnaast wordt er ook gemeld dat leden van het KL geschoten hebben op loslopend wild en verkocht hout hebben weggevoerd[228]. Een aantal dagen reageert de staf van het GL hierop door te bevelen dat er enkel wapens mogen overhandigd worden aan mensen die een dienst moeten uitoefenen[229]. Op 24 oktober ’44 wordt nog gemeld dat er bepaalde personen van het feit dat ze lid zijn van het KL en over wapens beschikken gebruik maken om te stropen[230]. Op een ongedateerde lijst worden al de mensen overlopen die niet bevolen aanhoudingen hebben verricht in Vosselaar. Tussen de vijftien namen staan er zes leden van het Kempisch Legioen vermeld[231].

 

3) Organisatie en administratie

 

De centrale post is het kasteel van Turnhout. Daar zijn overigens ook enkele officieren ingekwartierd vanaf de zevenentwintigste september[232]. Op 30 september worden twee districtshoofden benoemd door de het coördinatie comité van de weerstandsgroepen der provincie Antwerpen. Voor Turnhout wordt dit Dupret en voor Geel commandant Van Laer[233].

Na de overname van de leiding door het GL volgen regelmatig orders vanuit de provinciale staf, dit over uiteenlopende zaken[234]. Interessant is hierbij de hoofding van deze orders. Deze verschilt telkens weer. De ene keer staat er KL/GL de andere keer worden de organisaties apart vermeld: aan commandant van het KL aan de commandant van het GL. Dit terwijl de andere twee bewegingen, NKB en MNB, steeds op dezelfde manier apart vermeld worden. De 29ste september schrijft commandant Vercruysse[235] aan de het KL en de commandant van het GL Herentals dat het KL Herentals samengaat met het GL, dit echter alleen op tactisch gebied en niet op administratief vlak. Diezelfde dag laat Dupret aan KKH 46 weten dat het KL samensmelt met het GL[236]. Vele zaken zoals soldij, uniformen en schoeisel worden van dan af in samenspraak met het GL of via de provinciale staf van het GL geregeld.

Vanaf 28 september worden de eerste ontslagen ingediend. Mensen die ermee stoppen of wegens een taak in het bestuur of de dienstverlening niet langer tijd hebben om deel uit te maken van het KL. Zo meldt Jules Appels die dag dat Jozef Boudewijns na zestien dagen dienst ontslag neemt om terug het oude leven te hervatten. Later vraagt de man zelf ontslag aan omdat hij nu werkt als dienstleider van de bevoorrading[237]. Eind september, begin oktober ’44 zullen zo een tiental personen ontslag nemen. Ondertussen zit ook de administratie niet stil. Op 26 september verzoekt KAO 22 (Van Daelen dus) aan de officieren en sectieoversten van het KL om naamlijsten over te maken zodanig dat hij de legitimatiebewijzen kan opstellen[238]. Een week later vraagt Dupret iets gelijkaardigs, namelijk om lijsten op te stellen zodanig dat ze een vertrekpunt hebben voor de erkenning[239].

Op twee oktober laat de administratieve officier Jacobs weten dat het KL in Turnhout over 228 en in Vosselaar over 165 manschappen beschikt, als antwoord op een vraag van de staf van het GL. De dag ervoor is er voor de eerste maal een botsing geweest tussen Dupret en Van Laer. Dit over het feit of er nu op de officiële documenten KL/AS of AS/KL moet staan. Dupret zegt dat Van Laer de afspraken niet nakomt en dat er geen enkele onderscheid meer zou gemaakt worden op het gebied van tactische en administratieve organisatie. Hij verzoekt de provinciale staf om duidelijkheid en om een visie op deze zaak[240].

De derde oktober maakt Jacobs aan diezelfde staf drie soldijstaten over, voor Turnhout
(62 040 frank), Vosselaar (62 440 frank) en Geel (93 300 frank). Het totale bedrag ervan bedraagt 217 780 frank. De uitbetaling ervan verloopt niet probleemloos. Zo meldt eerste sergeant Janssen een dag later dat er verschillende mensen zijn die niet op de betalingslijst vermeld staan, hij weet niet wat hij met hen moet aanvangen
[241].

Nog die dag wordt begonnen met de demobilisatie. De staf van het GL laat weten dat alle eenheden van het KL Hoogstraten gemobiliseerd worden, in het KL Herentals worden tien mensen gedemobiliseerd, het KL van Mol volledig op twintig personen voor Mol en twintig voor Geel na. Het KL Turnhout, het GL Turnhout en het KL Vosselaar en Vlimmeren blijven gemobiliseerd. De vijfde meldt de staf dat voor Turnhout iedereen dient gedemobiliseerd te worden behalve voor het KL de commandant, drie adjuncten, een motorrijder, drie chauffeurs en twee volledige pelotons en voor het GL een volledig peloton en een chauffeur[242]. Op 9 oktober ’44 laat commandant De Peuter weten dat men twee dagen ervoor is begonnen met de demobilisatie van het KL in Herentals, vijfentachtig mensen blijven actief en vierentwintig helpen om de politie te versterken want die zijn nog bezig met arrestaties. Er zijn wel problemen want terwijl zij aan het demobiliseren zijn, zijn de partizanen bezig met het rekruteren van manschappen[243]. Dit zijn niet de enige problemen met verzetsorganisaties. Zo wordt in een verslag over de NKB van Poppel aangehaald dat in augustus – september ’44 de NKB daar begonnen is met aan leden van het KL te vragen om in hun beweging te gaan aangezien het KL onder de bezetting geen activiteit had[244]. Met het onafhankelijkheidsfront steken er ook moeilijkheden de kop op. De dertiende oktober laat Dupret aan de commandant van het OF weten dat “Alleen nog strijdende eenheden die door de hogere overheid zijn opgeroepen nog gematigd zijn in werking te blijven”[245], in een tweede brief, diezelfde dag, drukt Dupret zijn ongenoegen uit over het feit dat een aantal leden van het OF zonder begeleiding arrestaties hebben verricht en er ongeregeldheden zouden zijn in verband met het lokaal dat ze bezetten[246].

Op 10 oktober ’44 stuurt generaal Pire[247] een algemene omzendbrief dat het GL vanaf die dag ontbonden is, dit heeft geen verder gevolg voor het KL. 25 oktober wordt aan Dupret door de provinciale staf van het GL meegedeeld dat hij slechts 150 man meer onder zich mag hebben. Wat voor hem een probleem is, want 125 van zijn mannen zitten aan het front, zodoende zou hij er elders maar vijfentwintig kunnen overhouden[248]. Toch voert Dupret zijn orders uit en de laatste dag van de maand laat hij aan kolonel van Nijen weten dat de demobilisatie compleet is op 150 mensen na[249]. Uitrusting vormt een probleem, de derde november stuurt hij een lijst op naar de staf van het GL. Hierin vraagt hij onder meer om overjassen, broeken, schoenen en dekens. De toestand tussen het KL en het GL blijft enigszins gespannen. Ergens in oktober schrijft Dupret aan de staf van het GL dat het controles uitvoert waarvoor het eigenlijk niet bevoegd is[250]. De vierde november laat Dupret aan de staf van het GL weten dat KL’ers in Herentals, Mol, Geel en andere gemeentes onder het GL werkten en zodoende dachten bij die beweging aangesloten te zijn. Maar onder de bezetting waren zij wel degelijk lid van het KL. Hierbij vestigt hij nog eens nadrukkelijk de aandacht op de onafhankelijkheid van het KL en voegt hij een lijst van mensen toe die voor de bevrijding geregistreerd stonden als leden van het Kempisch Legioen[251].

Op zeven oktober laat de overheid weten dat het Belgisch leger opnieuw opgericht wordt. Vreemd is wel dat deze brief gericht is aan het GL, de NKB, de MNB en het OF, er staat wel op bijgetijpt dat commandant Dupret, bevelhebber van het KL, voor de verspreiding zal zorgen. Diezelfde dag schrijft Dupret aan kolonel Van Nuyen dat de beroepsmilitairen de situatie niet begrijpen, moeten ze nu aangesloten bij het KL of zich aanmelden voor het leger in Antwerpen. De zestiende vraagt Dupret om meer informatie in verband met de aanwervingen van het leger, want er is grote vraag naar, twee dagen erna doet hij dit opnieuw en richt hij zijn vraag aan generaal Gérard[252].

 

Op vier november laat Dupret aan Kolonel van Nijen weten dat nog een aantal mensen de strijd willen verder zetten, hiervan heeft hij een overzicht: een commandant, drie luitenanten /pelotonoversten, zes eerste sergeanten /sectieoversten, twaalf sergeanten /groepoversten, zevenentwintig korporaals/ploegoversten, 117 soldaten en peloton buiten gelid tweeëntwintig man. Twee dagen erna verzoekt Dupret om een blok in de kazerne “majoor Blairon” te mogen gebruiken om 220 vrijwilligers voor het Belgisch leger in onder te brengen[253]. Uit daarop volgende brieven blijkt dat Dupret commandant geworden is van de derde compagnie – bataljon in Brasschaat. In die hoedanigheid schrijft hij de dertiende naar e verschillende afdelingen van het KL om zo snel mogelijk hun erkenning in orde te brengen[254]. Een dag later laat hij die mensen ook weten dat zijn CP tijdelijk overgeplaatst is naar Brasschaat.

 

 

E. De strijd om erkenning barst los

 

In november 1944 is de oorlog in Europa niet helemaal achter de rug maar in die maand is de rol van het KL als verzetsorganisatie ongeveer uitgespeeld. Vele leden kiezen om ontslag te nemen, ander laten zich afzonderlijk inlijven in het (Engelse) leger, nog andere kiezen ervoor om zich voor te bereiden op een rol in het nieuwe Belgische leger. Hier moet voor een beter begrip eerst nog eens een overzicht gegeven worden van de ruimere context. Waarom ik dit niet meteen in het begin van deel II deed? Om de reden dat de septemberdagen in België een erg chaotische periode waren. Hierover bestaat wel literatuur[255], deze is zeer specifiek is en doet weinig ter zake voor hetgeen in dit deel besproken wordt, namelijk de strijd om erkenning. Ik plaatste het overzicht van de gebeurtenissen in september – oktober ’44 hier vlak voor omdat het enkele zaken bevat die essentieel zullen blijken voor de lange strijd om erkenning die het KL zal voeren. Vooral dan de gebeurtenissen aangaande de disputen met het GL, dat moeite had met het erkennen van het KL als een onafhankelijke beweging. Hierop zal zodadelijk verder worden ingegaan. Eerst volgt nu een overzicht van de algemene toestand aan de hand van de uitstekende thesis van Pieter Lagrou, die de politieke strijd van de verzetsbewegingen bespreekt[256].

 

1) Het algemene kader [257]

 

1.1 Het herstel van de regeringsmacht

 

Van bij de aanvang van de oorlog in 1940 was het één en ander misgelopen in de politiek. De regering was samen met het parlement gevlucht om vanuit Frankrijk samen met de geallieerden de strijd verder te zetten. De koning had besloten in het land te blijven en zich aan de Duitsers over te geven. Voor de regering werd de vorst zo een verrader, voor een groot deel van de bevolking eerder een held omdat hij het land voor verder kwaad had behoed. Frankrijk kon de machtige Duitse oorlogsmachine niet weerstaan en de regering moest opnieuw vluchten. Uiteindelijk kwam ze in Engeland terecht en, mede door het bezit van een grondstofrijke kolonie, werd ze door de Britse overheid erkend als regering in ballingschap. Al in 1940 waren er al zendingen naar het bezette gebied. Onder andere om contact te herstellen met de koning, deze pogingen mislukten. Daarnaast werd geprobeerd om een inlichtingennet op te zetten. Minister Gutt stuurde mensen in september ’40 naar Lissabon en onbezet Frankrijk om in België te raken. Twee maanden later werd binnen het ministerie van defensie een nieuwe afdeling opgericht: de staatsveiligheid. Deze zal samen met de Britse geheime diensten proberen om zoveel mogelijk informatie uit de bezette gebieden te krijgen. Zoals eerder al vermeld waren er ook contacten met verzetsbewegingen vooral dan met de organisatie die uiteindelijk de naam Geheim Leger zal meekrijgen. De regering doet er alles aan om de bevrijding zo goed mogelijk voor te bereiden. In Engeland worden een vijftigtal verbindingsofficieren opgeleid om bij de bevrijding als eerste de lokale toestand te leren kennen en de regering in staat te stellen om in een zo kort mogelijke tijdsspanne de rust te herstellen.

Er is één groot probleem. In 1944 is het vijf jaar geleden dat er nog eens verkiezingen zijn geweest. In die tijd was er heel wat gebeurd. Bovendien waren de ministers door hun lange afwezigheid ook de voeling met het publiek verloren. Daartegenover stond wel dat het verzet hopeloos verdeeld was. Je kwam handen te kort om al de verschillende groepen te tellen. Je had communisten, die waren de meest duidelijke groep, maar dan had je ook nog liberaal geïnspireerde groepen, zoals de WB, maar ook socialistische, groepen die voor een sterke monarchie waren, groepen die louter streefden voor het herstel van de toestand van voor de oorlog, groepen die onvoorwaardelijk trouw waren aan de vorst, groepen die een radicale ommekeer wilden,… Bij de bevrijding waren het enkel de communisten die min of meer over een politiek plan beschikten. Hun rangen waren wel erg uitgedund door de harde aanpak van het linkse verzet door de Duitsers. Andere bewegingen beschikten nauwelijks over een politiek programma. Eén ding hadden ze wel allemaal gemeen: ze wilden in plaats in het nieuwe bestel. Dit laatste was iets wat hen bij de regering in Londen erg gevreesd maakte.

In september ’44 kwam dan de langverwachte bevrijding. Deze was niet echt de bevrijding zoals de verzetsmensen deze misschien gedroomd hadden. Velen van hen waren jaren bezig geweest met het zorgvuldig uitbouwen van een netwerk en het voorbereiden van de ultieme dag om dan in actie te kunnen komen tegen de gehate bezetter. Zover kwam het voor de meeste niet. Want de geallieerden raasden aan een enorm hoge snelheid door het land. In minder dan zes dagen waren de geallieerden van Doornik tot in Tongeren doorgedrongen, twee dagen na de hoofdstad was de Antwerpse haven al bevrijd. Van een openlijke gevecht met de vijand was voor het gros van de weerstanders niets in huis gekomen. Dit betekende niet dat zij zomaar hun strijd zouden staken. De Duitsers gaven zich maar op 8 mei 1945 definitief over. Er was dus in september ’44 nog heel wat te doen, en vele weerstanders wilden hier wat graag hun steentje in bijdragen. De geallieerden wilden dit overigens ook en vroegen aan de Belgische regering om troepen van het verzet buiten de landsgrenzen in te zetten[258]. In die maand was er wel nog werk te doen in eigen land. Want de bevolking schreeuwde om wraak en de collaborateurs waren hier het doelwit (of slachtoffer) van. In die wraak op zich speelde het verzet geen grote rol. Wel in de arrestaties en het bewaken van de detentiekampen. Het optreden van verzetsmensen was niet altijd positief, maar in vele gevallen heeft het verdere chaos voorkomen.

Op 8 september ’44 is de Belgische regering na vier jaar ballingschap terug in het land. Vijf dagen later werden acht weerstandsbewegingen officieel erkend[259], deze mogen wapens dragen en ontvangen een soldij van veertig frank per dag. De eenentwintigste wordt prins Karel regent. Zes dagen later komt een regering van Nationale Unie tot stand, onder leiding van, de man die in Londen eveneens de rol van premier vervulde, Pierlot[260]. De nieuwe regering is uitgebreid met drie verzetsministers, slechts één van hen heeft ook een effectieve portefeuille. Dit was het gevolg van een weldoordachte tactiek die Pierlot was beginnen voeren nadat hij de achttiende september het rapport van Ganshof van der Meersch, de chef van de staatsveiligheid, had ontvangen. Dat stelde dat het verzet de grootste bedreiging vormde voor de veiligheid van het land. Dit deed de premier overgaan tot het voeren van een dubbele tactiek. Langs de ene kant trachtte hij het verzet voor zich te winnen (o.a. door mensen uit hun rangen tot minister te benoemen), terwijl hij langs de andere kant er zich tegen begon te wapenen. Zo verzocht hij de geallieerden om wapens voor de nieuwe rijkswacht[261] en hij vroeg ze ook om een omvangrijk troepencontingent in het land te houden. Daarbij kwam dat de regering niet wou dat verzetstroepen in het buitenland zouden ingezet worden. Want dit zou ervoor zorgen dat de weerstand populairder en meer één gemaakt uit de oorlog zou komen. De geallieerden kwamen aan deze vragen tegemoet want ze aanzagen België, samen met Italië en Griekenland als één van de meest onstabiele democratieën in Europe en vreesden dat de toestand er kon escaleren.

Dit alles bezorgde Pierlot een dubbel probleem, enerzijds zat hij met een verzet zonder functie (dat hij zo snel mogelijk wou ontbinden), anderzijds moest er dringend een nieuw Belgisch leger opgestart worden. Voor de oprichting van dat leger kon de overheid terugvallen op drie rekruteringsgroepen. De troepen van generaal Piron die hadden meegevochten in Normandië. De vooroorlogse kaders (maar die werden erg bekritiseerd, vooral vanuit de linkse verzetsgroepen) en de verzetsgroeperingen zelf. Bij die laatste waren er al zo’n 80 000 actief in het statuut dat gecreëerd was bij de erkenning van de acht verzetsgroepen. De regering wou zo veel mogelijk uit die laatste groep rekruteren. Eerst wou de regering vooral het verzet ontwapen, maar ze was bang om de stap zelf te zetten, want ze vreesde de gevolgen van een dergelijk order. Daarom werden de geallieerden ingeschakeld en op 2 oktober vaardigde generaal Eisenhower een dagorder uit in België waarin vermeld stond dat de taak van het verzet volbracht was en ze hun wapens mochten inleveren. Generaal Gérard, zelf een notoir weerstander, werd de nieuwe opperbevelhebber van de Belgische krijgsmacht. Maar de modaliteiten voor de inlijving waren nog niet bekend, deze kwamen er pas eind oktober, bijgevolg weigerden vele weerstanders te ontwapenen. Als die voorwaarden dan uiteindelijk bekend worden, blijkt dat enkel individuele inlijvingen toegestaan werden. Een verzetsgroepering kon dus niet, samen met zijn eigen bevelhebbers, opgaan in het nieuwe leger. Dit zorgde voor een grote verbittering binnen de rangen van het verzet. Gérard was op de hoogte van deze misnoegdheid en gaat bijgevolg er traag en behoedzaam te werk. Erskine, de geallieerde bevelhebber voor België, wou echter de troepen die in België gelegerd waren elders inzetbaar maken en eiste meer spoed. Om de regering hierin wat te stimuleren belooft hij een gewapende tussenkomst indien het verzet zou weigeren om te ontwapenen[262]. Dit sterkt de regering en deze vordert de inlevering van de wapens tegen 1000 frank, enkele honderden franken voor een battle dress[263] en zware straffen voor iedereen die deze zaken niet naleeft[264]. Dit doet de bom barsten bij het verzet en de verzetsministers, deze nemen ontslag. Erskine komt tussen en zorgt voor een compromis: de weerstanders moeten hun wapens niet bij de rijkswacht maar rechtstreeks bij de geallieerden inleveren.

 

1.2 Het statuut van de gewapende weerstand

 

Pierlot was eigenlijk na de oorlog liever geen premier meer geweest, want hij wist dat de eerste naoorlogse eerste minister een erg zware taak zou hebben. Zowel de Britten als de Belgische bevolking hadden erg veel kritiek op het bestuur. Dit was volgens hen niet daadkrachtig genoeg en kon de problemen niet snel genoeg oplossen er was onvoldoende samenhang en de bevoorradingsproblemen bleven aanslepen. Gevolg van dit alles: op 7 februari 1945 valt de regering Pierlot. Vijf dagen later wordt de regering Van Acker I boven de doopvont gehouden[265]. Hierin zat maar één “Londenaar” meer, namelijk P.H. Spaak. Boven het hoofd van deze nieuwe ministers ging een enorm zwaard van damocles: de koningskwestie. Leopold III was samen met zijn gezin door de Duitsers naar Duitsland gebracht in juni ’44[266]. Een dag voor de Duitse capitulatie, zeven mei ’45, werd hij door Amerikaanse troepen in het Oostenrijkse Strobl bevrijd. Dit opende de vraag over de terugkomst en de toekomst van de fel bekritiseerde vorst. De CVP ging unaniem achter de vorst staan en sloot zich zo uit van verdere regeringsdeelname. Zeventien februari ’46 worden de eerste naoorlogs verkiezingen georganiseerd, deze staan volledig in het teken van de koningskwestie. Voor vele weerstanders is Leopold de verpersoonlijking van de collaboratie, als hij niet gestraft wordt, wie zouden ze dan wel nog kunnen straffen? Dit was niet zo bij iedere groepering. De NKB en Het GL gingen voluit voor de terugkeer van de koning, andere groepen waren niet echt op het innemen van een standpunt te betrappen, zoals de BNB en groep G. De kwestie bleef tot in 1951 aanslepen[267].

Het verzet had zich ondertussen steeds verder ingewerkt in de politiek. Twee partijen wierpen zich in het bijzonder op als verzetspartijen. Er was de UDB[268] die deel uitmaakte van de regering Van Acker I. Deze partij was een niet confessionele travaillistische partij die ontstond in oktober 1944. Ze promootte zijn kandidaten door hen samen met hun functie in het verzet naar voor te schuiven (o.a. Generaal Gérard stond op hun lijst). Het speelde vooral in op de verzetsproblematiek, in de jaren 1945 – 46 was deze nog erg actueel maar politiek weinig bruikbaar. De andere verzetspartij was de communistische KPB, deze verweet de regering Pierlot een schandelijke behandeling van het verzet en ijverde voor het aftreden ervan. Dit waren niet de enige verdedigers van de weerstand, men vond ze ook terug bij de socialisten en liberalen. Tussen augustus ’45 en maart ’47 waren er zeven verzetsministers. Vijf die afkomstig waren uit het OF en twee van de UDB[269].

In februari 1945 werd de Nationale Raad van de Weerstand opgericht [NRW]. Deze kreeg als taak, naast het verwerken van de aanvragen om erkenning van de verschillende weerstandsorganisaties, o.a. de leningen te vergoeden die sommige verzetsorganisaties hadden aangegaan en daarnaast ook privé personen. Plus het bekijken wie eerbetuigingen van de regent verdiende. Daarnaast werd ook vlijtig gewerkt aan het opstellen van een statuut van gewapende weerstander. De regeling voor het verkrijgen van de erkenning was er uiteindelijk één waarbij veel vragen gesteld konden worden. Ze was gecreëerd door de voorzitter van de NRW, dhr. Smolders, die tevens ook verantwoordelijke was binnen de raad voor het GL. De belangrijkste kritieken zijn dat de regeling die tot stand kwam het gevolg was van een eenzijdig militaire kijk op de situatie[270], daarnaast zette ze de poort open voor fraude. De geallieerde bevelhebber voor België, Erskine, zat ondertussen wel te wachten op troepen om een bezettingsmacht in Duitsland te vormen. Op 1 december 1944 had hij de regering om 91 000 man gevraagd, in februari ’45 had hij die eis al terug gebracht tot 11 000 man. Desondanks bleef de oprichting van een Belgische krijgsmacht prioritair voor de regering Van Acker I. In mei ’45 wou hij een leger van 53 700 troepen, waarin plaats zou zijn voor 25 000 voormalige verzetsstrijders. Daarnaast zou men het officierenkorps uitzuiveren door aan de officieren een vragenlijst op te sturen. Van de 80 000[271] verzetslieden die zich klaar hadden gehouden voor het verder zetten van de strijd kon dus iets meer dan een vierde doorvloeien naar het leger, dit lag de weerstand erg zwaar op de maag. Bijgevolg was er sterke verdeeldheid binnen hun rangen omtrent de goedkeuring van het door Smolders voorgestelde statuut. Het OF kwam met drie tegenargumenten opdraven. Zij konden niet leven dat de uiterste grensdatum om erkend te worden 4 juni 1944 was, ze wilden niet dat er onderscheid werd gemaakt tussen de weerstanders en wilden geen uitsluiting op basis van het strafregister. Tot slot wilden ze een naturalisatie van buitenlandse medestrijders[272]. Ondanks dit proces werd het voorstel van het statuut van de gewapende weerstand goedgekeurd en de negentiende september ’45 als wet aanvaard. Op dat moment zat men namelijk op een hoogtepunt binnen de koningskwestie en bijgevolg heerste een klimaat van pakken wat men krijgen kon. De erkenningsprocedure was bovendien zodanig geregeld dat iedere groep zelfstandig kon beslissen wie erkend werd en wie niet[273]. – Het GL ontpopte zich tot één van de grootste misbruikers van de procedure die ze zelf mee hadden opgesteld[274] - In 1950 waren bijgevolg al 141 444 mensen erkend als weerstander. Men ging in die dagen openlijk leden ronselen, zelfs al hadden die tijdens de oorlog helemaal niks gedaan[275]. Dit was geen enkel probleem want de wetgeving was zodanig dat geen enkel beroep tegen de beslissing van de commissie mogelijk was. Toen de regering pogingen ondernam om dit tegen te gaan stuitte ze op de wetgeving die ze zelf mee tot stand had laten komen. In 1948 wou ze namelijk een herzieningscommissie laten optreden, deze werd echter door de Raad van State vernietigd. Pas in 1952 kon men, na een wetswijziging, over een herzieningscommissie beschikken.

Tot slot dient nog even het aparte statuut van het GL toegelicht te worden. Op 27 oktober 1949 dient het GL via de CVP een wetsvoorstel in ter bekrachtiging van zijn aparte statuut. Dit hield o.a. in dat de beweging zou opgericht zijn door de regering, wat niet klopt. De bedoeling die het GL hiermee had, was voornamelijk een erezaak en om twijfelachtige dossiers van officieren te helpen om ze zo een voetje voor te laten hebben bij militaire promoties. Het voorstel veroorzaakte scherpe kritiek bij de andere groepen, maar werd uiteindelijk wel goedgekeurd. Deze gebeurtenis valt ook in te kaderen in een ander gegeven, namelijk de koude oorlog. Leden van het GL wilden niet langer aanzien worden als weerstander maar wel als militair. Want binnen die weerstand waren ook talrijke communisten actief geweest, en die waren nu de nieuwe vijand geworden. In 1950 begon de oorlog in Korea, de wereld draaide verder en de problematiek van het verzet verdween vrij snel van de politieke agenda.

 

2) De evolutie van het KL doorheen deze periode

 

Het is moeilijk om deze periode in te delen in kleinere segmenten. Eigenlijk gaat het om een doorlopende stroom van voornamelijk brieven, maar ook van artikels en rapporten. Om nog enig overzicht te houden heb ik de tekst onderverdeeld in een aantal paragrafen. Deze zijn gebaseerd een aantal ijkpunten in de erkenningsstrijd van het KL. Daarnaast komen er een heleboel persoonsnamen in de brieven naar voor. Deze staan allemaal voor één of andere dienst of organisatie. Voor het behoud van het overzicht zal ik telkens na deze namen vermelden van welke dienst ze zijn.

 

2.1 De eerste poging 18/11/1944 – december ‘45

 

Op 18 november 1944 schrijft Dupret aan kolonel van Nijen [provinciaal commando GL Antwerpen] dat hij orders heeft ontvangen waaruit blijkt dat kapitein Van Der Elst [GL’er] voortaan chef is van het detachement waar het KL deel van uitmaakt. Als commandant van het KL kan hij dat niet aanvaarden en daarom biedt hij zijn ontslag aan bij het GL. In afwachting dat deze zaak geregeld zal worden met generaal Bouwens draagt hij het commando over aan kapitein Daelen [KL’er]. Het verbaast hem ten zeerste kapitein Van Der Elst de bevoegdheid krijgt om hem bevelen te geven. Want het was het KL dat in het arrondissement Turnhout de grootste was en niet het GL dat er maar erg weinig leden telde[276]. Dupret zat met zijn mannen ondertussen in Zundert (Nederland)[277], na het commando overgedragen te hebben keert hij terug naar Turnhout. Enkele dagen later ontving Dupret een brief waarin generaal Pire[278] het GL verbood dat leden van zijn organisatie aan enige politieke manifestatie zou deelnemen. Interessant hierbij is de hoofding waarin wordt aangegeven naar welke locaties het bericht werd gestuurd. Turnhout staat er twee maal in, de ene keer met GL en de tweede maal met KL ervoor vermeld. Dit toont aan dat het GL het KL als één van de zijne beschouwde, maar dan wel één die op zijn eigen naam kon rekenen. Daarbij komt ook dat Dupret zijn brieven ondertekend als commandant van het KL/GL. Dezelfde dag van de brief van generaal Pire krijgt Dupret ook een brief van de staf van de commandant van de provincie[279]. Daarin wordt de benoeming van kapitein Van Der Elst toegelicht. Volgens hen was deze logisch want het gaat om iemand die zich bevond in de sector Brasschaat waar de man reeds actief was. De commandant wijst erop dat hij zich wel degelijk bewust is van de waarde van de mannen van het KL, die is even groot als de meest ervaren mensen, en hij herinnert Dupret eraan dat het hijzelf was die voorstelde om het KL aan het GL te linken. Hij [de provinciale commandant] stelt dat hem niets te verwijten valt en dat hij enkel zijn plicht als soldaat doet. Dupret neemt hier echter geen genoegen mee, de laatste dag van het jaar stuurt hij nog een brief naar de commandant van Zone II van het GL. Deze antwoordt hem op 2 januari ’45[280]. Hierin reageert hij op enkele uitlatingen die de KL bevelhebber in zijn brief heeft gedaan. Zo heeft die blijkbaar gezegd beter af te zijn bij de NKB dan bij het GL, dat trouwens enkel gesticht zou zijn geweest om postjes te kunnen verwerven. De GL commandant reageert dat zijn beweging enkel zijn vaderlandse plicht heeft gedaan, zonder daarvoor iets in ruil te eisen. Dit zegt hij omdat hij denkt dat Dupret insinueert dat het KL bij de NKB meer voordeel gekregen zou hebben. Nog in januari, de vierde, wordt de Unie van de Weerstand in Turnhout opgericht. Deze verenigt de Turnhoutse afdelingen van de verzetsgroepen OF, KL, BNB en NKB. Samen zullen ze proberen hun belangen te verdedigen. Hierbij komt dat het KL nu het blad “Front”[281] onder zijn leden zal verspreiden[282]. Niet iedereen is hier even gelukkig mee. Teuns [KL officier] weigert het blad onder zijn leden te verspreiden als verklaring hiervoor schrijft hij: “Het is mij onmogelijk en tevens verboden propaganda te voeren […] Vele leden van het KL zijn het met het weerstandsblok [= Unie van de Weerstand] niet eens, doch wenschen na den oorlog de KL te zien opgericht”. Dupret verdedigt de Unie en het blad. Het blok is namelijk het enige middel om de algemene belangen te verdedigen en het blad is er omdat ze er zelf geen hebben[283] en de leden van de ontwikkelingen op de hoogte moeten blijven[284]. Hiermee is het probleem zeker nog niet van de baan, P. Duym [KL officier Hoogstraten] zegt dat het OF misschien niet zo’n goed idee is, want het is een communistische organisatie[285]. De onenigheden tussen het KL en Het GL blijven zich ondertussen opstapelen. Het GL stuurt de eenendertigste maart naar alle leden dat het KL een onafhankelijke beweging wenst te worden. Bijgevolg kunnen leden van het GL onmogelijk ook lid zijn van het KL. Het KL is niet erkend en mensen die voor deze beweging zouden kiezen, verliezen hierdoor alle voordelen die ze bij het GL, een erkende beweging, hadden[286]. Dupret reageert meteen en stelt een handig document op waarop leden enkel hun naam en handtekening moeten invullen om zo te bekrachtigen dat ze lid blijven van het KL. In de begeleidende brief schrijft Dupret: “ […] Deze handelswijze is het GL onwaardig en U hebt het ook zoo beoordeeld. Wij begrijpen dat de enkele officieren, zonder manschappen, van het GL in onze streek hunne kaders zoeken te verstevigen, maar vinden het onrechtvaardig dit te doen ten koste van een andere groep, die sterk en eendrachtig is, en dien ze zoekt te verdeelen. Er kunnen geen twee groepeeringen KL bestaan, waarvan de ééne onafhankelijk is en de andere aangesloten zou zijn bij het GL.[…]” Verder zegt hij dat het KL één aaneengesloten blok moet blijven, maar als leden dit briefje niet ondertekenen, zullen ze de voorrechten die ze als weerstander toekomen niet verliezen. Hij eist dat hun rechten, met of zonder het GL, geëerbiedigd worden. Na een vergadering, en het inwinnen van inlichtingen, zal het KL beslissen of het al dan niet bij het GL aangesloten blijft[287].

Op 6 mei publiceert de bevelhebber van het GL voor Turnhout, Beerse en Vosselaar, J. Feyen, een pamflet aan de bevolking van Beerse waarmee hij hen wil informeren over acties onder de naam van de weerstand. Niemand mag, volgens hem, de naam van de weerstand dragen. Het NKB niet, want die zijn hun actie maar na de bevrijding gestart. Het KL niet, want die is niet erkend door de regering. De WB – Fidelio werkt met hen samen en zijzelf mogen hun naam niet langer gebruiken want die werd door generaal Pire ontbonden[288]. Dupret begint stilaan van zijn kant alle mogelijke middelen aan te wenden om zo snel mogelijk zijn beweging erkend te zien. De eenendertigste mei schrijft hij naar Majoor Van Den Heuvel in het koninklijk paleis. De brief gaat als volgt: Ik geloof niet dat u het feit ontkent dat het KL, tijdens de bezetting, gewerkt heeft voor de bevrijding van zijn land en voor zijn koning. Vandaag wordt er een campagne gevoerd door een luidruchtige minderheid tegen de vorst, we zullen hier heftig tegen reageren en dit blijven doen. […] Zou de koning misschien bereid zijn onze beweging te eren door het erevoorzitterschap ervan te aanvaarden? […] Ik twijfel niet over de gevoelens die u koestert ten overstaande van het KL, een lokale beweging die onafhankelijk wenst te blijven, en het is daarom dat ik durf u te vragen om bij de eerste minister de vraag die we bij hem ingediend hebben om officieel erkend te worden te benadrukken. […][289]. Een paar dagen later schrijft hij ook nog baron P. De Vicq de Cumptich, de plaatselijke leider van het NKB[290]. Hij vraagt hem om steun voor de erkenning van het KL. Dupret hoopt dat de zaak snel geklonken zal zijn, in een brief laat hij weten dat de erkenning van het KL op 26 juni zal voorkomen voor de NRW[291]. Enkele dagen later laat baron P. De Vicq de Cumptich weten dat hun afgevaardigde bij de NRW in Brussel hem verteld heeft dat de aanvraag voor erkenning van het KL op het goede spoor zit en hij hoopt op een gunstige uitkomst[292]. Dat gunstig nieuws blijft echter uit. Dupret stuurt een telegram naar de NRW, maar het blijft stil. Aan Potti, een lid van het KL dat bij het Amerikaans leger in Duitsland zit, schrijft hij het volgende: “[…] We zijn nog altijd zonder beslissing betreffende de officiële erkenning van het KL. Vermits ieder administratie die zich respecteert de beslissing op de lange baan schuift. Wij hebben nochtans herhaaldelijk aangedrongen […]”[293]. In augustus gaat hij ministers beginnen aanspreken. In een open brief roept hij de achtste augustus minister Grégoire[294] als eerste vertegenwoordiger van de weerstand, zijn plicht te doen. Zo vraagt hij hem om de epuratie tot in de hoogste rangen door te voeren. Het KL zal hem hier zeker behulpzaam bij zijn. Eveneens verzoekt hij de minister om zijn collega verzetsmensen niet te vergeten en in de mate van het mogelijke hun erkenning te steunen. Hieraan voegt hij nog een aantal suggesties toe waardoor de epuratie vlotter zou gaan en mensen makkelijker zouden gaan getuigen[295]. De achtentwintigste schrijft hij opnieuw twee ministers, weliswaar minder openbaar, aan. De eerste brief is aan Minister Van Glabbeke van binnenlandse zaken. Daarin staat dat Dupret hem wil herinneren aan wat de minister aan hem had belooft, toen hij de dertiende bij de minister op bezoek was, namelijk dat hij de aanvraag om erkenning, die ze in december ’44 hadden ingediend, gunstig zou benadrukken. Ook de minister van justitie, Grégoire, wordt opnieuw aangeschreven. Naast de vraag om de erkenning positief te bespoedigen, vraagt Dupret hem ook nog enkele zaken aangaande collaborateurs. Zo vraagt hij om het VOS niet te vergeten bij diegene die U [de minister] van plan bent te schrappen, wegens hun houding tijdens de bezetting en hun pro – Duitse statuten die in april ’41 werden ingevoerd[296]. Een paar dagen later krijgt Dupret antwoord van de kabinetschef van de minister van justitie, die deelt mee dat de minister nota heeft genomen van de zaken die de KL commandant aangehaald heeft. Begin september krijgt Dupret een brief van de minister van defensie, waarschijnlijk had hij hem ook aangeschreven. Die deelt mee dat zijn de aanvraag om erkenning niet naar zijn kabinet gestuurd is geweest, maar naar dat van de eerste minister. Het lijkt hem dus logisch dat de vraag om informatie omtrent deze zaak naar dat kabinet gericht wordt. Dupret antwoordt hem dat het KL de enige effectieve weerstandsgroepering was in het arrondissement Turnhout. Daarom kan het bijna niet anders dan dat ze erkend worden[297]. In een poging om deze erkenning sneller te bereiken vraagt Dupret aan zijn leden om adressen te zoeken van politieke gevangenen. Zodat ze met hen een blok kunnen vormen en zo meer druk kunnen zetten[298].

De problemen met het GL blijven nog steeds aanwezig, alhoewel Dupret nu niets meer via die organisatie probeert te regelen. Van Laer, de kapitein van het GL, trachtte toenadering te zoeken tot het KL door voormalige KL’ers die in het leger onder hen dienden vrijaf aan te bieden. Dit heeft geen gevolgen voor het standpunt van Dupret. Zondag zestien september valt Dupret met een dertigtal KL’ers binnen op een feest van het GL ten voordele van hun organisatie. De KL leider vraagt hen voor wie de opbrengst is want het GL had in de streek slechts enkele leden[299]. Hij zal zich een aantal dagen later in een artikel voor deze daad verontschuldigen[300]. Later die maand verneemt de commandant dat de afdeling Herentals van het GL erkend is. Hierop stuurt hij een protestbrief naar minister Mundeleer [van defensie]. Hij vraagt zich daarin af hoe het komt dat die groep erkend is terwijl het KL nu 2500 leden heeft en tijdens de oorlog 4600 leden had. Bovendien bestaat het GL Herentals voornamelijk uit leden van het KL[301]. De minister ontkent dat hij deze groep bevoordeeld zou hebben[302]. Leden van het KL zitten onderwijl ook in met de erkenning van hun vereniging. Sommige sturen brieven naar Dupret om te vragen hoe lang het nog gaat duren vooraleer de erkenning er eindelijk is. Andere laten weten dat er iets in het Belgisch Staatsblad verschenen is en dit misschien het ogenblik zou betekenen om de erkenning definitief te regelen[303].

 

In Brussel werd in die dagen gewerkt aan het eerste rapport over het Kempisch Legioen. In het rapport wordt de werking beschreven zoals die aan bod is gekomen in deel I, de onderzoekers hebben er wel een aantal bemerkingen bij geplaatst. Zo schrijven ze over de aard van de beweging: “Ce n’est donc pas seulement un mouvement patriotique mais avant tout une troupe de soldats volontaires au service de leur Roi et de leur Patrie.», en over het aantal leden: «Auprès de Commissions de Contrôle Gouvernementales, la Kempisch Legioen a introduit environ 1.100 dossiers. 6 à 700 membres suraient été repris par l’A.S. après la libération (au dossier se trouve une circulaire A.S. envoyés au membres de la Kempisch Legioen).» De toute façon un effectif de 4.600 hommes pour l’époque clandestine et pour le seul arrondissement de Turnhout me semble nettement exagéré. De eindconclusie van het rapport is dat het KL een verzetsbeweging was die opgericht is voor de vierde juni ’44. Ze heeft echter geen acties ondernomen voor september van dat jaar en haar werkingsgebied was erg beperkt (regio van Turnhout). Daarom lijkt het me beter het KL niet als een autonome verzetsgroepering te erkennen en ze, voor de liquidatie, te laten aansluiten bij een andere, reeds erkende vereniging[304].

29 oktober 1945 laat Dupret weten dat hij de dag erop naar de NRW moet, want er is een vergadering over de toestand van het KL. Blijkbaar is deze bevredigend voor hem want twee dagen later schrijft hij in een brief het volgende: “[…] vermits het Kempisch Legioen op datum van 30/10/1945 officieel erkend is geworden, is er geen reden meer voor onze leden om zich aan te sluiten bij het AS […]”. Dupret bedankt de minister van defensie die dag nog voor de erkenning van hun beweging. Hij begrijpt dat ze geen vertegenwoordiger in de NRW kunnen hebben, want het KL telt geen 10 000 leden. Ze zullen daarom zo snel mogelijk contact opnemen met een bevriende verzetsorganisatie om via hen vertegenwoordigd te worden in de raad[305]. Van Laer was hiernaast nog steeds bezig met het zoeken van toenadering met het KL. Zo laat Van Thienen [KL officier Geel] weten dat de GL’er in dit kader bij hem op bezoek is geweest. De officier heeft hem gevraagd of er geen overeenkomst viel te bereiken en of het KL niet samen met hen zou gaan betogen[306]. Van Laers pogingen zijn tevergeefs. Op een vergadering de elfde november beslissen de leden van het KL zich aan de WB - fidelio te verbinden. In het verslag van de vergadering worden eerst en vooral bedankingen gericht aan het adres van mijnheer Bosschaerts [afgevaardigde in de NRW voor de WB Fidelio][307], de eerste ministers en de ministers Mundeleer en Van Glabbeke. Daarnaast wordt in het verslag de mening van commandant Dupret geciteerd. “Er kan gekozen worden uit de 5 volgende groeperingen: GL – BNB – OF – WB/Fidelio. Gezien de moeilijkheden dewelke ons door het G.L. is den weg werden gelegd en de houding van hun afgevaardigde op de vergadering van den NRW van 29 oktober 1945, wordt deze beweging niet aanbevolen.” Bij de stemming worden zeventien stemmen voor de WB - Fidelio uitgebracht, één voor het GL, twee voor het BNB net als voor de NKB en het OF, vijf mensen stemmen blanco en één stem is ongeldig verklaard[308]. Dit geeft nog steeds geen oplossing voor de toestand met het GL. Dupret schrijft de veertiende aan iemand in Merksplas dat de situatie erg pijnlijk is. Ze hebben nog niet beslist wat ze gaan doen met mensen die na de bevrijding het KL verlaten hebben, om zich bij een andere vereniging aan te sluiten. Hij heeft begrip voor deze actie, vooral voor de ongeletterden onder hen, omdat ze vrezen de voordelen van het statuut van gewapende weerstander te verliezen. Hij heeft op een vergadering van de NRW of een beweging leden van andere organisaties kon aanwerven, dit is niet mogelijk. Zodoende zal hij onderzoeken welke acties hij kan ondernemen tegen die bewegingen en tegen de mensen die zich via hen laten aansluiten. Dit moet niet aanzien worden als een poging om diegene onder druk te zetten maar louter als de plicht om de belangen van het Kempisch Legioen zo goed mogelijk te verdedigen[309].

Nu het KL erkend is, wil Dupret een aantal geldzaken geregeld zien. Want omdat het KL niet meteen erkend is geworden werden alle rekeningen geregeld via het GL. Daarnaast zijn er fondsen die het KL graag gedeblokkeerd zou zien, voorlopig wordt dit echter nog geweigerd[310].

Naast zijn inspanningen om het KL erkend te krijgen, blijft Dupret zich ook inzetten voor zijn mensen. In het archief van het Kempisch Legioen zijn talloze brieven terug te vinden die de commandant schrijft om zijn mannen te helpen. Bij hun inlijving in het leger, aanbevelingen voor werk, een bakkerij die wegens ongeregeldheden zes maanden moet sluiten. Bij dit laatste schrijft Dupret zelfs een brief naar de regent om de beslissing van de rechtbank ongedaan te laten maken.

 

2.2 De tweede poging januari ’46 tot november ‘47

 

In de eerste maand van 1946 krijgt Dupret een heel aantal brieven van mensen die zich niet langer bij het KL wensen aan te sluiten, maar besloten hebben over te stappen naar het GL. Onder hen o.a. de weduwe van de stichter, mevrouw Bobon[311]. Er zijn vrij veel weduwes van overleden verzetsmensen die de overstap doen. Dit omdat ze via het KL grote kans lopen om de uitkeringen, die ze broodnodig hadden, mis te lopen. Later, als duidelijk wordt dat dit geen reëel gevaar is, zullen vele van hen op die beslissing terugkomen. Daarnaast blijven ook andere manschappen overlopen naar het GL. Zo gaat Louis Verrrees met zijn afdeling van het KL in Mol over in het GL. In de eerste twee maanden van ’46 kiezen zo’n zeventien mensen ervoor om zich bij die beweging aan te sluiten. Dupret probeert ondertussen zich zo sterk mogelijk af te scheiden van het GL. Hierover gaan sommige zich vragen stellen. De Poorter Juul van de verbroedering van het GL in Arendonk vraagt de precieze redenen waarom Dupret niet langer deel uit wenst te maken van het Geheim Leger, maar wel aansluiting gaat zoeken bij een organisatie waarmee voor of tijdens de bevrijding geen enkel contact mee is geweest [WB – Fidelio][312]. Over deze uitspraken komt een korte briefwisseling over op gang, uiteindelijk doet Dupret zijn standpunten uitgebreid uit de doeken: “Dat het KL nooit aangesloten is geweest bij het GL, maar slechts gewerkt heeft in samenwerking met deze, zooals de Witte Brigade gedaan heeft wanneer zij het contact met Londen verloren had. Er is dus geen sprake van ontslag, zooniet zou de Nationale Raad van den Weerstand, bij de erkenning van het KL, ons niet de keuze gelaten hebben tusschen de afgevaardigden van de verschillende groepeeringen, om ons in zijn raad te vertegenwoordigen. Dat er voor niemand kwestie is, te kiezen tusschen K.L./Fidelio of KL/GL, gezien er maar één KL bestaat. Dat de aansluiting van het KL bij de Witte Brigade-Fidelio gesteund werd door verschillende afgevaardigden, die op de vergadering van 11 november ’45 tegenwoordig waren (vergadering waarop U ook uitgenoodigd waart, zooals iedereen)”. Verder besluit hij dat het KL een democratische beweging is en dat men zich dient neer te leggen bij de beslissing van de meerderheid, en dat het GL zich beter ook bij hun beslissing zou neerleggen[313]. Tegenover deze pogingen om zich steeds meer van het GL te distantiëren, staat dat Dupret bij andere bewegingen steun probeert te vinden voor zijn strijd. Hierbij zoekt hij toenadering tot de MNB en de NSB, een vereniging van oud-Strijders[314]. De officiële erkenning blijft nog steeds uit. Dupret hoopt van de eerste verkiezingen gebruik te kunnen maken om hierin verandering te brengen. Zo komt hij op voor de kamer op de lijst van de UDB[315].

Deze poging draait weerom op niks uit. De erkenning laat nog steeds op zich wachten, maar dit betekend niet dat de KL commandant zomaar de strijd opgeeft. Opnieuw gaat hij naar het hoogste niveau en schrijft hij minister Mundeleer, van defensie, aan. Daarin meldt Dupret dat het voor hem onmogelijk is om verder te gaan met de liquidatie van zijn verzetsorganisatie omdat ze nog steeds niet erkend zijn. Wat misschien wel te wijten was aan het feit dat zij [het KL] op de eerste plaats meer belang hechten aan hun leden dan sommige erkende organisaties die niet bepaald bezorgd zijn of hun leden echt wel goede weerstanders zijn[316]. Daarnaast probeert hij het op dat moment te redden via de voorlopige erkenning. Daar kan hij nog niet erg veel mee aanvangen want er is nog niks over in het Belgisch Staatsblad verschenen. Dit probeert hij dan ook zo snel mogelijk te regelen, en zorgt ervoor dat alles zeker in orde is[317]. Want het GL dreigt steeds mee leden in te pikken. Iets wat Dupret niet zomaar over zijn kant laat gaan, via de NRW protesteert hij hier heftig tegen. “Het GL heeft geprofiteerd in ons arrondissement Turnhout van het feit dat het KL nog niet officieel erkend is om het grootst mogelijk aantal van onze leden te rekruteren. Hiermee gaat het vandaag de dag nog steeds mee door, ondanks het feit dat hun afgevaardigde aanwezig was op de vergadering van 30/10/1945, waar u me aangekondigd heeft dat het KL erkend was maar zich bij een andere, reeds erkende, beweging moest aansluiten. […] Vele leden vrezen hun rechten als weerstander te verliezen en dienen daarom hun ontslag in om zich bij het GL aan te sluiten. Maar het GL kan die mensen toch niet erkennen, want ze weten niet welke zaken ze tijdens de bezetting hebben uitgevoerd. […] Deze situatie zou met een publicatie in het Belgisch Staatsblad kunnen opgelost worden […]”[318]. Hierop laat Clerdent, de voorzitter van de NRW, weten dat er binnenkort een bijeenkomst van de NRW is op het kabinet van de premier, de zaak van het KL zal er zeker behandeld worden.

Eind mei kunnen blijkbaar de erkenningen van de leden eindelijk geregeld worden. Deze moeten wel gebeuren via Marc Louette, want hij moet als voorzitter van de Witte Brigade – Fidelio al de erkenningsaanvragen ondertekenen. Daarom vraagt hij aan Dupret om ledenlijsten op te sturen, maar hierbij grondig na te zien zodat er geen onwaardige leden tussen zitten en er geen afbreuk wordt gedaan aan de prestaties van anderen[319]. Als gevolg hiervan ontstaat een lijvige correspondentie tussen Dupret en Louette over leden een twijfelachtige dienst zouden hebben. Louette schrijft hierover in een brief naar Dupret bijvoorbeeld het volgende over: “Het is beter dat we beter zijn met 100 flinke medewerkers, dan met 1000 waarover het één en het ander te zeggen valt”[320]. De precieze situatie van het KL is dan nog steeds niet echt duidelijk voor de leden van het KL. Begin juli vraagt Alfons Teuns [KL officier] aan Louette wanneer de individuele erkenning van het KL in het Belgisch Staatsblad zou verschijnen[321]. Louette deelt hem mee dat het KL niet individueel erkend wordt maar wel als onderdeel van de Witte Brigade[322]. De zestiende van die maand krijgt het KL een voorstel van organisatie die in een vergelijkbare situatie zitten om zich te verenigen en samen proberen een oplossing te bereiken[323]. Hierop komt van de kant van het Kempisch Legioen weinig reactie op. Als Dupret terug is van zakenreis[324] doet hij verschillende pogingen om ervoor te zorgen dat zijn leden weten dat ze hun erkenning nu via het KL kunnen regelen. Om de procedure bij de leden bekend te maken stuurt hij o.a. een strooibrief rond waarin staat dat het KL nu erkend is en aangesloten bij de WB. De leden hebben tot de eerste augustus tijd om hun aanvragen voor erkenning en demobilisatiepremie in orde te brengen. Daarnaast vraagt hij Louette om officiële documenten die ze kunnen aanplakken om te laten weten dat het KL wel degelijk erkend is. Tot slot wil hij bij de plechtige overhandiging van de vlag van de WB aan het KL een feest inrichten, hierbij schrijft hij nog: “[…] Ik zou wenschen dit feest in te richten zodanig dat het ten minste dit van het AS evenaart […]”[325]. Louette van zijn kant meldt dat ze beter op hun brieven zouden vermelden dat ze aangesloten zijn bij de WB – Fidelio, om misverstanden te vermijden. Hij belooft aan Beerens, een bestuurslid van het KL, dat hij zich volledig voor de belangen van het KL zal inzetten[326]. Dit betekent voorlopig nog niet dat er een einde komt aan het zich aansluiten van leden bij het GL. Van Thienen [KL officier Geel] is één van hen, die wil samen zijn sectie overgaan naar het GL. Dit onder de naam van KL – GL. Deze naam is echter verboden door de NRW en Dupret vraagt Louette om de dossiers van al deze leden terug te eisen. Van Thienen is niet de enige, de afdeling van het KL in Merksplas denkt er eveneens aan om naar het GL over te stappen[327]. Naast het overstappen duikt in de herfst van ’46 nog een ander punt op. Van Laer, de GL commandant waar Dupret het tijdens de bevrijding lastig mee had, wil een historiek van zijn groep laten verschijnen in het Gulden boek van de weerstand. Dit is iets waarmee de KL bevelhebber niet mee kan leven, hij vraagt bijgevolg aan Louette of er niets tegen ondernomen kan worden[328]. Een maand later heeft hij nog een verzoek voor de commandant van de WB. Nadat Dupret een laatste keer de GL afdeling in Turnhout verzocht heeft om te stoppen met hun campagne om leden van het KL in te palmen en hen eist de naam GL – KL niet langer te gebruiken, vraagt hij aan Louette om deze zaak eens op tafel te leggen bij de NRW[329]. Hierover zal Dupret uiteindelijk zelfs generaal Pire aanschrijven[330]. Ook de onduidelijke toestand van het KL blijft nog steeds bestaan. Luitenant Kolonel De Ridder [bureau van de weerstand] laat bijvoorbeeld aan iemand weten dat het KL als weerstandsgroepering nooit erkend is geweest[331]. Deze uitspraak is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de dossiers die ingediend worden door het KL via de WB moeten gaan om daar de handtekening van de voorzitter mee te krijgen. Want het Kempisch Legioen is enkel als deel van deze organisatie erkend. Iets wat Dupret soms zelf af en toe ook over het hoofd ziet. In oktober stuurt hij bijvoorbeeld een brief naar majoor Delwarte van de NRW om zich te excuseren voor het opsturen van een groot aantal dossiers die enkel door hemzelf en niet door Louette ondertekend waren[332]. Naast de aanhoudende problemen met het GL blijft ook de financiële toestand een heikel punt. Dupret laat weten aan Louette dat een bepaalde groep een som liquidatiegeld toegezegd heeft gekregen, terwijl het KL nog steeds niets ontvangen heeft[333]. De minister van defensie ontvangt hierover van Dupret eveneens een brief. Dupret drukt er weerom zijn ongenoegen in uit over het feit dat zijn groepering nog niets ontvangen heeft. Dit terwijl de organisatie groep D, die minder belangrijk is dan het KL en pas later erkend werd, wel al subsidies heeft ontvangen. Hij eist dat alle weerstandsgroeperingen op gelijke voet behandeld worden[334].

Dupret begint stilaan geïrriteerd te raken want de erkenning van zijn beweging is er nog steeds niet. Daarom gaat hij op zoek naar oorzaken van deze vertraging. Hij schrijft bijvoorbeeld naar kolonel De Ridder of dit misschien iets te maken kan hebben met “de Vlaamse kwestie”[335]. De Ridder zal hierop als volgt reageren: “[…] Er bestaat dus tegenover Kempisch Legioen noch opzet van een of ander verantwoordelijk organisme, noch taalkwestie tegenover een Vlaamsche groepeering. Zeker niet. En in tegenstelling met uwe gedachte kreeg WB (voor haar en Kempisch Legioen) wel toelagen, juist zooals andere groepeeringen.[…]”[336] In april ’47 komt er een kentering in de verhouding tussen het KL en het GL. De twintigste komen een aantal mensen terug op hun beslissing zich te laten erkennen via het GL en sluiten zich opnieuw aan bij het KL. Verschillende zullen volgen, o.a. de weduwe van Bobon en die van enkele andere omgekomen KL’ers[337]. Er is nog steeds geen spoor van een publicatie in het Belgisch Staatsblad, en ook komt er geen financiële ondersteuning. Opnieuw wordt luitenant kolonel De Ridder aangeschreven. “[…] Het KL echter, onafhankelijk blijvend, moet voorzien in zijn inwendige organisatie en moet kunnen genieten van dezelfde materieele voordeelen, als deze toegekend aan andere groepeeringen. Welnu, al de administratieve onkosten (likwideering, controle-commissie, enz.) werden voor onze rekening gelaten. Spijts het oneindig werk en de overeenstemmende onkosten, die het beheer van een meer dan duizendkoppige groepeering met zich breng werd ons geen enkele toelage verleend.[…]”[338] Langs de andere kant meldt Louette dat er een aantal dossiers zijn die vervolledigd moeten worden, want hij kan ze niet zomaar gaan verdedigen[339].

Het wordt Dupret allemaal teveel en op 11/07/1947 biedt hij in de volgende brief zijn ontslag aan: “Mag ik u vragen de mogelijkheid te onderzoeken in mijn vervanging als commandant van de Witte Brigade - Kempisch Legioen te willen voorzien en dit om de volgende redenen:

Gedurende bijna 3 jaren dat wij bevrijd zijn, heb ik mijne krachten onverpoosd gewijd in het belang van mijn groepering, echter zonder er toe gekomen te zijn, voldoening te bereiken. Een andere zal misschien beter lukken, wat ik voor onze leden van harte wens. Geen enkel der regeringen, die zich tot op heden hebben opgevolgd, heeft aan onze gerechtigde verlangens de minste voldoening geschonken.

1e De zo dikwijls beloofde officiële erkenning is nog altijd niet toegekend en is nog niet in het Belgisch Staatsblad verschenen.

2e Geen enkele toelage is ons toegestaan geworden en onze leden moeten zich opofferen en uit hun eigen middelen putten, waarvoor ik niet langer de verantwoordelijkheid wens te dragen.

3e Geen enkele tussenkomst van de regering is kunnen bekomen worden voor de heropbouw van de boerderij van V. Wils, van het Gierlebos, die in september ’44 door de vijand afgebrand werd. […][340].

4e Geen enkel ereteken werd er tot hiertoe aan een lid van onze KL toegekend, dan wanneer wij regelmatige in het Belgisch Staatsblad de lijst der gedecoreerden van AS –NKB – WB Fidelio –OMBR – PA – OF – […].

5e De NRW heeft het niet nodig gevonden te verhelpen om de geschillen onder de verschillende groeperingen op te lossen door te bepalen dat leden, die op 3 september ’44 deel uitmaakten van een groepering, niet door een andere groepering mochten aangeworven worden. Dit had een spijtig wedijver vermeden, die nu tot een strijd tussen weerstanders leidt. Ik ben tegenstander van zulke polemiek en houd er niet aan, daarin gemengd te worden, alhoewel ik de weinig correcte handelwijze van A.S. tegenover ons, evenals het tekort aan sancties om dit te verhelpen, betreur.

6e Toen de weerstand in de pers door senator De Boodt aangevallen werd, heb ik alleen de taak opgenomen om, in naam van de weerstand, te antwoorden. Wat processen voor gevolg had. Tot op heden, heeft dit me reeds meer dan 25.000 fr. Gekost. Geen enkele hulp werd me van een of andere zijde aangeboden en ik kan niet eens bekomen dat de documenten betreffende die zaak, welke ik aan Dr. Bosschaerts overhandigde toen hij door de NRW met het onderzoek van het K.L. belast was, mij terug bezorgd worden. Ik heb die documenten al verschillende malen teruggevraagd. In plaats van geholpen te worden, word ik gesaboteerd door co-weerstanders.

7e De mobilistatiepremies, de achterstallige soldijen, enz. werden nog niet geregeld.

[…][341]

 

Desondanks loopt de correspondentie verder, en ook aan Duprets onvrede met het GL komt er voorlopig nog geen einde. Hij vraagt zes dagen na zijn ontslagbrief aan Louette om gemotiveerde oppositie te maken tegen de aanvraag van Van Laer om als weerstander erkend te worden. Hij vindt dat de man geen voldoende acties ondernomen heeft tijdens de oorlog om als verzetsman erkend te worden. Dupret krijgt zelf een melding van één van zijn leden die op zijn erkenningsformulier gezien heeft dat hij erkend is als lid van de Witte Brigade – Fidelio, er staat nergens iets van het Kempisch Legioen vermeld. Bovendien is hij tot nu toe de enige erkende verzetsstrijder in Herenthout[342]. Het is pas een maand later dat er reactie komt van Louette op de ontslagbrief van de KL commandant. Louette had namelijk in die periode gezondheidsproblemen en moest noodgedwongen rust nemen[343]. Hij probeert zijn collega ervan te overtuigen om van zijn beslissing af te zien: “[…] Mag ik u vooreerst doen opmerken dat ik uw ontslag niet kan aanvaarden voor de goede reden dat u volkomen het recht hebt uw misnoegdheid te uiten over verschillende tekortkomingen maar dat we na de verschillende jaren van strijd niet het werk mogen laten teloor gaan omdat we het gewenste resultaat niet bekomen hebben.[…]” Hij biedt zijn hulp aan in het proces dat Dupret voert tegen senator De Boodt.[344] Voorlopig is de man nog niet overtuigd, hij reageert met de melding dat hij stilaan zijn leden stuwt om de ondergrondse werking opnieuw te hervatten. Van de overheid hebben we nog geen cent gezien, en dhr. Bosschaerts [afgevaardigde WB Fidelio in de NRW][345] heeft ons vertrouwen in collega – weerstanders ernstig geschaad. Het GL wordt evenmin van harde woorden gespaard: “[…]Mijn waarde commandant, U zult moeten erkennen dat de WB-KL de meest belangrijke groepering in de Turnhoutse streek is en dat ze nog machtiger zou zijn zo de AS ze niet schandelijk verdeeld had. Aan ons komt dus de eer toe, om de Weerstand waardig te vertegenwoordigen, zoals u weet, Moeten wij dan deze eer handhaven ten koste van de beurs van onze leden of moeten wij door onze afwezigheid schitteren, bij gebrek aan deze kostelijke vrijgevigheid […]”[346]. Blijkbaar komt Dupret dan uiteindelijk toch terug op zijn beslissing, want hij blijft zich inspannen voor de erkenning. De achttiende oktober ’47 schrijft hij een zoveelste boze brief naar de minister (van binnenlandse zaken). Want de beweging “Les Insoumis” is erkend geworden terwijl hij nog steeds op de zijne zit te wachten. Dupret is wel opgetogen dat hun goede vrienden van “Les Insoumis” hun erkenning ontvangen hebben, maar begrijpt niet dat zij het nog steeds zonder zouden moeten stellen. Of ligt het misschien aan het feit dat die mensen vertegenwoordigd worden door de OMBR en zij door de WB – Fidelio. Of zijn er andere zaken in het spel, zoals hij al eerder aan kolonel De Ridder [bureau van de weerstand] had gevraagd: Is het een linguïstische kwestie waarbij een Vlaamse beweging benadeeld wordt. Is er een politiek motief in het spel, is er een of andere groep die zich openlijk of verborgen verzet tegen de officiële erkenning van onze groep? Dupret verzoekt om deze vragen nauwkeurig te onderzoeken en om nu eindelijk eens ervoor te zorgen dat ook het KL kan genieten van de subsidies waar het recht op heeft[347]. Dupret ondertekent de brief met G.H. Dupret, commandant van de WB – KL. Dus hij is op zijn besluit van enkele maanden eerder teruggekomen. De strijd voor de afgesnoepte leden door het GL wordt eveneens niet gestaakt.

De dertiende oktober richt Dupret zich tot De Ridder en legt hem opnieuw uit dat door het uitblijven van de erkenning een groot aantal leden overgegaan zijn naar het GL, deze dossiers kunnen echter onmogelijk geldig zijn. Daarom zou de KL commandant graag de ledenlijst van het GL – KL in handen willen krijgen[348]. Diezelfde dag laat Dupret aan Louette weten dat zijn aanhoudende strijd om afzonderlijk erkend te worden zeker niet aanzien moet worden als een teken van onenigheid tussen hem en zichzelf. Nog die dag komen er brieven van Dupret terecht bij de ministers van defensie en van binnenlandse zaken en bij de voorzitter van de NRW. Allemaal hebben ze ongeveer dezelfde inhoud: de eenentwintigste komt de NRW samen en dan moet eindelijk eens de erkenning van het KL definitief geregeld worden[349]. De minister van defensie zal hierop aan zijn collega van binnenlandse zaken vragen om deze brief, die van 13/10/1947, te aanzien als een vraag om de erkenning van het KL opnieuw te laten onderzoeken door de NRW en dit dan ook te laten doen[350]. De achttiende krijgt Dupret antwoord van kolonel De Ridder. Die laat hem weten dat er zeker geen politieke of taalkundige motieven in het spel zijn die de erkenning van het KL tegenhouden. Hij zal zijn verzoek om de erkenning van het KL opnieuw te onderzoeken bekijken. Wat het ongeldig verklaren van de aanvragen van voormalige KL’ers via het GL betreft vraagt De Ridder zich af of dit wel opportuun is, misschien zou het beter zijn om dit zo te laten en eerst de commissie te laten beslissen of het KL erkend zal worden[351]. Een aantal dagen later beslist de NRW geen verzetsgroepen meer te erkennen. Enigszins opgeschrikt door dit nieuws schrijft Dupret naar de Ridder dat hij hoopt dat het KL niet onder deze regel valt, het heeft zeker genoeg documenten om de erkenning te krijgen. Hieraan voegt de commandant toe dat de beweging “Les Insoumis” op minder dan een maand tijd hun erkenning verkregen hebben, als dit voor hen kon waarom moet het dan zo lang duren voor het KL[352]. Dat de NRW geen groeperingen meer zou erkennen blijkt uiteindelijke een vals gerucht te zijn[353].

 

2.3 Een nieuw onderzoek

 

De vierde november stelt De Ridder [bureau van de weerstand] een nota op in verband met de vraag van het Kempisch Legioen om erkend te worden. Daarin wordt een overzicht gegeven van het parcours dat de aanvraag voor erkenning al had doorgemaakt. Dit start blijkbaar op de vergadering van vijf september ’45 als dhr. Bosschaerts [afgevaardigde WB Fidelio in de NRW] een rapport indient over het KL. Op basis daarvan wordt beslist om het KL te erkennen als autonome verzetsbeweging. Op de volgende vergadering van 30/10 waren afgevaardigden van het KL aanwezig en die gingen er mee akkoord om zich aan te sluiten bij een andere, eerder erkende, beweging. Tot slot werd de tweede juli ’46 beslist om dit besluit, van aansluiting van het KL bij de WB – Fidelio, in het Belgisch Staatsblad te publiceren. De conclusie van zijn tekst luidt als volgt: Het resultaat dat voortkwam uit de vergadering van 30/10/1945 van de NRW was dat de raad meende dat het KL over geldige condities beschikte om erkend te worden. Maar om redenen van opportuniteit – in de hoop het aantal leden van de raad niet te verhogen – heeft men beslist het KL niet in de zelfde vorm en met dezelfde voorwaarden te erkennen als de andere tien groeperingen die op dat ogenblik reeds erkend waren[354]. Deze gegevens worden ook overgemaakt aan de kabinetschef van de eerste minister.

Het gevolg van deze nota is dat er een nieuw onderzoek ingesteld wordt. Dit doet bij Dupret een aantal vraagtekens rijzen, want dhr. Bosschaerts had toch reeds het dossier van het KL onderzocht, en er een gunstig gevolg aan gegeven. Waarom moest dit dan opnieuw bekeken worden? Nu er toch weer schot in de zaak komt zou het best zijn dat de kwestie op de eerst volgende vergadering van het NRW besproken wordt. Misschien zou het best zijn dat ik [Dupret dus] op die vergadering aanwezig ben zodanig dat ik meteen op mogelijke vragen kan antwoorden[355]. Ondertussen wordt ook verder gewerkt aan de individuele erkenningen. Dupret stuurt De Ridder een lijst van oudere leden die nog niet in staat zijn geweest om hun erkenning in orde te brengen en weerom verzoekt hij om op te treden tegen KL’ers die via het GL hun dossier proberen te regelen. Daarin is Dupret trouwens al een stap verder gegaan, hij heeft een advocaat gevraagd dit probleem te bekijken[356]. Begin januari is er even paniek als blijkt dat het dossier van het KL zoek is. Dupret had door zijn behoefte om alles snel af te handelen slechts één exemplaar overgemaakt, dit kon een erg groot probleem worden. Het dossier komt niet meteen boven water en de aanvraag wordt afgewezen. Op negenentwintig januari ’48 laat Louette dit weten. Daarnaast meldt hij ook nog dat hij niet anders kan dan kritiek te hebben op sommige attesten die Dupret voorlegt voor erkenning. Louette heeft hier zeker geen speciale bedoelingen mee. De formulieren moeten gewoon in orde zijn wat ook inhoudt dat hij ze ondertekent, hij kan niet slordig omspringen met zijn eigen handtekening. Hij raadt Dupret ook aan voor het KL eerst de WB – Fidelio te vermelden, dit enkel en alleen om verwarring te vermijden. Begin maart ’48 schrijft Dupret aan Gerlo[357] de vraag of die zijn tolk zou willen zijn bij de NRW. Daarom stuurt hij ook enkele vragen op die hij door de NRW beantwoord wil zien. Ten eerste is er zijn ongenoegen over het verdwenen dossier, het origineel en enige exemplaar had hij overgedragen aan dhr. Bosschaerts. “[…]Ik meen protest te moeten aantekenen tegen die verdwijning en het te moeten beschouwen als een daad van nalatigheid of sabotage. […]” Verder begrijpt hij niet dat het onderzoek opnieuw gevoerd moet worden, waarom het KL niet als onafhankelijke groepering kan erkend worden, waarom ze nog geen enkele regeringstoelage gekregen hebben en waarom hun dossiers de vermelding WB – Fidelio dragen en niet die van Kempisch Legioen of Witte Brigade - Kempisch Legioen? Tot slot stuurt hij ook nog wat gegevens door in verband met de historiek van de groepering[358]. Dupret moet blijkbaar wel nog zijn eigen erkenning regelen, ondanks het feit dat hij op dat ogenblik al majoor van de weerstand is, en dit is niet zonder problemen. Al de mensen die kunnen getuigen dat hij al van augustus ’42 samenwerkte met commandant Bobon zijn er niet meer, en om erkend te worden voor 24/08/1942 moet hij een attest bekomen van het Belgisch Legioen, een beweging die niet meer bestaat[359].

In mei laat Louette weten dat het inderdaad zo is dat leden van het KL erkend worden als leden van de WB – Fidelio. Maar het spreekt vanzelf, voegt hij er aan toe, dat de naam het Kempisch Legioen wenselijk toegevoegd kan worden. Nog in die dagen laat hij weten dat hij opnieuw contact heeft gehad met de minister voor het regelen van de subsidies. Hiermee in verband had Dupret, waarschijnlijk[360], ergens geopperd dat de reeds erkende beweging “Les Insoumis” fondsen heeft ontvangen van de OMBR. Louette heeft hiervoor contact opgenomen met de nationale commandant van die beweging en die heeft dit ontkend en gevraagd wie verantwoordelijk is voor de verspreiding van dit gerucht. Verder mag het KL zeker nog steeds op de hulp van de WB blijven rekenen[361]. Dupret reageert hierop met te verklaren dat hij akkoord gaat met de benaming WB – KL want het is slechts onder die term dat zijn leden voldoening kunnen bekomen. Naar het eind van de maand is er een vergadering in Brussel, maar Dupret weigert te gaan zolang er geen regeling is voor de vergoeding van zijn persoonlijke onkosten[362]. Dit lokt bij Louette een min of meer verontwaardigde reactie uit. Want de WB en hijzelf doen er alles aan om het KL zijn erkenning te bezorgen. Als Dupret weigert vergaderingen bij te wonen zal hij zijn eigen mensen hier zeker niet mee verder helpen. “[…]Ik heb steeds geholpen waar het kon en heel onze groepering staat achter u, doch ik beken u eerlijk dat we alles in het werk gesteld hebben om uw erkenning te doen gelukken, dat we dit met overtuiging gedaan hebben en dat daarvan de verslagen het beste bewijs zijn, maar dat we op dit ogenblik u niet verder kunnen helpen. Ik herhaal nogmaals we steunen u ten volle en ik meen wel dat al wat u ons gevraagd hebt, reeds beantwoord is. […]”[363] De strijd blijft niet hopeloos want de veertiende juni laat De Ridder [bureau van de weerstand] aan Dupret weten dat een tijdje geleden de minister er nogmaals op aangedrongen heeft dat de NRW vergadert om zich eindelijk uit te spreken over de erkenning van het KL, “service D” en “les Affranchis”[364]. In maart ’48 had hij namelijk een brief gestuurd naar de minister van binnenlandse zaken. Hierin schreef hij dat de aanvragen die dateren van 1945 – 46 nu al behandeld worden van het begin van ’47 bij de NRW, het wordt stilaan tijd voor een definitieve oplossing[365].

In oktober ’48 ontstaat er enige wrevel tussen Dupret en Louette. De WB – Fidelio had namelijk buiten het weten van Dupret om een brief gestuurd naar al de leden van het KL. En de commandant van het KL is hier allesbehalve gelukkig over. “[…] Ons bestuur en ikzelf zijn zeer onaangenaam verrast geweest door, in den loop van onze vergadering van gisteren 14 dezer, te vernemen dat talrijke leden van KL van Turnhout en omstreken een omzendbrief van u ontvangen hebben […] Geen enkel lid van ons bestuur, noch ikzelf, hadden kennis gekregen van die omzendbrief. Wij menen dat die handelwijze tegenover ons ongepast is en wij vragen of dit gebeurd is uit wantrouwen, of kwaadwilligheid of nalatigheid. Ik heb natuurlijk geantwoord dat ik overtuigd was dat dit buiten uw weten om moet gedaan zijn. […]” Dupret vraagt om hierover meer informatie te kunnen ontvangen. Verder meldt hij ook nog dat hij een lijst voor het bekomen van eretekens opgestuurd heeft en hij zich voor het regelen van de subsidies zal wenden tot een lid van de kamer van volksvertegenwoordigers[366]. Een tiental dagen later reageert Louette, hij verzoekt Dupret om meer aanwezig te zijn op de vergaderingen dan zouden er geen zaken meer als die omzendbrief voorkomen, want die komen daar aan bod. Want omdat ze nu alle kosten zelf moeten dragen kunnen ze niet langer kopieën van alles opsturen[367]. Vanaf 1949 zullen de weerstandsgroeperingen bovendien al hun kosten zelf moeten dragen, zodoende vraagt de WB een bijdrage van 30 frank per lid en ook KL’ers zouden deze logischerwijze moeten betalen. Dupret is hierover allerminst te spreken. Het KL heeft nooit subsidies ontvangen en hijzelf en de bestuursleden hebben al erg veel tijd en geld in hun groepering gestoken, zonder dat hun erkenning bekomen werd[368]. Aan de individuele erkenningen wordt overigens nog steeds druk gewerkt. Net als in de voorgaande periodes vanaf begin ’45 zit het archief nog steeds vol met attesten die opgesteld werden voor het verkrijgen van dergelijke erkenning. Dit zal nog zo blijven tot maart van het volgende jaar, dan verstrijkt de termijn waarbinnen aanvragen konden verwerkt worden. De algemene erkenning blijft echter nog in het slop zitten. Op vierentwintig december ’48 laat de NRW aan de minister van defensie weten dat het voorlopig zijn visie op de erkenning van het KL niet wijzigt. Dupret krijgt dit ook te horen, en Louette drukt zijn spijt uit dat de NRW alweer het KL niet erkend heeft, dit is gebeurd ondanks de positieve stem die dhr. Batta, de afgevaardigde van de WB in de NRW, uitgebracht had[369]. In maart ’49 krijgt Dupret dit ook nog eens te horen van de minister van defensie[370]. De secretaris van de NRW, dhr Cuyvers, schrijft hierover nog die maand aan De Ridder dat de NRW op basis van het rapport dat werd opgesteld door Gerlo beslist dat het niet nodig was om het besluit dat werd geformuleerd op de vergadering van 30/10/1945 te herzien.

Juni ’49 ontwikkeld zich een heftige discussie tussen Dupret en Louette. De Witte Brigade vraagt namelijk een bijdrage van vijftien frank per lid. Het KL vraagt van zijn leden al 50 frank per jaar, daarvan wordt tien frank afgedragen voor de lokale afdelingen en vijftien frank voor het groepsblad “Kontakt”. Als ze nu ook nog een vijftien fank moeten afdragen aan de WB dan schiet er voor hen slechts tien frank meer over. Dupret kan hier echt niet mee leven en verwoord dit als volgt: “[…] Wij erkennen de diensten die de W.B. Fidelio aan onze leden bewezen heeft en nog bewijst en wij zijn er haar dankbaar voor. Wij menen nochtans dat het Bestuur van W.B. zich niet volledig rekenschap geeft van de financiële situatie van onze groepering. Geen enkele Regeringssubsidie werd ooit aan het K.L. toegekend voor het administratieve en andere werk, dat door sommige van onze verkleefde leden gratis gedaan werd, evenmin als voor zeker uitgaven die wij door persoonlijke stortingen hebben moeten dekken! Denkt u niet, dat wij de enige weerstandsgroepering zijn, die op die wijze heeft moeten werken? Wij zijn van oordeel dat de Regering niet kan eisen dat de Weerstanders zouden moeten betalen om hunne belangen te zien verdedigen en wij menen dat het de taak van de Regering is om deze gewettigde belangen te vrijwaren, zonder dat dit door de geïnteresseerden moet bezoldigd worden. Temeer, voor onze groepering, die gedwongen was de uitgaven voor de formaliteiten, door de Wet voorgeschreven, zelf te dragen. […]”[371] Louette verdedigt zich meteen, een dag later stuurt hij al een brief terug. “[…]We begrijpen ten volle uw moeilijkheden, maar we hopen ook dat u wel zult willen inzien dat die moeilijkheden voor ons dan nog in grotere bestaan. De regeringssubsidie werd u nooit toegekend, maar ook onze groepering heeft nooit enige vergoeding ontvangen voor het K.L. Zonder aansluiting van onze zustergroepering hadden wij dezelfde subsidie bekomen en zelfs minder werk moeten verrichten, dan nu het geval is. Wij hebben uw erkenning, als afzonderlijke groepering volledig gesteund en ik meen, dat er waarlijk niet meer te verkrijgen was dan tot hiertoe bekomen werd. Laat er ons werkelijk op wijzen, dat het K.L. heel wat meer moet presteren om als groepering te kunnen standhouden. U zult met ons een zijn, dat de activiteit van tijdens de bezetting primeert en hoofdzaak is, maar dat ge die activiteit natuurlijk op een ander terrein nu moet kunnen voortzetten, zoniet is het onmogelijk een leidende functie te vervullen. Het is immers bij alles zo; niet een prestatie geldt, maar wel het volhouden van een zeker minimum om dan hoger op te klimmen. Ga even na hoe uw groepering vertegenwoordigd is en hoe ze, bij voorbeeld, een twintigtal afgevaardigden naar de verschillende commissies zou moeten zenden; denk even aan de talrijke punten die u nog dient op te lossen en om daarvan één enkel te noemen, het aanduiden van de graden, waarop ik reeds meer dan een jaar wacht. We beseffen dat het innen van bijdragen met moeilijkheden gepaard gaat […] Het spijt ons bijgevolg tenzeerste, maar er is geen ander oplossing aan te vinden en we zullen zelfs verplicht zijn uw briefwisseling enkel mondeling te beantwoorden aan de afgevaardigde tegenwoordig op onze verschillende vergaderingen. U moogt niet denken, dat de verstandhouding daardoor maar het minste zal verminderen, maar wij wensen goede vrienden te blijven en “les bons comptes font les bons amis”. Er zijn weerom een heel reeks attesten toegekomen, welke u volgaarne zullen ter hand gesteld worden […]. Wees overtuigd, Commandant, dat ik uw moeilijkheden ken omdat ze bij ons dezelfde zijn, maar dat ik ook durf hopen dat u de gegrondheid van ons antwoord zult inzien.[…]”[372] Hiermee leek het nakende dispuut bezworen te zijn.

Dupret blijft nog steeds volharden in zijn strijd tegen mensen die onder de oorlog in het KL dienden en erna zich bij het GL aangesloten hebben. Hij heeft opnieuw een aangetekende brief gestuurd naar kolonel De Ridder [bureau van de weerstand] om die te melden dat de commandant van het GL deze formulieren zeker niet geldig kan tekenen. Want hij kent de activiteit van deze mensen die ze tijdens de oorlog hadden verricht niet kan kennen aangezien ze niet in zijn organisatie actief waren. Hijzelf [Dupret] heeft die mensen voldoende verwittigd dus ook Louette moet geen moeite doen om deze dossiers gunstig te laten afhandelen[373]. Tegen het einde van de maand stuurt hij ook nog een brief naar de voorzitter van de controle commissie met de vraag om bezwaar te maken tegen een aantal mensen. Hierbij voegt hij een lijst van voormalige leden die zich bij het GL gevoegd hebben[374]. Op zesentwintig januari krijgt dhr. Gilson, de toenmalige voorzitter van de senaat, de volgende brief in de bus: “[…] De ondergetekenden, handelend in opdracht van het duizendtal leden van de sectie “Kempisch Legioen”, der wettig erkende weerstandsgroepering “Witte Brigade (Fidelio)”, nemen eerbiedig de vrijheid er uw bizondere aandacht op te vestigen, dat het gunstig adviseren door uw commissie voor landsverdediging van het wetsontwerp, ertoe strekkend een afzonderlijk statuut te verlenen aan het “Geheim leger”, diepe verontwaardiging heeft verwekt in de rangen van de gewapende weerstand. Deze is terecht de mening toegedaan, dat aan zijn groeperingen, zowel tijdens de Duitse bezetting als bij de bevrijding van ons grondgebied, dezelfde strijd hebben geleverd tegen de vijand en – hun ledental in acht genomen - voorzeker zoveel slachtoffers te betreuren als het Geheim leger […]”[375] Het GL laat niet zomaar over zich heen gaan. Generaal Pire moeit zich met een brief gericht aan kolonel De Ridder, waarin o.a. staat: “[…] Dès que celui [Dupret] a rétabli le contact avec les différents chefs régionaux le KL a été affilié en bloc à l’AS. On peut donc dire que l’affiliation du KL à l’ AS se situe entre le 15 et le 20 août 1944. Depuis lors et jusque et y compris les combats de la libération le KL, commandé par Dupret à combattu sous les ordres de l’AS. […]» [376]

Naast het KL zijn er ook nog andere groepen die in 1950 nog steeds strijden voor hun erkenning. Naar de minister van binnenlandse zaken wordt in dat verband een brief gestuurd waarin zes groepen vragen om eindelijk de erkenning waar ze recht op hebben te krijgen. Ze gaat uit van de groep L.100, Ruban Vert, Belgisch Verbond, Athos, Service D en Kempisch Legioen, en is ondertekend door Henri Javaux, de voorzitter van L.100[377]. Wat later wordt een conferentie gehouden van niet erkende groepen en dient de afgevaardigde van de WB – Fidelio een nieuwe aanvraag in bij de NRW[378].

Eind januari ’52 blijkt dat alle leden van het KL voor de herzieningscommissie zullen moeten verschijnen, commandant Louette maakt hier heftig bezwaar tegen. “[…]We ontvangen zoeven de mededeling, dat de leden van het K.L. allen voor de Herzieningscommissie moeten verschijnen, ingevolge een verklaring van Rechter De Preter, voorzitter van voornoemde herzieningscommissie. U zult begrijpen dat het protest, dat we vanwege het bestuur van het Kempisch Legioen ontvingen, werkelijk gegrond is, daar we volkomen eens zijn dat een herziening kan gebeuren op grond van nieuwe feiten, maar niet voor een erkenning die destijds door uwe diensten gedaan werd. Het heeft er werkelijk alle schijn van, dat de leden van het Kempisch Legioen – groepering die officieel onder de hoede van de W.B. werd geplaatst in 1946 voor het verdedigen van de belangen harer leden – nu zouden benadeeld worden tegenover leden welke werkelijk deel hebben uitgemaakt van het Kempisch Legioen tijdens de bezetting en die na de bevrijding overliepen naar het A.S. […]”[379] Eveneens begin ’52 start de elfde herzieningscommissie aan zijn werkzaamheden. In het kader daarvan vraagt de voorzitter, rechter De Preter, aan Dupret om enige informatie aangaande de bevrijdingsgevechten in Beerse, Rijkevorsel, Hoogstraten en Sint - Job in ’t Goor[380]. Deze commissie komt als nel op een aantal problemen uit, zo blijkt althans uit een brief van De Preter aan kolonel De Ridder. “[…]La situation toutefois exceptionnelle du Kempisch Legioen a mis cependant notre Commission devant un problème qu’il n’est pas aisé à solutionner, parce qu’à nos yeux et avec les données actuelles […]», de rechter vraagt dat de dienst van De Ridder eerst bepaald hoe het KL in de wetgeving gezien wordt en dit dan zo snel mogelijk doorgeeft, want vooraleer dat is gebeurd, kan er niet verder gewerkt worden. Een maand later laat de kolonel weten dat hij de procedure van het KL volgt, maar voorlopig nog geen extra informatie heeft[381].

 

2.4 Dan toch hoop op erkenning 1953 tot 1958

 

Een kladversie van een brief, die vermoedelijk dateert van 1953, bevat een aantal interessante gegevens. Hij is opgesteld door dhr. Van Nuffelen, deze maakt deel uit van de herzieningscommissie, en is gericht aan de minister van defensie. Eruit blijkt dat het KL eerst zijn aanvraag had ingediend via het GL en dan wat later via de WB. Via het GL zijn door KL’ers 524 dossiers ingediend, via de WB 984, er werden zes dossiers van geïsoleerde weerstanders ingediend. De consultatieve commissie had besloten dat het KL uit 2400 leden bestond, maar het was niet mogelijk om meer dan 1490 dossiers terug te vinden. Van deze dossiers zijn er 1279 die een gunstig gevolg hebben gekend, 89 werden afgewezen en over 121 dossiers werd nog niet beslist. Deze afgewezen en onbesliste dossiers zullen allemaal opnieuw onderzocht worden. Het oorspronkelijke budget dat door het bureau van de weerstand voorzien was voor de liquidatie van het KL, en 500 000 frank bedroeg, zal onvoldoende zijn om alle kosten te dekken. Een schatting voorziet dat er zeker 1 000 000 frank zal nodig zijn om alles te kunnen betalen. De conclusie hieruit is dat, rekening houdend met de conclusie van de consultatieve commissie, de erkenning van het Kempisch Legioen onvermijdelijk is[382]. Nog in ’53, in de eerste maanden ervan blijft de herzieningscommissie verder werken. Majoor Sabbe vraagt hiervoor een aantal zaken op en Dupret bezorgd hem steeds zo snel mogelijk een antwoord dat gestaafd wordt door een aantal bewijsstukken. Over de link met het GL schrijft hij bijvoorbeeld het volgende: “[…]In antwoord op uw schrijven van 26 januari l.l. heb ik de eer u mede te delen dat het KL nooit aangesloten is geweest bij het GL, waar dat het samengewerkt heeft met het GL in de volgende voorwaarden. Gezien wij zonder verbinding gevallen waren met Londen, heb ik een akkoord gesloten met Luitenant Gooremans van het Actief Leger, Majoor SB 12 van het G.L. Dit akkoord was gesteund op een daadwerkelijke en rechtstreekse samenwerking tussen SB 12 en mijzelf, het KL bleef een afzonderlijke groepering die de bevelen van SB12, die ik heb zou overmaken, zou uitvoeren. U zult begrijpen dat ik geen enkele reden had om die schikking aan mijne onderhorigen mede te delen en dat ik me beperkte tot het mededelen van ons akkoord met het GL zonder verdere details. De Officier van het Actief Leger Gooremans zal dit alles kunnen getuigen […]”[383] Het werk van de herzieningscommissie wordt op een bepaald moment niet zo goed meer geapprecieerd. De veertiende maart laat Louette aan kolonel De Ridder weten dat de afgevaardigde van het WB niet meer aan de vergaderingen zal deelnemen. “[…]Bijgevolg zien we ons verplicht u te verzoeken afgevaardigden voor de 11e Herzieningscommissie tot nader bevel te willen schorsen, in afwachting dat uwe wijze raad in dit geval ons zal toekomen. We willen derhalve doen opmerken, dat het in feite niet de Witte Brigade is die wordt aangevallen, maar dat het er alle schijn naar heeft dat het GL het Kempisch Legioen wil benadelen ten voordele van de leden van KL die bij hun groepering aansluiting zochten. U zult zelf kunnen vaststellen dat bij de behandeling dezer dossiers in de 11e H.C. opzettelijk de afgevaardigde van het GL als afgevaardigde van de Nationale Raad stelselmatig wordt aangeduid, bovendien zult u wel willen inzien de grote uitgave die de herziening van al deze dossiers met zich brengt en waarvan het overgrote gedeelte zal voorgelegd worden aan de Staatsraad. Verder komen we tot de vaststelling, dat een reeks nieuwe details kunnen uitgebuit worden, waarbij een zekere partijdigheid aan de dag gelegd wordt. […]”[384]n a Dit wordt ook aan de voorzitter van de herzieningscommissie, De Preter, meegedeeld. Dupret vertelt hem dat de houding van de commissie op zijn minst dubbelzinnig genoemd kan worden en dat het feit dat hun erkenning, die ze wel degelijk gekregen hebben, enkel door een nalatigheid op het kabinet van defensie, niet in het Belgisch staatsblad is gepubliceerd geworden.[385] De Preter zal zichzelf tegen deze aantijgingen verdedigen door te zeggen dat hij niets meer doet dan het toepassen van de wet. “[…]Nochtans vermits de C.C. van de N.R[386]. in het leven geroepen werden om de wetsbepalingen toe te passen, en niet om de zienswijze van de Nationale-Raad te delen is er voor hen geen mogelijkheid, op gevaar af van willekeur te doen, zich aan een zending te ontrekken met hetzij de wetsbepalingen verkeerd toe te passen of te wachten tot ze zouden veranderd worden. Eindelijk houd ik er aan u de verzekering te geven dat geen enkel voorkeur me leidt bij het samenstellen der Commissie en ik alleen rekening houd met de geldende wettelijke schikkingen en de beschikbaarheid der afgevaardigden [in rood potlood onderlijnd].[…]”[387]

Naar aanleiding van de zaak Hens en Van Gorp[388], twee leden van het KL die verwikkeld zijn in een proces door hun optreden t.o.v. collaborateurs in de bevrijdingsdagen, schrijft Dupret een brief naar kolonel De Ridder waarin hij o.a. diens mening vraagt over het werk van de herzieningscommissies. Hij krijgt het volgende antwoord: “[…]Ik heb u uitgelegd dat het Kempisch Legioen nooit het voorwerp heeft uitgemaakt van een Ministerieel Besluit van erkenning zoals de andere erkende weerstandsgroeperingen. Ik heb u doen opmerken dat de Nationale Raad van de Weerstand na onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het Kempisch Legioen, door de Heer Dupret in 1947 of 1948 opnieuw ingediend, bij meerderheid van stemmen besloten heeft de zelfde beslissing te handhaven die hij in 1946 genomen had. Ik heb u gezegd dat, volgens mijn opvatting, de opneming van het Kempisch Legioen in de Witte Brigade – Fidelio, een middel was om aan de wetgevingen te ontsnappen en dat, ten andere, het verkeerd was te zeggen dat als gevolg van deze opmerking een lid van het Kempisch Legioen, voor 4.6.1944, aan de Witte Brigade of andere groeperingen aangesloten was. Als gevolg hiervan maakt de erkenning der leden van het Kempisch Legioen op basis van art. 1 van het Statuur, als aangesloten bij de Witte Brigade of het Geheim Legere ene schending van de wet uit. Het is mogelijk dat de Nationale Raad van de Weerstand opnemingen van niet erkende groeperingen bij erkende groeperingen zou besloten of voorgesteld hebben. Niettemin, gaf dit de wettelijke toelating niet om niet erkende groeperingen bij niet erkende groeperingen op te nemen en deze die het gedaan hebben, hebben toestanden geschapen die ten minste verkeerd zijn. Deze opnemingen zijn verstaanbaar daar zij toelaten, zonder moeilijkheid, van de gemakkelijkheden van het artikel 1 van het Statuut te genieten. Het is gemakkelijk de erkenning te verwerven op basis van een zogezegde aanwerving tot ene groepering waaraan men nooit toebehoort heeft, dan wanneer de erkenning op basis van artikel 2 het bewijs vergt van ene werkelijke activiteit in de Weerstand hetgeen voor zeker niet zo gemakkelijk is dan het voorleggen van een attest van aanwerving dat zonder ware recht afgeleverd werd. U hebt mijn advies gevraagd over de onlangs genomen beslissingen van de 11de Herzienings Commissie. Ik heb u geantwoord dat de Commissie souverein beslissen. Ik moet ze aannemen zelfs wanneer ik in de mening verkeer dat, volgens de gegevens van het dossier, de Commissie de bewijzen die de verzoeken tot staving van zijn erkennings aanvraag voorgelegd heeft met te weinig strengheid onderzocht heeft. […]” Verder zegt de voorzitter van de commissie dat het schorsen van de afgevaardigden van de WB – Fidelio in zijn commissie niet alleen nadelig zou zijn voor het KL maar ook voor de WB zelf. Daarnaast is men in het parlement aan het werken aan een wetsvoorstel, waarbij de commissie een raadgevende functie heeft en advies moet geven aan de minister over de aanvraag van verenigingen die in dit voorstel verwerkt zitten. Indien de WB Fidelio, zoals ze al eerder heeft gedaan, de senatoren ervan zou proberen overtuigen om dit voorstel niet goed te keuren. Zou zij de belangen van het KL tegenstrijden.[389]

Dupret blijft volharden in zijn strijd en laat het niet na deze op zoveel mogelijk manieren te beslechten. In april ’53 schrijft hij de minister van defensie. Hij deelt hem mee dat het KL al sinds 1945 de erkenning belooft is maar deze nog steeds niet officieel is geregeld. Daarom verzoekt hij de minister om met een arrest de erkenning van het Kempisch Legioen officieel te maken[390]. Nog in die maand schrijft Louette een brief naar kolonel De Greef, een medewerker van het kabinet van defensie, om ervoor te zorgen dat Dupret de minister kan spreken omdat “[…] enkel en alleen door een Koninklijk Besluit – die kracht van wet heeft – die schreeuwende onrechtvaardigheid tegenover de leden van het Kempisch Legioen zou kunnen hersteld worden. De ondergetekende meent bij machte te zijn, u daarvan in de loop van een onderhoud te kunnen overtuigen. […]”[391] Een paar dagen later antwoordt de kolonel. Hij zegt dat hij eveneens op de hoogte is van het advies van de NRW in 1945 en bij de herziening in 1948. Nu ligt er een wetsvoorstel klaar in de senaat wat het statuut van de weerstander wijzigt. Als dit voorstel goedgekeurd wordt, zou het zinvol zijn om nogmaals een aanvraag in te dienen[392]. De volgende maand bekrachtigt de koning een wet in verband met de erkenning van kleine bewegingen[393], het is niet zeker of dit om dezelfde wet gaat. Dupret dient opnieuw een aanvraag in. In de laatste maand van 1953 krijgt hij van kolonel De Ridder een bericht dat bevestigt dat deze binnengekomen is, maar misschien zou het beter zijn mocht deze opgesteld worden in het Nederlands. Hierin laat hij Dupret vrij, als hij dat wenst mag hij zeer zeker een nieuwe aanvraag in het Nederlands opsturen[394]. In totaal worden negentien aanvragen ingediend door kleine bewegingen. Louette laat aan de KL commandant weten dat zijn groepering bij de eerste twee zal zijn die behandeld zullen worden[395]. Op verzoek van de minister vraag kolonel De Ridder aan dhr. Hanssens, de voorzitter van de commissie die de aanvragen moet behandelen, om voorrang te geven aan de NKB, het KL en “Service D”. Dit omdat “[…]La situation de ces groupements en général et de leurs membres en particulier, est telle qu’il conviendrait de donner un priorité à l’examen de leurs demandes de reconnaissance. En effet l’orientation du règlement de la situation individuelle des membres – réserve faite de celle des personnes appartenant aux groupes d’action des provinces d’Anvers, Brabant et Flandre Orientale du M.N.R. – N.K.B. – est fonction de la solution qui interviendra dans un sens ou dans un autre, au sujet de la reconnaissance de groupement. […]”[396] Een paar maanden later vraagt de kolonel aan de voorzitter om het advies over deze drie groeperingen zeker voor oktober klaar te hebben. Anders zal het werk dat nu aan een drieduizendtal dossiers wordt besteed nutteloos zijn, want als de erkenning er dan nog niet is hebben die papieren geen enkel waarde[397]. In januari ’55 overlijdt generaal Jorissen. Deze man was blijkbaar ook betrokken in de procedures voor de erkenning van de kleine bewegingen. Zijn dood zorgt ervoor dat de uitspraak over bepaalde zaken, o.a. die van het KL, uitgesteld worden tot latere datum[398]. Dat jaar schiet Dupret weer in actie om zijn doel te bereiken. Hij schrijft naar het parlementslid Hens en verzoekt die om steun voor zijn strijd om erkenning[399]. In november krijgt Dupret van de minister van defensie te horen dat de aanvraag voor erkenning van het KL voorgelegd is voor advies aan de commissie. Hij kan niet zeggen wanneer die met haar besluiten klaar zal zijn[400].

Leden van het KL blijven eveneens aandachtig over hun situatie. Sectieoverste Van Tichelt schrijft naar Louette met de vraag wanneer de samensmelting van het KL met de WB – Fidelio in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die antwoordt dat hij dit niet precies kan zeggen, maar dat ze zijn samengegaan zeker is. Dupret zal hem hierover, en de stemming die aan deze verbinding voorafging, meer informatie kunnen geven. Hij voegt er nog aan toe “[…]Trouwens, geen van beide groeperingen was op deze samensmelting voorzien en zij is ons van hogerhand opgelegd. Het beste bewijs is wel degelijk, dat alle opeisingen en alle dossiers door mij, als Nationale Commandant der W.B./K.L., moesten ondertekend worden en ingevolge die voorwaarden opgelost. […]” Tot slot verzoekt Louette de KL’er nog om in de toekomst dergelijke vragen te richten naar Dupret[401]. Andere verenigingen richten zich voor hun uitbouw tot het KL. De Nationale Bond der oud soldaten van Koning Leopold III vragen Dupret om in de regio Antwerpen – Turnhout een afdeling van hun organisatie op te richten. Deze kan hier, gezien zijn drukke bezigheden, niet op ingaan[402]. Verschillende leden willen nu eindelijk hun erkenning, met bijhorende graden en eretekens geregeld zien. Dupret gebiedt hen voor die laatste dingen te wachten totdat de erkenning van de beweging als geheel geregeld is. Om zijn leden te proberen tot kalmte aan te manen zou hij hen graag een datum voorop willen stellen waarop het dossier rond zal zijn. Deze heeft hij niet en daarom verzoekt hij aan kolonel De Ridder om hem van een einddatum te voorzien.[403] De kolonel antwoordt hem dat het dossier voorlopig bij de consultatieve commissie ligt en deze een eigen agenda heeft waar hij niet in kan tussenkomen. Hij mag wel al via de Witte Brigade voorstellen voor het uitrijken van eretekens doen en zijn kaders beginnen te vormen zodat graden kunnen worden uitgereikt Terstond antwoordt de KL commandant dat Louette hem ook al een aantal keren hetzelfde had voorgesteld. Hij weigert hier echter mee te beginnen want als het KL officieel erkend wordt, zullen leden die zich bij een andere organisatie hebben aangesloten, en zich eigenlijk in een onwettige situatie bevinden, naar het KL terugkeren. Dit zal het vooraf gedaan werk van uitrijken van eretekens en graden ontregelen en nutteloos maken. Dus moet eerst het KL erkend worden en kan pas dan van andere zaken worden gesproken. Hij eindigt met de volgende zin “[…]Vous admettez qu’il est triste de ne pouvoir être fixé, plus de 12 ans après la libération. […][404].” Meer dan een jaar later, in november ’57, laat Louette aan Dupret weten dat hij hoopt voor de negende van die maand hem het antwoord van de minister, op de vraag tot erkenning, te kunnen voorleggen[405]. In december krijgt Louette wel te horen van kolonel Dehoux, medewerker van de minister van defensie, dat hij onmogelijk kan zeggen wanneer men klaar zal zijn met de verwerking van de aanvraag tot erkenning. Er zijn een twintigtal dergelijke aanvragen en deze moeten allemaal grondig onderzocht worden. Het enige wat de kolonel kan melden is dat rechter Hanssens, het dossier ter beschikking heeft gesteld van de plaatsvervangende voorzitter van de commissie[406]. Hierop volgt een uitgebreide brief van Louette aan de kolonel. Hij drukt er sterk zijn ongenoegen in uit over het feit dat nu nog steeds niet beslist is of het KL nu erkend wordt of niet en dit een zeer ernstige situatie is. De WB commandant kan niet begrijpen dat het KL, een gelijkwaardige groepering als “Les Insoumis” en “Les Affranchis” (twee groepen die hun erkenning reeds in 1947 mochten ontvangen), nog steeds de erkenning niet gekregen heeft waar ze recht op heeft. Het is meer dan de hoogste tijd dat hierover een rechtmatige beslissing genomen wordt[407]. Ondertussen werd wel al een nota opgesteld over de erkenning van het Kempisch Legioen. De opsteller ervan, kolonel Van Nuffel, denkt dat men stilaan zal komen tot een erkenning van die beweging en men best aanpassingen aanbrengt in de begroting van 1959 om deze te voorzien[408].

 

2.5 De erkenning komt er 1958 tot maart ‘61

 

In ’58 heeft Dupret er een nieuwe bondgenoot bij. Parlementslid Wiard mengt zich in de zaak van het KL. Hij schrijft de minister van defensie en vraagt hoe het proces omtrent de aanvraag, ingediend door zijn vriend Dupret op zesentwintig november 1953, evolueert en wanneer er een beslissing genomen zal worden. Van Nuffelen vraagt daarom een aantal dagen later aan voorzitter Hanssens om de nodige gegevens zodanig dat hij op de vraag kan antwoorden[409]. In maart ’58 krijgt Louette reactie op een brief die hij in december van het jaar ervoor gestuurd had. Daarin vroeg hij om de erkenning voor een vijftiental leden van het KL te regelen. Kolonel Dehoux repliceert met te melden dat hij deze vraag naar de bevoegde instanties zal doorsturen. Hierbij vermeldt hij eveneens dat de aanvraag van het KL voor erkenning zich momenteel bij de consultatieve commissie bevindt. Zodra er meer nieuws is over de procedure zal hij dit met veel plezier melden[410].

Louette komt nog eens terug op zijn brief van december ’57 aan minister Spinoy en de minister van defensie. Hierin heeft hij zware kritiek op de methode die gehanteerd wordt om de erkenning van het KL te regelen. Want nu is een commissie bezig met het verwerken van de aanvragen, maar een andere commissie is er op een ander niveau ook mee bezig en door een beslissing van die laatste zou al het werk van de eerste commissie in één klap onbruikbaar kunnen worden.[411] Leden blijven zich in ’58 nog steeds interesseren in de bekommernissen van hun voormalige verzetsbeweging. In juni laat Dupret één van hen weten dat de consultatieve commissie zich nu al meer dan twee maanden actief bezighoudt met de behandeling van hun aanvraag tot herkenning. Hij denkt wel dat ze een gunstig advies zal geven[412].

In september ’58 is de consultatieve commissie klaar met zijn advies, dit luidt als volgt:

“- AVIS – de la Commission

La Commission Consultative, instituée par l’article 2 de la loi du 30 mai 1953 modificatrice de l’Arrêté-loi du 19 septembre 1945 établissant le statut de la résistance armée.

Didant son délibéré sur la demande reconnaissance comme groupement de résistance armée formulée par la «Kempisch Legioen»

Emet l’avis suivant:

Vu la lettre adressée au Ministre de la Défense Nationale le 14 avril 1953 par laquelle Monsieur G.H. Dupret a, comme commandant de ce groupement, introduit une nouvelle demande de reconnaissance celui-ci,

Vu les pièces et documents communiqués à la Commission,

Entendu les déclarations de Monsieur Georges-Henri Dupret et les témoignages du Colonel R.A. Louette, du Lieutenant – Colonel A. Gooremans et du Commandant Mesmaeckers,

Attendu qu’il peut être considéré comme établi qui la «Kempisch Legioen» a été constitué vers le 15 mars 1942 sous le commandement de l’adjudant Bobon du 8e Régiment de Ligne;

Qu’elle comprenait en ordre principal des sous-officiers de l’Armée Belge résidant dans l’arrondissement de Turnhout;

Que son statut prévoyait une activité de résistance armée;

Attendu que la Kempisch Legioen avait une hiérarchie régulière;

Qu’elle était composée d’équipes de 8 hommes, de groupes de 2 équipes, des sections de plus ou moins 3 groupes et de pelotons de 6 sections, le tout format environ 3 peloton d’un effectif total d’environ 2.400 hommes;

Attendu que la «Kempisch Legioen» a eu, en fait, une activité de résistance armée dans la région turnhoutoise;

Qu’en août 1943, il y avait notamment une section organisés et armée dans le bois de Gierle, où elle formait un maquis d’une cinquantaine d’hommes armés;

Qu’il y avait également une section à Herenthout,

Que des ordres de service étaient rédigés par les chefs et transmis aux unités;

Attendu que les membres de la «Kempisch Legioen» se chargeaient de transports d’armes et de munitions;

Que l’armement se composait notamment, outre des armes portatives, de deux mitrailleuses lourdes récupérées sur un aviateur tombé en parachute;

Attendu que ses membres avaient aménagé des plaines de parachutages d’armes d’équipements militaires, ou participé à leur aménagement;

Attendu que l’ennemi avait eu connaissance de cette activité clandestine et opéré de nombreuses arrestations;

Que 61 membres arrêtés sous l’occupation sont morts ou disparus dans les camps de concentration;

Attendu qu’après l’arrestation par l’ennemi de l’adjudant Bobon – en janvier 1944 – la commandement de la «Kempisch Legioen» fut repris par le commandant G.H. Dupret;

Que dès lors, le commandant Dupret, qui par suite de l’arrestation de l’adjudant Bobon et d’autres chefs de la Kempisch Legioen, avait perdu tout contact avec Londres au avec les autres groupements de résistance, cherche à renouer des contacts, tout en s’opposent de façon absolue à ce que son groupement soit repris par d’autres;

Attendu qu’il entra ainsi en relation avec le Colonel Loouette de la «Witte Brigade» et avec le groupement de l’A.S. à Turnhout (Mesmaekers – Van de Werve – Gooremans);

Qu’à la suite de ces pourparlers – en juin 1944 – le lieutenant (actuellement Lt Colonel) Gooremans, attaché à l’Etat-major de l’Armée Secrète Turnhout, reprit le commandement de la Kempisch Legioen au point de vue strictement opérationnel, la «Kempisch Legioen» conservant son autonomie administrative;

Que néanmoins certaines sommes d’argent furent envoyées par l’A.S. à la Kempisch Legioen pour assurer le paiement des soldes; mais que l’A.S. ne s’immisça pas dans la répartition de ces sommes;

Que l’A.S. ne s’immisça pas dans la hiérachie, l’organisation intérieure et la discipline de la Kempisch Legioen;

Attendu qu‘ne septembre 1944, la Kempisch Legioen participa aux côtés de l’A.S. aux combats de libération de la région de Turnhout;

Qu’elle eut 12 tués; qu’elle fit même un certain nombre de prisonniers allemands,

Attendu que même dans ces opérations de combat la «Kempisch Legioen» conserve toujours une certaine indépendance d’action et une autonomie propre;

PAR CES MOTIFS,

LA COMMISSION CONSULTATIVE estime, à la majorité des membres, que la demande de reconnaissance comme groupement de résistance armée, à activité locale, introduite par la «Kempisch Legioen» est fondée.»[413]

In december krijgt Dupret te horen dat dit rapport is overgemaakt aan de minister van defensie en dat deze nu een beslissing moet nemen. Dit document is blijkbaar niet meteen in handen gekomen van de minister. Dupret verneemt dat door administratieve werkzaamheden het document nog niet meteen door de minister kan bekeken worden. Dit heeft hij door aan Wiard, die op zijn beurt de minister verzoekt om hier zo snel mogelijk iets aan te doen. De volgende dag krijgt Wiard al de verzekering dat alles in het werk wordt gesteld om alles zo snel en correct mogelijk te laten verlopen[414]. Maar de erkenning blijft nog steeds achterwege. Wiard richt verschillende brieven aan Gilson [de voorzitter van de senaat] om te weten te komen hoe het nu precies zit, die verzekert hem dat ze enkel nog wachten op de handtekening van de koning en dan zou alles in orde moeten zijn. Twintig mei 1960 is die handtekening er nog niet[415]. Een maand later krijgt de minister van defensie te horen van luitenant generaal Van Rolleghem dat de erkenning van het KL deel uitmaakt van een groter werk dat nog steeds bezig is, alles wordt in het werk gesteld om dit zo snel mogelijk af te ronden. De maand erop verduidelijkt de luitenant generaal zich. De behandeling van het dossier van de aanvraag om erkenning van het KL bevat namelijk de studie van drie gelijkaardige maar erg gevoelige gevallen. Momenteel is er één van deze drie onderzoeken nog niet afgerond. Pas als dat gebeurd is zal een beslissing kunnen worden genomen[416]. In augustus neemt Dupret nog eens het woord. In een brief aan de minister van defensie uit hij zijn begrip voor de moeilijke situatie waarin het land zich momenteel bevindt[417]. Hij heeft reeds enkele toezeggingen ontvangen, maar zou toch graag de datum van hun officiële erkenning willen weten[418]. In december is er geen spoor van de erkenning. Secretaris Huybrechts van het KL richt zich daarom rechtstreeks tot de koning[419].

Twintig maart 1961 krijgt Dupret dan het lang verwachte bericht van Gilson: “[…] Me référant à votre demande de reconnaissance en date du 26/11/53 j'ai l'honneur de vous faire connaître que le groupement KL est officiellement reconnu comme groupement de Résistance Armée par arrêté royal, publié au moniteur du 3/03/61 […]». Hij voegt er nog aan toe dat deze erkenning geen gevolg heeft voor individuele procedures die lopen en dat de overstap van leden die bij andere organisaties aangesloten zijn onderling geregeld moeten worden. Op drie maart ’61 staat in het Belgisch Staatsblad dat het Kempisch Legioen, Service D en Mouvement National Royaliste erkend worden als verzetsgroepering[420].

 

 

F. Algemene bronnenkritiek

 

1) De laatste loodjes

 

Deze bronnen maakten duidelijk dat het KL wel degelijk betrokken was bij de repressie, maar aan de mate waarin dit gebeurt, wordt door deze bronnen weinig toegevoegd. Bovendien maken ze eveneens duidelijk dat de verzetsdaden zich enkel wil toeleggen op arrestatie en bewaking en zich van elke andere actie zoveel mogelijk tracht te distantiëren. Bijvoorbeeld door het rondsturen van de strooibrief waarin ze, samen met andere weerstandsgroeperingen, melden niks te maken te hebben met het bekladden van huizen. Daarnaast maken ze ook duidelijk dat ze na de bevrijding hun strijd niet meteen staakten en meevochten met de geallieerden. Sommigen zelfs tot in Zundert, wat Nederlands grondgebied is. Een vrij uitzonderlijk gegeven, aangezien de Belgische regering zelf geen troepen in het buitenland wilde inzetten. Over de ontbinding van het KL valt weinig op te maken uit de bronnen. Dupret regelde eerst de toestand in Turnhout, maar daarna vertrok hij naar Brasschaat om er het commando te voeren over een compagnie[421]. Veel actie zullen die mensen niet zien en Dupret wordt teruggeroepen naar de stad om de ontbinding van zijn groepering te regelen. Enig protest bij de order van ontwapening is niet terug te vinden in de bronnen. De bronnen gaan bijna naadloos over van het einde van de oorlog in de polemiek over de erkenning. Ze laten bovendien zien dat het GL het KL beschouwt als één van zijn onderafdelingen. In de hoofdingen worden telkens de verschillende locaties vermeld naar waar de brieven worden gestuurd. Sommige locaties staan één of een keer extra vermeld met de KL ernaast. De problemen vangen aan als Dupret steeds meer problemen krijgt met de benoemingen door het GL. Hij heeft het moeilijk met commandant Van Laer, met wie hij sinds de bevrijding samengewerkt heeft. Daarnaast kan hij het ook niet begrijpen als de provinciale staf van het GL kapitein Van Der Elst aanstelt om de ontbinding in die sector te regelen. Dupret weigert om zijn beweging zomaar in het GL te laten opgaan en zo de naam KL op te geven. Hierdoor ontstaat een dispuut wat uiteindelijk zal uitmonden in een situatie waarin het KL ervoor kiest om zijn eigen weg op te gaan.

 

2) De strijd tussen het GL en het KL

 

In maart ’45 begint het GL leden van het KL te ronselen. De organisatie was sinds september ’44 al erkend, juridisch dus volkomen in orde en in een ideale situatie om leden van het KL in te pikken, want daar kon niemand iets tegen inbrengen[422]. Dupret laat echter niet op zijn kap zitten en probeert zoveel mogelijk mensen bij zijn organisatie te houden. Hij schiet ook in actie om het KL wettelijk erkend te krijgen. Het NRW behandelt zijn aanvraag en op dertig oktober ’45 wordt het KL erkend. Het moet zich wel voor de vertegenwoordiging in de NRW aansluiten bij een andere, reeds erkende beweging, dit om te voorkomen dat het ledenaantal van de nationale raad te sterk zou stijgen. Op een vergadering, die Dupret bijeenroept, wordt beslist om het KL te laten aansluiten bij de WB – Fidelio. Het GL krijgt slechts twee stemmen tegen zeventien voor de WB. Als we de stemmen tellen dan kunnen we concluderen dat er dertig personen aanwezig waren op die vergaderingen. Dupret had naar iedere gemeente nochtans een uitnodiging gestuurd. Er waren tweeënvijftig gemeentes die in het actiegebied van het KL vielen. Daarnaast is het vrij zeker dat sommige plaatsen door meer dan één persoon vertegenwoordigd waren en het is niet duidelijk wie stemrecht had en wie niet. Zodoende is het moeilijk om te bepalen in welke mate het hele KL, dat 2500 leden telde, achter deze beslissing stond. Zeker niet iedereen want Van Thienen beslist om, samen met vele van zijn manschappen, in Geel op te gaan in het GL, ook in Herentals, en andere plaatsen gaan vele mensen op in het GL. In het archief van het Geheim Leger vinden we hiervan sporen terug en bovendien staan deze mensen aangegeven als commandanten van het KL, tussen die van het GL[423]. Dit kan aantonen dat deze beweging wel degelijk de naam van de meer locale groepering respecteerde. Waarom Dupret er dan voor koos om een comfortabele situatie om te ruilen voor een onzekere waarin het lang niet zeker is of er wel een erkenning komt. Het GL had zijn erkenning, en bovendien wat later ook nog een exclusief statuut. Op zich had het KL zonder het GL niks, alleen de optie om een aanvraag tot erkenning in te dienen. Een verklaring kan misschien zijn dat Dupret niet overweg kon met de mensen die de provinciale staf zomaar boven zijn hoofd benoemde. Mensen die hij niet kende en waarvan hij het belang van hun activiteit in vergelijking met de zijne minoriseerde.

Het gebrek aan officiële documenten en zekerheid doet ondertussen veel mensen ervoor kiezen om ontslag te nemen bij het KL en zich via het GL te laten erkennen. Het betreft hier voornamelijk weduwes van gesneuvelde verzetsmensen. Dat deze ervoor kiezen om over te stappen is makkelijk te verklaren. Zonder echtgenoot was het moeilijk om een huishouden rond te krijgen. Een erkenning van zijn verzetsactiviteit en van zijn offer voor het vaderland zorgde voor overheidssteun waardoor deze mensen wel konden rondkomen. Dupret kan hen later overtuigen dat dit ook via het KL kan, en later keren vele van hen terug naar het KL. Het is dan wel al eind mei ’45 eer het KL in staat is om zelf leden hun erkenning te bezorgen. Zodoende heeft het GL ruim de tijd om leden van het KL op zijn lijsten te schrijven. Dupret probeert hier op alle mogelijke manieren een eind aan te maken. Voornamelijk door het zo snel mogelijk laten publiceren van de erkenning van het KL, wat niet lukt, en door de NRW aan te schrijven met een motivering om de dossiers van de overgelopen KL’ers te blokkeren[424]. Zijn argument, dat de GL commandanten deze documenten niet kunnen goedkeuren aangezien ze deze leden niet kennen is gegrond, maar de wetgeving laat niet toe om beroep aan te tekenen tegen de genomen beslissing om een lid te erkennen. Zodoende kan Dupret enkel winnen door zijn leden ervan te overtuigen dat ze bij het KL evengoed dezelfde zaken kunnen bekomen als dat ze dat bij het GL kunnen. Dit zou zeker lukken als het KL als onafhankelijke groepering erkend wordt, maar ook dat lukt hem niet. Dupret heeft niet op en blijft volharden in zijn strijd. Doorheen deze hele periode, van 1945 tot begin de jaren zestig, blijft hij steeds strijd voeren om die mensen terug te halen. Hij schrijft alle mogelijke instanties aan om zijn eigen beweging erkend te krijgen, leden - die zich via het GL laten erkennen - hun erkenning proberen te ontnemen, de benaming GL – KL te laten verbieden, protest aan te tekenen tegen het aparte statuut van het GL, … Het komt zover dat de opperbevelhebber van het GL, generaal Pire, een brief richt tot het bureau van de weerstand en daarin meldt dat het KL zich “en bloc” aangesloten had bij het GL in augustus ’44 en het dus deel uitmaakte van zijn organisatie. Correspondentie van de herzieningscommissie brengt aan het licht dat in ’53 van de 1490 bekende dossiers over het KL er 984 via de WB Fidelio en 524 via het GL[425] ingediend zijn. Dit kan betekenen dat Dupret vrij succesvol was in zijn campagne tegen het GL. Aangezien duidelijk meer leden ervoor kozen om hun commandant naar het WB te volgen dan voor onmiddellijke zekerheid bij het GL te kiezen. Nog in dat jaar verklaart Dupret dat het KL nooit aangesloten is geweest bij het GL. Dit kan niet kloppen, want dan kon het KL nooit betrokken zijn geweest bij eventuele droppingen en zouden er geen orders van het GL in het archief van het KL zitten. De KL commandant weigert dan een tijdje vergaderingen bij te wonen aangezien het GL er volgens hem bevoordeeld wordt ten opzichte van zijn eigen organisatie. Iets wat enigszins logisch genoemd kan worden daar het KL er slechts via de WB vertegenwoordigd is en het GL rechtstreekse vertegenwoordiging heeft. Dit mag niet onderschat worden, de eerste voorzitter van de NRW kwam bijvoorbeeld uit de rangen van het Geheim Leger. Als het KL dan eindelijk erkend wordt, staat in de erkenning dat dit geen gevolg heeft voor de al gedane erkenningen van leden en dat de overstap van deze leden uit andere organisaties met die desbetreffende groeperingen geregeld moet worden. Met de WB Fidelio is dit geen probleem. De erkenningsdossiers die ik in Evere heb bekeken hadden allemaal bij groepering de WB vermeld, deze naam stond geschrapt en er stond KL naast geschreven. Dupret vroeg ook aan het GL om de dossiers van het KL over te dragen. In hoeverre die erop is ingegaan, is niet bekend. Ik heb geen enkel erkenningsdossier in handen gehad waarop de naam GL geschrapt stond en er KL was bijgeschreven. Dat deze mensen, zoals bijvoorbeeld Van Thienen, niet op de ledenlijst die in mijn bezit is staan vermeld, is logisch want deze is enkel van de mensen die hun dossier via de WB Fidelio hebben binnengebracht.

 

3) De aansluiting bij de Witte Brigade Fidelio

 

In november ’45 kiest het KL ervoor om zich bij de WB Fidelio aan te sluiten. Waarom er precies voor die beweging gekozen wordt is niet volledig rechtstreeks uit de bronnen af te leiden. Het is wel zo dat het dossier voor de erkenning van het KL voorgedragen is geworden bij de NRW door de afgevaardigde van de WB Fidelio. Deze beweging had zijn kern in Antwerpen, wat vlakbij was, en het dus vrij logisch maakt dat het KL ervoor kiest om bij hen aan te sluiten. Op vlak van politieke mening waren er weinig verschillen tussen beide verenigingen, iets wat ongetwijfeld ook zal meegespeeld hebben.

In de voorzitter van de WB Fidelio, Marcel Louette, vindt Dupret een loyale bondgenoot. De twee kunnen het duidelijk erg goed met elkaar vinden en bovendien is Louette bereidt zich tot het uiterste in te zetten om het KL erkend te laten worden. Beide heren ijveren voor de onafhankelijke erkenning van het KL. Voor Dupret is die evident, voor Louette veel minder. Want een kleine duizend leden was heel wat voor de WB Fidelio die uiteindelijk zelf geen vierduizend leden op zijn ledenlijst kon zetten. Desondanks gaat Louette ervoor, en Dupret voegt hieraan toe dat de strijd om onafhankelijke erkenning van het KL niet mag gezien worden als een uiting van onvrede tussen hen en de Witte Brigade. Toch zijn de heren het niet altijd even eens met elkaar. Dupret overstelpt Louette met individuele aanvragen van leden die erkend willen worden. De WB commandant wil die niet zomaar ondertekenen, want zijn handtekening, die nodig is om erkend te kunnen worden, staat gelijk aan een officiële bevestiging van de juistheid van het document. Daarom eist Louette dat enkel dossiers van waardige leden worden opgestuurd en bij sommige stelt hij zich hierover ernstig vragen. Dupret repliceert hierop met de verdediging dat sommige dossiers opgesteld werden door zijn sectieoversten en hij die ook zomaar doorgeeft. Het is niet duidelijk in hoeverre Louette eigenhandig dossiers afgewezen heeft. Er zijn geen aantallen beschikbaar van de hoeveelheden dossiers die Dupret opstuurde. Alleen is bekend dat van de 948 dossiers ingediend via de WB er 858 onmiddellijk erkend werden en zestig in tweede instantie, de meeste doorgeven dossiers werden dus wel degelijk erkend. Op die erkenning staat in het begin enkel de melding van de WB Fidelio. Hierin komt pas verandering na de officiële erkenning van het KL in maart ’61. Even dreigt het mis te lopen als, na de stopzetting van de subsidiëring door de overheid, Louette geld begint te vragen van de leden van het KL. Er ontstaat een kleine discussie tussen de twee commandanten. Deze raakt echter opgelost, op welke manier is niet duidelijk, maar het lijkt erop dat Dupret toegeeft en besluit te betalen.

 

4) De strijd om erkenning

 

Het KL haalde dan zijn erkenning binnen in oktober ‘45, maar enkel als onderdeel van een andere groepering. Daarmee neemt de commandant logischerwijze geen genoegen. Bovendien zijn er voorlopig nog geen officiële documenten waarmee Dupret zijn beweging kan aanprijzen. Een publicatie in het Belgisch Staatsblad blijft uit. Dit kan twijfel doen rijzen over de echtheid van deze uitspraak, maar ze zal later in rapporten van de NRW en de herzieningscommissies bevestigd worden, dus kan de twijfel hierover niet echt groot zijn.

Wat na de aansluiting bij het WB Fidelio volgt is een vijftienjarige strijd die zich een vrij cyclische evolutie kent. Dupret, gesteund door Louette, dient een aanvraag in voor erkenning de overheid onderzoekt de zaak en laat weten dat dit niet mogelijk is. In dat stramien veranderen telkens een aantal details tot dan uiteindelijk de overheid zijn besluit wijzigt en het KL als onafhankelijke verzetsgroepering erkend.

Op het einde van ’47 wou Dupret er eigenlijk al de brui aan geven. Hiervoor had zijn ongenoegen over het uitblijven van de erkenning hem er al toe gebracht om hiervoor motieven te zoeken. Zo kwam het zelfs dat hij er communautaire redenen in zag voor het niet erkennen van zijn beweging. Zijn leden waren wel erkend maar de bureaucratie hield de naam waaronder hij die erkenning eigenlijk wilde hebben tegen. Daarnaast liep het ook grondig mis in een proces dat senator de Boodt tegen hem aangespannen had[426]. Dit bracht de commandant ertoe om in een brief naar Louette zijn ontslag aan te bieden. Deze probeert hem ervan te overtuigen niet op te geven. Iets wat Dupret uiteindelijk niet doet. Naast de aanmoediging van Louette, zal de erkenning van de groepering “Les Insoumis” er voor iets tussen zitten. Deze Waalse groep was waarschijnlijk qua omvang vergelijkbaar met het KL. Dit was voor Dupret een bewijs dat het wel mogelijk was om als kleine groepering erkend te worden en er wordt een nieuwe aanvraag ingediend. Tot Duprets verbazing wordt hierdoor een nieuw onderzoek gevoerd naar het KL, dit was al gebeurd in ’45, en leek volgens hem bijgevolg volkomen overbodig. Even is er grote onrust als blijkt dat het enige exemplaar van het dossier van het KL zoek blijkt te zijn, gelukkig komt het na enkele maanden terug boven water.

Begin de jaren vijftig gaan de herzieningscommissies aan de slag. Voor de KL een ogenblik om opnieuw te proberen de erkenning te verkrijgen. Hun strijd is niet uniek, samen met een vijftal andere groeperingen bundelen ze de krachten en richten ze een correspondentie op de minister. Deze laat weten dat hun aanvraag behandeld zal worden. Uit een rapport uit ’53 blijkt overigens dat een erkenning van het KL als groepering de overheid een miljoen frank zou kosten. De elfde herzieningscommissie bukt zich over de erkenning van het Kempisch Legioen. Dupret krijgt het er zwaar op zijn heupen omdat men er, volgens hem, het GL sterk bevoordeeld ten opzichte van zijn beweging. Hij weigert nog deel te nemen aan de vergaderingen, maar verschillende personen wijzen hem erop dat hij hiermee aan zijn eigen zaak meer slecht dan goed doet. Op het eind van 1953 krijgt Dupret te horen dat er een wetsvoorstel op tafel ligt in verband met de erkenning van kleine verzetsgroeperingen, de precieze inhoud hiervan is me niet bekend. Hierop wordt een aanvraag tot erkenning ingediend. Deze werd opnieuw afgewezen. In oktober 1957 dient Dupret weerom een aanvraag in, dit zal de laatste keer zijn. Het parlementslid J. Wiard gaat zich hierop met de zaak moeien en schrijft een aantal malen naar de minister om de zaak te bespoedigen. In ’58 komt er een gunstig advies van de consultatieve commissie. Administratieve werkzaamheden zorgen ervoor dat dit document niet meteen op de juiste plaats geraakt. Er moeten dan nog een aantal zaken onderzocht worden. Uiteindelijk op drie maart 1961 is het dan zover. Het KL wordt erkend als onafhankelijke verzetsgroepering.

 

 

G. Conclusie: Waarom zo lang?

 

Zestien jaar na de bevrijding van Turnhout wordt het KL erkend als onafhankelijke weerstandsbeweging. Ze zijn bij de laatste groepen die nog erkend worden. Waarom duurde deze procedure zo lang? Dit is de belangrijkste vraag die dit stuk oproept. Ik kan hiervoor, mijns inziens, drie verklaringen voor aanhalen.

 

  1. De problemen met het GL

De afscheiding van het GL en de keuze om alleen te gaan zal de zaken zeker niet bespoedigd hebben. Mocht Dupret beslist hebben om het KL te laten doorgaan als een onderafdeling van het GL dat had hij in principe zijn erkenning al van dertien september ’44 op zak. Dit doet hij niet en hij keert zich volledig van deze organisatie af. Zijn handelswijze wekt langs beide zijden heel erg veel wrevel op. Iets wat de onafhankelijke erkenning van het KL zeker niet ten goede zijn gekomen. Temeer daar het GL een zeer sterke positie had binnen de NRW, zoals eerder aangehaald kwam de eerste voorzitter uit het GL. Van expliciete tegenwerkingen door het GL heb ik echter geen bronnen gevonden, ik kan het hier dus alleen maar op een vermoeden houden.

 

  1. De zaak Hens / Van Gorp

Deze zaak kwam veel vaker in de bronnen naar boven dan dat ik in de weergave hierboven heb laten blijken. Dit was een bewuste keuze, omdat ik van oordeel was dat het hier om individuele zaken ging en ik me enkel wilde concentreren op de studie van het KL als geheel. Bovendien kwamen de bronnen steeds op hetzelfde neer. Van Gorp en Hens werden beschuldigd en Dupret probeerde deze te weerleggen[427]. Daarnaast zijn er ook de bemerkingen van Louette die hij heeft bij vele dossiers die hij van Dupret toegestuurd krijgt. Zijn het dergelijke “onwaardige” dossiers, en de zaak Hens / Van Gorp, waarbij aan het licht was gekomen dat bepaalde mensen die volgens hun dossier aangeworven waren door Hens terwijl ze die persoon niet kenden, die ervoor zorgden dat de erkenning van het KL in vraag stelden en bijgevolg vertraagden. Wat de dossiers van Louette betreft, kan ik mijn eigen hypothese tegenspreken door te verwijzen naar de massale onmiddellijke erkenning van die dossiers. Wat Hens / Van Gorp betreft kan ik enkel vaststellen dat deze zaak haast als een rode draad door het archief loopt, Dupret er zich persoonlijk en frequent mee bezighoudt, en ze vaak in één adem met de erkenning van het KL vernoemd worden. Welke invloed ze precies op de procedures heeft gehad kan ik niet aantonen.

 

  1. De bureaucratie

Hierover kan ik verschillende redenen aanhalen. Ten eerste is er de snelle aanvraag en erkenning van het KL. Al in oktober ’45 heeft het KL zijn feitelijke erkenning op zak. Dan wel als onderdeel van de WB. Dit is iets waar Dupret niet mee kan leven, niet uit onvrede met die organisatie maar door zijn doel om als onafhankelijke beweging erkend te worden. Het is waarschijnlijk te veronderstellen dat de commissie dit als een definitieve oplossing zag, terwijl dit voor Dupret het slechts een tijdelijke was. Dit zal in zijn nadeel spelen. Door de lange duur zal deze situatie in de vergetelheid raken. Als de herzieningscommissies zich dan in de jaren vijftig met de vraag van het KL bezighouden en merken dat de beweging is aangesloten bij het WB – Fidelio, een groepering waarmee ze tijdens de oorlog niet het minste contact mee hadden, dan zullen ze zich hierbij grote vragen stellen.

Het zoek raken van het dossier, het overlijden van een bevoegde generaal, de vele betrokken instanties zijn allemaal vertragende factoren. Vooral dit laatste is een belangrijke reden. In het archief zijn sporen van vier kabinetten terug te vinden. Dat van de premier, justitie, binnenlandse zaken en defensie. Tussen de bevrijding en de eerste verkiezingen alleen al, een periode van nog geen jaar, zijn er drie verschillende regeringen geweest. Daarnaast was er ook de wetgeving die er niet duidelijker op werd. Er was een bevoegdheidsgeschil tussen het kabinet defensie en de NRW. De regering moest de wet aanpassen om herzieningscommissies mogelijk te maken. Er kwamen voortdurend aanpassingen op de wet. Uiteindelijk was het zo erg dat de minister van defensie eerst om advies moest vragen vooraleer hij een beslissing over iets kon nemen.

 

Ik denk niet dat het door slechts één van deze aangehaalde factoren is dat de erkenning van het Kempisch Legioen zo lang op zich liet wachten. Ze deden zich alledrie in dezelfde periode voor en zorgden vrij waarschijnlijk, maar niet in gelijke mate, voor een vertraging van de procedure. Het is enkel door een stug volhouden van Dupret en Louette en het aanwenden van hun al invloed dat ze er in geslaagd zijn hun zin door te drijven en hun doel te bereiken, de onafhankelijke erkenning van het Kempisch Legioen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[206] Archief van het geheim leger, Doos 14, nummer 82, Historique Zone II, Secteurs Mechelen – Brasschaat – Herentals

[207] In latere artikels en werken die wel gepubliceerd zijn gaat Lagrou opnieuw op deze kwestie in, zijn licentiaatsverhandeling bood het meest volledige en gedetailleerde overzicht, vandaar dat ik over het algemeen vooral daarop terugval.

[208] Van De Vijver (H.), Van Doorslaer (R.), Verhoeyen (E.), België in de Tweede Wereldoorlog, Het verzet, deel 2, Kapellen, uitgeverij Pelckmans, 1988, p. 88 - 89

[209] Het archief dat zich in het Soma bevindt onder de naam dienst van de weerstand, is het archief dat door dit bureau geproduceerd werd.

[210] In het archief van de dienst van de weerstand zijn er sporen te vinden van disputen tussen de NRW en het bureau van de weerstand. Zo eist de minister van defensie dat alle documenten eerst op zijn kabinet moeten terechtkomen. En zijn er brieven tussen de NRW en het bureau waarin gediscussieerd wordt over de al dan niet louter adviserende functie van de NRW.

[211] Verslag, 30/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[212] Verslag, 30/09/1944, archief dienst van de weerstand.

[213] Brief, 2/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[214] Dagverslag, 4/10/1944, Luitenant Teuns aan Commandant KKH 43, archief van de dienst van de weerstand

[215] Rapport, 4/10/1944, archief van de dienst van de weerstand

[216] Brief, 8/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[217] Melding, 4/10/1944, 8/10/1944 en 10/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[218] Brief, 12/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[219] Brief, 11/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[220] Brief, 17/10/1944 en 21/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[221] Brief, 2/11/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[222] Hierbij valt wel op te merken dat de naam die in de brief wordt gegeven niet terug te vinden is in de ledenlijst van het KL.

[223] Brieven, 25/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[224] Op 29/09/1944 verzoekt de politie om de vrijlating van zes personen, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[225] Brief, 27/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[226] Strooibrief, zonder datum, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[227] Artikel, 3/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 35

[228] Brieven, 30/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[229] Order, 4/10/1944, staf GL aan KL en zes secties van het GL, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[230] Brief, 24/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[231] Lijst, zonder datum, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[232] Melding, 27/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[233] Order, 30/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 27

[234] Regelingen van opeisingen en voedselbedeling, voorkomen van plunderingen, demobilisatie van de PL

[235] Dit is de provinciale commandant van het GL

[236] Brieven, 29/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[237] Verklaring, 28/09/1944, en zonder daurm, archief van het Kempisch Legioen, map 8.

[238] Brief, 26/09/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 1

[239] Brief, 2/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[240] Brieven, 1/10/1944 en 2/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[241] Brieven, 3/10/1944 en 4/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[242] Brieven, 4/10/1944 en 5/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[243] Brief, 9/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[244] Verslag, 11/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[245] Net dezelfde melding had Dupret trouwens de dag ervoor ook al naar het NKB gestuurd.

[246] Brieven, 13/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[247] De bevelhebber van het Geheim Leger.

[248] Brief, 25/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[249] De onderverdeling hiervan is in drie pelotons van 50 man, Dupret mag hiervoor drie officieren hebben en een vierde voor de algemene communicatie, dit laat althans de provinciale staf van het GL hem op 2/11/1944 weten.

[250] Brief, zonder datum, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[251] Brief, 4/11/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[252] Generaal Gérard, een notoir weerstander, werd op 2/10/1944 de nieuwe opperbevelhebber van het Belgische leger. Brieven, 16/10/1944 en 18/10/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[253] Brieven, 4/11/1944 en 6/11/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 8

[254] Brief, 13/11/1944, aan KL Turnhout, Mol, Geel, Herentals en Hoogstraten, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[255] Pauwels, W. , De bevrijdingsdagen van 1944. Honderd dagen tussen anarchie en burgeroorlog, Antwerpen, De Nederlanden, 1994, 292 p.

[256] Lagrou (P.), De politieke strijd om het verzetsaureool, verdienste en erkentelijkheid in het na-oorlogse België 1944-50, Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1989, 224 p.

[257] idem

Lagrou (P.), The legacy of nazi occupation, Patriotic memory and national recovery in Western Europe, 1945 – 1965, Cambridge, Cambridge University press, pp. 47 – 58.

Lagrou (P.), Verzet en naoorlogse politiek, in: De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België, 1944 – 1950, Leuven, Van Halewijck, 1995, pp. 45 - 68

[258] De regering zal dit weigeren, maar dit wordt verderop verder uitgediept.

[259] De acht waren: GL, groep NOLA, Belgisch leger der Patriotten, Patriottische Milities, BNB, OMBR, het Bevrijdingsleger en de Witte Brigade. Het OF was hier niet bij omdat het niet aanzien werd als een verzetsgroepering maar wel als een massa organisatie.

[260] Luyckx (T.), Politieke geschiedenis van België, van 1789 tot heden, Amsterdam – Brussel, Elsevier, 1969, pp. 396

[261] Op 30/09/1944 kreeg de regering hiervoor 5000 sten guns.

[262] Deze belofte kwam er op 1 november 1944

[263] = een uniform van een verzetsstrijder, verschilde naargelang organisatie, voor sommige was dit bijvoorbeeld een witte overall.

[264] Deze vordering kwam er op 13 november 1944

[265] De regering Van Acker kon zich wel handhaven, o.a. door van de kolenproductie een prioriteit te maken, waardoor een deel van de bevoorradingsproblemen opgelost raakten.

[266] Tegenstanders van de vorst beweerden dat deze deportatie door de koning zelf georchestreerd was.

[267] Theunissen (P.), 1950: Ontknoping van de koningskwestie, Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel, 1984, 180 p.

[268] Deze partij wordt verder in het deel van politiek en verenigingsleven besproken.

[269] De UDB zou na de erg teleurstellende resultaten van de verkiezingen van februari ’46 uit het politieke landschap verdwijnen.

[270] Het burgerlijk verzet, de sluikpers en andere verzetsvormen kregen pas na 1948 een eigen statuut..

[271] Deze mensen zaten al bijna twee maanden in kampen waar ze moesten wachten totdat hun overheid besliste hen in te schakelen en ondertussen slecht betaald werden.

[272] Het betrof hier voornamelijk Russen die als krijgsgevangene in de Belgische mijnen terecht waren gekomen, daar waren ontsnapt en uiteindelijk in de weerstand belandden.

[273] Het statuut hield in dat elke groep verantwoordelijk was voor de erkenning van zijn eigen leden, diegene die hier op moesten toezien waren mensen van de eigen beweging plus iemand van een andere groep. De verzetsgroeperingen hadden een onderlinge gentlemen’s agreement dat men niet zou tussenkomen in het erkenningsbeleid van de andere groepen.

[274] Lagrou (P.), Verzet en naoorlogse politiek, in: De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België, 1944 – 1950, Leuven, Van Halewijck, 1995, pp. 53

[275] Vele groeperingen maakten hier gretig gebruik van aangezien in het statuut voorzien was dat men een luitenant kolonel kon benoemen voor elke 3000 leden, een majoor voor elke 1000 en een kapitein voor elke 250 mannen.

[276] Iets waarin Dupret gelijk in kan hebben want in het archief van het GL is geen spoor terug te vinden van een belangrijke aanwezigheid in Turnhout.

[277] Wat hij met zijn troepen in Nederland deed is niet duidelijk, het gebied was normalitair reeds bevrijd bij operatie “Market Garden” en de Belgische overheid had beslist geen troepen in het buitenland in te zetten. Wellicht waren ze mee opgetrokken met de geallieerde legers tot vlak over de grens.

[278] De opperbevelhebber van het Geheim Leger

[279] Brieven, 18/11/1944 en 21/11/1944, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[280] De brief van Dupret zit niet in het archief, wel het antwoord van de commandant van het GL, brief, 2/01/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[281] “Front” is het weekblad dat gepubliceerd werd door het OF.

[282] Brieven, 4/01/1945 en 18/01/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[283] Op 26/02/1945 laat Dupret aan “de vrienden van het KL” weten dat ze vanaf heden over een eigen weekblad beschikken.

[284] Brief, 24/01/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[285] Brief, 6/02/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 9

[286] Omzendbrief, 31/03/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 10

[287] Omzendbrief, april ’45, archief van het Kempisch Legioen, map 10

[288] Brief, 6/05/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 10

[289] Dit is een vrije vertaling, de brief zelf is in het Frans geschreven. Brief, 31/05/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 10

[290] De Kok (H.), Van Clemen (S.), Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog,Turnhout, Brepols, 2003, p. 86

[291] Brief, 26/06/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 11

[292] Brief, 4/07/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 11

[293] Brief, 28/07/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 11

[294] Op 2 augustus 1945 kwam de tweede regering o.l.v. Van Acker tot stand na het opstappen van de CVP uit de vorige. Hierin werden twee vertegenwoordigers van de UDB opgenomen waarvan Grégoire er één was.

Luykx (T.), Politieke geschiedenis van België. Van 1789 tot heden, Brussel, Elsevier, 1969, p. 398

[295] Open brief, 8/08/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 35

[296] Brieven, 28/08/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 11

[297] Brieven, 5/09/1945 en 6/09/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 11

[298] Brief, 18/09/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[299] Brieven, 25/09/1945 en 27/09/1945, Van Thienen aan Dupret en omgekeerd, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[300] Artikel, 19/09/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 35

[301] Brief, 28/09/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[302] Brief, 5/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[303] Iets wat o.a. blijkt uit een brief van een soldaat Beeren naar Dupret stuurt over iets dat hij op 12/10/1945 in het Belgisch Staatsblad had gelezen, brief 13/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[304] Verslag, zonder datum [ergens voor september ’45 want in het rapport wordt naar een latere vergadering in die maand verwezen], archief van de dienst van de weerstand

[305] Brieven, 29/10/1945 en 31/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[306] Brief, 24/10/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 12

[307] Dit is de afgevaardigde die voor de Witte Brigade – Fidelio in de NRW zetelt.

[308] Verslag, 11/11/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 26

[309] Brief, 14/11/1945, archief van het Kempisch Legioen, map 13

[310] Brieven, 30/11/1945, 7/12/1945 en 18/12/1945, archief van de dienst van de weerstand

[311] Brief, 23/01/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 13

[312] Brieven, 18/01/1946 en 13/01/1946, het Kempisch Legioen, map 13

[313] Brief, 1/03/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 14

[314] Brieven, 6/03/1946 en 7/03/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 14

[315] Hierop wordt in het volgende deel dieper ingegaan.

Brief, 1/02/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 14

[316] Brief, 7/03/1946, archief dienst van de weerstand.

[317] Hierbij stuurt hij een lijst van aangeworven leden op die 1800 namen bevat.

Brieven, 27/03/1946 en 10/04/1946, Dupret aan Nijs en Dupret aan Clerdent, archief van het Kempisch Legioen, map 14

[318] Brief, 3/05/1946, archief van de dienst van de weerstand

[319] Brief, 20/05/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[320] Brief, 15/11/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[321] Dupret zit in die periode in de Verenigde Staten.

[322] Brieven, 3/06/1946 en 9/06/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[323] De Mechelse groep V (Vermeersch) heeft zich verenigd met de groeperingen service D, les affranchis en de zwarte hand.
Brief, 16/06/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[324] Hij zit enkele maanden in de Verenigde Staten in het kader van een economische missie.

[325] Strooibrief en brieven, 23/07/1946 en 27/08/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[326] Brieven, 7/08/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[327] Brieven, 27/07/1946 en 12/12/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[328] Brief, 13/11/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[329] Brief, 7/12/1946, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[330] Brief, 18/12/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148

[331] Brief, 24/09/1946, De Ridder aan Karolus Geerts, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[332] Brief, 22/10/1946, archief van de dienst van de weerstand

[333] Brief, 23/10/1946, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[334] Brief, 14/02/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 15

[335] Brief, 19/04/1947, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[336] Brief, 25/04/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[337] Brief, 20/04/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[338] Brief, 9/05/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[339] Brief, 27/06/1947, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[340] Meer details hierover in het vorige en volgende deel.

[341] Brief, 11/07/1947, archief van de Witte Brigade, map 93

[342] Brieven, 17/07/1947 en 29/07/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[343] Dit schrijft hij in een aantal brieven en het blijkt eveneens uit de leemte die er plots is in de drukke correspondentie tussen hemzelf en Dupret.

[344] Brief, 9/08/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[345] De man was er in geslaagd om het enige exemplaar van het erkenningsdossier, dat Dupret had ingediend voor zijn vereniging, kwijt te spelen.

[346] Brief, 14/08/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[347] Brief, 11/09/1947, archief van de dienst van de weerstand

[348] Brief, 13/10/1947, archief van de dienst van de weerstand

[349] Brieven, 13/10/1947, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[350] Brief, 15/10/1947, archief dienst van de weerstand

[351] Brief, 18/10/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[352] Brief, 3/11/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[353] Brief, 7/11/1947, De Ridder aan Dupret, archief van de dienst van de weerstand

[354] Voor wie de nota bestemd was is niet duidelijk, nota, 4/11/1947, archief van de dienst van de weerstand

[355] Brief, 6/01/1948, Dupret aan Gerlo, archief van de Witte Brigade, map 148

[356] Brief, 7/01/1948, archief van de Witte Brigade, map 93

[357] Moest in dienst van de NRW een rapport opstellen over het Kempisch Legioen

[358] Brief, 2/03/1948, archief van het Kempisch Legioen, map 16

[359] Brief, 22/03/1948, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[360] Dit blijkt slechts indirect uit de brief.

[361] Brief, 12/05/1948, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 93

[362] Brief, 25/05/1947, archief van het Kempisch Legioen, map 17

[363] Brief, 7/06/1948, archief van het Kempisch Legioen, map 17

[364] Brief, 14/07/1948, archief van het Kempisch Legioen, map 17

Dit document was wel enigszins bevreemden aangezien de groep “Les Affranchis” volgens de Oranje reeks van de BRT reeds in 1947, samen met “Les Insoumis” erkend werd.

[365] Brief, 11/03/1948, archief van de dienst van de weerstand

[366] Brief, 15/10/1948, archief van het Kempisch Legioen, map 17

[367] Brief, 26/10/1948, archief van de Witte Brigade, map 93

[368] Brief, 25/11/1948, archief van het Kempisch Legioen, map 17

[369] Brief, 4/01/1949, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 94

[370] Brief, /03/1949, archief van de dienst van de weerstand

[371] Brief, 7/06/1949, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[372] Brief, 8/07/1949, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 94

[373] Brief, 10/07/1949, Dupret aan Louette, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 94

[374] Brief, 28/07/1949, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[375] Brief, 26/01/1950, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[376] Brief, 11/12/1950, archief van de dienst van de weerstand

[377] Brief, 2/07/1950, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[378] Brief, 28/07/1950, Dupret aan minister van defensie, archief dienst van de weerstand

[379] Brief, 26/01/1952, Louette aan De Ridder, archief van de dienst van de weerstand.

[380] Brief, 2/02/1952, archief dienst van de weerstand

[381] Brieven, 25/03/1952 en 30/04/1952, archief dienst van de weerstand

[382] Brief, zonder datum, archief van de dienst van de weerstand

[383] Brieven, 26/01/1953 en 3/02/1953, archief van de dienst van de weerstand.

[384] Brief, 14/03/1953, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148

[385] Brief, 14/03/1953, archief van de dienst van de weerstand

[386] de Consultatieve Commissie van de Nationale Raad

[387] Brief, 17/03/1953, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148

[388] Twee leden van het KL die bepaalde zaken ten laste worden gelegd waardoor ze niet erkend worden als weerstander.

[389] Brief, 18/03/1953, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148.

[390] Brief, 14/04/1953, archief van de dienst van de weerstand

[391] Brief, 18/04/1953, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148

[392] Brief, 23/04/1953, archief van de dienst van de weerstand

[393] Dit meldt dhr. Javaux, voorzitter van een syndicaat van niet erkende verzetsgroeperingen (het KL is hier niet bij aangesloten) in een brief gericht waarschijnlijk aan Dupret want het zit in het archief van het KL, brief, 30/05/1953, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[394] Brief, 03/12/1953, archief van de dienst van de weerstand

[395] Brief, 12/02/1954, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[396] Brief, 4/03/1954, archief van de dienst van de weerstand

[397] Brief, 03/07/1954, archief van de dienst van de weerstand

[398] Brief, 13/01/1955, secretaris commissie aan kolonel De Ridder, archief van de dienst van de weerstand

[399] Brief, 27/05/1955, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[400] Brief, 30/11/1955, archief van het Kempisch Legioen, map 18

[401] Brief, 9/12/1955, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 95

[402] Brieven, 25/01/1956 en 13/02/1956, archief van het Kempisch Legioen, map 19

[403] Brief, 27/09/1956, archief van de dienst van de weerstand

[404] Brieven, 3/10/1956 en 4/10/1956, archief van de dienst van de weerstand

[405] Brief, 5/11/1957, archief van het Kempisch Legioen, map 19

[406] Brief, 16/12/1957, archief van de dienst van de weerstand

[407] Brief, 30/12/1957, archief van de Witte Brigade – Fidelio, map 148

[408] Nota, 3/02/1957, archief van de dienst van de weerstand

[409] Brieven, 1/02/1958 en 12/02/1958, archief van de dienst van de weerstand

[410] Brief, 17/03/1958, archief van de dienst van de weerstand

[411] Brief, 7/05/1958, archief van de dienst van de weerstand

[412] Brief, 3/06/1958, archief van het Kempisch Legioen, map 19

[413] Rapport, 3/09/1958, archief van de dienst van de weerstand

[414] Brieven, 8/12/1958, 18/12/1958 en 19/12/1958, archief van de dienst van de weerstand

[415] Brief, 20/05/1960, archief van de dienst van de weerstand

[416] Brieven, 3/06/1960 en 14/07/1960, archief van de dienst van de weerstand

[417] In die periode barst de onafhankelijkheidsstrijd van Congo in al zijn hevigheid los.

[418] Brief, 2/08/1960, archief van de dienst van de weerstand

[419] Brief, 12/12/1960, archief van de dienst van de weerstand

[420] Uittreksel van het Belgisch Staatsblad, archief van het ministerie van defensie

[421] Wat er precies in Brasschaat gebeurde, en waarin deze compagnie zat ingepast (geallieerde of Belgische leger) is niet duidelijk.

[422] Het is pas na ’52 mogelijk om beroep aan te tekenen tegen beslissingen omtrent de erkenning van weertanders.

[423] In het archief van zone II zit een lijst voor de verschillende gemeentes in de Noorderkempen. Volgens die lijst van GL commandanten per gemeente, waren er KL afdelingen in: Bouwel, Eindhout, Geel, Grobbendonk, Herentals, Herenthout, Hulshout, Lichtaart, Mol, Noorderwijk, Poederlee, Sint Pieters Lille, Tongerloo, Vorselaar, Westerloo, Westmeerbeek en Zoerle Parwijs. Deze zeventien staan ook in de bronnen van het KL.

[424] Waar de NRW niet op ingaat.

[425] Een ander rapport heeft het over respectievelijk 948 en 542 dossiers.

[426] Dit komt ruimschoots in het volgende deel aan bod.

[427] Hens werd beschuldigd van valse aanwervingen te hebben aangegeven, wat Van Gorp ten laste gelegd werd is niet meteen duidelijk.