Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plattelandsgemeenschap. (Birger De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel III. De Gezinsreconstructie

 

Hoofdstuk 1 - De samenstelling van de gezinsfiches

 

Na de uitgebreide externe benadering, waarbij de gegevens uit de doop-, huwelijks- en begrafenisakten chronologisch verwerkt werden, gingen we over tot een diepere analyse in de vorm van de gezinsreconstructie. Aangezien de doopakten tot ca. 1715 duidelijke gebreken vertonen en we een veiligheidsmarge van vijf jaar wilden hanteren, werd 1720 als aanvangsjaar voor die gezinsreconstructie genomen. Het jaar 1790 fungeerde als slotjaar, waardoor een periode van 70 jaar bestudeerd kon worden.

 

Bij de gezinsreconstructie werd uitgegaan van alle huwelijken tussen 1720 en 1790. Daaraan relateerden we alle gegevens m.b.t. geboortes en overlijdens. Op die manier bekwamen we honderden gezinsfiches. Daarbij werd het vooropgestelde model van M. Fleury en L. Henry gevolgd[1]. Dit langdurig en geconcentreerd werk leverde in totaal 1248 gezinsfiches op. Daarop werd een classificatie van de fiches gemaakt naar nauwkeurigheid en volledigheid. Eerst verdeelden we de fiches waarvan we de huwelijksdatum kenden (M-fiches) en die waarvan de huwelijksdatum onbekend was (E-fiches)[2]. De gezinnen van het M-type huwden dus in Kanegem tussen 1720 en 1790, terwijl de gezinnen van het type E niet in Kanegem trouwden in dezelfde periode ofwel voor 1720 in de echt getreden waren - al dan niet in Kanegem. Vanzelfsprekend waren de M-fiches het interessantst voor ons onderzoek. Daarom werden zij nog eens onderverdeeld:

 

* les fiches fermés (de einddatum van het huwelijk is bekend):

I.       de geboortedatum van de echtgenote is precies gekend

II.      de geboortedatum van de echtgenote is approximatief gekend

III.     de geboortedatum van de echtgenote is niet gekend

* les fiches ouvertes (de einddatum van het huwelijk is niet bekend):

IV.    de geboortedatum van de echtgenote is precies gekend

V.      de geboortedatum van de echtgenote is approximatief gekend

VI.    de geboortedatum van de echtgenote is niet gekend

 

Naar het voorbeeld van C. Vandenbroeke werden de M-fiches nog op een andere manier onderverdeeld, met name in gezinnen van het type MA en gezinnen van het type MB. Voor de gezinnen van het type MA geldt dat de onderzoeker vermoedt dat alle geboortes gekend zijn, terwijl dit niet opgaat voor de gezinnen van het type MB. Uiteindelijk leveren deze onderverdelingen de volgende classificatie op voor onze studie:

 

Tabel 32 - Classificatie van de gezinsfiches

 

TYPE

 

MA

 

%

 

MB

 

%

 

E

 

%

 

TOTAAL

 

I

 

50

 

4,01

 

13

 

1,04

 

 

 

 

 

 

 

II

 

128

 

10,26

 

16

 

1,28

 

 

 

 

 

 

 

III

 

23

 

1,84

 

15

 

1,20

 

 

 

 

 

 

 

IV

 

28

 

2,24

 

148

 

11,86

 

 

 

 

 

 

 

V

 

1

 

0,08

 

4

 

0,32

 

 

 

 

 

 

 

VI

 

14

 

1,12

 

319

 

25,56

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

244

 

19,55

 

515

 

41,27

 

489

 

39,18

 

1248,00

 

Van bijna 40 % van de gezinsfiches kennen we de huwelijksdatum dus niet. Zij werden gesloten buiten Kanegem of voor 1720. De meeste leveren zelfs héél summiere gegevens op, hoewel sommige toch vrij volledig lijken te zijn. Ook het hoge aantal fiches van het type MB valt op. Dat heeft vooral te maken met de vele MB.VI-fiches, waar we vaak bitter weinig informatie over hebben. Het feit dat een huwelijk meestal gesloten werd in het dorp van de vrouw, waarna men dikwijls een andere woonplaats - veelal het dorp of de stad waar de man woonde - ging opzoeken, heeft hiermee veel te maken. Ook is het zo dat in deze groep veel gezinnen opgenomen werden die in 1797 nog niet voltooid waren[3]. De meest betrouwbare en volledige fiches zijn uiteraard de MA.I- en MA.II-fiches. Hoewel zij amper 15 % van de gezinnen uitmaken, mogen we toch aannemen dat zij vrij representatief zijn voor de hele groep en we zo toch een benadering van de 18e-eeuwse demografische werkelijkheid kunnen reconstrueren.

 

De volgende hoofdstukken zijn quasi volledig gebaseerd op de gezinsreconstructie. Vooreerst staan we stil bij de nuptialiteit, waarna de fecunditeit en de mortaliteit aan bod komen. Toch zal hier en daar ook gebruik gemaakt worden van andere bronnen, omdat zij informatie opleveren die nauw verband houdt met de besproken onderwerpen.

 

 

Hoofdstuk 2 - De nuptialiteit

 

§ 1. De leeftijd bij het eerste huwelijk

 

De leeftijd bij het eerste huwelijk is uitermate belangrijk in een demografische studie, omwille van de rechtstreekse invloed op de bevolkingsgroei. Hoe jonger men immers huwt, hoe langer de vruchtbare periode van de vrouw kan benut worden en hoe meer kinderen er dus geboren worden. Huwt men echter op latere leeftijd, dan wordt de vruchtbare periode ingekort en zal het kinderaantal lager liggen. In het eerste geval spreken we van een intensief huwelijkspatroon, terwijl we het in het andere geval hebben over een restrictief huwelijkspatroon.

 

Lange tijd dachten velen dat het Ancien Régime gekenmerkt werd door een intensief nuptialiteitspatroon, m.a.w. dat men op (zeer) jonge leeftijd huwde. Die misvatting leeft zelfs vandaag nog door bij het grootste deel van de bevolking. Een klassiek literair meesterwerk als Romeo and Juliet van William Shakespeare zal die opvatting wel beïnvloed hebben. Pas in de tweede helft van de jaren 1960 werd het tegenoffensief ingezet door P. Laslett[4] en J. Hajnal[5]. Op basis van een grondige analyse van de parochieregisters toonden zij aan dat één van de meeste karakteristieke kenmerken van het West-Europese gedragspatroon precies de vrij late huwelijksleeftijd was. Het huwelijkspatroon werd beïnvloed door de sociale klasse: de "gewone" man huwde niet jong. Slechts bij de aristocraten en koningshuizen - cfr. Romeo and Juliet - werd op jeugdige leeftijd een (vaak gearrangeerd) huwelijk gesloten. Het overgrote deel van de bevolking trouwde dus later. Wel dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de seksen: mannen huwden gemiddeld tussen hun 25e en 30e, terwijl vrouwen gemiddeld een twee à drie jaar eerder voor het altaar stonden[6].

 

Op basis van de gegevens die de gezinsreconstructie ons oplevert, konden we voor Kanegem de gemiddelde leeftijd van de mannen en de vrouwen berekenen bij hun eerste huwelijk. Daarbij dient voorafgaandelijk opgemerkt dat de huwelijksleeftijden steeds met 0,5 jaar verhoogd werden[7]. Tussen 1720 en 1790 huwden mannen gemiddeld toen ze 28,38 jaar waren, terwijl vrouwen in het huwelijksbootje stapten op een gemiddelde leeftijd van 26,11 jaar. De mediaanwaarde ligt iets lager: voor de mannen op 27 jaar en voor de vrouwen op 25 jaar. Het voordeel van deze meter is dat de uitersten - zowel de lage als de hoge waarden - minder invloed uitoefenen op de bekomen waarde. Ten slotte berekenden we ook de modus, d.w.z. de leeftijd met de hoogste frequentie of, anders gesteld, de leeftijd waarop het hoogste aantal mannen en vrouwen huwden. Bij de mannen bedroeg de modus 26 jaar, terwijl de modus van de vrouwen op 25 én 26 jaar lag. Tabel 33 geeft deze gegevens schematisch weer.

 

Tabel 33 - De leeftijd bij eerste huwelijk te Kanegem (1720-1790)

 

 

 

Mannen

 

Vrouwen

 

Rekenkundig gemiddelde

 

28,38

 

26,11

 

Mediaan

 

27,00

 

25,00

 

Modus

 

26,00

 

25-26

 

Als we deze Kanegemse gegevens vergelijken met de waarden die in andere dorpen of gemeenten van de Roede van Tielt opgetekend werden, dan valt op dat ze weinig afwijken. Globaal lijkt het er echter op dat men in Kanegem iets vroeger huwde, maar dan spreken we wel van kleine verschillen. Het totaalbeeld blijft immers ongewijzigd: in het Ancien Régime huwden mannen op 27 à 28-jarige leeftijd, terwijl vrouwen een tweetal jaartjes eerder het ja-woord gaven, met name toen ze 25 à 26 jaar waren. Tabel 34 vergelijkt de Kanegemse cijfers met die van Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke[8].

 

Tabel 34 - De gemiddelde leeftijd bij eerste huwelijk in enkele dorpen uit de Roede van Tielt

 

Dorp

 

Mannen

 

Vrouwen

 

Kanegem (1720-1790)

 

28,38

 

26,11

 

Aarsele (1710-1739)

 

28,79

 

27,17

 

Dentergem (1760-1789)

 

29,51

 

26,59

 

Oostrozebeke (1729-1797)

 

29,28

 

26,10

 

Door op relatief hoge leeftijd te huwen, konden onze voorouders het kinderaantal binnen de perken houden. Volgens F. Lebrun was dit restrictief huwelijkspatroon het enige echte contraceptieve middel van het Ancien Régime[9]. De redenen om het huwelijk zo lang uit te stellen lagen echter vooral in sociaal-economische hoek. De meeste jongeren beschikten immers niet over genoeg financiële middelen om een eigen gezin te stichten. Bovendien moet men ook rekening houden met de beschikbaarheid van woningen. Indien er geen "vacatures" waren, moest het huwelijk noodgedwongen uitgesteld worden, aangezien jonge paartjes het meestal vertikten om bij hun ouders of schoonouders in te trekken. Een eigen (gepachte) woning met een lapje grond was daarenboven letterlijk broodnodig in de agrarische samenleving van het Ancien Régime! Naast deze sociaal-economische verklaring, speelde ook nog een culturele factor mee. Tijdens het Ancien Régime werd men immers pas op 25-jarige leeftijd als volwassen beschouwd[10]. Bijgevolg was voor die leeftijd de toestemming van de ouders nodig. De meesten wachtten dus tot ze de volwassen leeftijd bereikt hadden.

 

Vele studies hebben daarnaast aangetoond dat de huwelijksleeftijd in de loop van de 18e eeuw opliep. Voor Kanegem gingen we dit niet na, maar naar alle waarschijnlijkheid was dit fenomeen ook daar geldig. In de 18e eeuw namen de mortaliteitscrisissen immers af, waardoor er meer jongeren overleefden en de huwelijksmarkt verzadigd raakte. Precies door de sterftecrisissen in de 17e en het begin van de 18e eeuw kwamen er vaak woningen en boerderijen vrij. Daardoor konden huwelijken vroeger gesloten worden. Naar het einde van de 18e eeuw zorgde de sterke bevolkingsaangroei echter voor zware spanningen op de huwelijksmarkt: men  wilde wel huwen, maar men kon niet[11]. Het verband met de groeiende onwettigheid ligt voor de hand[12]: de sexuele spanningen kwamen bovendrijven via de illegitimi!

 

Grafiek 34 toont de frequentie van de huwelijksleeftijden, d.w.z. het aantal huwelijken per leeftijd voor zowel mannen als vrouwen. Vooreerst valt op dat we meer gegevens over de vrouwen hebben dan over de mannen. Een andere belangrijke vaststelling is evenwel dat de meeste vrouwen op jongere leeftijd huwden dan de mannen. De pieken bij de vrouwen liggen enkele jaren eerder dan die bij de mannen! De frequentie van de huwelijksleeftijden bevestigt dus de eerdere vaststellingen.

 

 

Vervolgens kunnen we de spreiding van de huwelijken per leeftijdsklasse bekijken. Dat doen we in tabel 35. Daarin vallen de verschillen tussen mannen en vrouwen des te meer op. Zo zijn reeds bijna 44 % van de vrouwen gehuwd voor hun 25e, terwijl dit slechts voor amper 27 % van de mannen geldt. Aan hun dertigste hebben de mannen al een deel van hun achterstand ingelopen, maar toch blijft er een verschil van 12 % in het voordeel van de vrouwen. Dit betekent anderzijds ook dat mannen meer tijd hadden om te trouwen: 28 % van de mannen huwde na zijn dertigste, terwijl dit voor slechts 16 % van de vrouwen kon. Indien een vrouw van 40 nog niet getrouwd (geweest) was, was de kans dat ze dat nog deed, héél gering, terwijl 5 % van de mannen nog huwden na hun 40e. Deze gegevens komen vrij goed overeen met die in andere dorpen van de Roede van Tielt[13]. Opnieuw blijkt dus dat Kanegem de algemene opvattingen bevestigt en versterkt.

 

Tabel 35 - Spreiding van de leeftijd bij eerste huwelijk per leeftijdsklasse (1720-1790)

 

 

 

Mannen

 

Vrouwen

 

 

 

Aantal

 

%

 

Cumulatie

 

Aantal

 

%

 

Cumulatie

 

15-19 jaar

 

3

 

1,33

 

1,33

 

15

 

4,50

 

4,50

 

20-24 jaar

 

57

 

25,33

 

26,67

 

131

 

39,34

 

43,84

 

25-29 jaar

 

102

 

45,33

 

72,00

 

132

 

39,64

 

83,48

 

30-34 jaar

 

37

 

16,44

 

88,44

 

37

 

11,11

 

94,59

 

35-39 jaar

 

15

 

6,67

 

95,11

 

16

 

4,80

 

99,40

 

40-44 jaar

 

9

 

4,00

 

99,11

 

0

 

0,00

 

99,40

 

45-49 jaar

 

1

 

0,44

 

99,56

 

1

 

0,30

 

99,70

 

50-54 jaar

 

1

 

0,44

 

100,00

 

1

 

0,30

 

100,00

 

Tot slot bekijken we het leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw bij hun eerste huwelijk. Héél opvallend is dat er in ruim 65 % van de huwelijken een leeftijdsverschil van maximum 5 jaar was. Daarbij waren de mannen in 54 % van de gevallen ouder dan de vrouwen. Dit kwantitatieve gegeven kan uitermate gelinkt worden aan enkele volkse gezegden. "Een kalen kop of grijsen baert dient met geen jeugdigh dier gepaert; 't is best te trouwen sijns gelijck, jonck met wat joncx en rijck met rijck", heette het in de volksmond. In een andere passage luidt het dan weer: "En soo daer eenigh man de 't sestigh overleeft, hem dient geen jonge vrouw die min als dertigh heeft"[14]. Soort zocht soort, zowel qua leeftijd als qua sociale klasse! Toch dient opgemerkt dat het Kanegemse cijfer (65 %) 5 à 10 % hoger ligt dan de gegevens uit Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke[15]. Bij ca. 11 % van de huwelijken was de man meer dan 10 jaar ouder dan de vrouw. Ook in Aarsele en Dentergem was dit het geval, terwijl Oostrozebeke hier afweek (bijna 20 %). In slechts 9 % van de huwelijken was de vrouw meer dan 5 jaar ouder dan de man. Dat gegeven loopt vrij gelijk met de waarden in de andere vermelde dorpen[16]. In ruim 61 % van de huwelijken was de man ouder dan vrouw. Dit wijst er nogmaals op dat mannen iets langer wachtten met huwen, maar verwijst ook naar de ondergeschikte positie van de vrouw. In het Ancien Régime was het de man die de vrouw "maakte": door het huwelijk werd de vrouw binnen de maatschappij aanvaard. "Een vrouw die geen echtgenoot vindt, is als een man die geen werk heeft... trouwen is voor haar noch min noch meer een plicht!"[17]

 

Tabel 36 - Leeftijdsverschillen tussen beide huwelijkspartners bij eerste huwelijk (1720-1790)

 

Mannen

 

Aantal

 

%

 

> 20 jaar ouder

 

1

 

0,74

 

> 15 jaar ouder

 

4

 

2,94

 

> 10 jaar ouder

 

10

 

7,35

 

> 5 jaar ouder

 

20

 

14,71

 

0-5 jaar verschil

 

89

 

65,44

 

Vrouwen

 

 

 

 

 

> 5 jaar ouder

 

8

 

5,88

 

> 10 jaar ouder

 

3

 

2,21

 

> 15 jaar ouder

 

0

 

0,00

 

> 20 jaar ouder

 

1

 

0,74

 

§ 2. Tweede huwelijken en weduwschap

 

In de vorige paragraaf hadden we het enkel over de eerste huwelijken. Nu gaan we dieper in op de tweede huwelijken. De mannen waren gemiddeld 46,29 jaar bij een tweede huwelijk, terwijl vrouwen die een tweede keer huwden, gemiddeld 40, 83 jaar oud waren. De mediaanwaarden bedroegen respectievelijk 47 en 40 jaar. Daarmee liggen de Kanegemse leeftijden vrij hoog. Voor de mannen komen enkel de gegevens uit Dentergem en Oostrozebeke overeen met de Kanegemse, terwijl de leeftijden in andere dorpen beduidend lager lagen. De leeftijden van de vrouwen zijn dan weer iets normaler te noemen, hoewel ook die iets hoger liggen dan elders[18]. Grafiek 35 toont de verdeling van de leeftijden over de leeftijdsgroepen, terwijl tabel 37 de cijfers bevat.

 

 

Opvallend aan de grafiek is dat de hoogste frequenties zowel bij de mannen als de vrouwen voorkomen in de leeftijdscategorie 30-39 jaar. Bij de vrouwen zakt de curve eerst geleidelijk, dan snel, terwijl de curve van de mannen een inzinking vertoont voor de leeftijdsklasse 40-49 jaar om daarna weer op te lopen. Een verklaring hiervoor hebben we niet, maar we wijzen er wel op dat de relatief weinige gegevens m.b.t. de tweede huwelijken een vertekend beeld kunnen opleveren.

 

Tabel 37 - Frequentie van de leeftijden bij tweede huwelijk (per leeftijdsklasse), 1720-1790

 

Lft.

 

Mannen

 

Vrouwen

 

<30J

 

3

 

4

 

30-39J

 

16

 

25

 

40-49J

 

9

 

23

 

50-59J

 

13

 

5

 

60-69J

 

9

 

2

 

70-79J

 

1

 

0

 

Hoewel we dit voor Kanegem niet onderzochten, mogen we toch aannemen dat weduwen en weduwnaars vaak met een nooit eerder gehuwde partner trouwden[19]. Een weduwnaar had iemand nodig om voor het huishouden in te staan en op zijn kinderen te letten, terwijl een weduwe niet zonder een man kon die voor een inkomen zorgde. Een partner die echter reeds gehuwd geweest was, had meestal enkele kinderen ten laste. Daarom was het voor weduwnaars en weduwen niet aangewezen de eigen kinderlast te verzwaren met die van een ander. Weduwnaars en weduwen waren dus quasi verplicht om te hertrouwen met een bij voorkeur nooit eerder gehuwde partner. Liefde en romantiek kwamen op de tweede plaats: de harde sociale, economische en financiële werkelijkheid dééd hertrouwen!

 

Een ander belangrijk aspect m.b.t. de tweede huwelijken is de duur van het weduwschap. Hoelang bleef men met andere woorden weduwnaar of weduwe? Rekening houdend met de noodzaak om te hertrouwen, mogen we veronderstellen dat het interval tussen het einde van het eerste huwelijk en het begin van een nieuw niet groot kon zijn. In Kanegem wachtten weduwnaars gemiddeld 11,82 maand om te hertrouwen, terwijl weduwen gemiddeld 13,73 maanden later hertrouwden. Bij de weduwnaars die opnieuw huwden, hadden meer dan 70 % dit al tijdens het eerste jaar na het einde van hun eerste huwelijk gedaan. Voor de weduwen lag dit cijfer lager, met name iets boven de 50 %. Dit duidt er op dat mannen een vrouw broodnodig hadden voor het huishouden en hun kroost, maar ook dat zij gemakkelijker een tweede huwelijk konden aangaan dan vrouwen. Opnieuw wordt dus de ondergeschikte positie van de vrouw blootgelegd, hoewel ook zij moesten hertrouwen om te overleven. Als alleenstaande in de maatschappij van het Ancien Régime had men het verschrikkelijk moeilijk om het hoofd boven water te houden, ook al omdat men algauw aan de zelfkant van die maatschappij terecht kwam. Dat verklaart meteen ook waarom twee mannen en drie vrouwen reeds na één maand hertrouwden! Hoewel hun partner amper begraven was, hertrouwden ze uit pure noodzaak...

 

§ 3. Duur van de huwelijken

 

Tussen 1720 en 1790 duurde een eerste huwelijk in Kanegem gemiddeld 19,25 jaar. De mediaanwaarde bedroeg 16 jaar. Dat deze waarde lager ligt, is logisch: de weinige huwelijken die lang duurden, duwen het gemiddelde immers kunstmatig de hoogte in. Tabel 38 toont aan dat 15 % van de huwelijken geen vijf jaar standhouden, terwijl ruim 31 % van de eerste huwelijken verbroken waren. Dit laatste cijfer ligt dan nog onder het algemene gemiddelde dat 35 à 40 % bedraagt[20]! Slechts 45 % van de koppels kon hun 20e huwelijksverjaardag vieren. C. Vandenbroeke heeft het bij het rechte eind als hij stelt dat twee op de drie kinderen één of beide ouders verloren voor hun 20e verjaardag[21]. Het aantal huwelijken dat langer dan 20 jaar standhoudt, neemt vervolgens vrij geleidelijk af. Nog 36 % van de koppels konden hun zilveren jubileum vieren, terwijl slechts 1,64 % een gouden jubileum meemaakten. Deze gevallen zijn zelfs zeldzamer dan de huwelijken die nog voor de eerste huwelijksverjaardag eindigden (2,73 % van de huwelijken).

 

Het weze duidelijk dat alle huwelijken eindigden met de dood van één van de partners. Echtscheidingen werden in Kanegem tussen 1720 en 1790 niet aangetroffen. Vandaag eindigen vele huwelijken ook na 10 à 15 jaar. Daarbij is de dood niet de grootste spelbreker: echtscheidingen breken de hedendaagse huwelijken massaal af.

 

Tabel 38 - De duur van de eerste huwelijken (1720-1790)

 

Duur

 

Aantal

 

%

 

Cumul

 

0-4 jaar

 

27

 

14,75

 

14,75

 

5-9 jaar

 

30

 

16,39

 

31,15

 

10-14 jaar

 

28

 

15,30

 

46,45

 

15-19 jaar

 

14

 

7,65

 

54,10

 

20-24 jaar

 

18

 

9,84

 

63,93

 

25-29 jaar

 

19

 

10,38

 

74,32

 

30-34 jaar

 

11

 

6,01

 

80,33

 

35-40 jaar

 

18

 

9,84

 

90,16

 

40-44 jaar

 

10

 

5,46

 

95,63

 

45-49 jaar

 

5

 

2,73

 

98,36

 

> 50 jaar

 

3

 

1,64

 

100,00

 

Tot slot vermelden we nog dat de tweede huwelijken gemiddeld 13,33 jaar standhielden. De mediaan bedraagt hier 10 jaar. Dat de duur van de tweede huwelijken korter is dan de eerste, is logisch. Anderzijds valt toch op dat het verschil tussen eerste en tweede huwelijken slechts 6 jaar bedraagt. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat men meestal niet erg oud was toen men hertrouwde. Eén tweede huwelijk duurde zelfs 50 jaar - de partners konden dus niet erg oud geweest zijn toen ze huwden...

 

§ 4. Het celibaat

 

Lang niet iedereen trad echter in het huwelijksbootje. Zeker naar het einde van de 18e eeuw toe was de spanning op de huwelijksmarkt sterk opgelopen. Door de toegenomen bevolking bereikte de agrarische samenleving haar plafond qua huisvesting en werkgelegenheid. Het uitblijven van zware demografische crisissen zoals in de 17e eeuw speelde hierin een belangrijke rol. Velen moesten het huwelijk uitstellen - vandaar het oplopen van de huwelijksleeftijd - en voor sommigen hoefde een huwelijk zelfs niet meer, aangezien de financiële en economische lasten daarvan niet te onderschatten waren.

 

Op basis van de overlijdens in de parochieregisters konden we achterhalen hoeveel mensen definitief verzaakten aan een huwelijk. Daarbij werd gekeken naar de overledenen boven de 50 jaar. Men mag immers aannemen dat personen die nog niet getrouwd (geweest) waren op de leeftijd van 50 jaar, dit niet meer zouden doen. Door het aandeel van deze vrijgezellen te berekenen ten opzichte van alle overleden 50-plussers, mogen we ervan uitgaan dat we het percentage mannen en vrouwen kennen dat definitief celibatair leefde en niet meer van plan was om te trouwen.

 

Tussen 1720 en 1790 trouwde minimum 9,19 % van de mannen niet, terwijl dit gold voor 9,27 % van de vrouwen. De maximale waarden bedragen respectievelijk 10,95 % voor de mannen en 10,92 % voor de vrouwen[22]. Algemeen mogen we dus stellen dat zo'n 10 % van de volwassenen nooit huwde in het Kanegem van de 18e eeuw. In het begin van de 19e eeuw zouden die cijfers echter oplopen. Vooral onder de mannen groeide de invloed van het definitief celibaat. De Kanegemse cijfers liggen ook lager dan de gegevens uit 1796 die C. Vandenbroeke verzamelde voor Vlaanderen. Hij concludeerde dat 17 à 18 % van de mannen en 14 à 15 % van de vrouwen nooit huwden[23]. Dat deze waarden beduidend hoger liggen dan de Kanegemse is het gevolg van het tijdstip waarop ze betrekking hebben. Terwijl de Kanegemse gegevens slaan op de periode 1720-1790, gaat dit niet op voor deze Vlaamse cijfers. Zoals reeds vermeld, nam het definitief celibaat aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw sterk toe, omwille van de spanningen op de huwelijksmarkt - die zelf een gevolg waren van de toegenomen bevolking.

 

§ 5. Mobiliteit: de herkomst van de partners

 

De Kanegemse parochieregisters - in casu de huwelijksakten - vermelden vanaf 1779 ook de geboorteplaats van de huwenden. In vele gevallen wordt ook de woonplaats vermeld, maar dat gebeurt lang niet altijd. Bovendien zijn de vermeldingen van de woonplaats verre van uniform: in het begin noteerde de priester de geboorteplaats (natus, gevolgd door de geboorteplaats) en de woonplaats (habitans, gevolgd door de woonplaats) afzonderlijk, maar reeds in de vroege jaren 1780 liet hij deze uitsplitsing achterwege. Vandaar dat wij ons hier enkel kunnen baseren op de vermelde geboorteplaats. Daardoor kunnen we niet achterhalen hoeveel huwelijkspartners in Kanegem woonden op het moment van het huwelijk. Dit geldt dan in het bijzonder voor de mannen, aangezien de vrouwen op voorschrift van de kerk in hun eigen dorp moesten huwen[24]. Van de huwelijken die in Kanegem plaatsvonden, mogen we dus met quasi 100 % zekerheid aannemen dat de vrouwen in Kanegem verbleven[25]. Anders was het dus gesteld met de mannen. Zij huwden in het dorp van hun echtgenote, maar bleven toch vaak in hun eigen dorp wonen[26]. Hun vrouw moest dus vaak uitwijken. Toch weten we ook dat veel huwelijken gesloten werden tussen inwoners van dezelfde prochie[27]. In Dentergem woonde bijna 70 % van de mannen reeds voor het huwelijk in het dorp, terwijl ruim 99 % van de vrouwen ook reeds in Dentergem gevestigd waren[28]. In Moerzeke woonden zelfs 80 % van de huwende mannen al in het dorp[29]. Toch zijn er ook uitzonderingen. Zo liggen de cijfers voor Oostrozebeke heel wat lager[30]. Dit facet konden we voor Kanegem echter niet onderzoeken, aangezien de vermelding van de woonplaats niet absoluut betrouwbaar is. Daardoor kunnen we ook de immigratie niet nagaan van mannen en vrouwen die naar Kanegem gekomen zijn voor hun huwelijk.

 

Als we naar de geboorteplaats van de partners kijken, kunnen we toch belangrijke vaststellingen doen. Tabel 39 toont aan dat ruim 56 % van de vrouwen die in Kanegem huwden, van Kanegem zelf afkomstig waren, terwijl dat slechts voor ca. 29 % van de mannen opgaat. In vergelijking tot de Dentergemse cijfers, liggen de Kanegemse beduidend lager: respectievelijk 67 % van de vrouwen en 42 % van de mannen waren in Dentergem zelf geboren[31]! Ruim 70 % van de huwende mannen in Kanegem waren dus elders geboren. Uiteraard betekent dit niet dat zij op het ogenblik van hun huwelijk niet in Kanegem woonden!

 

Tabel 39 - De geboorteplaats van de echtgenoten te Kanegem (1779-1796)

 

 

 

Mannen

 

Vrouwen

 

Geboorteplaats

 

Aantal

 

%

 

Cumul

 

Aantal

 

%

 

Cumul

 

Kanegem

 

78

 

28,78

 

28,78

 

153

 

56,46

 

56,46

 

0-5 km

 

104

 

38,38

 

67,16

 

77

 

28,41

 

84,87

 

6-10 km

 

57

 

21,03

 

88,19

 

34

 

12,55

 

97,42

 

11-15 km

 

13

 

4,80

 

92,99

 

5

 

1,85

 

99,26

 

16-20 km

 

9

 

3,32

 

96,31

 

0

 

0,00

 

99,26

 

> 20 km

 

10

 

3,69

 

100,00

 

2

 

0,74

 

100,00

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

271

 

100

 

100

 

271

 

100

 

100

 

Tabel 39 toont dus aan dat er een grote mobiliteit was in de 18e eeuw. Anderzijds zien we toch dat 88 % van de mannen uit een straal van 10 km rond Kanegem afkomstig waren, terwijl dit cijfer voor de vrouwen zelfs oploopt tot ruim 97 %. Slechts 3,69 % mannen waren meer dan 20 km van Kanegem geboren, voor de vrouwen was dit nog niet het geval voor 1 %. We mogen dus zeker stellen dat er een geografische endogamie heerste in het Ancien Régime. Twee derde van de mannen en bijna 85 % van de vrouwen kwamen zelfs uit een straal van 5 km rond Kanegem. Vooral de buurgemeenten van Kanegem - Aarsele, Tielt, Ruiselede, Vinkt en Poeke - waren hiervoor verantwoordelijk. Dat men zijn of haar partner in een straal van maximum 20 km rond het eigen dorp ging zoeken, is te wijten aan het feit dat dit de afstand is die men op één dag heen en terug maximaal kon afleggen[32]. De leefwereld van de 18e eeuw beperkte zich niet alleen tot het eigen dorp, maar reikte ook niet veel verder dan de omliggende parochies. Dat was ook de uitgangswereld voor de jongeren. Na de zondagse mis ging men vaak naar één of ander feest in het eigen dorp of in de naburige gemeenten. Voor het vallen van de avond moest men immers terug thuis zijn. Veel verder trok men er gewoonlijk niet op uit. Ten slotte vermelden we nog dat de mannen blijkbaar mobieler waren dan de vrouwen. Terwijl 33 % van de mannen afkomstig waren uit dorpen die verder lagen dan 5 km, geldt dit maar voor 15 % van de vrouwen. Dit kwantitatieve gegeven toont misschien ook aan dat het de man was die de vrouw het hof moest maken en zich opofferingen moest getroosten. Althans tot aan het huwelijk: daarna ging de vrouw immers vaak mee met de man.

 

 

Hoofdstuk 3 - De fecunditeit

 

In dit hoofdstuk behandelen we de fecunditeit, d.w.z. de vruchtbaarheid in de meest brede betekenis van het woord. Vooreerst doen we nog een beroep op de lopende bronnen als we de relatie tussen geboorten en huwelijken onder de loep nemen, maar daarna baseren we ons onderzoek uitsluitend op de gezinsreconstructie. Toch houdt dit deel van de studie enkele belangrijke restricties in. Zo kijken we enkel naar de vrouwelijke populatie, aangezien enkel zij een rol spelen in de fecunditeit - een man is immers in principe levenslang vruchtbaar vanaf de puberteit. Bovendien beperken we de vrouwelijke groep nog tot de vruchtbare leeftijdsklasse, met name tussen 15 en 49 jaar. Die klasse wordt dan onderverdeeld in subcategoriën van vijf jaar (15-19 jaar, 20-24 jaar, 25-29 jaar,...). De fecunditeit vormt één van de meest essentiële aspecten binnen de demografie en dus ook binnen deze studie. Het laat ons toe na te gaan wat de biologische kenmerken van de fecunditeit waren en hoe de mens in de 18e eeuw daar mee omging. Tot slot merken we vooraf op dat we in dit deel vooral aandacht zullen besteden aan de wettige fecunditeit. De algemene fecunditeit - waar dus ook de onwettige geboorten in opgenomen zijn - wordt hier dus niet besproken, maar aangezien de graad van onwettigheid niet zo hoog was, vertekent dit het hierna verkregen beeld nauwelijks.

 

§ 1. De relatie geboorten-huwelijken

 

Eerst bekijken we de fecunditeit via de geboorten en de huwelijken zoals ze chronologisch in de parochieregisters voorkomen. Daartoe berekenen we de verhouding tussen het aantal geboorten en het aantal huwelijken binnen deelperiodes van tien jaar. Dit noemen we relatie 1, die ons een oppervlakkig en onnauwkeurig beeld oplevert van de fecunditeit. Deze methode was al ontwikkeld voor het bestaan van de gezinsreconstructie. Het resultaat ervan toont ons het gemiddeld aantal geboorten per huwelijk. Omdat deze relatie sterk onderhevig is aan schommelingen en onnauwkeurigheden, probeerde men het systeem te verfijnen. Daarom berekende men relatie 2 op een andere manier. De geboorten binnen een periode (bv. 1750-1759) werden nu afgezet tegenover 50 % van de huwelijken binnen dezelfde periode (dus 50 % van de huwelijken van 1750-1759), 35 % van de huwelijken van de vorige periode (in casu 35 % van de huwelijken die plaatsvonden tussen 1740 en 1749) en 15 % van de huwelijken uit de daaraan voorafgaande periode (dus 15 % van de huwelijken van 1730-1739). Op die manier verfijnde men de meter en werd het resultaat iets betrouwbaarder.

 

Tabel 40 bevat per decennium het aantal geboorten en huwelijken. Daarmee werd relatie 1 berekend. Daarna bepaalden we ook de iets fijnere waarde, relatie 2. Opvallend is dat we bij deze benadering steevast 4 à 5 geboorten per huwelijk bekomen. Toch vertonen enkele periodes dieptepunten. Dan denken we in eerste instantie aan de periode 1690-1699, waar we een beduidend lagere waarde aantreffen. Uiteraard is dit het gevolg van het lage aantal geboortes in de crisisjaren van de eerste helft van de jaren 1690. Toch zien we ook in de periode 1710-1719 een lagere waarde. Die is het rechtstreekse gevolg van een plotse toename van de huwelijken. Hetzelfde geldt voor de periode 1780-1789, terwijl het lage cijfer van de periode 1730-1739 te wijten is aan een daling van de geboortes, gecombineerd met een lichte stijging van het aantal huwelijken. De hoge waarde voor de periode 1760-1769 is dan weer het gevolg van een enorme stijging van de geboortes. We mogen dus gerust stellen dat deze methode sterk onderhevig is aan uitwendige factoren. Vooral het plots stijgen of dalen van de geboorten of huwelijken doet de cijfers sterk schommelen. Toch spelen hier andere factoren een rol dan de fecunditeit. We denken daarbij aan crisisjaren - wanneer de geboorten dalen - of aan de periodes nà crisisjaren, wanneer we vaak een stijging van de huwelijken kunnen waarnemen. Onmiddellijk heeft dit een weerslag op de hier berekende relaties, hoewel de fecunditeit in se niet veranderde. Opvallend is dus dat deze relaties meer zeggen over de bevolkingsevolutie - in het bijzonder de versnellingsfases en de periodes van stagnatie - dan over de fecunditeit zelf. Hoewel deze methode ons een vrij ruw inzicht in de evolutie van de vruchtbaarheid op lange termijn biedt, moeten we toch besluiten dat diepere analyse nodig is, willen we de fecunditeit grondig bestuderen. Daarom zullen we moeten gebruik maken van de gezinsfiches van de gezinsreconstructie, aangezien zij andere factoren bevatten die een wezenlijke invloed uitoefenen op de fecunditeit. Daarbij kan gedacht worden aan de vruchtbaarheid per leeftijdsklasse en de invloed van de huwelijksduur.

 

Tabel 40 - De relatie geboorten-huwelijken te Kanegem (1650-1797)

 

 

 

Geboorten

 

Huwelijken

 

Relatie 1

 

Relatie 2

 

1650-1659

 

295

 

65

 

4,54

 

 

 

1660-1669

 

334

 

78

 

4,28

 

 

 

1670-1679

 

291

 

61

 

4,77

 

4,31

 

1680-1689

 

335

 

68

 

4,93

 

5,00

 

1690-1699

 

266

 

72

 

3,69

 

3,86

 

1700-1709

 

381

 

83

 

4,59

 

4,95

 

1710-1719

 

407

 

106

 

3,84

 

4,38

 

1720-1729

 

383

 

87

 

4,40

 

4,12

 

1730-1739

 

371

 

99

 

3,75

 

3,87

 

1740-1749

 

386

 

95

 

4,06

 

4,05

 

1750-1759

 

459

 

94

 

4,88

 

4,83

 

1760-1769

 

585

 

103

 

5,68

 

5,93

 

1770-1779

 

546

 

113

 

4,83

 

5,12

 

1780-1789

 

591

 

148

 

3,99

 

4,58

 

1790-1797

 

503

 

111

 

4,53

 

4,05

 

§ 2. De fecunditeit volgens de gegevens van de gezinsfiches

 

a. Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens leeftijdsklasse

 

Aangezien voor dit deel van het onderzoek alle geboortes moeten gekend zijn, evenals de leeftijd van de moeder en de einddatum van het huwelijk, beperken we ons hier tot de MAI- en MAII-fiches. Diezelfde restrictie zal gelden voor de volgende paragraaf, wanneer we de vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens huwelijksduur berekenen. Voor het bepalen van de fecunditeit per leeftijdsklasse berekent men het aantal geboorten in functie van het aantal jaren dat iedere vrouw in die leeftijdscategorie heeft doorgebracht[33]. Deze methode werd beschreven door M. Fleury en L. Henry. Zij noemden ze femmes-années of nombres d'années vécues[34]. De vruchtbaarheidscoëfficiënten liggen altijd tussen 0 en 1. Concreet betekent een vruchtbaarheidscoëfficiënt van 0,425 dat er 425 kinderen per jaar geboren worden op 1000 gehuwde vrouwen.

 

Tabel 41 - Vruchtbaarheidscoëfficiënten per leeftijdsklasse, 1720-1790 (MAI)

 

Leeftijdsgroepen

 

Aantal geboorten

 

Aantal jaren

 

Vruchtbaarheidscoëff.

 

15-19

 

 

 

0,5

 

0,000

 

20-24

 

29

 

51

 

0,569

 

25-29

 

68

 

147

 

0,463

 

30-34

 

76

 

161,5

 

0,471

 

35-39

 

58

 

132,5

 

0,438

 

40-44

 

29

 

113

 

0,257

 

45-49

 

6

 

103,5

 

0,058

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

266

 

709

 

0,375

 

Tabel 41 en 42 geven per leeftijdscategorie het aantal geboorten, het aantal jaren die gehuwde vrouwen per klasse doorbrachten en de respectievelijke vruchtbaarheidscoëfficiënten. In tabel 41 werd enkel gebruik gemaakt van de MAI-fiches, terwijl in tabel 42 ook de MAII-fiches opgenomen werden. Opvallend zijn de coëfficiënten in de eerste leeftijdsklasse (15-19 jaar). Wanneer we enkel de MAI-fiches in beschouwing nemen, bedraagt de coëfficiënt nul, terwijl hij één is als we ook rekening houden met de MAII-fiches. De nulwaarde in tabel 41 is echter het gevolg van de te beperkte gegevens: tussen 15 en 19 jaar was er maar één vrouw die een half jaartje gehuwd was. De extreem hoge waarde in tabel 42 van haar kant is ook het gevolg van een statistische fout. Ook daar beschikken we immers over een te weinig cijfermateriaal om veel belang te hechten aan de bekomen waarde. Toch merken we op dat ook C. Vandenbroeke stelt dat de coëfficiënten voor de leeftijd 15-19 jaar van een heel speciale orde zijn. Hij meent echter dat de vruchtbaarheidscoëfficiënt van 15- tot 19-jarige vrouwen normaliter lager ligt vanwege de adolescentiesteriliteit (een lagere natuurlijke vruchtbaarheid bij tienermeisjes)[35]. Toch hebben we zeker te maken met een statistische fout, waardoor we zeer vertekende resultaten verkrijgen. Eigenlijk kunnen we deze Kanegemse waarden dus niet au sérieux nemen en mogen we er geen rekening mee houden.

 

Tabel 42 - Vruchtbaarheidscoëfficiënten per leeftijdsklasse, 1720-1790 (MAI & MAII)

 

Leeftijdsgroepen

 

Aantal geboorten

 

Aantal jaren

 

Vruchtbaarheidscoëff.

 

15-19

 

4

 

4

 

1,000

 

20-24

 

91

 

158,5

 

0,574

 

25-29

 

177

 

371

 

0,477

 

30-34

 

217

 

474

 

0,458

 

35-39

 

178

 

428

 

0,416

 

40-44

 

96

 

382

 

0,251

 

45-49

 

21

 

374,5

 

0,056

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

784

 

2192

 

0,358

Naast de hoge coëfficiënt van de eerste leeftijdsklasse, springt ook de hoge waarde in de categorie 20-24 in het oog (0,574). Waarschijnlijk doet ook hier zich een statistische fout voor, hoewel we toch mogen aannemen dat de vruchtbaarheid in deze klasse zeer hoog lag. In de volgende klassen daalt de vruchtbaarheid geleidelijk, maar vanaf 40 jaar is de daling sterk. Vooral in de laatste leeftijdscategorie (45-49) benadert het cijfer de nulwaarde. Dit betekent m.a.w. dat we mogen spreken van een quasi volledige natuurlijke onvruchtbaarheid.

 

Wanneer we de Kanegemse gegevens nu vergelijken met die uit andere dorpen van de Roede van Tielt én met die over het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant, dan valt op dat de Kanegemse cijfers op een hoog niveau liggen. Tabel 43 toont dit duidelijk aan. Nogmaals wordt bewezen dat we beter geen rekening houden met de cijfers uit de leeftijdsklasse 15-19 jaar. Verder is het opvallend dat de Kanegemse vruchtbaarheidscoëfficiënten voor de leeftijdscategorie 20-24 jaar enkel door Dentergem overtroffen wordt, terwijl de waarden van Aarsele, Oostrozebeke, Vlaanderen en Brabant ruimschoots lager liggen. Daarna lijken de Kanegemse gegevens zich te "normaliseren" t.o.v. de andere dorpen uit de Roede van Tielt. Opvallend is dat de waarden voor de leeftijdsklasse 45-49 jaar overal zéér laag liggen. Nogmaals wijzen we op de hoge onvruchtbaarheidsgraad na 45 jaar. Een andere belangrijke vaststelling is evenwel dat de vruchtbaarheidscoëfficiënten in de dorpen die deel uitmaken van de Roede van Tielt, steevast hoger liggen dan de algemene waarden voor Vlaanderen en Brabant. Werd er buiten de Roede van Tielt al aan anticonceptie gedaan? Hoogstwaarschijnlijk niet. Wél kan de borstvoeding een belangrijke rol gespeeld hebben. De zoogperiode zorgde er immers voor dat de vrouw tijdelijk steriel werd. Hoe langer deze lactatieperiode duurde, hoe groter het interval tussen de geboorten en hoe minder kinderen men dus kreeg[36]. Vandaar de rechtstreekse invloed op de vruchtbaarheidscoëfficiënten. Uiteraard kunnen we niet met absolute zekerheid stellen dat dit de belangrijkste reden voor de hogere coëfficiënten in de Roede van Tielt is, maar de factor van de borstvoeding zou wel eens een doorslaggevende rol kunnen gespeeld hebben...

 

Tabel 43 - Vruchtbaarheidscoëfficiënten per leeftijdsklasse te Kanegem en elders[37]

 

Leeftijdsgroepen

 

Kanegem

 

Aarsele

 

Dentergem

 

Oostrozebeke

 

Vlaanderen & Brabant

 

 

 

1720-1790

 

1710-1739

 

1760-1789

 

1729-1797

 

1730-1799

 

15-19

 

1,000

 

-

 

0,500

 

0,591

 

-

 

20-24

 

0,574

 

0,462

 

0,579

 

0,495

 

0,491

 

25-29

 

0,477

 

0,466

 

0,514

 

0,474

 

0,461

 

30-34

 

0,458

 

0,429

 

0,438

 

0,450

 

0,412

 

35-39

 

0,416

 

0,402

 

0,433

 

0,393

 

0,330

 

40-44

 

0,251

 

0,231

 

0,280

 

0,240

 

0,193

 

45-49

 

0,056

 

0,066

 

0,052

 

0,060

 

0,021

 

Deze cijfers wijzen alleszins op een zuiver natuurlijk gedragspatroon. Ook als we grafiek 36 bekijken, moeten we concluderen dat er van anticonceptie geen sprake was. Het feit dat de curve een concaaf verloop kent, bewijst dit. Tot de leeftijdsklasse van 35-39 jaar blijft de curve bovendien op een vrij hoog niveau, daarna daalt ze in een versneld tempo. Vooral in de Roede van Tielt was dit klaarblijkelijk het geval, want de curve voor Vlaanderen en Brabant daalt geleidelijker en vertoont geen echt scharnierpunt rond ca. 40 jaar. Opnieuw lijkt dit te wijzen op een totale afwezigheid van anticonceptie in de Roede van Tielt en een minder doorgedreven borstvoeding. Misschien is er een verband met de ruim verspreide huisnijverheid in de Tieltse regio, hoewel we dit niet met zekerheid kunnen stellen, laat staan onderzoeken binnen dit demografisch kader.

 

 

b. Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens huwelijksduur

 

Een andere benadering om de fecunditeit te bestuderen, is de methode waarbij de vruchtbaarheidscoëfficiënten per huwelijksduur worden berekend i.p.v. per leeftijdsklasse. Opnieuw baseerden we ons op de MAI- en MAII-fiches, om dezelfde redenen die we in de vorige paragraaf opnoemden. Tabel 44 geeft de resultaten als we enkel de MAI-fiches in beschouwing nemen, terwijl tabel 45 ook rekening houdt met de MAII-fiches.

 

Tabel 44 - Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens huwelijksduur, 1720-1790 (MAI)

 

Huwelijksduur

 

Aantal geboorten

 

Aantal jaren

 

Vruchtbaarheidscoëff.

 

0-4

 

109

 

209

 

0,522

 

5-9

 

75

 

165,5

 

0,453

 

10-14

 

49

 

140,5

 

0,349

 

15-19

 

29

 

96

 

0,302

 

20-24

 

4

 

67

 

0,060

 

25-29

 

0

 

13,5

 

0,000

 

30-34

 

0

 

0

 

0,000

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

266

 

691,5

 

0,385

 

In vergelijking met de coëfficiënten per leeftijdsklasse, valt op dat de (extreem) hoge waarden achterwege blijven. Uiteraard treffen we de hoogste waarden aan in de eerste huwelijksjaren, waarna de coëfficiënten vrij geleidelijk dalen. Toch stellen we een belangrijk verschil vast tussen de cijfers gebaseerd op de MAI-fiches en de coëfficiënten die ook op de MAII-fiches een beroep doen. Globaal liggen de MAI-waarden hoger dan de andere. Opnieuw moeten we echter vaststellen dat er een volstrekt natuurlijk gedragspatroon heerste in het 18e eeuwse Kanegem. Dit premalthusiaanse patroon wordt gekenmerkt door een quasi totale afwezigheid van anticonceptie. De gemiddelde vruchtbaarheidscoëfficiënt ten slotte bedraagt 0,363. Dit stemt bijna perfect overeen met de coëfficiënt per huwelijksleeftijd (0,358).

 

Tabel 45 - Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens huwelijksduur, 1720-1790 (MAI & MAII)

 

Huwelijksduur

 

Aantal geboorten

 

Aantal jaren

 

Vruchtbaarheidscoëff.

 

0-4

 

344

 

735

 

0,468

 

5-9

 

225

 

553,5

 

0,407

 

10-14

 

134

 

422

 

0,318

 

15-19

 

66

 

269

 

0,245

 

20-24

 

15

 

145

 

0,103

 

25-29

 

0

 

33,5

 

0,000

 

30-34

 

0

 

0

 

0,000

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

784

 

2158

 

0,363

 

Opnieuw kunnen we de Kanegemse gegevens vergelijken met andere dorpen uit de Roede van Tielt (tabel 46). Opmerkelijk is dat de coëfficiënten soms vrij sterk uiteenlopen. Tijdens de eerste vijf jaren van het huwelijk liggen de Kanegemse waarden vrij laag, terwijl ze hoger liggen tijdens de volgende 10 huwelijksjaren. De coëfficiënten voor Kanegem dalen m.a.w. ook minder spectaculair naarmate de huwelijksduur toeneemt. Desalniettemin moeten we deze verschillen niet overschatten: zo uiteenlopend zijn de waarden immers niet. Tot slot stellen we vast dat de vruchtbaarheidscoëfficiënten na 20 jaar huwelijk heel sterk teruggelopen zijn. Na 25 jaar huwelijk bedragen ze zelfs bijna allemaal 0, wat betekent dat er per 1000 gehuwde vrouwen slechts enkele of zelfs geen kinderen geboren worden.

 

Tabel 46 - Huwelijkscoëfficiënten volgens huwelijksduur te Kanegem en elders[38]

 

Huwelijksduur

 

Kanegem

 

Aarsele

 

Dentergem

 

Oostrozebeke

 

 

 

1720-1790

 

1710-1739

 

1760-1789

 

1729-1797

 

0-4

 

0,468

 

0,423

 

0,534

 

0,500

 

5-9

 

0,407

 

0,310

 

0,357

 

0,360

 

10-14

 

0,318

 

0,253

 

0,238

 

0,272

 

15-19

 

0,245

 

0,180

 

0,292

 

0,158

 

20-24

 

0,103

 

0,037

 

0,121

 

0,046

 

25-29

 

0,000

 

0,004

 

0,000

 

0,002

 

30-34

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

0,000

 

We ronden dit stuk af met grafiek 37, waarin de verschillende vruchtbaarheidscurves volgens huwelijksduur voor Kanegem, Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke weergegeven worden. Ook nu vertonen de lijnen een concave vorm, zij het minder uitgesproken dan in grafiek 36. Hoogst merkwaardig is de curve van Dentergem, die weer omhoog gaat na 14 jaar huwelijk, terwijl de andere curves stelselmatig dalen. Opnieuw mogen we echter spreken van een natuurlijk gedragspatroon: met de jaren neemt ook de vruchtbaarheid af.

 

 

§ 3. Verspreiding van de contraceptie

 

In de vorige paragrafen hebben we al enkele keren gesteld dat Kanegem gekenmerkt werd door een premalthusiaans, natuurlijk gedragspatroon, waarbij anticonceptie of geboortenplanning haast onbestaande was. Toch bewijzen de vruchtbaarheidscoëfficiënten dit niet ten volle: zij geven enkel een indicatie als ze in grafiek gegoten worden en de verkregen curves concaaf zijn.

 

Om een beter en correcter beeld van de (afwezigheid van) anticonceptie te verkrijgen, werkten J. Dupaquier en M. Lachiver een methode uit om de geboortenbeperking nauwkeuriger te bestuderen[39]. Toch legden zij enkele restricties op bij hun werkwijze. Zo komen enkel die gezinnen in aanmerking die langer dan vijf jaar duurden, moet de vrouw voor haar 35e gehuwd zijn en wordt er geen rekening gehouden met de geboorten die plaatsvonden bij vrouwen ouder dan 40 jaar, omwille van de te grote onvruchtbaarheid vanaf die leeftijd. De methode zelf bestaat erin het gemiddelde interval (in maanden) tussen de geboorten te berekenen. Daarna worden de gezinnen - naargelang de duur van dit gemiddeld interval - ingedeeld in vier klassen:

- klasse I: hiertoe behoren de gezinnen van het korte interval, d.w.z. dat het gemiddelde interval kleiner is dan 19 maanden

- klasse II: dit zijn de gezinnen die een middellang interval kennen, d.w.z. een interval van 19 tot 30 maanden

- klasse III: de gezinnen gekenmerkt door een lang interval, d.w.z. dat het interval ligt tussen 31 en 48 maanden

- klasse IV: dit zijn de anticonceptieve en steriele gezinnen, d.w.z. dat het gemiddelde interval tussen de geboorten groter is dan 48 maanden (4 jaar)

 

Tabel 47 bevat de resultaten van de methode, toegepast op Kanegem. Bijna 20 % van de gezinnen werd gekenmerkt door korte intervallen, terwijl ruim 68 % intervallen van middellange duur kenden. Samen waren zij dus goed voor bijna 88 % van de gezinnen! De overige 12 % van de gezinnen waren gezinnen met intervallen van het lange type. Geen enkel gezin behoorde tot de anticonceptieve en steriele gezinnen[40]. Als we deze cijfers in verband brengen met anticonceptie of geboortenbeperking, moeten we de rol van de borstvoeding onder de loep nemen. Het geven van borstvoeding leidt bij 75 à 80 % van de vrouwen immers tot een tijdelijke onvruchtbaarheid. C. Vandenbroeke wijst er zelfs op dat borstvoeding misschien bewust als controlemiddel van de vruchtbaarheid kon gehanteerd worden. Bovendien ziet hij een verband tussen langere zoogperiodes en de participatie van de vrouw aan de huisnijverheid. Zo stelt hij immers dat borstvoeding vooral in Zuid- en Binnen-Vlaanderen voorkwam, een streek gekenmerkt door een sterke inplanting van de huisnijverheid[41]. Ook in Kanegem was er duidelijk een grote invloed van de borstvoeding, hoewel bijna 20 % van de gezinnen tot klasse I behoorden en we mogen aannemen dat nog eens ruim de helft van de 68 % gezinnen van klasse II een gemiddeld interval kenden beneden de twee jaar. Deze cijfers tonen dus nog maar eens aan dat Kanegem een volstrekt natuurlijk gedragspatroon kende, terwijl het geven van borstvoeding - al dan niet bewust - zorgde voor iets langere intervals. Hoe langer de lactatieperiode immers duurde, hoe groter het interval werd. In klassen II en III is de invloed van borstvoeding dus zeker aanwezig.

 

Tabel 47 - Classificatie van de gezinnen te Kanegem volgens geboortenintervallen, 1720-1790

 

Interval

 

Aantal

 

%

 

Cumul

 

0-18 maanden

 

24

 

19,51

 

19,51

 

19-30 maanden

 

84

 

68,29

 

87,80

 

31-48 maanden

 

15

 

12,20

 

100,00

 

> 48 maanden

 

0

 

0,00

 

100,00

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

123

 

100,00

 

100,00

 

Als we ten slotte de Kanegemse gegevens vergelijken met die van andere dorpen uit de Roede van Tielt, dan valt een sterke gelijkenis op met de Aarseelse cijfers. Tabel 48 maakt dit overduidelijk. De gegevens voor Dentergem en Oostrozebeke liggen duidelijk anders: terwijl er in Dentergem bijna 45 % (!) gezinnen tot klasse I behoorden, zijn er dat in Oostrozebeke slechts 6 %. Dit zou kunnen betekenen dat Oostrozebeke een nog meer verspreide borstvoeding kende of dat de Oostrozebekenaren zelfs aan geboortenbeperking of -planning deden, terwijl voor Dentergem het andere uiterste gold, nl. een algehele natuurlijke vruchtbaarheid. Bovendien valt het op dat 80 à 85 % van de gezinnen uit Kanegem, Aarsele en Dentergem een gemiddeld geboorteninterval hadden beneden de 30 maanden, terwijl dit voor Oostrozebeke slechts voor 57 % van de gezinnen opging.

 

Tabel 48 - Classificiatie van de gezinnen volgens geboortenintervallen te Kanegem en elders[42]

 

Interval

 

Kanegem

 

Aarsele

 

Dentergem

 

Oostrozebeke

 

0-18 maanden

 

19,51

 

16,60

 

44,49

 

6,10

 

19-30 maanden

 

68,29

 

65,40

 

36,56

 

50,85

 

31-48 maanden

 

12,20

 

16,60

 

14,54

 

30,51

 

> 48 maanden

 

0,00

 

1,40

 

4,41

 

12,54

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

100,00

 

100,00

 

100,00

 

100,00

 

§ 4. Nakomelingschap

 

Onder het nakomelingschap verstaan we het gemiddeld aantal kinderen dat normaliter zou geboren worden per gezin, indien de huwelijken niet vroegtijdig afgebroken werden door het overlijden van één der partners. We berekenen het nakomelingschap aan de hand van de vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens de huwelijksduur en we vermenigvuldigen die met vijf, omdat we immers werkten met klassen van vijf jaar. De som van deze waarden levert het nakomelingschap op.

 

Tabel 49 - Nakomelingschap te Kanegem, 1720-1790

 

Huwelijksduur

 

Vruchtbaarheidscoëfficiënt

 

Nakomelingschap

 

 

 

 

 

Kinderen

 

Cumul

 

0-4

 

0,468

 

2,34

 

2,34

 

5-9

 

0,407

 

2,03

 

4,37

 

10-14

 

0,318

 

1,59

 

5,96

 

15-19

 

0,245

 

1,23

 

7,19

 

20-24

 

0,103

 

0,52

 

7,70

 

25-29

 

0,000

 

0,00

 

7,70

 

30-34

 

0,000

 

0,00

 

7,70

 

In tabel 49 deden we die berekening. In theorie zouden er dus per huwelijk 7,70 kinderen geboren worden, indien het huwelijk niet vroegtijdig afgebroken werd én indien de vrouw voldoende jaren gehuwd doorbracht in haar vruchtbare jaren. Het Kanegemse nakomelingschap stemt perfect overeen met dat van Dentergem (7,71), maar ligt beduidend hoger dan dat van Oostrozebeke (6,69) en Aarsele (6,035)[43]. Uiteraard is dit het rechtstreekse gevolg van de hogere vruchtbaarheidscoëfficiënten voor Kanegem. Bovendien mogen we niet al te veel belang hechten aan deze theoretische reconstructie van het aantal kinderen. Om het gemiddelde kinderaantal te kennen, moeten we de MAI- en MAII-fiches grondig ontleden. Dat doen we in de volgende paragraaf.

 

Opmerkelijk is dat er na 25 jaar huwelijk geen kinderen meer geboren werden. Na 25 jaar huwelijk zou een Kanegems gezin dus bestaan uit bijna 10 personen: vader, moeder en een achttal kinderen. Toch is dit slechts een "ideale" situatie: veel huwelijken duurden geen 25 jaar en veel kinderen stierven op jonge leeftijd. Ook valt het op dat het nakomelingschap - in het zog van de vruchtbaarheidscoëfficiënten - stelselmatig afneemt met de huwelijksduur. Terwijl er tijdens de eerste vijf jaar gemiddeld 2,34 kinderen geboren werden, zijn dat er maar 1,59 tussen het 10e en het 14e jaar. Tussen het 20e en 24e jaar van het huwelijk is dit cijfer zelfs teruggelopen tot 0,52 kinderen. Uiteraard is dit logisch, aangezien de vruchtbaarheid afneemt met de leeftijd en dus ook met de huwelijksduur...

 

§ 5. Kinderaantal

 

Dat het nakomelingschap slechts een theoretische waarde is, weze duidelijk. Het geeft wel een indicatie omtrent de orde van grootte van het aantal kinderen, maar is verre van nauwkeurig. Daarom zullen we het kinderaantal berekenen bij de volledige en bij de voltooide gezinnen, aangezien we slechts op die manier betrouwbare gegevens verkrijgen omtrent het aantal kinderen dat gemiddeld geboren werd per gezin. Onder volledige gezinnen vallen alle gezinnen die niet vroegtijdig eindigden door het overlijden van één der partners voor de vrouw uit haar vruchtbare periode was, d.w.z. dat het huwelijk nog bestond toen de vrouw al 45 jaar oud was.  Voltooide gezinnen beantwoorden niet aan deze criteria: het huwelijk mocht dus al afgelopen zijn voor de vrouw 45 jaar was. Uiteraard komen ook nu enkel de MAI- en MAII-fiches in aanmerking én houden we enkel rekening met de huwelijken waarbij de vrouw nog geen 35 jaar was toen ze huwde, aangezien de observatieperiode immers lang genoeg moet zijn om betrouwbare gegevens te verkrijgen.

 

a. Kinderaantal bij volledige gezinnen

 

Van alle MAI- en MAII-fiches waren er 71 volledige gezinnen. Zij waren goed voor 448 geboorten. Gemiddeld kregen deze gezinnen dus 6,31 kinderen. De gemiddelde huwelijksleeftijd van de vrouwen van deze volledige gezinnen bedroeg 29,48 jaar: iets hoger dus dan het normale gemiddelde. Meteen wordt duidelijk dat het kinderaantal (6,31) heel wat lager lag dan de hypothetische waarde van het nakomelingschap (7,70). Tabel 50 bevat de cijfers die dit duidelijk maken.

 

Tabel 50 - Kinderaantal bij volledige gezinnen te Kanegem, 1720-1790

 

Aantal kinderen

 

448,00

 

Aantal vrouwen

 

71,00

 

Gemiddelde huwelijksleeftijd

 

29,48

 

Gemiddeld aantal kinderen

 

6,31

 

Bovendien mogen we stellen dat het kinderaantal in Kanegem vrij normaal was. Het cijfer leunt immers nauw aan bij de respectievelijke waarden van Oostrozebeke en Aarsele[44]. Dentergem daarentegen kende gemiddeld 8,76 kinderen per volledige gezin. Het kleine aantal volledige gezinnen (17) zal hier wel voor een vrij grote statistische fout gezorgd hebben[45].

 

b. Kinderaantal bij voltooide gezinnen

 

Wanneer we het kinderaantal bij de voltooide gezinnen behandelen, moeten we ook kijken naar de huwelijksleeftijd. Hoe jonger men immers huwde, hoe meer kans men immers maakte om een hele resem kinderen te krijgen. Later huwen was dus hét middel bij uitstek om het kinderaantal te beperken. Tabel 51 toont dit aan. Vrouwen die huwden voor hun 20e, krijgen gemiddeld 7,17 kinderen. Daarna daalt dat gemiddelde spectaculair tot 4,29 en 4,36 in de respectievelijke categoriën van 20-24 en 25-29 jaar. Eigenlijk is het niet logisch dat het kinderaantal in de klasse 25-29 jaar hoger ligt dan in de vorige, aangezien de vruchtbare periode korter is. Dit kan echter het gevolg zijn van de duur van de huwelijken, die niet opgenomen werd in de tabel. Vermoedelijk duurden de huwelijken van 20-24 jaar gemiddeld minder lang dan die van de volgende leeftijdsgroep. Uiteraard is dit aan toeval te wijten, waardoor we een vertekend beeld krijgen.

 

Tabel 51 - Gemiddeld aantal kinderen per voltooid gezin volgens de huwelijksleeftijd, 1720-1790

 

Huw.-lft.

 

Vrouwen

 

Kinderen

 

Gem. aantal kinderen

 

Gem. huw.-lft.

 

15-19

 

6

 

43

 

7,17

 

18,83

 

20-24

 

38

 

163

 

4,29

 

21,87

 

25-29

 

25

 

109

 

4,36

 

26,84

 

30-34

 

9

 

18

 

2,00

 

31,33

 

35-39

 

5

 

6

 

1,20

 

36,00

 

40-44

 

5

 

4

 

0,80

 

42,20

 

Andermaal tonen deze cijfers aan dat Kanegem gekenmerkt werd door een natuurlijk gedragspatroon, waarbij het aantal kinderen en de vruchtbaarheid afnam met de leeftijd. Ook in Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke nam het gemiddeld aantal kinderen af met de huwelijksleeftijd[46]. Tabel 52 ten slotte geeft per huwelijksleeftijd het aantal gezinnen volgens het aantal kinderen weer. Ook hieruit kunnen we opmaken dat men meer kinderen kreeg als men jong huwt en dat het kinderaantal afneemt met de huwelijksleeftijd. Weer komen we uit bij het premalthusiaans natuurlijk gedragspatroon...

 

Tabel 52 - Aantal voltooide gezinnen volgens kinderaantal en huwelijksleeftijd van de vrouw, 1720-1790

 

Huw.-lft.

 

0

 

1

 

2

 

3

 

4

 

5

 

6

 

7

 

8

 

9

 

10

 

11

 

15-19

 

0

 

0

 

0

 

1

 

0

 

0

 

1

 

2

 

0

 

1

 

0

 

1

 

20-24

 

2

 

5

 

3

 

7

 

3

 

5

 

4

 

2

 

2

 

1

 

2

 

1

 

25-29

 

2

 

2

 

3

 

2

 

5

 

4

 

2

 

1

 

2

 

1

 

1

 

0

 

30-34

 

1

 

4

 

2

 

0

 

1

 

0

 

1

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

35-39

 

0

 

4

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

40-44

 

0

 

1

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

0

 

§ 6. Leeftijd bij de laatste bevalling

 

Door middel van de MAI- en MAII-fiches kunnen we ook nagaan hoe oud de vrouw gemiddeld was bij de geboorte van haar laatste kind. Enkel de volledige gezinnen komen hiervoor in aanmerking: de huwelijken die minimum duurden tot de vrouw 45 jaar was én waarbij de vrouw maximum 35 jaar was toen ze huwde. De leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling kan ons opnieuw inlichten omtrent het al dan niet voorkomen van anticonceptieve praktijken. Bij een natuurlijke vruchtbaarheid ligt de leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling immers tussen 40 en 42 jaar[47].

 

Tabel 53 bevat de gegevens m.b.t. de leeftijd van de vrouw bij haar laatste bevalling te Kanegem tussen 1720 en 1790. Gemiddeld bedroeg die 42,57 jaar, terwijl de mediaan 42 was. Opnieuw bewijst dit dat er van anticonceptie nog geen sprake was in de 18e eeuw: Kanegem werd gekenmerkt door natuurlijke vruchtbaarheid. Ook in andere dorpen van de Roede van Tielt was dit zo. In Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke kregen vrouwen hun laatste kind gemiddeld op de respectievelijke leeftijd van 41,4 jaar, 43 jaar en 40,01 jaar[48]. Als we er rekening mee houden dat de gemiddelde huwelijksleeftijd van de vrouwen 26,11 jaar was, dan weten we dat de gemiddelde vruchtbare periode waarin de vrouw gehuwd was, amper 16 jaar bedroeg[49]. De latere huwelijksleeftijd - het restrictief huwelijkspatroon - was dus het enige middel om het kinderaantal te beperken, aangezien er van bewuste anticonceptie binnen het huwelijk geen sprake was.

 

Tabel 53 - Leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling, 1720-1790

Lft. bij laatste

Leeftijd van de vrouw bij het huwelijk

 

 

bevalling

 

15-19

 

20-24

 

25-29

 

30-34

 

Totaal

 

35

 

 

 

1

 

 

 

 

 

1

 

36

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0

 

37

 

 

 

 

 

1

 

 

 

1

 

38

 

 

 

 

 

1

 

 

 

1

 

39

 

 

 

1

 

2

 

2

 

5

 

40

 

 

 

 

 

1

 

1

 

2

 

41

 

 

 

4

 

2

 

2

 

8

 

42

 

 

 

1

 

6

 

3

 

10

 

43

 

 

 

4

 

3

 

 

 

7

 

44

 

 

 

4

 

1

 

2

 

7

 

45

 

 

 

1

 

2

 

 

 

3

 

46

 

 

 

1

 

3

 

 

 

4

 

47

 

 

 

1

 

1

 

2

 

4

 

48

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0

 

49

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0

 

50

 

 

 

 

 

1

 

 

 

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

0

 

18

 

24

 

12

 

54

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gem. leeftijd

 

 

 

42,56

 

42,71

 

42,33

 

42,57

 

§ 7. Interval tussen de geboorten

 

In deze laatste paragraaf over de fecunditeit bekijken we de intervallen tussen de geboorten van naderbij. Daarbij doen we een beroep op alle MA-fiches. De reden ligt voor de hand: zij bevatten immers alle geboorten én de huwelijksdata. Voor het eerst moeten we bovendien geen bijkomende beperkingen opleggen. Op die manier wordt het gegevensbestand uitgebreid en zullen we een grotere representativiteit verkrijgen. Achtereenvolgens zullen we het hebben over prenuptiale betrekkingen en buitenechtelijk gedrag, het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte en de intervallen tussen de overige geboorten. Vanzelfsprekend worden we zo ook ingelicht over de aan- of afwezigheid van anticonceptie.

 

a. Prenuptiale betrekkingen en buitenechtelijk gedrag

 

Wat verstaan we onder prenuptialiteit? Uiteraard vallen alle concepties hieronder die plaatsvonden voor het huwelijk. Bijgevolg behoren dus ook alle onwettige geboorten hiertoe. Anderzijds moeten ook de geboorten die plaatsvonden binnen een huwelijk, maar waarvan de concepties voor het huwelijk lagen, ook in rekening gebracht worden. Methodologisch duikt hier een probleem op. Welke geboorten beschouwen we immers als het gevolg van prenuptiale betrekkingen? Twee standpunten gelden ter zake. Het minimale standpunt stelt dat we moeten kijken naar de geboorten die plaatsvonden tot en met de zevende maand van het huwelijk. De concepties die tot deze geboorten leidden, vonden immers plaats voor het huwelijk ingezegend was. Hoewel deze opvatting de meest gangbare is, vermelden we ook het maximale standpunt, dat ervan uitgaat dat alle geboorten tot en met de achtste maand na het huwelijk het gevolg zijn van prenuptiale sexuele betrekkingen. Het reële gevaar bij deze laatste benadering is dat we een overschatting van de prenuptiale betrekkingen verkrijgen, aangezien de geboorten in de achtste maand van het huwelijk prematuur kunnen zijn, d.w.z. dat de kinderen te vroeg ter wereld kwamen. Toch lijkt het ons aangewezen beide benaderingen onder de loep te nemen. Door het gemiddelde van beide invalshoeken te berekenen, zullen we waarschijnlijk een beeld verkrijgen die het meest de werkelijkheid benadert.

 

Toch moeten we ook nog rekening houden met enkele andere factoren, waardoor we de prenuptialiteit onderschatten. Zo leidt uiteraard niet elke geslachtsgemeenschap tot een geboorte. M. Schofield berekende voor het begin van de 20e eeuw de kans dat een geslachtsgemeenschap gevolgd werd door een conceptie. Volgens de auteur zou die kans niet hoger liggen dan 20 à 25 %[50]. Daarnaast speelt de abortus spontaneus ook een belangrijke rol, d.w.z. de vruchtafdrijving zonder enig ingrijpen. Naar schatting 10 à 20 % van de zwangerschappen werden vroegtijdig afgebroken door een abortus spontaneus[51]. Ten slotte wijzen we ook nog op miskramen, abortus provocatus, infanticide (kindermoord)[52] en tijdelijke emigratie van jonge echtparen of ongehuwde zwangere vrouwen[53]. Wat de bewuste abortus betreft, mogen we aannemen dat onze voorouders goed op de hoogte waren van vruchtafdrijvende middelen, in casu kruiden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het kruidenboek van Dodoens, waarin de abortieve eigenschappen van bepaalde kruiden - met name savelboom en wijnruit - uitvoerig toegelicht worden[54]. Al deze factoren zullen ertoe leiden dat we de prenuptialiteit nog zullen onderschatten!

 

Voor Kanegem stelden we voor de periode 1720-1790 vast dat minimaal 13,36 % en maximaal 21,66 % van de eerste geboorten prenuptiaal waren. Gemiddeld gold dit voor 17,51 % van de eerste geboorten[55]. Interessanter wordt het wanneer we de evolutie van de prenuptialiteit nagaan tussen 1720 en 1790. Dat doen we in tabel 54. Opvallend is de lage waarde in de periode 1740-1749, waar het percentage prenuptialen slechts 7,14 % bedraagt. Vermoedelijk is dit een gevolg van een statistisch toeval, omdat het aantal absolute gegevens vrij laag ligt. Belangrijker is de duidelijk merkbare evolutie in de loop van de 18e eeuw. Zo zien we met name dat de prenuptialiteit gemiddeld toeneemt van 11,63 % in de periode 1720-1729 tot 30,56 % in de periode 1780-1789. Deze evolutie loopt bovendien vrij parallel aan die van de onwettigen[56]. Ook hier kunnen we dezelfde verklaringsmodellen hanteren. Enerzijds zou de invloed van de kerk afgenomen zijn in de tweede helft van de 18e eeuw, waardoor men de kerkelijke bepalingen rond sexualiteit minder nauw volgde. Anderzijds zorgden demografische en sociaal-economische factoren ervoor dat de huwelijks- en arbeidsmarkt verzadigd raakten, waardoor huwelijken uitgesteld werden. De sexuele spanningen die hieruit voortvloeiden, komen dus tot uiting in de hogere onwettigheidsgraad en een toename van de prenuptialen[57]. Deze vaststellingen voor Kanegem stroken vrij goed met de "landelijke", Vlaamse gegevens. Toch zien we dat de prenuptialiteit in Vlaanderen en Brabant voor landbouwers, kleine boeren en ambachtslieden volgens het minimale standpunt 17 à 19 % bedraagt, een cijfer dat dus iets hoger ligt dan de 13,36 % die we voor Kanegem noteerden[58]. Anderzijds lijkt de evolutie van de Kanegemse prenuptialiteit de trend van Vlaanderen en Brabant te volgen, waar we in de tweede helft van de 18e eeuw eveneens een sterke toename van de prenuptialen zien[59].

 

Tabel 54 - Frequentie van de prenuptialen te Kanegem, 1720-1790

 

 

 

0-7 maanden

 

0-8 maanden

 

Gemiddeld

 

1e geb.

 

 

 

n

 

%

 

n

 

%

 

n

 

%

 

n

 

1720-1729

 

3

 

6,98

 

7

 

16,28

 

5

 

11,63

 

43

 

1730-1739

 

5

 

16,13

 

6

 

19,35

 

5,5

 

17,74

 

31

 

1740-1749

 

2

 

7,14

 

2

 

7,14

 

2

 

7,14

 

28

 

1750-1759

 

4

 

11,76

 

7

 

20,59

 

5,5

 

16,18

 

34

 

1760-1769

 

5

 

13,16

 

10

 

26,32

 

7,5

 

19,74

 

38

 

1770-1779

 

5

 

20,00

 

9

 

36,00

 

7

 

28,00

 

25

 

1780-1789

 

5

 

27,78

 

6

 

33,33

 

5,5

 

30,56

 

18

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1720-1789

 

29

 

13,36

 

47

 

21,66

 

38

 

17,51

 

217

 

In navolging van P. Laslett kunnen we de prenuptialen onderverdelen volgens de tijdsspanne die ligt tussen het huwelijk en de eerste geboorte. Daardoor kunnen we te weten komen of het gaat om geprovoceerde, geavanceerde of geplande huwelijken. Onder de geprovoceerde huwelijken vallen de huwelijken waarbij de eerste geboorte plaatsvond binnen de eerste 3 maanden na het huwelijk. Het huwelijk was niet gepland, maar werd gesloten omdat de vrouw zwanger was. Bij geavanceerde huwelijken vond de eerste geboorte plaats na 4 tot 5 maanden na het huwelijk: hoewel men al zinnens was te trouwen, moest het huwelijk vervroegd worden wegens een zwangerschap. Bij de geplande huwelijken ten slotte vindt de eerste geboorte plaats tussen 6 en 8 maanden na de inzegening van het huwelijk. Beide partners hadden al besloten tot een huwelijk en zelfs de datum ervan lag al vast. Deze categorie licht ons dus in omtrent het (niet) naleven van de kerkelijke norm, die sexuele betrekkingen voor het huwelijk verbood[60]. Concreet voor Kanegem betekent dit dat 31,58 % van de prenuptialen leidden tot een geprovoceerd huwelijk, dat 13,16 % het huwelijk vervroegden en dat 55,26 % van de prenuptialen verwekt werden, terwijl het huwelijk al gepland was. J. Dupâquier hanteert een gelijkaardige indeling. De eerste geboorten tussen 0 en 3 maanden huwelijk bestempelt hij als "des grossesses non désirées", terwijl de geboorten in de 6e en 7e maand na het huwelijk wel gewenst waren, hoewel ze ook niet gepland waren[61]. Voor Kanegem betekent dit dat 41,38 % van de prenuptialen het gevolg waren van ongewenste zwangerschappen, terwijl nog eens 41,38 % wel gewenst, maar niet gepland waren. De overige 17,24 % zitten tussen deze twee uitersten in. Tabel 55 bevat o.a. deze gegevens.

 

Tabel 55 - Buitenechtelijk gedrag te Kanegem, 1720-1790

 

 

 

Prenuptialen

 

Onwettigen

 

Premarit.

 

Onwett./

 

0-3/

 

 

 

0-3

 

4-5

 

6-7

 

som

 

 

 

gedrag

 

pren. + onw.

 

0-3 + onwett.

 

Absoluut

 

12

 

5

 

12

 

29

 

29

 

 

 

 

 

 

 

Procentueel

 

5,53

 

2,30

 

5,53

 

13,36

 

0,86

 

23,58

 

50

 

29,27

 

Diezelfde tabel 55 licht ons ook in omtrent het premaritale gedrag, d.w.z. het geheel van sexuele betrekkingen buiten het huwelijk. Dat kunnen we immers bestuderen door zowel rekening te houden met de prenuptialen als met de onwettige geboorten. We opteerden voor de formule die S. Dierickx hanteerde[62]. Daarbij wordt het totaal aantal prenuptialen en onwettigen afgezet tegen de som van het totale aantal eerste geboorten en onwettigen[63]. Tabel 55 toont ons o.a. dat het premaritaal gedrag in Kanegem tussen 1720 en 1790 minimaal 23,58 % bedroeg, aangezien we enkel rekening hielden met de geboorten tot en met de zevende maand na het huwelijk. Dit betekent m.a.w. dat bijna 1 op 4 eerste geboorten het gevolg waren van een conceptie buiten het huwelijk! Daarmee wordt meteen de hypothese van J. Van Ussel ontkracht, die stelt dat onze 18e-eeuwse voorouders zo preuts waren dat premaritaal sexueel gedrag quasi niet voorkwam[64]. Niet alleen de Kanegemse cijfers weerleggen dit. Ook Oostrozebeke, Anzegem en Petegem aan de Schelde vertonen gelijkaardige cijfers[65]. Bovendien bestudeerde E. Shorter de evolutie van het premaritaal gedrag in de long run van ca. 1550 tot de jaren 1970 voor heel West-Europa. De conclusie is dat het premaritaal gedrag tussen 1750 en 1850 sterk toenam en sindsdien op een hoog niveau gebleven is[66]. Van de mythische preutsheid van onze voorouders blijft dus niet veel over!

 

Tabel 55 toont ons ook dat de helft van het premaritaal sexueel gedrag terug te vinden is in de onwettige geboorten. Bovendien kunnen we zien dat slechts 29,27 % van de ongewenste zwangerschappen - dit zijn de concepties die leidden tot onwettige geboorten of een geboorte binnen de eerste 3 maanden van het huwelijk - gevolgd werden door een huwelijk. Meteen is dit een nieuwe aanduiding voor de ondergeschikte positie van de vrouw: 70 % slaagde er niet in een huwelijk af te sluiten toen ze ongewenst zwanger waren!

 

b. Interval huwelijk-eerste geboorte

 

In dit onderdeel bekijken we het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte niet in functie van de prenuptialiteit en het premaritaal gedrag. Gemiddeld duurde het 12,64 maanden vooraleer het eerste kindje geboren werd. Zonder de prenuptialen bleef een gehuwd koppel gemiddeld 14,57 maanden kinderloos. De mediaanwaarden bedroegen respectievelijk 10 en 12 maanden. In tabel 56 zien we bovendien dat 64,52 % van de koppels binnen één jaar na het huwelijk de geboorte van hun eerste kind mochten vieren. Nog eens 27,19 % kreeg hun eerste kind in het tweede jaar van het huwelijk. Amper 8,29 % van de koppels moest dus langer wachten dan 2 jaar vooraleer hun eerste spruit ter wereld kwam. Deze gegevens stemmen sterk overeen met de cijfers uit andere dorpen uit de Roede van Tielt: zowel Aarsele, Dentergem als Oostrozebeke vertonen cijfers die een zelfde orde van grootte kennen als de Kanegemse[67]. Bovendien stellen we opnieuw vast dat de fecunditeit afneemt naarmate de huwelijksleeftijd stijgt: het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte neemt toe als de vrouw op latere leeftijd huwt.

 

Tabel 56 - Interval tussen huwelijk en eerste geboorte te Kanegem, 1720-1790

 

Maanden

 

n

 

%

 

cum. %

 

0-8

 

47

 

21,66

 

21,66

 

9

 

40

 

18,43

 

40,09

 

10

 

29

 

13,36

 

53,46

 

11

 

13

 

5,99

 

59,45

 

12

 

11

 

5,07

 

64,52

 

13-24

 

59

 

27,19

 

91,71

 

>24

 

18

 

8,29

 

100,00

 

c. Intervallen tussen de overige geboorten

 

Na het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte bekeken te hebben, kunnen we nu de overige intervals tussen de opeenvolgende geboorten bestuderen. Van doorslaggevende rol hierbij is de borstvoeding. Als een vrouw na de geboorte van haar kind immers borstvoeding toediende, was de kans namelijk groot dat zij tijdelijk onvruchtbaar werd. We spreken dan van post-partum amenorrhoe, het uitblijven van de ovulatie na de bevalling. Deze tijdelijke steriliteit zou optreden bij 75 à 80 % van de vrouwen[68]. Wanneer het kind echter overlijdt binnen het eerste levensjaar, zal de lactatieperiode gestopt worden. Daardoor verdwijnt de tijdelijke steriliteit bij de moeder, die al snel weer eisprongen zal krijgen. Bijgevolg kan er in de maanden volgend op het overlijden van de zuigeling weer een nieuwe conceptie plaatsvinden. Vanzelfsprekend bleef de moeder haar kind niet zogen, ook al bleef het in leven. Hoewel de zoogtijd tot maar liefst drie jaar kon duren, bestreek hij gemiddeld niet meer dan één jaar[69]. Daarna kon er dus een nieuwe zwangerschap volgen.

 

Deze factoren indachtig, is het dus van groot belang dat we bij het berekenen van de gemiddelde intervals een onderscheid maken tussen normale geboorten en geboorten die volgen op een overlijden van een vorig kind. Logischerwijs zullen de intervals bij de normale geboorten groter zijn dan die bij de geboorten na het overlijden van de vorige zuigeling. In tabel 57 hielden we rekening met dit onderscheid. Per interval berekenden we de gemiddelde duur tussen de respectievelijke geboorten, alsook de mediaan. Daarbij maakten we dus de onderverdeling tussen normale intervals en intervals na overlijden binnen het eerste levensjaar van het vorige kind.

Tabel 57 - Interval tussen opeenvolgende geboorten te Kanegem, 1720-1790

 

 

 

Normaal interval

 

Interval na overlijden

 

Interval

 

n

 

Gemiddeld

 

Mediaan

 

n

 

Gemiddeld

 

Mediaan

 

1-2

 

155

 

23,97

 

22

 

28

 

13,61

 

13

 

2-3

 

138

 

26,82

 

25

 

31

 

17,10

 

15

 

3-4

 

124

 

28,11

 

26

 

25

 

18,68

 

17

 

4-5

 

107

 

27,64

 

25

 

19

 

16,26

 

15

 

5-6

 

96

 

29,33

 

27

 

14

 

24,71

 

22

 

6-7

 

63

 

28,67

 

27

 

24

 

22,42

 

19

 

7-8

 

58

 

28,88

 

28

 

12

 

16,17

 

16

 

8-9

 

38

 

29,39

 

28

 

12

 

23,42

 

20

 

9-10

 

20

 

27,10

 

24

 

7

 

18,57

 

20

 

10-11

 

15

 

32,53

 

29

 

4

 

21,00

 

20

 

11-12

 

4

 

27,00

 

29

 

6

 

25,00

 

16

 

12-13

 

2

 

36,00

 

32

 

2

 

16,50

 

19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gem.

 

820

 

27,42

 

25

 

184

 

18,71

 

16

 

Opvallend is dat het normale interval tussen de eerste en de tweede geboorte (23,97 maanden) veel hoger ligt dan dat tussen het huwelijk en de eerste geboorte (12,64 maanden). Indien het eerste kind echter overleed voor het één jaar geworden was, bedroeg het interval tussen het eerste en het tweede kind slechts 13,61 maanden. Meteen wordt duidelijk hoe groot de invloed van de borstvoeding was: indien het eerste kind bleef leven en de moeder de borst gaf, duurde het 10 maanden langer vooraleer er een volgend kind ter wereld kwam dan wanneer het eerste kind overleed en de borstvoeding stopgezet was. Bij de volgende intervals zien we telkens opnieuw een kloof van een 10-tal maanden tussen normale intervals en intervals na overlijden. Uiteraard nemen de intervals qua duur toe naarmate er meer kinderen geboren waren. Hoe ouder men immers wordt, hoe langer de eerste postnatale ovulatie uitblijft. Bovendien is er een algemene daling van de fecunditeit bij een toenemende leeftijd. In ieder geval kunnen we uit deze gegevens besluiten dat de borstvoeding uiterst belangrijk was voor de duur van de intervals tussen de geboorten.

 

Ten slotte vermelden we nog dat de Kanegemse gegevens vrij gelijklopend zijn aan die uit Aarsele en Oostrozebeke, terwijl de Dentergemse cijfers gemiddeld iets lager liggen. Kanegem vormt wél een uitzondering wat betreft het eerste interval na overlijden: daar ligt het Kanegemse cijfer (13,61 maanden) merkelijk lager dan de cijfers van Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke (16 à 17 maanden)[70].  Toch mogen we stellen dat Kanegem de algemene opvattingen bevestigt. Hoewel er in het Kanegem van het Ancien Régime geen anticonceptie voorkwam, weten we nu wél dat het kinderaantal kon beperkt worden door het geven van borstvoeding (tijdelijke steriliteit) en door later te huwen (ingekorte vruchtbare periode).

 

 

Hoofdstuk 4 - De mortaliteit

 

§ 1. De kindersterfte

 

In dit laatste hoofdstuk bespreken we de sterfte in Kanegem tussen 1720 en 1790 op basis van alle MA-fiches in de gezinsreconstructie. Aan de hand van deze gezinsfiches is het immers mogelijk de kindersterfte tot 15 jaar te berekenen en de sterftecoëfficiënten per leeftijd te bepalen. Hiervoor komen enkel de couples sédentaires in aanmerking, d.w.z. de gezinnen waarvan we met zekerheid weten dat ze tussen 1720 en 1790 constant in Kanegem aanwezig waren. Deze gezinnen worden gevolgd vanaf de huwelijksdatum tot het overlijden van één der partners of tot de geboorte van het laatste kind, wanneer de einddatum van het huwelijk niet gekend is[71]. Gedurende deze observatieperiode volgen we alle kinderen tot de leeftijd van 15 jaar. Toch zijn er hier restricties. Zo houden we geen rekening met kinderen die minder dan één jaar in de observatieperiode doorbrachten. Daarnaast vallen ook die kinderen uit de boot die minder dan één jaar voor het einde van de observatieperiode ter wereld kwamen. Per jaarfractie worden nu de overleden kinderen opgenomen. Kinderen waarover we geen informatie hebben m.b.t. hun verdere levensloop, verdwijnen uit observatie als de observatieperiode eindigt, op de leeftijd die ze toen bereikt hadden. De kinderen die 15 jaar geworden zijn voor het einde van de observatieperiode, maar waarover we verder niets meer weten, verdwijnen uit observatie op genoemde leeftijd[72].

 

Vooraleer we de sterftetafel voor de kinderen van 0 tot 15 jaar kunnen opstellen, moeten we eerst enkele belangrijke berekeningen uitvoeren. Bijlage 14 bevat de stappen die nodig waren om tot de sterftecoëfficiënten per leeftijd te komen[73]. In de eerste kolom worden de leeftijden van 0 tot 15 jaar genoteerd. De tweede kolom bevat de overledenen per leeftijd, terwijl de volgende het aantal kinderen dat uit observatie treedt, weergeeft. In de twee volgende kolommen worden de respectievelijke kolommen van de overleden en uit observatie tredende kinderen gecumuleerd. In de voorlaatste kolom wordt de som gemaakt van de twee vorige, terwijl de laatste kolom de sterftequotiënten per leeftijd weergeeft per duizend. Die waarde bekomen we door het aantal overledenen per leeftijd te delen door de waarde van de voorlaatste kolom.

 

Op basis van deze voorbereidende berekeningen kan vervolgens de sterftetafel voor de kinderen tot 15 jaar opgesteld worden. Dat deden we in tabel 58. Die bevat  voor de leeftijden van 0 tot 15 jaar - telkens per duizend - het aantal overlevenden, het aantal doden, het sterfterisico en de probabiliteit om te overleven. Aan de hand van deze sterftetafel kunnen we nu de sterftecoëfficiënten bepalen. Die worden uitgedrukt als aqx, waarmee men het sterfterisico (q) aanduidt dat men op een bepaalde leeftijd (x) gedurende de volgende jaren (a) loopt.

 

Tabel 58 - Tafel van de kindersterfte te Kanegem (1720-1790)[74]

 

Leeftijd

 

Sx

 

d (x, x + 1)

 

q (x, x + 1)

 

p (x, x + 1)

 

0

 

1000

 

196

 

196

 

804

 

1

 

804

 

74

 

92

 

908

 

2

 

730

 

35

 

48

 

952

 

3

 

695

 

17

 

24

 

976

 

4

 

678

 

14

 

20

 

980

 

5

 

665

 

9

 

13

 

987

 

6

 

656

 

11

 

17

 

983

 

7

 

644

 

11

 

17

 

983

 

8

 

633

 

9

 

14

 

986

 

9

 

624

 

3

 

6

 

994

 

10

 

621

 

8

 

14

 

986

 

11

 

613

 

5

 

8

 

992

 

12

 

608

 

8

 

13

 

987

 

13

 

600

 

8

 

14

 

986

 

14

 

591

 

9

 

14

 

986

 

15

 

583

 

 

 

 

 

 

 

Om de sterftecoëfficiënten te berekenen, hanteren we de formule van R. Pressat[75]. Op die manier berekenen we de waarden 1q0 (de zuigelingensterfte), 4q1, 5q5 en 5q10. Ook de totale kindersterfte 15q0 kunnen we op deze manier vaststellen. Bovendien biedt deze objectieve parameter ons een uitstekend instrument om de Kanegemse kindersterfte te vergelijken met die uit andere dorpen van de Roede van Tielt en met de algemene gegevens voor Zuid-Vlaanderen. Tabel 59 biedt daar een overzicht van.

 

Tabel 59 - Sterftecoëfficiënten in de Roede van Tielt en Zuid-Vlaanderen[76]

 

aqx

 

Kanegem

 

Aarsele

 

Dentergem

 

Oostrozebeke

 

Zuid-Vlaanderen

 

 

 

1720-1790

 

1710-1739

 

1760-1789

 

1729-1797

 

1720-1790

 

1q0

 

196

 

229

 

181

 

199

 

201

 

4q1

 

174

 

208

 

140

 

129

 

134

 

5q5

 

66

 

160

 

80

 

60

 

69

 

5q10

 

61

 

140

 

42

 

55

 

33

 

15q0

 

417

 

559

 

379

 

380

 

-

 

De Kanegemse cijfers stemmen vrij goed overeen met die van Dentergem en Oostrozebeke enerzijds en die van Zuid-Vlaanderen anderzijds. Alleen 4q1 en 5q10 liggen iets hoger dan de respectievelijke waarden van de genoemde lokaliteiten en regio. Opvallend zijn echter de Aarseelse waarden. Alle sterftecoëfficiënten liggen daar beduidend hoger dan elders! Uiteraard bestrijken de Aarseelse cijfers niet alleen een kortere, maar ook een vroegere periode. Niettemin kunnen wij deze hoge waarden niet verklaren, net als F. Mus zelf overigens.

 

Deze sterftecoëfficiënten leren ons dat de eerste levensjaren gekenmerkt werden door een hoge sterfte. Maar liefst 196 ‰ van de pasgeborenen overleefden het eerste levensjaar niet, maar ook in de volgende jaren moesten ze een struggle for life leveren. Nog eens 174 ‰ stierf tussen hun eerste en vijfde verjaardag! Daarna verhoogden de levenskansen sterk. Toch mochten slechts 583 ‰ van de kinderen hun 15e verjaardag vieren, m.a.w. bijna 42 % van de kinderen stierven voor ze 15 waren. Zoals tabel 59 echter aantoonde, waren deze sterftecijfers niet uitzonderlijk in de 18e eeuw. De zuigelingensterfte - de sterfte tussen 0 en 1 jaar dus - ligt zelfs iets lager dan het Zuid-Vlaamse gemiddelde. Bovendien weten we dat de zuigelingensterfte in de 17e en 18e eeuw in de Nederlanden gemiddeld tussen 150 en 250 ‰ lag[77].

 

Tot slot geven we de gegevens uit tabel 58 visueel weer aan de hand van grafiek 38 en 39. Grafiek 38 bevat het aantal overlevenden en de overlevingskansen per leeftijd, terwijl grafiek 39 het (absoluut) aantal overlijdens en het (relatieve) sterfterisico per leeftijd voorstelt. Nogmaals zien we dus dat vooral de eerste levensjaren gekenmerkt werden door doodsstrijd, waarbij bijna 20 % van de kinderen reeds in het eerste jaar de pijp aan Maarten moest geven. Anderzijds is het opvallend dat de overlevingskansen vanaf 4 à 5 jaar op een hoog en vrij constant niveau liggen (ca. 980 ‰).

 

 

Meteen betekent dit dat de sterfterisico's vanaf 4 à 5 jaar sterk afgenomen waren tot minder dan 20 ‰. De zwakste groep van de 18e eeuwse samenleving, in casu de kinderen tot ca. 5 jaar, waren dus de eerste en belangrijkste slachtoffers van epidemies, schaarste (al dan niet ten gevolge van oorlog), slechte weersomstandigheden of zelfs banale ziektes als een griep, aandoeningen aan de luchtwegen of kinderziekten (mazelen, pokken,...). Daar liggen de oorzaken van de surmortaliteit in deze leeftijdsklasse. In de volgende paragraaf gaan we dieper in op één van de belangrijkste facetten van deze kindersterfte, met name de zuigelingensterfte.

 

§ 2. De zuigelingensterfte

 

 

Onder zuigelingensterfte verstaan we het aantal overlijdens binnen het eerste levensjaar t.o.v. het aantal levendgeborenen. Meteen staan we hier voor een methodologisch probleem. Zo kunnen we uit de parochieregisters niet afleiden of de dood van een pasgeborene een doodgeborene of een levendgeborene betrof. Was het kind levend geboren, maar overleed het binnen enkele uren of dagen, dan spreken we van perinatale sterfte. De oorzaken van het overlijden moeten dan gezocht worden in factoren die reeds voor de geboorte aanwezig waren of in verwikkelingen tijdens de bevalling. Doodgeborenen daarentegen waren al overleden in de baarmoeder, m.a.w. de vrucht was vroegtijdig afgestorven, hoewel de zwangerschap al in een vergevorderd stadium verkeerde. De Kanegemse pastoors hadden de gewoonte de doodgeborenen en de zgn. faux mort-nés - de levendgeborenen die kort na de bevalling overleden - niet op te nemen in de doopregisters, maar onmiddellijk in het overlijdensregister in te schrijven. Bovendien maakten ze daarbij geen onderscheid tussen dood- en levendgeborenen. Wanneer we de zuigelingensterfte willen bestuderen, moeten we deze doodgeborenen en faux mort-nés echter meerekenen, hoewel dit kan leiden tot een kleine overschatting. Wanneer we geen rekening zouden houden met deze twee categorieën, zouden we de zuigelingensterfte te sterk onderschatten. Y. Blayo en L. Henry verwerpen deze laatste benadering overigens, aangezien ze een onrealistisch beeld van de zuigelingensterfte geeft[78]. In tabel 60 vergelijken we de Kanegemse zuigelingensterfte tussen 1720 en 1790 met die in Aarsele, Dentergem en Zuid-Vlaanderen. Behalve voor de periode 1730-1739 lijken de Kanegemse cijfers vrij goed overeen te komen met die uit Zuid-Vlaanderen. De Kanegemse waarden tussen 1760 en 1789 volgen ook de Dentergemse gegevens vrij goed. Met de Aarseelse cijfers daarentegen lijken er weinig of geen overeenkomsten te zijn. Tussen 1740 en 1749 zien we een spectaculaire toename van de zuigelingensterfte tot 238 ‰. Uiteraard zal deze stijging verband houden met de crisisjaren die in dit decennium vielen, wat tevens ook voor Zuid-Vlaanderen in het algemeen geldt. Daarna nam de zuigelingensterfte weer af, terwijl we vanaf 1780 opnieuw een toename zien: licht in Kanegem en Dentergem, sterk in Zuid-Vlaanderen. Grafiek 40 geeft deze evolutie visueel weer.

 

Tabel 60 - Evolutie van de zuigelingensterfte (1720-1789)[79]

 

Jaren

 

Kanegem

 

Aarsele

 

Dentergem

 

Zuid-

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vlaanderen

 

1720-1729

 

193

 

165

 

-

 

162

 

1730-1739

 

178

 

221

 

-

 

220

 

1740-1749

 

238

 

-

 

-

 

242

 

1750-1759

 

207

 

-

 

-

 

198

 

1760-1769

 

190

 

-

 

193

 

196

 

1770-1779

 

187

 

-

 

176

 

174

 

1780-1789

 

191

 

-

 

187

 

220

 

 

De zuigelingensterfte kan ook bestudeerd worden door rekening te houden met de oorzaken ervan. We spreken van endogene of neonatale zuigelingensterfte, wanneer de dood te wijten is aan oorzaken die reeds voor de geboorte aanwezig waren of het gevolg is van perikelen rond de bevalling. Onder oorzaken die reeds voor de geboorte aanwezig waren, vallen bijvoorbeeld erfelijke gebreken en aangeboren misvormingen. De overlijdens die hiervan het gevolg zijn, vinden meestal plaats kort na de geboorte. Daarnaast is er ook de exogene of postnatale zuigelingensterfte. Die wordt veroorzaakt door externe factoren. Daarbij kan gedacht worden aan infecties aan het ademhalings- en spijsverteringsstelsel, maar ook aan kinderziektes als pokken, mazelen, kinkhoest,... Meer in het algemeen zijn het de levenscondities, de medische kennis en bezetting, de voeding, de hygiëne en de zorg voor het kind die de exogene zuigelingensterfte bepalen. Meestal volgt de dood niet onmiddellijk na de geboorte van het kind. Algemeen wordt aangenomen dat de endogene zuigelingensterfte bestaat uit de overlijdens tijdens de eerste levensmaand, terwijl de exogene sterfte de overlijdens van de eerste tot elfde maand omvat[80].

 

Wanneer we de endogene en exogene zuigelingensterfte dus willen bestuderen, moeten we in principe over uitgebreide informatie omtrent de doodsoorzaken beschikken. Aangezien die informatie in de parochieregisters niet voorkomt en de 18e eeuwse mensen bovendien in veel gevallen niet eens in staat waren om de precieze doodsoorzaak vast te leggen, moeten we een beroep doen op de biometrische methode van J. Bourgeois-Pichat[81]. Daarbij volstaat het de exacte leeftijd bij overlijden te kennen. De gezinsreconstructie voldoet aan deze voorwaarde. De methode zelf zit als volgt in elkaar: men bepaalt per (levens-)maand het aantal overlijdens en men brengt die cumulatief aan op een grafiek met een specifieke logaritmische schaal op de X-as[82]. Daarna verbindt men de punten met elkaar, wat normaliter een rechte oplevert. Wanneer we die rechte nu doortrekken tot op de Y-as, verkrijgen we op die as een punt dat de endogene zuigelingensterfte aanduidt. In grafiek 41 pasten we deze biometrische methode toe voor Kanegem, wat resulteerde in een endogene zuigelingensterfte van 62 ‰. De endogene zuigelingensterfte maakte m.a.w. 31,63 % van de totale zuigelingensterfte uit. Deze waarde is bovendien heel normaal. Zo stelt C. Vandenbroeke dat de endogene mortaliteit en de perinatale sterfte gemiddeld 50 à 60 ‰ bedroegen, wat neerkomt op een verhouding van 20 à 30 % van de totale zuigelingensterfte[83]. De endogene zuigelingensterfte in Aarsele en Dentergem bedroeg respectievelijk 88,1 en 63 ‰, wat neerkomt op een relatief aandeel t.o.v. de totale zuigelingensterfte van 37,8 en 35,8 %[84].

 

 

We vermeldden reeds dat de Kanegemse zuigelingensterfte weinig afwijkingen vertoonde t.o.v. de algemene zuigelingensterfte in Zuid-Vlaanderen. Daarmee wordt de driehoek Gent-Kortrijk-Aalst bedoeld. E. Roets onderzocht de zuigelingensterfte voor een groter geografisch gebied, met name de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen. Daarbij richtte zij zich op de Franse en Hollandse periode enerzijds en de periode rond 1900. Opvallend is dat de zuigelingensterfte aan het einde van de 18e eeuw het laagst lag in de arrondissementen Tielt, Oudenaarde en Aalst met waarden rond 150 ‰. Deze regio's worden zelfs als een gepriviligieerde streek beschouwd. Het noorden en westen van West-Vlaanderen waren er veel slechter aan toe: daar bedroeg de zuigelingensterfte meer dan 200 ‰. Het arrondissement Veurne kende zelfs een recordcijfer van 350 ‰! Een quasi identieke situatie deed zich voor in het noorden en oosten van het huidige Oost-Vlaanderen. Ook daar liepen de cijfers vlot op tot boven de 200 ‰. Rond 1900 was de situatie niet veel veranderd, hoewel de toestand in de regio Tielt erop achteruitgegaan was[85].

 

Hoe moeten die grote regionale verschillen nu verklaard worden? E. Roets berekende daartoe enkele correlatietests tussen de zuigelingensterfte en mogelijke verklarende factoren. Rijkdom en welstand hadden - vreemd genoeg - geen positieve invloed op de zuigelingensterfte. Integendeel, rijkere en gealfabetiseerde regio's vertonen de hoogste zuigelingensterfte! In rijke streken schakelde men immers snel over op dierenmelk in plaats van moedermelk. Tot diep in de 19e eeuw had dit vaak nefaste gevolgen voor de zuigeling. Anderzijds valt er een sterke correlatie te noteren tussen de aanwezigheid van huisnijverheid en een lage zuigelingensterfte. In de dichtbevolkte streken van Zuid- en Binnen-Vlaanderen tierde de huisnijverheid in de 18e eeuw welig en ze bleef nog lange tijd in de 19e eeuw doorleven, hoewel ze eigenlijk niet op kon tegen de machinale produktie die ontstaan was met de Industriële Revolutie. Het gevolg van de huisnijverheid - die zich vooral in de textielsector situeerde - was dat de vrouw haar tijd binnenshuis doorbracht en haar pasgeboren kinderen voldoende kon zogen. Eigenaardig genoeg vertonen deze armere, weinig geletterde streken dus de laagste sterftecijfers voor kinderen jonger dan één jaar. De plaats van de vrouw in het produktieproces gaf daarbij de doorslag: hoe langer de lactatieperiode immers duurde, hoe hoger de levenskansen van de zuigeling. Tot slot toonde E. Roets aan dat de aanwezigheid van medici geen positieve invloed had op de graad van de zuigelingensterfte. Tot diep in de 19e eeuw had de medische wereld weinig of geen impact op de mortaliteit[86]! Uit dit alles mogen we dus afleiden dat Kanegem - én de hele Tieltse regio - een vrij lage zuigelingensterfte kende en dat dit het gevolg was van een vrij lange zoogperiode, die op haar beurt onrechtstreeks voortvloeide uit de huisnijverheid en meer bepaald de plaats van de vrouw in het produktieproces, binnenshuis. In streken waar de landbouw daarentegen nog overheerste, werkte de vrouw buitenshuis en dit had een duidelijke negatieve invloed op de zuigelingensterfte. De studie van de zuigelingensterfte licht ons dus goed in over de sociaal-economische toestand van een regio en is zodoende meer dan een losstaand gegeven an sich.

 

§ 3. De volwassensterfte

 

Tot slot bekijken we de totale sterfte van naderbij, waarbij de hele bevolking onder de loep genomen wordt. Daarbij is het de bedoeling een sterftetafel op te stellen voor alle leeftijdscategorieën en vervolgens een tafel van de levensverwachting - eveneens onderverdeeld per leeftijdsklasse - te reconstrueren voor het 18e eeuwse Kanegem. Meteen wijzen we op een gevaar m.b.t. de berekening van sterftetafels. Zo toonde L. Henry aan dat men lange tijd onjuiste sterftetafels berekende door enkel met de overlijdens rekening te houden. Deze zgn. methode van Halley - genoemd naar de 17e eeuwse Engelse astronoom die deze foute methode hanteerde - bestaat erin dat men alle overlijdens per leeftijd rangschikt en vervolgens de overlijdens per leeftijd afzet t.o.v. het totaal aantal sterftes. L. Henry toonde empirisch aan dat dit verkeerd is. Stel immers dat er binnen een bepaalde periode 8000 geboortes en 6000 overlijdens te noteren vielen, waarbij 1500 overlijdens kinderen jonger dan één jaar voorkwamen. Volgens de methode van Halley zou de zuigelingensterfte 250 ‰ bedragen, aangezien men geen rekening houdt met het aantal geboortes. Als we de 1500 gestorven zuigelingen echter in verhouding stellen tot de 8000 geboortes, dan loopt het cijfer van de zuigelingensterfte niet hoger op dan 187,5 ‰[87].

 

Aangezien de bronnen ons echter niet toelaten om op basis van het beschikbare materiaal zelf een volledige sterftetafel te berekenen, moesten we beroep doen op de type-tafels van S. Ledermann. De zuigelingen- en kindersterfte konden we nog zelf bepalen, maar om voor de hele bevolking en voor alle leeftijden een sterfte- en overlevingskans te berekenen, beschikken we niet over de nodige gegevens. De zgn. type-tafels van S. Ledermann stellen ons echter in staat om een benaderende (theoretische) sterftetafel op te stellen voor alle leeftijden. Met ingang 15q0 = 417 ‰ kan men door interpolatie van twee type-tafels de benaderende sterftetafel van Kanegem opstellen. Wij hanteerden deze interpolatie-techniek echter niet, maar berekenden zelf de Kanegemse waarden op basis van de formule die S. Ledermann voorschreef[88]. Tabel 61 geeft de resultaten van onze berekeningen weer in de vorm van de resulterende sterftetafel. De tabel bevat per leeftijdscategorie de sterftequotiënten per duizend en dit uitgesplitst over de mannen en vrouwen samen (MV), de mannen apart (M) en de vrouwen apart (V). Opvallend is het feit dat de zuigelingensterfte bij de jongens merkelijk hoger ligt dan bij de meisjes. Het "sterke" geslacht blijkt het eerste levensjaar allesbehalve sterk te zijn! Bij de jongens ligt het sterftecoëfficiënt gedurende het eerste jaar ruim 20 ‰ hoger dan bij de meisjes. Daarna zien we echter het omgekeerde: tot aan de leeftijdscategorie van 30-34 jaar liggen de sterftecijfers voor de vrouwen hoger dan die bij de mannen, hoewel de verschillen veel kleiner zijn dan bij de zuigelingensterfte. Waren meisjes na hun eerste verjaardag meer gevoelig voor kinderziektes en epidemies? Of hielden zij gewoon langer stand in de struggle for life dan hun mannelijke leeftijdsgenootjes? Feit is in ieder geval dat de mannelijke cohorte na één jaar meer uitgedund was dan de vrouwelijke, wat erop kan wijzen dat het "zwakke" geslacht langer weerstand bood aan de dood. Anderzijds zijn de hogere sterftecoëfficiënten voor de vrouwen in hun vruchtbare levensfase gedeeltelijk te verklaren door de risico's van de bevalling. We mogen immers aannemen dat de vrouw per bevalling een sterfterisico liep van 1,5 à 2 %. Ermee rekening houdend dat een vrouw gemiddeld een 5-tal kinderen kreeg, betekent dit een globaal sterfterisico van 7,5 tot 10 % tijdens de vruchtbare periode[89]! Het is dan ook niet abnormaal dat we vanaf de leeftijdscategorie 35-39 jaar weer hogere sterftecijfers zien voor de mannen. Deze surmortaliteit onder de mannen neemt bovendien weer grotere vormen aan en zal duren tot aan de oudste leeftijdsklassen. Bovendien vinden we deze Kanegemse gegevens ook terug in Aarsele en Dentergem[90], maar ook buiten de Roede van Tielt komt deze (universeel West-Europese?) 18e eeuwse trend voor.

 

Tabel 61 - Sterftetafel met ingang 15q0 = 417 ‰, Kanegem (1720-1790)

 

Leeftijd

 

MV

 

M

 

V

 

0-1

 

218,75

 

230,85

 

206,23

 

1-4

 

182,32

 

180,64

 

184,30

 

5-9

 

44,24

 

43,83

 

46,22

 

10-14

 

26,40

 

24,09

 

29,02

 

15-19

 

37,70

 

35,19

 

40,71

 

20-24

 

51,49

 

51,03

 

52,19

 

25-29

 

54,44

 

52,98

 

55,93

 

30-34

 

57,99

 

56,74

 

59,10

 

35-39

 

63,33

 

64,07

 

62,31

 

40-44

 

70,21

 

75,21

 

65,07

 

45-49

 

79,41

 

88,99

 

69,52

 

50-54

 

98,40

 

110,77

 

85,82

 

55-59

 

128,54

 

142,49

 

114,78

 

60-64

 

176,87

 

191,61

 

162,94

 

65-69

 

247,35

 

263,74

 

233,16

 

70-74

 

351,25

 

367,59

 

337,00

 

75-79

 

470,29

 

490,29

 

456,18

 

80-84

 

604,24

 

623,63

 

592,17

 

85-89

 

759,55

 

773,08

 

751,12

 

Grafiek 42 visualiseert de gegevens uit tabel 61. Duidelijk is dat de sterftecijfers tijdens het eerste levensjaar vrij hoog liggen om daarna af te nemen. De leeftijdsklasse 10-14 jaar kent de laagste sterftecoëfficiënten en vanzelfsprekend de hoogste overlevingskansen. Daarna nemen de sterftekansen stelselmatig toe tot aan de leeftijd van ca. 50 jaar. Daarna zien we dat het sterfterisico exponentieel snel toeneemt. Nogmaals wordt hier dus bewezen dat het vooral zaak was de eerste levensjaren door te komen! Bovendien toont de grafiek de verschillen tussen mannen en vrouwen aan. Tussen 1 en 34 jaar liggen de sterftekansen iets hoger bij de vrouwen, zij het miniem. In alle andere leeftijdsgroepen zien we dat de mannen meer kans liepen om te sterven en daarbij zijn de verschillen groter dan in de leeftijdsklassen waar de vrouwen hogere sterftekansen hebben.

 

 

Het uiteindelijke doel van de studie van de mortaliteit is het berekenen van de leeftijdsspecifieke levensverwachting (Ex). Daarmee duidt men aan hoeveel jaren een persoon van een bepaalde leeftijd gemiddeld nog te leven heeft: "C'est le nombre d'années qui restent à vivre en moyenne, aux personnes qui atteignent l'âge x"[91]. Meer bepaald de levensverwachting bij geboorte is een gegeven dat ons uitermate interesseert, aangezien dat ene cijfer een sterk beeld geeft van de gezondheidssituatie in een bepaalde regio binnen een bepaalde periode[92].

 

Op basis van de vorige gegevens zijn we nu in staat om een tabel op te stellen die per leeftijdsklasse het aantal overlevenden per 1000 geboortes én de leeftijdsspecifieke levensverwachting bevat. Bovendien maakten we ook hier het onderscheid tussen mannen (M) en vrouwen (V), terwijl de eerste kolom de cijfers voor mannen en vrouwen samen (MV) weergeeft. De cijfers in tabel 62 vloeien voort uit de type-tafels van Ledermann. Op basis van de sterftecoëfficiënten per leeftijdscategorie wordt immers berekend hoeveel mensen er per 1000 geboorten en per leeftijdsklasse in leven bleven (Lx). Die cijfers hebben we bovendien nodig om de levensverwachting per leeftijdsklasse te bepalen. Aangezien we hier te maken hebben met verkorte sterftetafels, wijken de formules voor de berekening van de levensverwachting licht af van die die bij gewone stertetafels gehanteerd worden[93].

 

Tabel 62 - Overlevenden en levensverwachting te Kanegem (1720-1790)

 

Leeftijd

 

MV

 

M

 

V

 

 

 

Lx

 

Ex

 

Lx

 

Ex

 

Lx

 

Ex

 

0

 

1000

 

34,77

 

1000

 

34,01

 

1000

 

35,42

 

1

 

781

 

43,37

 

769

 

43,07

 

794

 

43,49

 

5

 

639

 

48,59

 

630

 

48,12

 

647

 

48,87

 

10

 

611

 

45,73

 

603

 

45,25

 

618

 

46,17

 

15

 

594

 

41,90

 

588

 

41,31

 

600

 

42,48

 

20

 

572

 

38,44

 

567

 

37,73

 

575

 

39,18

 

25

 

543

 

35,39

 

538

 

34,62

 

545

 

36,19

 

30

 

513

 

32,29

 

510

 

31,42

 

515

 

33,19

 

35

 

483

 

29,12

 

481

 

28,16

 

484

 

30,12

 

40

 

453

 

25,92

 

450

 

24,91

 

454

 

26,95

 

45

 

421

 

22,69

 

416

 

21,74

 

425

 

23,66

 

50

 

387

 

19,43

 

379

 

18,61

 

395

 

20,24

 

55

 

349

 

16,28

 

337

 

15,62

 

361

 

16,90

 

60

 

304

 

13,31

 

289

 

12,80

 

320

 

13,77

 

65

 

251

 

10,63

 

234

 

10,24

 

268

 

10,96

 

70

 

189

 

8,31

 

172

 

8,02

 

205

 

8,54

 

75

 

122

 

6,45

 

109

 

6,23

 

136

 

6,60

 

80

 

65

 

4,95

 

55

 

4,81

 

74

 

5,05

 

85

 

26

 

3,70

 

21

 

3,63

 

30

 

3,74

 

90

 

6

 

2,50

 

5

 

2,50

 

8

 

2,50

 

Andermaal zien we dat het zgn. "sterke", mannelijke geslacht van bij de geboorte een hogere sterfte kent dan het "zwakke", vrouwelijke geslacht. Steevast zijn er minder mannen in leven dan vrouwen, hoewel de kloof het kleinst wordt aan 35 à 40 jaar. De hogere sterfte bij de vrouwen tussen 1 en 35 jaar is daar de oorzaak van. Uiteraard hebben deze gegevens gevolgen voor de levensverwachting. Globaal bedroeg de levensverwachting bij geboorte voor mannen en vrouwen samen 34,77 jaar. Bij de mannen ligt die levensverwachting merkelijk lager dan bij de vrouwen. De respectievelijke cijfers bedragen 34,01 jaar en 35,42 jaar. De levensverwachting bij geboorte lag m.a.w. bijna 2,5 jaar lager bij mannen dan bij vrouwen. Eigenaardig genoeg zien we de levensverwachting daarna sterk oplopen! Als men de leeftijd van 5 jaar bereikt had, waren de overlevingskansen sterk toegenomen, wat resulteert in een levensverwachting van 48,59 jaar. Dit betekent dus dat men op 5-jarige leeftijd nog gemiddeld 48,59 jaar voor de boeg had. Daarna zien we de levensverwachting opnieuw afnemen met de leeftijd. Opvallend is ook dat het verschil tussen mannen en vrouwen op éénjarige leeftijd quasi nihil is. Opnieuw is dit het gevolg van de hogere sterfte onder de meisjes na hun eerste levensjaar. Toch blijft de levensverwachting bij de vrouwen constant hoger liggen dan die bij de mannen. De grafieken 43 en 44 geven deze bevindingen visueel zeer goed weer. We zien immers een sterke daling van de overlevenden tijdens het eerste levensjaar, gevolgd door een veel tragere afname na de vijfde verjaardag. Omgekeerd stellen we vast dat de levensverwachting bij geboorte vrij laag ligt en er in de volgende jaren sterk op vooruit gaat. Vanaf het vijfde levensjaar daalt de levensverwachting vervolgens geleidelijk om uiteindelijk naar nul te gaan rond het 90e levensjaar.


 

Als we deze Kanegemse cijfers vergelijken met die uit andere dorpen van de Roede van Tielt, zien we dat ze vrij normaal waren. Zo kende Dentergem een levensverwachting bij geboorte van 37,39 jaar, terwijl een Oostrozebekenaar in de 18e eeuw gemiddeld 38,64 jaar te leven had. Het Aarseelse cijfer van haar kant (26,57 jaar) lijkt niet erg logisch. Vermoedelijk sloop er een foutje in de berekening van F. Mus bij het opstellen van de sterftetafel[94]. Toch zien we overal dat de levensverwachting bij de vrouwen hoger lag dan bij de mannen. De Kanegemse cijfers wijken bovendien ook niet ver af van gegevens buiten de Roede van Tielt. Zo bedroeg de levensverwachting in Anzegem bijvoorbeeld 32,86 jaar, terwijl Kalmthout - gelegen in de Kempen - een cijfer vertoont van 34,65 jaar[95]. Meer algemene cijfers tonen aan dat de levensverwachting bij geboorte (E0) in Zuid-Vlaanderen tussen 37 en 40 jaar te situeren was gedurende de 18e eeuw[96]. De Kanegemse levensverwachting bij geboorte zou dus iets lager dan normaal geweest zijn. Andere auteurs daarentegen stellen dat de levensverwachting bij geboorte lager lag. Wat er ook van zij, de Kanegemse gegevens liggen niet ver uit de buurt van de algemene gemiddelden.

 

In de loop van de 18e en 19e eeuw liep de levensverwachting op. Volgens C. Vandenbroeke steeg de levensverwachting bij geboorte van 37 jaar in de eerste helft van de 18e eeuw tot 44 à 45 jaar rond 1900. Uiteraard verliep die stijging niet rechtlijnig. Zo daalde de levensverwachting rond de crisisjaren van het midden van de 19e eeuw[97]. In de loop van de 20e eeuw steeg de levensverwachting spectaculair. Vandaag bedraagt ze gemiddeld bijna 80 jaar. Belgische cijfers uit 1994 tonen een gemiddelde levensverwachting bij geboorte van 77,28 jaar voor mannen en vrouwen samen. Bovendien zien we tot op vandaag dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen. De kloof is zelfs nog groter geworden: terwijl mannen in 1994 gemiddeld 73,88 jaar te leven hadden, hadden de vrouwen bij geboorte gemiddeld 80,61 jaar in het verschiet liggen[98]. Dit vrij universele gegeven nuanceert dus andermaal de opvatting als zou de man het sterke geslacht zijn. Ook de hogere zuigelingensterfte bij mannen en het hoge aantal miskramen van mannelijke foetussen wezen in die richting.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] M. FLEURY, L. HENRY, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien. Troisième édition, Parijs, 1985, p. 115-129. Aangezien dit niet de eerste uitgave was van de "bijbel" van de gezinsreconstructie, verwijzen we ook naar de vorige edities: M. FLEURY, L. HENRY, Des registres paroissiaux à l'histoire de la population. Manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien, Parijs, 1956; M. FLEURY, L. HENRY, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien, Parijs, 1965; M. FLEURY, L. HENRY, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien. Deuxième édition, Parijs, 1976. Daarnaast verwijzen we ook naar de volgende werken: L. HENRY, Manuel de démographie historique, Genève-Parijs, 1967; L. HENRY, A. BLUM, Techniques d'analyse en démographie historique. Deuxième édition, Parijs, 1988.

[2] J. DUPAQUIER, Introduction à la démographie historique, p. 69-70.

[3] De gezinsreconstructie loopt in theorie ten einde in 1790. Concreet betekent dit dat de huwelijken tot 1790 opgenomen werden, maar de geboortes en overlijdens tussen 1790 en 1797 - als onze bronnen ten einde lopen - werden wél nog verwerkt in de gezinsreconstructie, in zoverre zij betrekking hadden op een gezinsfiche. Veelal waren die huwelijken echter nog niet afgelopen, waardoor de einddatum van het huwelijk niet gekend kon zijn, én konden we logischerwijs vermoeden dat er na 1797 nog kinderen zouden geboren worden uit deze huwelijken. Ook dit is een factor die het hoge aantal fiches van het type MB verklaart.

[4] P. LASLETT, Un monde que nous avons perdu. Famille, communauté et structure sociale dans l'Angleterre pré-industrielle, Parijs, 1969, p. 91-99.

[5] J. HAJNAL, European marriage patterns in perspective, in: D.V. GLASS, D.E.C. EVERSLEY, Population in history. Essays in historical demography, Londen, 1965, p. 101-143.

[6] C. VANDENBROEKE, Prospektus..., p. 66; C. VANDENBROEKE, Karakteristieken van het huwelijks- en voortplantingspatroon. Vlaanderen en Brabant, 17e-19e eeuw, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, II, 1976, p. 112.

[7] Iemand die bv. 25 jaar oud is bij zijn of haar eerste huwelijk, is immers gemiddeld 25,5 jaar oud...

[8] F. MUS, Op. Cit., p. 132; M. CASIER, Op. Cit., p. 89-91; M. DELANGE, Op. Cit., p. 89-90.

[9] Zie: F. LEBRUN, La vie conjugale sous l'Ancien Régime, Parijs, 1975.

[10] G. HECTORS, Op. Cit., p. 131.

[11] C. VANDENBROEKE, Prospektus..., p. 66.

[12] Cfr. supra: p. 158-165.

[13] F. MUS, Op. Cit., p. 134-135; M. CASIER, Op. Cit., p. 92-95; M. DELANGE, Op. Cit., p. 92-95.

[14] C. VANDENBROEKE, Vrijen en trouwen..., p. 42-43.

[15] F. MUS, Op. Cit., p. 136; M. CASIER, Op. Cit., p. 96; M. DELANGE, Op. Cit., p. 96.

[16] F. MUS, Op. Cit., p. 136; M. CASIER, Op. Cit., p. 96; M. DELANGE, Op. Cit., p. 96.

[17] C. VANDENBROEKE, Vrijen en trouwen, p. 41-42.

[18] F. MUS, Op. Cit., p. 137: mannen 38 jaar, vrouwen 35 jaar; M. CASIER, Op. Cit., p. 96: mannen 47 jaar, vrouwen 35,6 jaar; M. DELANGE, Op. Cit., p. 97: mannen 45,28 jaar, vrouwen 42,35 jaar; G. LASUY, Historisch-demografische studie van Kaster, 1659-1796, in: M. CLOET, C. VANDENBROEKE, Tien bijdragen tot de lokale en regionale demografie in Vlaanderen, Brussel, 1989, p. 32: mannen 43,22 jaar, vrouwen 38,52 jaar; J. DE RIDDER, Moerzeke 1710-1796. Een historisch-demografische analyse van een plattelandsparochie in Oost-Vlaanderen, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, nr. 88, Leuven, 1986, p. 86: mannen 42,21 jaar, vrouwen 38,05 jaar.

[19] F. MUS, Op. Cit., p. 137; M. CASIER, Op. Cit., p. 97; L. WANTE, Op. Cit., p. 110-111.

[20] C. VANDENBROEKE, De sociale leefwereld van het kind in Vlaanderen, 17e-19e eeuw, Tijdschrift voor Geschiedenis, dl. XCIV, 1981, p. 418.

[21] IBID., p. 418. Aangezien de Kanegemse cijfers iets lager liggen, kunnen we stellen dat twee op de drie Kanegemse kinderen één of beide ouders verloren voor hun 25e verjaardag...

[22] Aangezien we van 5 mannen en 5 vrouwen die stierven toen ze ouder dan 50 waren, niet weten of ze weduwe/weduwnaar, dan wel al hun hele leven vrijgezel, verkrijgen we minimale waarden als we met hen geen rekening houden en maximale waarden als we hen bij de definitief celibatairen rekenen...

[23] C. VANDENBROEKE, Prospektus..., p. 34-36.

[24] M. CLOET, Het kerkelijk leven..., p. 323-327.

[25] Dat bewijzen ook de cijfers van Dentergem en Anzegem. Daar verbleven respectievelijk 99,22 % en  ruim 99 % van de vrouwen in het dorp waar ze huwden. Zie: M. CASIER, Op. Cit., p. 99; L. WANTE, Op. Cit., p. 111.

[26] A. ARMENGAUD, La famille..., p. 36: "Parmi les mariages dont les conjoints résidaient juqu'alors dans des paroisses différentes, la plupart unissaient des personnes résidant dans des paroisses voisines. En ce cas, c'était généralement la femme qui allait vivre dans la paroisse du mari; mais il y a des exceptions."

[27] IBID., p. 36: "Au point de vue géographique, la majorité des mariages étaient conclus entre personnes résidant dans la même paroisse."

[28] M. CASIER, Op. Cit., p. 99.

[29] J. DE RIDDER, Op. Cit., p. 91.

[30] M. DELANGE, Op. Cit., p. 139.

[31] M. CASIER, Op. Cit., p. 102.

[32] C. VANDENBROEKE, Prospektus..., p. 75.

[33] Dit rekenkundig gemiddelde bekomt men door de som van de geboorten per leeftijdsklasse (15-19, 20-24, 25-29,...) te delen door de som van de jaren die elke vrouw in die respectievelijke leeftijdsklasse gehuwd heeft doorgebracht.

[34] M. FLEURY, L. Henry, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien. Deuxième édition, Parijs, 1976, p. 160.

[35] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken van het huwelijks- en voortplantingspatroon in Vlaanderen en Brabant, 17e-19e eeuw, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, II, 1976, p. 122.

[36] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 127.

[37] Voor de gegevens over Aarsele, Dentergem, Oostrozebeke, Vlaanderen en Brabant, baseerden we ons op de volgende werken: F. MUS, Op. Cit., p. 118; M. CASIER, Op. Cit., p. 107; M. DELANGE, Op. Cit., p. 103; C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 136.

[38] De cijfers komen respectievelijk uit de volgende werken: F. MUS, Op. Cit., p. 121; M. CASIER, Op. Cit., p. 108; M. DELANGE, Op. Cit., p. 106.

[39] J. DUPAQUIER, M. LACHIVER, Les débuts de la contraception en France ou les deux malthusianismes, Annales. Economies, Sociétés, Civilisations, XXIV, 1969, p. 1391-1406.

[40] Uiteraard moeten we dit met een korrel zout nemen. We beschikken immers niet over honderden gezinnen die in aanmerking kwamen voor dit onderzoek. Dat er een statistische fout in deze cijfers geslopen is, staat buiten kijf. Desalniettemin mogen we stellen dat slechts een absolute minderheid van de gezinnen tot klasse IV behoorden...

[41] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 127.

[42] Deze cijfers zijn overgenomen uit de volgende werken: F. MUS, Op. Cit., p. 123; M. CASIER, Op. Cit., p. 111; M. DELANGE, Op. Cit., p. 111.

[43] M. CASIER, Op. Cit., p. 112; M. DELANGE, Op. Cit., p. 113; F. MUS, Op. Cit., p. 122.

[44] M. DELANGE, Op. Cit., p. 114: gemiddeld 6,46 kinderen; F. MUS, Op. Cit., p. 125: gemiddeld 6,9 kinderen.

[45] M. CASIER, Op. Cit., p. 113.

[46] F. MUS, Op. Cit., p. 125-126; M. CASIER, Op. Cit., p. 114; M. DELANGE, Op. Cit., p. 115.

[47] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 131; M. LACHIVER, La population de Meulan du XVIIe au XIXe siècle (vers 1600-1870), Parijs, 1969, p. 173.

[48] F. MUS, Op. Cit., p. 127; M. CASIER, Op. Cit., p. 115: 43 jaar is de mediaanwaarde, het rekenkundig gemiddelde werd niet berekend; M. DELANGE, Op. Cit., p. 117-118.

[49] Cfr. supra: p. 173.

[50] M. SCHOFIELD, Seksueel gedrag van jongeren, Antwerpen-Utrecht, 1965, p. 222.

[51] C. VANDENBROEKE, Het sexueel gedrag der jongeren in Vlaanderen sinds de late 16e eeuw, Bijdragen tot de geschiedenis, LXII, 1979, p. 197-199.

[52] Zo konden ouders hun baby bv. tussen zich in bed nemen, wat vaak kon leiden tot verstikking.

[53] IBID., p. 197-199.

[54] C. VANDEBROEKE, Vrijen en trouwen..., p. 98-99. De auteur citeert er uit het Cruudtboek van Dodoens de volgende passage over de eigenschappen van savelboom: "Doet oock de maendtstonden geweldichlycken voortcomen ende dryft de secondinen ofte naegeboorten uutten lyve... selfs is hy (savelboom) de levende vrucht seer schadelyck als hy van de swangere vrouw in spyse ofte drancke gebruyct wort...".

[55] Hierbij hielden we rekening met de minimale en maximale standpunten, waarbij respectievelijk gekeken wordt naar de geboorten binnen de eerste 7 maanden en de eerste 8 maanden na het huwelijk. Het gemiddelde van 17,51 % verkregen we door beide standpunten samen te brengen.

[56] Cfr. supra: p. 157-163. Ook bij de onwettigen zien we immers een sterke toename aan het einde van de 18e eeuw.

[57] Cfr. supra: p. 157-163.

[58] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 131.

[59] ID., Het sexueel gedrag..., p. 210-211.

[60] P. LASLETT, K. OOSTERVEEN, R. SMITH, Bastardy and its comparative history, Londen, 1980, p. 8-12.

[61] J. DUPAQUIER, La population rurale du Bassin parisien à l'époque de Louis XIV, Parijs, 1979, p. 368.

[62] S. DIERICKX, Deviant seksueel gedrag. Zedendelicten in Vlaanderen in de 2e helft 16e-1e helft 19e eeuw, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1997, p. 202. De methode werd ontwikkeld door J. Flandrin. Zie: J. FLANDRIN, Les amours paysannes (XVIe-XIXe siècle), Parijs, 1975, p. 178-179, p. 224-230, p. 237 e.v.

[63] De formule wordt dus: Ip = (PN + OW)/(EG + OW). Daarbij staat Ip voor het premaritaal gedrag, PN voor de prenuptialen, OW voor de onwettige geboorten en EG voor de eerste geboorten.

[64] J. VAN USSEL, Geschiedenis van het sexuele probleem, Meppel-Amsterdam, 1982, p. 319.

[65] M. DELANGE, Op. Cit., p. 121: Ip = 24,55 %; L. WANTE, Op. Cit., p. 127: Ip = 21,33 %; D. DE PAEMELAERE, Een historisch-demografische studie van een Zuidoost-Vlaamse gemeente: Petegem aan de Schelde (1700-1930), p. 221: Ip = 30 % (18e eeuw).

[66] E. SHORTER, The making of the modern family, New York, 1977, p. 88-89.

[67] F. MUS, Op. Cit., p. 128-130; M. CASIER, Op. Cit., p. 117-118; M. DELANGE, Op. Cit., p. 121.

[68] C. VANDENBROEKE, Karakteristieken..., p. 126.

[69] M. DELANGE, Op. Cit., p. 123. De auteur haalde deze gegevens uit: M. CLOET, Geschiedenis van de Nieuwe Tijd, syllabus K.U. Leuven, Leuven, 1993-1994, p. 168.

[70] F. MUS, Op. Cit., p. 131; M. CASIER, Op. Cit., p. 119; M. DELANGE, Op. Cit., p. 122.

[71] In casu zijn dit de MAIV-, MAV- en MAVI-fiches.

[72] Voor meer informatie m.b.t. deze methode, zie: E. GAUTIER, L. HENRY, La population de Crulai, paroisse normande. Etude historique, Institut National d'études démographiques. Travaux et Documents, Cahier XXXIII, Parijs, 1958, p. 155-163; M. FLEURY, L. HENRY, Nouveau manuel de dépouillement et d'exploitation de l'état civil ancien, Parijs, 1965, p. 158-159; E.A. WRIGLEY, Mortality in pre-industrial England: the example of Colyton, Devon, over three centuries, in: D.V. GLASS, R. REVELLE, Population and Social change, p. 247.

[73] Cfr. infra: Bijlage 14, p. [ ].

[74] Sx: het aantal overlevenden per 1000 geboorten; d(x, x + 1): het aantal overlijdens tussen leeftijd x en leeftijd x + 1; q(x, x + 1): het sterfterisico per duizend tussen leeftijd x en leeftijd x + 1; p(x, x + 1): de overlevingskans per duizend tussen leeftijd x en leeftijd x + 1. De waarde d(x, x + 1) bekomt men door het sterfterisico te delen door het respectievelijke aantal overlevenden.

[75] R. PRESSAT, L'analyse démographique Concepts, méthodes, résultats, Parijs, 1973, p. 24:

aqx = 1 - (Sx + a / Sx)

[76] Deze gegevens werden ontleend aan: F. MUS, Op. Cit., p. 142; M. CASIER, Op. Cit., p. 123; M. DELANGE, Op. Cit., p. 130; C. VANDENBROEKE, Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen (18e-19e eeuw), Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9e tot de 20e eeuw in de Nederlanden (Studia Historica Gandensia), CC, Gent, 1977, p. 220.

[77] C. VANDENBROEKE, F. VAN POPPEL, A.M. VAN DER WOUDE, De zuigelingen- en kindersterfte in België en Nederland in seculair perspectief, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XCIV, 1981, p. 469.

[78] Y. BLAYO, L. HENRY, Données démographiques sur la Bretagne et l'Anjou de 1740 à 1829, Annales de démographie historique, 1967, p. 141: "...peu réaliste, bon nombre d'ondoyés décédés étant nés vivants".

[79] F. MUS, Op. Cit., p. 142; M. CASIER, Op. Cit., p. 124; C. VANDENBROEKE,Overzicht..., p. 220.

[80] R. PRESSAT, Op. Cit., p. 134; C. VANDENBROEKE, Overzicht..., p. 209; F. LEBRUN, Les hommes et la mort en Anjou aux 17e et 18e siècles. Essai de démographie et de psychologie historiques, Civilisations et Sociétés, Parijs-Den Haag, XXV, 1971, p. 183-186; E. ROETS, Comparatief onderzoek naar de zuigelingensterfte in Oost- en West-Vlaanderen (begin 19e eeuw), in: M. CLOET, C. VANDENBROEKE, Tien bijdragen tot de lokale en regionale demografie in Vlaanderen, Brussel, 1989, p. 204-206; J. BOURGEOIS-PICHAT, La mesure de la mortalité infantile, I: Principes et méthodes, Population, VI, 1951, p. 234-235; J. BOURGEOIS-PICHAT, La mesure de la mortalité infantile, II: Les causes de décès, Population, VI, 1951, p. 459-480.

[81] J. BOURGEOIS-PICHAT, Art. Cit., p. 233-248 en p. 459-480.

[82] IBID., p. 244: De schaal op de X-as verkrijgt men door de formule: log³10(n + 1). Concreet levert dit, per maand, de volgende punten op de X-as op:

- 1 maand:       3,35                  - 7 maanden:               12,65

- 2 maanden:   5,74                  - 8 maanden:               13,61

- 3 maanden:   7,58                  - 9 maanden:               14,50

- 4 maanden:   9,11                  - 10 maanden: 15,33

- 5 maanden:   10,43                - 11 maanden: 16,11

- 6 maanden:   11,60                - 12 maanden: 16,83

[83] C. VANDENBROEKE, Overzicht..., p. 209.

[84] F. MUS, Op. Cit., p. 143; M. CASIER, Op. Cit., p. 126.

[85] E. ROETS, Art. Cit., p. 196-198.

[86] IBID., p. 198-206.

[87] L. HENRY, Manuel de démographie historique, Genève-Parijs, 1967, p. 138.

[88] S. LEDERMANN, Nouvelles tables-types de mortalité, Parijs, 1969, p. 63-64; p. 138-155. De formule luidt als volgt: E(log10 qj) = a j0 + a j1 log10Q, waarbij Q = 417 . De waarden a j0 en aj1 kunnen teruggevonden worden op pagina's 63 en 64 van Ledermanns studie. We vermelden nog dat Ledermann tabellen opstelde voor de sterfte van de mannen (M), de vrouwen (F) én de gezamenlijke sterfte (MF). De hier gebruikte (enige) ingang 15q0 is één van de mogelijkheden en werd door Ledermann Réseau 103 genoemd. Andere mogelijkheden zijn bv. de reeks met ingang 1q0 (Réseau 102) of reeksen met meerder ingangen, zoals Réseau 1, waarbij de twee ingangen resp. 5q0 en 20q45 zijn. Aangezien wij slechts over één gegeven beschikken, met name de kindersterfte 15q0, en dit meteen ook de beste ingang is voor de reeksen met enkelvoudige ingang, opteerden we voor Réseau 103.

[89] C. VANDENBROEKE, Vrijen en trouwen..., p. 112.

[90] F. MUS, Op. Cit., p. 144; M. CASIER, Op. Cit., p. 128. Jammer genoeg werd dit aspect niet bestudeerd door M. Delange.

[91] L. HENRY, Op. Cit., p. 134.

[92] D. VEYS, De ontwikkeling van de levensverwachting in België, Bevolking en gezin, Brussel, 1979, p. 283-294.

[93] L. HENRY, Op. Cit., p. 132-134. Bij verkorte sterftetafels wordt er met leeftijdsklassen gewerkt, terwijl de gewone sterftetafels voor elke leeftijd de stertekansen, overlevingskansen en levensverwachting bepalen. Wij hanteerden de formules die L. Henry voorschreef voor het bepalen van de levensverwachting bij verkorte sterftetafels:

E0 = 0,5 + ((2,5 L1 + 4,5 L5 + 5(L10 + L15 + L20 + ...))/L0)

E1 = 2 + ((4,5 L5 + 5(L10 + L15 + L20 + ...))/L1)

E5 = 2,5 + ((5(L10 + L15 + L20 + ...))/L5)

...

[94] F. MUS, Op. Cit., p. 146; M. CASIER, Op. Cit., p. 130; M. DELANGE, Op. Cit., p. 134bis.

[95] L. WANTE, Op. Cit., p. 136; G. HECTORS, Op. Cit., p. 252.

[96] C. VANDENBROEKE, Overzicht van..., p. 213-214.

[97] IBID., p. 213-214.

[98] Statistisch zakjaarboek 1996, N.I.S., p. 27-36.