Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plattelandsgemeenschap. (Birger De Coninck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

Dit werk had tot doel de evolutie en de demografische kenmerken van de Kanegemse bevolking tussen 1650 en 1800 te bestuderen. In eerste instantie moesten wij deze evolutie en gedragspatronen kunnen achterhalen en beschrijven, maar daarnaast moesten de vastgestelde fenomenen ook verklaard worden, ook al kon dit niet altijd éénduidig gebeuren en moesten we verschillende verklaringsmogelijkheden in acht nemen. Bovendien werd gepoogd de Kanegem­se verschijnselen in te passen in een breder, comparatief kader. Daarvoor maakten we dank­baar gebruik van de historisch-demografische studies over Aarsele, Dentergem en Oostrozebe­ke, aangezien deze drie dorpen ook in de toenmalige Roede van Tielt gelegen waren. Daar­naast vergeleken we de Kanegemse gegevens zoveel mogelijk met de algemene opvattingen over Zuid- en Binnen-Vlaanderen en - nog algemener - met die over het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Soms konden we de Kanegemse vaststellingen zelfs inpassen in algemene West-Europese verschijnselen. Naast dit geografisch comparatief onderzoek, vergeleken we de 17e en 18e eeuwse Kanegemse situatie hier en daar met de huidige Belgische toestand, waardoor we het comparatief aspect ook in de tijd trachtten door te voeren.

 

Voor ons onderzoek deden we een beroep op lopende en statische bronnen. De lopende bronnen bevatten de parochieregisters, die de ruggengraat vormden voor deze studie. De zeven bewaarde registers liepen van 1647 tot 1797. Over de kwaliteit ervan - zowel vormelijk als inhoudelijk - mochten we vrij tevreden zijn, hoewel twee onvolmaaktheden ons voor methodo­logische problemen stelden. Zo ontbreken de overlijdens van 1695 tot 1699 en werd de kinder­sterfte in het begin van de 18e eeuw nauwelijks bijgehouden. Daardoor kon de gezinsrecon­structie pas vanaf 1720 opgestart worden. Onder de statische bronnen vallen een heel gamma documenten. Naast de fiscale, economische en militaire bronnen waren de religieuze de belang­rijkste. Met name de communicantencijfers en twee Status Animarum lieten ons toe de loop van de bevolking te reconstrueren. De tellingen uit de Franse Tijd ten slotte moesten zéér kritisch benaderd worden. Zo moest de telling uit 1797 aan de kant geschoven worden, terwijl die uit 1799 ook niet 100 % betrouwbaar was. De telling uit 1815 daarentegen was wél vrij correct.

 

Op basis van deze statische gegevens konden we de Kanegemse bevolkingsevolutie recon­strueren van 1450 tot vandaag. Tot ca. 1700 zien we vrij grote schommelingen, waarbij bevolkingsstijgingen enkel het verlies van de voorbije periodes goedmaken. Steeds blijft het bevolkingscijfer hangen tussen 500 en 700 inwoners, enkele dieptepunten niet te na gesproken. In de loop van de 18e eeuw daarentegen neemt de bevolking met rasse schreden toe en dan vooral na 1750. Het hoogtepunt wordt bereikt omstreeks 1830. Toen telde Kanegem 1973 inwoners. De oorzaken van deze Demografische Revolutie, die zich in heel Binnen-Vlaanderen voordeed, moeten gezocht worden in de - in Kanegem zeer verspreide - proto-industrie, de New Husbandry en de komst van de aardappel, waardoor men minder afhankelijk was van het welslagen van de graanoogst. Toch moeten we ook wijzen op het autoregulerend karakter van de demografie. Door het uitblijven van zware sterftecrisissen en - in het algemeen - een dalende sterfte kon de bevolking exponentieel toenemen. Welk van deze factoren het meeste gewicht moet toegekend worden, kan onmogelijk bepaald worden, aangezien de meningen in de vakliteratuur sterk uiteenlopen. Na 1830 nam de Kanegemse bevolking af, vooral tijdens de crisisjaren van de jaren 1840. Tot 1900 volgde er een stagnatie (ca. 1600 inwoners), maar in de 20e eeuw zien we een continue afname tot 1000 inwoners vandaag. Deze laatste daling was het gevolg van een massale emigratie naar de economisch interessantere steden.

 

De bevolkingsevolutie tussen 1650 en 1800 valt ook af te lezen in de loop van de jaarlijkse geboorten, huwelijken en overlijdens. Drie periodes vielen te onderscheiden. In de tweede helft van de 17e eeuw zien we sterk schommelende geboorten-, huwelijks- en sterftecijfers, waarbij de overlijdens zich omgekeerd evenredig verhouden tot de andere variabelen. Tussen 1700 en 1750 volgde eerst een herstel na de 17e eeuwse crisissen, gevolgd door een stagnatie. Van 1750 tot 1800 constateren we een nieuw fenomeen: de geboorten nemen spectaculair toe en stijgen sterk uit boven de overlijdens, terwijl ook de huwelijken - in mindere mate - toenemen. Hoewel de sterftes in de tweede helft van de 18e eeuw in absolute cijfers toenamen, stelden we vast dat de brutosterftecoëfficiënten lichtjes afnamen, terwijl de brutogeboortecoëfficiënten tussen 1750 en 1770 sterk stegen. Toch moesten we constateren dat de brutocoëfficiënten op lange termijn dezelfde orde van grootte vertoonden: het brutogeboortecoëfficiënt bedroeg ca. 40 ‰, terwijl het brutohuwelijks- en brutosterftecoëfficiënt respectievelijk 8 à 9 ‰ en 25 tot 30 ‰ bedroegen.

 

Tussen 1715 en 1796 was er een natuurlijk accres van 1118 personen. Desondanks bedroeg het reëel accres slechts 554 inwoners. Ruim de helft van de bevolkingstoename werd dus teniet gedaan door een massale emigratie naar steden, die vooral aan het einde van de 18e eeuw hoge toppen scheerde. Precies door een lage emigratie tussen 1750 en 1770 kon de Kanegemse bevolking sterk toenemen. Het grote natuurlijke accres in de 18e eeuw is het rechtstreekse gevolg van het uitblijven van zware demografische crisissen. Tussen 1640 en 1800 werden alle demografische crisissen onder de loep genomen. De methode van Dupâquier liet enerzijds toe de ernst van de crisis te bepalen, terwijl we anderzijds in staat waren om de Kanegemse situatie te vergelijken met die in andere lokaliteiten en regio's. Waar de 17e eeuw regelmatig zeer zware crisissen liet optekenen - die soms tot catastrofes konden leiden, zoals bv. in 1694 - ruimden deze crises mortelles in de 18e eeuw plaats voor crises larvées. Bovendien valt op dat de geboorten en huwelijken tijdens de 17e eeuwse crisisjaren erop achteruitgingen, terwijl dit niet meer opging voor de 18e eeuw. Crisissen waren daarenboven zéér nefast voor mannelijke foetussen: de sex-ratio tijdens crisisjaren kon daardoor sterk onder de normale waarde (105) duiken! De drie hoofdoorzaken van demografische crisissen waren oorlog, epidemie en hong­ersnood, terwijl ook de weersomstandigheden een rol konden spelen. Wanneer de drie hoofd­oorzaken gezamenlijk optraden, mocht men voor het ergste vrezen. Aangezien de Zuidelijke Nederlanden in de 18e eeuw echter minder door zware oorlogen geteisterd werden en de voedselvoorziening er kwalitatief en kwantitatief op verbeterde - waardoor de crises de subsistance quasi wegvielen - kregen zware sterftecrisissen minder kansen. Door het minder voorkomen van de elementen oorlog en hongersnood konden ook epidemies minder hevig opduiken, hoewel dysenterie toch nog enkele keren voor sterftepieken kon zorgen. De lagere sterfte in de 18e eeuw zorgde er evenwel voor dat de bevolking de kans kreeg om versneld aan te groeien. Toch zal ook de proto-industrie bijgedragen hebben tot de 18e eeuwse Demografi­sche Revolutie, al was het maar omdat zij ervoor zorgde dat de moeders hun kinderen langer konden zogen, waardoor hun overlevingskansen sterk stegen. Anderzijds zorgde een langere lactatieperiode ervoor dat er minder kinderen kwamen, aangezien de vrouwen langer tijdelijk steriel bleef. Wat er ook van zij, vast staat dat de streken die een sterke proto-industrie kenden - zoals Binnen-Vlaanderen - een grotere bevolkingsgroei doormaakten dan andere regio's.

 

De chronologische verwerking van de parochieregisters liet ook toe het seizoensgebonden, ritmisch en cyclisch leefpatroon van het Ancien Régime te onderzoeken. Zo valt het op dat de meeste geboorten te noteren vielen tussen januari en april en er tijdens de zomermaanden merkelijk minder bevallingen plaatsvonden. Uiteraard is dit het gevolg van de concepties. Daar zijn de piekmaanden te situeren tussen april en juli. Ofwel was dit een bewuste keuze waardoor de vrouw kon meewerken bij de oogst, ofwel moeten we dit fenomeen biologisch-determinis­tisch verklaren door te wijzen op een natuurlijke paringsdrang tijdens de lentemaanden. De huwelijken volgden de kerkelijke bepalingen. Tijdens de verboden periodes - in casu de vasten en de advent - werden quasi geen huwelijken gesloten, net als tijdens crisisperiodes overigens. De maanden april en mei waren dan weer zeer geliefd. De overlijdens buiten de crisisjaren lagen hoog in het najaar en het voorjaar, wat respectievelijk toe te schrijven is aan de surmorta­liteit onder de ouderlingen en de jonge kinderen. Tijdens crisisjaren zien we een ander beeld: de maanden september en oktober scheren hoge toppen, wat te wijten is aan epidemieën. Tussen 1650 en 1800 zien we bovendien een geleidelijke nivellering opkomen: zowel de curve van de geboorten als die van de overlijdens lijkt af te vlakken, wat niet opgaat voor de huwelijken. Deze Kanegemse bevindingen wijken bovendien in weinig af van gegevens uit andere 17e en 18e eeuwse dorpen.

 

De onwettigheidsgraad lag laag in de eerste helft van de 18e eeuw (ca. 5 ‰), maar steeg spectaculair naar het einde ervan (ca. 20 ‰). De oorzaak voor die toename kan gezocht worden in cultureel-religieuze hoek, waarbij de invloed van de kerkelijke moraal erop achter­uitging. Anderzijds kan gedacht worden aan demografische en sociaal-economische factoren, waarbij de overbevolking de huwelijks- en arbeidsmarkt verzadigde. Vermoedelijk werkten beide factoren echter op elkaar in! De evolutie van de onwettigheidsgraad vinden we boven­dien terug in de evolutie van de prenuptialiteit, die opliep van 11,63 % in de periode 1720-1729 naar 30,56 % in de periode 1780-1789. Door de onwettigen en de prenuptialen samen in ogenschouw te nemen, zien we dat het premaritaal gedrag in de 18e eeuw bijna 25 % bedroeg. Bijna 1 op 4 eerste geboorten werden dus geconcipieerd buiten het huwelijk. Van de mythische preutsheid van onze voorouders is hier dus geen sprake. Bovendien werden deze Kanegemse vaststellingen bevestigd door andere dorpen en regio's.

 

Via de gezinsreconstructie (1720-1790) konden de nuptialiteit, de fecunditeit en de mortali­teit nog grondiger geanalyseerd worden. Kanegem werd gekenmerkt door een restrictief huwelijkspatroon, waarbij de leeftijd bij het eerste huwelijk gemiddeld 28,38 jaar voor mannen en 26,11 jaar voor vrouwen bedroeg. Daardoor werd de vruchtbare periode van de vrouw ingeperkt en kon het kinderaantal geen buitensporige vormen aannemen. Sociaal-economische factoren lagen aan de grondslag van dit late huwen, aangezien men moest wachten op "vacatu­res" in het agrarische milieu. Maar ook een culturele factor bepaalde het uitstellen van het huwelijk: in het Ancien Régime was men pas volwassen op 25-jarige leeftijd. In 65,44 % van de eerste huwelijken was het leeftijdsverschil tussen man en vrouw kleiner dan 5 jaar. Meestal was de man iets ouder dan de vrouw. In slechts 9 % van de gevallen was de vrouw meer dan 5 jaar ouder dan de man. Een eerste huwelijk duurde gemiddeld 19,25 jaar, terwijl de mediaan­waarde op 16 jaar vastgesteld werd. Tweede huwelijken werden gesloten op de gemiddelde leeftijd van 46,29 jaar voor de mannen en 40,83 jaar voor de vrouwen. Weduwnaars traden daarenboven vroeger opnieuw in het huwelijksbootje dan weduwen (respectievelijk na 11,82 en 13,73 maanden). Tweede huwelijken hielden gemiddeld 13,33 jaar stand en ook hier lag de mediaanwaarde lager (10 jaar). Lang niet iedereen huwde echter. Zo stelden we vast dat minimum 10 % van de Kanegemnaren in de 18e eeuw definitief celibatair bleven en dat dit cijfer naar het einde van de 18e eeuw nog opliep door de toegenomen spanning op de huwelijks- en arbeidsmarkt. Door de sterk gestegen bevolking had de agrarische samenleving aan het einde van de 18e eeuw immers haar plafond qua huisvesting en werkgelegenheid bereikt. De huwelijkspartner werd gezocht in een straal van ca. 10 kilometer rond Kanegem. Bijna 30 % van de mannen en ruim 56 % van de vrouwen die in Kanegem trouwden, waren afkomstig van Kanegem zelf. Slechts 3,7 % mannen en minder dan 1 % vrouwen waren meer dan 20 kilometer verderop geboren.

 

De studie van de fecunditeit vormde één van de hoofdbrokken van de gezinsreconstructie. Op basis van de lopende bronnen constateerden we dat er gemiddeld 4 à 5 kinderen voortspro­ten uit een huwelijk. De vruchtbaarheidscoëfficiënten lagen in Kanegem tussen 1720 en 1790 aan de hoge kant in vergelijking met andere dorpen uit de Roede van Tielt en de algemene cijfers van Vlaanderen en Brabant. Toch zagen we een quasi identiek verloop, met name een afname van de vruchtbaarheid met de leeftijd en de huwelijksduur, waarbij we zelfs van een quasi volledige natuurlijke onvruchtbaarheid kunnen spreken in de leeftijdsklasse 45-49 jaar. Na 25 jaar huwelijk bedroeg de vruchtbaarheidscoëfficiënt nul. Deze gegevens toonden aan dat anticonceptie niet voorkwam in de 18e eeuw en we dus een zuiver premalthusiaans, natuurlijk gedragspatroon aantreffen. Dat bleek ook door te kijken naar het interval tussen de geboorten. Bij maar liefst 88 % van de gezinnen was dat interval kleiner dan 30 maanden! De enige vorm van anticonceptie die voorkwam, was het geven van borstvoeding, waarbij de vrouw tijdelijk steriel kon worden. Indien een huwelijk niet eindigde voor de vrouw 45 jaar oud was, leidde dit gemiddeld tot 6,31 kinderen. Hoe vroeger men echter huwde, hoe meer kinderen er ter wereld kwamen. Dat er van anticonceptie in de strikte betekenis van het woord in het 18e eeuwse Kanegem geen sprake was, bleek ook uit de leeftijd van de vrouw bij de laatste beval­ling (gemiddeld 42,57 jaar). Dit gegeven indachtig en ermee rekening houdend dat de vrouw gemiddeld huwde op 26-jarige leeftijd, zien we dat er slechts 16 jaar tijd was om voor een nageslacht te zorgen. Precies dit restrictieve huwelijkspatroon zorgde er, samen met het geven van borstvoeding, voor dat het kinderaantal niet de pan uit vloog. Hoewel het interval tussen het huwelijk en de eerste geboorte slechts 12,64 maanden bedroeg, liep het interval tussen de overige geboorten gemiddeld op tot 27,42 maanden. De invloed van de borstvoeding viel hier goed na te gaan: wanneer het vorige kind vroegtijdig overleed - en de lactatieperiode abrupt afgebroken werd, waardoor de tijdelijke steriliteit van de vrouw verdween - duurde het maar 18,71 maanden voor het volgende kind geboren werd!

 

De studie van de mortaliteit leerde ons bovendien dat het kinderaantal nog eens ingeperkt werd. De zuigelingensterfte bedroeg immers 196 ‰, m.a.w. één kind op vijf overleed binnen het eerste levensjaar. Bijna 42 % van de kinderen werd geen 15 jaar (15q0 = 417 ‰). Indien een huwelijk nog niet ontbonden was voor de vrouw 45 jaar geworden was - wat in slechts 45 % van de huwelijken het geval was - waren er dus gemiddeld 6,31 kinderen geboren. Daarvan stierven er gemiddeld 2,63 voor ze 15 jaar oud waren. Op die manier werd het nakomeling­schap van kinderen die 15 jaar werden, beperkt tot 3,68. Vooral de eerste vijf jaren moesten kinderen een echte struggle for life leveren. Daarna gingen hun overlingskansen erop vooruit. De hoge zuigelingensterfte moet verklaard worden door twee factoren. Enerzijds is er de endogene zuigelingensterfte, waarbij de dood te wijten is aan oorzaken die reeds voor de geboorte aanwezig waren of het gevolg is van perikelen rond de bevalling, die in 1,5 à 2 % van de gevallen dodelijk afliep voor de vrouw. Deze zuigelingensterfte valt meestal te situeren binnen de eerste levensmaand. In Kanegem maakte de endogene zuigelingensterfte 31,63 % van de totale zuigelingensterfte uit, wat neerkomt op een sterfte van 62 ‰. Daarnaast is er de exogene zuigelingensterfte, die grosso modo tussen de eerste en twaalfde levensmaand vervat ligt. Zij is het gevolg van externe factoren, zoals infecties en kinderziektes. Toch lag de Kane­gemse zuigelingensterfte lager dan in andere streken. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in de huisnijverheid die welig tierde in Kanegem, dat immers behoorde tot de proto-industriële regio bij uitstek, de driehoek Gent-Kortrijk-Aalst. Bijgevolg waren de vrouwen niet uithuizig en konden ze hun kinderen voldoende de borst geven, wat de overlevingskansen van de zuigelingen ten goede kwam. Rijkere en meer gealfabetiseerde streken kenden vaak een hogere zuigelingensterfte! Aan het einde van de 18e eeuw konden slechts 47 % van de Kane­gemse mannen en amper 15 % van de vrouwen hun naam neerpennen, wat niet uitzonderlijk was voor de Roede van Tielt. Toch had dit lage culturele peil geen negatieve invloed op de zuigelingensterfte. Het armere en mindere geletterde Kanegem kon dankzij de proto-industrie de zuigelingensterfte beperken.

 

De totale sterfte - dus ook die der volwassenen - werd in het laatste hoofdstuk onder de loep genomen. Door de type-tafels van S. Ledermann konden we een sterftetafel opstellen voor de 18e eeuwse Kanegemse bevolking. Nogmaals stelden we een surmortaliteit vast in de eerste levensjaren, waarbij opviel dat de jongens tijdens het eerste levensjaar veel kwetsbaarder waren dan de meisjes. Daarna was er een iets hogere sterfte onder de meisjes en vrouwen tot ca. 34 jaar, maar vanaf de leeftijdscategorie 35-39 jaar lag de sterfte onder de mannen weer hoger. Vanaf de leeftijd van ca. 50 jaar zien we de sterftekansen eerst geleidelijk, daarna exponentieel toenemen. Al deze gegevens zorgen ervoor dat de levensverwachting bij geboorte 34,01 jaar voor mannen en 35,42 jaar voor vrouwen bedroeg. Indien men de eerste vijf jaar overleefde, lagen er respectievelijk nog 48,12 en 48,87 jaar in het verschiet. Nogmaals wordt hiermee aangetoond dat het vooral zaak was de eerste levensjaren door te spartelen.

 

Kanegem mag historisch-demografisch zonder meer beschouwd worden als een typisch dorp uit de 17e-18e eeuw. In weinig week het af van de situatie in Zuid- en Binnen-Vlaanderen en nog meer volgde het andere dorpen uit de Roede van Tielt. Dat bleek uit de bevolkingsevo­lutie gedurende de 17e en 18e eeuw, maar ook uit de loop der geboorten, huwelijken en overlijdens. De demografische crisisjaren in Kanegem stonden niet op zich, maar pasten vaak in een breder geografisch kader, wat ook geldt voor de oorzaken ervan. De seizoensschomme­lingen werden elders eveneens teruggevonden, net als de evolutie van de sex-ratio en de onwettigheidsgraad. Het vrij gesloten economisch patroon van Zuid- en Binnen-Vlaanderen combineerde landbouw op kleine lapjes grond met huisnijverheid. Door de afname van de mortaliteit in de loop van de 18e eeuw, bereikte deze samenleving haar plafond. Aangezien er van anticonceptie geen sprake was, konden slechts twee middelen het kinderaantal beperken: het restrictieve huwelijkspatroon en het geven van borstvoeding. De hoge mortaliteit onder de kinderen deed de rest.

 

Het belang van deze studie ligt in de bevestiging van de algemene historisch-demografische opvattingen omtrent de 17e en 18e eeuw in Zuid- en Binnen-Vlaanderen. Deze monografie draagt met name bij tot de vervollediging van het tot nu opgebouwde beeld over deze regio. De hier gehanteerde methodes, waarbij het beschrijven én verklaren van demografische gege­vens in een comparatief kader centraal stonden, mogen als zéér nuttig beschouwd worden voor dit soort onderzoek. Om een storende factor als de mobiliteit echter te kunnen weren én een nog betere representativiteit te verkrijgen, zou men in de toekomst misschien beter in teamver­band een grotere regio kunnen bestuderen volgens de methode van de gezinsreconstructie. Toch verfijnt een dorpsmonografie als deze ons historisch inzicht in de maatschappij van de 17e-18e eeuw. Al kan men in één druppel de oceaan niet zien, toch bestaat die oceaan slechts door die talloze druppels. Hoe meer druppels er gekend zijn, hoe beter ons beeld wordt van die oceaan!

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende