De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Leden en Bevoegdheden (1627-1665). (Annelies Vanhaelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

II. De raadsleden.

 

1. Bezetting van de Hoge Raad.

 

1.1. Geplande en reële bezetting.

 

            Bij de oprichting van de Hoge Raad in 1588 werd bepaald dat deze zou bestaan uit een raadsheer-zegelbewaarder, een raadsheer en een secretaris van State.[40] In 1627 besloot men een hoger aantal raadsheren en secretarissen in dienst te nemen en werd de betrekking raadsheer-zegelbewaarder omgevormd tot deze van ‘voorzitter’.[41]

 

            Er bestaan verschillende meningen over het specifieke aantal raadsheren, Rabasco Valdés[42] stelde vast dat het aantal steeg. Janssens en Vermeir[43] veronderstelden dat de normale bezetting vier raadsheren, waaronder twee juristen, en één secretaris bedroeg.

            Officieel wilde men in 1627 dat de Hoge Raad bestond uit een voorzitter, zes raadsheren en twee secretarissen. Maar of er aan deze vooropgestelde normen voldaan werd, is een andere zaak en zal hierna besproken worden.

 

            De president van de Hoge Raad kon volgens de koning zowel van Spaanse of van Nederlandse afkomst zijn, maar verder werden voor het voorzitterschap geen bepalingen vastgelegd.[44]

            In een anoniem consult van oktober 1627 werd aan Olivares voorgesteld om acht raadsheren, vier wereldlijken en vier geestelijken, en twee secretarissen, ‘uno de la guerra y otro de la paz’, aan te stellen.[45] Maar het Madrileense Hof bleef bij zijn beslissing, de Hoge Raad diende zes raadsheren te tellen. Van deze zes raadsheren moest slechts één uit Bourgondië afkomstig zijn en, ongeacht de nationaliteit, wenste de vorst drie juristen en drie edellieden in de Hoge Raad.[46] Dit wordt bevestigd door een consult van 1652 dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627.[47] Van de edelen diende één van de hoogste adel te zijn en Filips IV zou hem dan tevens de betrekking van kamerheer of van kapitein van zijn lijfwachten toekennen.[48]

            De vorst merkte in het voorjaar van 1627 ook op dat indien er in de Zuidelijke Nederlanden een raadsheer zetelde met een ‘espiritu inquieto’[49], deze persoon naar Spanje kon worden gestuurd om daar dan tot raadsheer van de Hoge Raad benoemd te worden. Filips IV was van mening dat hij er geen schade zou kunnen berokkenen.[50]

 

Benoemde en aanwezige raadsheren.

            Toch waren er pas vanaf november 1628 leden in de Raad aanwezig.[51] Bovendien was er slechts één raadsheer, De Croÿ, op post, wat absoluut niet overeenstemde met het geplande aantal raadsheren. Dit lag niet aan Filips IV, hij had in de loop van 1627 en 1628 voldoende raadsheren benoemd.[52] Maar het was het gevolg van de weigering van enkele benoemde personen hun betrekking op te nemen en van de obstructiepolitiek van de Raad van Financiën die niet wou voorzien in de reisvergoedingen van de overige benoemde raadsheren in 1627.[53]

            Eigenlijk zetelde nooit het voorziene aantal raadsheren in de Hoge Raad. Eind november 1652 besloot Filips IV één jurist meer aan te stellen, waardoor het totale aantal raadsheren op zeven kwam.[54] Met slechts vier benoemingen kwam men niet aan de geplande zeven, maar er werd wel een inspanning gedaan om tegemoet te komen aan de vraag van Filips IV, want in het najaar van 1652 werd De Coxie benoemd. Bovendien zetelden slechts in twee periodes, in 1628-1633 en in 1656-1659, alle benoemde raadsheren in de Hoge Raad.

            In de reglementering van 1700 heeft men het over twee edelen en twee juristen, dus vier raadsheren in totaal. Misschien legde men dit toen zo vast, het kan natuurlijk ook zijn dat deze verandering zich al eerder voltrokken had. Maar van deze laatste veronderstelling werden geen sporen teruggevonden.[55]

 

            Oorspronkelijk werden twee secretarissen aangesteld, net zoals dat het geval was geweest bij het college dat in 1621 opgericht was.[56] Omdat er één secretaris wegens omstandigheden in de onmogelijkheid verkeerde zijn ambt meteen op te nemen, werd een secretaris ad interim voorzien, Hernart, die deze functie waarnam totdat de benoemde secretaris er zijn betrekking kwam opnemen.[57] In 1648, kort na de dood van de secretaris Botin, opperde de Hoge Raad geen vervanger meer aan te duiden. Twee jaar later werd dit idee de nieuwe regel en van dan af telde de Raad slechts één secretaris meer.[58]

            Van in het najaar van 1659 tot in 1667 bezat de Hoge Raad geen vastbenoemde secretaris. Dit kwam doordat Brecht, alhoewel hij pas in 1660 ontslag verleend werd, in de herfst van 1659 naar de Zuidelijke Nederlanden terugkeerde. Het duurde tot de zomer van 1667 vooraleer de volgende secretaris Vecquer werd aangesteld. Maar voordien oefende hij wel de functie al ad interim uit.

            Aan het vooropgestelde aantal secretarissen en voorzitters werd in tegenstelling tot het aantal geplande raadsheren, wel voldaan. Maar dat wil niet zeggen dat zij altijd aanwezig waren. Sommigen kregen bijvoorbeeld diplomatieke opdrachten toegewezen, zoals de secretaris Brecht in 1640. En als er geen benoemde secretaris was, zoals gedurende de periode 1660-1667, stelde men een secretaris ad interim aan, waardoor het secretariaat steeds bemand bleef.

 

Geplande en reële bezetting in de Hoge Raad.

            Als we nu kijken naar de dieptepunten in de personeelsbezetting, springen er drie in het oog, respectievelijk het jaar 1627 - hetwelk hierboven al aan bod kwam -en de periodes 1635-1639, 1653-1655 en 1660-1662.

            De povere bezetting in de periode 1635-1639 was vooral aan de diplomatieke opdrachten van het personeel te wijten. In 1633 was de secretaris De Roy voor een politieke opdracht naar het Noord-Europa vertrokken, in 1635 vertrok de voorzitter Leganés naar Milaan en het raadslid De Croÿ naar Polen. De Gaverelles was al in 1634 huiswaarts gekeerd en begin 1637 overleed de secretaris De Brito. Gedurende vier jaar was er dus zo goed als geen enkele raadsheer aanwezig.[59] Als men de Raad wou behouden, was het nodig dat er dringende maatregelen getroffen werden, wat Filips IV in 1637 deed. Hij droeg de hoofd-voorzitter Roose op kandidaten - twee secretarissen, twee juristen en een financieel expert - te zoeken voor de Hoge Raad. Roose stelde Brecht voor als secretaris en deze laatste werd daarop in 1638 door de vorst benoemd. Later droeg Roose ook De Vulder en Asseliers als raadsheren naar voor, zij werden eind 1639 benoemd. Deze drie personen waren allen vertrouwelingen van Roose,  die zouden doen wat hij hen opdroeg.[60]  Daarnaast  besliste Filips IV eind augustus 1638[61] bij koninklijk decreet een junta[62] op te richten die, zolang er geen raadsheren aanwezig waren, de taken van de Hoge Raad diende over te nemen. Hiertoe benoemde hij als leden de graaf van Oñate[63] en de hertog Villahermosa[64], en toen Brecht in Madrid aankwam werd ook hij in deze junta opgenomen.[65]

            Deze situatie herhaalde zich in de jaren 1653-1655. Sinds begin mei 1653 waren noch de pas benoemde voorzitter Spínola noch de raadsheren Brun[66], De Coxie en Van der Piet[67] in de Hoge Raad aanwezig. Filips IV besliste toen bij koninklijk decreet dat Leganés zijn oude functie als president in de Hoge Raad opnieuw moest komen opnemen totdat de voorzitter of één van de raadsheren zijn ambt kwam vervullen.[68] In het najaar van 1653 nam Spínola zijn betrekking op en drie jaar later volgden ook De Coxie en Van der Piet[69].

            Een laatste dieptepunt situeert zich in de jaren 1660 en 1661. In een consult van juni 1660 berichtte de Hoge Raad dat enkel de voorzitter Velada op post was daar de raadsheer De Coxie ernstig ziek was en vroeg de koning twee à drie nieuwe raadsheren aan te stellen.[70] Enkele dagen later werd Watteville al aangesteld. Maar daarnaast besliste Filips IV ook nog, bij koninklijk decreet, dat de toenmalige landvoogd, de markies van Caracena[71], hem twee kandidaten moest voorstellen.[72] Daarop werden eind juli 1660 Van Male en in het voorjaar van 1661 Van der Bruggen aangesteld.

 

            Het lag hoofdzakelijk aan de obstructiepolitiek van de Collaterale Raden van de Zuidelijke Nederlanden dat er nooit voldaan werd aan het vooropgestelde aantal raadsheren, een thema dat hierna aan bod zal komen.[73]

 

1.2. Ereraadsleden.

 

De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië had ook ereraadsleden, dit konden zowel ereraadsheren als eresecretarissen zijn. Zo werd bijvoorbeeld in 1629 de titel eresecretaris door de vorst aan Pieter Paul Rubens[74] verleend.[75]

 

1.3. De bezoldiging.

In 1627 werd beslist de jaarwedden van alle leden van de Hoge Raad te verhogen. Het kwam er op neer dat de voorzitter een bedrag van 16.000 gulden, een raadsheer 8.000 gulden en een secretaris 6.250 gulden zou ontvangen.[76]

            Bovendien werd, in tegenstelling tot de vorige Hoge Raad, de ontvanger-generaal van Financiën van de Zuidelijke Nederlanden nu met de volledige betaling van de salarissen belast, zonder tussenkomst van Spanje.[77]

            Toch waren de leden van de Hoge Raad niet tevreden met hun lonen. In oktober 1647 vroegen ze de vorst een loonsverhoging net zoals er één bij de raden in de Nederlanden was doorgevoerd. Voor zover ons bekend is, werd hier geen gevolg aan gegeven.[78]

 

1.4. De obstructiepolitiek van de Zuidelijke Nederlanden.

 

De obstructie werd gevoerd door de meeste landvoogden en de Collaterale Raden van de Zuidelijke Nederlanden om het zwaartepunt van de beschikkingen inzake het binnenlands bestuur in Brussel te houden.[79] Hierover getuigde de Hoge Raad ook, volgens hem lag de oorzaak van de grieven van de Collaterale Raden bij de Akte van Afstand van 1598. Van dan af verminderde hun belang, vooral dat van de Geheime Raad, in het bestuur van de Nederlanden. Meer en meer zaken werden door Madrid afgehandeld. Daardoor waren zij niet erg gesteld op de creatie van een Raad voor de Nederlanden te Madrid, vooral de Geheime Raad zou zich bijzonder ontevreden getoond hebben.[80]

Hieronder zal hoofdzakelijk de rol van de Raad van Financiën en van de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad aan bod komen. Dit omdat zij in deze politiek een vrij duidelijk standpunt hadden en tastbare gegevens nalieten, die ons in staat stelden het verhaal min of meer te reconstrueren.

Alhoewel het hier om een strijd om macht gaat en dus om bevoegdheden, wordt dit stukje toch hier behandeld omdat het verzet van de Zuidelijke Nederlanden een negatieve impact had op de lonen van het personeel en ook op het personeelsbestand zelf.

 

1.4.1. De Raad van Financiën.[81]

            De moeilijkheden bij de uitbetaling van de lonen en andere onkosten van de leden van de Hoge Raad vormen een vervolg op deze waarmee de vorige Hoge Raad[82] te maken had gehad. Een eerste maal deden zich problemen voor in 1629, de Raad van Financiën verklaarde toen onvoldoende financiële middelen te bezitten om de lonen uit te betalen.[83] Eind dat jaar gaf de Hoge Raad hier zijn opvattingen over. Hij besefte maar al te goed, dat indien er geen lonen uitbetaald werden, de benoemde raadsheren het zouden nalaten naar Spanje te komen. Bovendien zou het ook moeilijk zijn nieuw personeel dat over de nodige eigenschappen beschikte, te vinden.[84] Daarna duurde het een tiental jaar, in 1640[85], eer deze problematiek opnieuw opdook.[86] Vooral vanaf 1649[87] deden zich de grootste problemen voor.

Deze continuïteit bevond zich zowel op het vlak van de Raad van Financiën, die opnieuw met financiële moeilijkheden kampte, als bij de koning, die telkens op een stipte betaling bleef aandringen.

 

            Bij de heroprichting van de Hoge Raad bepaalde Filips IV dat de Raad van Financiën voor de uitbetaling van de lonen een beroep kon doen op de opbrengsten van de licenties en de geïnde rechten bij de invoer van Engelse lakens en van paarden.[88]

 

            In januari 1651 werd de betaling van de bezoldigingen door de koning opnieuw, net zoals bij de eerste Hoge Raad, aan de ontvangerij-generaal van Brabant[89] toevertrouwd.[90] Volgens Rabasco Valdés deed hij dit een eerste maal op 20 december 1650[91], waarschijnlijk is deze brief uit januari dus een herinnering aan het adres van de gouverneur-generaal Leopold-Willem[92].

 

            Van dan af zijn aanmaningen aan het adres van de gouverneur-generaal legio.[93] Telkens opnieuw verzocht hij om de stipte uitbetaling van de lonen en andere vergoedingen, zoals beloningen. Filips IV wees hem er ook op dat het zijn wil was dat het Madrileense Hof een Hoge Raad voor de Nederlanden bezat. Opdat deze goed zou kunnen functioneren, was het nu eenmaal onontbeerlijk dat de raadsheren op tijd hun loon uitgekeerd kregen.[94] Tweemaal verklaarde hij zelfs dat dit moest gebeuren vóór de uitbetaling van andere raadsheren in de Nederlanden.[95]

 

            Ook de Raad van Financiën liet niet na zijn grieven te uiten. Één van de argumenten was dat de lonen te hoog waren en eigenlijk door Spanje zouden moeten betaald worden.[96] Een andere keer argumenteerde hij dat ze de middelen ertoe niet hadden[97], of dat de domeinen in een erbarmelijke staat verkeerden[98]. In 1655[99] en in 1656[100] werd de tegenstand van de Staten van Brabant als oorzaak opgegeven. Datzelfde jaar lagen ook de kosten van het onderhoud van de vestigingsplaatsen in Frankrijk aan de basis[101]. Er werd zelfs niet altijd een reden vermeld.[102]

 

            Begin 1656 drong de gouverneur-generaal er zelfs bij Filips IV op aan de Raad van Financiën van zijn plicht tot betaling te ontslaan. Deze Raad had immers dergelijke leningen aangegaan dat hij voor de onmogelijkheid stond nog verder lonen uit te betalen.[103] Dat Filips IV hier niet op in wou gaan, blijkt uit zijn schrijven later dat jaar, waarin hij aanhaalt dat de raadsheren dreigen hun post te verlaten, daar ze geen enkele bron van inkomen meer hebben.[104] Maar een latere gouverneur-generaal, de markies de Caracena, zag daarentegen geen enkel probleem. Volgens hem was de Raad van Financiën perfect in staat de lonen op tijd uit te betalen.[105]

 

            De Geheime Raad mengde zich ook in deze problematiek en koos hierbij partij voor de Raad van Financiën. De Raad uitte zijn ongenoegen over het feit dat de uitbetaling van de lonen van de leden van de Hoge Raad voorrang kreeg op de andere lonen. [106]

           

            Terwijl deze briefwisseling telkens op alle leden van de Hoge Raad samen sloeg, deed er zich vanaf 1663 een verandering voor. Dan kwam bijna enkel nog de situatie van de pas benoemde raadsheer, Esteban de Gamarra, aan bod. De Raad van Financiën weigerde steevast de Gamarra uit te betalen, zoals het uitgebreide schrijven getuigt.[107]

 

            Er dient hier opgemerkt te worden dat de achterstallige betalingen tijdens de periode 1627-1665 bijna nooit meer dan één halfjaarlijkse termijn bereikten. De hele zaak werd duidelijk van beide kanten, zowel van de raadsheren van de Hoge Raad als van de Raad van Financiën, overdreven.[108]

 

            De Raad van Financiën lag niet enkel dwars bij de bezoldiging, ook bij de door de koning toegekende financiële bijdrage voor de reis naar Spanje, liet hij zijn stem horen. Al van bij de heroprichting van de Hoge Raad was dit merkbaar, het was door deze onwil dat enkel De Croÿ in 1628 naar Madrid kon komen, de andere raadsheren zagen zich genoodzaakt in de Nederlanden te blijven.[109] Een ander voorbeeld is dat van De Coxie en Van der Piet, die door de problemen bij de uitbetaling van hun reisvergoeding pas vier jaar na hun benoeming in Madrid aankwamen.[110]

            Deze gegevens laten ons toe te besluiten dat de Raad van Financiën door financieel onvermogen de uitbouw van de Hoge Raad belemmerde. Maar naar alle waarschijnlijkheid lag de politieke onwil nu en dan ook aan de basis. Niettemin gaf de Raad van Financiën meestal een reden van uitstel van uitbetaling op, wat het moeilijk maakt te achterhalen wanneer er van bewuste obstructiepolitiek sprake was.

 

 

1.4.2. De hoofd-voorzitter van de Geheime Raad.

 

            Roose speelde zo mogelijk een nog belangrijkere rol in de obstructiepolitiek. De Hoge Raad werd een gemakkelijk manipuleerbare speelbal van zijn politieke aspiraties. Maar later zou de Raad tegen hem gebruikt worden.

Hij was ervan overtuigd dat zijn persoon, als hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en voorzitter van de Raad van State, de werking van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië overbodig maakte.[111] Want, mede door de bijzondere en geheime instructies voor Don Ferdinand[112] waarin een groter belang aan het ambt van hoofd-voorzitter gegeven werd, kwam hij op een sleutelpositie in het Zuid-Nederlandse regeringsstelsel terecht, waardoor hij de macht bezat het beleid van de Zuidelijke Nederlanden mee te bepalen.[113] Hij maakte er ook geen geheim van dat hij de Hoge Raad zinloos vond en beschouwde zichzelf als hoofd-voorzitter perfect in staat de Nederlanden te besturen.

Maar hij kon altijd wel vertrouwelingen aan het Madrileense Hof gebruiken, zodoende plaatste hij er zijn mannetjes, zoals Brecht, De Vulder en Asseliers. Dit liet hem toe de Hoge Raad naar zijn hand zetten en zo beschikte hij over een officieuze informatiebron die hem inlichtingen kon verschaffen over beslissingen die aan het Hof genomen werden.[114]

            Toen het aanzien van Roose taande en men zijn macht wou uithollen, probeerde men dit onder andere via de Hoge Raad. Onder meer door het aanstellen van een opponent, Brun, in die Raad. Ook de afschaffing ervan werd overwogen, om zo Rooses verbinding met het Madrileense Hof te verbreken. Bovendien leefde de idee dat de Hoge Raad toch overbodig was, zij leverde werk dat in de Nederlanden gemakkelijk kon overgenomen worden. Maar zo ver kwam het niet, de Consejo de Estado achtte de Raad noodzakelijk, hij vormde een schakel tussen Madrid en de Zuidelijke Nederlanden, een symbolische functie die toch niet onderschat mocht worden.[115]

 

1.4.3. Besluit.

 

De vlotte werking en de uitbouw van het personeelsbestand van de Hoge Raad werd vanuit verschillende kampen gehinderd. De voornaamste tegenstand kwam van de Raad van Financiën en de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad. Beide situaties werden hierboven dan ook uitgebreid bestudeerd.

Eind de jaren 1620 voorzag de Raad van Financiën in onvoldoende reisvergoedingen waardoor er in 1628 slechts één raadsheer op post kon zijn. Maar ook later probeerde hij - al dan niet om reële redenen - op financieel vlak de werking van de Hoge Raad te ondermijnen.

De hoofd-voorzitter van de Geheime Raad was nu eens wel en dan weer niet tegen de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Dit hing voornamelijk af van de situatie waarin hij zich bevond. Over het algemeen wist hij de Hoge Raad naar zijn hand te zetten en gebruikte hij de Raad als middel om inlichtingen te verkrijgen. Toen men zijn macht wou beknotten overwoog het Madrileense Hof in de jaren 1643 en 1644 zelfs de Raad af te schaffen. Dit idee vond bijval in de Nederlanden, de Collaterale Raden drongen aan op de afschaffing van de Hoge Raad omdat het onderhoud van deze Raad volgens hen te duur was en vooral omdat zij de Raad nog steeds als een concurrent beschouwden. [116]

 

1.5. Ambtstermijn.

 

Er werd geen ambtstermijn voor de voorzitter voorzien, maar wel voor de raadsheren en secretarissen. Rabasco Valdés en Wynants namen terecht aan dat de ambtstermijn van de raadsheren theoretisch drie jaar bedroeg.[117] Maar in de praktijk hield men zich niet aan deze bepaling.[118] Ongeveer de helft van de raadsheren die naar de Zuidelijke Nederlanden terugkeerden, bleven hun benoeming, maar niet de wedde, voor de rest van hun leven behouden.[119] Dit was ook het geval bij Brun en Gamarra ofschoon zij er nooit hun post bekleed hadden.

            Naar alle waarschijnlijkheid gold voor de secretarissen dezelfde termijn als voor de raadsheren. Maar ook deze bepaling werd niet nageleefd en dienden zij allen, behalve Brecht, tot aan hun overlijden.

 

 

2. Prosopografisch onderzoek.

 

De biografieën zijn opgesteld volgens het onderstaande model:

 

ACHTERNAAM (en verschillende wijzen), voornaam en voorvoegsels, geboorte- en overlijdensdatum.

1.      Titels (adellijk, heerlijkheden)

2.      Afkomst (beroep en sociale leefwereld van de vader)

3.      Nationaliteit

4.      Opleiding

5.      Ambt bekleed in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, wanneer en effectief aanwezig geweest of niet

6.      Carrièreverloop (voor - tijdens - na het ambt in de Hoge Raad)

7.      Andere opdrachten

8.      Netwerk of patroon

 

Gebruikte conventies:

$ = later dan die datum of dat jaar

á = waarschijnlijk later dan die datum of dat jaar

< = voor deze datum of dat jaar

[ = waarschijnlijk voor deze datum of dat jaar

(x) = vanaf die datum, onduidelijk tot wanneer

(x -y) = vanaf datum x tot datum y

* = onduidelijk wanneer

° = datum of jaar van geboorte

† = datum of jaar van overlijden

? = hier bestaat geen zekerheid over

 

Voor bronvermelding: zie bijlage, pagina 127.

 

- ASSELIERS, Robert (De of Van), ° 1576, † 28 november 1661.

1.      ridder (1640)

2.      Guillaume Asseliers, raadsheer in de Raad in Brabant

3.      Brabant

4.      doctor in de rechten

5.      - raadsheer (eind 1639, begin 1640 - voorjaar 1652)

- zegelbewaarder (*; bij afwezigheid van Leganés)

- aanwezigheid: kwam in maart 1640 aan

6.      voor:

      - auditeur-militair van een Iers leger dat zich aan de Rijn bevond (< 1619)

- raadsheer in de Raad in Brabant (1619)

- advocaat-fiscaal in de Raad van Brabant (februari 1632)

tijdens:

- afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata (begin oktober 1644 - voorjaar 1652)

- lid van de Junta en la posada del inquísidor general (14 november - 18 december 1645)

na:

- kanselier van Brabant (5 juni 1651)

- raadsheer in de Raad van State (begin oktober 1651)

onduidelijk:

- raadsheer in de Raad van Financiën (*)

7.      /

8.      - Roose en Asseliers hadden elkaar leren kennen in de Raad van Brabant en aan die vriendschap had Asseliers zijn benoeming in de Hoge Raad te danken. Samen met De Vulder en Brecht was hij er de vertrouweling van Roose.

- Indien Asseliers effectief raadsheer in de Raad van Financiën zou geweest zijn, kan hij daar Brecht, Brouchoven en / of De Roy leren kennen hebben.

- Asseliers werd kanselier van Brabant toen Van der Bruggen en Van Male raadsheren in de Raad van Brabant waren. Later werd ook Locquet raadsheer van deze Raad.

 

- Botin, Juan, ° *, † najaar van 1648.[120]

1.      /

2.      /

3.      Spanje (?)

4.      /

5.      - secretaris (30 juni 1647)

- aanwezig: ja

6.      voor:

- actief in het secretariaat van de Consejo de Estado (< 1647)

7.      /

8.      /

 

- Brecht, Jacques, ° 1581, † *.

1.      ridder

2.      /

3.      Brabant

4.      /

5.      - secretaris (12 april 1638 - voorjaar 1660)

- lid van de junta die tijdelijk de taken van de Hoge Raad overnam (augustus 1638)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

- griffier in de Raad van Financiën (1624, 1630 of 1631 - voorjaar 1652)

tijdens:

- griffier in de Raad van Financiën (1624, 1630 of 1631 - voorjaar 1652)

- lid van de Junta en la posada del inquísidor general (14 november - 18 december 1645)

- gecommitteerde in de Raad van Financiën (2 november 1652 - voorjaar 1658)

7.      tijdens:

- geheime missie in Frankrijk (maart 1640)

8.      - Brecht had zijn benoeming in de Hoge Raad te danken aan Roose. Samen met De Vulder en Asseliers was hij er de vertrouweling van Roose. Hij was ook een intimus van Olivares.

- Indien Asseliers raadsheer in de Raad van Financiën geweest was, kon hij daar Brecht al leren kennen hebben. Brecht leerde in deze Raad ook De Roy kennen.

 

- Brito (Britto), Juan Osvaldo De, ° *, † begin 1637.

1.      /

2.      /

3.      /

4.      /

5.      - secretaris (15 november 1628 - begin 1637)

- aanwezig: ja

6.      voor:

- secretaris van het departement verantwoordelijk voor de briefwisseling tussen Madrid en de landvoogdes Isabella (mei 1622 - 15 november 1628)

7.      /

8.      In 1633 werd vastgelegd dat De Brito samen met De Gaverelles, De Croÿ, De Roy en de baron d’Auchy[121] Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad, Roose, hoog te houden.

 

- Brouchoven, Jan Baptist Van, ° < 19 september 1619, † 13 november 1681.

1.      graaf (9 december 1676), baron van Bergeyck (2 mei of 1 juni 1665) en ridder in de orde van Santiago (1660)

2.      jonkheer Gerard van Brouchoven, in 1620 in de adelstand verheven, schepen in ’s-Hertogenbosch, raadsheer en rentmeester-generaal van de Staten van Brabant in het kwartier van Den Bosch

3.      Noord-Brabant

4.      /

5.      - raadsheer (12 mei 1663 - 13 november 1681)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

      - schepen in Antwerpen (1643 - 1644)

- stadsthesaurier in Antwerpen (1648 - 1649)

- commissaris voor de aanwerving van soldaten (11 augustus 1650)

- hoofd van de contadorie of conseiller et contador des gens de guerre (juni 1651)

- raadsheer en gecommitteerde in de Raad van Financiën (29 mei 1655)

- adjunct bij de aanwerving van soldaten (1658)

- superintendant van de aanwerving van soldaten (1660)

tijdens:

- raadsheer in de Raad van State (21 april 1665)

- waarnemend ambassadeur in Londen (eind 1674 - mei 1675 en augustus 1676 - juli 1677)

7.      tijdens:

- Als afgevaardigde naar Den Haag gezonden om er de Verenigde Provinciën proberen te overtuigen een alliantie aan te gaan met Spanje (najaar van 1667).

- Als buitengewoon gezant naar het Duitse Rijk gezonden om er te overleggen met de vorsten over onder meer de hulpverlening aan de Republiek (1672).

- Naar het Spaanse Hof gezonden om er de erbarmelijke toestand van het Ejército de Flandes te belichten (januari 1676).

8.      - Indien Asseliers effectief raadsheer in de Raad van Financiën zou geweest zijn, kan hij daar Brouchoven leren kennen hebben.

- Kan Van der Bruggen leren kennen hebben in Antwerpen, zij waren er beiden schepen. Maar van Van der Bruggen is niet geweten wanneer hij deze functie uitoefende.

 

- BRUGGEN (Brughen), Koenraad Van der of Van den, ° *, † 13 oktober 1662.

1.      ridder (1662)

2.      Jérôme Van der Bruggen

3.      Brabant

4.      rechten in Leuven (1636)

5.      - raadsheer (22 januari 1661 - 13 oktober 1662)

- lid van een junta (juni 1662)

- aanwezigheid: pas in februari 1662 aangekomen en onderbroken

6.      voor:

      - schepen in Antwerpen (< 1648)

- raadsheer in de Raad van Brabant (juli 1649 - juni 1657)

- raadsheer in de Geheime Raad (juni 1657) (pas vanaf februari 1658 waargenomen)

- raadsheer in de Opperste Admiraliteitsraad (27 juli 1660)

7.      voor:

      - Werd voor de verzekering van de Vrede van Münster naar Holland gestuurd (mei 1648).

- Regelde een grenskwestie in Brussel met Frankrijk als gevolg van de Vrede van de Pyreneeën (januari 1660).

tijdens:

- Onderhandelde met de Franse koning, Lodewijk XIV, over de overdracht van een grensstad (september 1662 - oktober 1662).

8.      - Asseliers werd kanselier van Brabant toen Van der Bruggen raadsheer in de Raad van Brabant was.

- Kan Brouchoven leren kennen hebben in Antwerpen, zij waren er beiden schepen.

- Leerde Van Male kennen in de Raad van Brabant. Zij zetelden later ook samen in de Geheime Raad.

 

- BRUN, Antoine, ° 29 juni 1599, † 2 januari 1654.

1.      baron (juli 1653) en ridder

2.      Claude Brun, advocaat, advocaat in het Parlement van Dole, kreeg enkele diplomatieke opdrachten toegewezen.

3.      Bourgondië

4.      filosofie in Lyon (1617), daarna rechten in, afwisselend, Dole en Bourges

5.      - raadsheer (7 januari 1642 - 2 januari 1654)

- aanwezig: neen

6.      voor:

      - advocaat (< juni 1632)

- procureur-generaal in het parlement van Dole (juni 1632 - najaar 1645)

- lid van verschillende militaire raden (1636)

- raadsheer in de Geheime Raad (13 april 1639) (heeft zijn plaats nooit ingenomen)

tijdens:

- raadsheer in de Raad van Vlaanderen (begin 1643)

- raadsheer in de Raad van State (26 mei 1645)

- ambassadeur in Den Haag (22 juli 1648 - 2 januari 1654)

- tweede hoofd van de Raad van Financiën (juli 1653 - 2 januari 1654)

7.      voor:

- Kreeg politieke opdrachten van groot belang toegewezen, waarvoor hij onder andere naar Frankrijk en Zwitserland trok, in dienst van de gouverneur van Franche-Comté of van het parlement van Dole (vanaf 1631).

- Stond in voor de politieke correspondentie bij de belegering van Dole, verzorgde de briefwisseling van het parlement met het Spaanse Hof, de hertog van Lotharingen en andere (1636 - 1637).

- Vormde samen met de markies van Saint-Martin en de president van het parlement van Dole, Boyvin, een triumviraat dat de kern van het verzet in Dole vormde tegen de Franse invasiemacht (1636 - 1637).

- Verdedigde de belangen van de Bourgondische Kreits op de Rijksdag van Regensburg (oktober 1640) en ook deze van het Paltsgraafschap en van Spanje (juni 1641) in Wenen (najaar 1641).

tijdens:

- Verdedigde de belangen van de Bourgondische Kreits op de Rijksdag van Frankfurt (juli 1642) en in Münster (augustus 1643).

8.      - Roose had zijn veto gesteld bij de benoeming van Brun tot raadsheer van de Geheime Raad, daardoor kon Brun nooit in deze Raad zetelen.

- Later werd Brun als tegenstander van Roose in de Hoge Raad benoemd, als één van de middelen Rooses macht uit te hollen.

 

- COXIE, Michel De, ° *, † najaar 1660.

1.      ridder (1656)

2.      /

3.      Zuidelijke Nederlanden

4.      /

5.      - raadsheer (najaar 1652 - juni 1660)

- aanwezig: vanaf 1656

6.      voor:

      - raadsheer en advocaat-fiscaal in de Grote Raad van Mechelen (5 november 1638)

7.      tijdens:

- Kreeg de opdracht in naam van de Hoge Raad Filips IV, Maria Anna van Oostenrijk[122] en de Infante, Maria Theresa[123] op de ceremonie van de Vrede van de Pyreneeën feliciteren (12-13 november 1659), maar hij werd hier te laat over geïnformeerd.

8.      Leerde Van der Piet en De Vulder kennen in de Grote Raad van Mechelen.

 

- Croÿ, Jean De, ° *, † 1640.

1.      markies van Renty, graaf van Solre, baron van Molembaix, ridder van de orde van het Gulden Vlies (1614)

2.      Philippe De Croÿ, graaf van Solre, kapitein-gouverneur en baljuw van Doornik, ambassadeur van de Spaanse koning, lid van de Raad van State.

3.      Brabant

4.      /

5.      - raadsheer (18 september 1627 - 1640)

- hoofd van de financiën (18 december 1629)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

      - kamerheer van de aartshertog Albrecht (1616)

- ambassadeur in Polen, in Duitsland en in Frankrijk (1619 - 1636)

- interim hoogbaljuw en kapitein-generaal van het graafschap Henegouwen (1622 - 1623)

- kapitein van de lijfwachten van Filips III te Madrid (begin 1624)

- raadsheer in de Raad van State (maart 1624)

tijdens:

- ambassadeur in Polen, in Duitsland en in Frankrijk (1619 - 1636)

- afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata ([ 1635)

7.      Werd naar het Heilig Roomse Rijk gestuurd om er de keizer, Ferdinand II, te feliciteren met de verloving van zijn zoon met de Infante Maria Anna[124], zus van Filips IV (voorjaar 1629).

8.      - Kende persoonlijk de aartshertog Albrecht.

- In 1633 werd vastgelegd dat De Croÿ samen met De Gaverelles, De Brito, De Roy en de baron d’Auchy, Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de voorzitter van de Geheime Raad Roose hoog te houden.

 

- FIERLANT (Fierlants), Simon De, ° 1602, † 15 augustus 1686.

1.      ridder, heer van Bodeghem

2.      Martin de Fierlant, raadsheer en ontvanger van de domeinen van ’s-Hertogenbosch.

3.      Brabant

4.      rechten

5.      - raadsheer (12 mei 1663 - 10 juli 1668)

- aanwezig: ja

6.      voor:

- raadsheer in de Grote Raad van Mechelen (4 mei 1657 - 12 mei 1663)

na:

- kanselier van Brabant (10 juli 1668 - 15 augustus 1686)

- raadsheer in de Raad van State (20 juni 1668 - 15 augustus 1686)

7.      /

8.      /

 

- GAMARRa y de Contreras, Esteban De, ° 1593, † 10 augustus 1671.

1.      ridder van de orde van Santiago (1624)

2.      Juan de Gamarra y de Contreras, commissaris generaal van de ruiterij, gouverneur of kastelein van Cremona in Italië en raadsheer in de Geheime Raad in Milaan.

3.      Brabant

4.      /

5.      - raadsheer (4 februari 1663 - 10 augustus 1671)

- aanwezig: neen

6.      voor:

- soldaat (1611)

- kapitein van een compagnie Spaanse infanteristen (á 1613)

- luitenant (1631)

- kampoverste (1638)

- gouverneur ad interim van Cambrai (1644)

- artillerie-generaal (1646 - 1650) (tijdelijke benoeming)

- artillerie-generaal of grootmeester van de artillerie (1651 - 1653) (vaste benoeming)

- kastelein van Gent (eind 1651 - 10 augustus 1671)

- ambassadeur in Den Haag (15 oktober 1654 - 10 augustus 1671)

- lid van de Spaanse Consejo de Guerra (februari 1658)

- algemeen kampoverste (februari 1658)

tijdens:

- kastelein van Gent (eind 1651 - 10 augustus 1671)

- ambassadeur in Den Haag (15 oktober 1654 - 10 augustus 1671)

7.      voor:

- Kreeg verschillende diplomatieke opdrachten toegewezen. Onder meer in Duitsland om er overleg te plegen over de komende veldtocht (1636), verder onderhandelde hij met de Hertog van Lorreinen, Karel IV, en met prins van Condé (1649 - 1650).

tijdens:

- Introduceerde de nieuwe landvoogd, Iñigo de Velasco,[125] te Brussel in de politieke situatie en assisteerde hem enige tijd (1668). Gamarra beïnvloedde toen duidelijk het politiek beleid in de Spaanse Nederlanden tot 1670.

8.      - Was een vertrouwensman van de Infant Don Ferdinand.

- Hij werd beschermd door Filips IV.

- Hij was in de gratie bij Leopold-Willem.

- Gamarra was, na de markies van Caracena, de belangrijkste raadgever van de landvoogd Johan van Oostenrijk[126].

- Hij trad ook op als één van de belangrijkste medewerkers van de markies van Caracena.

- Hij assisteerde een tijdlang de landvoogd Iñigo de Velasco.

- Fuensaldaña[127] was één van zijn tegenstanders die midden de jaren 1656 Johan van Oostenrijk wist te overtuigen van zijn mening.

 

- GAVERELLES (Gaverelle), Jean De, ° januari 1579, † 11 juli 1645.

1.      ridder van de Portugese orde van Christus

2.      Jean de Gaverelles, griffier van de Antwerpse lakenhal

3.      Brabant

4.      rechten in Leuven

5.      - raadsheer (24 december 1633 - 11 juli 1645)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

- landmeter in Brussel (1611)

- stadssecretaris in Antwerpen (eind augustus 1611)

- pensionaris van Antwerpen (29 april 1617 - 29 maart 1624)

- voorzitter van de admiraliteitsraad in Sint-Winoksbergen (5 januari 1624) (?)

- overgeplaatst naar de admiraliteitsraad van Duinkerke (4 maart 1626)

- admiraal van de Zuid-Nederlandse vloot, superintendent van de marine (begin april 1624)

- raadsheer in de Geheime Raad (14 maart 1631 - 1634)

tijdens:

- superintendent van de Zuid-Nederlandse vloot (begin 1634 - augustus 1641)

- ereraadslid van de Raad van State (november 1639)

- raadslid in de Raad van State (1641)

- priester (¢ augustus 1644)

7.      tijdens:

- Hij vergezelde de Kardinaal Infant Don Ferdinand met zijn leger uit Italië op weg naar de Nederlanden (1634).

- Hij werd naar de koning van Hongarije, Ferdinand III[128], gestuurd, om er inlichtingen in te winnen over het leger van deze koning, van de hertog van Beieren, van de Katholieke Liga, over Frankrijk en andere informatie van politiek en strategisch belang (juni 1634).

- Hij onderhandelde te Regensburg met de afgevaardigden van de keizer van het Duitse Rijk, Ferdinand II[129] (eind juli 1634).

8.      - De Gaverelles en Roose hadden elkaar leren kennen in de Geheime Raad.

- Filips IV wou dat in geval zijn vertrouweling Pieter Roose ziek werd, hij onder andere door De Gaverelles vervangen werd (november 1640).

- In 1633 werd vastgelegd dat De Gaverelles, samen met de De Croÿ, De Brito, de Roy en de baron d’Auchy Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de Roose hoog te houden.

- Hij leerde Spínola kennen tijdens een diplomatische missie in 1634.

 

- Guzmán y Dávila, Diego Mexía Felípez, ° *, † 16 februari 1655.

1.      Grande de España (1634), hertog van San Lucar la Mayor en van Aznarcollar, markies van Leganés, van Deinze en van Mairena, ridder in de orde van Santiago en heer van enkele Spaanse stadjes

2.      Don Diego Velasquez Mexía d'Obando en de la Torre, markies van Loriana en graaf van Uceda

3.      Spanje

4.      /

5.        - voorzitter (10 november 1628 - voorjaar 1653)

- aanwezigheid: onderbroken

6.        voor:

- officier en kamerheer van de aartshertog Albrecht (*, gedurende meer dan 20 jaar)

- cavaleriegeneraal van het Ejército de Flandes (1626)

- college van gouverneurs die het bestuur zouden waarnemen bij het overlijden van de landvoogdes Isabella (1627)

tijdens:

- tijdelijke ondersteuning van de nieuwe ambassadeur van Spanje in Brussel (november 1629)

- raadsheer in de Raad van State (voorjaar 1630)

- kapitein-generaal in de artillerie in Spanje (á mei 1630)

- maestro de campo general van het Ejército de Flandes (1630)

- lid van een collectief leiderschap ter vervanging van een volwaardige maestro de campo general van het Ejército de Flandes (1630) (hief de hierboven vermelde functie op)

- vertrouwensman en informant van het Madrileense Hof te Brussel (1630)

- raadsheer in de Raad van Gelre ([ 1630)

- kastelein van Antwerpen (*)

- gouverneur van Milaan (17 november 1635 - april 1636 en van 12 juni 1636 tot 1641)

- kapitein-generaal van het leger in Lombardije (1638)

- raadsheer in de Consejo de Estado (< mei 1639)

- opperbevelhebber in León (1638-1639)

- leider van het Spaanse leger in Catalonië (á 30 maart 1642 - 1644)

- onderkoning van Catalonië (1646)

- leider van een campagne tegen Portugal (april 1646)

- raadsheer in de Consejo de Guerra (*)

na:

- voorzitter van de Raad van Italië (1653) (?)

7.        voor:

- Project van de Wapenunie ingang doen krijgen in de Zuidelijke Nederlanden (eind 1627).

8.        - Hij was de schoonbroer van Spínola Felipe.

- Hij was de neef van Olivares.

- Hij werd in 1629 de tijdelijke begeleider van de nieuwe ambassadeur van Spanje, Aytona[130].

 

- HERNART (Hervart), Jean, ° *, † *.[131]

1.      /

2.      /

3.      Brabant

4.      rechten aan de universiteit van Leuven

5.      - secretaris ad interim (29 december 1627 - 1631)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      - eerste wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies (< 29 december 1627)

- assistent van de secretaris De Brito in het college dat de Hoge Raad voorafging (< 29 december 1627)

- griffier in het secretariaat van de Orde van het Gulden Vlies (1621)

7.      Hij werd naar het Heilig Roomse Rijk en Vlaanderen gestuurd om er halssnoeren van de Orde van het Gulden Vlies te overhandigen (april 1628).

8.      /

 

- Locquet (Loquet), Jean Antoine, ° *, † 22 maart 1687.

1.      burggraaf (20 september 1681) van Hombeek, ridder (1663), heer van onder andere Impel

2.      Guillaume Locquet

3.      Brabant

4.      filosofie en rechten

5.      - raadsheer (12 mei 1663 - 28 oktober 1669)

- voorlopige zegelbewaarder (14 november 1668)

- aanwezig: ja

6.      voor:

      - doceerde filosofie aan de universiteit van Leuven (1638)

- advocaat in de Raad van Brabant (> 1638 - 11 oktober 1643)

- assistent van de provoost en van de drossaard van Brabant (11 oktober 1643 - 20 april 1656)

- postulant en surnumerair raadsheer van de Raad van Brabant (20 april 1656 - januari 1658)

- raadsheer in de Raad van Brabant (januari 1658 - 12 mei 1663)

- raadsheer in de Opperste Admiraliteitsraad te Brussel (16 november 1661 - 22 maart 1687)

tijdens:

- raadsheer in de Opperste Admiraliteitsraad te Brussel (16 november 1661 - 22 maart 1687)

na:

- president van de Grote Raad van Mechelen (28 oktober 1669)

- raadsheer in de Raad van State (28 oktober 1669)

- kanselier van Brabant (24 september 1686 - 22 maart 1687)

7.      /

8.      Locquet leerde Asseliers en Van Male kennen in de Raad van Brabant.

 

- MALE (Malineus, Malinez), Aurele Augustin Van, ° *, † 17 augustus 1662.

1.      ridder (2 juli 1641)

2.      Charles Van Male, burgemeester van Antwerpen, president van de Rekenkamer van Brabant en van de Opperste Admiraliteitsraad.

3.      Brabant, in 1619 Vlaams burger

4.      /

5.      - raadsheer (24 juli 1660 - 17 augustus 1662)

- aanwezig: vanaf 1661

6.      voor:

- superintendent van de admiraliteitsraad in Duinkerke (26 januari 1611) (tijdelijke functie)

- luitenant-civil van de indaginghe van Gent (1619) (?)

- ‘informant’ van de luitenant-civil van de indaginghe van Gent (1621 - 1623)

- raadsheer in de Raad van Brabant (9 juli 1620 of 1621 - 24 juli 1660)

- raadsheer in de Opperste Admiraliteitsraad in Brussel (31 december 1631)

- voorzitter van de Raad van Vlaanderen (14 december 1645) (nooit uitgeoefend)

- raadsheer in de Geheime Raad (6 april 1648)

onduidelijk:

- vice-kanselier van Brabant (*)

7.      voor:

- Hij werd als gezant van de Bourgondische Kreits naar de Rijksdag van Regensburg (15 maart 1653 - 1654), en naar de kroning van Leopold I[132] tot keizer van het Duitse Rijk (1657 - 1658) gezonden.

8.      Van Male leerde Roose, Asseliers en Locquet kennen in de Raad van Brabant.

 

- PIET, Boudewijn Van der, Vander of Van den, ° 1595, † 7 oktober 1672.

1.      ridder (1656), heer van Weghewalle

2.      /

3.      Vlaanderen

4.      /

5.      - raadsheer (23 maart 1652 - september 1658)

- aanwezig: vanaf 1656

6.      voor:

      - raadsheer in de Raad van Vlaanderen (16 juni 1634)

- procureur-generaal in de Grote Raad van Mechelen (juni 1640)

- raadsheer in de Grote Raad van Mechelen (< of > 1640)

- kanselier van Gelre (september 1650 - januari 1652)

- raadsheer in de Geheime Raad (januari 1652 - 7 oktober 1672)

tijdens:

- raadsheer in de Geheime Raad (januari 1652 - 7 oktober 1672)

na:

- raadsheer in de Raad van State (september 1658)

- raadsheer in de Geheime Raad (januari 1652 - 7 oktober 1672)

7.      /

8.      - Leerde De Coxie kennen in de Grote Raad van Mechelen.

- Was gehuwd met Isabelle De Vulder, dochter van Antoon De Vulder.

 

- ROOSE, Pieter, ° 1586, † 27 februari 1673.

1.      ridder, heer van Froidmont, Ham en Jemeppe

2.      Johan Roose, burgemeester van Antwerpen

3.      Brabant

4.      klassieke talen en rechten in Leuven

5.      - raadsheer (25 december 1630 - 11 april 1632)

- aanwezig: ja

6.      voor:

      - fiscaal en decaan van de studenten aan de faculteit rechten van de universiteit Leuven   (< 1608)

- advocaat in Brussel (1608)

- lid van een commissie om gewoonterecht te verzamelen en vast te leggen (á 1615)

- raadsheer en advocaat-fiscaal in de Raad van Brabant (8 maart 1616)

- lid van de junta die de klachten onderzocht die leden tot de Guerre de Gigot[133]            (25 oktober 1619)

- rekwest-meester (23 mei 1622) en raadsheer-fiscaal (enige maanden later) in de Geheime Raad

- lid van de Junta van State en Oorlog (8 november 1629)

- raadsheer in de Raad van State (29 december 1629)

tijdens:

- lid van een junta voor de opstelling van de instructies van de volgende gouverneur-generaal (1632)

- afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata (1631 - 11 april 1632)

na:

      - hoofd-voorzitter van de Geheime Raad (11 april 1632 - 3 november 1653)

- voorzitter van de Raad van State (11 april 1632)

- lid van het interim-bestuur dat indien de landvoogd Don Ferdinand zou sterven en de eerste vervanger, Markies van Aytona, in de onmogelijkheid zou verkeren deze functie waar te nemen, zou regeren over de Zuidelijke Nederlanden totdat een nieuwe landvoogd de functie op zich zou kunnen nemen (juli 1635)

- lid van de militaire raad (1635)

- lid van een interim-bestuur dat de leiding waarnam tot de benoeming van een nieuwe gouverneur-generaal (juli 1641)

7.      tijdens:

- Hij werd opgedragen allerhande inlichtingen van politieke, economische en militaire aard te verzamelen, om een beeld te kunnen schetsen van de situatie in de Nederlanden.

- Paste de instructies van 1540 van de Geheime Raad en van de Raad van Financiën aan (begin 1632).

8.      - Hij was in de gratie bij de aartshertog Albrecht.

- Leerde Asseliers en Van Male kennen in de Raad van Brabant.

- Hij was een vertrouwensman van Filips IV en Olivares, de landvoogdes Isabella en van de Aytona.

- De Gaverelles en Roose hadden elkaar leren kennen in de Geheime Raad.

- Via Olivares en Filips IV leerde hij ongetwijfeld ook Leganés goed kennen. Leganés stond bekend als vertrouweling van Filips IV en was de neef van Olivares.

- Stelde Brecht, De Vulder en Asseliers voor om benoemd te worden tot respectievelijk secretaris en raadsheren van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Zij werden er zijn contactpersonen.

- Filips IV wou dat in geval zijn vertrouweling Pieter Roose ziek werd, hij onder andere door De Gaverelles vervangen werd.

- In 1633 werd vastgelegd dat De Roy, De Gaverelles, De Croÿ, De Brito, de Roy en de baron d’Auchy Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de voorzitter van de Geheime Raad Roose hoog te houden.

- Vanaf eind de jaren 1630, begin de jaren 1640 viel hij bij Olivares en Filips IV in ongenade. Vanaf ongeveer diezelfde periode behoorden Don Ferdinand en Charles d’Hovyne[134] behoorden tot zijn tegenstanders.

- Roose had zijn veto gesteld bij de benoeming van Brun tot raadsheer van de Geheime Raad, daardoor kon Brun nooit in deze Raad zetelen. Later werd Brun als tegenstander van Roose in de Hoge Raad benoemd, als één van de middelen Rooses macht uit te hollen.

 

- Roy, Gabriël De, ° 1570,  1645.

1.      ridder, heer van Sopenval en Chantraine

2.      /

3.      Artesië

4.      /

5.      - secretaris (29 december 1627 - 1645)

- aanwezig: vanaf mei 1631 en onderbroken

6.      voor:

- gecommitteerde in de Raad van Financiën (1625)

7.      tijdens:

- diplomatieke opdracht in het Heilig Roomse Rijk (< 1629)

- diplomatieke opdracht in de Hanzesteden (juli 1629)

- diplomatieke opdracht in het Noorden van Europa (mei 1633)

8.      - In 1633 werd vastgelegd dat De Roy, samen met De Gaverelles, De Croÿ, De Brito en de baron d’Auchy Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de voorzitter van de Geheime Raad Roose hoog te houden.

- Kan Asseliers en met zekerheid Brecht leren kennen hebben in de Raad van Financiën.

 

- Sancho Dávila y de Toledo, Antonio, ° 15 januari 1590, † 25 augustus 1666.

1.      Grande de España, markies van Velada en van San Román, ridder van de orde van Calatrava

2.      Gómez Dávila, markies van Velada en raadsheer van de Consejo de Estado.

3.      Spanje

4.      /

5.      - voorzitter (11 januari 1660 - 25 augustus 1666)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

- kamerheer van Filips IV (< 1636)

- gouverneur en kapitein-generaal van Oran en aangrenzende gebieden (< 1636)

- kapitein-generaal in Portugal (< 1636)

- wapenkoning van Portugal (< 1636)

- gouverneur van Duinkerke (1636)

- kapitein-generaal van de Armada (1639)

- buitengewoon ambassadeur in Londen (april 1640 - december 1641)

- lid van het interim-bestuur dat in werking zou treden bij een vroegtijdig overlijden van de landvoogd Don Ferdinand, tot de aanstelling van een nieuwe landvoogd (19 juli 1641)

- maestro de campo general van het Ejército de Flandes tegen de Republiek (december 1641 - 1643)

- admiraal-generaal van het Ejército de Flandes (1640 - 1641)

- generaal van de cavalerie (1642)

- gouverneur van Milaan (29 juni 1643 - 1646)

- raadsheer van de Consejo de Estado (21 juni 1647)

- president van de Consejo de las Órdenes (16 december 1653)

- president van de Raad van Italië (3 maart 1652 - 3 september 1662)

tijdens:

- president van de Raad van Italië (3 maart 1652 - 3 september 1662)

7.      /

8.      /

 

- spínola, Felipe, ° 1594, † 8 augustus 1659.

1.      hertog van San Severino en van Sexto, markies van los Balbases en van Benafro, ridder van de orde van Santiago en van de orde van het Gulden Vlies

2.      Ambrioso Spínola was markies van los Balbases en van Beserril, ridder van de orde van het Gulden Vlies en Genuees generaal in Spaanse dienst. Later werd hij opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden. Tegelijkertijd belastte Filips III hem met de controle op de landvoogd, aartshertog Albrecht. Na 1621 werd hij de voornaamste raadgever van Isabella en in 1629 werd hij benoemd tot gouverneur van Milaan. Hij was ook lid van de Consejo de Estado.

3.      Spanje

4.      /

5.      - voorzitter (voorjaar 1653 - 8 augustus 1659)

- aanwezig: ja

6.      voor:

      - kapitein-generaal van de marine van de Zuidelijke Nederlanden ([ 1622)

- raadsheer in de Consejo de Estado ([ 1626)

- maestro de campo general ([ 1626)

7.      voor:

- Hij onderhandelde te Regensburg met de afgevaardigden van de keizer van het Duitse Rijk, Ferdinand II (eind juli 1634).

8.      - Zijn zus was getrouwd met de markies van Leganés. Leganés was een vertrouweling van Filips IV en Olivares.

- Had Gaverelles leren kennen tijdens een diplomatische opdracht in 1634.

 

- Vecquer (Weckert), Jean, ° *, † *.[135]

1.      /

2.      /

3.      Luxemburg

4.      /

5.      - tweede assistent van het secretariaat (1630 - oktober 1660)

- eerste assistent van het secretariaat (mei 1648 - oktober 1660)

- secretaris ad interim (oktober 1660 - juli 1667)

- secretaris (juli 1667 - 1673)

- aanwezig: ja

6.      voor:

- eerste assistent in het secretariaat van de Raad van Luxemburg (1624 - 1627)

- secretaris van de baron d’Auchy (1627 - 1630)

7.      voor:

- Hij volgde de raadsheer De Croÿ naar de ambassade in Duitsland en Polen (1635).

8.      Hij kende de baron d’Auchy.

 

- VULDER (Vuldere), Antoon De, ° rond 1569, † 1 oktober 1644.

1.      ridder (12 maart 1640)

2.      Maillard De Vulder, raadsheer en advocaat-fiscaal in de Raad van Vlaanderen.

3.      Vlaanderen

4.      /

5.      - raadsheer (eind 1639, begin 1640 - 1 oktober 1644)

- aanwezig: pas in maart 1640 aangekomen

6.      voor:

- advocaat-fiscaal in de Raad van Vlaanderen (20 december 1610)

- raadsheer in de Raad van Vlaanderen (1613)

- eerste rechter in de admiraliteitsraad van Duinkerke (begin november 1626 - december 1631)

- buitengewoon en surnumerair raadsheer in de Grote Raad van Mechelen (augustus 1627)

- raadsheer in de Grote Raad van Mechelen (1634)

tijdens:

- afgevaardigde van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië in de Junta de la media annata (7 januari 1642 - 1 oktober 1644)

7.      /

8.      - De Vulder had zijn benoeming in de Hoge Raad aan Roose te danken. Samen met Asseliers en Brecht was hij er de vertrouweling van Roose.

- Leerde De Coxie kennen in de Grote Raad van Mechelen.

- Zijn dochter was gehuwd met Van der Piet.

 

- WATTEVILLE (Batteville), Karel, ° *, † 17 september 1670.

1.      baron van Watteville

2.      /

3.      Zuidelijke Nederlanden

4.      /

5.      - raadsheer (15 juni 1660 - 17 september 1670)

- zegelbewaarder (< 8 augustus 1668 - 1670)

- aanwezigheid: onderbroken

6.      voor:

- officier van de regimenten van Lotharingen (1637 - 1638)

- kapitein-generaal van de artillerie bij een opstand tegen het Spaanse bewind in Napels (1647)

- ambassadeur in Spanje (1650), in het land van Overmaas (10 oktober 1651)

tijdens:

- ambassadeur in Londen (12 juli 1660 - > 21 februari 1663)

- gouverneur van San Sebastián (1660)

- raadsheer in de Consejo de Guerra (á 1660)

- ambassadeur in Lissabon (11 juli 1668)

7.      /

8.      /

 

 

3. Verwerking van het prosopografisch onderzoek.

 

3.1. Het profiel van de leden.

 

3.1.1. De voorzitter.

Het ambt van voorzitter was, in licht gewijzigde vorm, de voortzetting van de betrekking raadsheer-zegelbewaarder die al bestond van in 1556. Van 1556 tot 1588 en van 1621 tot eind 1628 was deze persoon hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de briefwisseling met de landvoogd en het centrale bestuur in de Zuidelijke Nederlanden, en de zorg voor de officiële zegels. Hij gaf ook advies inzake Nederlandse aangelegenheden. Deze functie werd nu uitgebreid, zo kreeg de voorzitter als hoofd van een heuse instelling alle verantwoordelijkheden naar hem toegeschoven.[136] Er werd bovendien vastgelegd dat de voorzitter het hoofd van alle instellingen in de Zuidelijke Nederlanden en Bourgondië was[137], maar in de realiteit was dit absoluut niet zo.

De officiële titel van de voorzitter luidde bij de benoeming van de markies van Leganés ‘président et garde-sceaulx de notre Conseil d’État aux affaires de nos Pays-Bas et de Bourgogne chez notre personne’.[138]

 

Gedurende de periode 1627-1665 kende de Hoge Raad drie voorzitters, met name Guzmán y Dávila, Spínola en Sancho Dávila y De Toledo. Alle drie waren zij hoge edelen en behalve Spínola, ook van Spaanse afkomst. Dat Spínola niet van Spaanse, maar van Genuese afkomst was, was blijkbaar geen probleem.[139] Zij hadden ook elk een hoge militaire functie in de Zuidelijke Nederlanden achter de rug. Hierdoor bezaten zij een grote dosis achtergrondkennis over het territoriale bevoegdheidsterrein van de Hoge Raad, iets wat natuurlijk ook een voorwaarde was.

Zo had de eerste voorzitter, de markies van Leganés, voor zijn benoeming als officier en kamerheer van de aartshertog Albrecht gediend, waardoor hij aan het Madrileense Hof als een specialist van Nederlandse aangelegenheden beschouwd werd. Zijn militaire functie, cavalerie-generaal van het Ejército de Flandes, had hij daarentegen bijna nooit waargenomen.[140] Minstens even belangrijk - voor zijn benoeming tot voorzitter - als zijn curriculum was zijn verwantschap met Olivares.

Zijn opvolger, Spínola, was onder andere kapitein-generaal van de marine in de Zuidelijke Nederlanden geweest. Bovendien was zijn vader, Ambrioso Spínola, ook geen onbekende in de Zuidelijke Nederlanden. Hij had er het hoogste bevel over de Spaanse troepen gevoerd en was er een belangrijke raadgever van Isabella geweest. Daarnaast was Felipe Spínola door het huwelijk van zijn zus Polixena met de markies van Leganés verwant met deze laatste. Hij volgde dus als het ware zijn schoonbroer op. Waarschijnlijk zijn het vooral deze familiebanden geweest die hem dit voorzitterschap bezorgden.

Het curriculum van de volgende voorzitter, de markies van Velada, is indrukwekkender, gewezen gouverneur van Duinkerke, ambassadeur in Londen, maestro de campo general en admiraal-generaal van het Ejército de Flandes, gouverneur van Milaan… én bovendien sinds 1652 president van de Raad voor Italië, een functie die hij trouwens tot in 1662 bleef bekleden. Hij cumuleerde deze laatste functie en het voorzitterschap van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië twee jaar.

 

Het valt niet te ontkennen dat deze personen gewichtige mannen waren, vooral dan de markies van Leganés en de markies van Velada, die op een onvoorwaardelijke steun van het Madrileense Hof konden rekenen. Een goed voorbeeld hiervan is het gegeven dat deze twee markiezen lid waren geweest van het bestuur ad interim dat in werking trad bij het overlijden van de toenmalige landvoogden, respectievelijk Isabella en Don Ferdinand.

Een ander opmerkelijk feit is dat zij alle drie het voorzitterschap uitoefenden op het einde van hun carrière, zo stierven de markies van Velada en de markies van los Balbases in dienst en de markies van Leganés twee jaar later. Vermoedelijk gold deze functie als een bekroning van hun loopbaan.

 

3.1.2.  De Raadsheer.

 

Het ambt van raadsheer in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië werd pas in zijn zuivere vorm in het leven geroepen in 1588. Toen de Raad in 1598 afgeschaft werd, verdween ook de raadsheer van het toneel tot de Hoge Raad in 1627 opnieuw werd opgericht.[141]

Er waren twee soorten raadsheren, enerzijds de jurist, consejero de toga of conseillier de longue robe en anderzijds de edelman, consejero de capa y espada of conseiller de courte robe. Van 1627 tot 1665 telde de Hoge Raad vijftien raadsheren, waaronder slechts vijf juristen, namelijk Asseliers, Van der Bruggen, Brun, De Fierlant, De Gaverelles en Roose.

Twee raadsheren, Brun en Gamarra, hebben nooit hun betrekking opgenomen. De voornaamste reden hiervan was hun activiteiten als ambassadeur, beiden onder andere in Den Haag. Bij Brun speelde ook zijn relatie met Roose een rol.[142] Er waren ook wel anderen met diplomatieke opdrachten geweest, zoals Brouchoven en De Gaverelles, maar Brun en Gamarra behoorden bij de weinige raadsheren die officieel benoemd waren tot ambassadeur.

 

            Als we kijken naar de nationaliteit, valt op dat de overgrote meerderheid van de raadsheren uit Brabant afkomstig was, daarna volgen Vlaanderen en Bourgondië. Opmerkenswaardig voor een Raad die zich ‘voor de Nederlanden en Bourgondië’ noemt, is dat hij in de hier behandelde periode slechts één Bourgondiër telde die er bovendien nooit in zetelde.

Een interessante casus is die van Van Male, geboren in Brabant, werd hij in het jaar 1619 Vlaams burger omdat hij dan luitenant-civil van de indaginghe van Gent zou kunnen worden. Maar door het enorme verzet van onder andere de Staten van Vlaanderen heeft hij naar alle waarschijnlijkheid deze functie nooit opgenomen. Hetzelfde probleem deed zich enkele jaren later opnieuw voor bij zijn benoeming tot voorzitter van de Raad van Vlaanderen.

 

            Wat was nu het politieke verleden van deze personen en valt hier een lijn in te trekken?

            Enkelen waren actief geweest in de Collaterale Raden, met voorop de Geheime Raad. Maar liefst zes leden hadden hier in gezeteld, Van der Bruggen, Brun[143], De Gaverelles, Van Male, Van der Piet en Roose. In de Raad van State hadden Roose en De Croÿ gezeteld en in de Raad van Financiën Brouchoven. Bijna dezelfde bezetting deed zich voor in de Provinciale Raden. In de Raad van Brabant zetelden Asseliers, Van der Bruggen, Locquet, Van Male en Roose en in de Raad van Vlaanderen Van Male[144], Van der Piet en De Vulder. Verder kenden de admiraliteitsraden en de Grote Raad van Mechelen ook een aantal toekomstige raadsheren van de Hoge Raad tot hun leden. Het gaat hier om respectievelijk Van der Bruggen, Locquet, Van Male, De Gaverelles, De Vulder en De Coxie, De Fierlant, Van der Piet en De Vulder.

            Bovendien waren er ook een aantal met een belangrijk militair en / of diplomatiek verleden. Tot dit eerste veld behoorden Asseliers, Brouchoven, Gamarra, De Gaverelles en Watteville. Gamarra was ook ambassadeur in Den Haag, maar had los daarvan ook al andere diplomatieke opdrachten tot een goed einde weten te brengen. Dit laatste gold ook voor Brun, De Croÿ en Van Male.

            Daarnaast waren er natuurlijk nog tal van andere functies, die zij gedurende hun loopbaan bekleed hadden. Deze waren echter van minder groot belang in de toenmalige politieke wereld.

            Deze carrières laten ons toe te concluderen dat de toekomstige raadsheren van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië belangrijke functies hadden uitgeoefend en daardoor allen goed op de hoogte waren van de Zuid-Nederlandse politiek.

 

            Als we nu het profiel van de raadsheren van 1627 - 1665 vergelijken met dit van de raadsheren van de periode 1558 - 1598, dan vallen de gelijkenissen sterk op. De toenmalige raadsheer-zegelbewaarder, Nicolas Damant, had in de Raad van Brabant en in de Geheime Raad gezeteld. Deze laatste functie had hij uitgeoefend tot zijn benoeming als president van de Raad van Vlaanderen, die hij later verliet om kanselier van Brabant te worden. Jean Charles Schetz de Grobbendonck, de raadsheer van de Hoge Raad, was voor deze functie al raadsheer en rekwestmeester in de Grote Raad van Mechelen en werd tijdens zijn verblijf in Madrid tot raadsheer van de Geheime Raad benoemd. Beiden waren ook jurist en afkomstig van Brabant.

De raadsheren werden in beide periodes dus uit hetzelfde politieke en maatschappelijke milieu verkozen.

 

            Maar de bekleding van hoge posten in de Zuidelijke Nederlanden of in Bourgondië alleen was niet voldoende om benoemd te kunnen worden. Vaak, en misschien wel frequenter dan wij kunnen achterhalen, lagen netwerken aan de basis. Hiermee bedoelen we het netwerk van Roose. Met zekerheid kunnen we stellen dat hij Asseliers, De Vulder en de secretaris Jacques Brecht voorstelde.[145] Er zijn bovendien gegevens die ons laten vermoeden dat ook de voorzitter Leganés[146], de raadsheren De Croÿ, De Gaverelles, Van Male en Van der Piet; en de secretarissen De Roy en De Brito tot dit netwerk behoorden.[147] Aan dit netwerk had waarschijnlijk ook De Gaverelles zijn benoeming te danken[148].

            Bij de benoeming van Brun had zijn relatie met Roose een niet te onderschatten rol gespeeld. Brun was hiervoor benoemd geweest tot raadsheer in de Geheime Raad maar door het felle verzet van Roose hiertegen, kon hij er nooit zijn betrekking opnemen. Onder meer aan deze vijandschap, had Brun zijn benoeming in de Hoge Raad te danken.[149] Het idee was hem als Rooses tegenstander in de Hoge Raad te plaatsen, waardoor Rooses band met het Madrileense hof zou beknot worden. Het zou kunnen dat Roose medeplichtig was aan het feit dat Brun nooit in deze Raad zetelde, maar zijn talrijke diplomatieke opdrachten vormen waarschijnlijk wel de voornaamste reden.

 

            De meeste raadsheren hadden naast hun functie in de Hoge Raad ook nog andere ambten in de Zuidelijke Nederlanden of in Bourgondië op hun naam staan. In sommige gevallen was dit een voortzetting van hun vorige ambt(en) en in andere gevallen ging het om nieuwe benoemingen, die zij dan na hun ambtstermijn in Madrid uitoefenden. Vaak behielden de raadsheren van de Hoge Raad hun vorige betrekkingen om zo te kunnen voorzien in een bijkomende bron van inkomsten. Deze verklaring geldt eveneens voor de meeste ambten die zij tijdens hun verblijf te Madrid toegewezen kregen.

Er waren ook een aantal raadsheren, zoals Brouchoven, Van der Bruggen, De Coxie, De Croÿ en De Gaverelles, die diplomatieke opdrachten van Filips IV kregen toegewezen of als ambassadeur actief waren.

Anderen, namelijk Asseliers en Brecht werden in Madrid lid van de Junta en la posada del inquísidor. Deze junta werd begin november 1645 opgericht en diende na onderzoek haar mening te geven over de rechtsgeldigheid van de bul In Eminenti in de Zuidelijke Nederlanden.[150]

 

            Sommige raadsheren kregen in de Hoge Raad bijkomende verantwoordelijkheden toegewezen, zo was De Croÿ het hoofd van Financiën in de Hoge Raad. Enkelen hebben gedurende de afwezigheid van de toenmalige voorzitter, ook een beperkte tijd de functie zegelbewaarder waargenomen, met name Asseliers, Locquet en Watteville.

De raadsheren Roose, De Croÿ, De Vulder en Asseliers waren in Madrid ook lid van de Junta de la media annata[151]. Zij zetelden er als afgevaardigde[152] van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[153]

 

            Bijna elke raadsheer van de Hoge Raad maakte gebruik van zijn positie om familie en vrienden in de Zuidelijke Nederlanden aan mooie betrekkingen te helpen.[154]

Zo was er bijvoorbeeld de raadsheer De Vulder die onder andere voor zijn zoon de functie baljuw en kastelein van Ieper met succes aanvroeg.[155] Hij en Asseliers[156] zouden heel wat verwanten en vrienden van een ambt of gunst voorzien hebben.[157] Later volgden Van der Piet[158] en De Coxie[159], die hun zonen wisten te plaatsen in respectievelijk de Raad van Vlaanderen en in de Grote Raad van Mechelen.

Maar ook de secretaris Brecht gebruikte er zijn invloed om zijn oude ambt, griffier in de Raad van Financiën, door zijn zoon te laten overnemen. Dit werd al toegestaan in 1639, dus direct na diens benoeming in de Hoge Raad.[160]

Waarschijnlijk nam Filips IV zelf het initiatief om de twee zonen van Van der Bruggen aan een betrekking te helpen, het maakte niet uit welke maar ze moesten van de koning goed terechtkomen.[161] Later, na het overlijden van Van der Bruggen, dong ook diens dochter naar een ambt voor haar toekomstige echtgenoot.[162]

 

            Vaak werd bij de benoeming van een raadsheer een adellijke gunst verleend[163], meestal werd dan het ridderschap toegekend. Dit voorrecht was uitsluitend voorbehouden aan de raadsheren van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Niettegenstaande de verlening van de riddertitel slechts terloops in de benoemingsbrieven vermeld werd, ging er een uitgebreid onderzoek aan vooraf. Bovendien was het niet vanzelfsprekend dat men deze titel bij zijn benoeming verkreeg, de uitoefening van het ambt raadsheer was niet voldoende om de titel te verkrijgen.[164]

            De eerste gegevens die wij van dit gebruik teruggevonden hebben, dateren van 1640.[165] In dat jaar vroegen De Vulder en Asseliers om een riddertitel, die hen ook werd verleend.[166] Later viel deze eer ook te beurt aan Van der Piet, De Coxie[167], Van der Bruggen[168] en Locquet[169].

 

3.1.3. De secretaris.

 

Dit ambt werd bij de oprichting van het college, dat voorafging aan de eigenlijke Hoge Raad, in 1556 in het leven geroepen. Bijna onafgebroken droeg het ambt de titel ‘Staatssecretaris’. Van 1598 tot 1621, toen de Zuidelijke Nederlanden een soevereine staat waren, viel enkel Bourgondië onder de bevoegdheid van de secretaris. Zijn titel werd toen aangepast en luidde ‘Bourgondische staatssecretaris’.[170]

Bij de Hoge Raad van 1588-1598 bestonden de taken van de secretaris, die vastgelegd waren in instructies van 1588, uit de volgende: ‘…technische aangelegenheden zoals het opstellen en verzenden van de stukken, het coderen en decoderen van berichten, het vertalen van teksten en dies meer. Hij diende per materie ook registers bij te houden van alle uitgaande documenten, zodanig dat men zou kunnen beschikken over een permanent overzicht van wat aan wie was gemeld en wanneer.’[171] Naar alle waarschijnlijkheid bleven deze instructies zo behouden bij de heroprichting in 1627. Er werd toen ook bepaald dat een secretaris vier talen machtig moest zijn, met name het Frans, het Latijn, het Spaans en het Nederlands.[172]

           

Het carrièreverloop van de secretarissen, zes in totaal, hebben we niet volledig kunnen achterhalen. Toch laten de gevonden gegevens ons toe een beeld, zij het een beperkt beeld, van de secretarissen te vormen.

De Brito maakte de stap van secretaris van het departement dat in 1621 opgericht was naar secretaris onder de Hoge Raad, hij bleef dus als het ware zijn functie behouden. Over diens loopbaan vóór 1621 is niets gekend.

            Één secretaris, De Roy, had zijn benoeming naar alle waarschijnlijkheid te danken aan zijn vorige betrekking - gecommitteerde in de Raad van Financiën. Hij werd blijkbaar ook geapprecieerd voor zijn diplomatieke kwaliteiten, getuige daarvan de verscheidene opdrachten in het Heilig Roomse Rijk.

            Hernart groeide net als De Brito met de instelling mee, van assistent van de secretaris in het college werd hij secretaris ad interim in de Hoge Raad.

Maar natuurlijk was de benoeming van Brecht de meest frappante, als vertrouweling van Roose, de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad, werd hij door hem in 1638 naar voren geschoven als nieuwe secretaris. Vanuit die positie diende hij Roose op de hoogte te houden van alle gebeurtenissen en beslissingen die genomen werden aan het Madrileense Hof. Maar toen vanaf begin de jaren 1640 Roose in een hachelijke situatie terechtkwam, werd ook Brechts’ politieke rol beperkter. Bovendien kon Brecht geen beroep meer doen op zijn belangrijkste bron van informatie - Olivares - die toen van het politieke toneel verdween. Toch hield de koning, ondanks berispingen over het doorsluizen van vertrouwelijke gegevens, hem op zijn plaats tot 1659. Dat terwijl hij sinds 1647 al om een overplaatsing naar de Zuidelijke Nederlanden had gevraagd en bovendien in november 1652 een plaats als gecommitteerde in de Raad van Financiën had gekregen. Tot in het voorjaar van dat jaar had hij zijn vorige ambt, griffier in de Raad van Financiën, weten te behouden.

Botin, die slechts één jaar diende als secretaris, was daarvoor actief in het secretariaat van de Spaanse Raad van State, wat laat vermoeden dat hij misschien wel van Spaanse afkomst was.

Een andere secretaris, Vecquer, klom op van tweede assistent van het secretariaat tot secretaris ad interim en uiteindelijk tot secretaris. Hiervoor had hij al enige ervaring opgedaan als eerste assistent in het secretariaat van de Raad van Luxemburg en als privé-secretaris van de baron d’Auchy.

 

Blijkbaar hadden de meeste secretarissen voordien al ervaring opgedaan als secretaris of als assistent van het secretariaat. Dit kon zowel in de Hoge Raad of in zijn voorganger, het college, of in een andere instelling geweest zijn. Twee secretarissen, De Roy en Brecht, zetelden hiervoor in de Raad van Financiën. Brecht had zijn benoeming daarnaast ook te danken aan zijn relatie met Roose.

De Brito, Botin, De Roy en vermoedelijk ook Vecquer stierven in dienst, enkel Brecht kon terugkeren naar de Zuidelijke Nederlanden.

 

Een secretaris stond er natuurlijk niet alleen voor. Hij beschikte over ‘oficiales del secretario’, waaronder je een ‘oficial mayor’ en een ‘oficial segundo’ had. Dit waren de persoonlijke assistenten van een secretaris. Zo had De Brito als eerste assistent Nicolas Baston[173] en als tweede Justo Stroperio[174]. De Roy had Frederik de Mayere[175] als tweede assistent en Brecht had Vecquer[176] als tweede en later ook als eerste assistent.[177]

 

3.2.Carrièreverloop na de Hoge Raad.

 

            Doordat de meeste voorzitters en secretarissen in dienst stierven, zal dit stuk zich vooral richten op de raadsheren.

 

            Zoals eerder al aangestipt werd, is de benoeming van de voorzitter Leganés tot voorzitter van de Raad voor Italië omstreden.[178] Wat de secretarissen betreft, zal hier enkel Brecht besproken worden omdat niet geweten is hoe en wanneer Hernart zijn carrière beëindigde.

De secretaris Brecht deed met zijn, door hem aangevraagde, benoeming tot gecommitteerde in de Raad van Financiën volgens de Hoge Raad een stap achteruit.[179] Maar voor hem toegelaten werd deze functie te bekleden, was zij al door zijn zoon ingenomen.[180]

           

            Zoals Dogaer[181] het al citeerde uit J. Lefèvre[182], ‘… mogen zij [de raadsheren van de Hoge Raad] bij hun terugkeer [naar de Zuidelijke Nederlanden] hopen op een uiterst goede baan.’[183]. De raadsheren konden inderdaad rekenen op een promotie bij hun terugkeer naar hun thuisbasis. Filips IV had voorzien dat zij na hun dienst in Spanje beloond werden, dat wil zeggen dat zij één van de drie belangrijkste posten in de Zuidelijke Nederlanden zouden bekleden, met name hoofd-voorzitter van de Geheime Raad, president van de Grote Raad van Mechelen of kanselier van Brabant.[184]

            Het grote voorbeeld hiervan was wel Roose. In de kleine twee jaar dat hij actief geweest was in Madrid had hij Filips IV en Olivares aan zijn kant gekregen. Hierdoor zag hij zich aangesteld worden tot hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en voorzitter van de Raad van State. Dit maakte dat hij de spilfunctie van het Zuid-Nederlandse staatsbestel bezat, waardoor hij zijn invloed kon laten gelden tot in het hoogste politieke beleid.

            Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw ontstond de gewoonte dat de kanselier van Brabant voordien gezeteld had in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.[185] Deze eer kwam achtereenvolgens toe aan Asseliers, Fierlant en Locquet. Naast deze plaats kregen zij elk een betrekking als raadsheer in de Raad van State toegewezen. Locquet was bovendien, voor zijn benoeming tot kanselier, al bij zijn vertrek uit de Hoge Raad benoemd tot president van de Grote Raad van Mechelen.

            De Gaverelles, Brouchoven en Watteville behielden hun hele leven hun betrekking in de Hoge Raad maar dit belette niet dat zij toch andere ambten kregen toegewezen, waardoor De Gaverelles zelfs nooit meer naar Madrid zou terugkeren. Hij werd superintendent van de Zuid-Nederlandse vloot, raadslid in de Raad van State en kreeg enkele diplomatieke opdrachten. Op het einde van zijn leven koos hij ervoor de politieke wereld te verlaten en priester te worden. Brouchoven werd aangesteld tot raadsheer in de Raad van State en was tweemaal waarnemend ambassadeur in Londen en Watteville werd in Londen en later ook in Lissabon vast benoemd ambassadeur. Daarnaast was hij ook gouverneur van San Sebastián en zetelde hij ook in de Consejo de Guerra.

Van der Piet zou de enige zijn aan wie geen dergelijke hoge functies werd toegewezen, hij werd ‘slechts’ raadsheer in de Raad van State en in de Geheime Raad.

            Vaak kregen deze personen verschillende functies toegekend om hen aan een bijkomende bron van inkomsten te helpen. Het kwam voor dat zij betrekkingen nooit uitoefenden maar er wel het loon van opstreken.

 

            Een betrekking in de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië deed dus dienst als springplank naar hogere ambten in de Zuidelijke Nederlanden en blijkbaar kregen alle leden ook, zonder uitzondering, een plaats als raadsheer of voorzitter in de Raad van State toegewezen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[40] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 451.; P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 101. en R. Vermeir. De Hoge Raad. pp. 30-41.

[41] Document dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627. (ARA, CE, 195, [?] 1702, z.f.)

[42] J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 451.

[43] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 103.

[44] Brizuela aan Isabella, 5 mei [maar wellicht 5 maart] 1627. (AGS, CPE, 1562, f. 30.)

[45] Consult gericht aan Olivares, 25 oktober 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.)

[46] Brizuela aan Isabella, 5 mei [maar wellicht 5 maart] 1627. (AGS, CPE, 1562, f. 30.); Brizuela aan Filips IV, 4 oktober 1627, met daarna het antwoord van Filips IV. (AGS, CPE, 1562, f. 41. en AGS, SP, 2434, z.f.) en P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 100.

[47] Document dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627. (ARA, CE, 195, [?] 1702, z.f.)

[48] Ibid.

[49] Letterlijk vertaald betekent dit een persoon met een rusteloos karakter.

[50] Brizuela aan Isabella, 5 mei [maar wellicht 5 maart] 1627. (AGS, CPE, 1562, f. 30.)

[51] Zie hiervoor ook de grafieken ‘Geplande en reële bezetting in de Hoge Raad.’ op pagina 15 en ‘Benoemde en aanwezige Raadsheren.’ op deze pagina. Let wel op, deze grafieken duiden de jaren aan en zijn dus niet volledig correct, zij dienen enkel om ons een idee te geven. Bovendien werd hier met de secretarissen ad interim geen rekening gehouden.

[52] Filips IV had in 1627 onder meer de graaf van Fressin, J. Corsius en Nicolas de Fief benoemd. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 oktober 1627, met daarna het antwoord van Filips IV. AGS, SP, 2434, z.f.) Maar deze laatste twee weigerden het ambt. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 1 oktober 1627. AGS, SP, 2434, z.f.) Omwille van de weigering van enkelen hun ambt waar te nemen, het feit dat deze personen niet naar Madrid kwamen en zij bovendien voor dit ambt geen wedde ontvingen, werden zij door ons niet opgenomen in de ledenlijst van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië.

[53] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 100.; zie hiervoor ook 1.4.1. De Raad van Financiën, p. 18.

[54] ‘… me ha parecido aumentar en el un ministro mas que sea togado…’ (Filips IV aan Leopold-Willem, 22 november 1652. ARA, SEG, 253.); Filips IV aan Leopold-Willem, 14 januari 1653. (ARA, SEG, 254.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 17 januari 1653. (ARA, SEG, 254.)

[55] Instructies van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juni 1700. (ARA, CE, 195, z.f.)

[56] Document dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627. (ARA, CE, 195, [?] 1702, z.f.)

[57] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 29 december 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 januari 1628. (AGS, SP, 2435, z.f.)

[58] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 november 1648. (AGS, SP, 2446, z.f.), Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 mei 1650. (AGS, SP, 2448, z.f.) en P.M. De Wynants. op.cit. f. 114.

[59] ‘… hasta el año de 1635 que no quedo Ministro ninguno del en la corte…’ (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 9 juni 1660. AGS, SP, 2457, z.f.)

[60] R. Vermeir. In Staat van Oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648. p. 220.

[61] Koninklijk decreet, 26 augustus 1638. (AGS, SP, 2436, z.f.)

[62] Het bestaan van deze junta moest geheim gehouden worden opdat de Zuid-Nederlandse bevolking zich niet benadeelt zou voelen geen functioneerende raad te bezitten. (P.M. De Wynants. op.cit. f. 37.)

[63] Íñigo Vélez de Guevara, vijfde graaf van Oñate (1573-1644). Hij was achtereenvolgens militair in de Nederlanden, Spaans ambassadeur in Savoie (1603-1613), in het Rijk (1617-1624), in Rome (1626-1628) en opnieuw in het Rijk (1633-1637). Later zetelde hij in de Consejo de Estado.

[64] Carlos de Gurrea, Aragón y Borja, hertog van Villahermosa, graaf van Luna, was gouverneur-generaal van 1675 tot 1680. Hij stierf in 1692.

[65] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 mei 1639. (AGS, SP, 2437, z.f.)

[66] Brun zou nooit zijn functie in de Hoge Raad komen opnemen.

[67] De Coxie en Van der Piet werden benoemd in 1652 maar kwamen pas vier jaar later hun ambt in Madrid vervullen.

[68] Koninklijk decreet, 12 april 1653. (AGS, SP, 2451, z.f.)

[69] Zie hierover 1.4.1. De Raad van Financiën, p. 18.

[70] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 9 juni 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[71] Don Luis Benavides de Carillo y Toledo, markies van Fromista en van Caracena, was voor hij landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden werd (1659-1664), adjunct in krijgszaken van de landvoogd Johan van Oostenrijk.

[72] Koninklijk decreet, 19 juli 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[73] Zie hiervoor 1.4. De obstructiepolitiek van de Zuidelijke Nederlanden, p. 18.

[74] Pieter Paul Rubens (1577-1640), schilder en diplomaat.

[75] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 april 1629. (AGS, SP, 2435, z.f.)

[76] Consult gericht aan Olivares, 25 oktober 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.); Loontabel van het jaar 1643. (AGS, SP, 2441, z.f.); Loontabel, ongedateerd. (ARA, CE, 195, z.f.); Reglementering, 27 juni 1700. (ARA, CE, 195, z.f.) en P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 102.

[77] De Raad van Financiën aan Filips IV, 8 april 1661. (ARA, SEG, 268, f. 229.) en P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 102.

[78] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 21 oktober 1647. (AGS, SP, 2445, z.f.)

[79] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 105.

[80] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 november 1629. (AGS, CPE, 1562, f. 56.) en ook AGS, SP, 2574, z.f.) en Leopold-Willem aan Filips IV, 17 september 1629. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. Correspondance de la Cour d’Espagne sur les affaires des pays-Bas au XVIIe siècle. IV, p. 306.)

[81] Rabasco Valdés wijdt hier ook een stukje aan maar de geciteerde bronnen hierin, die zich in de Secretarías Provinciales zouden moeten bevinden, werden daar door mij niet aangetroffen. Desalniettemin bevestigt hij wel de hieronder gevormde stelling. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. pp. 489-494.)

[82] R. Vermeir. De Hoge Raad. pp. 87-91.

[83] Filips IV aan Isabella, 24 maart 1629. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. II, p. 436.)

[84] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 november 1629. (AGS, CPE, 1562, f. 56.)

[85] Een consult van 1660 getuigt dat er in de jaren 1640 nooit meer dan twee raadsheren aanwezig waren omwille van financiële redenen, met name de oorlogskosten in de Zuidelijke Nederlanden. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 juni 1660. AGS, SP, 2457, z.f.) Rabasco Valdés situeert deze problematiek ook in 1635. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 489.)

[86] Het is merkwaardig dat er zich dan pas opnieuw problemen voordeden.

[87] De Raad van Financiën verklaarde toen niet de middelen te hebben om de bezoldigingen te betalen. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 13 januari 1649. AGS, SP, 2447, z.f.)

[88] Filips IV aan Isabella, 24 maart 1629. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. II, p. 436.) en Filips IV aan de Raad van Financiën, 21 mei 1656. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. IV, pp. 545-546.)

[89] De opbrengsten van de domeinen van Brabant werden door de eerste Hoge Raad al gebruikt, maar men was toen hoofdzakelijk aangewezen op het domein van Namen. (R. Vermeir. De Hoge Raad. pp. 89-90.)

[90] ‘… los gaxes que tenian en la recepta gnal [general] de los dominios de Brabante en Brusselas como carga ordenaria della y debo esperar, que VA [Leopold-Willem] ha havra mandado assi, he querido de nuevo encargarselo …’ (Filips IV aan Leopold-Willem, 19 januari 1651. ARA, SEG, 253.)

[91] Dit consult werd door mij niet aangetroffen in de Secretarías Provinciales.

[92] Leopold-Willem, aartshertog van Oostenrijk (1614-1662), was van 1647 tot 1656 landvoogd van de Spaanse Nederlanden.

[93] Filips IV aan Leopold-Willem, 29 juli 1650. (ARA, SEG, 247, f. 336.); Filips IV aan Leopold-Willem, 5 juni 1652. (ARA, SEG, 253.), Filips IV aan Leopold-Willem, 12 oktober 1652. (ARA, SEG, 253.); consult Consejo de Estado, 4 september 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); Filips IV aan Leopold-Willem, 7 februari 1655. (ARA, SEG, 258.); Filips IV aan Leopold-Willem, 29 maart 1655. (ARA, SEG, 258.); Filips IV aan Leopold-Willem, 4 augustus 1655. (ARA, SEG, 259, f. 238.); Filips IV aan Leopold-Willem, 19 september 1655. (ARA, SEG, 259.); Filips IV aan Johan van Oostenrijk, 28 januari 1658. (ARA, SEG, 263.); Filips IV aan de markies van Caracena, 17 augustus 1661. (ARA, SEG, 269, f. 71.) en Filips IV aan de markies van Caracena, 12 maart 1664. (ARA, SEG, 276, f. 71)

[94] ‘… considerado con toda atencion todo lo que se representa por finanzas me ha parecido decir a VA [Leopold-Willem] que siendo, como es, mi intento, y resolucion, que en mi corte aya consejo de Flandes, …’(Filips IV aan Leopold-Willem, 22 december 1652. ARA, SEG, 253, f. 410.)

[95] ‘…y que la paga de su sueldo fuese preferida a qualesquier pagamentos de sueldos de los ministros de essos paisses, y porque conviene que esto se execute, y cumpla inviolablemente encarga a VA [Leopold-Willem] de orden paraque precisamente se haga assi sin admitir ni oir las replicas de los que me sirven en el consejo de finanzas, de que he tenido y tengo gran desplazer ...’ (Filips IV aan Leopold-Willem, 8 november 1655. ARA, SEG, 260.); ook Filips IV aan Leopold-Willem, 3 september 1655. (ARA, SEG, 259.)

[96] De Raad van Financiën aan Leopold-Willem, 27 juli 1652. (ARA, SEG, 253, f. 208.)

[97] De Raad van Financiën aan Filips IV. (Geciteerd in een brief van Filips IV aan Leopold-Willem, 22 december 1652. ARA, SEG, 253.); consult Raad van Financiën, 29 januari 1656. (AGS, E., 2098, z.f.) en een consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. (AGS, SP, 2458, 5 juli 1661, z.f.)

[98] De Raad van Financiën aan Filips IV, 8 april 1661. (ARA, SEG, 268, f. 229.)

[99] De Raad van Financiën aan Filips IV. (Geciteerd in een brief van Filips IV aan Leopold-Willem, 24 november 1655. ARA, SEG, 260, f. 147.)

[100] Filips IV aan de Raad van Financiën, 21 mei 1656. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. IV, pp. 545-546.)

[101] Filips IV aan Johan van Oostenrijk, 27 november 1657. (ARA, SEG, 262.) en Filips IV aan Johan van Oostenrijk, 16 november 1657. (ARA, SEG, 263.)

[102] De markies van Caracena aan Filips IV, 3 mei 1661. (ARA, SEG, 268, f. 227.) en consult Raad van Financiën, 27 september 1661. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. IV, p. 709.)

[103] Leopold-Willem aan Filips IV, 2 februari 1656. (ARA, SEG, 260, f. 305.)

[104] ‘… viendose obligados a abondonar sus puestos porque faltandoles con dha [dicha] preferencia la paga de sus sueldos y teniendo con la continuacion de la guerra arruinadas y perdidas sus haziendas, no tendrian forma de mantenerse…’ (Filips IV aan Leopold-Willem, 21 mei 1656. ARA, SEG, 261.)

[105] De markies van Caracena aan Filips IV, 19 oktober 1661. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. IV, p. 711.)

[106] Consult van de Geheime Raad, 28 februari 1656. (AGS, E., 2087, z.f.)

[107] Filips IV aan de markies van Caracena, 20 juni 1663. (ARA, SEG, 274.); Filips IV aan de markies van Caracena, 14 augustus 1663. (ARA, SEG, 274.); de Raad van Financiën aan Filips IV, 17 december 1663. (ARA, SEG, 276.); bevel van Filips IV, 2 december 1664. (Geciteerd in: J. Cuvelier et J. Lefèvre. op.cit. IV, p. 809.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 december 1664. (AGS, SP, 2461, z.f.) en de markies van Caracena aan Filips IV, 9 januari 1664. (ARA, SEG, 276.)

[108] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 105.

[109] Ibid. p. 100.

[110] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 4 augustus 1653. (AGS, SP, 2451, z.f.); Filips IV aan Leopold-Willem, 14 september 1653. (ARA, SEG, 256.); consult Consejo de Estado, 29 oktober 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); consult Consejo de Estado, 16 november 1653. (AGS, E., 2081, z.f.); Filips IV aan Leopold-Willem, 3 december 1653. (ARA, SEG, 256, f. 303.); consult Consejo de Estado, 8 januari 1654. (AGS, E., 2083, z.f.); Leopold-Willem aan Filips IV, 19 april 1654. (ARA, SEG, 257.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 april 1654. (AGS, SP, 2451, z.f.); Leopold-Willem aan Filips IV, 13 september 1654. (ARA, SEG, 257.); consult Consejo de Estado, 24 oktober 1654. (AGS, E., 2083, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 19 april 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 augustus 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.)

[111] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 105.

[112] Kardinaal Infant Don Ferdinand (1609-1641) was de zoon van Filips III en broer van Filips IV. Voor hij landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden werd (1634-1641), was hij aartsbisschop van Toledo en vice-koning van Catalonië.

[113] R. Vermeir. In Staat van Oorlog. p. 73.

[114] Ibid. p. 220.

[115] Ibid. p. 265 en p. 268.

[116] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 105. en R. Vermeir. In Staat van Oorlog. pp. 268-269.

[117] Brizuela aan Filips IV, met daarna een apostille van Filips IV, 4 oktober 1627. (AGS, CPE, 1562, f. 41.); J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 391.; P.M. De Wynants. op.cit. f. 40 en f. 96.

[118] Deze stelling wordt gedeeld met Wynants. (P.M. De Wynants. op.cit. f. 40 en f. 96.)

[119] Dit gold voor Brouchoven, Fierlant, De Gaverelles en Watteville.

[120] Deze secretaris wordt niet vermeld in het werk van Wynants. (P.M. De Wynants. op.cit.)

[121] Charles Bonnières, baron d’Auchy, was een diplomaat.

[122] Maria Anna van Oostenrijk, dochter van de Duitse keizer Ferdinand III, was de tweede vrouw van Filips IV.

[123] Maria Theresa (1638-1683) was de oudste dochter van Filips IV uit zijn eerste huwelijk met Elisabeth de Bourbon, dochter van Hendrik IV van Frankrijk. Het verdrag van de Vrede van de Pyreneeën bepaalde dat zij zou trouwen met Lodewijk XIV.

[124] Maria Anna (1606-1646), dochter van Filips III. Door haar huwelijk in 1631 met de latere Ferdinand III werd ze keizerin van het Heilig Roomse Rijk.

[125] Don Iñigo de Velasco, connestabel van Castilië, landvoogd over de Spaanse Nederlanden van 1668 tot 1675.

[126] Johan van Oostenrijk (1629-1679), bastaardzoon van Filips IV, was van 1656 tot 1658 landvoogd van de Spaanse Nederlanden. Daarvoor was hij opperbevelhebber van het leger in Italië en sinds 1659 leidde hij de oorlog tegen Portugal.

[127] Alonso Pérez de Vivero, derde graaf van Fuensaldaña, Spaans militair en diplomaat. In 1656 werd hij benoemd tot gouverneur van Milaan.

[128] Ferdinand III (1608-1657), zoon van Ferdinand II, koning van Hongarije van 1626 tot 1647 en van 1654 tot 1655, koning van Bohemen van 1627 tot 1657 en keizer van het Duitse Rijk van 1637 tot 1657.

[129] Ferdinand II (1578-1637), koning van Bohemen van 1617 tot 1625, koning van Hongarije van 1618 tot 1625 en keizer van het Duitse Rijk van 1619 tot 1637.

[130] Don Francisco de Moncada, markies van Aytona. Hij was ambassadeur van Filips IV te Brussel en interimair landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden in 1633-1634.

[131] Deze secretaris wordt niet vermeld in het werk van Wynants. (P.M. De Wynants. op.cit.)

[132] Leopold I (1640 - 1705), Duits keizer van 1658 tot 1705 en koning van Hongarije van 1655 tot 1687, uit het Habsburgse Huis, was de tweede zoon van Ferdinand III. Hij zou aanvankelijk tot de geestelijke stand toetreden, maar na de dood van zijn oudste broer, Ferdinand, in 1654 werd hij de opvolger in de Habsburgse erflanden

[133] ‘Gigot’ was een heffing op het bier.

[134] Charles d’Hovynes (1596-1671), was lid van de Grote Raad van Mechelen (1628), van de Geheime Raad (1638) en van de Raad van State (1647).

[135] Hoewel hij pas in 1667 benoemd werd tot secretaris van de Hoge Raad, is het noodzakelijk deze persoon hier op te nemen, omdat hij de functie - ad interim - al uitoefende van in 1660 en bovendien toen de enige secretaris was.

[136] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. pp. 97-99. en R. Vermeir. De Hoge Raad. p. 42.

[137] Filips IV aan de landvoogdes Isabella, 13 februari 1630. (ARA, MD, 3304, f. 8.)

[138] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 100.

[139] In de Hoge Raad van 1588-1598 diende een raadsheer-zegelbewaarder clericus te zijn, dan kon hij gelijktijdig het ambt van kanselier van de Orde van het Gulden Vlies uitoefenen, zo zou hij nog meer macht kunnen verwerven. Er werd toen niet vooropgesteld dat deze persoon van Spaanse afkomst moest zijn. (R. Vermeir. De Hoge Raad. p. 30.)

[140] R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 23.

[141] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. pp. 97-100.

[142] Zie hierover ook p. 52.

[143] Door de oppositie van Roose tegen zijn benoeming, heeft hij er nooit zijn functie kunnen uitoefenen.

[144] Door zijn omstreden nationaliteit heeft hij zijn functie hier niet opgenomen.

[145] R. Vermeir. In Staat van Oorlog. p. 220.

[146] Roose en Leganés hadden beiden Olivares als patroon.

[147] In 1633 werd vastgelegd dat De Gaverelles, De Croÿ, De Brito en de Roy, en de baron d’Auchy Filips IV zouden helpen de goede naam en reputatie van de hoofd-voorzitter van de Geheime Raad Roose hoog te houden. (Brief van Leganés aan Filips IV, 8 mei 1633. ARA, E., 2047, z.f.) Voor verdere informatie hieromtrent verwijs ik naar de resultaten van het prosopografisch onderzoek die hierboven werden opgenomen.

[148] De Gaverelles werd benoemd in 1633. Roose was toen als hoofd-voorzitter van de Geheime Raad net terug in de Zuidelijke Nederlanden.

[149] R. Vermeir. In Staat van Oorlog. p. 265.

[150] De Junta en la posada del inquísidor, en het lidmaatschap van Asseliers en Brecht komen uitgebreid aan bod in de casusstudie, p. 91.

[151] D. Sánchez. El deber de consejo en el estado moderno. Las Juntas “ad hoc” en España (1471-1665). p. 192.

[152] ‘… comisario de la media annata tocante los despachos del Consejo Supremo de Flandes…’ (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 januari 1642. AGS, SP, 2440, z.f. en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 25 oktober 1644. AGS, SP, 2442, z.f.)

[153] Haast zonder onderbreking werd de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië door raadsheren van de Hoge Raad zelf in deze junta vertegenwoordigd, behalve na het vertrek van Roose in 1632. Toen oefende Joseph de Napoles die al afgevaardigde van de Raad van Italië was, deze functie ook uit in naam van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Dit kwam een tweede maal voor toen De Croÿ in 1635 naar Polen vertrok. Diego de Cevallos, een raadsheer uit de Consejo de las Órdenes, nam er dan zijn functie over. (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 7 januari 1642. AGS, SP, 2440, z.f.)

[154] De raadsleden van de eerste Hoge Raad pasten dit eveneens stelselmatig toe, in hoofdzaak dan de president Damant en de raadsheer Schetz. (R. Vermeir. De Hoge Raad. pp. 50-52.)

[155] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 24 november 1643. (AGS, SP, 2441, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 21 april 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.) en R. Vermeir. In staat van oorlog. p. 220.

[156] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juli 1646. (AGS, SP, 2444, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 juli 1649. (AGS, SP, 2447, z.f.)

[157] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 23 juni 1643. (AGS, SP, 2441, z.f.) en R. Vermeir. In Staat van Oorlog. p. 220.

[158] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 18 januari 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.)

[159] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 15 december 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.); Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 18 januari 1658. (AGS, SP, 2455, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 maart 1660. (AGS, SP, 2457, z.f.)

[160] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 5 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 12 juni 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.)

[161] Filips IV aan de markies van Caracena, 2 september 1662. (ARA, SEG, 271.)

[162] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 26 januari 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.)

[163] Het in de adelstand verheffen van raadsheren werd ook toegepast in verscheidene raden in de Nederlanden. Dit gebruik was wel vrij recent, de eerste maal dat het toegepast werd, was in de zestiende eeuw. (P. Janssens. Les charges anoblissantes dans les conseils des Pays-Bas espagnols et autrichiens. p. 228.)

[164] Ibid. pp. 236-237.

[165] - Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 3 februari 1640. (AGS, SP, 2438, z.f.); P.M. De Wynants. op.cit. ff. 95-96. en P. Janssens. Les charges anoblissantes. p. 236.

   - ‘… aviendo VM sido servido de resolver que en las patentes que en el año de 1640 se despacharon para sus antecessores se les atribuyesse titulo de cavallero por la dignidad destas plazas…’ (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 november 1656. AGS, SP, 2453, z.f.)

[166] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 3 februari 1640. (AGS, SP, 2438, z.f.)

[167] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 november 1656. (AGS, SP, 2453, z.f.)

[168] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 6 januari 1662. (AGS, SP, 2459, z.f.)

[169] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 28 november 1663. (AGS, SP, 2460, z.f.)

[170] P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 97 en p. 99.

[171] Citaat, P. Janssens en R. Vermeir. op.cit. p. 102. Zie hierover ook: R. Vermeir. De Hoge Raad. p. 19 en p. 43.

[172] Document dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627. (ARA, CE, 195, [?] 1702, z.f.)

[173] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 17 augustus 1663. (AGS, SP, 2436, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 9 november 1634. (AGS, SP, 2436, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 13 mei 1632. (AGS, SP, 2436, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 30 mei 1640. (AGS, SP, 2438, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 31 mei 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 11 december 1651. (AGS, SP, 2449, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 25 januari 1655. (AGS, SP, 2452, z.f.)

[174] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 8 juni 1632. (AGS, SP, 2436, z.f.)

[175] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 29 maart 1633. (AGS, SP, 2436, z.f.)

[176] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 31 mei 1644. (AGS, SP, 2442, z.f.); consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. (AGS, SP, 2450, z.f.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 25 januari 1655. (AGS, SP, 2452, z.f.)

[177] Ook in de eerste Hoge Raad werd een secretaris bijgestaan door meerdere klerken. (R. Vermeir. De Hoge Raad. p. 44.)

[178] Een hypothese is dat hij wel aangesteld was, maar nooit deze functie kunnen uitoefenen heeft. Maar dit komt niet overeen met het gegeven dat Velada op 3 maart 1652, dus een jaar vóór de zogezegde benoeming van Leganés, tot voorzitter van de Raad voor Italië benoemd werd. Toch zijn er bronnen teruggevonden waarin vermelding wordt gemaakt van zijn voorzitterschap van de Raad voor Italië. (Filips IV aan Leopold-Willem, 17 juli 1653. ARA, SEG, 255. en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 22 oktober 1653. AGS, SP, 2451, z.f.)

[179] ‘... la placa de comis no sea ascenso para el…’ (Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 14 oktober 1652. AGS, SP, 2540, z.f.)

[180] Het kan natuurlijk ook zijn dat zijn zoon, Pierre, dit ambt slechts tijdelijk bekleedde.

[181] G. Dogaer. op.cit. p. 67.

[182] J. Lefèvre. Le Conseil suprême. p. 94.

[183] Dit idee wordt door Rabasco Valdés heel even aangeraakt. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 391.)

[184] Document dat terugblikt op de oprichting van de Hoge Raad in 1627. (ARA, CE, 195, [?] 1702, z.f.)

[185] J. Lefèvre. Documents concernant le recrutement de la haute Magistrature dans les Pays-Bas, sous le régime espagnol, (1555-1700). p. xxi.