De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Leden en Bevoegdheden (1627-1665). (Annelies Vanhaelst)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. De genese.

 

            Vooraleer het personeelsbeleid en de competenties van de Hoge Raad besproken worden, zal hier eerst de lange voorgeschiedenis[14] van de Hoge Raad die in 1627 heropgericht werd, nader belicht worden. Die Hoge Raad was immers het resultaat van een evolutie die er voor zorgde dat de Hoge Raad was wat hij was en bovendien geeft deze ontwikkeling een goed beeld van de wisselende machtsverhoudingen tussen het Madrileense Hof enerzijds en de Brusselse regering anderzijds.

 

            Reeds onder Karel V bestond er een kleine afdeling die de voorloper was van de in 1588 opgerichte Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Maar het was pas onder Filips II dat hij een plaats in het centrale Habsburgse bestel kreeg. Het college bestond uit een raadsheer-zegelbewaarder en een secretaris van State en had in hoofdzaak een administratieve functie, maar hij verleende ook advies aan de koning over aangelegenheden met betrekking tot de Nederlanden.

            Op 2 juni 1574 overhandigden de Staten-Generaal een verzoekschrift aan de nieuwe gouverneur-generaal Requesens[15] waarin ze, naast een aantal andere eisen, een Raad voor de Nederlanden in Madrid wensten die bovendien bestond uit afgevaardigden van de Zeventien Provinciën. Zij hadden voor ogen dat deze Raad ervoor zou zorgen dat het beleid in de Nederlanden zou verbeteren, iets wat toen onmogelijk werd gemaakt door de ‘onbetrouwbare Castiliaanse raadgevers’ van de vorst. In eerste instantie werd het rekwest naar de toenmalige raadsheer-zegelbewaarder, Joachim Hopperus, doorgestuurd die op papier een grotere raad uitwerkte met ruime bevoegdheden. Maar dit was buiten de Consejo de Estado berekend, die ervoor zorgde dat het voorstel van tafel verdween.

            Het zou duren tot het midden van de jaren tachtig, toen duidelijk werd dat de Reconquista van Farnese[16] zou lukken, eer het verzoekschrift navolging kende. Filips II liet toen een Hoge Raad te Madrid vormen, bestaande uit vier raadsheren. Maar eigenlijk kwam dit, door zijn beperkte wijzigingen inzake het aantal raadsheren en de bevoegdheden, neer op een voortzetting van de situatie zoals die bestond sinds 1556.

Het polysynodale systeem werd in 1588 aldus met een dertiende Raad uitgebreid.

            Door de Akte van Afstand van 6 mei 1598, waardoor de Nederlanden juridisch een soevereine staat werden, had de Hoge Raad staatkundig per definitie geen reden van bestaan meer. Het binnenlands bestuur werd tijdens de onafhankelijkheid volledig aan de aartshertogen overgelaten.

 

            Om de oprichting van de tweede Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië beter te kunnen situeren, zal hieronder dieper op de politieke gebeurtenissen worden ingegaan.[17]

            Filips II had in 1598 bij de overdracht van de Nederlanden aan de aartshertogen enkel zijn vorstelijk belang voor ogen, namelijk een eind maken aan de financiële en militaire aderlating, het machtsverlies voor de Spaanse kroon beperken en een poging tot hereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Maar de hervorming kwam te laat, Filips' verwachting dat de Akte een verzoening van de Noordelijke Nederlanden met de kerk en met zijn Huis zou bevorderen, bleek van meet af aan ijdel.

Deze beschikking waardoor Filips II aan zijn dochter Isabella[18] en aan haar aanstaande echtgenoot, Albrecht[19]van Oostenrijk de Nederlanden schonk, gebeurde onder strikte voorwaarden. Bleef hun huwelijk kinderloos, dan zouden hun bezittingen terugkeren naar de koning van Spanje; eventuele mannelijke erfgenamen zouden slechts kunnen huwen met toestemming van de Spaanse koning; en lieten zij een dochter na, dan zou deze trouwen met de koning van Spanje of diens troonopvolger.

Vanaf dan bleef enkel een Bourgondische staatssecretaris in Madrid actief.

 

            De Zuidelijke Nederlanden - de Verenigde Provinciën waren in 1609 feitelijk als onafhankelijk erkend met de ondertekening van het Twaalfjarig Bestand[20] - en Spanje werden in verschillende fases opnieuw verenigd. Zo behield men Spaanse troepen in de Nederlanden en stelde men op het aartshertogelijk paleis de Brusselse Raad van State achter ten voordele van juntas, waarin Spaanse militairen en diplomaten de toon aangaven. In 1616 werd de Akte van Afstand virtueel afgeschaft toen Filips III[21] weer zelf de eed van trouw van de provincies afnam. Zowel de aartshertogen als de Staten van de verschillende provincies hadden zonder protest geaccepteerd dat Filips III onmiddellijk na het wegvallen van Albrecht of Isabella de volle soevereiniteit zou overnemen. Filips III had zich dus in wezen nooit neergelegd bij de Afstand van de Nederlanden aan zijn zuster, en hij was in Madrid lang niet de enige die er zo over dacht. In 1618 werd een volgende stap gezet, de Consejo de Estado adviseerde de benoeming  van  een  nieuwe  sterke  man  naast  Albrecht,  Don  Alonso  de  la  Cueva[22]  die Filips III en later ook Filips IV zou vertegenwoordigen.

            De laatste fase deed zich voor bij het overlijden van Albrecht in 1621 waardoor zijn weduwe gedegradeerd werd tot landvoogdes en Filips IV de nieuwe landsheer werd. De Nederlanden werden zonder noemenswaardige problemen politiek, militair en ook fiscaal opnieuw ingeschakeld in het Spaans-Habsburgs imperium.

            Na de terugkeer van de Nederlanden onder Spaanse soevereiniteit in 1621 werd opnieuw een departement voor de Nederlanden te Madrid opgericht. Isabella liet toen haar voorkeur blijken er een voorzitter-zegelbewaarder, Brizuela[23], en twee staatssecretarissen te laten zetelen om er de briefwisseling te verzorgen. Deze instelling zou zo blijven functioneren tot het najaar van 1628.

 

            De oprichting van de tweede Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië[24] in 1627[25] droeg bij tot het geleidelijke herstel van het Spaanse gezag over de Zuidelijke Nederlanden dat sinds 1616 begonnen was. De Raad was één van de instrumenten die zorgde voor een schakel tussen centrum, Madrid, en periferie, de Zuidelijke Nederlanden. Deze dialectiek centrum-periferie duidt op het bestaan van een politieke en bestuurlijke ruimte die het reilen en zeilen van de hele monarchie bepaald. Al hield men de Nederlanden voor dat de Hoge Raad een vorm van verruimde inspraak op het hoogste niveau behelsde, het ging het Madrileense Hof bovenal om de centralisatie.

            Toen de gezondheid van de voorzitter-zegelbewaarder Brizuela in het voorjaar van 1627 sterk achteruitging, zette Olivares[26] een eerste stap in de richting van de uitbouw van een volwaardige Hoge Raad.[27] Onder leiding van Filips IV kwam in het voorjaar van 1627 een junta samen om de heroprichting van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië te bespreken.[28] Volgens de vorst vereiste de grootte en het belang van deze gebieden een representatie in Madrid, net zoals de andere territoria die deel uitmaakten van het Spaanse Rijk in Madrid door een Raad vertegenwoordigd werden. Voor de Nederlanden waren er slechts een president en een secretaris in Madrid aanwezig. Bovendien zou de Raad bijdragen tot het goede verloop van de communicatie en correspondentie tussen de Nederlanden en Spanje. Daarbij kwam dat de Nederlanden erdoor afhankelijker zouden worden, de vorst zou meer controle verkrijgen. Het verlenen van gunsten aan de Nederlandse bevolking zou de vorst ook meer geliefd maken.[29]

De Consejo de Estado keurde het voorstel eind februari 1627 goed, en enkele maanden later volgde ook het fiat van de landvoogdes Isabella.[30] In het schrijven van Brizuela aan Isabella dat hieraan voorafging, Filips IV wou zijn voornemens immers nog niet bekend maken vooraleer hij Isabella geraadpleegd had, berichtte Brizuela Isabella nog dat zolang zij leefde de Raad nooit haar macht zou overstijgen.[31]

We kunnen het eigenlijke ontstaan van de Raad situeren op 21 oktober 1628, toen aanvaardde Filips IV namelijk het ontslag van Brizuela als president van het college en besloot hij de markies van Leganés als nieuwe president te benoemen.[32] Een maand later kwam dan ook pas de eerste raadsheer in Madrid aan.

 

            Deze Raad werd opgericht bij vorstelijk decreet, waarin enkele aantekeningen werden opgenomen. Men stelde de opstelling van verdere instructies uit tot wanneer men over de oude instructies van 1588 zou beschikken. Eind 1628 deed de Raad een oproep naar de Geheime Raad van Brussel toe om de instructies van 1588 op te zoeken.[33] Vermoedelijk zijn deze niet gevonden en / of stelde men geen nieuwe op, want tot nu toe heeft men geen weet van het bestaan van dergelijke instructies. Er werden wel instructies in 1700 opgemaakt. In dat jaar stelde men een uitgebreide en gedetailleerde ordonnantie van vijfenzestig artikels op waarin zo wat alle facetten van de Hoge Raad besproken werden. In deze reglementering werd ook besloten de titel ‘Consejo Supremo de Estado de los Países Bajos y de Borgoña’ te behouden.[34]

De Hoge Raad kreeg bij haar oprichting een vergaderruimte in het paleis toegewezen. De vorst wou namelijk in staat zijn de vergaderingen te volgen of er desgewenst aan deel te nemen.[35]

 

            De dood van Karel II[36] in het najaar van 1700 droeg met zich het einde van de Hoge Raad mee. Hij had geen kinderen die hem konden opvolgen en duidde daarop Filips V van Anjou[37], de kleinzoon van Lodewijk XIV[38] als zijn opvolger aan. Dit stuitte op tegenstand van Oostenrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Provinciën en leidde in 1701 tot de Spaanse Successieoorlog. Deze oorlog werd beslecht met de vrede van Utrecht in 1713 tussen Frankrijk en Spanje enerzijds en Engeland en de Republiek anderzijds. De voornaamste bepalingen daarvan waren de volgende: Spanje kwam aan Filips V van Bourbon, die voor zichzelf en zijn nakomelingen alle rechten op de Franse troon prijsgaf, waartegenover stond dat Lodewijk XIV voor zijn opvolgers op de Franse troon afstand deed van aanspraken op de Spaanse. Keizer Karel VI[39] kreeg de Spaanse Nederlanden, Milaan en Napels.

 

            Terug naar het Anjouaans regime van Filips V. Door de centralisatie naar Frans model in Spanje en in de Zuidelijke Nederlanden werd de Hoge Raad bij decreet van 29 maart 1702 opgeheven. Dit gebeurde om te vermijden dat tegen een nieuw hervormingsplan, dat de versmelting van de Collaterale Raden tot één regeringsraad voorzag, oppositie aan het Madrileense Hof gevoerd werd. De Consejo de Estado nam daarop de bevoegdheden van de Hoge Raad over. In juni 1702 viel dan voorgoed het doek over de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië te Madrid door het hervormingsdecreet voor de Nederlandse bestuursinstellingen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[14] Voor een korte schets van de geschiedenis van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië werd gebruik gemaakt van: P. Janssens en R. Vermeir. Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië te Madrid (1588-1598, 1627-1702). pp. 97-101.; R. Vermeir. De Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië onder Filips II (1588-1598). pp. 17-41.

[15] Don Luis Requesens y Zúñiga (1528-1576), landvoogd van de Nederlanden (1573-1576).

[16] Alexander (1545-1592) zoon van Ottavio en Margaretha van Parma, regerend hertog van Parma (sinds 1586) en landvoogd van de Nederlanden (1578-1592). Farnese, die niet alleen een uitstekend veldheer, maar ook een groot diplomaat was, slaagde niet slechts in de herovering, maar ook in de reconciliatie van de Zuidelijke Nederlanden.

[17] Voor een politieke situering werd een beroep gedaan op C. Bruneel. De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (1585-1780). pp. 182-187, p. 196 en pp. 201-202.; P. Janssens. De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (1585-1780). pp. 180-182, p. 198. R. Vermeir. Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. pp. 18-21.

[18] Isabella Clara Eugenia (1566-1633), dochter van Filips II, vorstin (1598-1621) en landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden (1621-1633).

[19] Albrecht (1559-1621), aartshertog van Oostenrijk, zoon van keizer Maximiliaan II en Maria van Oostenrijk. Kardinaal en aartsbisschop van Toledo (1577), onderkoning van Portugal (1581-1595), gouverneur-generaal (1595-1598) en vorst van de Zuidelijke Nederlanden (1598-1621).

[20] Twaalfjarig Bestand, in de geschiedenis van de Republiek der Verenigde Nederlanden de periode van wapenstilstand (1609–1621) tijdens de Tachtigjarige Oorlog tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden enerzijds en de aartshertogen Albrecht en Isabella (vanuit Spaans standpunt de landvoogden) en Spanje anderzijds.

[21] Filips III (1578-1621), zoon van Filips II en koning van Spanje (1598-1621).

[22] Alonso de la Cueva, markies van Bédmar (1574-1655). Ambassadeur in Venetië (1608-1618) en Brussel (1619-1629), werd in 1622 kardinaal. Later ook bisschop van Palestrina (1644) en van Málaga (1648), lid van de Consejo de Estado.

[23] Fray Íñigo de Brizuela (1557-1629) was van 1596 tot diens overlijden biechtvader van aartshertog Albrecht. In 1621 keerde hij naar Madrid terug en werd er lid van de Consejo de Estado en voorzitter van de voorlopige Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië. Van 1622 tot 1624 was hij bisschop van Segovia.

[24] Dit idee circuleerde al eerder, Olivares maakte reeds in zijn Gran Memorial van 1624 melding van een Raad voor de Nederlanden.

[25] Volgens Rabasco Valdés had Filips IV in 1621 al de intentie de Hoge Raad opnieuw op te richten. (J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 241.)

[26] Don Gaspar de Guzmán (1587-1645), graaf van Olivares (1607). In 1615 werd hij opgenomen in de hofhouding van kroonprins Filips, wat het startschot betekende van een steile klim naar de top. In 1622 werd hij lid van de Consejo de Estado en aansluitend de valido van Filips IV. In 1625 verleende de koning hem de titel van hertog van San Lúcar la Mayor, en sindsdien ging hij door het leven als de conde duque de Olivares.

[27] Isabella aan Brizuela, 17 april 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.); Brizuela aan Filips IV, 4 oktober 1627. (AGS, SP, 2434,  z.f.);  Isabella  aan  Brizuela,  8  september  1627.  (AGS, SP, 2434, z.f.)  en  J.M.  Rabasco  Valdés.  op.cit. p. 247.

[28] In deze junta zetelden Olivares, Pedro de Toledo, de markies van Montesclaros, de markies van Hinojosa, de hertog van Lemos, Juan de Villela en Diego Messia.

[29] Brizuela aan Isabella, 5 mei [maar wellicht 5 maart] 1627 (AGS, CPE, 1562, f. 30.) en consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 2 november 1629. (AGS, CPE, 1562, f. 56. en ook AGS, SP, 2574, z.f.)

[30] Isabella aan Brizuela, 17 april 1627. (AGS, SP, 2434, z.f. en CPE 1562, f. 38.); Brizuela aan Filips IV, 4 oktober 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.); Isabella aan Brizuela, 8 september 1627. (AGS, SP, 2434, z.f.) en J.M. Rabasco Valdés. op.cit. p. 247.

[31] Brizuela aan Isabella, 5 mei [maar wellicht 5 maart] 1627 (AGS, CPE, 1562, f. 30.)

[32] Decreet Filips IV, 21 oktober 1628. (AGS, CPE, 1562, f. 45.)

[33] Consult Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 18 december 1628. (AGS, CPE, 1562, f. 52.)

[34] Instructies van de Hoge Raad voor de Nederlanden en Bourgondië, 27 juni 1700. (ARA, CE, 195, z.f.)

[35] Brizuela aan Filips IV, met daarna een apostille van Filips IV, 4 oktober 1627. (AGS, CPE, 1562, f. 41.) en decreet Filips IV, 21 oktober 1628. (AGS, CPE 1562, f. 45.).

[36] Karel II (1661-1700), zoon van Filips IV en Maria Anna van Oostenrijk, koning van Spanje (1665-1700).

[37] Filips van Bourbon (1683-1746), zoon van de ‘Grand Dauphin’ Lodewijk van Frankrijk, hertog van Anjou, koning van Spanje (1713-1746).

[38] Lodewijk XIV, bijgenaamd de Zonnekoning (1638-1715), zoon van Lodewijk XIII, koning van Frankrijk (1643-1715).

[39] Karel VI (1685-1740), zoon van keizer Leopold I, keizer van het Heilig Roomse Rijk, heer van de Oostenrijkse erflanden, koning van Hongarije (1711-1740).