„Rom dagegen hat mich richtig ergriffen”. Een onderzoek naar het gebruik van de antieke Oudheid door Adolf Hitler in Mein Kampf en de Tischgespräche. (Stijn Gevaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 Besluit

 

Het onderzoek naar de receptie van de Oudheid bij Adolf Hitler is geen alleenstaande wetenschappelijke discipline. Er gaat een hele geschiedenis aan vooraf. Aan de oorsprong ligt Karl Christ, die de invloed van een ideologie op Duitse historici onderzocht. Dit evolueerde in een heel aantal wetenschappelijke monografieën en artikels, waarin de invloed van het systeem tijdens de machtsovername en het eigenlijk bestuur van de NSDAP op Duitse historici onderzocht werd. Bij dit onderzoek werd heel oppervlakkig ingegaan op de visies bij verschillende nazi-kopstukken, waaronder bijvoorbeeld Goebbels, Darré en Rosenberg, maar ook Adolf Hitler. Pas de laatste vijf jaar is men ook het globale geschiedenisbeeld en de receptie van de antieke Oudheid bij Hitler gaan bestuderen. In dit onderzoek is men altijd op zoek gegaan naar het globale beeld, zonder intens in te gaan op alle verwijzingen die men in Mein Kampf en de Tischgespräche aantreft. Bovendien is men altijd al grotendeels voorbijgegaan aan de onderlinge verschillen tussen beide werken.

Adolf Hitler zelf is tijdens zijn leven op verschillende momenten met de Oudheid geconfronteerd. Deze momenten waren er doorheen zijn hele leven. Het begon al op de schoolbanken, waar Hitler door zijn leraar geschiedenis, Leopold Pötsch, enorm gepassioneerd werd door geschiedenis. Ook tijdens zijn verdere leven bleef Hitler zich interesseren voor het verleden. De bronnen die hij hiervoor hanteerde waren soms wetenschappelijke lectuur, zoals de talrijke werken die verschenen waren over de rassenkwestie (bijvoorbeeld van Chamberlain en Gunther), maar dikwijls haalde hij zijn inspiratie uit de talrijke pamfletten en kranten die hij las in zijn periode te Wenen. Hitler verwerkte deze bronnen altijd op zeer subjectieve wijze. Enkel die dingen die relevant konden zijn voor zijn theorieën bestudeerde hij. Deze selectieve studie valt dan ook op in zijn uitspraken over het verleden. Tijdens zijn gevangenschap in 1923-1924 heeft Hitler zijn wereldbeschouwing dan voor het eerst op schrift gesteld, in Mein Kampf.

 

In Mein Kampf is er een duidelijk overheersende appreciatie voor de Grieken. In dalende volgorde staat Rome op de tweede plaats, en de Germanen pas op de derde plaats. Bij zijn uitspraken over de Oudheid schenkt Hitler bovendien een grote aandacht aan de bouwkunst, zowel bij de Grieken als bij de Romeinen. Daarnaast komen de Eeuw van Perikles en de mythologie dikwijls voor in zijn verwijzingen naar de Griekse wereld. De Germaanse cultuur staat zoals gezegd pas op de derde plaats in Mein Kampf. Dit is begrijpelijk, aangezien Hitler er niet omheen kan dat de Germaanse cultuur ten tijde van de Griekse en Romeinse bloei praktisch onbestaande was. Hitler lost dit op door de Germaanse cultuur te laten aansluiten bij de Griekse, waarvan de inbreng van de Griekse cultuur het gedachtegoed is en de inbreng van de Germaanse wereld de techniek.

Het Joden- en Christendom in de Oudheid komen het minst van al voor in Mein Kampf. De uitspraken over het Jodendom hebben meestal betrekking op het Oude Testament en eigenaardig genoeg niet op het Jodendom bij de Romeinen of de Grieken. De verwijzingen naar het Christendom zijn beide verbonden met het Romeinse Rijk. Enerzijds staat hij positief ten opzichte van haar vroege fanatieke houding, anderzijds ziet Hitler het Christendom als oorzaak van de ondergang van de antieke wereld.

Hitler gaat vooral op zoek naar algemene wetmatigheden die de ondergang van vroegere cultuurvolkeren verklaren, om hieruit lessen te trekken voor zijn eigen Derde Rijk. Het hoeft dan niet te verbazen dat hij verklaringen zoekt voor verval en ondergang in het verloren gaan van raszuiverheid en op die manier ook zijn eigen gedachtegoed tracht te legitimeren. Ook sommige andere verwijzingen naar de Oudheid moeten in het licht van Hitlers rassentheorie geïnterpreteerd worden. Griekenland en Rome kunnen op zijn bewondering rekenen omwille van de hoge cultuuruitingen, waarvan het publieke karakter getuigt dat het individu in hun samenleving ondergeschikt was aan het publieke belang. Ook dit idee past zeker in het plaatje van Hitlers maatschappijvisie.

 

In de Tischgespräche zien we een belangrijke verschuiving. Het zijn namelijk niet meer de Grieken die domineren maar de Romeinen. Mogelijk kan dit te maken hebben met Hitlers alliantie met Italië. In de Italiaanse fascisten ziet Hitler namelijk de continuïteit met het Romeinse Rijk. Dit continuïteitsdenken speelt een heel belangrijke rol in de Tischgespräche.

Zowel de Grieken, Romeinen en Germanen vinden hun oorsprong in het Indo-Germaanse ras.

Doorheen de geschiedenis vindt Hitler de oertegenstelling tussen dit Arische ras en het Semitische ras, waarin het Arische ras de zwakkere volkeren domineert, zoals we zien in het voorbeeld van Sparta. Sparta is daarnaast voor Hitler ook een goed voorbeeld van de perfecte staat, waarin het algemene belang het individuele overstijgt. In Sparta uit zich dit concreet in de publieke opvoeding, met de bedoeling sterke burgers voor te brengen, wat de kwaliteit van het ras alleen maar ten goede komt. Politiek moet Sparta echter onderdoen voor Rome. Rome draagt Hitlers bewondering weg omwille van het grote wereldrijk dat ze kon stichten en langdurig in stand houden. In de Tischgespräche komt een duidelijke voorkeur voor de ongerepte Romeinse Republiek naar voor. Toen bestond het leger nog enkel uit echte burgers en was Rome nog niet aangetast door het Christendom. Een bewijs van de superioriteit van de Romeinen vindt hij ook in de Punische Oorlogen, waarin het zwakkere Carthago het moest afleggen van het sterkere, raszuivere Rome.

De belangrijkste oorzaak voor de ondergang van het eens zo sterke Rome, legt Hitler vanuit zijn anti-Christelijke visie bij de opkomst van het Christendom. Doorheen verschillende passages maakt Hitler deze visie duidelijk en vergelijkt hij het Christendom met het Marxisme. Beiden hebben volgens Hitler namelijk tot doel de brede massa op te zetten tegen de elite, en zo de klassenmaatschappij op te heffen. Dit zag Hitler ongetwijfeld ook weerspiegeld in zijn eigen samenleving, waarin – volgens Hitler – het Rode gevaar moest ingedijkt worden.

Met betrekking tot de Germanen is Hitler nog altijd relatief negatief ten opzichte van de prehistorie. Toch kijkt Hitler op naar enkele lichtpunten, waaronder Arminius. Het Jodendom met betrekking tot de Oudheid komt nog altijd weinig expliciet aan bod.

Met betrekking tot de verwijzingen zelf moeten we opmerken dat er ook een wetenschappelijke verschuiving is. Hitler gaat in de Tischgespräche namelijk dieper in op bepaalde thema’s, waar die in Mein Kampf slechts heel beperkt aangehaald werden. Het meest typerend hiervoor is Hitlers uitspraak over de Spartanen en Heloten, waarvan hij beweert dat er 6.000 Spartaanse families 340.000 Heloten overheersten.

 

Globaal gezien merken we dat Hitler een redelijke kennis heeft van de Oudheid. In verschillende passages merken we echter Hitlers historische methode: het verleden heeft slechts nut, voorzover ze zijn theorieën staven. Dit wordt gepraktiseerd in Hitlers selectieve lectuur. DEMANDT noemt dit Hitlers partiële waarneming. Hitler heeft namelijk geen aandacht voor die aspecten van de Oudheid die niet in zijn wereldbeschouwing passen. Dit uit zich in een heel zwart-witte geschiedvisie, die ingekleurd wordt door zijn rassentheorie. Precies hierin ligt Hitlers misbruik van de geschiedenis. De Romeinen zijn goed wanneer ze hun raszuiverheid op peil kunnen houden, maar ontgelden het als er een meer individualistische tendens is. Vandaar dat Hitler aan allerlei fenomenen een eigen verklaring heeft, zoals aan de ondergang van het Romeinse Rijk, waarvoor Hitler de verklaring ziet in haar bloedvermenging en de opruiing van de massa door het Christendom.

 

Hitlers grootste interessepunten in de Oudheid zijn wat de Grieken betreft de bouwkunst en de Eeuw van Perikles. Hij legt verschillende accenten voor Athene en Sparta, de enige stadstaten die hij vermeldt. Athene is voor Hitler vooral van belang voor haar bouwkundige verwezenlijkingen, Sparta daarentegen dient om Hitlers rassentheorie te ondersteunen.

Van de Romeinse geschiedenis, interesseert de Romeinse Republiek hem het meest. Volgens Hitler was dit de belangrijkste periode. In de Punische Oorlogen zag Hitler de uiting van de strijd tussen twee grote tegenstanders, waarop Hitlers wereldbeschouwing van toepassing was. Over de keizertijd weet Hitler weinig. De accenten die hij in deze periode legt, hebben vooral betrekking op Arminius en het Christendom. Een belangrijke aanduiding voor zijn ongestructureerde kennis van het verleden is het feit dat hij de Constitutio Antoniniana niet vermeldt. Voor een theoreticus als Hitler zou dit een verordening zijn, waar hij onmogelijk naast kon kijken.

Ook van de Germaanse geschiedenis kent Hitler slechts flarden. Drie belangrijke thema’s kunnen we onderscheiden. Een eerste is het thema van de minderwaardigheid ten opzichte van de Griekse en Romeinse cultuur. Ten tweede probeert Hitler de Germanen te “excuseren” door allerlei wetten, zoals de invloed van het klimaat op de culturele ontplooiing. Ten derde merken we dat Hitler vooral continuïteit ziet tussen de Grieken en Germanen. Deze continuïteit staat relatief los van de Romeinse geschiedenis, hoewel hij de Germaanse invloed op de ondergang van het Romeinse Rijk ontkent. Dit kadert allemaal binnen de gedachte dat zowel Grieken, Romeinen als Germanen een Arische oorsprong hebben. Deze Arische oorsprong probeert Hitler op allerlei manieren te staven.

 

Beperkingen van het onderzoek

Geschiedenis kan nooit een totaalbeeld leveren. Uiteraard is deze wet ook hier van toepassing. We hanteren hier slechts twee bronnen, waaruit we bepaalde conclusies trekken met betrekking tot Hitlers kennis van het verleden. Deze kunnen echter nooit representatief zijn voor Hitlers volledige historische kennis.

Naast de bronnen waarin Hitler expliciete uitspraken doet over het verleden, zoals Mein Kampf en de Tischgespräche, hebben we ook de bronnen waarin verteld wordt over Hitlers eigenlijke studie. Deze zijn uiteraard ook verre van volledig. De werken die in The Hitler Library vermeld worden, zijn bijvoorbeeld maar een aanduiding van welke boeken Hitler in zijn bibliotheek had, maar kunnen ook nooit volledig zijn. Bovendien is het, ondanks de strenge criteria die we de werken opleggen, moeilijk om te weten wat Hitler al dan niet gelezen heeft. Uiteraard heeft Hitler ook werken gelezen die hij nooit in zijn bezit gehad heeft, zoals de talrijke pamfletten of de boeken die hij gelezen had in bibliotheken. Ook de kennis die hij opgedaan heeft op de schoolbanken, kunnen we nooit volledig controleren.

 

Ondanks deze beperkingen is het toch mogelijk om Hitlers bronnen voor zijn wereldvisie op te sporen. We hopen dan ook dat onze verhandeling een bijdrage kan leveren tot het receptie-onderzoek bij Adolf Hitler. Het is namelijk belangrijk dat er onderzocht wordt hoe bepaalde politieke denkers door geschiedenis geïnspireerd worden of zelfs geschiedenis gaan herschrijven in het licht van hun eigen wereldbeschouwing. Geschiedenis kan namelijk een machtig wapen zijn. Laat onze thesis dan ook een waarschuwing zijn om er voorzichtig en kritisch mee om te springen.

 

 

Stijn Gevaert, augustus 2003

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende