Oost-Vlaamse mannen met een handicap in de negentiende eeuw. Een sociaal-demografisch onderzoek op basis van de conscriptieregisters. (Tom De Paepe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

7 De levensloopanalyse van de gebrekkige conscrits van de jaren 1807-1809 uit het arrondissement Oudenaarde

 

"This tension between uniqueness and recurrence, between individual behaviour and social patterns is at the centre of the so-called life course approach."

 

A. Devrieze en E. Vanhaute[457]

 

7.1 Inleiding en methodologische toelichting

 

Dankzij de conscriptieregisters zijn we erin geslaagd om ons van twee generaties conscrits met fysieke of mentale gebreken een beeld te vormen. Het enige nadeel van de conscriptieregisters is dat we enkel informatie krijgen over de mannen als ze twintig jaar oud zijn. Bovendien blijft het bij statische momentopnames. Daarom zullen we tot slot van dit onderzoek een meer dynamisch element inbouwen door een onderzoek te voeren naar de levensloop van de gebrekkige conscrits.

 

Deze methode mag de laatste jaren op een groeiende belangstelling rekenen, hoewel het een vrij arbeidsintensieve techniek is. De kosten moeten echter gezien worden tegenover de baten, en deze laatste zijn niet gering. De levensloopanalyse is gegroeid als antwoord op de kritiek dat de traditionele demografische concepten van de levenscyclus en de gezinscyclus onvoldoende diepgang boden. In de nieuwe aanpak gaat de aandacht meer naar de individuele gebeurtenissen en keuzen. Het ultieme doel is zichtbaar te maken in welke mate actoren door hun sociale omgeving beïnvloed zijn in hun handelen, maar tegelijkertijd ook zelf bijdragen aan verandering van die omgeving. Deze wisselwerking staat in de levensloopanalyse centraal[458].

 

De gegevens over de individuele keuzes van de personen in de onderzoekspopulatie worden op drie niveaus bestudeerd. Eerst en vooral wordt onderzocht wat de verschillen in de tijd zijn binnen de groep, ten tweede wat de verschillen met de collectiviteit van het geboortecohort in kwestie en tot slot worden de resultaten ook afgewogen tegenover de historische context.[459]

 

In dit onderzoek hebben we ons vooral gericht op de traditionele demografische momenten in het leven, het huwelijk en het overlijden. In de literatuur is er al kritiek gekomen op de methode van de levensloopanalyse omdat de meeste studies sterk gericht zijn op de interactie van familieleden in verband met samenwonen, geboorte, sterfte en overlijden[460]. We zijn echter van mening dat dit voor de groep die hier onderzocht wordt een evidente eerste stap is. Er is nauwelijks iets over mannen, en bij uitbreiding mensen met een fysiek gebrek geweten, zodat we alle informatie kunnen gebruiken. Er resten immers nog veel onderzoeksvragen in verband met deze maatschappelijke groep wat het overlijden en het huwelijk betreft. In het eerste geval peilen we naar de invloed van een gebrek op de overlijdensleeftijd. Als we in het achterhoofd houden dat mannen met een fysiek gebrek structureel kleiner waren, kunnen we ons de vraag stellen of hun lichamelijke toestand ook een invloed had op hun overlijdensleeftijd. Met het onderzoek naar het huwelijk komen we meer terecht in de sociale sfeer. De vraag stelt zich of mannen met een fysiek gebrek op de huwelijksmarkt aan de bak kwamen, of ze in de maatschappij beschouwd werden als valabele partners waarmee men een gezin kon uitbouwen.

 

Voor dit onderdeel van de scriptie hebben we ons geconcentreerd op de conscrits die geboren waren of die woonden in het arrondissement Oudenaarde, zoals dat bestond in de periode 1807-1809. De mannen zelf waren geboren in 1787-1789, dus nog in het Ancien Régime. In totaal hebben we voor 333 personen een onderzoeksfiche opgesteld. Daarvan hebben we geprobeerd de huwelijks- en overlijdensdata te achterhalen in de registers van de burgerlijke stand, bewaard op microfilms in het rijksarchief van Beveren-Waas. Bij conscrits die gemigreerd waren hebben we de registers van zowel de geboorte- als woonplaats doorzocht, tenzij deze zich buiten de grenzen van het arrondissement bevonden. Wanneer we een individu niet terugvonden in de woonplaats of de geboorteplaats, hebben we niet verder gezocht in andere lokaliteiten. We weten immers niet in welke richting de persoon in kwestie vertrokken is, zodat we moeten zoeken naar een speld in een hooiberg. Dat betekent dat de resultaten vooral gebaseerd zijn op het stabiele deel van de onderzoekspopulatie, een gegeven dat we niet uit het oog mogen verliezen bij de bespreking van de onderzoeksresultaten.

 

We zochten wel in andere lokaliteiten wanneer we bijvoorbeeld in een overlijdens- of huwelijksakte informatie vonden dat de conscrit getrouwd was met een vrouw uit een ander dorp. In een eerste fase namen we per dorp de tienjarige tafels door, waarna we voor elk individu uit dat dorp de mogelijke data controleerden in de registers zelf.

 

De kwaliteit van de registers van de burgerlijke stand ligt over het algemeen heel hoog. Niettemin werden we soms geconfronteerd met verschillende schrijfwijzen. Dat mag anderzijds niet verbazen, vermits we gegevens opzoeken over mannen die geboren zijn voor het ontstaan van de burgerlijke stand en de namen in de conscriptieregisters vaak anders gespeld genoteerd werden. Bij sommige akten waren de beroepsaanduidingen niet genoteerd, en heel af en toe liep er iets fout in de concordantie tussen de nummers van de tafels en de registers. Over het algemeen konden we onze conscrits echter vrij vlot identificeren, vooral omdat we dankzij de conscriptieregisters over de namen van de ouders en de geboortedatum beschikten.

 

 

7.2 Verwerking van de gegevens

 

7.2.1 Algemeen overzicht

 

In onderstaande tabel hebben we de resultaten van de opzoekingen samengevat. Er waren drie mogelijkheden. We konden een conscrit volledig terugvinden, wat betekende dat we ofwel een overlijdensdatum hadden, ofwel alle informatie over één of meerdere huwelijken en het overlijden. Een deel van onze onderzoekspopulatie vonden we slechts gedeeltelijk terug, wat betekent dat we informatie hadden over een overlijden, maar niet van het huwelijk, of omgekeerd. Tot slot was er een groep waarvan we geen data teruggevonden hebben.

 

Onderzocht

333

%

Teruggevonden

onvolledig

52

15,6%

 

gehuwd

29

 

 

gestorven

23

 

 

volledig

158

47,4%

Niet gevonden

 

123

36,9%

Tabel 7.1: Overzicht van de resultaten van het onderzoek naar de levensloopanalyse.

 

Van de grote meerderheid van de conscrits hebben we enige informatie teruggevonden, meestal zelfs volledige informatie. Toch zijn we van bijna vier op de tien mannen het spoor bijster geraakt.

 

De analyse beginnen we met een algemeen overzicht van wie we wel en wie we niet hebben teruggevonden, op basis van de data waarover we dankzij de conscriptieregisters beschikken. Met een boutade kunnen we zeggen dat informatie over wie wegtrekt, evenveel zegt over wie blijft.

 

In de groep mannen die we niet teruggevonden hebben merken we opvallend veel landbouwers op, ongeveer één derde. Zij zijn sterker vertegenwoordigd dan in de totale onderzoekspopulatie, iets wat ook het geval is bij de textielarbeiders en het dienstpersoneel. Dat we deze laatste nauwelijks gevonden hebben is niet verwonderlijk gezien de sterke mobiliteit die deze groep aan de dag legde. Als we de groep waarover we informatie hebben kunnen verzamelen vergelijken met de onderzoekspopulatie en het arrondissement Oudenaarde, blijkt dat de overeenkomsten vrij gering zijn. De mannen die we teruggevonden hebben tellen tegenover de onderzoekspopulatie een zelfde proportie landbouwers, dagloners en ambachten. Bij het dienstpersoneel liggen de verhoudingen te laag, terwijl we bij de textielsector met een oververtegenwoordiging te kampen hebben. Dat geldt ook voor de groep van de handelaars en de beoefenaars van een vrij beroep. Tegenover het arrondissement Oudenaarde, weliswaar gegevens voor het gebied na de grensverandering van 1818, zijn de gegevens nog minder representatief. Enkel bij de dagloners en de ambachten hebben we enige mate van overeenkomst.

 

 

Niet gevonden

Wel gevonden

Onderzoeks-populatie

Oudenaarde

N

%

N

%

Landbouw

39

31,7%

61

29,0%

26,4%

16%

Dagloner

31

25,2%

51

24,3%

24,7%

25%

Dienstpersoneel

15

12,2%

10

4,8%

10,2%

7%

Textiel

25

20,3%

49

23,3%

16,1%

36%

Ambachten

11

8,9%

27

12,9%

14,1%

11%

Handel en vrije beroepen

1

0,8%

7

3,3%

6,2%

2%

Zonder

0

0,0%

0

0,0%

0,4%

0%

Onbekend

1

0,8%

5

2,4%

2,0%

3%

Tabel 7.2: Frequenties van de verschillende types van gebreken bij niet-teruggevonden en gevonden conscrits, de volledige onderzoekspopulatie en de gebrekkige conscrits uit het arrondissement Oudenaarde.

 

Op het vlak van de verschillende types van gebreken is het resultaat van de opzoekingen veel representatiever, zowel tegenover de hele onderzoekspopulatie als het arrondissement Oudenaarde. Enkel de bovenste ledematen zijn oververtegenwoordigd, het omgekeerde geldt dan weer voor de groep van mentale gebreken. Bij diegenen die we niet hebben teruggevonden laten een aantal categorieën een iets hogere frequentie optekenen dan verwacht, met name de groepen met problemen aan de onderste en bovenste ledematen en de problemen aan het gezichtsveld.

 

 

Niet gevonden

Wel gevonden

Onderzoeks-populatie

Oudenaarde

 

N

%

N

%

O

46

37,4%

73

34,8%

33%

35%

B

26

21,1%

38

18,1%

20%

15%

G

10

8,1%

26

12,4%

13%

12%

Z

30

24,4%

45

21,4%

21%

22%

M

4

3,3%

8

3,8%

5%

6%

A

0

0,0%

0

0,0%

0%

0%

H

1

0,8%

7

3,3%

2%

3%

S

1

0,8%

2

1,0%

2%

1%

D

1

0,8%

0

0,0%

0%

0%

Meerdere

4

3,3%

11

5,2%

4%

5%

Tabel 7.3: Frequenties van de verschillende types van gebreken bij niet-teruggevonden en gevonden conscrits, de volledige onderzoekspopulatie en de gebrekkige conscrits uit het arrondissement Oudenaarde.

 

Tot slot van deze paragraaf bespreken we kort de verschillen in enkele parameters. Opvallend is dat de niet-gevonden conscrits al meer gemigreerd waren op hun twintigste: 35% had al eens van woonplaats veranderd, tegenover 11% van diegenen waarvan we enige informatie hebben teruggevonden. Ook op het vlak van de onwettigheid stellen we een onderscheid vast tussen beide groepen. Bij de groep waarover we geen informatie hebben kunnen verzamelen was 8,9% een onwettige zoon, terwijl dat bij de gevonden mannen slechts 2,4% was, bijna een kwart. In de paragraaf over de onwettigen in het vorige hoofdstuk hadden we al kunnen vaststellen dat de migratie in deze groep heel hoog lag, wat te maken had met hun frequente keuze om als dienstpersoneel aan de slag te gaan. Degenen die we niet hebben teruggevonden woonden iets minder in steden (14,6% tegenover 21,9%), en ze waren gemiddeld genomen kleiner dan wie we kunnen opsporen hebben, ongeveer anderhalve centimeter (1,614m tegenover 1,630). Dat is waarschijnlijk te wijten aan het grote aandeel van de landbouwers in de steekproef van teruggevonden conscrits.

 

Meteen weten we dat de steekproef voor de levensloopanalyse op sommige vlakken nogal afwijkt van de onderzoekspopulatie, bijvoorbeeld in sommige beroepsgroepen, maar op andere gebieden weer heel representatief is, zoals wat de types van gebreken betreft. Na deze tussenstap kunnen we overgaan op de interpretatie van de gegevens over de huwelijken, de eerste dynamiek die we in het onderzoek inbrengen.

 

7.2.2 Het huwelijksgedrag van gebrekkige conscrits

 

In het hoofdstuk over de historische situering van de door ons onderzochte tijd en ruimte zijn we uitgebreid ingegaan op de gevolgen van de sociaal-economische crisis op het huwelijksgedrag. In een poging om de ellende weg te houden, ging de bevolking het huwelijk steeds meer uitstellen. Op het moment dat onze onderzoekspopulatie op de huwelijksmarkt kwam, was er echter sprake van het voortzetten van het stabiel patroon uit de achttiende eeuw om voor de vrouw rond haar zesentwintigste te huwen. Bij de mannen was er zelfs een daling van ongeveer 29 naar 27 jaar, waarin we waarschijnlijk de effecten van de conscriptie moeten herkennen. Die zorgde er immers voor dat de overcapaciteit op de arbeids- en huwelijksmarkt verminderde.[461]

 

Voor onze onderzoekspopulatie bekomen we cijfers die nagenoeg perfect in de lijn liggen van de normale waarden.

 

leeftijd man

leeftijd vrouw

modus

24

modus

22

mediaan

27

mediaan

25

gemiddelde

28,6

gemiddelde

26,5

Tabel 7.4: Eerstehuwelijksleeftijd van gebrekkige conscrits en hun echtgenotes,
eerste helft negentiende eeuw (N=130).

 

We stellen echter vast dat de mediaan- en de moduswaarden ongeveer anderhalf jaar lager liggen dan het het gemiddelde, wat betekent dat de hoge waarden vooral bekomen worden door een aantal hoge waarden, en dat het zwaartepunt van de verdeling onder het gemiddelde ligt.

 

In de huwelijksakte vinden we veel informatie over de beroepen. Dat laat ons toe om te testen of er in het tijdsinterval tussen het huwelijk en het opstellen van de conscriptielijsten grote verschuivingen plaatsgevonden hebben tussen de verschillende beroepsgroepen. Omdat we met een kleine steekproef werken, hebben we ervoor geopteerd om te werken met de absolute waarden. Onmiddellijk vallen de hoge scores op de diagonaal op, behalve voor de categorie van het dienstpersoneel. Dat is echter geen nieuw gegeven: eens men huwde was die carrière blijkbaar gedaan. De sterkste continuïteit merken we op bij de ambachtslui, die maar uitzonderlijk veranderen. Bij de landbouwers, de dagloners en de textielarbeiders is het verloop veel groter.

 

 

 

Beroep in conscriptieregisters

 

 

Land-bouw

Dag-loner

Dienst-personeel

Textiel

Ambach-ten

Handel

Zonder

Onbe-kend

in huwelijksakte

Landbouw

19

6

2

4

-

-

-

-

Dagloner

4

11

4

7

2

-

-

-

Dienst-personeel

1

1

-

2

-

-

-

-

Textiel

5

10

1

20

1

-

-

1

Ambachten

1

0

-

1

14

-

-

1

Handel

0

1

-

1

0

5

1

1

Zonder

-

-

-

-

-

-

-

-

Onbekend

1

2

-

0

0

-

-

-

Tabel 7.5: Beroepsvermeldingen in conscriptieregisters tegenover beroepsvermeldingen in de huwelijksakten.

 

We kunnen ook een onderzoek voeren uit welke socio-professionele milieus beide partners afkomstig zijn. Daarbij valt onmiddellijk de dominantie op van de textielsector, waarin de overgrote meerderheid van de vrouwen aan de slag is. Enkel in de categorieën textiel en handel kunnen we van een concentratie op de diagonaal spreken. In tweede instantie scoort ook de groep landbouwers nog vrij goed.

 

 

 

 

Beroep vrouw

Beroep man

 

Land-bouw

Dag-loner

Dienst-personeel

Textiel

Ambach-ten

Handel

Zonder

Onbe-kend

Landbouw

10

1

2

14

-

2

-

2

Dagloner

1

1

4

17

-

-

-

5

Dienst-personeel

1

-

1

2

1

-

-

-

Textiel

1

1

2

30

12

1

-

3

Ambachten

-

-

1

12

-

3

-

1

Handel

1

-

-

2

3

5

-

-

Zonder

-

-

-

-

-

-

-

-

Onbekend

1

-

1

-

1

-

1

2

Tabel 7.6: Beroepsvermeldingen van man en vrouw in de huwelijksakten (kruistabel), absolute waarden.

 

Uit de tabel kunnen we afleiden dat onze onderzoekspopulatie, bijvoorbeeld als landbouwer, relatief weinig in de eigen beroepsgroep huwde. Meestal kozen ze een bruid uit de sector die net zwaar in crisis was.

 

Vooraleer we overgaan op de analyse van de beroepsgegevens van de ouders geven we eerst aan welke proportie van hen al gestorven is op het moment dat hun kinderen in het huwelijksbootje stapten.

 

Vader gestorven

Moeder gestorven

Mannen

57%

Mannen

40%

Vrouwen

49%

Vrouwen

43%

Tabel 7.7: Percentage gestorven vaders en moeder bij mannen en vrouwen die huwen.

 

Vooral het feit of de vader al dan niet gestorven was speelde bij de gebrekkige mannen mee. Zes op tien heeft geen vader meer, terwijl dat bij de vrouwen slechts bij één op twee het geval is. Bij de echtgenotes kunnen we – weliswaar minder uitgesproken - het omgekeerde mechanisme terugvinden, omdat daar vaker de moeder gestorven was. Om de invloed van de vaders verder te onderzoeken hebben we een kruistabel opgesteld met de beroepsgegevens van de zonen en hun vaders.

 

 

 

Beroep vader

Beroep zoon

 

Land-bouw

Dag-loner

Dienst-personeel

Textiel

Ambach-ten

Handel

Zonder

Onbe-kend

Landbouw

5

2

-

3

-

-

-

-

Dagloner

1

4

1

2

3

-

-

-

Dienst-personeel

-

-

-

-

-

-

-

-

Textiel

2

-

-

8

1

-

-

-

Ambachten

-

-

-

1

4

-

-

-

Handel

-

1

-

-

-

2

-

-

Zonder

-

-

-

-

-

-

-

-

Onbekend

3

4

1

6

2

-

-

-

Tabel 7.8: Beroepsvermeldingen van de mannen en hun vaders in de huwelijksakten (absolute waarden).

 

Spijtig genoeg hebben we maar weinig elementen in de steekproef omdat er al veel vaders gestorven waren, en er bovendien vaak geen beroepsaanduiding vermeld wordt, vooral van de vaders. We stellen vast dat de zonen niet noodzakelijk in vaders voetsporen traden. Dat was vooral in de textielsector en bij de ambachten het geval. Vooral bij de agrarische beroepen, landbouwer en dagloner, merken we dat er veel uitwaaiering optreedt.

 

Op het eerste zicht vertoonde onze onderzoekspopulatie weinig verschillen met de gewone bevolking wat het huwelijksgedrag betrof. Als we echter een opsplitsing doorvoeren naar type, blijken we toch te kunnen differentiëren. De groep van conscrits met gebreken aan de bovenste ledematen huwde relatief snel in vergelijking met de andere categorieën. Eerder zagen we al dat zij ook bij de fysiek grootsten behoorden. Op basis van deze gegevens kunnen we eventueel besluiten dat deze mannen op de huwelijksmarkt iets positiever ontvangen werden dan de overige categorieën, misschien omdat hun handicap als minder problematisch beschouwd werd.

 

 

N

Gemiddelde

O

51

29,2

B

23

26,5

G

17

29,4

Z

26

28,5

M

1

44

H

4

32,8

S

1

19

Meerdere

7

27,1

Tabel 7.9: Eerstehuwelijksleeftijd per type van fysiek gebrek.

 

Als we gaan kijken naar de invloed van het beroep op de huwelijksleeftijd, vinden we weerom traditionele patronen terug die we bij de rest van de bevolking terugvinden. Ook daar huwen de personen uit de textielsector en de ambachten relatief vroeg, terwijl de landbouwers en de dagloners lang wachten[462]. Op het vlak van de eerstehuwelijksleeftijd speelt een fysiek gebrek dus in mindere mate een rol en is het vooral het socio-professionele milieu dat van invloed is.

 

 

N

Gemiddelde

Landbouw

31

30,5

Dagloner

28

30,4

Dienstpersoneel

4

28,3

Textiel

38

26,8

Ambachten

17

27,1

Handel

8

27,0

Zonder

0

-

Onbekend

4

29,8

Tabel 7.10: Huwelijksleeftijd per beroepscategorie van gebrekkige mannen.

 

7.2.3 De gegevens in verband met de sterfte

 

De differentiële mortaliteit zoals die hier bekeken zal worden, is nog steeds een weinig behandeld onderwerp in de historische demografie. Chris Vandenbroeke was een van de weinige auteurs in het Nederlandse taalgebied die een poging ondernam om, in zijn geval voor artsen, het sterfterisico te bepalen[463].

 

Als we alle cijfers uit onze steekproef optellen, bekomen we een gemiddelde overlijdensleeftijd van 53,8 jaar. Dat hoge cijfer is geen verrassing, want we zijn vertrokken van een volwassen groep.

 

Gemiddelde

53,8

Modus

57

Mediaan

57

Tabel 7.11: Gemiddelde sterfteleeftijd van gebrekkige mannen (N=180).

 

Net als bij de gegevens over de eerstehuwelijksleeftijd hebben we nagegaan of we een invloed konden ontdekken van de verschillende types van gebreken. Voor de belangrijkste categorieën kunnen we statistisch verantwoorde uitspraken doen, maar echte verschillen merken we niet, zelfs niet tussen de categorieën die bijvoorbeeld een kleinere gestalte lieten optekenen, bijvoorbeeld de gebreken aan de onderste ledematen.

 

 

N

Gemiddelde

O

59

54,3

B

35

54,8

G

21

52,0

Z

39

52,0

M

8

50,4

H

5

70,8

S

2

67,5

Meerdere

11

50,7

Tabel 7.12: Gemiddelde sterfteleeftijd per type van gebrek.

 

Pas als we de beroepsgroep als criterium hanteren, vinden we sporen van een echt differentieel sterfterisico. De ambachtslui sterven gemiddeld op hun zestigste, terwijl de dagloners maar liefst gemiddeld tien jaar vroeger sterven. De resultaten van de landbouwers zijn zelfs slechter dan die van de textielarbeiders, toch een groep die in de crisisjaren zwaar getroffen werd.

 

 

N

Gemiddelde

Landbouw

57

53,5

Dagloner

41

50,2

Dienstpersoneel

8

57,5

Textiel

39

54,9

Ambachten

25

60,4

Handel

6

42,5

Zonder

0

-

Onbekend

4

55

Tabel 7.13: Gemiddelde sterfteleeftijd per beroepsgroep.

 

Gefundeerde uitspraken over het sterfterisico kunnen we slechts doen als we de alle informatie over de overlijdens samenvatten in een sterftetafel. Uit de tabel kunnen we afleiden dat onze onderzoekspopulatie, net als de hele bevolking van Oost-Vlaanderen en Oudenaarde in het bijzonder, sterk te lijden heeft gehad van de subsistentiecrisissen in het midden van de eeuw. Rond die periode stijgt immers het aantal overlijdens en daalt de kans dat men nog in de volgende leeftijdsgroep zal terechtkomen. In onze tabel vinden we de crisis bij de leeftijdsgroep van 55 jaar.

 

X

N Sterfte

Gecum reeks

nqx

npx

lx

ndx

nLx

Tx

ex

20

16

180

0,08889

0,91111

100000

8889

477778

3438889

34,39

25

8

164

0,04878

0,95122

91111

4444

444444

2961111

32,50

30

17

156

0,10897

0,89103

86667

9444

409722

2516667

29,04

35

10

139

0,07194

0,92806

77222

5556

372222

2106944

27,28

40

8

129

0,06202

0,93798

71667

4444

347222

1734722

24,21

45

7

121

0,05785

0,94215

67222

3889

326389

1387500

20,64

50

11

114

0,09649

0,90351

63333

6111

301389

1061111

16,75

55

28

103

0,27184

0,72816

57222

15556

247222

759722

13,28

60

14

75

0,18667

0,81333

41667

7778

188889

512500

12,30

65

15

61

0,24590

0,75410

33889

8333

148611

323611

9,55

70

19

46

0,41304

0,58696

25556

10556

101389

175000

6,85

75

19

27

0,70370

0,29630

15000

10556

48611

73611

4,91

80

3

8

0,37500

0,62500

4444

1667

18056

25000

5,63

+85

5

5

1,00000

0,00000

2778

2778

6944

6944

2,50

Tabel 7.14: Sterftetafel van mannen met een fysiek gebrek, 1787-1789 tot 1880.

 

Als we de resultaten van de verwerking vergelijken met de levensverwachting van medici die in dezelfde periode leefden, stoten we op een vrij constante kloof van een tweetal jaar meer levenverwachting bij de artsen. Dat was nochtans een groep die op het vlak van de gezondheid door hun professionele activiteiten een vrij groot risico liep, vooral in de leeftijdsgroep waarop onze populatie sneller inkrimpt ten gevolge van de sociaal-economische crisis. Dat zou kunnen verklaren waarom onze onderzoekspopulatie zo dicht bij de artsen in de buurt blijft als het over de levensverwachting gaat.[464]

 

Als we de gegevens per generatie visualiseren, zien we duidelijk de knik op het moment dat de sociaal-economische crisis op zijn hoogtepunt was. Anderzijds was onze populatie op dat moment al op een gevorderde leeftijd, zodat we ook mogen veronderstellen dat ze op dat moment meer vatbaar waren voor ziekte.

 

Figuur 7.1: % Aantal overlevenden in de onderzoekspopulatie per leeftijdsklasse[465].

 

Dankzij de akten weten we ook hoeveel mannen bij hun overlijden al weduwnaar geworden waren. Slechts 43 van de 180 mannen in de onderzoekspopulatie waren bij hun overlijden weduwnaar, of 24%, terwijl er 121 mannen gehuwd waren.

 

 

7.3 Conclusie

 

In dit hoofdstuk hebben we getracht om een levensloopanalyse te maken van een groep van conscrits met lichamelijke gebreken. We hebben vooral gefocust op de gegevens in verband met het huwelijk en het overlijden, om een aantal keerpunten in hun leven te kunnen inschatten.

 

Ondanks hun handicap bleken ze goed stand te houden op de huwelijksmarkt. Als ze trouwden, deden ze dat op dezelfde leeftijd als alle andere jongemannen. We konden geen opvallende invloed van hun gebrek vaststellen, enkel het feit dat diegenen met problemen aan de bovenste ledematen zich iets vroeger in de echt verbonden. Ook van de kant van de echtgenotes waren de verhoudingen volledig normaal.

 

We vonden wel een sterkere invloed terug van het beroep op de huwelijksleeftijd, waarbij het patroon volledig verliep zoals bij de rest van de bevolking. De agrarische groepen stelden het huwelijk iets langer uit, terwijl de textielarbeiders veel vroeger huwden. De partners waren vooral actief in de textielnijverheid. Als het op trouwen aankwam, was beroepsendogamiteit minder belangrijk. Het onderzoek naar de relatie met de professionele activiteiten van de ouders wordt bemoeilijkt door het feit dat meer dan de helft van de vaders al overleden was op het moment van het huwelijk, nog extra gecompliceerd door de vele niet-vermeldingen.

 

Op het vlak van de mortaliteit merken we dat onze onderzoekspopulatie het moeilijk had in de sociaal-economische crisis van de negentiende eeuw. De kloof met een hoog opgeleide maatschappelijke groep als dokters bleef alleszins binnen de perken, hoewel deze laatste groep een hoger risico liep dan gemiddeld. Bij deze parameter konden we evenmin een sterke invloed van de soorten gebreken onderscheiden, en waren het weerom de beroepsgegevens die de sterkste differentiatie vertoonden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[457] DEVRIEZE (A.), VANHAUTE (E.), The life-courses of 33 women cotton workers in Ghent around 1900, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXXI, 2001, 3-4, p.557.

[458] KOK (J.), Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale geschiedenis, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, XXVI, 2000, 3, p.310.

[459] DEVRIEZE (A.), VANHAUTE (E.), art.cit., p.577.

[460] KOK (J.), art.cit., p.316.

[461] DEVOS (I.), Marriage and economic conditions …, p.105.

[462] Ibid., p.107.

[463] VANDENBROEKE (C.), Differentiële sterfte tijdens de negentiende eeuw. Het sterfterisico van medici, in: Bevolking en Gezin, 1982, 2, pp.133-145.

[464] Ibid., pp.137-139.

[465] Voor de brongegevens verwijzen we naar bijlage 12.