Oost-Vlaamse mannen met een handicap in de negentiende eeuw. Een sociaal-demografisch onderzoek op basis van de conscriptieregisters. (Tom De Paepe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

5 Het onderzoek naar fysieke gebreken op basis van de conscriptieregisters: methodologie en stand van zaken van het onderzoek.

 

5.1 Inleiding

 

In dit hoofdstuk maken we de overstap naar het eigenlijke bronnenonderzoek. Al meermaals hebben we aangegeven dat het niet onze hoofdbedoeling is om een reconstructie te maken van de frequenties van de verschillende soorten fysieke gebreken die in de conscriptieregisters voorkomen. Voor Oost-Vlaanderen, en een aantal andere gebieden, is dergelijk onderzoek al gevoerd. In dit hoofdstuk zullen we de resultaten uit verschillende studies naast elkaar leggen en kijken of er een aantal algemene patronen af te leiden zijn uit de gegevens in verband met het voorkomen van fysieke gebreken.

 

Maar eerst zullen we een aantal methodologische aspecten bespreken, onder andere over de manier waarop de hier gebruikte onderzoekspopulatie is samengesteld en welke hulpinstrumenten we gebruikt hebben om de medische termen te verklaren. Om het onderzoek en de analyse overzichtelijk te houden hebben we de verschillende fysieke gebreken gegroepeerd in een aantal categorieën. Deze indeling noodzaakl een korte verantwoording en toelichting.

 

Tot slot van dit eerste hoofdstuk van de bronnenverwerking overlopen we de samenstelling van onze populatie, en vergelijken we ze met de gegevens in verband met alle afkeuringen om fysieke redenen. We bekijken de frequentie waarin de categorieën voorkwamen en werpen ook een blik op hun geografische spreiding.

 

 

5.2 Methodologische aspecten van het onderzoek

 

In de inleiding zijn we reeds kort ingegaan op de visie op fysieke gebreken die in dit onderzoek gehanteerd wordt. We volgden Brendan Gleeson, die vertrok van het uitgangspunt dat een gebrek refereert aan "the social experience of people with some form of physical impairment to a limb, organism or mechanism of the body."[363] 'Impairment' kan zowel slaan op een beschadiging als een verzwakking, maar in dit onderzoek hebben we zoveel mogelijk getracht om mannen te selecteren die een uitwendig lichamelijk defect van blijvende aard hadden. In het hoofdstuk over de conscriptie was gebleken dat aan de basis van de gegevens over de keuring een medische visie lag die sterk focuste op de uitwendige facetten, en dat de gegevens over de inwendige geneeskunde nog heel oppervlakkig waren. Onze criteria zijn dan ook geconcentreerd op problemen met de sensorische en motorische stelsels van het lichaam.

 

Het moeilijkste facet van dit uitgangspunt is het toepassen in de praktijk, met andere woorden bepalen welke gevallen weerhouden werden uit de conscriptieregisters en welke niet. Omdat we beseffen dat dit in belangrijke mate afhankelijk is van de beslissing van de onderzoeker, hebben we niettemin getracht de subjectiviteit tot een minimum te beperken door te expliciteren welke medische gebreken we weerhouden hebben. Concreet hebben we negen categorieën opgesteld, waarin we de door ons weerhouden mannen ingepast hebben. Voor een overzicht van de groepen en de aandoeningen die erbij horen verwijzen we naar bijlage 5, hier overlopen we kort het spectrum.

 

Een eerste categorie groepeert de mannen met een gebrek aan de onderste ledematen, een tweede omvat diegenen met problemen aan de bovenste ledematen. Voor de problemen met het zicht hebben we twee categorieën opgesteld, een voor blinden en een voor alle andere gevallen zoals oogontstekingen. Een vrij algemene groep is gereserveerd voor mannen die problemen hebben met de bouw van het bovenlichaam, bijvoorbeeld misvormingen aan het gezicht of een bochel. Er zijn tevens aparte categorieën opgesteld voor doofheid, problemen met de spraak en doofstomheid. Tot slot hebben we ook de conscrits die afgekeurd waren omwille van mentale problemen weerhouden, hoewel deze groep niet echt de focus van dit onderzoek uitmaakt. Het biedt ons de mogelijkheid om een ruwe inschatting te maken van de verschillen tussen de frequenties van mentale en fysieke gebreken, en na te gaan in welke mate de grote aandacht voor mentale en de verwaarlozing van fysieke handicaps in de historiografie een vertekening inhoudt van de situatie op het terrein.

 

Bij deze indeling willen we op voorhand een bedenking formuleren. De groep van mensen met visuele problemen die niet blind zijn bevat vooral gevallen van oftalmie of oogontsteking, waarvan het permanente karakter minder evident is. In sommige gevallen kon die aandoening leiden tot blindheid, maar dat zou vooral bij ouderen het geval geweest zijn of in het geval van één specifieke vorm van deze aandoening, de zogenaamde ophtalmie de neige.[364] Dat merken we duidelijk als we de aanpak van deze aandoening door de rekruteringsautoriteiten in 1846 vergelijken met die in 1807-1809. In het eerste geval worden conscrits waar oftalmie vastgesteld wordt steevast slechts voor één jaar vrijgesteld, terwijl ze in het andere geval meestal de definitieve réforme krijgen.

 

Om de proef op de som te nemen hebben we gecontroleerd of een jaar later, in 1847, nog veel conscrits van de klasse van 1846 definitief afgekeurd werden voor oftalmie. Van de 29 mannen die na één jaar vrijstelling een jaar later definitief afgekeurd werden, waren er slechts vijf met oogproblemen. In geen enkele omschrijving van de reden voor afkeuring wordt oftalmie vernoemd als de hoofdreden. Op basis van deze gegevens hebben we dan ook beslist om voor de populatie van 1846 geen conscrits op te nemen die wegens oftalmie een jaar vrijgesteld werden. Alleen al de beslissing doet vermoeden dat het de algemene opvatting was dat men daarvan wel kon genezen.

 

Om de betekenis van de gehanteerde medische termen te achterhalen hebben we een beroep gedaan op een medisch woordenboek uit 1828[365]. Zo konden we gemakkelijker de vroeg-negentiende-eeuwse invullingen inschatten die de begrippen toen hadden. Na het doornemen van de conscriptieregisters voor de twee periodes viel alvast op hoe weinig verschilpunten er waren op het gebied van de medische terminologie. Een aantal factoren kunnen dat in de hand gewerkt hebben. Het werken met officiële tabellen en lijsten met redenen voor afkeuringen kan een conservatief neveneffect hebben, omdat de tabellen niet vaak bijgewerkt werden. De Nederlandse tabel uit 1816, die al in sterke mate gebaseerd was op de Franse uit het jaar VIII, was in de Belgische periode nog steeds van kracht. Bovendien was het onderzoek van de conscrits eerder oppervlakkig en hadden de keuringswerkzaamheden een eerder routinematig karakter, wat kan doorwerken in het formuleren van weinig gedetailleerde diagnoses. Tot slot besliste de medicus samen met niet-medisch geschoolden, die misschien sneller geneigd waren om te werken met een aantal vaste categorieën.

 

Het grootste probleem bij de vergelijking van de twee dwarsdoorsnedes vormt de verschillende benadering van het systeem van voorlopige vrijstellingen. In de Franse tijd werd daar heel spaarzaam mee omgesprongen. De Nederlanders voerden echter de mogelijkheid in om voor één jaar vrijgesteld te worden om vervolgens het jaar erna weer gekeurd te worden, en deze maatregel werd heel frequent toegepast. Volgende tabel geeft de frequenties voor de jaren 1842 tot 1850 voor beide types van vrijstelling.

 

 

definitief

voorlopig

TOTAAL

1842

0,108

0,450

0,558

1843

0,104

0,445

0,549

1844

0,108

0,435

0,543

1845

0,101

0,445

0,546

1846

0,102

0,460

0,562

1847

0,096

0,467

0,563

1849

0,119

0,403

0,522

1850

0,116

0,404

0,520

Gemiddelde

0,107

0,439

0,546

Tabel 5.1: Definitieve en voorlopige vrijstellingen, België, 1842-1850[366].

 

Het aandeel van de voorlopige vrijstellingen is heel groot en schommelt tussen de 40 à 45%. We lopen al even voor op de feiten door nu al te vertellen dat de medische redenen voor afkeuring zo'n 10 tot 15% uitmaakten van het totaal, degenen die wegens te kleine lengte vrijgesteld werden niet meegerekend. Dat bewijst de sterke impact van de vele mogelijkheden om op basis van sociale redenen vrijstelling te krijgen, wat in de Franse tijd veel beperkter was. Nagenoeg 40% van de conscrits kon op basis van sociale gronden een vrijstelling krijgen, meestal wel maar voorlopig.

 

Aangezien de redenering erachter was dat het probleem in die tijdspanne mogelijk genezen kon worden, hebben we alle conscrits die het volgende jaar nog eens moesten terugkomen niet meegerekend. In die zin biedt het ons de gelegenheid om nog selecter te werk te gaan bij de selectie van de populatie.

 

 

5.3 De frequenties van de verschillende redenen voor medische afkeuring in de conscriptieregisters: een overzicht op basis van de bestaande literatuur

 

Volgens Chris Vandenbroeke mogen we voor de eerste helft van de negentiende eeuw uitgaan van een afkeuringsgraad, exclusief de gestalte, van minstens 10 tot 15%[367]. Eerder zijn we al ingegaan op de vaststellingen van A.J. Meynne rond 1850 dat er sprake was van een fysieke kloof tussen Vlaanderen en Wallonië. Zijn cijfers voor Vlaanderen waren van eenzelfde orde van grootte, voor Wallonië lag het peil rond de 6 à 8%. Dat leverde een Belgisch gemiddelde op van 11,4%[368]. Gegevens uit de Exposé de la situation du Royaume geven een goed overzicht van de provinciale verdeling van vrijstellingen (definitief en voorlopig) omwille van medische redenen in de jaren 1840. Het is een nieuwe indicatie van de medische kloof tussen het noorden en het zuiden van het land.

 

Brabant

0,153

Oost-Vlaanderen

0,146

Limburg

0,132

Antwerpen

0,129

West-Vlaanderen

0,102

Luik

0,085

Henegouwen

0,068

Namen

0,057

Luxemburg

0,042

TOTAAL

0,110

Tabel 5.2: Proportie definitief en voorlopig vrijgestelde conscrits omwille van medische redenen in de Belgische provincies, 1842-1850[369].

 

In Frankrijk kwam J.P. Bois in zijn onderzoek naar het departement Maine-et-Loire voor de jaren 1806-1810 tot een verhouding van 14,3%[370]. In Sint-Truiden werd in de periode van 1795 tot 1814 9,6% van de conscrits afgekeurd om andere redenen dan de gestalte[371], en op basis van de gegevens van Roger Darquenne hebben we berekend dat in 1806 12,3% van de conscrits uit de Belgische departementen afgekeurd werd[372]. Tot slot vermeldt M. Dorban voor het departement Luxemburg voor het jaar een verhouding van 16,42%[373].

 

Het is intrigrerend om te merken dat actuele schattingen van het wereldwijde aandeel van mensen met een vorm van fysiek gebrek dezelfde cijfers vooropstellen die 200 tot 150 jaar geleden in België golden. Volgens de Verenigde Naties bestond deze groep eind vorige eeuw bij benadering uit 500 miljoen personen. "Moreover, at any given time, disability probably affects 10 to 15 per cent of national populations"[374]. De vooruitgang die geboekt wordt op het vlak van verzorging en herstel, wordt onder meer gecompenseerd door bijvoorbeeld de vergrijzing. Op dit moment is al een op de tien Vlamingen minder mobiel[375]. Deze opmerkelijke en verleidelijke parallel, die op het eerste zicht iets weg heeft van een soort historische constante, moeten we wel nuanceren. De cijfers voor de negentiende eeuw zijn gebaseerd op gegevens over twintigjarige mannen in een specifieke context van het al of niet geschikt zijn voor de legerdienst. Ze zijn allerminst representatief voor een volledige samenleving.

 

Wat de cijfergegevens voor Oost-Vlaanderen betreft kunnen we terugvallen op het werk van Freddy Roosemont. Voor 1806 kwam hij op basis van het onderzoek van de conscriptieregisters uit op de uitzonderlijke verhouding van 3,3% van de conscrits waarvoor een reden voor afkeuring werd gegeven. De auteur waarschuwde zelf al dat dat een schromelijke onderschatting moest geweest zijn van de reële waarden. Zelfs als er ook nog 3,1% afgekeurden waarvoor geen reden vermeld was aan toegevoegd worden, blijft het resultaat onder de verwachte resultaten. Als we berekeningen maken op basis van de overzichtstabel die R. Darquenne publiceerde, bekomen we een resultaat dat veel waarschijnlijker is, namelijk 13,6%[376]. In 1806 waren de conscriptieregisters wat de informatie over de gebreken betreft nog heel onvolledig en dus onnauwkeurig. Wat de situatie in 1846 betreft komt Roosemont uit op een aandeel van 10,6 procent, in het verlengde van de cijfers uit de Exposé de la situation du Royaume[377]. Volgens A.J. Meynne lag het cijfer voor de periode 1851-1855 in de provincie Oost-Vlaanderen op 12,8%[378]. B. Schalck vond in zijn dieptestudie over Assenede op basis van de conscriptieregisters dat van 1804 tot 1855 slechts 7% van de conscrits afgekeurd werd om lichamelijke redenen, een opvallend laag cijfer[379].

 

Om de spreiding binnen het departement te kennen moeten we weer gebruik maken van de cijfers van F. Roosemont, aangezien de tabel van Darquenne enkel een departementeel overzicht geeft . Voor 1806 geven we ze voor de volledigheid, onder het grootste voorbehoud. De cijfers van 1846 zijn wat dat betreft veel betrouwbaarder en representatiever.

 

Arrondissement

1806

1846

Gent

3,7

11

Aalst

3,3

9,8

Oudenaarde

2,9

8,2

Eeklo

5,4

7,1

Sint-Niklaas

2,3

12,5

Dendermonde

2,2

13,8

Oost-Vlaanderen

3,3

10,6

Tabel 5.3: Spreiding van de aandelen van afgekeurde conscrits voor fysieke gebreken per arrondissement, Oost-Vlaanderen, 1806 en 1846[380].

 

De onbetrouwbaarheid van de cijfers van 1806 maakt vergelijkingen nagenoeg onmogelijk. Wat de situatie in 1846 is het moeilijk om enige lijn te krijgen in de gegevens. De lage waarden voor Aalst en Oudenaarde verrassen, want zij hoorden bij de arrondissementen die het hardst getroffen waren door de economische crisis. De gebieden die in 1846 het minst getroffen werden door de tyfusepidemie, Eeklo en Sint-Niklaas, vertonen een heel uiteenlopend beeld met respectievelijk de laagste en de tweede hoogste score. Meteen wordt duidelijk dat ook het lage aandeel in Assenede, dat tot het arrondissement Eeklo behoorde, niet verwonderlijk is, maar past in een algemene tendens.

 

Nu we een beeld hebben van de gemiddelde proportie van mannen met een fysiek gebrek in de totale populatie van conscrits kunnen we een blik werpen op de frequenties waarin de aandoeningen voorkwamen. Niet alle cijfers die de literatuur geeft zijn betrouwbaar[381]. We hebben de gegevens van een aantal auteurs samen proberen brengen op basis van de overzichtstabel van R. Darquenne. We hebben de verschillende categorieën van redenen voor afkeuring overgenomen, en de gegevens van J.P. Bois daarin proberen passen.

 

 

Oost-Vlaanderen, 1806

België, 1806[382]

Maine-et-Loire 1807[383]

Darquenne

Roosemont

N

1005

-

4872

556

Misvormingen

35,8

49.2

31,6

20,5[384]

Zwakte

8,7

28.3

16,3

27,2

Inwendige breuken

5,8

-

5,3

7,9

Epilepsie

0,6*

2.1

2,7

3,1*

Kliergezwellen

0,7*

0.5

5,6

3,1*

Spraakproblemen

0,9*

2.1[385]

1,1

1,4*

Gehoorproblemen

2,2*

2,5

2,7*

Zweren

7,8

-

5,2

7,6

Zwakzinnigheid

2,6*

-

2,6

0,9*

Oogproblemen

15,9

7.5

12,6

7,6

Huidziekten

12,1

5.9

7,8

6,1[386]

Andere

6,9

5.4[387]

6,7

10,8

Tabel 5.4: Frequentie van een aantal categorieën van redenen voor afkeuring, Oost-Vlaanderen en België, 1806, Maine-et-Loire, 1807 (* = minder dan dertig waarnemingen).

 

Voor de verhoudingen van 1806 zijn we geneigd om meer geloof te hechten aan de cijfers van Darquenne. Bij hem beschikken we over een meer genuanceerde opdeling in categorieën. Roosemont brengt bijvoorbeeld een niet onbelangrijke categorie als zweren onder in de rubriek huidziekten. De waarde die hij bekomt, lijkt ons gezien het frequent voorkomen van beide aanduidingen in de registers van 1807-1809 te laag. Uit onderzoek naar de situatie in het West-Vlaamse Zwevegem in de negentiende eeuw bleek dat maar liefst driekwart van de afkeuringen te maken had met kliervormingen, gezwellen en verzweringen.[388] Dergelijke tabellen bieden de mogelijkheid om een idee te hebben van de orde van grootte van het voorkomen van een aantal types van medische problemen. Twee categorieën, zwakte en misvormingen, staan afgescheiden bovenaan, behalve in Oost-Vlaanderen waar het aandeel van zwakte opvallend laag is[389]. Daar zijn het vooral huidziekten en oogproblemen die hoge scores behalen. Een tweede groep van aandoeningen die vrij regelmatig voorkomen vormen de inwendige breuken (de zogenaamde 'hernies'), de huidziekten en de oogaandoeningen. Wat verder opvalt is de relatief beperkte frequentie van de fysieke gebreken zoals blind- en doofheid waaraan vaak spontaan gedacht wordt in de context van handicaps. We mogen dus niet de fout maken om de geschiedenis van fysieke gebreken gelijk te schakelen met deze groepen, die in het geheel een eerder marginale positie innamen.

 

Voor het midden van de negentiende eeuw kunnen we de resultaten van F. Roosemont en A.J. Meynne naast elkaar leggen. We baseren ons voor de indeling op de gegevens van deze laatste, vermits hij de meest gedetailleerde informatie verschaft.

 

 

1851-1855[390]

1846

Oost-Vl

België

Oost-Vl

Zwakheid

 

17,9

17,2

17,3

Buikaandoeningen

 

1,7

2,1

-

Dyscrasie

Kliergezwellen

8,2

9,4

14,6

 

Rachitisme

1,3

1,9

-

 

Huidziekten

6,8

4,1

-

Beenderziekten

 

1,8

2,7

-

Misvormingen

Verlies van vingers

1,2

1,3

38,8

 

id. van ledematen

3,5

4,2

 

Manken

3,3

3,0

 

Andere

18,3

20,5

Inwendige breuken

 

3,4

3,6

-

Kropgezwellen

 

0,5

0,7

-

Oogaandoeningen

 

11,5

10,1

8,3

Nier- en galstenen

 

1,0

0,3

-

Kankers

 

3,9

2,7

-

Kankers v/d huid

 

1,2

1,5

-

Doofstom

 

1,1

1,2

1,8

Blindheid

 

0,1

0,4

-

Epilepsie

 

0,3

0,8

0,6

Zwakzinnigheid

 

1,1

1,5

1,1

Andere

 

12,0

10,7

-

Tabel 5.5: Fysieke redenen voor afkeuring, Oost-Vlaanderen en België, 1851-1855[391]
en Oost-Vlaanderen, 1846
[392].

 

De cijfers van F. Roosemont voor 1846 hebben we door zijn soms onduidelijke indeling moeilijk kunnen vergelijken met de cijfers van A.J. Meynne. In de mate dat de categorieën toch overeenstemden hebben we beide cijfers vermeld. Wat de gegevens van Meynne betreft is er veel continuïteit met de situatie in 1806. Er komt een duidelijk beeld naar voor van de voornaamste aandoeningen waarmee de conscrits uit de negentiende eeuw te kampen hadden. Vooral zwakte en misvormingen zorgden ervoor dat heel wat mannen ongeschikt waren voor de dienst. Bij de categorie misvormingen hebben we een concreet idee van de aard van de problemen. Wat de 'zwakte' betreft ligt dat iets moeilijker, tenzij we ons vastklampen aan de verklaring van Meynne dat het leeuwendeel van de voor tuberculose afgekeurde jongens in de registers gekwalificeerd werden als te zwak voor de dienst[393].

 

De hoge scores voor huidaandoeningen, kliergezwellen en oogaandoeningen zijn een kleine halve eeuw later nog even manifest aanwezig. Vooral de laatste categorie was problematisch, omdat het leger van tijd tot tijd geteisterd werd door heel besmettelijke oogziekten die ook de rest van de maatschappij niet spaarden. De overheid zond de lagere besturen onder meer een aantal studies over het probleem om hen in te lichten over de ernst van de zaak[394]. Dat de medische kijk inderdaad vooral op de externe delen van het lichaam gefocust was, blijkt nogmaals uit de magere score van de rubriek buikaandoeningen, zowat de enige intern-lichamelijke aandoening die opgenomen werd.

 

 

5.4 Conclusie

 

In dit korte hoofdstuk hebben we ons geconcentreerd op twee zaken: de methodologische kant van het onderzoek, en een inventarisatie van de bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur over de conscriptieregisters, gefocust op de informatie over de afkeuring vanwege fysieke redenen.

We hebben aangegeven op basis van welk criterium we beslist hebben om mannen al dan niet te selecteren voor dit onderzoek. Onze aandacht ging daarbij vooral naar uitwendige lichamelijke defecten van blijvende aard. De weerhouden cases hebben we gegroepeerd in een aantal categorieën, aangezien een individuele behandeling op basis van de tientallen redenen voor afkeuring niet echt zinvol of overzichtelijk zou zijn.

 

Daarna hebben we de literatuur in verband met de frequenties van conscrits met fysieke gebreken in de conscriptielijsten samengevat. Voor het begin van de negentiende eeuw vonden we een soort constante waarde van 10 tot 15 procent van conscrits die om medische redenen afgekeurd werden. Dat lijkt niet alleen in Oost-Vlaanderen het geval geweest te zijn, maar wordt bevestigd door onderzoeken naar de situatie in andere gebieden als de Anjou in Frankrijk, Zwevegem in West-Vlaanderen of de huidige provincie Luxemburg. A.J. Meynne stelde vast dat deze verhouding voor Vlaanderen rond 1850 nog opging in het midden van de negentiende eeuw. Toch bestond er tegelijk een grote kloof met de situatie in Wallonië, dat veel lager scoorde.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[363] GLEESON (B.), op.cit., p.6.

[364] GOEFFROY (E.L.), Manuel de médecine pratique, Paris, 1800, pp.97-99. (geraadpleegd via http://gallica.bnf.fr).

[365] Dictionnaire des sciences médicales. Composé des meilleurs articles puisés dans tout les dictionnaires et traités spéciaux qui ont paru jusqu'à ce jour, Bruxelles, Wahlen, 1828, 13 vol.

[366] Exposé de la situation du Royaume, 1841-1850, titre III. Etat politique, moral et réligieux, pp.594-595.

[367] VANDENBROEKE (C.), De keurlingenlijsten…, p.271.

[368] MEYNNE (A.J.), op.cit., p.100 (B).

[369] Exposé de la situation du Royaume, 1841-1850, p.592.

[370] BOIS (J.P.), art.cit., p.612.

[371] BOIJEN (R.), art.cit., p.135. Op 967 conscrits werden er 144 afgekeurd, waarvan 50 wegens een te kleine gestalte.

[372] DARQUENNE (R.), op.cit., p.282. Het betreft een grote tabel met per departement twaalf categorieën voor afkeuring: lengte; misvormingen; zwakte; breuken en genitale aandoeningen; epilepsie; kliergezwellen; spraakproblemen, doofheid en gehoorproblemen; zweren; mentale problemen; oogaandoeningen; huidziekten. De auteur zelf benadert de gegevens voorzichtig: "En raison du caractère contestable de ce document, nous n'extrayons que les faits les plus saillants."

[373] DORBAN (M.) ,Topographie médicale du Luxembourg, 1794-1830, Etude prémilitaire, in: DAELEMANS (F.), (ed.), Sources et méthodes de la démographie historique avant 1950. Actes de la journée d’étude de Bruxelles, Brussel, R.A.B., 1984, p.216.

[374] GLEESON (B.), op.cit., p.1.

[375] BEEL (V.), art.cit., p.5.

[376] De klasse van het jaar 1806 telde 7386 mannen. Daarvan werden er 1513 vrijgesteld: 508 voor lengte en 1005 voor fysieke gebreken. DARQUENNE (R.), op.cit., p.282.

[377] ROOSEMONT (F.), op.cit., p.201.

[378] MEYNNE (A.J.), op.cit., p.100 (B).

[379] SCHALCK (B.), op.cit., p.149.

[380] ROOSEMONT (F.), op.cit., p.199 en p.202.

[381] F. Roosemont geeft bijvoorbeeld een samenvatting van de gegevens van J.-P. Bois. Deze laatste deelt de 556 afgekeurde conscrits in in 23 rubrieken, met nog een rubriek 'andere motieven voor vrijstelling' waaronder 60 conscrits vallen. Wanneer Roosemont deze tabel herschikt, laat hij de rubriek andere, toch meer dan 10% van de populatie, gewoon vallen en herberekent de verhoudingen. Ibid., p.200.

[382] DARQUENNE (R.), op.cit., p.282.

[383] BOIS (J.P.), art.cit., p.612.

[384] Bevat volgende categorieën uit de tabel van J.-P. Bois: 'claudication' (manken), 'pieds plats' (platvoeten), 'fractures' (breuken) et sequelles (nasleep) de fracture', 'difformité de la main et des doigts', 'maladie des articulations' (gewrichten), 'gibbosité' (bochel), 'difformité des jambes'.

[385] Roosemont heeft als categorie 'doofstom' genomen.

[386] Omvat teigne (huidziekte) en cicatrices (littekens).

[387] Bevat de categorieën verlamd (1.1%) en verlies vingers (4.3%).

[388] VANDENBROEKE (C.), De keurlingenlijsten…, p.272.

[389] C. Vandenbroeke bekwam met zijn terreinverkennend onderzoek voor Zwevegem een nog lagere waarde voor zwakte, namelijk 4%. Ibid., p.272.

[390] A.J. Meynne geeft heel gedetailleerde cijfers, maar zijn totalen voor Oost-Vlaanderen en België zijn steeds overschat. Daarom hebben we voor het berekenen van de proporties gerekend met de totalen op basis van de cijfers in de lijsten.

[391] MEYNNE (A.J.), op.cit., p.100 (B).

[392] ROOSEMONT (F.), op.cit., p.201.

[393] MEYNNE (A.J.), op.cit., p.102.

[394] Stukken en correspondentie betreffende het bestrijden van oogziektes in het leger, RAG, Archief Provincie Oost-Vlaanderen (1830-1850), 1283/1, Dit archiefstuk bevat twee interessante boekjes van de hand van J.F. Vleminckx en dr. Jungken over de problematiek van de opthalmie.