Het beleid van de grafelijke gerechtsdienaren tijdens de Gentse opstand in Brugge en het Brugse Vrije. (1379-1385) (Koen Van Huele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel III.

Het beleid van de Grafelijke Gerechtsofficieren tijdens de Gentse opstand.

 

Hoofdstuk 5.  De beleidsinvulling van de grafelijke gerechts-officieren in de tweede helft van de jaren '70 en de eerste helft van de jaren '80 van de XIVe eeuw.

 

De ontleding van de baljuwsrekeningen laat toe een profiel op te stellen van de beleidsinvulling van deze grafelijke gerechtsofficieren.  Het baljuwskader, actief binnen de geografische uitgestrektheid van de ambachten van het Vrije en de smalle steden, is sterk gedifferentieerd.  Binnen dit kader kan niet alleen een onderscheid gemaakt worden tussen de water- en landbaljuws, maar tevens tussen de baljuw actief op het platteland en de officieren actief in de stad Brugge en de smalle steden.  Het beleidsprofiel van deze naar hun aard onderscheiden ambten zal aantonen hoe sterk de verschillende ambten zich van elkaar onderscheiden en hoe de economisch-geografische situering der baljuwsschappen in de kasselrij een invloed uitoefent op de invulling van het beleid.  Doorslaggevend in het bepalen van de beleidsinvulling zijn de inkomstenposten, mits de uitgaven veeleer volgen op de beleidsinvulling dan er rechtstreeks deel van uit te maken.  Als uitgangspunt tot het opstellen van de verschillende profielen die de basis vormen voor het nagaan van de invloed van de opstand op de beleidsinvulling, werd de periode tussen mei 1373 en september 1379 gekozen.

 

De vergelijking tussen de procentuele verhoudingen van strafrechtelijke aard enerzijds en feodaal-heerlijke aard anderzijds in de beleidsinvulling van de verschillende gerechtsofficieren actief op het land, laat in eerste instantie geen grote verschillen naar voor komen die een duidelijk onderscheid aantonen tussen de ambten met een typisch plattelands of stedelijk karakter.  De stadsbaljuwsschappen laten zich niet allemaal zondermeer onder eenzelfde noemer rangschikken en de beleidsinvulling van de baljuw van Brugge, actief in de ambachten van het Vrije, vertoont een aantal overeenkomsten met het gewicht dat bepaalde inkomstencategorieën innemen in de beleidsinvulling van bepaalde stadsbaljuws.  Het gewicht van de inkomsten van strafrechtelijke aard, voortvloeiend uit de inning van boeten, verbeurdverklaarde goederen en composities is er alle baljuwsschappen sterk dominant ; het gewicht van de inkomsten van heerlijk-feodale aard beperkt zich tot maximaal een vijfde van de inkomsten.  Niettemin zijn er een aantal tendensen aanwezig, die een onderscheid mogelijk maken naar de invulling van het beleid van deze gerechtsofficieren toe.

 

De invulling van het beleid van de gerechtsofficieren actief in de kleinste baljuwsschappen, namelijk IJzendijke, Gistel, Monnikerede & Hoeke en Oostburg onderscheiden zich van de overige baljuwsschappen door een weinig gedifferentieerde invulling van het beleid dat quasi volledig gericht is op de aanpak van de geweldmisdrijven.  Niet alleen de inkomsten van feodaal-heerlijke aard zijn er zeer beperkt, met op het baljuwsschap van IJzendijke na, noteringen tussen 2,2% en 4,0%, maar de inkomsten van strafrechtelijke aard worden er bovendien gedomineerd door de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit.  Minstens 73,1% in het baljuwsschap Monnikerede & Hoeke en tot 97,6% in het baljuwsschap IJzendijke vormen een inbreuk op het leven of de persoon.  Hierdoor wordt de beleidsinvulling van deze officieren quasi volledig getekend door de bestrijding van het geweld.  Andere inkomsten worden er niet of in zeer geringe mate opgetekend: misdrijven tegen het eigendom en de zeden werden er niet genoteerd, terwijl het aandeel van de misdrijven tegen de openbare trouw, behalve in het baljuwsschap Monnikerede & Hoeke, te verwaarlozen is.  De ligging van dit laatste ambtsgebied aan het Zwin impliceert dat de gerechtsofficier een aantal inbreuken tegen het water- en stapelrecht noteert, die ongeveer een vijfde van de beleidsinvulling beslaan.  Het eenzijdig karakter van de beleidsinvulling van deze officieren wordt tenslotte vervolledigd door de aanwezigheid van een aantal misdrijven tegen het gezag, die in hoofdzaak ontvangsten inhouden tengevolge van het tegenwerken van het rechtsapparaat of het verhinderen van de ambtsuitoefening door de grafelijke gerechtsofficieren en hun dienaren.

 

De beleidsinvulling van de overige stadsbaljuws is meer gedifferentieerd.  De dominantie van de inkomsten van strafrechtelijke aard is er minder uitgesproken.  Het aandeel van de inkomsten van heerlijk-feodale aard verschilt sterk tussen de stadsbaljuwsschappen, maar hun gewicht in de beleidsinvulling is groter dan in de kleine stadsbaljuwsschappen.  Terwijl in de baljuwsschappen Damme, Blankenberge & Oostende en Oudenburg meer dan een vijfde van de inkomsten van heerlijk-feodale aard zijn, nemen deze in de overige stadsbaljuwsschappen ongeveer 5% à 10% van het totaal in.  De inkomsten van strafrechtelijke aard zijn op hun beurt ook sterker gedifferentieerd.  Dit komt vooral tot uiting in het beperkter gewicht die de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit innemen.  Niettemin blijft het belang van de bestrijding van de gewelddelicten in deze baljuwsschappen vooraan staan, daar misdrijven tegen de eigendom, zeden en het gezag, ondanks hun verschillende aard die hen onderscheiden van de misdrijven tegen het leven en de persoon, eveneens met geweld gepaard kunnen gaan.  Gecombineerd met het aandeel van de misdrijven tegen het leven en de persoon, dat rond de helft schommelt van de inkomsten van strafrechtelijke aard, betekent dit dat, hoewel er niet langer sprake is van een dominante positie van deze gewelddelicten, ze niettemin het belangrijkste aandeel vormen in de beleidsinvulling van deze stadsbaljuws.  Het gewicht dat de overige misdrijven van strafrechtelijke aard innemen kan sterk variëren tussen voornoemde stadsbaljuwsschappen, maar gelet op de modale verhouding van de inkomsten van strafrechtelijke aard, kunnen de baljuwsschappen Aardenburg, Blankenberge & Oostende, Hughenvliet, Oudenburg en het rewaardschap Diksmuide onder eenzelfde noemer gebracht worden.  Hoewel onder deze baljuwsschappen nog steeds een aantal afwijkende waarden worden genoteerd, onderscheidt de beleidsinvulling van de baljuw van Damme en de schout van Brugge zich duidelijk van de overige ambtsgebieden.  De beleidsinvulling van de Brugse schout is vrij gelijkmatig ingevuld: waar de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit ongeveer twee derden van de totale inkomsten van strafrechtelijke aard innemen, nemen naast een te verwaarlozen aandeel misdrijven tegen het eigendom, de misdrijven tegen de zeden, het gezag en de openbare trouw er elk een tiende in van het geheel.  Deze evenwichtigheid is in geen enkel ander baljuwsschap terug te vinden.  Vooreerst wordt het beleid van de baljuw van Damme gedomineerd door enerzijds de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en anderzijds de misdrijven tegen de openbare trouw, met elk quasi 40% van de beleidsinvulling.  Het gewicht van de overige delicten is er beperkt.  Naast een te verwaarlozen aandeel gezagsmisdrijven, nemen de misdrijven tegen het eigendom en de zeden er respectievelijk 7,7% en 6,3% in.  Hiernaast onderscheiden de overige gerechtsofficieren uit de smalle steden zich tenslotte door naast een dominerend aandeel misdrijven tegen het leven en de persoon, in hoofdzaak misdrijven tegen het eigendom en het gezag op te tekenen.  Ze nemen er respectievelijk 10% tot 20% en 15% tot 30% van de inkomsten van strafrechtelijke aard in.  Binnen deze ambtsgebieden is het aandeel zedenmisdrijven, behalve in Diksmuide, totaal te verwaarlozen, terwijl de misdrijven tegen de openbare trouw, behalve in Oudenburg, evenmin een aanzienlijk gewicht in de schaal werpen.

 

De invulling van het beleid van de baljuw van Brugge onderscheidt zich niet van de stadsbaljuws door een afwijkend gewicht inkomsten van heerlijk-feodale aard, maar door het aandeel dat de verschillende typen misdrijven innemen in de inkomsten van strafrechtelijke aard.  In tegenstelling tot de steden domineren de gezagsmisdrijven op het platteland.  Hierbij moet echter voorbehoud worden gemaakt omwille van het feit dat de aanpak en de bestrijding van de gewelddelicten er een zeer zwakke positie innemen.  Opvallend is immers dat hoewel slechts 13,2% van de inkomsten voortvloeien uit inbreuken die louter een aanslag betekenen op het leven of de persoon, het gewicht van de gezagsmisdrijven in sterke mate wordt bepaald door de inbreuken die betrekking hebben op het verbreken van de vrede, gijzeling en zoen.  Deze delicten onderscheiden zich dan wel van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit door hun fundamenteel verschillend karakter, maar gaan evenzeer gebed in een sfeer van agressie.  Onder de overige misdrijven valt net als in de steden Brugge en Damme een hoge notering der zedendelicten op, terwijl het gewicht van de misdrijven tegen de eigendom en de openbare trouw in de beleidsinvulling van de baljuw van Brugge in de lijn ligt van de noteringen die werden gemaakt in de overige smalle steden.

 

De beleidsinvulling van de waterbaljuw van Mude onderscheidt zich sterk van de overige gerechtsofficieren in het Vrije.  Hoewel de inkomsten van strafrechtelijke aard hier eveneens meer dan de helft van de gezamenlijke inkomsten voor hun rekening nemen, onderscheidt deze officier zich vooreerst door de hoge inkomsten van feodaal-heerlijke aard.  Met ongeveer 40% van zijn totale inkomsten, distantieert hij zich duidelijk van de overige baljuws.  De inning van de bijzondere tol op de doorvoer van kaakharing en de verschillende doorvoerrechten nemen hierbij het grootste aandeel in.  Maar ondanks het nog steeds dominerend gewicht van de inkomsten van strafrechtelijke aard, tekent zich opnieuw een duidelijk verschil af met de overige baljuwsschappen.  Een sterk verschillende verhouding der onderscheiden hoofdmisdrijven werd genoteerd.  Terwijl slechts een vijfde van de inkomsten er voortvloeien uit de inning van boeten en composities tegen de lichamelijke integriteit en een tiende van de inkomsten het gevolg zijn van respectievelijk de misdrijven tegen de eigendom en het gezag, worden 60% van de inkomsten opgetekend als misdrijf tegen de openbare trouw.  Inbreuken op het waterrecht, het stapelrecht en de grafelijke geboden in verband met de invoer van Engels laken en de tijdelijke uitvaartbeperkingen, domineren de inkomsten.  Het beleid van de waterbaljuw van Mude wordt hierom niet in eerste instantie gekenmerkt door de bestrijding van de gewelddelicten, maar door de aanpak van de economische criminaliteit.

 

De Gentse Opstand heeft een duidelijke invloed op de beleidsinvulling van de grafelijke gerechtsofficieren in de stad Brugge, de smalle steden en de ambachten van het Vrije.  Naast het feit dat de strafrechtelijke component in de beleidsinvulling nog steeds domineert, blijkt hoe in alle baljuwsschappen, behalve in Mude, Damme en Hughenvliet, de inkomsten van feodaal-heerlijke aard een groter gewicht in de schaal werpen dan in de voorgaande periode.  Er is een minimale verdubbeling op te tekenen, waarbij deze inkomsten, behalve in het waterbaljuwsschap Mude en de steden Brugge, Damme en Hughenvliet, tenminste een vijfde tot driekwart van de totale ontvangsten innemen.  Ondanks de verdubbeling van het gewicht van de inkomsten van feodaal-heerlijke aard, domineren de inkomsten van strafrechtelijke aard met 90% van de inkomsten nog steeds het beleid van de Brugse schout.  Een dominante positie die de inkomsten van strafrechtelijke aard eveneens innemen in de baljuwsschappen Hughenvliet, Damme, Monnikerede & Hoeke, Blankenberge & Oostende en Oudenburg, terwijl in de baljuwsschappen van Brugge, Oostburg en Diksmuide beide componenten zich ongeveer even sterk tot elkaar verhouden.  Naast deze quasi algemene versterking van het gewicht van de inkomsten van heerlijk-feodale aard, is de verandering in de invulling van het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren vooral te merken in de onderlinge verhouding der hoofddelicten.  Doordat de Gentse Opstand een algemeen fenomeen is, die een invloed uitoefent op het beleid van alle gerechtsofficieren in de kasselrij, zijn, ondanks  afwijkingen in de beleidsinvulling, niettemin een aantal algemene tendensen op te merken zijn.

 

De beleidsinvulling van de gerechtsofficieren in de kleinste stadsbaljuwsschappen, IJzendijke, Gistel, Monnikerede & Hoeke, en Oostburg, wordt sterk bepaald door de inkomsten van feodaal-heerlijke aard.  Waar deze inkomsten in de periode voorafgaande aan de opstand quasi te verwaarlozen waren, nemen ze nu op zijn minst een vijfde tot de helft van het totaal in beslag en domineren ze het beleid in de baljuwsschappen Gistel en IJzendijke.  Het gewicht van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit is in het totale aandeel inkomsten van strafrechtelijke aard verzwakt.  Dit heeft tot gevolg dat het vervolgingsbeleid der geweldmisdrijven er niet langer zo uitgesproken is.  Bovendien worden er niet langer, behalve in het baljuwsschap Monnikerede & Hoeke, gezagsmisdrijven genoteerd: in tegenstelling tot de voorgaande periode nemen de misdrijven tegen de eigendom een niet onaanzienlijk deel in van de beleidsinvulling van deze gerechtsofficieren.  Het aandeel van de misdrijven tegen de openbare trouw in het baljuwsschap Monnikerede & Hoeke is volledig ineengestort, inbreuken tegen het water- en stapelrecht worden er niet langer opgetekend.

 

Het dominerend gewicht van de inkomsten van feodaal-heerlijke aard is minder uitgesproken in de overige stadsbaljuwsschappen.  Behalve in het baljuwsschap Aardenburg en het rewaardschap Diksmuide nemen ze maximaal een vijfde van de totale inkomsten in.  Niettemin is hiermee, behalve in het stadsbaljuwsschap Damme, een stijging van het gewicht van deze inkomsten in de beleidsinvulling op te tekenen.  Binnen de stad Damme is hierbij niet zozeer een sterke achteruitgang waar te nemen van de nominale inkomsten van feodaal-heerlijke aard, rekening houdend met de quasi halvering van het beschikbare bronnenmateriaal, maar verzwakt vooral hun gewicht in de onderlinge verhouding met de inkomsten van strafrechtelijke aard sterk door de aanzienlijke meerontvangst van deze laatste.  De inkomsten van strafrechtelijke aard kennen op hun beurt een grondige herschikking van het gewicht die de naar hun aard onderscheiden delicten innemen in de beleidsinvulling van de gerechtsofficieren.  Hun beleid wordt tijdens de periode van de Gentse Opstand sterk bepaald door de inkomsten die voortvloeien uit de aanpak van de gezagsdelicten.  Deze toename is quasi volledig toe te schrijven aan de ontvangst van minnelijke schikkingen en verbeurdverklaarde goederen van opstandelingen en collaborateurs.  De ontvangst van boeten of composities tengevolge van het tegenwerken van het rechtsapparaat of verzet tegen de grafelijke gerechtsofficieren en -dienaren zijn schaars.  Deze evolutie is, gezien de druk waaronder het grafelijk gezag is komen te staan, niet verwonderlijk.  Niettemin verschilt het gewicht van deze inkomsten in het beleid van de stadsbaljuws.  Terwijl dit aandeel de inkomsten van strafrechtelijke aard met 89,1% volledig domineert in het stadsbaljuwsschap Damme, beheerst ze in de overige steden ongeveer een kwart tot ten hoogste 40% à 50% van de inkomsten.  Naast deze algemene stijging van het belang van de gezagsmisdrijven, is er eerst en vooral een verzwakking op te tekenen van het aandeel van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit.  Deze verzwakking is het sterkst op te tekenen in de stad Damme, waar het gewicht van deze inkomsten tot een zesde van het oorspronkelijk aandeel ineenzakt, dit terwijl het aandeel van de misdrijven tegen het leven en de persoon in de overige baljuwsschappen met een derde inkrimpt.  Hierdoor wordt het beleid, behalve in het baljuwsschap Aardenburg, niet langer door de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit overheerst en verzwakt de positie die de bestrijding van de gewelddelicten innamen.  Een ineenkrimping van het gewicht van de misdrijven tegen de openbare trouw en de zeden is eveneens op te merken.  Waar in de voorgaande periode de zedendelicten in de steden Brugge, Damme en Diksmuide een niet onaanzienlijk aandeel innamen, is het gewicht van dezen in de beleidsinvulling nu totaal te verwaarlozen, terwijl de misdrijven tegen de openbare trouw, die een meer verbreide verspreiding kenden in de beleidsinvulling van de gerechtsofficieren nu eveneens, behalve in Brugge en Aardenburg, te verwaarlozen zijn.  Hierdoor zakt het aandeel van de misdrijven tegen de openbare trouw in de baljuwsschappen Damme en Oudenburg ineen tot amper 2,4% en 0%, waar deze in de voorgaande periode met respectievelijk 37,8% en 28,4% nog een aanzienlijk gewicht in de schaal wierpen.  In contrast met het verzwakte aandeel van voornoemde misdrijven, blijven de misdrijven tegen de eigendom een constante positie innemen of verruimt hun aandeel in de beleidsinvulling van de stadsbaljuws, behalve in Damme en Aardenburg.

 

De veranderingen in de beleidsinvulling van de baljuw van Brugge komen sterk overeen met de verschillen die werden opgetekend voor de stadsbaljuwsschappen.  Er is een verdubbeling van het aandeel van de inkomsten van feodaal-heerlijke aard, waardoor beide hoofdcomponenten van de beleidsinvulling zich ongeveer in eenzelfde mate tot elkaar verhouden.  De inkomsten van strafrechtelijke aard worden op hun beurt eveneens beheerst door de misdrijven tegen het gezag.  Maar hoewel zulks in de voorgaande periode eveneens het geval was is de invulling nu anders.  Niet langer staan de delicten die verband houden met de tegenwerking van het rechtsapparaat centraal, maar de aanpak van de collaboratie en het verzet tegen het grafelijk gezag.  Hierdoor verkrijgt de beleidsinvulling eenzelfde karakter als in de overige baljuwsschappen.  De inkomsten van strafrechtelijke aard worden hiernaast belichaamd door een beperkt aantal misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en een niet onaanzienlijk deel misdrijven tegen de eigendom, hoewel deze percentages in de lijn liggen van de aandelen die in de voorgaande periode werden opgetekend.  Het aandeel misdrijven tegen de openbare trouw en de zeden zijn er te verwaarlozen.  Hoewel de beleidsinvulling geen sterke veranderingen ondergaat naar de onderlinge verhouding van de onderscheiden delicten, blijkt de beleidsinvulling van de baljuw van Brugge tijdens deze periode nauwer overeen te komen met de invulling van het beleid van een aantal stadsbaljuws.  Ditzelfde geldt voor de beleidsinvulling van de waterbaljuw van Mude.  Het beleid van de waterbaljuw van Mude kent een heuse metamorfose tijdens de Gentse Opstand.  Terwijl zijn beleid in de voorgaande periode nog werd gedomineerd door de inning van de buitengewone tol op de doorvoer van kaakharing en andere heffingen enerzijds, en de beteugeling van de economische criminaliteit met de aanpak van de inbreuken op de grafelijke geboden en het water- en stapelrecht anderzijds, fungeert de waterbaljuw nu in eerste instantie als de ambtenaar die instaat voor de vervolging van de collaboratie en het verzet tegen het grafelijk gezag.  Het aandeel van de inkomsten van heerlijk-feodale aard is weggezakt tot minder dan een tiende van de totale inkomsten, terwijl in de voorgaande periode deze inkomsten nog ongeveer 40% van het totaal uitmaakten.  De inkomsten van strafrechtelijke aard worden er net zoals in het stadsbaljuwsschap Damme met 91,4% volledig gedomineerd door de gezagsmisdrijven.  Terwijl de inkomsten van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit, de eigendom en de zeden volledig te verwaarlozen zijn, is het aandeel van de inkomsten van de misdrijven tegen de openbare trouw ineengezakt tot 5,7%.

 

De invloed van de Gentse Opstand op de beleidsinvulling van de grafelijke gerechtsofficieren is zeer algemeen.  Er is eerst en vooral de algemene toename van het gewicht van de inkomsten van feodaal-heerlijke aard, maar hiernaast verandert eveneens de interne verhouding der inkomsten van strafrechtelijke aard.  Deze verandering houdt bovendien in dat de beleidsinvulling van de verschillende  gerechtsofficieren in het Vrije meer gelijklopend is dan in de voorgaande periode, waar er een scherper contrast bestond tussen de baljuws actief op het platteland en in de steden of actief in het water.  De gezagsmisdrijven, en dit specifiek de delicten die verband houden met de sanctionering van het verzet tegen het grafelijk gezag en de collaboratie met de opstandelingen, kennen een centrale plaats in de beleidsinvulling, of tenminste een niet onaanzienlijke positie.  Het versterkt gewicht van deze misdrijven houdt een verzwakking in van de overige delicten, die het sterkst is wat de zedendelicten en de misdrijven tegen de openbare trouw betreft, terwijl het aandeel van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit eveneens verzwakt.  Enkel de misdrijven tegen de eigendom behouden of versterken zelfs hun aandeel in de beleidsinvulling van de grafelijke gerechtsofficieren.

 

Doch van deze algemene tendensen is in het baljuwsschap Hughenvliet niets te merken. In tegenstelling tot de overige baljuwsschappen ligt de beleidsinvulling met enerzijds een omvangrijk gewicht van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en het gezag en anderzijds een zwak aandeel van de misdrijven tegen de eigendom en de openbare trouw, in de lijn van de verhoudingen die in de voorgaande periode werden opgetekend en contrasteert ze sterk met de beleidsinvulling van de overige officieren.  De ontvangsten die voortvloeien uit de aanpak van gezagsmisdrijven zijn hierbij volledig te wijten aan de tegenwerking van het rechtsapparaat.  Het verschil in beleidsinvulling tussen deze gerechtsofficieren moet worden verklaard door de vrij onregelmatige spreiding van de beschikbare bronnen.  Terwijl de rekeningen van de baljuw van Hughenvliet tijdens de Gentse Opstand slechts zijn overgeleverd tussen januari 1380 en januari 1382, blijken de rekeningen voor dezelfde periode in de overige baljuwsschappen quasi afwezig en in hoofdzake voor te komen vanaf eind 1382, meer bepaald na de nederlaag van de opstandige troepen te Westrozebeke.  Een diepgaande vergelijking van de beleidsinvulling tussen de onderscheiden baljuwsschappen in de periode tussen circa januari 1380 en mei 1382 is, door het ontbreken van een zelfde continue reeks rekeningen, bijgevolg onmogelijk.  De vergelijking van de diverse baljuwsrekeningen die in mei 1380 werden afgesloten en die een blik toelaten in alle ambtsgebieden, toont echter aan dat de beleidsinvullingen in de overige baljuwsschappen evenmin sterk afwijken van de voorgaande periode. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende