De conscripties in het 'Département de l' Escaut'. Organische groei van een recruteringssysteem, zijn conceptueel kader en zijn praktische uitvoering. Casus: de 19 gemeenten van het 'canton d' Oosterzeele'. (Olivier Van Rode)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

In deze verhandeling werd onderzocht hoe de Franse overheid de militaire dienstplicht wist door te drukken, welke vormen van verzet daartegen ingebracht werden, en hoe die overwonnen werden.

 

Daarbij bleek dat, zolang het verzet van de conscrits samenging met de obstructie van de lokale bestuurders, de louter repressieve middelen die men ertegen kon inzetten weinig effectief waren. Het zenden van speciale commissarissen die, op kosten van de lokale gezagsdragers, de recruteringstaken overnamen, kon daar in jaar VII nog enigszins aan verhelpen. Dat men in jaar VIII niet hetzelfde deed, bewijst hoezeer het nieuwe bewind vreesde voor een algemene opstand. Vooral op het platteland mag de conscriptie-recrutering in jaar VIII als 'virtueel dood' omschreven worden.

 

De conscriptie verliep aanvankelijk zeer moeilijk, en het aantal 'insoumis' was groot. Naarmate men meer met de juridische gevolgen van de 'insoumission' vertrouwd raakte, namen steeds meer conscrits de rationele beslissing, om, alvorens in de illegaliteit te treden, eerst hun kans te wagen om bij de 'désignation' op legale wijze vrijgesteld te worden. De 'insoumission' werd dus in feite door de conscrits zelf grotendeels uit de wereld geholpen. Na 1805 was zij te verwaarlozen. Op dat moment worstelde de overheid echter met de 'réfraction'.

 

In de periode tussen 1800 en 1805 werden dan diverse nieuwe middelen uitgedokterd die de vervollediging van het contingent moesten verzekeren. De 'levée' van jaar XI uit de 'classes' van de jaren IX en X had uitgewezen, dat enkel het aanduiden van het gevraagde aantal conscrits stukliep op de 'réfraction'. Het contingent kon enkel vervolledigd worden door een onwettige 'levée' uit de reserve van beide 'classes'. Daarom werd in jaar XII een supplementair kwart aangeduid. Ook dit bleek echter geen zekerheid te bieden, door de enorme proporties die de 'réfraction' juist in dat jaar aannam. Voor de 'levée' uit de 'classe' van jaar XIII had men daarom het systeem van de 'tirage au sort' ingevoerd als enige geldige 'désignation'-modaliteit. Nu kreeg elke valide conscrit een nummer, dat zijn plaats in de oproepvolgorde bepaalde. De wijziging van jaar XIV moest verhelpen aan de mogelijkheid, dat alle valide conscrits uitgeput zouden raken. De 'réfraction' had immers in jaar XIII dusdanige proporties aangenomen, dat die mogelijkheid bijna realiteit was geworden.

 

Na 1805 onderging het tot volwassenheid gekomen recruteringssysteem nog enkel marginale aanpassingen. Vanaf dan richtte de overheid haar pijlen definitief op de 'réfraction'. Via 'garnisaires', die op kosten van de ouders gelogeerd werden in het dorp om de 'réfractaires' op te sporen, het innen van de civielrechtelijke boetes en het aanhouden van de ouders kon het verzet vrij snel gebroken worden. Vanaf 1808 ging de 'réfraction' sterk achteruit, en alleen bij de derde bijzondere lichting uit de 'classes' 1806-1809 nam ze nog eens de vroegere proporties aan.

 

Na 1810 beleefde de Franse recrutering haar gouden tijdperk. Nochtans kon ze de militaire situatie niet keren. Deze zou echter pas eind 1813 een reële impact krijgen op de resultaten van de recrutering.

 

Uit deze evolutie kan opgemaakt worden dat de plattelandsbevolking niet zo afwijzend stond tegenover de dienstplicht, als negentiende-eeuwse auteurs (en vele anderen na hen) wel beweerden. Er blijkt niet zoveel nodig geweest te zijn, om een behoorlijk percentage van de (geregistreerde) conscrits te overtuigen om aan de oproep van 3 vendémiaire VII te voldoen. Hun makkers van de tweede en derde 'classe', en waarschijnlijk ook nog die van jaar VIII, waren door de verhalen over de mensonterende toestanden in het 'dépôt' gesterkt in hun verzet. De extreem zwakke resultaten van jaar VIII zouden echter onmogelijk geweest zijn zonder de verlamming van het lokale gezag tengevolge van de staatsgreep van 18 brumaire.

 

Het hernemen en intensiveren van de vijandelijkheden zal dan waarschijnlijk de toegenomen weigerachtigheid in jaar XII en jaar XIII verklaren, terwijl de glorie op de slagvelden (Austerlitz, Jena, Auerstedt...) steeds meer jongeren aantrok om, eens ze aangeduid waren, te opteren voor deelname aan die glorie, boven het ellendige vrijbuitersbestaan van de 'réfractaire'.

 

De landing in Walcheren, en de 'vuile oorlog' in Spanje, zouden dan overeenkomen met de opstoot van de 'réfraction' naar aanleiding van de 'levée complémentaire'.

 

De crisis van 1810 kan bovendien een verklaring zijn voor de toenemende bereidheid om het armzalige bestaan op het platteland te ruilen voor deelachtigheid aan de glorie van Napoleon. Want in elk geval moeten de verklaringen, voor de toe- en afname van de 'réfraction', gezocht worden in de materiële sfeer. Net zoals de lokale gezagsdragers meer luisterbereidheid toonden, eens hun geldbeugel aangetast werd, keken ook de conscrits zelf en hun familieleden vooral naar het materiële voor- en nadeel.

 

Waren zij niet volledig ongevoelig voor de slechte levensomstandigheden, waarmee de militaire carrière gepaard ging, dan mag hen geen angst voor het slagveld aangeschreven worden, evenmin als pacifisme. Het ruwe bestaan dat hen te beurt viel, en de alomtegenwoordigheid van ziekte en dood maken dat de vroeg-negentiende-eeuwse boerenzoon totaal anders tegenover de militaire dienst moet gestaan hebben als wij. Onze houding naar hem transponeren zou gelijkstaan met cultureel determinisme, een te vermijden kwaal...

 

Om echt een greep te krijgen op de verklarende factoren, zou het nominatieve bestand van de conscrits gecombineerd moeten worden met een onderzoek van de materiële leefwereld en de psycho-sociale verhoudingen van de betrokkenen. Stof voor een revisionistisch[1] debat?

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1]Te onderscheiden van 'negationistisch' !!!