Decurio adlectus decreto decurionum. De decuriones adlecti: uitverkorenen of alledaagse decuriones? Geadlecteerde decurionen in de lokale gemeenschappen van Italië en de westelijke provincies tijdens het Principaat. (Francisca Declerck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Het praktische luik: de epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti

 

3.5 Het institutionele aspect van de adlectio in ordinem decurionum

 

a) De formulering van de adlectio: een onderzoek naar het epigrafische bronnenmateriaal en een uitdieping van de diverse knelpunten

 

We zijn nu al een hele tijd bezig over de decuriones adlecti, hebben al opgezocht in woordenboeken en naslagwerken wat de precieze betekenis van adlectio zou kunnen zijn en hebben een status quaestionis opgesteld van de diverse meningen omtrent adlectio in ordinem decurionum. Maar nog geen enkele keer hebben we de decuriones adlecti “zelf aan het woord gelaten”, dat wil zeggen gekeken hoe zijzelf op de inscriptie hun adlectio verwoorden. Om een voorbeeld te geven: wij hebben het nu al de hele tijd over “decuriones adlecti” maar is dat ook de term die op de steen zelf wordt gebruikt, door de tijdgenoten, of gebruiken zij ook of meestal andere bewoordingen? Of nog: we hebben in de status quaestionis al even de kwestie van de gratuïteit aangehaald en tijdens de prosopografische behandeling is duidelijk geworden dat een aantal decuriones adlecti gratis, zonder het betalen van een summa honoraria, in de ordo decurionum zijn binnengetreden. Hoeveel waren dat er ten opzichte van het totaal van de adlecti en wat zou de reden van die gratuïteit kunnen zijn: had die wel iets te maken met de adlectio? Een ander probleem dat al een aantal keer aangehaald is tijdens de prosopografische benadering en dat nu nadere uitdieping vraagt, is dat van de adlectio als de bekleding met een ambt: gaat het werkelijk om het ambt of om de rang van die ambtenaar in de ordo decurionum? Een aspect dat ook te maken heeft met de “formulering” of dat liever ook veel op inscripties verschijnt in het kader van de adlectio in ordinem decurionum zal in deze paragraaf niet aan bod komen, namelijk die decuriones die erbij vermelden dat ze op (vaak zeer) jonge leeftijd in de ordo decurionum zijn geadlecteerd. Deze personen en dit aspect van de adlectio, namelijk de leeftijd van de geattesteerde personen komen aan bod als we het sociaal-economische aspect van de adlectio in ordinem decurionum bespreken.

 

1.1. Gemeenteraadslid, magistraat of ex-magistraat?

 

Hoe wordt de adlectio op de steen vermeld? In Italië blijkt de overgrote meerderheid (61 van de 75 geattesteerde decuriones adlecti) gewoon als decurio adlectus opgenomen[313], tien van de 75 vermelden erbij dat ze door die adlectio een rang in de ordo decurionum toegewezen hebben gekregen: één heeft de rang van een lage ex-magistraat gekregen, namelijk de rang van aedilis (P71), drie zijn geadlecteerd als duumviralicius (P4, P23, P51) en maar liefst zes personen kregen de rang van ex-quinquennalis, de hoogste rang binnen de lokale cursus honorum! P10, P21, P22, P78, P87 en P97 zijn allecti inter quinquennalicii. Aan dat hoge aantal is het album van Canusium, met zijn vier quinquennalicii die geadlecteerd zijn, natuurlijk niet vreemd[314]. Vier Italiaanse decuriones adlecti stellen ons voor problemen: twee aediles adlecti uit Ostia (P32, P74), een quinquennalis adlectus (P34) en allectus quattuorvir quinquennalis (P19), omdat zij in plaats van een rang in de ordo decurionum het ambt zelf zouden hebben verkregen.

 

In de westelijke provincies leverde het doorzoeken van de diverse bloemlezingen van inscripties ons 17 gewoon als decurio geadlecteerde personen op[315] (op 23 geattesteerde individuen), en drie decuriones adlecti die binnen de gemeenteraad een bepaalde rang zijn toegekend: één persoon als quinquennalicius (P62) en twee als aedilicius (P91, P96). Eveneens drie personen zouden door de adlectio een bepaald ambt gekregen hebben: twee zijn allectus inter quinquennales (P94) of quinquennalis adlectus (P42), één is duumvir adlectus (P65).

 

Binnen de groep van de adlecti kunnen we dus drie categorieën onderscheiden: zij die door de adlectio het decurionaat hebben verworven, die we dus kunnen beschouwen als “de” decuriones adlecti, vormen de grootste groep: 81,33% in Italië en 74% in de provincies. Daarnaast zijn er nog diegenen waarbij de adlectio blijkbaar ervoor zorgde dat zij een rang binnen de ordo decurionum toegewezen kregen (Italië: 13,33%, provincies: 13%) en tot slot ook diegenen die door de adlectio een bepaalde magistratuur zouden hebben kunnen uitoefenen (in Italië zijn dat er 5, 33% van de geattesteerde decuriones adlecti, in de westelijke provincies 13%). Waar die eerste groep ons – althans voor wat betreft hun door de adlectio verkregen rang – voor weinig of geen problemen stelt, kunnen we dat voor de andere twee groepen niet zeggen. Die vereisen dat we hen wat meer in detail gaan bekijken.

 

EX-MAGISTRATEN

Ten eerste is er de groep van die adlecti die door de adlectio een bepaalde rang binnen de ordo decurionum krijgen[316]. Er bestaan nu niet direct grote onzekerheden omtrent deze groep, niet zoals bij diegenen die adlectus zijn en daarbij een ambt vermelden, maar er zijn toch verschillende mogelijkheden bij deze vorm van adlectio, en we zouden willen achterhalen wat van toepassing was op onze decuriones. Het kan namelijk zo zijn dat iemand nog geen decurio is, het wordt door adlectio en al onmiddellijk een bepaalde rang toegewezen krijgt. Maar het is eveneens mogelijk dat iemand wel al lid is van de ordo decurionum maar om de één of andere reden een hogere rang krijgt toegewezen, dat hij promoveert binnen de gemeenteraad zelf. Ook omtrent de reden van deze vorm van adlectio kunnen diverse mogelijke scenario’s bedacht worden. Zo kan het zijn dat een jong beloftevol iemand die aan zijn carrière wou beginnen een duwtje in de rug werd gegeven, door hem vooraleer hij ook maar één ambt had uitgeoefend in de ordo decurionum op te nemen én bovendien hem ook nog meteen de rang van een lage magistraat (bijvoorbeeld de rang van ex-aedilis of aedilicius) te schenken, om hem zo delen van zijn carrière te laten overslaan (hij kon zich als ex-aedilis namelijk rechtstreeks kandidaat stellen voor de volgende ambten in de cursus honorum). Of het kon gebeuren dat een verdienstelijk iemand die nooit carrière had gemaakt in de gemeente, omdat hij bijvoorbeeld op het moment dat de meeste mensen aan hun carrière begonnen (nog) niet aan de voorwaarden voldeed om het tot magistraat te schoppen, of omdat hij telkens af te rekenen had met sterkere kandidaten en ook daarbuiten (misschien via een lectio senatus ter vervanging van een overleden decurio) geen kans zag in de gemeenteraad te komen, op latere leeftijd dan toch nog de rang van ex-magistraat kreeg bij opname in de ordo decurionum (een opname die een eerbewijs was voor deze persoon en een erkenning). Het kon ook zijn dat deze man misschien als lid was van de ordo decurionum maar bijvoorbeeld nooit het ambt van duumvir had kunnen bekleden, en dat hij –als bewijs van erkentelijkheid- uiteindelijk toch die rang binnen de ordo decurionum krijgt. Of het kan gaan om iemand die buiten zijn gemeente een mooie carrière had uitgebouwd en van buitenaf zijn gemeente gesteund had zonder er zelf de magistraturen te hebben uitgeoefend, die dan (naar het einde van zijn carrière toe misschien) als blijk van genegenheid van zijn gemeente (en in de hoop dat er voor hen nog iets aan vast hangt, naast het prestige zich te kunnen beroepen op de aanwezigheid van een aanzienlijk man in de gemeenteraad) als ex-magistraat (liefst één van de hogere magistraturen natuurlijk) in de ordo wordt geadlecteerd.

 

Dat laatste lijkt heel erg het geval te zijn geweest voor tenminste één van de allecti inter quinquennalicii die op het album van Canusium voorkomen met name P10, eques en patronus van Canusium. Maar omdat we van deze man voor de rest nauwelijks iets weten (zijn verdere carrière, eventuele ambten op rijksniveau,…) kunnen we niet met zekerheid stellen dat zijn adlectio in de rang van quinquennalicius verlopen is zoals en om die reden die hoger beschreven staat. Wat de andere allecti uit Canusium betreft –allen leden van de municipale bourgeoisie[317]- betreft, daar weten we nog minder van. We vermoeden –zeker voor P21 en P22, die beiden behoorden tot gevestigde Canusiaanse families[318]- dat die wellicht wel een carrière zullen uitgeoefend hebben, maar dat op het moment dat zij zo ver waren dat ze het quinquennalitaat konden uitoefenen, op sterkere kandidaten botsten en genoegen moesten nemen met de rang van ex-quinquennalis, wat toch nog altijd niet zo hoog werd geacht als het daadwerkelijk uitoefenen van het ambt, getuige daarvan de hiërarchische rangschikking op het album. Nu, die van Canusium maken ons misschien niet zoveel wijzer, maar hoe zit het met onze andere voorbeelden?

 

Uit Italië en de westelijke provincies beschikken we over drie voorbeelden waarin adlectio gebruikt wordt om de carrière van iemand te versnellen door hem een bepaalde rang in de ordo decurionum te geven. Een incertus uit Carthago (P96) werd namelijk aedilicius adlectus om daarna nog een mooie carrière uit te bouwen als praefectus iure dicundo, duumvir en zelfs curator rei publicae. Gezien zijn nadien nog uitgeoefende carrière mogen we toch durven stellen dat deze persoon door adlectio in de ordo decurionum is binnengetreden en de rang van aedilicius heeft gekregen (van wie,) om zo zijn carrière te versnellen, door een stap in de cursus honorum over te kunnen slaan. Dat is ook zo bij P71, de enige aedilicius adlectus en zelfs de enige persoon uit Ostia[319] die via adlectio of in combinatie daarmee de rang van een ex-magistraat heeft gekregen[320]. Nu, dat versnellen van de carrière mag je voor deze man wel letterlijk nemen: als aedilicius is hij in hetzelfde jaar quaestor geworden om het jaar daarop al de titel van duumvir designatus te voeren. Een laatste wiens carrière door het principe van adlectio in de groep van ex-magistraten, hier de duumviralicii, is versneld, is P4[321]. Deze man die als decurio geadlecteerd is met de rang van duumviralicius en op zijn steen als onderdeel van zijn municipale carrière ook nog het quaestoraat en het censoraat vermeldt, heeft waarschijnlijk na zijn quaestoraat het decurionaat op zich genomen, maar heeft –op datzelfde moment of enige tijd later- de rang van duumviralicius erbij gekregen, om zo dat ambt zelf te kunnen overslaan en onmiddellijk censor te worden[322]. Dus bij drie van de dertien geadlecteerde ex-magistraten kunnen we de adlectio zien als een carrièreversneller.

 

Daarnaast zijn er drie anderen (P23, P87, P95) waarvan duidelijk is dat de adlectio beschouwd moet worden als een troostprijs, zo onder meer P87. Deze man heeft de volledige cursus honorum doorlopen in zijn gemeente, tot en met het quattuorviraat, dat hij zelfs drie maal heeft bezet. Vreemd genoeg is hij geen quinquennalis geworden[323]. Het enige dat hem daarvan weerhouden kan hebben, zijn sterkere tegenkandidaten. Door de ordo decurionum is hij –die door zijn ambten reeds wel in de ordo was opgenomen- dan maar geadlecteerd als quinquennalicius, met de ietwat ongebruikelijke toevoeging dat het voor eeuwig was, of in perpetuum. Meestal wordt deze term niet gebruikt voor het decurionaat, dat sowieso voor het leven was. Misschien is deze titel wel toegekend aan deze persoon als troostprijs voor het mislopen van het hoogste ambt van de gemeente[324].

 

Naast deze zes mensen en de vier van Canusium zijn er nog drie geadlecteerde ex-magistraten waar we niet zo goed weg mee kunnen, waar niet zo duidelijk is wat de reden is voor deze vorm van adlectio. Zo is er P62, die op zijn inscriptie vermeldt dat hij adlectus inter quinquennalicios was en flamen perpetuus, wat zou betekenen dat hij onmiddellijk de hoogste rang (quinquennalicius) en het hoogste religieuze (en eigenlijk zowat de hoogste functie die op municipaal vlak te vinden was) ambt (flamen perpetuus) van de gemeente zou bekleed hebben. Het zou nu natuurlijk wel kunnen dat hij voor deze twee nog andere ambten heeft uitgeoefend maar alleen de meest prestigieuze vermeldt, waaruit volgt dat hij dus al voor de adlectio al in de ordo decurionum opgenomen was. P51 was dat in elk geval niet want hij is adlectus in ordinem en inter duumvirales geworden op hetzelfde moment. De reden voor deze adlectio is hier wel niet meteen duidelijk hoewel het best zou kunnen dat deze man heel geliefd was bij de inwoners van de gemeente[325] en daarom tot duumviralicius is geadlecteerd. Voor de rest kennen we jammer genoeg de carrière van deze man niet. Een laatste twijfelgeval is P91, een man waarvan op de steen duidelijk zijn opname in de ordo decurionum en zijn adlectio tot aedilicius van elkaar gescheiden zijn: deze twee gebeurtenissen hadden overigens ook niet op hetzelfde moment, maar wel met een jaar tussen, plaats. Wat de reden is voor die latere adlectio komt niet duidelijk naar voren uit de inscriptie. Maar wat er ook van zij, het mag via de diverse voorbeelden duidelijk zijn dat aan de basis van adlectio in de rang van ex-magistraat (al dan niet in combinatie met de opname in de ordo decurionum) diverse zaken ten grondslag kunnen liggen: het kan bijvoorbeeld als carrièreversneller of als troostprijs, en van beide mogelijkheden vinden we op de inscripties en in de groep van de decuriones adlecti voorbeelden terug.

 

MAGISTRATEN OF EX-MAGISTRATEN?

Komen we nu bij een ietwat onduidelijke categorie van adlecti, namelijk zij die een bepaald ambt zouden verkregen hebben door adlectio en waarvan we in onze onderzoeksgroep over zeven voorbeelden beschikken[326]. Twee aediles, drie quinquennales, één duumvir en één quattuorvir quinquennalis zijn ons bekend[327]. Zoals reeds een aantal keer aangehaald in het kader van de prosopografische behandeling van de diverse individuen is het nooit echt duidelik geworden, is er nog steeds twijfel over de vraag of het in deze gevallen daadwerkelijk om de bekleding met een ambt dan wel om een opname in de ordo decurionum met de rang van ex-magistraat ging. De onderzoekers blijven verwikkeld in discussies omtrent dit thema. Zo bijvoorbeeld omtrent de twee aediles adlecti uit Ostia (P32, P74): waar Meiggs ervan overtuigd is dat het in dit geval om de bekleding met dit ambt gaat, stelt Mouritsen dat het hier wel degelijk om twee aedilicii gaat, maar beiden kunnen weinig overtuigende argumenten bovenhalen[328]. Maar misschien vinden we in de inscripties wel iets terug dat de één of andere stelling aannemelijker kan laten lijken.

 

Eerst kunnen we ter herhaling nog even enkele naslagwerken hanteren om te weten welke mening zij er over deze gevallen van adlectio op nahouden. De Oxford Classical Dictionary[329] om te beginnen meent dat adlegere wel degelijk kan gebruikt worden om de bekleding met een ambt aan te duiden. Maar dit komt wel maar een zeldzame keer voor: op de eerste plaats verwijst deze term naar de opname in een groep of vereniging. Ook drie andere naslagwerken (de Thesaurus Linguae latinae, de Realencyclopedie en de Dizionario Epigrafico) maken geen melding van de mogelijkheid om via adlectio met een municipaal ambt bekleed te worden. Meer zelfs, een aantal van de mensen die op hun inscriptie vermelden dat ze geadlecteerd zijn in een bepaald ambt, worden in de naslagwerken gewoon opgenomen als voorbeelden van decuriones adlecti, als mensen die in de ordo zijn opgenomen door adlectio[330].

 

Maar zijn daar eigenlijk aanwijzingen voor te vinden in de inscripties? Die geven ons weinige (en tegenstrijdige) informatie. De twee inscripties uit Ostia (I16 en I17) die reeds uitgebreid aan bod zijn gekomen tijdens de prosopografische behandeling leveren ons twee aediles adlecti op. De één is ook nog praetor sacris Volcanis geweest (P74); de andere (P32) vermeldt geen verdere of andere ambten. Het is nu maar de vraag of deze twee personen aediles waren of aedilicii, net als P71, wiens opname als aedilicius zoals we hoger gezien hebben een carrièreversnellend effect had. Voor P74 zou dat ook het geval kunnen zijn. Hij – die wellicht jong gestorven is – was praetor sacris Volcanis, een ambt voorbehouden aan jongeren. Het zou daar perfect mee te verzoenen zijn dat decuriones (de opname gebeurde decreto decurionum) hem zouden opgenomen hebben in de ordo en hem de rang van aedilicius zouden hebben gegeven om zijn carrière te versnellen. Hoewel het dan natuurlijk even logisch zou zijn om hem het ambt van aedilis zelf te schenken, zonder dat hij zich daarvoor moet kandidaat stellen en de verkiezingen winnen. Ook dat klinkt aannemelijk voor Ostia, een stad waar de ordo decurionum reeds vroeg de volksvergadering (waar traditioneel de magistraten werden verkozen) aan de kant had geschoven[331]. Dat zou dan wel betekenen dat deze man al decurio was (want in Ostia was men eerst decurio en dan pas magistraat) vooraleer aedilicius te zijn geweest, zonder dat onderscheid te maken op de inscriptie. Dat zou dan wel heel ongewoon zijn in Ostia, waar de meeste decuriones wel hun decurionaat vermelden[332]. Voor P32 gelden ongeveer dezelfde opmerkingen. Hoewel het maar gissingen blijven, is het toch best mogelijk dat beide individuen aedilicii zijn.

 

P19 is actief geweest als quattuorvir aedilicia potestate en quattuorvir iure dicundo. De volgende –logische- stap in zijn carrière zou dan die van quattuorvir quinquennalis geweest zijn, en dat is hij ook geweest, tenminste quattuorvir quinquennalis adlectus, om nadien nog pontifex van de gemeente te worden, en praefectus fabrum. Deze man was overigens ook patronus van zijn stad. Nu zou het inderdaad best mogelijk kunnen zijn dat deze man geen quinquennalis maar wel quinquennalicius is geweest (als troostprijs dan), dat hij na zijn quattuorviraat iure dicundo niet meer hoger is geraakt binnen de cursus honorum, maar wel ex senatu consulto is gepromoveerd binnen de ordo decurionum tot quinquennalicius. Dat is best mogelijk en aannemelijk (bovendien zou QUINQ eventueel ook tot quinquennalicius kunnen aangevuld). Hoewel, eigenlijk is er niets in deze inscriptie dat enige aanleiding zou geven om deze persoon als quinquennalicius te beschouwen. Alleen op basis van de andere inscripties die van een dergelijke adlectio gewag maken, zijn we tot deze mogelijkheid gekomen.

 

Zo geeft P34 ons meer reden tot twijfel. Deze quaestor alimentorum en curator annonae was tevens quinquennalis adlectus. Maar van deze persoon is het haast zeker dat hij een quinquennalicius was, aangezien iets verder op dezelfde inscriptie hij als adlectus in ordinem quinquennalium wordt aangeduid. Zo mag het duidelijk zijn dat deze man een quinquennalicius was. Dus hier helpt de terminologie van de tijdgenoten en opstellers van de inscripties ons te achterhalen hoe de vork in de steel zit. Diezelfde terminologie doet ons dan weer twijfelen in het geval van P42. Die man, die als functies het duumviraat en de functie van quinquennalis adlectus vermeldt, zou boven op de summa honoraria (die zowel voor het decurionaat als een magistratuur diende te worden betaald, dus waaruit we niets kunnen afleiden) ob honorem quinquennalium nog een aantal andere activiteiten en zaken hebben bekostigd. Alles hangt nu af van de betekenis van honor: in de meeste gevallen verwijst dit rechtstreeks naar het ambt (ob aedilitatem bijvoorbeeld), maar het kan natuurlijk ook zijn dat het in dit geval letterlijk vertaald moet worden als “eer, eerbewijs”: dat zou dan betekenen dat hij omwille van de eer van quinquennalicius te worden evergetische activiteiten heeft bedreven.

 

De andere twee adlecti die rechtstreeks het ambt zelf zouden zijn toegewezen, geven ons geen directe aanwijzingen omtrent de aard van hun adlectio. P65 zou adlectus duumvir geworden zijn, maar of dit dan een daadwerkelijk ambt als wel een rang binnen de ordo decurionum betrof, is niet meteen duidelijk. En P94, adlectus inter quinquennales, die verder op de inscriptie zijn functie als iudex in quinque decurias vermeldt[333], helpt ons in deze kwestie ook niet veel verder[334].

 

Het mag duidelijk zijn dat deze paar inscripties ons niet voldoende bewijsmateriaal kunnen leveren om de ene of de andere mogelijkheid volledig uit te schakelen of met zekerheid te bevestigen. Hoewel, de betekenis van de term adlegere die op de eerste plaats verwijst naar de opname in een groep, de inscriptie waarin P34 aan bod komt en die de link legt tussen een quinquennalis adlectus en een adlectus in ordinem, en de twee inscripties uit Ostia (dat wel een uitzonderingspositie bekleedde) geven ons toch wel reden om de idee als zouden deze personen adlecti in ordinem decurionum zijn, aan te hangen.

 

1.2 Decretum decurionum?

 

Een volgend vraagstuk dat eventueel aan de hand van de precieze formulering op de steen zou kunnen worden opgelost, is dat van de handelende instantie in geval van adlectio. In de westelijke provincies vermelden vijf van de 23 decuriones adlecti (iets minder dan één vijfde dus) de tussenkomst van de ordo decurionum bij de adlectio[335]. Van de Italiaanse decuriones adlecti zijn dat er 29 van de 75 of iets meer dan 38%[336]. Van die 34 decuriones adlecti (ongeveer één derde van het totaal) weten we dus dat de decuriones op de één of andere manier tussengekomen zijn bij hun aanduiding tot decurio of promotie binnen de ordo. Maar hoe verliep die tussenkomst, wat was de bevoegdheid van de decuriones? En hoe zat het dan met die andere twee derden? Kwamen de decuriones daar dan niet tussen? Wie zou dat dan wel gedaan hebben? In elk geval moet de tussenkomst door de decuriones als iets eervols worden beschouwd, anders zouden ze het toch niet hebben vermeld? Maar waarom vermelden de anderen het dan niet: was er bij hen geen tussenkomst? In elk geval kan bij die groep via de inscriptie niet afgeleid worden wie dan wel de hand zou hebben gehad in hun opname, maar misschien is het wel die instantie die ook aan de “gewone” decuriones toegang verleende (de magistraten?). Maar wat zou dan het verschil zijn met die “gewone” decuriones?

 

Het kan natuurlijk ook zijn dat de vermelde tussenkomst van de decuriones slaat op een bijzonder aspect van de adlectio. Dat kunnen we even onderzoeken. Eerst voor de westelijke provincies. Daar beschikken we over drie adlecti waar de tussenkomst van de decuriones op een speciaal aspect van de adlectio zou kunnen slaan, maar de andere twee zijn gewoon decurio adlectus[337]. In Italië is dat nog duidelijker: 16 van de 29 zijn “gewone” decuriones adlecti, 13 zijn speciale gevallen[338]. Dus meer dan de helft zijn blijkbaar gewone decuriones adlecti, en bovendien is het zo dat in de speciale gevallen vaak nog niet zeker is of het decreet van de gemeenteraad dan alleen slaat op bijvoorbeeld het gratis karakter van de opname! En in het geval van P46 en P71 is het zo dat het “aparte” aspect van hun adlectio (respectievelijk de gratis opname en de opname als aedilicius) duidelijk los vermeld wordt van hun gewone adlectio die blijkbaar ook door een decreet van de decuriones is doorgevoerd. Dus het kan niet zo zijn (in elk geval niet altijd) dat het decreet van de decuriones alleen sloeg op een bijzonder aspect van de opname in de ordo en niet op de manier van opnemen, namelijk via adlectio.

 

Nu is de vraag: wat met diegenen die niet expliciet vermelden dat hun opname door de ordo decurionum werd geregeld? Was het dan inderdaad niet het geval of vonden zij dat gewoon niet noodzakelijk om te vermelden, in tegenstelling tot de anderen? Wij menen dat dit laatste de uitleg vormt voor het niet vermelden van de tussenkomst van de andere gemeenteraadsleden. Het is natuurlijk wel zo dat men zich dan de vraag kan stellen waarom dan specifiek de term adlegere wordt gekozen, eerder dan het dan in dit geval meer van toepassing zijnde cooptare[339]. Maar aan andere kant zou het toch evengoed zo kunnen zijn dat men de taak van de decuriones bij een adlectio zo vanzelfsprekend vond dat men dit niet vermeldde, net zoals gewone decuriones hun decurionaat niet vermelden[340]. Zonder echt harde bewijzen naar voor te kunnen brengen, menen wij dan ook dat de adlectio in het merendeel van de gevallen door de decuriones werd voltrokken. Maar dat lijkt ons niet het enige aspect te zijn of toch minstens maar een deel uit te maken van het uitzonderingskarakter dat de adlecti (behalve misschien in Ostia) zeker wel bezaten. Alleen al het feit dat deze decuriones adlecti toch redelijk vaak hun decurionaat op de steen vermelden, wijst er op dat er iets bijzonders aan de hand moet zijn geweest. Anders zou men misschien niet de moeite genomen hebben dit te vermelden, zeker niet als men voor de rest vele andere mooie ambten, tot op rijksniveau[341], heeft uitgeoefend: dan had men normaal gezien al aanzien genoeg, maar toch vermeldt men zijn decurionaat, dus moet er wel iets bijzonders mee aan de hand geweest zijn.

 

1.3. Decurio adlectus gratis

 

Eén aspect dient in deze paragraaf nog behandeld te worden, namelijk dat van de gratuïteit. Het kon namelijk gebeuren dat een decurio in de ordo decurionum werd opgenomen zonder dat hij de summa honoraria moest betalen, die anders altijd werd vereist van nieuwe decuriones. Dit was een behoorlijk grote gunst en is wellicht te verklaren door het feit dat zij die dit voorrecht genoten zich heel verdienstelijk hadden gemaakt ten opzichte van de verdienste, of liever veel evergetische activiteiten hadden georganiseerd. Het geld dat ze daaraan uitgaven, was vaak veel meer dan de som die als summa honoraria moest betaald worden, en het kon dan ook gebeuren dat men besliste dat deze personen die niet meer moesten betalen. Ook bij de decuriones adlecti vinden we dergelijke personen terug. In Italië zouden 11 decuriones adlecti gratis tot decurio geadlecteerd zijn[342], in de provincies geen enkele. Van die 11 zijn er vijf afkomstig uit het alomtegenwoordige Ostia, en opmerkelijker nog: alle geattesteerde decuriones adlecti uit Pompeii (drie in totaal: P14, P60 en P69) hebben gratis het decurionaat gekregen, dus zonder het betalen van een summa honoraria.

 

Zoals we reeds hebben gezien gaat Garnsey[343] er van uit dat die summa honoraria alleen moest betaald worden door adlecti, en bewijzen daarvoor vindt hij in het oosten van het Romeinse Rijk. Hij stelt namelijk dat de decuriones adlecti op een ongeoorloofde manier (namelijk in elk geval zonder een magistratuur te hebben uitgeoefend) in de ordo decurionum zouden zijn toegelaten, en om die reden moesten ze normaal gezien een summa honoraria betalen. Maar het kon eens gebeuren dat iemand om de één of andere uitzonderlijke reden gratis mocht binnentreden[344]. Nu, wij gaan mee met de auteur in die mate dat decuriones adlecti wellicht tot op zekere hoogte een uitzonderingspositie bekleed hebben, maar we vinden toch –zoals ook al aangehaald- dat Garnsey ten eerste heel het rijk te veel in zijn geheel benadert en ten tweede te gemakkelijk de kwestie van de gratuiteit en de adlectio aan elkaar koppelt. Bovendien is het zo dat de auteur de adlecti veel ruimer ziet dan wij dat gedaan hebben. Alle decuriones die ogenschijnlijk zonder het uitoefenen van een ambt in de ordo decurionum zijn binnengetreden, ziet hij als adlecti. Vandaar dat hij decuriones meerekent die niet in onze catalogus zijn opgenomen[345]. Het is maar de vraag of dat gratis karakter van de opname wel zoveel te maken had met de manier van opname? Zouden er geen andere redenen voor dat wegvallen van de summa honoraria zijn geweest[346]?

 

Wij gaan ervan uit dat de summa honoraria in Italië en de westelijke provincies niet alleen gold voor mensen die via adlectio in de ordo decurionum zijn opgenomen (zeker niet als we adlectio niet beschouwen in de “ruime” zin van het woord, in tegenstelling tot Garnsey, want dan zijn er wel degelijk voorbeelden te vinden van “gewone” decuriones die gratis zijn toegelaten). De theorie van Garnsey lijkt ons dan oook niet helemaal te kloppen. Ten eerste is het zo dat vijf van de elf gratis toegelaten decuriones adlecti (P46, P58, P12, P83 en P85) uit Ostia afkomstig zijn, een stad waar –zoals we reeds meermalen hebben aangehaald- haast alle decuriones de ordo decurionum zijn binnengeraakt zonder een ambt te hebben bekleed, en dat stemt overeen met de groep die Garnsey catalogiseert als adlecti. Adlectio (in de “ruime” zin van het woord) was hier bijgevolg eerder regel dan uitzondering. En dan nog zouden alle decuriones –omdat ze op een niet reglementaire manier de gemeenteraad zouden zijn binnengekomen- de summa honoraria zouden hebben moeten betalenn met uizondering van deze vijf? Bovendien is niet eens helemaal duidelijk waarom dan P12 en zeker P83 het niet zouden hebben moeten doen: van beiden zijn grootse evergetische daden geattesteerd. Ten tweede kunnen wij andere reden voor het gratis verkrijgen van het decurionaat aanreiken dan louter hun uitzonderingspositie als adlectus. P46, P58, P14, P85 en P69 hebben allemaal aan evergetisme gedaan, net als onrechtstreeks ook P67 en P68 die in de gemeenteraad zijn opgenomen als dank voor de evergetische activiteiten van hun (groot)vader. We mogen veronderstellen dat het bedrag dat zij aan die weldaden hebben uitgegeven hoger ligt dan de te betalen summa honoraria. Dus de reden voor de gratis opname kan te maken hebben met erkentelijkheid vanwege de gemeente jegens de betoonde vrijgevigheid. Maar er kunnen nog andere elementen meegespeeld hebben bij het gratis verlenen van het decurionaat. P12 en P58 bijvoorbeeld behoorden net als P60 en P14 tot één van de meest aanzienlijke families van de gemeente. Ook P4 was een man met “contacts and influence[347]. We kunnen hier dan ook uit afleiden dat de eer van gratis decurio te worden ook werd gegeven vanuit de verwachting dat mensen die met deze eer bedacht werden, daar zo opgetogen over waren dat zijzelf of hun familie (in het geval van bijvoorbeeld de jong opgenomen P14 en P69) de gemeente als dank extra zouden bevoordelen (bijvoorbeeld financieel). Op die manier moet het gratis verlenen van het decurionaat ook gezien worden als een bijzondere vorm van eerbewijs aan heel verdienstelijke personen of aan mensen van wie door (familiale) banden werd verwacht dat ze voor de gemeente nog heel wat konden betekenen.

 

b) Welke functies hebben de decuriones adlecti uitgeoefend naast hun decurionaat?

 

In dit tweede punt van het hoofdstuk waarin we aandacht hebben voor het institutionele aspect van de adlectio in ordinem decurionum bestuderen we de carrière van onze adlecti: hebben die überhaupt een carrière uitgeoefend? Indien niet: zouden we dan kunnen stellen dat ze gewoon in de ordo decurionum zijn opgenomen omdat er daarbinnen een tekort dreigde? Of indien wel: was dat dan een mooie carrière (met bijvoorbeeld een incursie op rijksniveau of zelfs een aantal rijksambten? Of bleef hun carrière beperkt tot de laagste ambten van de lokale cursus honorum? Welke religieuze ambten waren voor adlecti weggelegd? Waren zij actief in colleges? Hoeveel onder hen hebben de ietwat obscure functie van praefectus fabrum uitgeoefend,…? Kortom: alles wat te maken heeft met de carrière van de decuriones adlecti komt aan bod. Later zullen we ook nog aandacht hebben voor de plaats van de adlectio binnen iemands carrière bijvoorbeeld. En, als vergelijkingspunt zullen we ook de carrière van andere gemeenteraadsleden dan de decuriones adlecti onder de loep nemen, namelijk van diegenen die expliciet op hun inscriptie laten vermelden dat ze decurio zijn geweest: hoeveel zijn er daarvan geattesteerd, welke carrière hebben zij uitgeoefend, en zijn er raakpunten met onze adlecti? Daarna zullen we pogen tot een besluit te komen omtrent het institutionele aspect van de decuriones adlecti. Maar eerst zullen we zien welke carrière adlecti hebben uitgeoefend.

 

1.1 De “ambtslozen”: die decuriones die geen ander ambt dan het decurionaat vermelden[348]

De provinciale decuriones adlecti hebben blijkbaar behoorlijk wat carrière gemaakt: slechts acht of één derde van deze groep heeft zich beperkt tot alleen het decurionaat[349], en dan rekenen we P11 nog mee die het decurionaat verworven heeft na een lange staat van dienst in het Romeinse leger als primuspilus. Zeker twee van hen waren behoorlijk onaanzienlijke mensen (ze blijven natuurlijk decurio dus helemaal onbeduidend kunnen ze niet geweest zijn!), namelijk P57 –die ons bekend is via een uiterst beknopte en eenvoudige inscriptie- en P26, een ex-militair. Van P61 en P65 weten we dat ze behoorlijk welgesteld moeten zijn geweest, maar toch zijn ook zij niet hoger geraakt dan een zitje in de gemeenteraad van hun gemeente (P65 wellicht wel met de rang van duumviralicius[350]). P72 zou eventueel van vrijgelaten komaf kunnen zijn, terwijl P91 als aedilicius opgenomen is in de ordo decurionum: normaal gezien zou dit een carrièreversnellend effect moeten hebben, maar deze man heeft nadien geen ambten meer uitgeoefend. Deze mensen –met uitzondering van P65 misschien die het toch een stapje hoger heeft gebracht in de ordo decurionum (al dan niet door de effectieve uitoefening van een ambt) en dat op de eerste plaats te danken heeft aan zijn geld- lijken ons al bij al toch behoorlijk onopvallende personen binnen de elite van hun respectieve gemeenten te zijn geweest en het is dan ook niet te verwonderen dat zij niet hoger geraakt zijn dan het decurionaat[351]. Het zou best wel eens kunnen dat zij- in de zin van de echte betekenis van de term adlegere- de ordo decurionum moesten aanvullen, om zo het vereiste ledenaantal te bereiken, zonder dat ze ooit de kans hebben gekregen om hogerop te komen.

 

In Italië is de groep “ambtslozen” veel groter, namelijk 36 of net iets minder dan de helft van de 75 decuriones adlecti[352] is niet verder geraakt dan het decurionaat. Maar binnen deze grotere groep is veel meer variatie merkbaar, kunnen verschillende categorieën onderscheiden worden.

 

Zo zijn daar eerst die personen waarvan mag aangenomen worden dat ze normaal gezien wel een carrière zouden uitgebouwd hebben, als daar niet een onverwacht element was opgetreden (meestal hun overlijden) of waarvan we niet weten of ze na hun decurionaat nog ambten hebben uitgeoefend omdat bijvoorbeeld de inscripties waarop ze geattesteerd zijn dateren van ergens in het begin van hun carrière[353]. Van dertien van de zesendertig ambtslozen vinden we aanwijzingen terug of mogen we redelijkerwijs verwachten dat ze in één van de hoger beschreven gevallen verkeerden: zij zouden dus normaal een carrière hebben uitgebouwd en niet in de lagere regionen van de ordo decurionum blijven steken zijn. Hoewel er natuurlijk altijd nog elementen kunnen opgetreden zijn waarvan wij geen weet hebben. Er moet dan ook met voorzichtigheid met dergelijke conclusies worden omgesprongen.

 

Van die dertien waren er twee afkomstig uit de havenstad Ostia, samen met zeven andere ambtslozen[354]. Een vierde van al onze ambtslozen komt dus uit de stad die ons het grootste aantal decuriones adlecti heeft opgeleverd. De ambtsloze decuriones adlecti uit Ostia moeten echter met andere ogen bekeken worden dan zij die in hetzelfde geval verkeerden in een andere stad. Want we mogen er toch van uitgaan dat in Ostia zowat alle gemeenteraadsleden werden geadlecteerd, terwijl dit in andere steden zeker niet het geval was[355]. Eigenlijk zou men kunnen zeggen –zoals al is opgemerkt in de prosopografische behandeling- dat de decuriones adlecti uit Ostia eerder verwant zijn aan de “gewone” decuriones dan aan de adlecti uit andere steden[356]. Waar het wellicht in andere gemeenten en steden zo was dat adlecti in zekere zin bijzondere mensen of liever gemeenteraadsleden waren, omdat ze op een bijzondere manier of om een bijzondere reden in de ordo waren toegelaten, was het in Ostia zo dat in principe iedereen die in andere steden het decurionaat zou hebben gekregen, voor adlectio in aanmerking kwam, zoals bijvoorbeeld deze zeven en in extensu negen ambtslozen. Zes onder hen werden als decurio geadlecteerd en hebben het niet verder geschopt: zij moeten wellicht tot de lagere elite gerekend worden[357]. Zij waren –zeker sommigen toch[358]- misschien wel rijk, maar hadden blijkbaar niet de connecties en het aanzien om vanuit hun status als decurio door te groeien tot het bekleden van een magistratuur. Een andere decurio adlectus, P32, is geadlecteerd als aedli(ciu)s, dus hij kreeg reeds de rang van één van de laagste magistraten, wat normaal –zoals we hebben gezien- een carrièrebevorderend effect zou moeten hebben, maar daar is in het geval van deze decurio van vrijgelaten komaf geen sprake van geweest: was het omwille van bijzondere verdiensten dat men deze man adlecteerde en hem een rang gaf zonder de bedoeling hem nog te laten opklimmen en waren er andere onvoorziene omstandigheden die dergelijke promotie verhinderd hebben?

 

Vier andere decuriones adlecti zijn op het eerste zicht ook ambtsloos, maar het zijn twijfelgevallen, het is moejijk te weten welke kant je met hen opmoet. Het gaat hier namelijk over de vier quinquennalicii uit Canusium, die toch geen onaanzienlijke figuren moeten zijn geweest[359]. Voor hun opname in de groep van de oud-quinquennales zouden ze misschien nog een ambt hebben kunnen uitoefenen, nadien niet meer, want eenmaal quinquennalicius is het moelijk nog hogere ambten te bekleden: het ambt van quinquennalis was het hoogste dat binnen een gemeente kon bereikt worden, en werd niet jaarlijks ingevuld.

 

De overige 12 ambtslozen vormen een bont allegaartje, dat toch deel zal hebben uitgemaakt van de lagere elite. Zo zijn er de ex-militairen P28, P29 en P48[360] die na hun legerdienst in de ordo decurionum zijn geadlecteerd. P88, P89 en P44 zijn net als P37 en P63 gewoonweg decuriones adlecti, waarover voor de rest niets bekend is en die binnen de ordo decurionum een vrij onopvallend bestaan zullen geleid hebben. P56 zou ook een decurio van die aard kunnen geweest zijn, ware het niet dat hij uit een heel rijke maar weliswaar vrijgelaten familie kwam (zelfs zijn broer was een vrijgelatene). De rijkdom van zijn familie zal waarschijnlijk aan de basis van zijn opname in de ordo decurionum gelegen hebben. P51 is geadlecteerd als oud-duumvir, blijkbaar zonder vooraf enig ambt uitgeoefend te hebben. Door op een dergelijke manier de rang van één van de hogere magistraturen te verkrijgen, hoefde hij ook geen verdere ambten meer te vervullen (alleen het quinquennalitaat zou nog een optie geweest zijn).

 

Verder zijn er ook nog twee vrijgelatenen: de één heel rijk en niet beschaamd over zijn afkomst (P93), de ander toch iets bescheidener (P92). Beiden voldeden als niet-ingenuus niet aan de voorwaarden om opgenomen te worden in de ordo decurionum maar zijn daar toch in geslaagd: misschien kan het feit dat dit gebeurd is via adlectio daarmee in verband gebracht worden. Overigens, waar de eerste de opname deels te danken zal hebben aan zijn rijkdom, heeft het er toch alle schijn van dat de tweede[361] misschien uit noodzaak in de ordo decurionum opgenomen is, om die aan te vullen en om zo aan het vereiste ledenaantal te komen. Hoewel zijn opname misschien ook met bijzondere verdiensten kan te maken gehad hebben: waarom zou men anders een decurio van 48 jaar oud hebben opgenomen! Blijkbaar was hij toch niet zo aanzienlijk anders zou hij vroeger in de ordo opgenomen zijn, ofwel heeft hij pas op latere leeftijd rijkdom en prestige verworven.

 

Het mag in elk geval duidelijk zijn dat –zeker voor wat Italië betreft- de ambtslozen een heterogene groep vormden: niet alleen zijn daar de “uitzonderingen” van Ostia of zij die wel in de wieg leken gelegd om een carrière uit te bouwen, ook heel rijke vrijgelatenen en doorsnee onopvallende burgers van de gemeente vinden er hun plaats in, mensen die aan de voorwaarden voldoen om in de ordo decurionum te mogen zetelen en mensen die daar niet aan voldoen (te jong, vrijgelaten,…),… Het lijkt er op dat er niet een standaard begunstigde voor de hier bestudeerde municipale vorm van adlectio zal bestaan hebben. Maar om te achterhalen of dat inderdaad het geval is moeten we ook aandacht besteden aan de andere helft van de decuriones adlecti, namelijk zij die wel een carrière uitbouwden.

 

1.2 de municipale carrière: de ambten van de cursus honorum

Een eerste vorm van carrière die de adlecti konden uitbouwen, naast een carrière op rijksniveau, is het bekleden van ambten op gemeentelijk niveau, namelijk die ambten die deel uitmaakten van de municipale cursus honorum. Het is de bedoeling in deze paragraaf te onderzoeken hoeveel adlecti een cursus honorum opstartten en hoever ze daarin zijn geraakt.

 

ITALIË

In Italië hebben 33 (44,00 %) van de 75 geattesteerde decuriones adlecti zeker[362] één of meerdere municipale functies uitgeoefend die thuis horen in de municipale cursus honorum. Het grootste aantal van hen behoort tot de gewone municipale elite, waartoe ook het gros van de decuriones adlecti behoren (zoals duidelijk geworden is tijdens het onderzoek naar het profiel van de decuriones adlecti)

 

Tabel 3.11 : Decuriones adlecti met een municipale carrière (Italië)

Status

Aantal

Aantal met municipale functies

% I[363]

% II[364]

1

 

 

 

 

2

3

2

6,06

66,67

3

15

11

33,33

73,33

4

54

19

57,58

35,19

5

2

 

 

 

0

1

1

3,03

100,00

Totaal

75

33

100,00

44,00

 

We zien hier via deze tabel wel dat decuriones uit beide categorieën van de equites (dus zowel de honoraire (3) als de functionele (2)) meer municipale functies gaan vermelden dan hun tegenhangers uit de gewone municipale elite. Twee van de in totaal drie functionele equites van wie bekend is dat zij decurio adlectus zijn, hebben ook een municipale carrière gekend. Dat is ook het geval bij 11 van de 15 honoraire equites. Beschikten zij over een hoger prestige of hadden ze als ridder gewoon meer kans op een municipale carrière. We zullen iets verder in dit onderdeel behandelen hoe ver zij in hun carrière vorderden. Eerst zullen we stap voor stap de diverse onderdelen van de cursus honorum belichten.

 

a. Quaestores

14 (42,42 %) van deze 33 adlecti vermelden het ambt van quaestor, een ambt dat eerder een munus dan een honor was en dat bovendien niet in elke colonia of municipium bestaan heeft[365]. In tabel 3.12 wordt de verdeling van de quaestores over de diverse standen getoond. Wat blijkt? Het zijn hoofdzakelijk leden van de gewone municipale elite die het ambt van quaestor gaan uitoefenen. Dit staat in sterk contrast met de situatie bij de adlecti die de functie van aedilis vermelden.

 

Tabel 3.12: Adlectiquaestores in Italië

Status

Aantal

%

2

2[366]

14,29

3

2[367]

14,29

4

10[368]

71,42

0

 

 

Totaal:

14

100,00

 

b. Aediles

Er zijn eveneens 14 adlecti (42,42 % van de decuriones adlecti die municipale functies vermelden) die laten blijken dat ze het ambt van aedilis –ook één van de lagere ambten op municipaal niveau- hebben waargenomen. In tegenstelling tot de functie van quaestor zijn er iets meer ridders die het aedilitaat gaan vermelden. Dit is te zien in de volgende tabel 3.13.

 

Tabel 3.13: Adlectiaediles in Italië

Status

Aantal

%

2

2[369]

14,29

3

7[370]

50,00

4

5[371]

35,71

0

 

 

Totaal:

14

100,00

 

c. Duumviri

Bij een iets groter aantal, 19 (57,58 % van de 33 adlecti), is de functie van duumvir of iets gelijkaardigs op de inscriptie terug te vinden. Van de adlecti die dit ambt vermelden, behoort het grootste deel dan weer tot de gewone municipale elite. De percentages zijn te vinden in de volgende tabel 3.14.

 

Tabel 3.14: Adlectiduumviri in Italië

Status

Aantal

%

2

2[372]

10,53

3

5[373]

26,32

4

11[374]

57, 89

0

1[375]

5,26

Totaal:

19

100,00

 

d. Quinquennales

Binnen de groep van 33 adlecti zijn er ook 7 (21,21 %) die effectief het allerhoogste ambt, dat van duumvir censoria potestate quinquennalis hebben bekleed (de adlecti inter quinquennalicii zijn hierbij niet in rekening gebracht). Dit keer zijn het hoofdzakelijk equites die deze functie hebben bereikt, zoals we kunnen zien in tabel 3.15.

 

Tabel 3.15: Adlectiquinquennales in Italië

Status

Aantal

%

2

2[376]

28,57

3

3[377]

42,86

4

2[378]

28,57

0

 

 

Totaal:

7

100,00

 

e. Omnibus honoribus functus

Slechts één decurio adlectus, P31, vermeldt dat hij omnibus honoribus exornatus is. Het feit dat hij hiernaast enkel zijn adlectio in de ordo decurionum vermeldt, kan erop wijzen dat die adlectio een behoorlijk belang had, dat ze het startpunt van zijn carrière was en dat er toch een zeker prestige aan vast hing. Iemand die anders alle functies zou bekleed hebben, zou na zijn eerste ambt in de ordo zijn opgenomen automatisch en hoefde dit niet op te nemen in zijn inscriptie: het decurionaat maakte impliciet deel uit van de “omnes honores[379].

 

Nu we het gehad hebben over het aantal adlecti die de diverse ambten op hun inscripties vermelden, kunnen we ons toespitsen op het hoogste punt dat ze bereikt hebben in hun municipale carrière, op hun carrière in het algemeen. De volgende tabel is opgesteld uitgaande van het totale aantal adlecti waarbij vervolgens de adlecti met municipale carrière werden geplaatst.

 

Tabel 3.16 : de carrière van de decuriones adlecti in de municipale cursus honorum (Italië)

Status

Aantal

Aantal met municipale functies[380]

% I[381]

Aantal met de hoogste functie[382]

% I

% II[383]

Quin-quen-nales[384]

% I

% II

% III[385]

2

3

2

66,67

2

66,67

100,00

2

66,67

100,00

100,00

3

15

11

73,33

8

53,33

72,73

3

20,00

27,27

37,50

4

54

19

35,19

14

25,93

73,68

2

3,70

10,53

14,29

5

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0

1

1

100,00

1

100,00

100,00

 

 

 

 

Totaal

75

33

44,00

25

33,33

75,76

7

9,33

21,21

28,00

 

Zoals reeds gesteld hebben 44,00 % van de geattesteerde adlecti één of meerdere municipale functies uitgeoefend en vermelden de adlecti uit de beide soorten equites (honorair en functioneel) procentueel meer municipale functies dan de adlecti uit de gewone municipale elite. We kunnen nu kijken in welke mate ze de cursus honorum hebben doorlopen. Een eerste vaststelling is dat het gros van de adlecti die municipale functies vermelden (25 (75,76 %) op 33) eveneens het duumviraat of een vergelijkbare functie hebben bekleed. Wanneer we dit per status gaan bekijken, zien we dat geen enkele groep opmerkelijk in het oog springt. Van de twee functionele equites hebben beide het duumviraat bereikt. 8 van de 11 honoraire equites (72,73 %) en 14 van de 19 leden van de gewone municipale elite (73,68 %) hebben eveneens het ambt van duumvir bereikt.

Dit betekent dat slechts een klein deel van hen, 8 in totaal, is blijven steken bij de ambten van aedilis of quaestor[386]. Van de adlecti die het tot duumvir hebben geschopt, vermelden er 6 naast het duumviraat enkel het ambt van aedilis en tevens 6 enkel het ambt van quaestor[387]. Eén persoon is omnibus honoribus exornatus en geeft -logischerwijze misschien- geen andere municipale ambten aan[388]. Slechts 5 adlecti vermelden naast hun adlectio enkel het duumviraat[389]. Zeven adlecti zijn uiteindelijk quinquennalis geworden. Dit betekent dat ongeveer één op vijf (21,21 %) van de adlecti die municipale functies vermelden (of net geen 10 % van alle adlecti) deze prestigieuze functie hebben bereikt. Het is echter wel opvallend dat slechts 10,53 % (2 op 19) van de adlecti die municipale functies vermelden, behorend tot de gewone municipale elite, quinquennalis is geworden, terwijl dit voor de honoraire equites 27,27 % (3 op 11) en voor de functionele equites zelfs 100 % (2 op 2) is, hoewel dit uiteindelijk gezien het prestige van de equites niet zo verwonderlijk is. Van deze 7 quinquennales vermelden er slechts 2 allen het quinquennaliaat naast hun adlectio[390]. Twee vermelden naast hun quinquennalis-ambt het aedilitaat en één de functie van quaestor[391]. De overige twee vermelden een ganse cursus honorum: quaestor, aedilis, duumvir en quinquennalis[392]. Deze komen allebei uit Ostia en zijn allebei twee keer gewoon duumvir geweest.

 

Tot slot van ons onderzoek naar de municipale carrière van de decuriones adlecti moeten we nog even terug naar Ostia. We hebben reeds gezien dat een behoorlijk deel van de in Italië geattesteerde decuriones adlecti terug te vinden zijn in Ostia. Daarom lijkt het ons nuttig om de municipale carrière van de Ostiaanse decuriones adlecti met die van de rest van de Italiaanse decuriones adlecti te vergelijken. In de volgende tabel (3.17) worden de gegevens van Ostia enerzijds en de rest van Italië anderzijds op een rij gezet.

 

We zien vreemd genoeg dat er tussen Ostia en de decuriones adlecti uit de andere Italiaanse steden geen noemenswaardige verschillen op te merken zijn. In Ostia blijkt 51,85 % (dat komt overeen met 14 van de 27) van de decuriones adlecti een municipale carrière te starten. In de andere steden is dit 39,58 % (of 19 op 48). Van deze decuriones adlecti met een municipale carrière zal het gros, zowel in Ostia (85,71 %) als in de andere Italiaanse steden (68,42 %) het gewone duumviraat bereiken, wat dus betekent dat ze redelijk ver geraken binnen de municipale cursus honorum. Ook het aantal decuriones adlecti dat het ambt van quinquennalis bereikt, is in beide steden vergelijkbaar.

 

Tabel 3.17: De carrière van de decuriones adlecti in de municipale cursus honorum

(Vergelijking tussen Ostia en de rest van de Italiaanse steden)

Plaats

Aantal

Aantal met municipale functies[393]

% I[394]

Aantal met de hoogste functie[395]

% I

% II[396]

Quin-quen-nales[397]

% I

% II

% III[398]

Ostia

27

14

51,85

12

44,44

85,71

3

11,11

21,43

25,00

Rest

48

19

39,58

13

27,08

68,42

4

8,33

21,05

30,77

Italië

75

33

44,00

25

33,33

75,76

7

9,33

21,21

28,00

 

Gezien het feit dat in Ostia de traditionele decuriones eigenlijk allemaal via adlectio de ordo decurionum zijn binnen gekomen en de adlecti daardoor geen echt bijzondere categorie vormen, is het des te opmerkelijker dat de carrière van een decurio uit Ostia ongeveer gelijk lijkt te lopen met een carrière van een decurio adlectus uit een andere gemeente. Het kan er op wijzen dat wat betreft het uitbouwen van een carrière een adlectus normaal gezien niet bevoor- of benadeeld werd ten opzichte van een gewone decurio en dus te vergelijken is met een “gewone” decurio[399].

 

DE WESTELIJKE PROVINCIES

In de westelijke provincies hebben 9 (39,13 %) van de 23 geattesteerde decuriones adlecti zeker[400] één of meerdere municipale functies uitgeoefend die thuis horen in de municipale cursus honorum. Deze behoren -op één na- allemaal tot de gewone municipale elite, waartoe in de provincies ook het merendeel van de decuriones adlecti behoren. (tabel 3.18)

 

Tabel 3.18 : Decuriones adlecti met municipale carrière (westelijke provincies)

Status

Aantal

Aantal met municipale functies

%[401]

1

 

 

 

2

 

 

 

3

3

 

 

4

17

8

47,06

5

 

 

 

0

3

1

33,33

Totaal

23

9

39,13

 

Vijf van deze 9 adlecti (55,56 %) vermelden het ambt van aedilis[402]. Acht van de 9 vermelden de functie van duumvir en 2 hebben het zelfs tot quinquennalis gebracht[403]. Twee vermelden dat ze omnibus honoribus functus zijn[404].

 

Wanneer we nu, net als we voor Italië deden, kijken naar het hoogste punt dat deze adlecti in hun municipale carrière hebben bereikt, verkrijgen we de volgende tabel (3.19). We zien dat elk van de adlecti het hoogste ambt binnen de cursus honorum heeft bereikt en dat 2 van hen ambt van quinquennalis hebben bereikt (22,22 %). Van de 7 adlecti die het slechts tot gewoon duumvir hebben gebracht, vermelden er 2 daarnaast enkel het ambt van aedilis en 2 vermelden enkel het duumviraat, 2 zijn omnibus honoribus functus[405]. Bij de quinquennales vermeldt de ene naast dit ambt en de adlectio enkel het duumviraat en de andere vermeldt het duumviraat en het aedilitaat naast het ambt van quinquennalis en de adlectio[406].

 

Wanneer de adlecti een municipale carrière vermelden zien we dat in Italië het gros erin slaagt om toch de functie van gewoon duumvir ten minste eenmaal te bekleden. In de provincies is dit veel minder het geval. Zowel in Italië als de westelijke provincies slaagt van de groep adlecti met municipale functies één op vijf erin om het ambt van quinquennalis te bekleden. We moeten dus zeggen dat adlectio de kansen op een municipale carrière allerminst ondermijnt[407].

 

Tabel 3.19: De carrière van de decuriones adlecti in de municipale cursus honorum

(westelijke provincies)

Status

Aantal

Aantal met municipale functies[408]

% I[409]

Aantal met de hoogste functie[410]

% I

% II[411]

Quin-quen-nales[412]

% I

% II

3

3

 

 

 

 

 

 

 

 

4

17

8

47,06

8

50,00

100,00

2

12,50

25,00

0

3

1

33,33

1

25,00

100,00

 

 

 

Totaal

23

9

39,13

9

39,13

100,00

2

8,70

22,22

 

Als we dit nu koppelen aan onze besluiten omtrent de ambtslozen, moeten we besluiten dat iets meer dan de helft van de adlecti een carrière kon uitbouwen, en dat dit over het algemeen een mooie carrière was. Maar waar de decuriones adlecti die geen ambt hadden bekleed een erg heterogene groep vormden, zien we in de carrières van de adlecti niet zoveel verschil. De meesten slaagden zoals gezegd er in een behoorlijke carrière uit te bouwen binnen hun gemeente, een carrière die wellicht niet hoefde onder te doen voor mensen uit dezelfde categorie die op de normale manier in de ordo waren opgenomen. Van zij die daar niet in slaagden, zijn er bovendien nog een aantal die er wel toe voorbestemd leken hun carrière verder uit te bouwen dan dat werkelijk het geval is geweest. Maar hoe zit het nu buiten de gemeente? In welke mate vinden we daar adlecti terug?

 

1.3. De rijksfuncties van de decuriones adlecti

 

a) Inleiding

 

We hebben in de vorige paragraaf gesproken over het hoge aantal decuriones adlecti dat er in geslaagd is om op het municipale niveau een mooie carrière uit te bouwen. We zullen in deze paragraaf pogen te achterhalen hoeveel van die adlecti er de stap gezet hebben van het municipale naar het rijksniveau, en zo ja, welke ambten zij dan konden waarnemen. Wat blijkt nu? Slechts bitter weinig adlecti hebben ooit die stap gewaagd of zijn er in geslaagd door te dringen tot dat hogere niveau: nauwelijks zes Italiaanse adlecti vermelden functies op rijksniveau[413], wat neerkomt op acht procent. En in de westelijke provincies zijn er maar drie adlecti in dit geval[414], wat door het kleinere aantal adlecti in deze gebieden, toch zo’n dertien procent blijkt te zijn.

 

Daarbij komt nog dat van diegenen die zo’n carrière konden uitbouwen, die vaak heel beperkt blijft. Onze negen “rijks”-adlecti hebben maar twee verschillende functies uitgebouwd. Enerzijds zijn er de functies uit de militiae equestris, en die worden vermeld door P1, P2, P3, P12 en P13. Ook is er nog P4, die tribunus militum a populo was[415]. Anderzijds hebben we nog P94, P95 en P97, die de positie van iudex in quinque decurias vermelden. Het ontbreken van andere en hogere functies in de carrière van de decuriones adlecti kan wijzen op een onwil van de adlecti zelf, die misschien liever op het municipale niveau carrière wilden maken en kan verder ook verklaard worden door een gebrek aan ambitie van die adlecti die wel de stap gezet hebben. Zo heeft bijvoorbeeld geen van de adlecti die iudex was ooit functies van de militiae equestris uitgeoefend of omgekeerd. Nochtans sluit het een het ander niet uit[416].

 

Wanneer we kijken naar de municipale carrière van de betrokken personen merken we een merkwaardig verschil op tussen de drie provinciale decuriones adlecti enerzijds en de Italiaanse adlecti anderzijds. Geen van de provincialen heeft namelijk ooit een municipaal ambt uitgeoefend, behalve P94 die dan nog alleen adlectus inter quinquennalis is. De Italiaanse decuriones adlecti daarentegen hebben allen –op één uitzondering na- het hoogste municipale ambt binnen hun gemeente bekleed, meestal onder de vorm van censor of quinquennalis. Zowel P1, P2 als P4 waren quinquennalis, terwijl P95 gewoon quattuorvir is geweest maar tevens adlectus inter quinquennalis. P12 is eveneens gewoon duumvir, maar heeft er wel vier verschillende ambtstermijnen op zitten. P2 tenslotte heeft geen municipale ambten van belang bekleed. Maar nu terug naar hun rijkscarrière: we kunnen misschien de twee rijksambten die onze adlecti wel bekleed hebben, eens onder de loep nemen.

 

b) iudex ex quinque decuriis

 

De functie van iudex –een functie die steeds is beschouwd als één van de mogelijkheden tot sociale promotie[417]- heeft betrekking op de zogenaamde iudicia publica, die lang een twistappel zijn geweest in een heftige politieke strijd tussen de ordo senatorius en haar tegenhanger, de ordo equester, ten tijde van de Republiek. Pas door aanpassingen van Caesar en Augustus is er een kalmering in deze strijd gekomen, en is de functie van iudex tot stand gekomen zoals ze er in het Principaat, ten tijde van de decuriones adlecti, heeft uitgezien[418]. Die iudices waren onderverdeeld in vijf groepen, maar dat is ook niet altijd het geval geweest: de laatste Republikeinse wet betreffende de iudicia, namelijk de Lex Aurelia iudiciaria uit 70 ac, voorzag maar in drie decuriae en alle drie waren ze voorbehouden aan leden van de senatoren, ridders en tribuni aerarii[419]. Maar door Caesar is in 46 ac de derde decuria (die van de tribuni aerarii) opgeheven[420] en werd de structuur als volgt uitgebouwd: er waren nog steeds drie decuriae, waarvan één was voorbehouden voor de senatoren, en twee voor de equites. Augustus gaat deze structuur overnemen, maar zorgde er tegelijkertijd voor dat de senatoren uit de eerste decuria geleidelijk aan vervangen werden door equites[421]. Bovendien voegde de keizer een vierde decuria toe aan deze structuur, en die werd samengesteld uit mensen die niet tot de ordo equester behoorden. Waar de normale equites, de leden van de ordo equester een minimum bezit moesten hebben van 400 000 HS om lid te kunnen worden van deze stand en dus eigenlijk ook als iudex konden zetelen, moesten deze personen “maar” beschikken over de helft van dat bedrag, of 200 000HS[422]. Onder Caligula is er een vijfde decuria toegevoegd, en ook daarin konden mensen zetelen die geen lid waren van de ordo equester[423].

 

De iudices worden op inscripties op drie verschillende manieren aangeduid: ze kunnen (1) adlectus in quinque decurias zijn, of (2) ten tweede iudex ex (of in) quinque decuriis, de quinquen decuriis, iudex decuriarum IIII vel V , iudex primae, of (3) ten derde kunnen zij de titel dragen van iudex selectus[424]. Elk van deze manieren van aanduiding heeft een bijzondere betekenis. De adlecti om te beginnen waren opgenomen op een ganse lijst met iudices, dus opgenomen onder de iudices, of zoals Pflaum het zegt: adlectio in quinque decurias wil niet zeggen “que l’on est nommé juge, mais que l’on peut par la suite être désigné pour exercer la fonction de juge”, dat men dus op een soort wachtlijst stond[425]. De iudex ex quinque decurias noemden zich iudex zonder effectief in Rome als rechter dienst te hebben gedaan; De iudices selecti tot slot zijn daarentegen wel effectief naar Rome geroepen om als rechter in een rechtbank te zetelen[426]. Als we nu – aan de hand van de diverse artikels[427] – gaan kijken welke soorten het meest voorkwamen, dan valt meteen het verschil tussen Italië en de gebieden in Afrika op. In Italië zijn er vijftien personen die iudex selectus blijken te zijn, en maar één adlectus in quinque decurias. In de Afrikaanse provincies daarentegen blijkt slechts één persoon effectief naar Rome te zijn geroepen om als rechter te zetelen tegenover dertig adlecti, die dus alleen op de lijst van iudices zijn opgenomen maar nooit de functie hebben vervuld in de hoofdstad van het Romeinse Rijk. Waarom dragen ze dan de titel, wat is daar speciaal aan? Het gaf deze iudices – plaatselijke notabelen – veel prestige in hun gemeente, omdat het nu eenmaal een gunst was die door de keizer werd verleend Maar ze hadden waarschijnlijk niet direct de ambitie naar Rome te trekken[428]. Ook in Gallië was dat wellicht het geval, zoals Burnand heeft vastgesteld. Hij verwoordt het als volgt: “ Il semble que ce personnel des cinq décuries ait surtout recherché dans ce titre non une fonction, mais un brevet supplémentaire de respectabilité aux yeux de la société municipale et provinciale à laquelle il appartenait … Ces distinctions impériales, qui paraissent au reste chechement attribuées, sont à la fois le moyen et la preuve d’une intégration réussi des élites municipales –quelles qu’aient été leur origine et la forme de leur activité- dans les procecessus de romanisation[429].

 

Wat nu de geattesteerde decuriones adlecti betreft die actief zijn geweest als iudex of tenminste de titel naar voor brengen op hun inscriptie[430], ook voor hen lijkt deze functie eerder de bekroning te zijn van een mooie municipale carrière dan een stap binnen hun carrière die hen verder zal voeren, buiten het municipale vlak, dus een eerste stap in hun sociale promotie. Er is één uitzondering misschien, met name de enige Italiaanse decurio adlectus die we bij de iudices kunnen rekenen: hij blijkt iudex selectus te zijn geweest[431]. Zijn opname in de groep van de iudices heeft zijn carrière wel goed gedaan: hij is namelijk in de ordo decurionum opgenomen als oud-quinquennalis[432]. Sowieso behoorde deze man al tot de municipale topelite: daar wijst het feit op dat hij de drie verschillende religieuze functies binnen zijn gemeente heeft bekleed, en daarnaast tot twee keer toe quattuorvir te Comum en zelfs één keer te Mediolanum is geweest. De man heeft wel geen andere rijksfuncties uitgeoefend en blijkt dus toch tevreden te zijn geweest met het extra prestige dat hij aan zijn benoeming en dienst als iudex heeft ontleend. Daarnaast beschikken we nog over twee provinciale voorbeelden van decuriones adlecti die het gemaakt hebben tot iudex. P97 komt uit Hippo Regius en is adlectus in quinque decurias ab imperatore Hadriano, en behoort dus tot de groep voor wie de positie van iudices louter een extra prestige binnen zijn gemeente betekende (misschien daarom, omwille van dat prestige, liet hij ook nog eens manifest op de steen vermelden dat hij door de keizer was benoemd). Tot slot is er ook nog P94, die adlectus inter quinquenalis was en de ietwat ongebruikelijke titel iudex Romae droeg.

 

c) Een carrière als eques

 

De deelname van een eques of ridder aan het lokale bestuur wordt grotendeels bepaald door zijn latere carrière. Daarmee bedoelen we dat wanneer iemand een mooie rijkscarrière kon opbouwen, dit hem meestal naar Rome of een één of andere provincie bracht, waardoor men vaak in de onmogelijkheid was om nog (verder, als men er al had bekleed) municipale ambten uit te oefenen binnen de grenzen van de eigen gemeente. Men moest dan maar op een andere manier zijn gehechtheid aan zijn geboorteplaats uitdrukken, en dat kon men via onder meer evergetische activiteiten, of via het bekleden van het patronaat van de gemeente om op die manier de gemeente bij hogere instanties te kunnen verdedigen en bevoordelen, of door bijvoorbeeld curator rei publicae te worden in de eigen of een naburige gemeente[433]. Maar men bleef dus nog vaak de banden met de gemeente aanhalen.

 

Maar nu is de vraag: hoeveel van de decuriones adlecti zijn er inderdaad in geslaagd om een carrière op rijksniveau uit te bouwen en dan eventueel hun gemeente te kunnen steunen van op afstand, los van de iudices die we zonet behandeld hebben? De decuriones adlecti die equestrale functies uitoefenden, kunnen we bijna op één hand tellen: P1, P2, P3, P12 en P13 vervulden enkel etappes uit de militiae equestris, en P4 die tribunus militum a populo was.

 

Een belangrijke vraag is nu in welke volgorden deze personen hun functies hebben uitgeoefend, of deze ambten doorheen heel de municipale carrière verweven zijn en hoe ze daarmee in verhouding staan. Daarvoor kan een artikel van Saddington waarin de auteur de relatie tussen de militiae equestris en de ambten op municipaal niveau met elkaar in verband probeert te brengen, de relatie tussen beiden poogt bloot te leggen[434]. Het belangrijkste probleem omtrent deze kwestie is dat men niet weet welke nu precies de minimumleeftijd was om een ambt van de militiae equestris te kunnen bekleden. Maar de gemiddelde leeftijd om als eques een officierspost waar te nemen schommelde tussen de 35 en de 45 jaar[435]. En we kennen daarentegen ook de wettelijke bepalingen voor het bekleden van municipale ambten: de Tabula Heracleensis bijvoorbeeld geeft een minimumleeftijd van dertig jaar op, terwijl de Lex Malacitana en Irnitana het heeft over vijfentwintig jaar. Maar dat was de theorie, of liever de wet. Er zijn in de praktijk wel jongere magistraten geweest[436], wat er op kan wijzen dat de wettelijke bepalingen niet altijd even strikt werden nageleefd. Daarnaast –naast deze minimumleeftijd- was er ook nog de mogelijkheid tot iteratie, als men tenminste tussenin een interval van vijf jaar inlaste. Met deze gegevens in het achterhoofd kan men besluiten dat het perfect mogelijk moet zijn geweest voor een lid van de ordo equester om een municipale carrière te beginnen aan laat ons zeggen vijfentwintig jaar, om dan op vijvendertigjarige leeftijd de militiae equestris aan te vatten[437].

 

Saddington[438] onderscheidt uiteindelijk twee verschillende manieren waarop lokale ambten en militaire (equestrale) functies in één carrière gecombineerd kunnen worden. Voornamelijk in het Vroege Principaat was het zo dat tribuni en praefecti magistraat of decurio werden van de gemeente waar ze zich na hun carrière vestigden, dus deze mensen bouwden eerst een carrière op rijksniveau en daarna pas een municipale carrière. Het prestige dat ze als rijksfunctionaris zullen gehad hebben, zal hen op het municipale vlak bovendien geholpen hebben bij het uitbouwen van die carrière. Maar er was dus een tweede mogelijkheid: het kon namelijk ook zo zijn dat mensen (equites) vooraleer hun rijkscarrière te starten al binnen hun eigen gemeente ambten gingen waarnemen.

 

We kunnen nu eens zien welke van de twee mogelijkheden van toepassing was op die adlecti die een militaire carrière hebben uitgebouwd. De enige provinciale adlectus die een carière op rijksniveau heeft kunnen uitoefenen, P13, heeft geen municipale functies uitgeoefend en is binnen zijn gemeente dan ook alleen als decurio adlectus gekend. Zijn carrière op rijksniveau, binnen het leger, schijnt hij voor zijn opname in de ordo decurionum te hebben afgesloten. De andere drie voorbeelden van decuriones adlecti met een militaire carrière moeten in Italiê gesitueerd worden. Bijvoorbeeld P1, die behoorde tot de groep van de functionele equites. Hij maakt op de steen een onderscheid tussen zijn functies op municipaal niveau, op rijksniveau en op religieus vlak. Daardoor is het voor ons onmogelijk uit te maken wanneer hij welk ambt heeft waargenomen. Ook voor P3, een tribunus militum van het vijfde legioen, kunnen we de volgorde van zijn posten niet vastleggen, net zoals voor P12. P2 is enkel geadlecteerd in de ordo decurionum van Puteoli en heeft verder geen municipale carrière gemaakt. Het feit dat zijn adlectio inter decuriones op de inscriptie als laatste functie wordt vermeld, wijst er vermoedelijk op dat hij pas na zijn carrière op rijksniveau binnen een gemeente actief is geweest. De volgorde van de carrière (of liever de problemen daaromtrent) van P4, de enige tribunus militum a populo in het gezelschap, hebben we reeds aangehaald in het kader van de prosopografische behandeling. Hij is wellicht eerst in de ordo decurionum opgenomen (al met de rang van ex-duumvir) om nadien tribunus militum a populo te worden. Na deze functie heeft hij zich weer volop aan het uitbouwen van een municipale carrière gewijd, en geen functies meer uitgeoefend op rijksniveau.

 

d) Besluit

 

Het mag duidelijk zijn dat slechts een beperkt aantal van de decuriones adlecti ooit op rijksniveau actief zijn geweest, en dat geen enkele onder hen de echte topfuncties heeft bereikt en opgenomen is in de rijkselite. Verder dan het ambt van iudex of één van de militiae equestris is men niet gekomen, en –zeker in het geval van de iudices- zag men die ambten eerder als een manier om binnen de eigen gemeente nog meer prestige te verwerven dan als een manier om op te klimmen binnen het rijk en het municipale niveau te overstijgen. Daarom kunnen we eigenlijk ook niet echt spreken van een carrière op rijksniveau in het geval van deze decuriones adlecti omdat in haast alle gevallen hun ervaring op rijksniveau beperkt blijft tot één functie of één incursie.

 

1.4. De religieuze functies die bekleed werden door de decuriones adlecti

 

Zonet hebben we de rijksfuncties bekeken die door de decuriones adlecti werden uitgeoefend, en het is gebleken dat slechts weinig adlecti zo’n functie uitoefenden, en als ze het deden, waren het dan zeker nog niet de topfuncties. Dus de adlecti traden niet vaak buiten de grenzen van hun gemeente om hoge ambten te bekleden binnen het bestuur van het Romeinse Rijk. Geldt dat ook voor de religieuze functies, of vinden we in die categorie wel voorbeelden van mensen die hun eigen gemeentegrenzen overschreden hebben om bijvoorbeeld een provinciaal priesterschap te gaan bekleden? Of om een priesterambt te gaan uitoefenen dat bijvoorbeeld voorbestemd was voor leden van de ordo equester, zoals Laurentes Lavinates? En wat met diegenen die een religieuze functie uitoefenden op municipaal vlak: was dat dan één van de hogere ambten, zoals het flaminaat? Want we hebben gezien dat op municipaal vlak heel wat adlecti erin slaagden door te dringen tot de hogere ambten van de lokale cursus honorum: geldt dit ook voor de “religieuze cursus honorum”?

 

Bij de bespreking van de religieuze functies die bekleed zijn door de decuriones adlecti, zullen we binnen Italië een onderscheid maken tussen Ostia enerzijds en de andere steden en gemeenten van Italië anderzijds. Ostia is ook op het vlak van de religieuze organisatie ietwat een uitzondering, om de simpele reden dat de diverse religieuze functies van deze gemeente veel beter gekend zijn dan in enige andere stad[439]. In Ostia was bijvoorbeeld de cultus rond de god Vulcanus heel diep geworteld in het municipale leven[440].De voorganger of het hoofd van deze cultus was de pontifex Volcani, die de controle had over alle tempels die voor deze god waren opgericht. Hierbij werd hij geassisteerd door drie praetores en eveneens drie aediles Volcani faciundis[441]. Nu, de functie en het bijhorende prestige dat de pontifex in Ostia genoot, kan alleen maar vergeleken worden met dat van de Pontifex Maximus te Rome, en dit ambt vormde dan ook het eind- en orgelpunt van een municipale carrière te Ostia, maar kon alleen uitgeoefend worden door personen met bijzonder veel aanzien, die in de gemeente een belangrijke plaats innamen en alle ambten hadden uitgeoefend[442]. In tegenstelling tot de magistraturen werd dit ambt (dat vaak naar het einde van iemands carrière werd bekleed) voor het leven gegeven. Bij Meiggs[443] vinden we een lijst terug van alle gekende pontifices (veertien in totaal) en het is veelzeggend dat drie van onze Ostiaanse decuriones adlecti[444] deze uiterst prestigevolle functie hebben bekleed. Twee van hen hebben ook de hoogste functie in de plaatselijke cursus honorumduumvir censoria potestate quinquennali- bekleed (namelijk P1 en P58). P59 daarentegen was “slechts” praefectus imperatoris quinquennalis. Deze drie adlecti hebben dus zowel de top van de bestuurlijke als de religieuze cursus bereikt, ondanks het feit dat ze adlecti waren. In Ostia was het klaarblijkelijk zo dat adlecti alle kansen hadden om ver te raken binnen de gemeente, wat ons eigenlijk niet zo hoeft te verwonderen, gezien het feit dat in Ostia haast alle decuriones via adlectio zijn opgenomen in de gemeenteraad.

 

Daarnaast waren er in de havenstad ook nog drie praetores sacris Volcanis en drie aediles sacris Volcanis te vinden, die de pontifex moesten bijstaan. Maar in tegenstelling tot het pontificaat, een functie die voor het leven was en die de climax van een municipale carrière was, moeten deze functies op de eerste plaats beschouwd worden als de prelude tot de hogere magistraturen[445], en dat zien we geïllustreerd in de carrières van diverse decuriones adlecti, van wie er zes minstens één van beide functies hebben uitgeoefend[446]. P18 en P59 hebben beide functies(dus zowel het aedilitaat als het praetoraat) bekleed. Drie anderen (P9, P74 en P77) vermelden enkel het praetoraat, terwijl P58 louter aedilis sacris volcanis is geweest. Hoe verhouden zich deze functies tot de adlectio? Voor P9 was dit religieuze ambt in elk geval het eerste dat hij bekleedde, en pas daarna is hij door adlectio in de ordo decurionum opgenomen. Ook P58, P59, P74 en P77 hebben eerst deze religieuze functie bekleed en zijn dan pas de gemeenteraad binnengetreden. Enkel P18 is eerst door adlectio in de ordo decurionum toegelaten en is pas later zowel aedilis als praetor sacris Volcani faciundis geweest.

 

Daarnaast groeide in Ostia gedurende het Principaat de keizerscultus aan belang. Net als bij de cultus van de god Volcanus vinden we ook hier de taken verdeeld over diverse functies, namelijk een assisterende functie die de bekleders voorbereiden op de hogere magistraturen, en een hoge, prestigevolle functie. Zij die namelijk het flaminaat van de diverse keizerscultussen bekleedden (bijvoorbeeld de flamines divi Vespasiani), waren algemeen gesproken mensen die nog aan het begin van hun carrière stonden[447]. Vijf van onze decuriones adlecti vermelden een dergelijk religieus ambt[448]. Zo was er P33, aangeduid als flamen designatus van Vespasianus vooraleer hij op eenentwintigjarige leeftijd overleed. Voor die tijd was hj tevens in de ordo decurionum opgenomen door middel van adlectio. P8 is flamen van Hadrianus geweest, eveneens kort na zijn opname in de ordo decurionum, net zoals ook P55 (flamen divi Titi), P18 (flamen divi Hadriani) en P84 (flamen divi Vespasiani). De keizerscultus stond onder de hoede van de flamen Romae et Augusti. Deze functie had iets minder prestige dan de daarnet besproken pontifex van de cultus rond Volcanus, maar werd toch meestal bekleed door mensen met een zekere standing die bovendien al redelijk ver in hun (municipale) carrière gevorderd waren. Net als bij de functie van de cultus van Volcanus heeft het er alle schijn van dat ook deze functie tot aan de dood wordt bekleed[449].

 

Ook in verband met deze functie vinden we bij Meiggs een lijst terug van alle gekende personen die dit ambt hebben uitgeoefend. Wat blijkt? Van de negen die dit ambt hebben uitgeoefend zijn er drie die op bijvoorbeeld een inscriptie letterlijk vermelden dat ze adlecti zijn. P1 heeft dit flaminaat klaarblijkelijk uitgeoefend naar het einde van zijn carrière toe, als voorlaatste functie vooraleer hij de topfunctie van de gemeente (het pontificaat van Volcanus) gaat bekleden: hij is de enige adlectus die beide ambten combineert. P3 is flamen Romae et Augusti geworden na het bekleden van het duumviraat, maar voorleer quinquennalis te worden[450]. Tenslotte is ook P55 flamen geweest van Rome en Augustus, en ook bij deze persoon was dit meer naar het einde van zijn carrière toe.

 

Als besluit voor Ostia kunnen we zeggen dat er twaalf van de zeventwintig Ostiaanse decuriones adlecti die samen achttien religieuze functies vermelden. Slechts zelden komt het voor dat iemand de functies van de Vulcanus-cultus combineert met die van de keizerscultus. Enkel P1 heeft de hoogste functie van beide cultussen uitgeoefend, terwijl P18 zowel aedilis en praetor sacris Volcanis en flamen van Hadrianus. De Ostiaanse adlecti zijn dan ook behoorlijk doorgedrongen in de wereldlijke en religieuze cursus honorum van hun gemeente.

 

Van de overige Italiaanse adlecti die religieuze functies hebben uitgeoefend, kan niet hetzelfde beweerd worden, want van de 48 Italiaanse decuriones adlecti buiten Ostia heeft slechts 14,58% of slechts zeven personen een religieuze functie uitgeoefend[451]! P2 bijvoorbeeld heeft twee religieuze functies kunnen bekleden, want hij is namelijk sacerdos aput Laurentes Lavinates geweest, en de lager geachte functie van calator. P17 is een haruspex, dus ook hij heeft een functie uitgeoefend die voorbehouden was aan equites en zijn uitoefenaar buiten het lokale niveau bracht. Twee van onze adlecti zijn sacerdotes: P16 is een sacerdos honoratus en P20 is een sacerdos Caeninensis. Drie van deze vier personen (P2, P17 en P20) hebben door middel van het uitoefenen van een welbepaald religieus ambt allemaal het municipale niveau overstegen[452] Twee van deze equites hebben nog op andere manieren het municipale niveau verlaten[453]. Maar van P16 weten we niet zeker of hij dit ook gedaan heeft, hij vermeldt alleen zijn ambt als sacerdos.

 

De overige adlecti zijn allemaal binnen het municipale niveau gebleven als pontifex of flamen. Zo was P19 pontifex binnen zijn eigen gemeente, waar hij tevens een mooie carrière uitbouwde binnen de loklae cursus honorum en waar hij ook de titel van patronus voerde. P95 heeft dan weer een municipale carrière kunnen uitbouwen in twee gemeenten, namelijk in Comum en in Mediolanum. Daarnaast heeft hij ook de functie van pontifex Augustalis en flamen van zowel Titus als Nerva bekleed, in Comum. Hij is overigens de enige die zowel pontifex als flamen is geweest. P23 op zijn beurt is flamen divi Augusti geraakt, terwijl P40 een flamen Augustalis was. Beiden hebben echter slechts een beperkte municipale carrière kunnen uitbouwen: P23 heeft het niet verder geschopt dan quaestor en adlectus inter duumviralicios, P40 is alleen twee keer quaestor geweest.

 

In de westelijke provincies hebben zeven decuriones adlecti religieuze functies uitgeoefend. Alle zeven zijn flamen geweest, en twee van hen hebben ook nog andere religieuze functies waargenomen. P49 was augur perpetuus, P54 is actief geweest als sacerdos, en dit al toen hij slechts veertien jaar oud was! De functie van flamen of priester van de lokale keizerscultus had – vooral in Africa waar de flamines perpetui (P45, P54, P62) de belangrijkste mensen in de gemeente waren[454]- een bijzonder prestige en werd enkel aan heel verdienstelijke personen toegekend. Voorbeelden daarvan zijn onze zeven decuriones adlecti: het zijn allemaal personen die op municipaal niveau duidelijk hun sporen al verdiend hadden: twee zijn namelijk omnibus honoribus functus (P45, P70); P64 is gewoon duumvir geweest, terwijl twee het gemaakt hebben als quinquennalis (P49 en P54); tenslotte is er nog één die adlectus inter quinquennalicii is geweest. Enkel P81 heeft geen municipale carrière uitgeoefend of vermeldt die in elk geval niet op de steen. Overigens, één van onze provinciale flamines lijkt het municipale niveau te hebben overstegen: P70 is verkozen tot flamen provinciae Hispaniae Citerioris.

 

We kunnen als besluit stellen dat een aantal van onze provinciale decuriones adlecti religieuze functies hebben uitgeoefend die hun meteen aan de top van de municipale elite plaatsen, net als in Ostia waar onze adlecti of een deel ervan toch ook tot en met de hoogste (religieuze) ambten zijn opgeklommen. Dit is echter niet zo in de rest van Italië, waar het bekleden van religieuze functies voor adlecti allesbehalve evident blijkt te zijn. En eigenlijk geldt dit ook voor de westelijke provincies, waar toch maar een beperkt aantal van de adlecti binnen of buiten zijn gemeente religieuze ambten heeft bekleed.

 

1.5 De aanwezigheid van de geattesteerde decuriones adlecti binnen de professionele en religieuze colleges op municipaal vlak

 

In deze paragraaf zouden wij –zoals de titel al doet vermoeden- de relatie tussen de decuriones adlecti en de diverse –religieuze (zoals bijvoorbeeld de Augustales) en professionele (zoals bijvoorbeeld de collegia fabrorum et tignuariorum[455])- colleges en verenigingen die de Romeinse gemeenten rijk zijn, willen bestuderen. Hoeveel adlecti maakten deel uit van zo’n college? Zijn er adlecti die binnen dergelijke verenigingen een hoge functie bereikt hebben? En wat zou de reden kunnen zijn van het lidmaatschap van de decuriones adlecti?

 

a) De professionele colleges

 

Slechts 8 van de geattesteerde decuriones adlecti is actief geweest binnen één van de verschillende gemeentelijke verenigingen die de beoefenaars van éénzelfde of nauw verwante beroepen samenbrachten[456]. Het overgrote deel van deze groep moet dan nog gesitueerd worden in Ostia. Maar zo verwonderlijk is dat niet: het merendeel van onze adlecti komt uit Ostia, en deze stad had ook een wijd vertakt en goed bekend gebleven netwerk van dergelijke verenigingen. Zes van de zevenentwintig Ostiaanse decuriones adlecti[457] blijkt actief te zijn geweest in de colleges, en dan vooral – Ostia was nu eenmaal een draaischijf voor de (graan)handel – in het corpus mensorum frumentariorum[458]. P5 treedt op als patronus van deze vereniging, net als P85: beiden zijn patronus corporis mensorum frumentariorum. P85 was tevens quinquennalis perpetuus[459] van dit college, terwijl P5 dezelfde functie bekleedde in het corpus mercatorum frumentariorum. Van dit laatste college is niet veel bekend. Er zijn bijvoorbeeld slechts twee quinquennales geattesteerd, waarvan P5 de enige is die naast zijn activiteiten in het college ook een municipale carrière heeft doorlopen[460]. Dit personage was dan ook nauw betrokken bij de graanhandel, en het is aan deze activiteit dat hij zijn titel van patronus van de gemeente zelf te danken heeft[461]. Om terug te komen op het eerste college, het corpus mensorum frumentariorum: P27[462] is daar quinquennalis van geweest, terwijl P46 actief was als curator van dit college. Hij was ook curator navicularium en marinorum. Van dat laatste college is een andere decurio adlectus patronus geweest, namelijk P55, die patronus werd van de curatores navium marinarum.

 

Van al deze decuriones adlecti bleef hun activiteit binnen een college toch meestal binnen de perken, in tegenstelling tot P71[463]. De man moet – te oordelen naar zijn inscriptie – van heel veel colleges lid zijn geweest, of op zijn minst patronus[464]. Zo was hij patronus van het hier reeds vermelde corpus frumentariorum Cereris Augustae. Maar daarnaast was hij dus nog betrokken bij heel wat professionele colleges. Zo was hij onder meer quinquennalis of voorzitter van de curatores navium marinarum, en lid van het college van de handelaars die de Adratische zee bevoeren. Dit lidmaatschap had hij verkregen zonder daarvoor in zijn beurs te hoeven tasten, en bovendien via adlectio: hij was namelijk gratis adlectus inter navicularios maris Hadratici. Daarnaast was hij ook nog lid van een gilde die in verband stond met de wijnhandel: ad quadrigam fori vinari. Tevens was deze man – wiens economische positie ongetwijfeld heel sterk was, in tegenstelling tot zijn sociale[465]patronus van de decuriae scribarum, cerariorum et librariorum et tectorum et viatorum item praeconem, of de gemeentesecretarissen en het gemeentelijk personeel van de havenstad Ostia. Maar dat is nog lang niet alles: hij was ook patronus van de argentarii, olearii en de piscatores propolae, drie beroepsgroepen waarvan de activiteiten zich situeerden in de financiële sfeer[466]. Hij was ook patronus van de veteranes Augusti, én patronus negotiatorum vinariorum ab Urbe (die zich bezighield met de wijnhandel met Rome), van de corpora scaphariorum et lenunculariorum traiectus Luculli[467], van de dendrophori[468], van de togatori a foro, een ietwat raadselachtig college, van de sacomario et libertorum et servorum publicorum, van het corpus iuvenum cisianorum en de benificarii procuratores Augusti, en tenslotte was hij zoals reeds gezegd ook patronus mensorum frumentariorum Cereis Augustae.

 

In de rest van Italië vinden we nog twee decuriones adlecti die in professionele colleges actief zijn geweest: P52 als curator perpetuus collegi propolarum van Misenum, een college van vissers[469], P87 als quinquennalis p[---]. Doordat de inscriptie van deze laatste persoon zo fragmentair is, weten we niet zeker of hij wel een quinuennalis perpetuus was en zo ja, van welk college dat zou kunnen geweest zijn. Deze twee Italiaanse decuriones adlecti zijn overigens de enige twee van heel Italië die naast hun activiteiten in een college en hun decurionaat, geen municipale carrière hebben uitgebouwd. De zes personen uit Ostia hebben allemaal de hoogste functie van hun gemeente bekleed, als duumvir.

 

b) De religieuze colleges

 

Naast de professionele colleges, die mensen uit éénzelfde beroepscategorie verenigen, bestonden ook colleges met een meer religieuze inslag. Maar in de groep van bijna honderd decuriones adlecti zijn er slechts twee (één uit Italië en één uit de westelijke provincies) die aangeven dat ze augustales of sevir waren, wat wellicht de twee belangrijkste religieuze colleges waren. Augustales of seviri waren hoofdzakelijk vrijgelatenen, maar niet allemaal: ook ingenui zijn geattesteerd als lid van één van dergelijke verenigingen. Toch was het voornaamste doel van deze colleges om rijke vrijgelatenen, die wettelijk gezien uitgesloten waren van de municipale magistraturen en het decurionaat, de mogelijkheid te geven zich toch te profileren binnen de gemeentelijke context, en zich te onderscheiden van de andere vrijgelatenen en ook van de ambtsloze ingenui[470].

 

Wie waren nu die twee decuriones adlecti die actief waren binnen zo’n religieus college op municipaal vlak? P93 is een vrijgelatene uit Italië (één van de twee vrijgelatenen waarvan we hun status met zekerheid kunnen bepalen en de enige die manifest zijn vrijgelaten afkomst laat zien), en was lid van de augustales. De bedoeling van dit lidmaatschap was dan ook waarschijnlijk de idee om zich op die manier te kunnen tonen binnen de gemeente en aanzien te verwerven. Maar vreemd genoeg is hij meer geworden dan louter Augustaal: deze man is namelijk als vrijgelatene tegen alle regels in opgenomen in de ordo decurionum. Het prestige dat hij als lid van de Augustales wel had, zal daar niet vreemd aan geweest zijn. P72, uit de westelijke provincies (uit Aquincum in Pannonia Inferior) is sevir geweest. Voor deze persoon is niet met zekerheid vast te stellen of hij zelf een vrijgelatene dan wel van vrijgelaten afkomst was. In elk geval heeft hij – net als P93 – naast zijn decurionaat geen functies meer uitgeoefend die passen in de municipale cursus honorum[471].

 

c) Besluit

 

Het grootste aantal van de decuriones adlecti die actief blijken te zijn binnen een college, valt te situeren in Ostia, en dan nog voornamelijk binnen één college aldaar, met name het corpus mensorum frumentariorum. Zeker twee van de decuriones adlecti kunnen ook door hun beroepsactiviteiten aan dit college verbonden worden[472]. Wat wel opvalt omtrent deze Ostiaanse adlecti, is het feit dat ze allemaal een behoorlijke municipale carrière hebben kunnen uitbouwen, dit in tegenstelling tot de twee andere Italiaanse adlecti die lid waren van een professioneel college en de twee leden van een religieus college: die hebben allemaal geen municipale ambten uitgeoefend. Waarom dat dan in Ostia wel zo was, is niet meteen duidelijk, maar het is wel zo dat deze zes Ostianen personen moeten zijn geweest met veel invloed, die de colleges vooruit konden helpen.

 

1.6. De decuriones adlecti als patroni van de gemeenten

 

Het patronaat is een belangrijke instelling in het Romeinse Rijk, en de patroni van gemeenten bekleedden dan ook een belangrijke functie binnen het municipale leven. Het is dan ook belangrijk om te weten hoeveel van onze decuriones adlecti patronus geworden zijn, van een gemeente weliswaar[473]. Eveneens van belang is het dan om te weten te komen of dit dan als patronus van hun eigen dan wel een andere gemeente was. Wat blijkt nu als we onze onderzoeksgroep gaan nakijken op het voorkomen van dit municipale patronaat: slechts vier van onze decuriones adlecti zijn ooit patronus geraakt van een colonia of municipium (met name P5, P48, P10 en P19). Drie van hen waren zeker patronus van hun eigen gemeente (P5, P10 en P19) en maar één was patronus van een andere gemeente, namelijk P48 die het patronaat gekregen had van een onbekende, wellicht oosterse, gemeente. De vraag is nu of deze adlecti passen in het beeld van de traditionele patronus. Om dat te kunnen achterhalen moeten we eerst nagaan wat de eigenlijke betekenis van het patronaat was en welke figuren als municipale patroni werden aangeduid.

 

Het was steeds belangrijk om binnen het Romeinse bestuur – of het nu om een stad dan wel een individu ging – dat contacten werden onderhouden met goedgeplaatste en invloedrijke figuren uit bijvoorbeeld de omgeving van de keizerlijke familie en hofhouding. Vandaar dan ook dat – zoals blijkt uit de cijfers van Duthoy die een onderzoek gedaan heeft naar de Italiaanse municipale patroni – bijna één derde van de patroni is gerekruteerd uit de ordo senatorius. De functionele equites hebben een aandeel van net geen twintig procent, de honoraire iets meer (namelijk een derde ongeveer) en de municipale bourgeoisie is voor 22% vertegenwoordigd[474]. En die nood aan contacten tot op het hoogste niveau kan ook het voorkomen van patroni uit zowel ordo senatorius als ordo equester op het album van Canusium verklaren[475]. Senatoren en (functionele) equites zijn namelijk het best geplaatst om bij de centrale overheid te pleiten voor en tussen te komen ten voordele van de lokale gemeenschappen. En het gebeurde overigens vrij vaak dat steden dergelijke tussenkomsten nodig hadden: deze gemeenschappen hadden immers vaak reden om zich tot de keizer te wenden, om bijvoorbeeld privileges te bekomen of om hun rechten bevestigd te zien of nog, om bij een conflict met een naburige gemeente of zelfs met de bureaucratische machine hun standpunt uiteen te kunnen zetten en kracht bij te zetten[476]. De patroni vormen als het ware de link tussen de gemeenten enerzijds (de kleinste eenheden binnen de Romeinse wereld) en de centrale overheid of Rome anderzijds. Zij vulden een leemte in die binnen het Romeinse Rijk niet was ingevuld[477], en fungeerden als tussenpersonen tussen stad of gemeente en het Rijk.

 

Maar in het geval van de decuriones adlecti die patronus zijn, blijkt geen enkele tot de ordo senatorius te behoren (geen enkele van de hele groep geattesteerde adlecti komt eigenlijk uit deze stand)[478]. En ook geen enkele onder hen blijkt als functioneel eques te kunnen omschreven worden. Enkele de patronus van Canusium, P10, zou daar eventueel tot gerekend kunnen worden, maar het probleem is dat we in zijn geval geen andere epigrafische attestaties kennen en bijgevolg ook niet weten welke ambten hij nog zou kunnen uitgeoefend hebben. En ook uit zijn adlectio als quinquennalicius kan omtrent zijn status niets afgeleid worden[479]. Maar opnieuw is het zo dat binnen het geheel van de geattesteerde Italiaanse decuriones adlecti slechts weinigen tot de functionele equites behoorden (nauwelijks drie[480])[481].

 

Honoraire equites zijn die ridders die geen functies op rijksniveau hebben uitgeoefend, en er is op het eerste zicht geen reden om deze personen dan te gaan aanduiden als patroni. Toch mag men niet vergeten dat de toegang tot de ordo equester via de keizer moest verlopen, dat de dignitas equestris enkel en alleen door de keizer kon verleend worden (soms via adlectio)[482]. Bijgevolg betekent het feit dat iemand is opgenomen in die ordo equester dan ook op zijn minst dat die persoon op goede voet staat met mensen uit de entourage van de keizer, of mensen kent die voldoende invloed hebben om zijn kandidatuur te kunnen ondersteunen[483]. Drie van onze adlecti en tevens patroni behoren tot deze honoraire equites, namelijk P5, P19 en wellicht ook P10. Alle drie zijn ze patronus geweest van hun eigen gemeente. P5 dankt zijn positie als municipaal patronus wellicht aan zijn activiteiten in de graanhandel, en misschien had hij ook contacten met Rome ten gevolge van deze beroepsbezigheden (bijvoorbeeld met de praefecti annonnae[484]). Bij P19 is het dan weer niet direct duidelijk waarom hij uitverkoren is om patronus te worden. Het is wel zo dat deze persoon na een mooie carrière op rijksniveau in rang is verhoogd, en quinquennalicus is geworden. En wat P10 betreft, de mogelijkheid bestaat dat hij die –als patronus van Canusium- geadlecteerd is inter quinquennalicii, diezelfde eer als P19 te beurt is gevallen, maar gezien onze geringe informatie omtrent deze persoon, is dat moeilijk met zekerheid te zeggen.

 

Wat leden van de municipale bourgeoisie betreft: die lijken op het eerste zicht bovengenoemde contacten met personen van het hogere rijksniveau te ontberen, waardoor zij weinig geschikt lijken om als patronus aangeduid te worden. Maar over deze personen zijn we vaak slecht ingelicht, in elk geval slechter dan over de senatoren en ridders, en bovendien zijn inscripties waarop hun carrière is geattesteerd vaak geen al te goede maatstaf om de invloed van deze personen te meten[485]. Daardoor komt het dat er nog steeds geen echte verklaring gevonden is voor het optreden van patroni uit de groep van de municipale elite, die eigenlijk alle kenmerken om het tot patronus te kunnen schoppen en de gemeente aldus van dienst te zijn, te lijken missen. Overigens, het lijkt dan ook logisch dat slechts één van onze geattesteerde decuriones adlecti behoorde tot deze groep van hoofdzakelijk binnen de gemeentegrenzen actieve elite: P48 is een gewezen soldaat, die driemaal decurio adlectus is geworden (in drie verschillende gemeenten, waaronder Misenum) en daarbovenop nog eens patronus geweest van een vierde gemeente, vermoedelijk in het oosten van het Romeinse Rijk. Het zou best kunnen dat hij deze positie, die eer om patronus te worden (want dat was het eigenlijk ook: mensen vermeldden maar al te graag hun patronaat op inscripties) te danken heeft aan zijn relaties die hij overgehouden heeft aan zijn diensttijd in het leger, en wellicht is het zo dat hij in deze gemeente is gekomen tijdens zijn dienst in het leger, tijdens missies in het oosten.

 

We zien dus dat slechts een klein aantal van alle geattesteerde decuriones adlecti ooit patronus is geraakt (nauwelijks vier personen), en dan nog voornamelijk in hun eigen gemeente. Gezien het feit dat municipale patroni bijna altijd afkomstig zijn uit de hogere lagen van de maatschappij (liefst leden van de ordo senatorius of functionele equites) en dat slechts weinig van onze adlecti afkomstig zijn uit die hogere lagen, is dat eigenlijk niet meer dan normaal en in elk geval niet verbazingwekkend te noemen. Het wijst er op dat decuriones adlecti blijkbaar vaak niet geschikt waren om de rol van patronus van een gemeente op zich te nemen, niet in het minst omdat ze slechts in heel beperkte mate rijksfuncties hebben uitgoefend en bijgevolg wellicht haast allemaal slechts een geringe invloed op het hoogste niveau binne het Romeinse Rijk hadden. Er waren wellicht andere mensen die beter geplaatst waren deze rol te vervullen, en die moeten wellicht buiten het municipale niveau gezocht worden. Bovendien zou het best wel eens mogelijk kunnen zijn dat twee van de vier patroni die tevens adlecti zijn, hun adlectio en meegeleverde positie (als quinquennalicius) binnen de ordo decurionum en de gemeente wel eens te danken hebben aan hun decurionaat, met name P10 en P19. Maar al bij al is dit geringe aantal decuriones adlecti dat het tot patronus geschopt heeft, niet zo uitzonderlijk, zeker niet als we de hele municipale bourgeoisie onder de loep nemen. In elk geval zijn er geen conclusies aan vast te knopen omtrent een mogelijk uitzonderingskarakter van de decuriones adlecti en zegt het eigenlijk ook niet zoveel over de algemene positie van die decuriones adlecti.

 

1.7 De curatores rei publicae en de praefecti fabri

 

Als laatste punt moeten we in dit hoofstuk over de uitgeoefende functies van de decuriones adlecti nog aandacht besteden aan twee ambten die door slechts heel weinig van onze adlecti zijn waargenomen, namelijk die van curator rei publicae en praefectus fabrum. Beiden zijn functies die niet meteen te catalogiseren zijn als een functie op rijksniveau, maar ze passen ook niet direct binnen de traditionele cursus honorum, nemen daarin ook geen centrale plaats in. In elk geval zijn het wel ambten die binnen de grenzen van een gemeente (niet noodzakelijk de eigen gemeente) worden uitgeoefend, maar we kunnen ze toch ook zien als behorend tot het rijksniveau.

 

a) De curator rei publicae

 

De functie van curator rei publicae is ontstaan in de loop van de eerste eeuw pc, en valt te situeren in de groep van de financiële ambten: hij stond namelijk in voor de financiële organisatie van een lokale gemeenschap[486]. Deze functionaris werd benoemd door de keizer en was vaak afkomstig uit de hogere sociale klassen. Bovendien was het vaak zo dat ze niet afkomstig waren uit de gemeente waar ze als curator rei publicae actief waren[487]. Er kan nog veel vermeld worden omtrent de benoeming en hoe die in zijn werk ging, of over de evolutie van de functie, maar het is hier niet de plaats om dat te doen[488]. Het enige dat misschien wel van belang is, is het feit dat deze curator rei publicae vaak op vraag van de steden zelf werd aangesteld en dat hij binnen die stad dan ook een hoog aanzien genoot[489]. Onder meer de benoeming door de keizer voorzag de curator van extra prestige waarmee hij zich van de andere leden van zijn sociale klasse kon onderscheiden.

 

Slechts twee geattesteerde decuriones adlecti hebben ooit de functie van curator rei publicae uitgeoefend, en dan nog wel één in Italië en één in de westelijke provincies (Africa). P96 geeft aan dat hij curator rei publicae was, maar de staat waarin de inscriptie verkeert, laat ons niet toe na te gaan in welke gemeente hij dit ambt heeft waargenomen. P20 heeft in elk geval geen functies uitgeoefend buiten zijn eigen stad (Cumae), tenzij een aan de equites voorbehouden priesterfunctie (als sacerdos Caeninensis) én de functie van curator rei publicae. Die laatste functie heeft hij bekleed in Tegianum, in regio III. In beide gevallen gaat het dus over personen die een louter municipale carrière bekleed hebben, die wel één of meer incursies op rijksniveau hebben waargenomen. Wat hun sociaal profiel betreft: P20 behoort zeker tot de (honoraire) equites, van P96 weten we het niet: zijn status blijft onzeker wegens het hoge fragmentaire karakter van de inscriptie.

 

b) De praefectus fabrum

 

Aan het ambt van praefectus fabrum zijn een aantal problemen en vraagtekens verbonden. Ten eerste is het al zo dat er verschillende soorten te onderscheiden zijn: men kan te maken hebben met een lid van de staf van de keizerlijke gouverneurs of het kan gaan om een militair bevelhebber, en ook magistraten cum imperio zoals consules en praetores droegen deze titel[490]. Maar ook op municipaal vlak, binnen de gemeenten treden zogenaamde praefecti collegiorum fabrorum naar voor[491]. Deze zijn vaak ook patronus van het vermelde college, en behoren tot die groep van mensen met een mooi uitgebouwd municipale carrière, die vele ambten uit de cursus honorum hebben uitgeoefend[492]. Het onderscheid tussen al deze verschijningsvormen is vaak moeilijk te maken. Maar Dobson stelt dat wanneer iemand geen andere functies op rijksniveau vermeldt, we vermoedelijk te maken hebben met een praefectus fabrum van het municipale niveau, de groep die we hier voor ogen hebben[493].

 

Vier decuriones adlecti vermelden de functie van praefectus fabrum of liever praefectus collegiorum fabrorum[494], uitgezonderd P2 die een militaire praefectus fabrum lijkt te zijn geweest. Deze persoon – overigens één van de weinige functionele equites – lijkt ons de functie van praefectus fabrum vroeg in zijn ridderlijke carrière te hebben bekleed, wel nadat hem het statuut van ridder is verleend maar voordat hij zijn eerste stappen in de militiae equestris[495] heeft gezet. En hoewel het ambt van praefectus fabrum vaak puur honorair was en de gewoonte gegroeid was om in dit ambt mensen te benoemen die nog geen enkele ervaring hadden, mag de uitoefening van deze functie binnen een ridderlijke – burgerlijke of militaire – carrière niet onderschat worden, ook niet in het geval van deze P2[496]. P4 vermeldt eveneens de functie van praefectus fabrum. Maar zoals reeds ten dele aan bod gekomen is in de prosopografische behandeling, bestaan rond de carrière van deze decurio adlectus heel wat twijfels. Zo is niet ook onmiddellijk duidelijk om welke soort praefectus fabrum het hier gaat, een militaire of een municipale. Bij P19 lijkt dit wel duidelijk te zijn. Hij heeft het in zijn municipale carrière gebracht tot quattuorvir iure dicundo en quattuorvir quinquennalis ex senato consulto. Daardoor, en mede door het feit dat er op de inscripties geen functies op rijksniveau terug te vinden zijn, hebben we hier wellicht te doen met een municipale praefectus fabrum. Het feit dat hij tevens patronus was van zijn eigen gemeente kan wel wijzen op connecties op rijksniveau. P5 was tevens een municipaal praefectus fabrum, die onder de vorm [praefe]ctus fabrum [tignariorum] Osti(en)s(ium) op zijn inscriptie voorkomt.

 

Alle praefecti fabri uit de groep van de decuriones adlecti hebben in elk geval een behoorlijk niveau gehaald in hun municipale carrière. P2 en P4 zijn namelijk respectievelijk quinquennalis en censor geworden, P19 is “slechts” adlectus quinquennalis, zij het nadat hij toch ook quattuorvir iure dicundo is geweest. P5 is “gewoon” duumvir geweest, maar heeft tevens het quaestoraat 5 maal bekleed (mede omwille van zijn economische talenten). Wat de plaats van deze functie van praefectus fabrum was in hun carrière, is niet van iedereen geweten: P2 heeft deze functie aan het begin van zijn militaire carrière uitgeoefend, maar van de andere twee is niet bekend wanneer precies dit ambt aan de orde kwam in hun carrière.

 

1.8 Besluit

 

Zoals ten dele al naar voor gekomen is tijdens ons onderzoek naar het profiel van de geattesteerde decuriones adlecti of liever hun verdeling over de diverse standen binnen het Romeinse Rijk, blijkt dat de decuriones adlecti grotendeels actief geweest en gebleven zijn binnen de context van hun eigen gemeente, waar dan wel een groot deel van hen een mooie carrière heeft kunnen uitbouwen of daar toch toe voorbestemd leek, getuige daarvan de vele decuriones adlecti die binnen hun eigen gemeente de topposities hebben kunnen bekleden op zowel religieus als op bestuurlijk vlak. Dat is niet alleen in Ostia (de stad waar vanaf de eersteeeuw heel veel van de decuriones geattesteerd zijn als adlecti) zo, maar ook daarbuiten, tot in de westelijke provincies toe (denk bijvoorbeeld maar aan de decuriones adlecti die het gemaakt hebben als flamines perpetui in de provincies van Afrika). Bovendien lijken ze in die carrière gesteund door de municipale overheid: vele decuriones adlecti vermelden expliciet dat ze door middel van een decurionaal decreet in de ordo decurionum zijn opgenomen, anderen zien via adlectio hun carrière versneld door de rang van een ex-magistraat te krijgen bijvoorbeeld. Als de decuriones adlecti al op rijksniveau actief gaan zijn, is dit vooral als officier in het leger (als ze één van de stappen van de mititiae equestres bekleden) of als iudex, hoewel in dat laatste geval de meesten dat ambt niet daadwerkelijk hebben uitgeoefend. Een andere mogelijkheid is een religieus ambt uitoefenen dat het gemeentelijke niveau overstijgt, maar ook dat is voor veel van onze decuriones adlecti geen optie gebleken. Bovendien, als men al een functie uitoefent op rijksniveau, doet men dat vooral omwille van het extra prestige binnen de eigen gemeente dat daaraan vasthangt. Wat de uitgeoefende ambten van de decuriones adlecti betreft, moeten we dan ook besluiten dat die zich vooral op het municipale niveau situeren, het niveau waarop de meeste, zoniet alle decuriones adlecti zich oriënteerden en zich wensten te profileren (ook door middel van bijvoorbeeld het lidmaatschap of het patronaat van professionele of religieuze colleges, of zelfs als patronus van een gemeente).

 

c) De plaats van de adlectio binnen de carrière van een decurio adlectus

 

Een item dat zeker ook een plaats verdient in deze bespiegeling omtrent het institutionele aspect van de adlectio, is een onderzoek naar de plaats van de adlectio binnen de carrière. Op welk tijdstip binnen iemands carrière werd men opgenomen in de ordo decurionum via adlectio? Is het inderdaad zo–zoals een Garnsey of een Mouritsen[497] menen- dat de adlectio in ordinem decurionum steeds het eerste wapenfeit is van iemand op municipaal vlak, dat met andere woorden iemand die nog geen municipaal ambt heeft bekleed, door adlectio in de ordo decurionum binnen kan komen of is dat alleen zo in Ostia, niet toevallig de gemeente waar de adlectio in ordinem decurionum het best gekend én het meest geattesteerd is?

 

Ten eerste zijn er de decuriones adlecti die buiten hun decurionaat geen andere ambten meer hebben uitgeoefend, of de ambtslozen[498] zoals we ze ook nog hebben genoemd. Vanzelfsprekend kan er omtrent deze personen niets geconcludeerd worden in verband met de plaats van de adlectio in ordinem decurionum, maar toch –ondanks of misschien juist dankzij het feit dat deze personen geen ambt hebben uitgeoefend- kunnen zij ons toch iets leren omtrent de principes die achter de adlectio schuilgaan. Want gezien het feit dat zij zonder een ambt te hebben bekleed in de ordo decurionum zijn ingetreden, zou dit er kunnen op wijzen dat het inderdaad zo was dat één van de belangrijkste kenmerken van de adlectio in de gemeenteraad was dat personen op die manier konden binnenkomen zonder daarvoor een ambt te hoeven uitoefenen. Maar vooraleer tot overhaaste conclusies te komen,moeten we er wel rekening mee houden dat van de 36 ambtsloze Italiaanse adlecti er negen uit Ostia afkomstig waren, een stad waar sowieso alle decuriones in de ordo decurionum werden opgenomen zonder een ambt te hebben bekleed en pas later een carrière uitbouwden[499].Dus op basis van de ambtslozen alleen kunnen we geen conclusies trekken omtrent het karakter van de adlectio.

 

Een andere aparte groep (eigenlijk zijn het er twee) binnen de groep van de decuriones adlecti wordt gevormd door diegenen die via de adlectio een rang binnen de ordo decurionum hebben gekregen (al dan niet in combinatie met de opname in de ordo zelf)[500] of een ambt[501]. Deze groep is reeds uitgebreid aan bod gekomen wanneer de precieze formulering van de adlectio op de inscripties is behandeld, maar hier moeten de resultaten van het onderzoek naar deze twee groepen nog eens kort aangehaald worden, vooral dan in zoverre ze betrekking hebben op de plaats van de adlectio binnen de carrière van een adlectus. Eerst diegenen die door de adlectio de rang van een bepaalde ex-magistraat hebben verworven: de reden van een dergelijke adlectio is niet eenduidig, net zoals het daarmee verbonden tijdstip of liever het moment in de municipale loopbaan waarop deze vorm van adlectio plaatsgreep. Aan de ene kant werd deze adlectio toegepast aan het begin van iemands carrière, in combinatie met de opname in de ordo decurionum of kort daarop (bijvoorbeeld P91) om de carrière van die persoon te versnellen (dan verkrijgt men vaak de rang van één van de lagere magistraten) of hem –omwille van zijn verdiensten- onmiddellijk een hoge rang te geven binnen de ordo decurionum (het is dan vaak niet meer direct de bedoeling dat deze persoon nog verder carrière gaat maken, zoals blijkt uit het voorbeeld van P51). Maar het kan bij deze vorm van adlectio in ordinem decurionum ook gebeuren dat hij toegepast wordt ergens in het midden of naar het einde toe van een municipale carrière, als troostprijs omdat iemand niet hoger meer raakt (zoals gold voor P87 of misschien in Canusium het geval was voor P21 en P22). Dus, een dergelijke adlectio in numerum duumviralicium bijvoorbeeld of binnen een groep van een andere ex-magistratuur kan op diverse tijdstippen binnen iemands carrière gebeuren, afhankelijk van de idee die erachter schuilgaat. Wat de tweede categorie betreft, diegene waar zoveel onzekerheid over bestaat maar waarvan wij toch geneigd zijn te denken dat het hier eerder om decuriones dan om magistraten gaat: opnieuw bestaan voor wat betreft het moment van de adlectio diverse mogelijkheden. Van een aantal onder hen is de adlectio te situeren aan het begin van hun carrière (P74 en P32 bijvoorbeeld) en kunnen we dan ook een carrièreversnellend effect opmerken, van anderen is het dan weer zo dat de adlectio (waardoor men bijvoorbeeld het ambt van quinquennalis verkrijgt, zoals P19) meer naar het einde van de carrière toe plaatsgrijpt. Ook hier, bij deze vorm van adlectio moeten we -net als bij de vorige- opmerken dat die dus niet noodzakelijk aan het begin van iemands carrière plaatsgrijpt (men kan reeds ambten hebben uitgeoefend) en dat het moment samenhangt met de bedoeling die verbonden is aan de adlectio.

 

Maar hoe zit het nu met de plaats van de adlectio in de municipale carrière[502] van de “reguliere” decuriones adlecti, zij die via de adlectio de toegang tot het decurionaat hebben gekregen en daarna nog een carrière hebben uitgebouwd? Ten eerste zijn daar de reguliere decuriones adlecti uit Ostia. We hebben al meermaals opgemerkt dat Ostia een uitzonderingspositie bekleedt in de groep van Italiaanse gemeenten, omdat in deze gemeente alle personen die een magistratuur bekleden eerst in de ordo decurionum zijn opgenomen. Dat blijkt ook te kloppen wanneer we er de inscripties van deze decuriones adlecti op naslaan: van de veertien decuriones adlecti met een municipale carrière binnen deze gemeente zijn er elf van wie we met redelijk grote zekerheid de chronologische volgorde van hun carrière kunnen vaststellen[503], (de 3 iets meer problematische gevallen zijn eigenlijk ook in dit stramien in te passen)[504] en waarvan we kunnen zeggen dat het inderdaad zo was dat de adlectio in ordinem decurionum het startpunt van hun carrière was. Ten tweede moeten we kijken naar de rest van Italië. Daar komen we bij nader onderzoek van de carrière van de decuriones adlecti ongeveer tot dezelfde conclusies. Van alle decuriones adlecti die een carrière op municipaal vlak hebben uitgebouwd, blijkt de adlectio het startpunt van de carrière te zijn[505]. En ook voor de provinciale decuriones adlecti kunnen we met relatieve zekerheid zeggen dat de opname in de ordo decurionum via adlectio aan het begin van hun carrière gesitueerd moet worden, dus vóór de uitoefening van enig ambt: P70, P25, P30, P45, P54, P49 en P64 zijn pas aan de eigenlijke cursus honorum binnen hun gemeente begonnen, toen ze reeds in de ordo decurionum waren geadlecteerd.

 

Het mag dus duidelijk zijn dat één van de specifieke kenmerken van adlectio in ordinem decurionum (met uitzondering van zij die via adlectio een rang of een ambt gekregen hebben) het feit is dat deze mensen rechtstreeks – dat wil zeggen zonder de voorafgaandelijke uitoefening van een ambt uit de cursus honorum – in de ordo decurionum zijn opgenomen. En wellicht om die reden worden deze decuriones adlecti vaak in één adem genoemd met en gelijkgeschakeld aan de pedani, die verschijnen op het album van Canusium[506]. Maar mag dat eigenlijk wel? Ongetwijfeld zijn er parallellen te trekken met deze eveneens erg bediscussieerde groep, al was het maar omdat zij ook de ordo decurionum zijn binnen gekomen zonder dat zij een ambt hebben bekleed. Beide groepen zijn ook heel heterogeen qua samenstelling. Maar om beide groepen volledig gelijk te schakelen, lijken er ons toch teveel tegenargumenten te zijn: ten eerste is er de logische opmerking dat het eigenaardig is dat op het album de adlecti inter quinquennalicii wel hun adlectio vermelden en de pedani niet. Wellicht is deze laatste groep niet strictu sensu door adlectio in de ordo decurionum opgenomen. Ten tweede lijkt het toch zo dat de pedani, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, toch het lagere stratum van de ordo decurionum uitmaakten[507] en dat ze niet allemaal gemakkelijk hadden bij hun opklimmen binnen de elite, en er meestal niet in slaagden ambten te gaan bekleden. Daarentegen is voor de meeste decuriones adlecti – opnieuw op een occasionele uitzondering na – hun opname in de ordo decurionum het begin van een mooie carrière binnen hun gemeente, behoudens natuurlijk bijvoorbeeld een onverwacht overlijden.

 

d) “Gewone” decuriones versus decuriones adlecti: een vergelijking van beider carrières

 

1.1 Inleiding

 

De speciale aard van de positie van decurio adlectus verklaart wellicht waarom deze functie naast de magistraturen op de steen werd aangebracht. Wanneer men door het bekleden van een magistratuur uit de municipale cursus honorum opgenomen werd in de ordo decurionum als gewoon decurio gaf men vaak dit niet meer aan, tenminste als er niets speciaals aan dat decurionaat vasthing (als het bijvoorbeeld niet gratis was)[508].

 

Een mooi voorbeeld daarvan is terug te vinden bij de groep van de epigrafisch geattesteerde quinquennales[509]. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat slechts 21 van 698 Italiaanse quinquennales het decurionaat vermelden. Zeven van hen waren decurio adlectus en één gaf aan dat hij omnibus decurionalibus ornamentis decoratus is. Nog een andere was decurio in een andere stad dan deze waar hij quinquennalis was.[510] Bij zeven andere is de positie van decurio gekend door het feit dat zij voorkomen op het album van Canusium.[511] Slechts bij de vijf laatste is er niet direct een speciale reden te vinden voor de vermelding van het decurionaat.[512] Van de 253 provinciale quinquennales (uit de westelijke provincies) vermelden er slechts 35 de positie van decurio. Dit is meer dan bij de Italiaanse quinquennales het geval was, maar het blijft nog steeds een minderheid.

 

Maar hoe zit het nu met de decuriones adlecti? Hoe is de verhouding tussen de decuriones adlecti en zij die op de normale manier de ordo zouden zijn binnen gekomen, de “gewone” decuriones? Kunnen we via een vergelijkend onderzoek achterhalen hoe zeldzaam de adlectio wel was, rekening houdend met het feit dat het normaal zo was dat het decurionaat in normale omstandigheden niet werd vermeld? En is er een verschil tussen diegenen die op de gewone manier decurio zijn geworden en de adlecti, op het vlak van de uitgeoefende carrière? Om dit te achterhalen hebben we een aantal steden en één provincie uitgekozen (allemaal was natuurlijk onmogelijk), namelijk diegenen waarvoor we via een uitzonderlijke bron (het album van Canusium[513] als een momentopname van een gemeenteraad) of via een historisch onderzoek (voor Italië gaat het dan om Beneventum, Pompeii, Brixia en Verona, voor de provincies om Spanje[514]) het materiaal aangeboden kregen. Eén opmerking nog: voor dit onderzoek hebben wij ons –misschien met uitzondering van het album van Canusium- beperkt tot die personen waarvan expliciet in de inscriptie het decurionaat wordt vermeld.

 

We zullen nu dus pogen om voor een aantal steden na te gaan hoeveel “gewone” decuriones er zijn geattesteerd en welke magistraturen zij hebben bekleed, om dan te vergelijken met de decuriones adlecti van diezelfde steden.

 

1.2 Italië

 

a. Beneventum

In Beneventum hebben we weet van in totaal 12 decuriones (die zijn opgenomen in tabel 3.20) . Daarvan zijn er 9 zogenaamd “gewone” decuriones en zijn er 3 decuriones adlecti. Er zijn dus in Beneventum minder decuriones adlecti dan gewone decuriones geattesteerd, wat eigenlijk ook wel te verwachten was. Het verschil tussen deze twee soorten decuriones wordt duidelijk wanneer we nagaan in welke mate zij andere municipale functies vermelden op hun inscripties. Van de gewone decuriones hebben er slechts 2 (22,22 %) van het totaal andere municipale functies uitgeoefend[515]. Slechts één van deze 2 heeft het gebracht tot duumvir[516]. Geen enkele gewone decurio uit Beneventum heeft ooit het ambt van quinquennalis kunnen bekleden. Hier zit dan ook het grote verschil met de decuriones adlecti. Van de drie in Beneventum geattesteerde decuriones adlecti, hebben er eveneens twee andere municipale functies bekleed. Zowel P6 als P7 zijn uiteindelijk allebei praetor Cerealis iure dicundo quinquennalis geworden. P80 heeft geen gemeentelijke ambten bekleed en uit zijn inscriptie blijkt ook niet waarom dit zo was (misschien is hij jong gestorven).

 

3.20. De geattesteerde decuriones van Beneventum

Beneventum[517]

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1[518]

Hoogste municipale functie

% 1

% 2[519]

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3[520]

"Gewone"

9[521]

2

22,22

1

11,11

50,00

0

0,00

0,00

0,00

Adlecti

3[522]

2

66,67

2

66,67

100,00

2

66,67

100,00

100,00

Totaal

12

4

33,33

3

25,00

75,00

2

16,67

50,00

75,00

 

b. Brixia

In Brixia zijn in totaal 18 decuriones geattesteerd, waarvan er één aangeeft dat hij door adlectio decurio is geworden: P 23 was eerst quaestor en is vervolgens door adlectio in rang verhoogd. Hij werd namelijk duumviralicius. Ook hier zien we dus dat de adlecti in de minderheid zijn ten opzichte van de “gewone” decuriones (tabel 3.21).

 

Van de andere “gewone” decuriones zijn er 12 ambtloos gebleven. Drie van deze decuriones waren equites en één was een niet-ridderlijke officier. Bovendien weten we dat van hen slechts één afstamt uit familie van decuriones. Sex. Nigidius Primus Iunior (B 118 in het werk van Breuer) was de zoon van de decurio en aedilis Sex. Nigidius Primus (B 117). Bovendien is Sex. Nigidius gekend uit een votiefinscriptie en kan hij dus ook later nog magistraturen bekleed hebben. C. Catius Naso (B 76 in het werk van Breuer) is gekend van een grafinscriptie en kan door het feit dat hij geen andere ambten heeft vermeld als een “sozialer Aufsteiger[523] beschouwd worden. Hetzelfde is het geval bij C. Quintius Catullus (B 87), P. Rufrius Balbinus (B 90) en M. Iulius Marcellinus (B 116): die zijn eveneens homines novi. De familieleden die zij op hun grafinscripties vermelden, waren bijvoorbeeld geen lid van de ordo decurionum. Ook voor L. Calventius Vicalus (B 111) is het onzeker dat hij na de oprichting van de inscriptie waarop hij voorkomt nog magistraturen heeft uitgeoefend. L. Cullonius Primus (B 119) is toegetreden tot de ordo decurionum van Brixia, na zijn loopbaan in het leger, alwaar hij het tot decurio van een ala bracht. Zijn filiatio (Lei filius) doet vermoeden dat hij een nieuwe burger is[524]. L. Septumius (B 95) verschijnt als gewoon decurio op het grafschrift van een sevir, L. Septumius Agatianus, vermoedelijk zijn vrijgelatene.

 

3.21. De geattesteerde decuriones van Brixia

Brixia

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

17[525]

5

29,41

1

5,88

20,00

1

5,88

20,00

100,00

Adlecti

1[526]

1

100,00

1

100,00

100,00

0

0,00

0,00

0,00

Totaal

18

6

33,33

2

11,11

33,33

1

5,56

16,67

50,00

 

De inscriptie van L. Val[erius] L.f. [Fab.?] Teud[---] Valen[---] is beschadigd en het is niet geweten of hij nog andere ambten heeft uitgeoefend. Toch lijkt volgens Breuer de uitdrukkelijke vermelding van het decurionaat erop te wijzen dat hij als eerste van zijn familie in de ordo decurionum is opgenomen. C. Placidius Clodianus (B 85) is de zoon van een vrijgelatene, behorend tot de ordo equester. Een veelbelovende carrière lag voor hem in het verschiet, maar zijn vroegtijdige dood zorgde ervoor dat dit niet doorging. Ook in het geval van Servilius Popilianus (B 97) kan een vroegtijdige dood een verdere carrière verhinderd hebben. Tenslotte zijn er nog twee Romeinse ridders, L. Claudius Sabinianus (B 77) en C. Sentius Marianus (B 94) die geen carrière maakten, noch op het rijksniveau noch op het municipale niveau.[527] Naast die 12 zijn er dus nog 5, of slechts 29,41 % van de groep uit Brixia, die ooit municipale ambten hebben uitgeoefend. En slechts één van hen heeft ooit het duumviraat onder de vorm van duumvir quinquennalis, het hoogste ambt binnen de gemeente, bereikt.

 

c. Verona

 

3.22. De geattesteerde decuriones van Verona

Verona

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

4[528]

0

0,00

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

Adlecti

0

0

0,00

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

Totaal

4

0

0,00

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

 

In Verona zijn geen decuriones adlecti geattesteerd. We vinden er ook maar 4 “gewone” decuriones, die bovendien allen ambtloos zijn (tabel 3.22). L. Annius Genetivos (V 79[529]) is de zoon van vrijgelatenen en kon om die reden misschien geen verdere ambten bekleden. Ook P. Hostilius Tertinus (V 83) lijkt in dezelfde situatie te zitten. Hij heeft een zoon van 25 jaar, en is dus niet zo jong meer op het moment van het oprichten van de inscriptie, maar heeft toch geen enkel municipaal ambt op zijn naam staan. Ook M. Muciu[s P.? f.] Pob. Maxim[---] is ambtloos gebleven. Zijn inscriptie is echter slechts gedeeltelijk bewaard, maar het feit dat geen enkele effectieve magistraat uit Verona expliciet het decurionaat vermeldt, doet vermoeden dat hij inderdaad ook ambtloos is gebleven[530]. Als laatste is er M. Tussassius M.f. Pob. Saturninus, die een Keltische naam draagt. Dit wijst erop dat hij uit een nog niet lang geromaniseerde familie afkomstig is[531].

 

d. Pompei

In de Pompeiaanse epigrafie zijn in totaal 5 decuriones geattesteerd (die zijn opgenomen in tabel 3.23). In een passage van Plinius kunnen we een zesde decurio terug vinden. Van deze 6 decuriones zijn er 3 door adlectio in de ordo decurionum van Pompei opgenomen. Geen van beide groepen lijkt echter carrière te hebben gemaakt in de gemeente. Slechts van M. Alleius Libella kunnen we zeggen dat hij vermoedelijk wel een municipale carrière uitgebouwd zou hebben, indien hij niet vroegtijdig, op de leeftijd van 17 jaar, was overleden. Zij vader, M. Alleius Luccius Libella, was immers een gevestigd lid van de stedelijke bourgeoisie. Hij was bij de oprichting van de inscriptie reeds aedilis, duumvir en praefectus quinquennalis geweest. Van de anderen is niet direct duidelijk of ze nog municipale functies hebben bekleed.

 

3.23. De geattesteerde decuriones van Pompeii

Pompeii

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

3[532]

0

0,00

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

Adlecti

3[533]

1

33,33

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

Totaal

6

1

16,67

0

0,00

0,00

0

0,00

0,00

0,00

 

Maar in tegenstelling tot de adlecti uit Beneventum en Brixia lijken ook de decuriones adlecti weinig geneigd tot het uitbouwen van een municipale carrière. Slechts één van hen, P14, die op achtjarige leeftijd in de ordo is opgenomen, heeft wellicht het ambt van aedilis uitgeoefend. Schijnt bedriegt echter. P69 kan onmogelijk municipale magistraturen uitgeoefend hebben op het moment dat de inscriptie waarin hij voorkomt werd opgericht. Hij was immers op dat moment slechts zes jaar oud. Aangezien de inscriptie vermoedelijk na 63 p.C. is opgericht, kan hij geen carrière hebben gemaakt voor de vernietiging van Pompei door de uitbarsting van de Vesuvius in 79 p.C. Ook P60 kan onmogelijk een municipale carrière gemaakt hebben, aangezien hij op de leeftijd van 13 jaar is overleden.

 

e. Canusium

Het album van Canusium biedt ons een momentopname van de ordo decurionum van Canusium. Aan de hand van dit unieke document kunnen we nagaan welke de verhouding was tussen het aantal “gewone” decuriones en het aantal decuriones adlecti. Het album bevat de namen van de 100 decuriones van de stad, samen met de namen van de patroni van Canusium uit de ordo senatorius en de ordo equester en de namen van de praetextati. Het is echter wel opvallend dat slechts 4 adlecti op dit document voorkomen. Het zijn allen adlecti inter quinquennalicii. Van die vier kennen we geen andere uitgeoefende functies maar we hebben reeds een aantal maal aangehaald dat zeker voor wat betreft P21 en P22 die er wel zullen geweest zijn. Van P10 en P78 is het al heel wat minder zeker dat ze op municipaal niveau ambten zouden hebben uitgeoefend.

 

3.24. de geattesteerde decuriones van Canusium

Canusium

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

96[534]

64

66,67

36

37,50

56,25

7

7,29

10,94

19,44

Adlecti

4[535]

4

100,00

4

100,00

100,00

4

100,00

100,00

100,00

Totaal

100

68

68,00

40

40,00

40,00

11

11,00

11,00

27,50

 

Als we daarentegen kijken naar de gemiddelde carrière van de gewone decuriones van Canusium, zien we dat het eerder uitzonderlijk is dat de decuriones geen functies uitoefenen (hiervoor kunnen we verwijzen naar tabel 3.24). Er zijn slechts 32 pedani geattesteerd, een derde van het totaal aantal “gewone” decuriones van Canusium. Net geen derde heeft enkel het ambt van quaestor of dat van aedilis bekleed op het moment van de redactie van het album en het laatste derde heeft de hoogste municipale functie, het duumviraat bereikt. Zeven van hen zijn uiteindelijk quinquennalis geworden[536].

 

f. Totaal

We kunnen dus in totaal 140 decuriones onderscheiden (tabel 3.25), waarvan er slechts 11 decuriones adlecti zijn (7,86 %). We kunnen dus zeggen dat de decuriones adlecti de minderheid van de decuriones uitmaken. De bijzondere aard van de adlectio zorgde er voor dat men deze nog op de inscriptie aanbracht hoewel men reeds municipale magistraturen heeft uitgeoefend. Van de decuriones adlecti vemeldt het gros andere municipale ambten, terwijl bij de “gewone” decuriones dit bij slechts de helft het geval is. Men moet er echter wel rekening mee houden dat dit cijfer vervormd is door het aantal quinquennalicii, duumviralicii, aedilicii en quaestoricii van het album van Canusium. Indien deze op een andere inscriptie zouden voorkomen, lijkt het erop dat deze decuriones de positie van decurio vaak niet zouden vermelden. In de andere steden was het zo dat personen die expliciet het decurionaat vermelden vaak geen andere municipale functies hebben bekleed.

 

3.25. Totaal van de hier onderzochte geattesteerde decuriones (Italië)

Totaal

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

129

71

55,04

38

29,46

53,52

8

6,20

11,27

21,05

Adlecti

11

8

72,73

7

63,64

87,50

6

60,00

75,00

85,71

Totaal

140

79

56,43

45

32,14

56,96

14

10,00

17,72

31,11

 

1.3 De westelijke provincies: Spanje

 

Zoals gezegd hebben wij voor het opzoeken van de diverse decuriones van Spanje een beroep gedaan op het werk van Curchin en daarna, ter vervollediging, de Année Epigraphique van 1990 tot 1997 doorgenomen. Curchin geeft in zijn werk 28 decuriones op waarvan hij er 12 beschouwt als decuriones adlecti[537], hoewel slechts 6 van hen werkelijk decurio adlectus zijn[538]. In de Année Épigraphique vonden we nog één decurio, die geen andere municipale functies uitoefende[539].

 

3.26. De geattesteerde decuriones van Spanje

Soort decurio

Aantal

Andere municipale ambten

% 1

Hoogste municipale functie

% 1

% 2

Quinquen-nalis

% 1

% 2

% 3

"Gewone"

18[540]

4

22,22

2

11,11

50,00

0

0,00

0,00

0,00

Adlecti

6[541]

3

50,00

3

50,00

100,00

0

0,00

0,00

00,00

Totaal

24

7

29,17

5

20,83

71,43

0

0,00

0,00

00,00

 

We kunnen in Spanje dus 24 decuriones onderscheiden waarvan één vierde decurio adlectus was (tabel 3.26). Opnieuw zien we, net als in Italië dat er minder decuriones adlecti zijn geattesteerd dan “gewone” decuriones. En opnieuw ligt het verschil, net zoals in Italië, in de municipale carrière die ze hebben opgebouwd. Van de 18 gewone decuriones hebben er slechts 4 (22,22 %) ooit andere municipale functies uitgeoefend. Slechts 2 hiervan (11,11 van alle “gewone” Spaanse decuriones hebben het duumviraat bereikt[542]. 2 van de 14 “gewone” decuriones kunnen geen municipale functies hebben uitgeoefend aangezien zij op jonge leeftijd zijn overleden[543].

 

De decuriones adlecti daarentegen hebben dan in vergelijking met de “gewone” decuriones veel meer een municipale carrière uitgebouwd. De helft van de adlecti hebben immers municipale functies uitgeoefend. Bovendien hebben de andere 3 adlecti ook functies uitgeoefend, zij het niet op het municipale niveau. P94 was iudex Romae, P11 heeft voor zijn adlectio carrière gemaakt in het leger en is uiteindelijk tot de rang van primipilaris doorgedrongen en P 13 is een eques die een aantal stappen van de militae equestres heeft waargenomen. Geen van de “gewone” decuriones heeft functies uitgeoefend op rijksniveau.

 

1.4 Besluit

 

Een algemene trend komt dus naar voor. Ten eerste zijn “gewone” decuriones frequenter geattesteerd en kwamen ze wellicht ook daadwerkelijk meer voor. En ten tweede valt het op dat de geattesteerde decuriones adlecti veel meer andere municipale functies vermelden dan de “gewone” decuriones. Dit heeft alles te maken met het feit dat een adlectio een bijzonder gegeven was dat het vermelden waard bleef, ook na het bekleden van een municipale magistratuur. Voor een municipale magistraat was het eerder overbodig om zijn positie als “gewoon” decurio te vermelden, aangezien hij als magistraat automatisch als lid van de ordo decurionum kan geïdentificeerd worden. Met die opname is dan ook niets speciaals aan de hand, in de meeste steden (uitgezonderd bijvoorbeeld Ostia) bleef dit nog steeds de reglementaire manier om in de ordo decurionum opgenomen te worden. De adlectio had een uitzonderingspositie, diegenen die het verkregen, waren er fier op, en blijkbaar slaagden zij er ook in meer municipale ambten te bekleden dan zij die “gewoon” decurio waren. Dat is tenminste het resultaat van ons onderzoek, maar we moeten er dan wel bij vermelden dat we alleen diegenen die het decurionaat expliciet vermelden, hebben opgenomen en we mogen er van uitgaan dat dit voor het grootste deel toch de lagere decuriones zullen geweest zijn. Als we de carrière van een decurio adlectus zouden vergelijken met die van een municipale magistraat die niet het decurionaat vermeldt, zou deze vergelijking er wellicht anders uit gaan zien. Maar uit de resultaten die we halen uit dit kleine onderzoek, mogen we toch besluiten dat decuriones adlecti (of zeker niet alle adlecti) niet bepaald de allerlaagste rangen van de ordo decurionum gingen vervoegen, ze zijn er toch in geslaagd een behoorlijke carrière uit te bouwen en lijken ons dan niet louter geadlecteerd om de ordo decurionum aan te vullen.

 

e) Besluit

 

De decuriones adlecti vormen op institutioneel vlak niet echt een homogeen geheel. Zo is het eigenlijk al niet helemaal correct om over de decuriones adlecti te spreken als over één groep: sommigen onder hen zijn inderdaad geadlecteerd als decurio, maar anderen zijn dan weer door de adlectio een bepaalde rang toegekend in de ordo decurionum of zijn met andere woorden binnen de ordo gepromoveerd (soms kon het gebeuren dat ze door deze adlectio tevens opgenomen werden in de gemeenteraad) en opgenomen in één van de groepen van ex-magistraten waaruit de ordo decurionum voor het grootste deel is opgebouwd. Maar het kan daarnaast ook nog zo zijn dat iemand stricto sensu geen decurio adlectus maar wel een magistratus adlectus is (als klopt wat op de steen staat tenminste). We hebben echter aangehaald dat er voldoende redenen zijn om ons toe te laten te vermoeden dat deze personen evengoed als decurio geadlecteerd konden zijn dan dat ze een ambt zouden gekregen hebben. Uitsluitsel hieromtrent is echter niet mogelijk: geen van beide mogelijkheden kan bekrachtigd of ontkend worden.

 

Ook op het vlak van de uitgeoefende carrière is er op het eerste zicht geen homogeniteit onder de decuriones adlecti. Dit is echter niet zo verwonderlijk gezien ook binnen de totale groep van de decuriones (waarvan wij diegenen hebben onderzocht die expliciet het decurionaat vermelden, tenminste voor enkele steden) een grote heterogeniteit bestaat, gaande van mensen die alleen het laagste ambt van de cursus honorum hebben bekleed tot de quinquennales. Ook binnen de groep van de decuriones adlecti beschikken wij over een wijd spectrum aan voorbeelden: van mensen die ambtloos gebleven zijn en alleen in de gemeenteraad zetelden over zij die een korte carrière hebben uitgeoefend tot diegenen die de hoogste wereldlijke en religieuze ambten hebben bekleed in hun gemeente. Maar als we dichter kijken, blijkt de heterogeniteit niet zo groot te zijn geweest: het lijkt toch de bedoeling geweest te zijn in het geval van de meeste adlecti dat zij een mooie carrière zouden uitbouwen, maar sommigen zijn daar door onverwachte omstandigheden niet in geslaagd.

 

Wat betreft de functies op niet-municipaal vlak, daar blijken de decuriones adlecti nauwelijks vertegenwoordigd te zijn: zowel in de functies op rijksniveau als in bijvoorbeeld de priesterfuncties die het municipale niveau overstijgen, blijken weinig decuriones adlecti waargenomen te kunnen worden, en zij die wel op dit niveau aangetroffen worden, lijken vooral het extra prestige in hun thuisstad in hun achterhoofd te hebben gehouden. De adlecti waren grotendeels leden van de municipale bourgeoisie en concentreerden zich op hun eigen gemeente, zonder veel aandacht voor en contacten met hogere niveaus. Dat verklaart wellicht waarom slechts zo weinig decuriones adlecti bijvoorbeeld als patronus van een gemeente zijn aangeduid (behoorlijk wat adlecti waren actief als patronus van een college, maar daarmee zijn we weer aanbeland op het municipale niveau en een dergelijk patronaat berustte vooral op rijkdom).

 

Omtrent de carrière van de decuriones adlecti zijn we dankzij de inscripties goed geïnformeerd, maar over een andere aspect van het institutionele kader van de adlectio in ordinem decurionum weten we nauwelijks iets, meer bepaald over de procedure van de adlectio: hoe ging dat in zijn werk, wie deed het, wanneer? Dit zijn allemaal vragen die door informatie die de inscripties ons geven, niet op te lossen zijn. We weten wel dat de adlectio in de meeste gevallen (met uitzondering van die adlectiones waarbij de rang van een ex-magistraat werd toegekend) aan het begin van de municipale carrière te situeren valt, meer zelfs: dat de adlectio het startpunt van iemands carrière was. Maar hoe die adlectio precies in zijn werk ging, is jammer genoeg niet duidelijker geworden door de inscripties. Was het zo dat de adlectiones gebeurden op het moment dat ook de andere decuriones werden opgenomen, of was het op een ander tijdstip? Of was het misschien zo dat de adlectio heel het jaar door kon? Persoonlijk denken wij dat de opname van de gewone decuriones (waarmee we dan verwijzen naar de ex-magistraten die in de ordo decurionum worden opgenomen) en die van de decuriones adlecti niet zoveel van elkaar verschilden qua procedure, dat het verschil vooral lag in het feit dat zij opgenomen zijn zonder een ambt te hebben vervuld en misschien ook in de persoon die verantwoordelijk was voor de opname. Waar de opname van de gewone decuriones de zorg lijkt te zijn van de magistraten, kan het feit dat vele adlecti een decurionaal decreet vermelden als aan de basis liggend van hun adlectio erop wijzen dat de adlectio op de eerste plaats toekwam aan de gemeenteraad zelf. Volgens ons is er niets dat er op wijst dat deze adlectio (die vooral bedoeld lijkt om eervolle figuren te onderscheiden eerder dan de ordo decurionum aan te vullen in noodsituaties) personen supranumerair zou opnemen. Maar zoals gezegd, op basis van de informatie in de inscripties is het bijzonder moeilijk enige uitspraken te doen omtrent de procedure van de adlectio, we blijven bij het stadium van gissingen die noch bevestigd noch ontkracht kunnen worden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[313] decurio adlectus: P1, P5, P7, P28, P29, P33, P36, P40, P8, P9, P3, P43, P44, P46, P92, P47, P77, P53, P55, P58, P59, P12, P75, P76, P15, P63, P16, P18, P73, P82, P83, P84, P85, P88, P89; allectus in ordinem (decurionum) [aangezien er geen rang wordt bij vermeld, zijn we er van uitgegaan dat deze personen gewoon als decurio zijn opgenomen]: P2, P24, P20, P6, P7, P80, P37, P38, P39, P41, P79, P93, P48, P50, P52, P56, P60, P14, P86; allectus inter decuriones: P17, P67, P68; decuriones adlegerunt: P69; allectus inter centumviros: P31. Allectus: P65 (deze persoon wordt dus louter als adlectus vermeld, maar om redenen in de prosopografische behandeling hebben we ervoor gekozen deze persoon ook als decurio adlectus te beschouwen).

[314] P10, P21, P22, P78.

[315] decurio adlectus: P26, P5, P30, P45, P49, P54, P57, P13, P61, P64, P72, P90; allectus in ordinem (decurionum): P24, P70, P97; allectus in curiam: P81; allectus in numerum decurionum: P11.

[316] P96, P91, P62, P71, P23, P4, P51, P21, P22, P10, P78, P95, P87.

[317] P21, P22, P78.

[318] Voor meer uitleg kunnen wij terugwijzen naar hun respectievelijke items in de prosopografische behandeling.

[319] We kennen wel nog twee aediles adlecti uit Ostia, namelijk P32 en P74.

[320] Ostia is natuurlijk wel een uitzondering, gezien niemand daar wellicht als ex-magistraat de ordo decurionum binnenkwam. Maar het principe van de adlectio als verlenen van het decurionaat met toekenning van de rang van een ex-magistraat blijft hier natuurlijk hetzelfde. Iemand die opgenomen wordt in de ordo decurionum als aedilicius kan dan namelijk onmiddellijk hogere ambten gaan bekleden.

[321] Omtrent ’s mans volledige carrière bestaan nogal wat vragen en twijfels, en daarvoor kunnen we verwijzen naar de prosopografische behandeling.

[322] De ideeën van Garnsey en zeker Nicolet -die overigens zijn uiteengezet in de prosopografische behandeling- bieden alternatieven voor dit scenario, maar konden ons niet direct overtuigen..

[323] Het is natuurlijk zo dat niet alle duumviri of quattuorviri het ambt van quinquennalis konden uitoefenen, gezien het feit dat dit ambt, in tegenstelling tot het duumviraat niet elk jaar opnieuw moest worden ingevuld. Maar van iemand die drie keer quattuorvir is geweest, kun je toch verwachten dat hij bij de top van de gemeente behoort en dat hij zou doorgroeien tot het ambt van quinquennalis.

[324] De andere twee voorbeelden zijn dus P23, die na het quaestoraat ofwel onmiddellijk ofwel (dit is waarschijnlijker) later de rang van duumviralicius gekregen heeft en P95, die in Mediolanum als quattuorvir iure dicundo reeds in de ordo decurionum zal zijn opgenomen (en ook andere –niet vermelde- ambten zal uitgeoefend hebben), maar later nog quinquennalicius geworden is.

[325] Op de inscriptie wordt in elk geval vermeld dat deze adlectio postulatione populi gebeurde, maar of dit op de opname in de ordo decurionum en/of de rang van duumviralicius gebeurde, is moeilijk te zeggen.

[326] P19, P32, P74, P34, P94, P42, P65. Van de drie categorieën is dit duidelijk de kleinste groep.

[327] Quattuorvir quinquennalis: P19; aedilis: P32, P74; quinquennalis: P34, P42, P94; duumvir: P65.

[328] MEIGGS R. , Roman Ostia, p. 183. MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250-251.Voor wat betreft beider argumenten: opnieuw zijn die reeds behandeld in de prosopografische behandeling, waarnaar we dan ook kunnen verwijzen.

[329] CARY M. & NOCH A.D., The Oxford Classical Dictionary, I, p. 103.

[330] SCHMIDT J., Adlectio, in: Wissowa G., Paulys Real-Encyclopädie der Classichen Altertumswissenschaft, I, 369 neemt bijvoorbeeld P32 en P74 op als voorbeelden van aedilicii, terwijl op de inscriptie ze worden voorgesteld als aediles adlecti. En DE RUGGIERO E., Allectio, in: Dizionario epigrafico di antichità romane, I, p.417 beschouwt P32 gewoon als aedilicius, net als s.n., “allego” in: Thesaurus Linguae Latinae, I, 1665 dat doet voor P32 en P74.

[331] MEIGGS R. Roman Ostia, pp. 182-183.

[332] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252.

[333] We mogen er wel van uitgaan dat hij nog andere ambten heeft uitgeoefend, tenzij hij onmiddellijk geadlecteerd is als hoogste (ex-)magistraat.

[334] Deze inscriptie is wel erg fragmentair bewaard, en aangevuld door de uitgever van de Année Epigraphique. Het zou kunnen dat er in plaats van quinquennalis quinquennalicius staat, maar om te weten wat het precies zou kunnen zijn, zou de inscriptie nader onderzocht moeten worden.

[335] ab ordine: P11, P49; ex decreto ordinis: P94; a splendidissimo ordine: P81; decreto decurionum: P96.

[336] ab ordine: P28; decreto (decurionum): P1, P2, P7, P32, P35, P46, P9, P3, P36, P58, P59, P82, P12, P15, P83, P65, P18, P85, P19, P71, P87, P73, P74, P88, P76, P77; decuriones adlegerunt: P4, P69.

[337] P11 en P49 zijn gewoonweg decuriones adlecti, P94 is opgenomen tussen de quinquennales, P81 als incolatus en P96 als aedilicius.

[338] Decuriones adlecti decreto decurionum: P1, P2, P7, P35, P3, P9, P36, P15, P65, P18, P28, P73, P76, P77, P82, P88; P32 en P74 zijn aediles adlectii, P87 een quinquennalicius, P4 een duumvir adlectus en bovendien gratis, P19 een quattuorvir quinquennalis adlectus; P58, P46, P12, P83 en P85 werden gratis geadlecteerd, net als P69 die bovendien op jonge leeftijd tot de ordo decurionum werd toegelaten, en dat was ook P59. P71 tenslotte werd opgenomen als aedilicius.

[339] Dat begrip duidt expliciet op het opnemen in een vereniging door de leden zelf (bijvoorbeeld de Senaat).

[340] BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, p. 100.

[341] Op de carrière van de adlecti en de ambten die ze in die carrière uitoefenden, gaan we verder nog in.

[342] P4, P46, P58, P12, P60, P14, P67, P68, P69, P83 en P85.

[343] Deze stelling werkt hij uit in GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, pp. 309-325.

[344] De meest gebruikelijke reden hiertoe was het evergetisme (GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, jg. 20, p. 320).

[345] Voorbeelden hiervan zijn CIL X, 410 en CIL X, 4760, die decurio gratis zijn, maar niet expliciet de adlectio vermelden.

[346] Als deze vraag negatief beantwoord wordt, dan zou het uitzonderingskarakter van de adlecti natuurlijk haast onomstotelijk vast komen te staan.

[347] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, jg. 20, p. 320.

 

[348] Deze groep komt grosso modo overeen met de categorie 4.0 uit de prosopografische kolommen, waarin die mensen zijn opgenomen van wie alleen hun benoeming tot decurio via adlectio bekend is én die opgenomen zijn in de municipale bourgeoisie. Daarbij komen dan nog de vrijgelatenen die geen functies behalve het decurionaat hebben uitgeoefend, en die honoraire equites die met uitzondering van het decurionaat geen magistraturen meer hebben bekleed. Nog één opmerking: ook die personen die op de steen het ambt in plaats van de rang vermelden, rekenen wij mee omdat wij menen dat er –zeker voor een aantal onder hen- redelijk wat argumenten zijn om hen als decuriones eerder dan als magistraten te beschouwen.

[349] P11, P26, P57, P61, P65, P72, P90 (deze is niet behandeld omwille van te beperkte gegevens), P91.

[350] Eens deze rang verworven is het natuurlijk moelijker nog een carrière uit te bouwen binnen de gemeente, want alleen het ambt van quinquennalis blijft nog over, en gezien het feit dat dit geen functie was die jaarlijks moest worden ingevuld, is het al heel wat moeilijker ze te kunnen bekleden en moet je dan ook van heel goeden huize zijn.

[351] Eigenlijk geldt dat ook voor P91, die wellicht omwille van bijzondere verdiensten één trede hoger dan de andere adlecti staat. De bedoeling van diens adlectio was wellicht om een verdienstelijk man op te nemen in de ordo decurionum en hem door het toekennen van een extra rang te eren, maar zonder dat het bedoeling was hem hoger te laten stijgen.

[352] P10, P21, P22, P24, P27, P28, P29, P32, P35, P36, P37, P38, P39, P41, P43, P44, P47, P48, P50, P51, P53, P56, P60, P63, P67, P69,P73, P78, P80, P82, P83, P85, P88, P89, P92, P93.

[353] Deze mensen, die dus normaal wel een carrière zouden uitgebouwd hebben, zijn de volgende personen: P24, P43, P47, P50 zijn jong gestorven en waren voordien reeds geadlecteerd als decurio, net als P36 en P39, P53 en P60. Ook P80 zou wellicht tot deze groep behoord hebben. P38 –die op de eerste plaats in de ordo decurionum was opgenomen op jonge leeftijd als eerbetoon aan zijn (invloed)rijke vader- is ons alleen via deze ene inscriptie uit het begin van zijn carrière bekend en zou nadien best wel nog ambten hebben kunnen uitoefenen (hoewel zijn afkomst hem misschien parten speelde). P41 –de zoon van een decurio adlectus- is in hetzelfde geval. P67 is opnieuw een voorbeeld van iemand die omwille van de verdiensten van een familielid (in dit geval zijn grootvader) op jonge leeftijd is opgenomen in de gemeenteraad en deze jongeman zal wellicht toch nog –net als zijn vader- carrière gemaakt hebben. Ook P69 moeten we rekenen tot diegenen die wellicht de status van 4.0 zouden ontgroeid zijn was er niet de uitbarsting van de Vesuvius geweest.

[354] P27, P32, P35, P73, P82, P83, P85.

[355] Hiervoor kunnen wij verwijzen naar MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 250- 254.

[356] Het is natuurlijk wel zo dat de meeste “gewone” decuriones in andere steden minstens één ambt hebben bekleed (anders zouden ze niet in de ordo decurionum zetelen), en om die reden toch niet helemaal te vergelijken zijn met de ambtsloze adlecti uit Ostia.

[357] P27, P35, P73, P82, P83, P85.

[358] P85 bijvoorbeeld was actief in colleges, wat wellicht een uitlaatklep was voor zijn onbevredigde politieke aspiraties, en onder meer P83 heeft het decurionaat gratis gekregen, wat er op zou kunnen wijzen dat hij toch ook wel (evergetische) verdiensten had.

[359] Alle vier kregen ze toch de rang van de hoogste magistraat van de gemeente (P10, P21, P22, P78). Bovendien behoorden P21 en P22 tot twee van de belangrijkste families uit de gemeente, terwijl P10 lid was van de ordo equester en patronus was van Canusium.

[360] P48 is wel decurio adlectus geweest in drie verschillende steden, en bovendien patronus van een andere oosterse gemeente. Dat patronaat en decurionaat zullen zijn aanzien in Misenum wel verhoogd hebben en misscihen zijn opname in de ordo decurionum vergemakkelijkt.

[361] Die zal ook wel niet onbemiddeld zijn geweest, zo heeft hij onder meer met zijn zoon een altaar laten optrekken ter ere van de genius van de gemeente.

[362] We kunnen ons natuurlijk alleen maar baseren op de inscriptie die (tenzij in het geval van een funeraire inscriptie) alleen maar een momentopname van de carrière van iemand is. Eventueel weten we via andere inscripties nog extra informatie over de persoon in kwestie of kunnen we nog iets afleiden, maar meestal moeten we het doen met hetgeen op de steen zelf staat, en moeten we ervan uitgaan dat die volledig is.

[363] Dit percentage is berekend ten opzichte van het totale aantal adlecti dat municipale ambten vermeldt.

[364] Dit percentage is berekend ten opzichte van het totale aantal decuriones adlecti dat tot de desbetreffende sociale groep behoort.

[365] LANGHAMMER W., LANGHAMMER W., Die rechtliche und soziale Stellung der Magistratus municipales und der Decuriones (in der Übergangsphase der Städte von sich selbst verwaltenden Gemeinden zu Vollzugsorganen des spätantiken Zwangstaattes, 2-4. Jahrhundert der römischen Kaiserzeit), pp. 157 – 161.

[366] P1 en P3.

[367] P4 en P5.

[368] P23, P34, P40, P55, P59, P68, P71, P84, P86 en P87.

[369] P1 en P3.

[370] P8, P9, P12, P14, P16, P19 en P20.

[371] P58, P65, P75, P77 en P84.

[372] P1 en P3.

[373] P5, P9, P12, P19 en P20.

[374] P34, P46, P52, P55, P59, P65, P71, P76, P77, P79 en P87.

[375] P95.

[376] P1 en P3.

[377] P4, P6 en P7.

[378] P58 en P75.

[379] Als we opnieuw naar de quinquennales mogen verwijzen: een aantal onder hen zouden omnibus honoribus functus zijn geweest, maar vermelden –om redenen van prestige- daarbuiten nog het quinquennalitaat. In het geval van voornoemde decurio adlectus zou het een gelijkaardige reden kunnen hebben. HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal, pp. 145-146; 225-226.

[380] Hierin zijn de decuriones adlecti begrepen die een municipale functie vermelden.

[381] Het aantal decuriones adlecti met municipale functies wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de volledige groep adlecti.

[382] Hieronder zijn de decuriones adlecti begrepen die enkel het ambt van duumvir (of iets vergelijkbaars) en dat van quinquennalis vermelden.

[383] Het aantal decuriones adlecti dat de het duumviraat of iets vergelijkbaars en de functie van quinquennalis bereikten wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de adlecti die municipale functies uitoefenden.

[384] Hieronder zijn enkel die decuriones adlecti begrepen die het ambt van quinquennalis hebben bekleed.

[385] Het aantal decuriones adlecti met het ambt van quinquennalis wordt hier uitgedrukt ten opzichte van die adlecti die de hoogste municipale functies (duumvir of quinquennalis) bereikten.

[386] P23, P40, P68, P86 vermelden op hun inscripties enkel het ambt van quaestor; P8, P14, P16 vermelden enkel het aedilitaat en P84 vermeldt zowel quaestuur als aedilitaat.

[387] P9, P12, P19, P20, P65, P77 voor de aedilesduumviri en P5, P34, P55, P59, P71, P87 voor de quaestoresduumviri.

[388] P31.

[389] P46, P52, P 76, P79 en P95. De laatste van deze drie was duumvir in twee verschillende gemeenten.

[390] P6 en P7.

[391] P58 en P75 voor de aedilesquinquennales en P4 voor de quaestorquinquennalis.

[392] P1 en P3.

[393] Hieronder zijn de decuriones adlecti begrepen die een municipale functie vermelden.

[394] Het aantal decuriones adlecti met municipale functies wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de volledige groep adlecti.

[395] Hieronder zijn de decuriones adlecti begrepen die enkel het ambt van duumvir (of iets vergelijkbaars) en dat van quinquennalis vermelden.

[396] Het aantal adlecti dat de het duumviraat of iets vergelijkbaars en de functie van quinquennalis bereikten wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de adlecti die municipale functies uitoefenden.

[397] Hieronder zijn enkel die decuriones adlecti begrepen die het ambt van quinquennalis hebben bekleed.

[398] Het aantal decuriones adlecti met het ambt van quinquennalis wordt hier uitgedrukt ten opzichte van die adlecti die de hoogste municipale functies (duumvir of quinquennalis) bereikten.

[399] We moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat in dit geval alleen de decuriones die wel degelijk een carrière op municipaal niveau hebben uitgebouwd in kaart zijn gebracht.

[400] We kunnen ons natuurlijk alleen maar baseren op de inscriptie die (tenzij in het geval van een funeraire inscriptie) alleen maar een momentopname van de carrière van iemand is. Eventueel weten we via andere inscripties nog extra informatie over de persoon in kwestie of kunnen we nog iets afleiden, maar meestal moeten we het doen met hetgeen op de steen zelf staat, en moeten we ervan uitgaan dat die volledig is.

[401] Dit percentage is berekend ten opzichte van het totaal aantal decuriones adlecti dat tot de desbetreffende sociale groep behoort.

[402] P25, P30, P45, P54 en P64.

[403] P25, P30, P42, P45, P49, P54, P64 en P96 voor de duumviri en P49 en P54 voor de quinquennales.

[404] P45 en P70. Bij deze eerste, [---]us L.f Pap. Felix, is niet duidelijk waarom hij omnibus honoribus functus vermeldt. Zijn carrière is immers als volgt: decurioni ad[le]cto, aedilicio, [IIviralic(io), f]lam(ini) perp(etuo), omni[bus] honoribus functo. Waarop de laatste mededeling slaat is niet direct duidelijk.

[405] P25, P30 en P64 voor de aedilesduumviri; P42 en P96 voor de duumviri en P45 en P70 voor de omnibus honoribus functus.

[406] P49 voor de duumvirquinquennalis en P54 voor de aedilisduumvirquinquennalis.

[407] We zullen later een vergelijking maken tussen de carrière die door gewone decuriones vermeld wordt en de municipale carrière van de decuriones adlecti.

[408] Hieronder zijn de decuriones adlecti begrepen die een municipale functie vermelden.

[409] Het aantal decuriones adlecti met municipale functies wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de volledige groep adlecti.

[410] Hieronder zijn de decuriones adlecti begrepen die enkel het ambt van duumvir (of iets vergelijkbaars) en dat van quinquennalis vermelden.

[411] Het aantal decuriones adlecti dat het duumviraat of iets vergelijkbaars en de functie van quinquennalis bereikten wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de adlecti die municipale functies uitoefenden.

[412] Hieronder zijn enkel die decuriones adlecti begrepen die het ambt van quinquennalis hebben bekleed.

[413] P1, P2, P3, P4, P12 en P95. Wij hebben er overigens voor geopteerd om P10 uit Canusium waarvan men enigszins zou kunnen verwachten dat hij misschien iets op rijksniveau heeft gedaan, maar waarvan dan niets zou geattesteerd zijn, niet op te nemen, om de simpele reden dat we niet zeker weten of en welke carrière op rijksniveau hij zou hebben bekleed.

[414] P13, P94 en P97.

[415] De functie van tribunus militum a populo komt slechts voor in de periode van Augustus. De personen die deze titel voeren, zouden door hun gemeente zijn voorgedragen om de functie van tribunus militum te bekleden. Op deze manier konden personen die geen equites waren door geboorte toegang krijgen tot de militiae equestres. Augustus zou deze voordracht door steden hebben toegelaten, om de recruteringsproblemen voor de ordo equester gedeeltelijk op te lossen. NICOLET C., Tribuni militum a populo, in: Mélanges de l’Ecole française à Rome, 1967, 79, pp. 29-76.

[416] PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968, pp. 192-195, onderscheidt bij zijn onderzoek naar de Afrikaanse iudices niet minder dan negen equites die zowel iudex geweest zijn als een militaire carrière hebben uitgeoefend, en vier van hen zijn zelfs tot de procuratelen doorgedrongen. Daarnaast zijn er ook nog twee Afrikaanse iudices procurator geweest, zonder dat ze daarbij de militiae vermelden.

[417] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 192: “la première marche dans leur ascension vers les sommets”.

[418] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 143, spreekt in dit geval van “une position intermédiaire entre la bourgeoisie municipale et l’ordre équestre”.

[419] Er is eigenlijk nog een wet geweest, de Lex Pompeia iudiciaria uit 55 ac, maar die heeft aan deze standensamenstelling niets gewijzigd. BRINGMANN K., Zur Gerichtsreform des Kaisers Augustus, Chiron, 1973, pp. 236-237.

[420] Dit gebeurde door middel van de Lex Iulia Iudiciaria.

[421] STAVELEY E., Iudex selectus, in: Rheinisches Museum für Philologie, 1953, pp. 204-206. In deze periode was de groep van de equites overigens al veel uitgebreider geworden.

[422] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, p. 48.

[423] STAVELEY E., Iudex selectus, in: Rheinisches Museum für Philologie, 1953, p. 205.

[424] Omtrent de verdeling over de diverse categorieën hebben we een klein onderzoek gedaan in drie artikels omtrent deze iudices. Wat blijkt? BURNAND Y., Les juges des cinq décuries originaires de Gaule Romaine, in: Mélanges d’histoires ancienne, offerts à William Seston, pp. 69-70, telt drie personen van de eerste categorie, vijf uit de tweede en één sublectus. DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 179, komt aan twee leden van de eerste soort, dertig van de tweede en vijftien van de derde soort iudices. Tenslotte is er PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968, pp. 181-184, die dertig adlecti in quinque decurias telt voor Africa, één sublectus en drie van de tweede categorie.

[425] In tegenstelling tot de decuriones adlecti, die wel degelijk volwaardig decurio waren, getuige daarvan de mooie carrière die sommigen onder hen hebben uitgebouwd binnen hun eigen gemeente, blijken deze iudices geen volwaardig lid te zijn geweest van de groep van ambtenaren waarbij ze zijn opgenomen.

[426] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 179.

[427] Hiervoor kunnen we verwijzen naar voetnoot 423, waarin de referenties en de gegevens omtrent de verdeling in de diverse gebieden over de verschillende categorieën zijn opgenomen.

[428] Ze droegen dus de titel, en verkregen daardoor veel prestige in hun gemeente, en waren er wellicht niet rouwig om dat ze niet naar Rome zelf moesten, want dat was toch een behoorlijke verre en dure trip voor deze municipale bourgeoisie. (“sans que cette faveur impliquât un déplacement qui aurait pu les gêner et incommoder”). PFLAUM H.-G., Les juges des cinq décuries originaires d’Afrique Romaine, in: Antiquités africaines, 1968, pp. 184.

[429] BURNAND Y., Les juges des cinq décuries originaires de Gaule Romaine, in: Mélanges d’histoires ancienne, offerts à William Seston, pp. 71-72.

[430] P94, P95 en P97.

[431] We hebben reeds gezien dat deze categorie in Italië zelf veel meer voorkwam dan pakweg in Afrika, maar eigenlijk is dit voor een deel al te verklaren vanuit de veel dichtere band (geografisch) met Rome: het was veel makkelijker zijn functie als rechter te gaan uitoefenen in de hoofdstad.

[432] DEMOUGIN S., Les juges des cinq décuries originaires de l’Italie, in: Ancient Society, 1975, p. 191.

[433] IJSEWIJN E., Les equites Romani originaires de la Regio X: Venetia et Histria. Recherches sur leur participation à l’administration municipale, in: Bulletin de l’institut historique belge de Rome, Bruxelles-Rome, 1985-1986, p. 33.

[434] SADDINGTON D.B., The relationship between holding office in a municipium or colonia and the militia equestris in the early principate, in: Athenaeum, 1996, pp. 157-181.

[435] SADDINGTON D.B., The relationship between holding office in a municipium or colonia and the militia equestris in the early principate, in: Athenaeum, 1996, p. 159.

[436] Er zijn zelfs voorbeelden daarvan gekend in onze groep van de decuriones adlecti, met name: P79 was toen hij op de leeftijd van 24 jaar overleed was hij reeds adlectus in ordinem decurionum en duumvir.

[437] SADDINGTON D.B., The relationship between holding office in a municipium or colonia and the militia equestris in the early principate, in: Athenaeum, 1996, pp. 148-149.

[438] SADDINGTON D.B., The relationship between holding office in a municipium or colonia and the militia equestris in the early principate, in: Athenaeum, 1996, pp. 168-169.

[439] De diverse religieuze functies zijn ook reeds aan bod gekomen in het kader van de prosopografische behandeling, toen we de decuriones adlecti als individuen behandelden. Hier, in deze paragraaf, bekijken we de adlecti meer als een groep, en ook hier is een korte bespiegeling van de algemene religieuze organisatie van Ostia op zijn plaats.

[440] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[441] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 173.

[442] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 177; CEBEILLAC-GERVASONI M. & ZEVI F., Pouvoir local et pouvoir central à Ostie: étude prosopographique, in: Les élites municipales de l’Italie péninsulaire de la mort de César à la mort de Domitien entre continuité et rupture: classes sociales dirigeantes et pouvoir central, Rome, 2000, pp. 21.

[443] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 514.

[444] P1 en de alomtegenwoordige P58 en P59.

[445] MEIGGS R., Roman Ostia, pp. 177-178.

[446] P9, P18, P58, P59, P74 en P77.

[447] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[448] P8, P18, P33, P55 en P84.

[449] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 178.

[450] Aangezien het flaminaat van Rome en Augustus een functie voor het leven was, bleef hij actief als flamen tijdens zijn ambtsperiode als quinquennalis.

[451] Dit is eigenlijk één van de enige keren dat er echt zo’n manifest verschil optreedt tussen Ostia en de rest van Italië qua uitgeoefende ambten.

[452] DUTHOY R., Curatores Rei Publicae en occident durant le principat: recherches préliminaires sur l’apport des sources épigraphiques, in: Ancient Society, 1979, 10, p. 219.

[453] P2 heeft ambten uit de militiae equestres vervuld. P20 is als curator rei publicae actief geweest. P17 is verder niet actief geweest op rijksniveau.

[454] DUNCAN-JONES R., Equestrian rank in the cities of the African provinces under the principate: an epigraphic survey, in: Papers from the British School at Rome, 1967, p. 155.

[455] De praefectus fabrum komt wel in een andere paragraaf ook nog aan bod, omdat dit een ietwat obscuur ambt is, dat in diverse vormen bestaat. Deze functie kan bovendien aangestipt worden als een functie op rijksniveau.

[456] P5, P27, P46, P52, P55, P71, P85 en P87.

[457] P5, P27, P46, P55, P71 en P85.

[458] Dit corpus is normaal onderverdeeld in drie verschillende colleges, namelijk dat van de adiutores, de nauticarii en de acceptores (ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 51).

[459] De quinquennalis van een college is de voorzitter die vijf jaar in dienst was, in tegenstelling tot de municipale quinquennalis die eens om de vijf jaar werd verkozen voor een ambtsperidoe van één jaar. De titel perpetuus wordt dan gebruikt om een gewezen magistraat binnen dit college aan te duiden. ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, pp. 14-15.

[460] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, pp. 53-54. Het is overigens de vrijgelatene van P5, P. Aufidius Faustianus, die de andere geattesteerde quinquennalis van dit college is geweest.

[461] ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, pp. 109-110.

[462] Volgens ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 108, zou het mogelijk zijn dat P85 en P27 één en dezelfde persoon zijn, onder meer omwille van de vermelde activiteiten in de colleges. Maar harde bewijzen heeft hij hiervoor niet, en we hebben hen dan ook als twee aparte personages gerekend.

[463] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 181, 200, 276, ,312, 322, 334, 336, 361. Vreemd genoeg vinden we over deze interessante figuur bij ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad niets terug.

[464] De patroni van een college behoorden vaak tot equestrale of senatoriële rang en waren vaak ook geen lid van het bewuste college. Van hen werd vooral financiële en mlateriële steun verwacht. ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, pp. 15-16.

[465] Deze man was een homo novus, rijk geworden via de handel, maar vooraleer in de ordo decurionum te geraken moest hij eerst aanzien verwerven door een lid van de Lucilii Gamalae te adopteren.

[466] Het is overigens de eerste en enige keer dat deze drie beroepsgroepen opduiken op een inscriptie uit Ostia.

[467] Dit is één van de colleges die het bootverkeer op de Tiber verzorgden (ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 33).

[468] Dit college was verantwoordelijk voor de cultus van Cybele (ROYDEN H.L., The magistrates of the Roman professional collegia in Italy from the first to the third century ad, p. 57).

[469] Année Epigraphique 1995, p. 105.

[470] CURCHIN L.A., Local magistrates of Roman Spain, pp. 71-72.

[471] Wij hebben hem dan ook als een 4.0 aanzien.

[472] P5 en P85.

[473] Men kan bijvoorbeeld ook patronus zijn van een college, maar dat is in de vorige paragraaf aan bod gekomen. Nu gaat het specifiek om patroni van gemeenten.

[474] DUTHOY R., Le profil social des patrons municipaux en Italie sous le Haut-Empire, in: Ancient Society, 1984-1986, p. 129.

[475] Het feit overigens dat een aantal van de patroni die op het album verschijnen (uit de ordo equester), ook opgenomen zijn binnen de groep van de quinquennales, wijst er toch op dat deze patroni nauwe banden hadden met de gemeente waar ze patronus van waren en dat ze ook nauw betrokken werden bij de dagelijkse gang van zaken binnen de gemeente, als hoogste magistraten.

[476] DUTHOY R., Le profil social des patrons municipaux en Italie sous le Haut-Empire, in: Ancient Society, 1984-1986, pp. 148-149.

[477] DUTHOY R., Sens et fonction du patronat muncipal durant le principat, in: Antiquité Classique, 1986, p. 150: “car il n’existait aucun intermédiaire institutionnel et permanente entre la cité italienne et le gouvernement central”.

[478] Hiervoor kunnen we verwijzen naar de paragraaf waarin het profiel van de decuriones adlecti aan bod komt.

[479] Het zou kunnen dat deze man, die van Canusium afkomstig was, na een lange carrière in rijksdienst, waarbij hij de gemeente bevoordeeld had, als dank deze rang binnen de ordo decurionum kreeg. Maar men kan zich dan gaan afvragen waarom hij niet het ambt zelf heeft mogen uitoefenen , zoals andere functionele equites die ook patroni waren in dezelfde gemeente (bijvoorbeeld T. Aelius Rufus, T. Aelius Flavianus en T. Ligerius Postuminus, die respectievelijk als nummer 16, 17 en 285 aan bod komen in HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal). Het feit dat zij het wel kregen, kan er op wijzen dat zij toch belangrijker geacht werden dan onze P10, die misschien niet eens tot de groep van de functionele equites behoorde.

[480] P1, P2, P3.

[481] Bovendien is het dan nog ze dat deze drie functionele equites niet tot de topelite behoorden binnen deze groep: ze hebben bijvoorbeeld niet de procuratorenfuncties bekleed.

[482] Hiervoor kunnen we terugwijzen naar het hoofdstuk waarin de diverse betekenissen van de term “adlectio” aan bod kwamen.

[483] DUTHOY R., Sens et fonction du patronat muncipal durant le principat, in: Antiquité Classique, 1986, pp. 149-150.

[484] MEIGGS R., Roman Ostia, p. 203.

[485] DUTHOY R., Sens et fonction du patronat muncipal durant le principat, in: Antiquité Classique, 1986, p. 150.

[486] BURTON G.P., The Curator Rei Publicae: towards a reappraisal, in: Chiron, 1979, pp. 475-476.

[487] BURTON G.P., The Curator Rei Publicae: towards a reappraisal, in: Chiron, 1979, pp. 466-467.

[488] De functie van curator rei publicae wordt nu gunstiger beoordeeld dan vroeger het geval was. Men zag de curator immers als een van hogerhand opgelegde functionaris die de stedelijke autonomie aan banden moest leggen. Tegenwoordig is men ervan overtuigd dat de curator vaak benoemd werd als gunst voor de steden – en vaak zelfs op vraag van die steden – om hun noodlijdende financiën te saneren. De vele curatores die tegelijk patronus waren van de stad waarvan ze curator waren getuigen hiervan. (DUTHOY R., Curatores Rei Publicae en occident durant le principat: recherches préliminaires sur l’apport des sources épigraphiques, in: Ancient Society, 1979, pp. 230-234).

[489] DUTHOY R., Curatores Rei Publicae en occident durant le principat: recherches préliminaires sur l’apport des sources épigraphiques, in: Ancient Society, 1979,pp. 230-234.

[490] DOBSON B., The praefectus fabrum in the early principate, in: Britain and Rome. Essays presented to E. Birley on his sixtieth birthday, p. 61, 65.

[491] Het college van de fabri in een gemeente was vaak belast met brandbestrijding. De praefecti fabri waren dan vaak municipale magistraten die als praefectus fabrum toezicht hielden op dit college, in hun hoedanigheid van brandweer. DOBSON B., The praefectus fabrum in the early principate, in: Britain and Rome. Essays presented to E. Birley on his sixtieth birthday, pp. 67 – 68.

[492] DOBSON B., The praefectus fabrum in the early principate, in: Britain and Rome. Essays presented to E. Birley on his sixtieth birthday, pp. 67-68.

[493] DOBSON B., The praefectus fabrum in the early principate, in: Britain and Rome. Essays presented to E. Birley on his sixtieth birthday, p. 64.

[494] P2, P4, P5, P19.

[495] Hij heeft uiteindelijk alle drie stappen binnen deze mitiae afgelegd.

[496] HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal, p.301.

[497] GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, pp. 309-325; MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, pp. 229-254.

[498] P10, P21, P22, P24, P27, P28, P29, P32, P35, P36, P37, P38, P39, P41, P43, P44, P47, P48, P50, P51, P53, P56, P60, P63, P67, P69,P73, P78, P80, P82, P83, P85, P88, P89, P92, P93. P11, P26, P57, P61, P65, P72, P91, P90. Zoals we reeds hebben opgemerkt is dit geen homogeen geheel, maar moet er onder meer een onderscheid gemaakt worden tussen zij voor wie deze adlectio nog maar het begin van hun carrière zou zijn geweest als er geen onverwachte gebeurtenis was opgetreden, en zij voor wie dit decurionaar het zekere eindpunt en een bekroning van hun carrière was.

[499] MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252.

[500] P4, P23, P71, P62, P91, P96, P51, P21, P22, P10, P78, P95, P87.

[501] P19, P32, P74, P94, P34, P42, P65.

[502] Als we het hier hebben over de municipale carrière, refereren we naar het bekleden van ambten uit de reguliere cursus honorum.

[503] P5, P9, P46, P59, P18, P3, P1, P77, P76, P55, P84.

[504] P8, P12 en P58 zouden alle drie –volgens hun inscripties dan toch- eerst aedilis en dan pas decurio geworden zijn, hoewel dit voor bijvoorbeeld P12 al door Garnsey (GARNSEY P., Honorarium decurionatus, in: Historia, 1971, p. 319 n. 54) wordt betwist. Het zou overigens kunnen dat deze P12, die te situeren valt tijdens de regeringsperiode van Augustus, nog binnen het oude systeem viel te Ostia, waarbij men eerst magistraat en dan pas decurio was, en dat tot in de eerste eeuw is blijven bestaan (MOURITSEN H., The album from Canusium and the town councils of Roman Italy, in: Chiron, 1998, p. 252).

[505] P14, P35, P16, P79, P40, P65, P52, P20, P68, P7 en P6.

[506] Dit doet bijvoorbeeld Salway (SALWAY B., Prefects, patroni, and decurions: a new perspective on the album of Canusium, in: COOLEY A.E., The epigraphic landscape of Roman Italy, pp. 115-171).

[507] KLEIJWEGT M., Ancient Youth: the ambiguity of youth and the absence of adolescence in Greco-Roman society, pp. 300-301.

[508] BERARD F., L’organisation municipale de la colonie de Lyon, in: DONDIN-PAYRE M. RAEPSAET-CHARLIER M.Th., Cités, municipes, colonies: les processus de municipalisation en Gaule et en Germanie sous le Haut Empire Romain, p. 100.

[509] HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal,., pp. 131 – 132; 210 – 213.

[510] Decuriones adlecti: 12, *37, 117, 118, 204, 299 en 505; decurionalibus ornamentis: 320; decurio in een andere stad: 84.

[511] 3, 16, 17, 41, 46, 54 en 285 in HAECK T., De quinquennalis: censor en duumvir. Onderzoek naar deze municipale magistraat in Italië en de westelijke provinciën op basis van het epigrafische bronnenmateriaal.

[512] L. Licinius Herodes (284); C. Lucius Paulinus (296); [---]rgennius Sagitta (423); T. Valerius Victor (560) en T. Vetilius Sino (580).

[513] I.53.

[514] Voor Beneventum beschikken we over het werk van GÜTERBOCK M., Sozialhistorische und onomastische Untersuchungen zu den antiken Inschriften Benevents. Pompeii is ons aangereikt door CASTREN P., Ordo populusque pompeianus. Polity and society in roman Pompeii. Voor Brixia en Verona beschikken we over het werk van BREUER S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, voor de Spaanse decuriones kunnen we dan weer een beroep doen op het werk van CURCHIN L.A., The local magistrates of Roman Spain.

[515] We moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat het feit dat deze mensen geen hoge ambten uitgeoefend hebben, ook kan gelegen zijn aan het feit dat zij het decurionaat vermelden. Daarmee bedoelen we dat zij dat doen –een minderheid van de municipale politici- misschien de lagere decuriones zijn, die niet veel carrièrekansen hadden en gezien het ontbreken van hogere ambten fier zijn op hun decurionaat en dat vermelden. Daardoor kunnen ze zich toch afscheiden van de geheel ambtloze burgers, de humiliores.

[516] C. Safronius C.f. Ste. Secundus, CIL IX, 1503, was naast decurio ook aedilis. C. Ennius C.f. Firmus, CIL IX, 1419 was naast decurio ook duumvir iure dicundo, quaestor en curator operis.

[517] In het werk van M. Güterbock wordt een lijst gegeven van 42 magistraten en leden van de ordo decurionum. We hebben daar de decuriones uitgehaald. Enkel L. Lucilius L.f. Ste. Lupus (Samnium 5 (1932), 138), M. Iunius M.f. Erullius Bittianus (Samnium 5 (1932), 68) en C. Umbrius A<pol>austus (RendLinc 31 (1976), 106) konden niet teruggevonden worden.

[518] Het aantal decuriones met municipale functies wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de volledige groep.

[519] Hieronder zijn de decuriones begrepen die enkel het ambt van duumvir (of iets vergelijkbaars) en dat van quinquennalis vermelden.

[520] Het aantal decuriones dat de het duumviraat of iets vergelijkbaars en de functie van quinquennalis bereikten, wordt hier uitgedrukt in % ten opzichte van de adlecti die municipale functies uitoefenden.

[521] Dit zijn [---] Avidenius T.f. Ste (CIL IX, 1604); Q. Paucius Q. [---] Pup. (CIL IX, 1653); C. Ennius C.f. Firmus: dec., aed., IIvir i.d., q. (CIL IX, 1419); C. Luccius C. fil. Stell. Sabinus (CIL IX, 1617); N. Afinius N.f. Pal. Hierax (CIL IX, 1638); C. Safronius C.f. Ste. Secundus (CIL IX, 1503); Rutilius Viator (Cil IX, 1681 + EphEp VIII 812); C. Umbrius Servilius Iustus (CIL IX, 1659) en P. Ulfetius [---] (Epigraphica 30 (1968), p. 142, n. 11).

[522] P 6, P7, P 80.

[523] BREUER St., Stand und Status: Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, p.161.

[524] Hij heeft zijn burgerschap vermoedelijk reeds tijdens zijn dienstijd in de hulptroepen verkregen, als officier van zijn ala. BREUER, S., p. 183.

[525] Dit zijn: C. Calius C.f. Fab. Naso (B 76, p. 161; Inscr.It. X, 5, 198); L. Domitius Fab. Valerianus: dec., q. (B 82, p. 163; Inscr.It X, 5, 213); C. Placidius C. fil. Pal. Clodianus (B 85, p. 165; Inscr.It. X, 5, 242); C. Quintius C.f. Fab. Catullus (B 87, p. 166; Inscr.It. X, 5, 249); P. Rufrius P.f. Balbinus (B 90, p. 170; Inscr.It. X, 5, 255); L. Septumius [---] (B 95, p. 172; Inscr.It. X, 5, 263); [.] Septumius L.f. Fab. Gallianus: aed., dec., q. (B 96, p. 173; Inscr.It. X, 5, 264); Servilius Poplianus (B 97, pp. 173 – 174; Inscr.It. X, 5, 265); L. Val[erius] L.f. [Fab.?] Teud[---] Valen[---] (B 98, p. 174; Inscr.It. X, 5, 271); [. Valerius ---] (B100, p. 175; Inscr.It. X, 5, 276); L. Calventius L.f. Fab. Vicalus (B 111, p. 179; Inscr.It. X, 5, 968); M. Mini[cius] M.f. Fa[b.] Quintianus: dec., q.aer. (B 112, p. 173; Inscr.It, 968); [---]rgennius Q.f. Fab. Sagitta: VIvir, dec., praef. fabr., pf. i.d., q., IIvir qq. (B 115, p. 181; Inscr.It. X, 5, 18); M. Iulius Fab. Marcellinus (B116, pp. 181 – 182; Inscr.It. X, 5, 1000); Sex. Nigidius Fab. Primus: dec., aed. (B 117, p. 182; Inscr.It. X, 5, 1051); Sex. Nigidius Fab. Primus Iunior: dec. honore gratuito d.d. (B 118, p. 182; Inscr.It. X, 5, 1053) en L. Culloneius Lei f. Fab. Primus (B 119, p. 183; Inscr.It. X, 5, 1101).

[526] P 23.

[527] BREUER S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, pp. 60 – 63.

[528] Dit zijn: M. Tussassius M.f. Pob. Saturninus (V 77, p. 284; S.I. 11 (1993), 202 f.); L. Annius Genetivos (V 79, p. 185; CIL V, 3381); P. Hostilius Tertinus (V 83, p. 286; CIL V, 3403) en M. Muciu[s P.? f.] Pob. Maxim[---] (V 85, p. 287; CIL V, 3412).

[529] Ook deze nummering verwijst naar BREUER S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona.

[530] BREUER S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, pp. 95 - 97.

[531] BREUER S., Stand und Status. Munizipale Oberschichten in Brixia und Verona, p. 284.

[532] M. Alleius Libella (CIL X, 1036), L. Cellius L.f. Men Calvos (CIL X, 1074) en M. Herennius (Plinius, N.H. 2.137).

[533] P 60, P 14 en P 69.

[534] 7 quinquennalicii, 29 duoviralicii, 28 aedilicii en quaestoricii en 32 pedani

[535] P 21, P 22, P 10 en P 78.

[536] Zoals gezegd zijn deze cijfers louter een momentopname: het is best mogelijk dat de quaestores bijvoorbeeld later nog een ambt zullen uitoefenen. Voor onze decuriones adlecti is dat wellicht niet het geval: die hebben al de rang van de allerhoogste magistraat van de gemeente.

[537] Gewone decuriones: 24, 99, 113, 114, 159, 160, 266, 281, 337, 440, 447, 683, 736, 777, 916 en 956. Decuriones adlecti: 144?, 146, 328, 347, 436, 445, 671, 739, 898, 911, 912, 914 (de nummers verwijzen naar de nummering van Curchin) .

[538] 144? [---] Caecilianus is atlectus Emeritae en is dus geen decurio; 146 C. Agrius Rufus Silonis f. is geen decurio adlectus zoals Curchin beweert, hij is helemaal geen decurio, maar wel adlectus; 347 Ulpius Rufus is een allectus Emeritae en dus geen decurio adlectus; 445 L. Caecilius L.f. pap. Optatus is een atlectus inter immunes; 671 M. Valerius M.f. Gal. Ani. Capellianus is adlectus in coloniam Caesaraugustanum. Deze zijn allen geen decurio en zullen dus genegeerd worden. 328 Q. Talotius Q.f. Allius Silonianus is enkel gewoon decurio en geen decurio adlectus. De eigenlijke decuriones adlecti zijn Q. Anthracius Qf Velina Ingenuus: aed., IIvir (912, P 25); L. Caecilius Porc[ia]nus: aed., IIvir (898, P 30); [L. Caecilius Por]cian[us]: adl. inter qq. (914, P 94); C. Iulius Gal. Lepidus (436, P 11); M. Lucretius Quir. Peregrinus (911, P 13) en M. Sempronius M. filius Quir. Capito: omn. hon. f. (739, P 70).

[539] AE 1991, 1020b.

[540] 24, 99, 113, 114, 159, 160, 266, 281, 328, 337, 440, 447, 683, 736, 777, 916 en 956. We verwijzen ook naar AE 1991, 1020b.

[541] P11, P13, P25, P 30, P 70 en P94.

[542] 160 [---]lius [---] was duumvir en decurio; 736 Minicius M.f. Gal. Marcellus was omnibus honoribus in r.p. sua functus; 916 M. Granius Probus was decurio, pontifex en aediliciis honoribus functus; 956 C. Iulius C.f. Gal. Niger was aedilis en decurio.

[543] 266 C. Lucretius Fronto Fabianus was 19 jaar en 447 L. Valerius Terentianus was 24 jaar.