Decurio adlectus decreto decurionum. De decuriones adlecti: uitverkorenen of alledaagse decuriones? Geadlecteerde decurionen in de lokale gemeenschappen van Italië en de westelijke provincies tijdens het Principaat. (Francisca Declerck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Het praktische luik: de epigrafisch geattesteerde decuriones adlecti

 

3.2. De chronologische situering van de adlectio in ordinem decurionum

 

Wanneer we probeerden onze 97 geattesteerde decuriones adlecti (waarvan 75 in Italië en 22 (én P5) in de westelijke provincies)  te dateren, dan bleek dat er toch een behoorlijk aantal tot op één eeuw gedateerd kon worden: 47 in Italië en 11 in de provincies[280]. Daarbovenop konden 14 personen ruim gedateerd worden, dat wil zeggen dat we konden stellen dat ze bijvoorbeeld pas vanaf de tweede eeuw gesitueerd konden worden[281]. Voor ongeveer één vierde (26 individuen) was geen enkel aanknopingspunt omtrent hun chronologische situering te vinden.

 

Hoe zit het nu met de verdeling in de tijd? Zijn er op een bepaald moment meer adlecti geattesteerd of blijft (de weergave op steen van) dit fenomeen relatief constant? We kijken daarvoor eerst naar Italië.

                   

3.1 De chronologische verdeling van de geattesteerde decuriones adlecti in Italië vanaf de regering van Augustus[282]

Periode

Aantal

% I

% II

1ste eeuw

22

29,33

46,81

2de eeuw

18

24,00

38,30

3de eeuw

7

9,33

14,89

Subtotaal

47

62,67

100,00

ruim

10

13,33

 

?

18

24,00

 

Totaal

75

100,00

 

 

3.2 De gedateerde inscripties van Italië (1e- 3e eeuw)

 

Uit tabel 3.1 – en zeker uit grafiek 3.2 – zouden we kunnen afleiden dat het aantal decuriones adlecti in de eerste eeuw veel hoger lag dan in de tweede en zeker de derde eeuw[283]. Natuurlijk moeten we met dergelijke afleidingen voorzichtig zijn: het gaat hier alleen om die inscripties die kunnen gedateerd worden tot op één eeuw nauwkeurig. En vanzelfsprekend is het zo dat niet alle decuriones adlecti hun sporen zullen nagelaten hebben: of de steen is verloren gegaan, of hij heeft er geen laten optrekken (misschien was dat toen in zijn tijd niet echt gebruikelijk),….

 

Om daarvoor een aanknopingspunt te vinden, om te achterhalen of de verdeling van de decuriones adlecti doorheen de eeuwen fluctueerde als de globale chronologische verdeling van inscripties, hebben wij ons gewend tot een artikel van Mrozek[284]. Die laatste heeft een onderzoek gewijd aan de verdeling van inscripties over de eerste drie eeuwen van het keizerrijk en kwam tot de conclusie dat de meeste inscripties moeten toegewezen worden aan de tweede en de eerste helft van de derde eeuw[285]. Dat stemt niet overeen met hetgeen wij teruggevonden hebben. Het is nu wel zo dat Mrozek voor zijn onderzoek een veel groter staal gebruikte, en dat hij geen onderscheid maakte tussen Italië en de provincies, maar toch zijn er opmerkelijke verschillen met de geattesteerde decuriones adlecti.

 

Het moeilijke is nu een verklaring te vinden voor die verdeling doorheen de eeuwen. Is het inderdaad zo dat er gewoon meer decuriones adlecti waren in de eerste eeuw, of is dat een voorbarige conclusie? Zijn er misschien meer inscripties opgericht ter ere van de adlecti in de eerste eeuw, of gewoon meer teruggevonden? Dit zijn allemaal vragen die niet zo eenduidig te beantwoorden zijn. Misschien zijn er wel meer decuriones adlecti geweest in de eerste eeuw, maar in elk geval spelen hier ook nog andere elementen mee:. Het kleine staal – 97 personen – is statistisch gezien niet ideaal. Het kleine aantal biedt uitzonderingen namelijk te veel de kans zich te profileren. Bovendien – zoals we verder nog zullen zien – komt het leeuwendeel van onze inscripties – en de decuriones adlecti – uit Ostia[286], een stad die in de eerste eeuw welvarend was maar – zeker naar de derde eeuw toe – hoe langer hoe minder inscripties zal voortgebracht hebben, wat toch wel voor een deel onze resultaten hertekent. Bovendien zijn er ook een aantal adlecti bekend uit steden als Pompeii of Herculaneum[287], twee steden die om logische redenen ook geen inscripties meer zullen voortgebracht hebben na de eerste eeuw.

 

Hoe zat het nu in de provincies? Komen de resultaten daar overeen met die in Italië? Daarvoor hebben we tabel 3.3 en grafiek 3.4.

 

3.3 De chronologische verdeling van de geattesteerde decuriones adlecti in de provincies vanaf de regering van Augustus[288]

Periode

Aantal

% I

% II

1ste eeuw

0

0,00

0,00

2de eeuw

6

26,09

54,55

3de eeuw

5

21,74

45,45

Subtot

11

47,83

100,00

ruim

4

17,39

 

?

8

34,78

 

Totaal

23

100,00

 

 

3.4 De gedateerde inscripties uit de provincies (1e- 3e eeuw)

 

Vreemd genoeg dus niet: waar in Italië het aantal geattesteerde decuriones adlecti zijn hoogtepunt kende in de eerste eeuw, zijn er in de provincies geen gekend in deze periode! Terwijl voor de tweede en derde eeuw in de provincies het aantal ongeveer gelijk gebleven is (tweede eeuw: 6, derde eeuw: 5). Dit komt dus meer overeen met de bevindingen van Mrozek. We moeten er wel bij zeggen dat in de provincies het aandeel van de niet te dateren inscripties (en bijgevolg decuriones adlecti) veel groter is dan in de Italiaanse regiones. Een ander aspect dat mee deze grafiek kan verklaren is het feit dat – zeker in de Afrikaanse provincies – de kolonisering pas goed op gang kwam in die eerste eeuw en bijgevolg dat de tradities van het municipale bestuur, de ordo decurionum,… al veel meer ingeburgerd waren in Italië, zeker voor wat betreft het vroege Principaat.

 

Om te besluiten kunnen we zeggen dat wat onze geattesteerde decuriones adlecti betreft, hun aantallen over de verschillende eeuwen heen voor zowel Italië als de provincies toch in grote lijnen overeenkomen met hetgeen Mrozek naar voor schuift in zijn artikel (bloei in de tweede eeuw, afname van het aantal inscripties in de derde eeuw). Het enige opmerkelijke is het grote aantal adlecti in de eerste eeuw in Italië, maar het kleine aantal decuriones adlecti in zijn geheel en het overwicht van steden als Ostia is daar wellicht niet vreemd aan.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[280] Zoals reeds uitgelegd is in die 11 ook P5 meegerekend, een man die zowel in Italië (Ostia) als in een Afrikaanse gemeente (Hippo Regius) geadlecteerd is tot gemeenteraadslid.

[281] Voor de provincies zijn dat P11 (II-III), P30 (I-II), P62 (voor midden III) en P81 (vanaf I); in Italië betreft het P7 (vanaf I), P8 (vanaf II), P15 (vanaf I), P19 (II-III), P24 (vanaf I), P33 (vanaf I) en P35 (vanaf I), P40 (I-II), P71 (I-II) en P84 (vanaf II).

[282] Wat betreft de personen die leefden in de tijd van Augustus en die in de prosopografische kolommen in bijlage als ~I/I zijn aangeduid, die rekenen we hier tot de eerste eeuw.

[283] Voor deze grafiek, net zoals voor 3.4, hebben we alleen rekening gehouden met de personen die tot op één eeuw nauwkeurig gedateerd konden worden.

[284] MROZEK S., A propos de la répartition chronologique des inscriptions latines dans le haut-empire, in: Epigraphica, 1973.

[285] MROZEK S., A propos de la répartition chronologique des inscriptions latines dans le haut-empire, in: Epigraphica, 1973, pp. 116-117: op 2892 inscripties komen er 1552 uit de tweede, 859 uit de derde en 481 uit de eerste eeuw. Het aantal inscripties dat betrekking heeft op het municipale leven (bijvoorbeeld op het bestuur van de gemeente) loopt tegen het midden van de derde eeuw wel opmerkelijk fel terug ten opzichte van de andere inscripties.

[286] Deze inscripties zijn in de catalogus opgenomen onder de nummers I.1 tot I.28.

[287] De inscripties zijn in de catalogus aangeduid met nummer I.31, I.32, I.33 (Pompeii) en I.36 (Herculaneum).