Sociale geschiedenis van het  Brugse muziekleven tijdens en rond het jaar 1885. (Natan Bruneel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 1 Het negentiende-eeuwse Brugge: tussen mythe en werkelijkheid

 

Georges Rodenbachs’ Bruges-la-Morte (1892) mag dan wel bijgedragen hebben tot Brugges internationale bekendheid en aantrekkingskracht, het boek is echter ook verantwoordelijk voor één van de hardnekkigste mythes over het Brugge van de negentiende eeuw. Dit ‘sluimerende’ Brugge als literaire verpersoonlijking van Rodenbachs gevoelsleven heeft echter weinig van doen met een correcte weergave van het leven in deze stad. [11]

 

Socio-economische situatie

 

Er heerste wel degelijk grote armoede in Brugge. Als gevolg van de slechte economische situatie was in 1850 bijna de helft van de bevolking afhankelijk van de openbare steunverlening. Na een vergelijking met andere steden moet echter besloten worden dat Brugge – die vaak de titel ‘armste stad van Vlaanderen’ meekreeg – op dit vlak geen uitzondering vormde. Dat neemt niet weg dat de sociale situatie van de Brugse volksklasse als erg schrijnend moet omschreven worden. In de vele forten en beluiken zijn toestanden als werkloosheid, alcoholisme, slechte huisvesting, ziektes, enz. legio Ook in de gewone arbeiderswoningen liet de toestand vaak te wensen over. Dat hier, in vergelijking met andere steden, nooit oproer of staking van gekomen is, zou o.a. te wijten zijn aan een gebrek aan zware industrie.[12]

Stellen dat de hele Industriële Revolutie aan Brugge voorbij zou zijn gegaan, doet echter zwaar tekort aan de verwoede pogingen om gemechaniseerde werkplaatsen op te richten. Als antwoord op de verstarrende huisnijverheid investeerde de Bank Dujardin in gemechaniseerde textielbedrijven. Ook de liberale burgemeester Boyaval speelde een aanzienlijke rol in het aantrekken en stimuleren van een moderne industrie. Het failliet van de Bank Dujardin in 1874 betekende echter een zware slag voor het economische leven in Brugge. In haar val sleurde zij niet enkel andere lokale banken mee, haar failliet leidde onrechtstreeks ook, door geldverlies bij de beleggers, tot afdankingen en sluitingen.[13]

Door aan te sluiten bij een algemene economische opleving van de jaren 1870, kon het economische leven zich na deze crash toch relatief snel herstellen. Men concentreerde zich echter niet meer zo sterk op de textielnijverheid. Het waren vooral de metaalsector en de brouwerijen die het goed deden. Dankzij de ‘gothic revival’ zouden ook de kunstambachten en de bouwnijverheid mooie dagen kennen. Het einde van de negentiende eeuw werd op economisch vlak gekenmerkt door optimisme. De geplande aanleg van Brugge-Zeehaven deed de Brugse bevolking opnieuw dromen van een Brugge als bloeiende handelsstad.[14]

 

 

Politieke landschap: tussen twee polen

 

De sociale ellende waarvan hierboven sprake, is lange tijd geen politiek item geweest. Het volstond deze op een paternalistische manier te benaderen. Vooral de Kerk creëerde met dergelijke georganiseerde liefdadigheid een afhankelijkheidsgevoel bij de overwegend katholieke bevolking. Samen met de kleinschaligheid van de meeste industriebedrijfjes vormde dit geen ideale voedingsbodem voor het tot stand brengen van een socialistische arbeidersbeweging. Onder impuls van de Gentse socialisten ontstond toch een kleine actieve ‘rode’ kern, als haar belangrijkste verwezenlijkingen moeten een ziekenfonds, een coöperatieve bakkerij en een vakbond aangestipt worden. Toch zal het nog tot na WO I duren vooraleer de Brugse socialisten echt zullen meespelen op het politieke veld. [15]

Op dit veld was in de negentiende eeuw vooral de clerico-liberale strijd te zien. Na de unionistische periode kwam in Brugge in 1846 de afdeling van de Liberale Partij tot stand, de ‘Association Libérale’. Deze Associatie behaalde in 1854 de volstrekte meerderheid in de gemeenteraad en zou die, onder leiding van burgemeester Jules Boyaval, tot 1876 houden. In dit laatste jaar namen de katholieken de meerderheid voor lange tijd over : de katholiek Amédée Visart de Bocarmé zou bijna vijftig jaar burgemeester blijven. De verschillende politieke strekkingen bouwden elk hun eigen vereningsleven voor de achterban uit. Heikele thema’s betroffen vooral de onderwijspolitiek die het politiek landschap in de tweede helft van de negentiende eeuw sterk polariseerde. Ondanks de hevige polemieken in de plaatselijke partijdige pers, kende men op het beleidsniveau een eerder gematigde en verdraagzame aanpak. [16]

Met de invoering van meer democratische kiesstelsels en de opkomst van het socialisme werd, meer dan voorheen, gehengeld naar de stem van het volk. In liberale middens ontstond met het ‘Van Gheluwe’s Genootschap’ een radicale vleugel die streefde naar democratisering en vervlaamsing. De katholieken richtten in 1887 als tegengewicht voor de socialistische arbeidersbeweging de ‘Gilde der Ambachten’ op. Deze corporatieve vereniging, die de bedoeling had patroons en arbeiders van eenzelfde beroep samen te brengen, zal zich echter nooit van het paternalisme kunnen bevrijden. Dit gebrek aan sociaalvoelendheid zou figuren als priester Fonteyne aansporen om in navolging van het daensisme een ‘Kristene Volkspartij’ (1896) in Brugge op te richten. Het Fonteynisme kende een korte, maar hevige bloei. [17]

 

 

Brug tussen heden en verleden

 

In de cultuurgeschiedenis van het negentiende-eeuwse Brugge heeft de fascinatie voor het verleden steeds een belangrijke rol gespeeld. Het romantisch 'middeleeuwse’ karakter van de stad had een grote aantrekkingskracht op buitenlanders en vooral op die uit Engeland[18]. De vrij aanzienlijke Engelse kolonie had haar invloed op het introduceren en het promoten van de neogotische kunst.[19] Deze neogotiek was voor de katholieken in Vlaanderen in de tweede helft van de negentiende eeuw dé vormentaal bij uitstek geworden in de defensieve houding die zij tegenover de ‘moderne’ wereld aannamen. In het katholieke Brugge, waar het paasverzuim niet meer dan twee percent bedroeg, heerste een ware neogotische rage.[20] Deze beweging, die behalve op religieuze en burgelijke bouwkunst ook sloeg op interieurkunst en grafische vormgeving, werd heel duidelijk vanuit het stadsbestuur gestimuleerd; andere neostijlen waren bijgevolg heel marginaal aanwezig in de stad. Het was eveneens de periode waarin men massaal historische gebouwen, op al dan niet drastische wijze, begon te restaureren.[21]

De toegenomen interesse voor het verleden in de tweede helft van de negentiende eeuw, kende ook haar weerslag op vele feestelijkheden. Koninklijke bezoeken of inhuldigingen van standbeelden van beroemde ‘Bruggelingen’[22], elke reden was goed voor het op poten zetten van een historische enscenering. Vooral in stoeten[23] werd het roemruchte verleden van de Breidelstad op een enthousiaste wijze uitgebeeld. Na de eeuwwisseling zullen naast de historische stoeten ook de historische kunsttentoonstellingen[24] heel veel volk op de been brengen. [25]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[11] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 124.

[12] VAN EENOO, Geschiedenis der arbeidersbeweging, 11-17. RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 176-177. MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 158-159.

[13] VANHOUTTE, Geschiedenis van Brugge, 497. RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 178-180. MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 151.

[14] RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 181-189.

[15] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 175-179. RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 175-176. VAN EENOO, Geschiedenis der arbeidersbeweging, 33-38. VANHOUTTE, Geschiedenis van Brugge, 498-499.

[16] RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 174-176.

[17] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 179-187. RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 174-176.

[18] Andere redenen waarom de Engelsen Brugge als tweede verblijfplaats kozen, waren bijvoorbeeld het goedkope leven en de nabijheid van het kanaal en steden als Brussel.

[19] VAN BIERVLIET, “The English colony in Bruges and its influence on the Gothic Revival in Flanders”, KADOC Artes 5, 99-104.

[20] Belangrijke voorvechters van de neogotiek in Brugge waren Jean-Baptiste de Béthune, W.H. James Weale, Guido Gezelle, Adolf Duclos.

[21] DE MAEYER, Geschiedenis van Kerk en Religie, 39. DE MAEYER, “The Neo-Gothic in Belgium. Architecture of a Catholic society”, KADOC Artes 5, 19-34. RYCKAERT en VANDEWALLE, Geschiedenis van een Europese stad, 172-187. VANHOUTTE, Geschiedenis van Brugge, 513, 520-529.

[22] Bijvoorbeeld inhuldiging standbeeld Simon Stevin (1846), Jan van Eyck (1856 en 1878), Hans Memlinc (1871), Breidel en de Coninc (1887). VANHOUTRYVE, A. Brugse stand-en borstbeelden. Historische analyse en retrospectieve. Brugge, 1988. VANHOUTRYVE, A. Jan Breydel en Pieter De Coninc. Geschiedenis van standbeelden en andere memorabilia te Brugge. Brugge, 1987.

[23] We denken hier bijvoorbeeld aan de historische stoeten van 1853 (huwelijk Leopold I), 1856 (25 jaar Leopold I), 1877 (575 jaar Guldensporenslag), 1884 (ter ere van Karel de Goede), 1887 (inhuldiging standbeeld Breidel-de Coninc), 1896 (ter ere van de Gelukzalige Idesbaldus van der Gracht).

[24] 1902 (Vlaamse Primitieven, 35 000 bezoekers); 1907 (Bourgondische kunst - het Gulden Vlies, 45 000 bezoekers !). De kunsttentoonstellingen van de 19de eeuw waren de antecedenten van dit succes. Daarnaast waren er de nijverheidstentoonstelling van 1881 (30 000 bezoekers) en de vele hofbouwtentoonstellingen.

[25] MICHIELS, Uit de wereld der Brugse mensen, 412-424.