De broederschappen
in de plattelandsparochies
van de decanaten Brussel-Oost en Leuven

(17de – 18de eeuw)

Christophe Verheyden

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.

Academiejaar: 2005-2006

Katholieke Universiteit Leuven

 

Promotor: Prof. Dr. Eddy Put

home lijst scripties inhoud volgende  

 

WOORD VOORAF

 

INTRODUCTIE

 

DEEL I: Het broederschapswezen in de Nederlanden

    HOOFDSTUK I: Wat zijn broederschappen?

        1.1 De plaats van broederschappen binnen het corporatiewezen

        1.2 De terminologie

    HOOFDSTUK II: De oorsprong en ontwikkeling van het broederschapswezen

        2.1 De oorsprong en ‘vroege’ ontwikkeling van het fenomeen ‘broederschappen’

        2.2 Het broederschapwezen in de Late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd

    HOOFDSTUK III: Het kerkelijke leven in het aartsbisdom Mechelen doorheen de Nieuwe Tijd

        3.1  De katholieke hervorming

        3.2 De zeventiende eeuw

        3.3 De achttiende eeuw

        3.4 De kerkelijke hervormingen van de ‘keizer-koster’

        3.5 Onder het Frans Bewind

    HOOFDSTUK IV: Status quaestionis van het onderzoek

        4.1 Algemeen

        4.2 De Nederlanden

 

DEEL II: De broederschappen in midden-Brabant

    HOOFDSTUK I: De bronnen

        1.1  Statuten en reglementen

        1.2  Rekeningen

        1.3 Resolutieboeken

        1.4  Ledenlijsten

        1.5  Oprichtingsakten

        1.6  Aflaatbrieven

        1.7 Decanale visitatieverslagen

        1.8 Akten van het vicariaat

        1.9 Materiële en picturale bronnen

        1.10 Broederschapsregisters

    HOOFDSTUK II: Ontstaan

        2.1  De devotie tot het Heilig Sacrament

        2.2  De Maria-devotie

        2.3 De broederschappen van de Gelovige Zielen

        2.4 De broederschappen van Sint-Hubertus

        2.5 De Broederschap van het Heilig Kruis

        2.6  De broederschappen van Sint-Marcoen

        2.7 De broederschappen van de Heilige Drievuldigheid

        2.8  De broederschappen van de Zoete Naam Jezus

        2.9  Andere broederschappen

    HOOFDSTUK III: De interne organisatie

        3.1 Het bestuur

        3.2 De ondergeschikte functionarissen

    HOOFDSTUK IV: De leden

        4.1 De toetreding tot de broederschap

        4.2 Financiële verplichtingen

    HOOFDSTUK V: Financieel beheer

        5.1 Inkomsten

        5.2 Uitgaven

        5.3 Het beheer van het geld

    HOOFDSTUK VI: De werking

        6.1 Zorg voor de zieken

        6.2 Zorg voor de overleden medeleden

        6.3 Het bijwonen van misvieringen

        6.4 Aanwezigheid in processies

        6.5 Gebeden

        6.6 Het gebruik van licht

        6.7  Een gemeenschappelijke maaltijd

        6.8  Specifieke activiteiten

    HOOFDSTUK VII: Afschaffing

        7.1 1783: de broederschappen van de H. Drievuldigheid worden aangepakt

        7.2 1786: een maat voor niets?

        7.3  De Franse Bezetting

 

BESLUIT

 

BIJLAGEN

 

LIJST VAN GECITEERDE BRONNEN EN WERKEN

    1 Bronnen

    2  Werken

 

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

 

 

SAMENVATTING

 

In de voorliggende verhandeling werd onderzoek gedaan naar het broederschapswezen in de plattelandsparochies van de decanaten Brussel-Oost en Leuven, dit hoofdzakelijk voor de zeventiende en achttiende eeuw. De stedelijke parochies werden bewust buiten beschouwing gelaten. Wanneer we de literatuur over het broederschapswezen erop na slaan, blijkt dat er in het algemeen en zeker wat de Zuidelijke Nederlanden betreft, geen repertoria of overzichtswerken verschenen zijn waarin de broederschappen op het platteland bestudeerd worden. Voorlopig is men enkel aangewezen op artikels in (heemkundige) tijdschriften en op lokale geschiedschrijvingen waarin een of andere plaatselijke broederschap aan bod komt.

 

Dit eindwerk bestaat uit twee grote delen. In een eerste korter luik wordt ingegaan op de meer algemene aspecten van het broederschapswezen in de Zuidelijke Nederlanden. Hierin wordt vooreerst de plaats van de broederschappen binnen de overige corporatievormen afgelijnd. In de praktijk blijkt echter dat deze verschillende vormen van verenigingen, zowel qua terminologie als qua organisatie, niet altijd even duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Vervolgens wordt de oorsprong en vroege ontwikkeling van het broederschapswezen besproken. Hierover bestaat onder historici vooralsnog veel onenigheid, onder meer omdat er verschillende ontwikkelingen waar te nemen zijn die elkaar al dan niet beïnvloed zouden hebben. In het eerste luik wordt ook een algemeen licht geworpen op het religieuze leven van het gelovige volk in de zeventiende en achttiende eeuw. Deze studie wil immers bovenal een bijdrage leveren tot het inzicht in het leven van de ‘gewone man’, een trend die op kerkhistorisch vlak rond het midden van de voorgaande eeuw werd ingezet door de Franse historicus Gabriël Le Bras. Voor de Zuidelijke Nederlanden is ongetwijfeld Michel Cloet de pionier van dit type religieuze geschiedenis geweest.

 In het tweede deel worden de vraagstellingen uitgewerkt. Om een antwoord te kunnen bieden op de vragen wanneer en door wie een broederschap opgericht werd en wat de redenen hiervoor waren, hoe een broederschap georganiseerd was, wat haar doelstellingen waren en hoe ze functioneerde, en tenslotte wat de impact van de tijdsomstandigheden op het broederschapswezen was, werd er eerst van al een repertorium samengesteld. Door allerlei kleine en specifieke gegevens over de broederschappen uit beide decanaten bij elkaar te brengen, kunnen grotere en meer algemene inzichten naar voren gebracht worden. Hierbij moet opgemerkt worden dat er bewust voor gekozen is om zich hoofdzakelijk te beperken tot de voorhandenzijnde informatie van de broederschappen die uitsluitend tot dit onderzoeksgebied behoren. De bevindingen kunnen in een latere fase aangevuld worden met materiaal ‘van buitenaf’, maar onzes inziens is het belangrijk om eerst van al een algemeen beeld te verwerven van het broederschapswezen in de decanaten Brussel-Oost en Leuven. Op deze wijze willen we vermijden om een vertekend beeld van het broederschapswezen in deze plattelandsparochies weer te geven.

 

Het verzamelde materiaal toont hier en daar leemtes ten gevolge van het brokkelig overgeleverde bronnenmateriaal. Dit heeft ons echter niet verhinderd om tot de volgende onderzoeksresultaten te komen.

 Doorheen de zeventiende en achttiende eeuw werden er in de parochies van beide decanaten op meer of minder systematische wijze door een aantal te onderscheiden instanties verschillende types broederschappen opgericht. Een van die initiatiefnemers was de aartsbisschop van Mechelen. Hij toonde zich doorheen die twee eeuwen als een grote bepleiter van de sacramentsbroederschappen. Het grote doel hierbij was om de gelovigen, wiens geloof door de vele oorlogen was aangetast, opnieuw dichter bij God (en bij de Kerk) te brengen. Zowel in de zeventiende als in de achttiende eeuw schreef de aartsbisschop aan alle pastoors van zijn decanaten een brief waarin hij hen probeerde te overtuigen om, indien hun parochie nog geen sacramentsbroederschap telde, er één op te richten. 1731 was een jaar waarin er op grote schaal dit type broederschap ingesteld werd doorheen het gehele decanaat Brussel-Oost en Leuven. De pastoors functioneerden als tussenpersoon om onder het gelovige volk de devotie tot het H. Sacrament te doen toenemen. Een andere belangrijke instantie waren de religieuze orden. Hierbij moeten zeker de dominicanen vermeld worden, die de broederschappen van de Heilige Rozenkrans en van de Zoete Naam Jezus promootten. De parochiepastoor zelf kon ook het initiatief nemen tot de oprichting van een bepaald type broederschap dat zijn voorkeur uitdroeg. In hetzelfde verband kunnen de dorpelingen vermeld worden. Ook hun voorkeur en initiatief konden tot de oprichting van een broederschap leiden.

 De organisatie kon verschillen van de ene broederschap tot de andere. Er bestonden geen algemene afspraken betreffende het bestuur. Meestal schreven de eigen statuten voor hoe het bestuur er moest uitzien, in andere gevallen had de pastoor doorgaans de leiding in handen en kon hij bijvoorbeeld door een secretaris bijgestaan worden. Diezelfde statuten lichten ons ook in over de werking en de doelstellingen van de broederschap. Algemeen kunnen wij stellen dat gebed, het bijwonen van misvieringen, de deelname aan processies en de ‘zorg’ voor overleden medeleden tot de hoofddoelen van de broederschap behoorden. Bovendien vervulde de broederschap een sterk socialiserende rol: het verenigde mensen van diverse leeftijden en sociale afkomst bij allerhande gelegenheden en activiteiten. Hierbij nam het gebruik van ‘licht’ door middel van kaarsen en flambeeuwen een centrale plaats in.

 De werking van de broederschappen werd een eerste maal bedreigd door de edicten van keizer Jozef II. In 1783 pakte hij de broederschappen van de Heilige Drievuldigheid of Trinitariërs aan. Drie jaren later vaardigde hij een edict uit dat de afschaffing van alle broederschappen inhield en ze verving door één enkele Broederschap van de Werkzame Naastenliefde. Deze tweede maatregel bleek echter een maat voor niets te zijn geweest. Wanneer de Fransen daarentegen naar het einde van die eeuw toe onze gewesten bezetten, werden de broederschappen in de decanaten Brussel-Oost en Leuven ditmaal veel zwaarder getroffen. Zij kenden een heel moeilijke periode tussen 1797 en 1801. Een aantal van hen hield gedurende deze jaren zelfs op te bestaan.

 

home lijst scripties inhoud volgende  

 

Illustratie op kaft: schildering in het register van de Broederschap van de Gelovige Zielen te Ukkel, bewaard in het R. A. A., KAB., nr. 31 268.