Menstruatie, bevruchting en zwangerschap in “gynaecologische” traktaten van de 18de eeuw bekend in de Zuidelijke Nederlanden. (Marleen Sluydts)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Menstruatie, bevruchting en zwangerschap zijn onderwerpen die de mensheid al sinds haar ontstaan gefascineerd hebben. Alleen al de verschillende vruchtbaarheidsriten doorheen alle tijden en in alle delen van de wereld tonen dit aan. Oorspronkelijk waren die riten vooral geconcentreerd rond de vrouw, omdat de levengevende kracht van de man minder duidelijk was. Bij de préhistorische mens was de kennis van bevruchting en zwangerschap immers nog minimaal, al zou men ook kunnen stellen dat het een ander soort kennis was, meer in harmonie met de natuur om zich heen en meer geleid door de verschillende ritmen in de natuur.[1]

Gaandeweg verwierf men steeds meer concrete kennis over het hele gebeuren en werden er verschillende theorieën over gevormd. Een heel belangrijke rol hebben de Grieken en de Romeinen (voortbouwend op de Grieken) gespeeld binnen het kader van de algemene geneeskunde. Tot in de 18de eeuw zou hun invloed zich sterk laten voelen. In de Middeleeuwen bouwde men op deze kennis verder, maar het geloof in God werd nu de belangrijkste factor, want het vermogen tot voortplanten kwam zonder twijfel van God. In de Nieuwe Tijd leefde deze gedachte nog steeds, maar het geloof in een wetenschappelijke aanpak (of wat wij als dusdanig beschouwen) stak traag maar zeker de kop op. De wetenschap ging meer belang hechten aan empirie en experimenten en de “gynaecologie” kon daarbij natuurlijk niet achterblijven. Naast de praktijk die meestal door vroedvrouwen uitgevoerd werd, gingen verscheidene geneesheren zich bezighouden met de theorie en er werden in deze periode veel belangrijke ontdekkingen gedaan. Men spreekt doorgaans over de wetenschappelijke revolutie van de 17de eeuw, maar ook de 18de eeuw liet zich niet onbetuigd.[2] De “gynaecoloog” ging nu ook de praktijk van de vroedvrouw voor een deel overnemen of op z’n minst de vroedvrouw beter instrueren, zodat zij ook wat inzicht in de theorie zou krijgen.

Velen hadden een groot vertrouwen in het vermogen van de wetenschap van hun tijd en bewonderden de “gynaecologen” die nieuwe dingen aan het licht brachten door hun experimenten. Zo schrijft de anatomist Verheyen aan het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw:

 

“door dese pooginge is ’t gebeurt dat veel tot noch toe geheelijk onbekende saeken, oft ten minsten aen de naerkomelingen niet mede-gedeelt, in dese tijden door den onvermoeyden aerbeyd en vernuftheyd van de hedendaegsche in ’t licht gekomen zijn.”[3]

 

Nochtans zijn hun werken nog niet geschreven in de wetenschappelijke vorm die wij tegenwoordig verwachten. Er sluipen nog vele persoonlijke bedenkingen in en tussen de regels door (en soms letterlijk) vindt men veel tekenen van de mentaliteit van deze periode. Ook de volksopvattingen en het christelijk geloof komen af en toe om de hoek kijken, zeker in werken die meer voor het “gewone” volk bedoeld zijn.

Mensen van vandaag hebben daardoor vaak de neiging te denken dat “de tijden toch wel erg veranderd zijn”, dat wij veel vooruitstrevender zijn dan de mensen vroeger en we de meeste dingen niet meer vanuit een bepaalde gezichtshoek bekijken, maar objectief en zonder waardeoordelen. In zekere zin is er ook veel veranderd, zeker wat de wetenschappelijke kennis betreft. Er is echter ook een zekere mate van continuïteit, in de manier waarop we aan wetenschap doen en zeker in de manier waarop we ons laten leiden door onze overtuigingen. Af en toe komt men een boek tegen waarbij het niet duidelijk is of het nu dit jaar of vijftig jaar geleden geschreven is, of misschien zelfs nog eerder, maar dan door modern taalgebruik in een nieuw kleedje gestoken. Het is misschien interessant om hier wat verder bij stil te staan met een voorbeeld.

In oktober 2001 werd aan alle leden van de VZW Gezin en Leven een gratis boekje opgestuurd, getiteld “Hoe leer je kinderen het Wonder van de seksualiteit”, geschreven door een Amerikaans artsenpaar Jack en Barbara Willke. In de bijgevoegde brief staat dat deze gids tegemoet zal komen aan een grote behoefte opdat kinderen “de ware en diepe betekenis van seksualiteit begrijpen en gevrijwaard worden van verschrikkingen van deze ongelovige moderne tijd zoals abortus, overspel en scheiding”.[4] Het boekje zelf laat een heel traditioneel beeld zien van man en vrouw of moeder en vader. De man is “de beschermer, de kostwinner en het hoofd van het gezin”, een vrouw is “als liefhebbende echtgenote en moeder werkelijk het hart van het gezin”.[5] Het vertoont verder een ouderwetse visie op zedigheid, zo mogen kinderen hun ouders niet naakt zien en zeker niet de ouder van de andere sekse.[6] Tevens geldt dat in het algemeen de stimulering van zedigheid “eerder en meer uitgesproken moet gebeuren bij meisjes dan bij jongens”.[7] Wat kennis over voortplanting betreft, daar kan men maar beter niet al te specifiek op ingaan. Als een kind vraagt hoe een baby in “de schoot” (best niet het klinische woord baarmoeder gebruiken) van de moeder komt, dan is het antwoord “omdat God het zo gemaakt heeft”. Als het kind wat ouder wordt kan men zeggen: “papa zaait zaad in het lichaam van mama”.[8] (Dit is eigenlijk nog steeds hetzelfde als wat Aristoteles zoveel eeuwen geleden ook beweerde.) “Uitgaan” mag niet voor 18 jaar en vaste verkering mag slechts als er uitzicht is op een huwelijk binnen de zes tot twaalf maanden[9], enzovoort, enzovoort.

Het is moeilijk voor te stellen dat deze mentaliteit nog steeds leeft bij een bepaald deel van de bevolking van onze Westerse “moderne” wereld. Toch zullen waarschijnlijk heel wat mensen dit boekje in hun bus gekregen hebben. In vele opzichten hebben deze overtuigingen wortels die nog verder teruggaan dan de “gynaecologische” traktaten die we hier zullen bestuderen. In de meeste van die “gynaecologische” traktaten denkt men vrijer over seksualiteit dan in dit boekje. Dit voorbeeld wijst ons tevens op de discrepantie die bestaat tussen de kennis van wetenschappers en de overtuigingen die leven bij “het volk”, waar oude gewoonten en gebruiken veel langer overleven. Het is niet de bedoeling van deze verhandeling om volksgebruiken te bestuderen, al zullen we er wel nu en dan een glimp van opvangen, maar alleen de “kennis” van menstruatie, bevruchting en zwangerschap zoals men die kan afleiden uit de “gynaecologische” traktaten van de 18de eeuw. Het is echter belangrijk om te beseffen dat dit op zich weinig zegt over de concrete praktijk en het leven van alledag.

Over de kennis van bevruchting en zwangerschap in “gynaecologische” traktaten is nog niet veel geschreven en zeker niet voor de Zuidelijke Nederlanden. Traktaten die bekend waren in deze streken waren echter vaak ook in andere landen bekend. Over de praktijk van zwangerschap, zoals de verzorging van de zwangere vrouw en het beroep van vroedvrouw, en vooral over bevallingstechnieken en gebruiken vindt men meer. Dit komt dan meestal neer op een bespreking van de opleiding en het werk van vroedvrouwen en “gynaecologen”. Ook als men het specifiek over kennis heeft, beperkt zich dat meestal tot kennis van bevallingstechnieken en uitvindingen zoals de forceps, zodat het wederom meer over de praktijk gaat dan over theorieën. Men wist in de 18de eeuw immers veel meer over hoe een bevalling in zijn werk ging dan over hoe de bevruchting gebeurde of hoe de foetus zich ontwikkelde. Er voor zorgen dat het kind “eruit” kwam was dan ook belangrijker dan nadenken over hoe het kind “erin” kwam. Die theorieën stonden nog helemaal niet op punt en er was veel onenigheid.

Het lijkt wel of hedendaagse werken over de geschiedenis van de “gynaecologie” dat onderdeel maar liefst zoveel mogelijk uit de weg gaan of het zelfs irrelevant vinden. Als men het over vroegere medische theorieën heeft, worden die meestal op een puur anekdotische wijze behandeld, alsof ze totaal geen relevantie meer vertonen voor de huidige wetenschap. Toch kan de praktijk slechts grondig veranderen nadat er eerst betere kennis verworven is door een kleine groep van geleerden. Het is interessant om te zien hoe de moderne “gynaecologie” zich langzaamaan ontwikkeld heeft uit verschillende uiteenlopende theorieën. Het proces van betere kennisverwerving verliep ook niet altijd in rechte lijn. Er werden soms dwaalwegen bewandeld, vaak omwille van een hevige polemiek tussen een aantal vooraanstaande “gynaecologen”. Ook onze moderne geneeskunde is daar niet vreemd aan. Vandaar het belang van dit onderwerp.

Het is niet zo dat iedereen de theorieën uit de 18de eeuw (of daaromtrent) links laat liggen. Er zijn enkele zeer boeiende werken geschreven over dit onderwerp, maar het grootste deel van die literatuur behandelt de verschillende theorieën op een heel algemene manier. Men maakt een indeling in verschillende systemen, waarbij de variaties die binnen zo’n systeem mogelijk zijn er niet zoveel meer toe doen. Bovendien gaat het dan meestal slechts over de bevruchting en nauwelijks over de zwangerschap, waar nochtans ook veel over te zeggen valt. Anders gezegd komt de literatuur hierover grotendeels neer op het verhaal van de grote ontdekkingen doorheen de wetenschapsgeschiedenis.

Eén van de betere werken is dat van Darmon “Le mythe de la procréation à l’age baroque”[10], dat zeer uitgebreid is. Hij schrijft zelf dat hij niet de ontdekkingen in het licht wil stellen, maar in plaats daarvan al de vooroordelen, het bijgeloof, de taboes, etc. Hij neigt er echter teveel toe om alles in een negatief daglicht te zien, als een soort verhaal van de grote vergissingen. Doordat hij een tegengewicht wil bieden, slaat hij naar de andere kant over. Zo schrijft hij dat de voortplanting in de Nieuwe Tijd het domein is van romantische visionairs en mystici. Een ander groot en vrij recent werk is dat van Gonzalès, “Histoire naturelle et artificielle de la procréation”.[11] Deze studie is heel gedetailleerd, maar handelt uitsluitend over de bevruchtingstheorieën en is daarbij erg gericht op de indeling in verschillende systemen. Daarnaast bestaan er een aantal artikels in tijdschriften die iets over dit onderwerp of aanverwante fenomenen schrijven. Door deze beknopte literatuur kunnen de traktaten die hier besproken worden ook in een geheel worden gekaderd.

Er werden aan de Katholieke Universiteit Leuven twee licentiaatverhandelingen geschreven die zich op het terrein van de geschiedenis van de “gynaecologie” begeven.[12] De ene verhandeling spitst zich, na een korte geschiedenis van de “gynaecologie”, toe op de seksuele ethiek van Thomas Van Aquino. De andere geeft eveneens een evolutie van de “gynaecologie”, maar behandelt vooral de bevalling en de praktijk van vroedvrouwen. Ze vermeldt wel enkele theorieën uit de 18de eeuw, maar eerder vanuit de opvattingen van het volk en nogal algemeen. Niemand schijnt zich er tot hiertoe mee bezig gehouden te hebben om een aantal traktaten tot in detail te bespreken, zowel voor wat de kennis betreft als voor wat de manier betreft waarop men tot die kennis gekomen is. De bedoeling van deze verhandeling is om een dwarsdoorsnede te geven van het soort informatie dat zich in “gynaecologische” traktaten bevond gedurende de 18de eeuw. Op die manier wordt de “gynaecologische” kennis niet in de context van de grote ontdekkingen geplaatst, maar binnen het kader van het gehele traktaat, waardoor men een beter zicht krijgt op hoe die kennis tot stand gekomen is en hoe de verschillende auteurs deze beargumenteren. Daarom hebben we bovendien getracht een evenwicht te vinden tussen de traktaten die door theoretici geschreven zijn en de traktaten die door mensen uit de praktijk gemaakt werden, waarbij we natuurlijk de vroedvrouwen niet uit het oog willen verliezen.

Dit brengt ons meteen bij de bronnen die gebruikt werden, namelijk: “gynaecologische” traktaten uit de 18de eeuw die bekend waren in de Zuidelijke Nederlanden. Onder deze noemer bevinden zich in de eerste plaats de werken die over heel Europa veel bekendheid genoten en dus ook in de Zuidelijke Nederlanden goed bekend waren. De namen van deze werken worden in veel van de onderzochte traktaten vermeld en ook de hedendaagse werken over de geschiedenis van de “gynaecologie” gaan vaak uitvoerig in op hun bekendheid. Natuurlijk situeert die bekendheid zich wel bij de “geleerde” medici, sommige vroedvrouwen en hier en daar een enkeling die interesse had voor dit onderwerp. Deze traktaten waren dan ook meestal bedoeld als leerboek voor studenten geneeskunde of vroedkunde, waarbij men een duidelijk onderscheid kan maken tussen deze twee.

Aan de ene kant zijn er de (min of meer) hoogstaande geleerde werken voor de studenten geneeskunde of chirurgie aan een universiteit, die vaak uitgebreid ingaan op de verschillende theorieën. Aan de andere kant zijn er de vaak sterk vereenvoudigde handleidingen voor aankomende vroedvrouwen die vooral bij de bevalling stilstaan, maar soms ook een woordje uitleg geven over menstruatie, bevruchting en zwangerschap. Deze laatste soort traktaten werden ook in de Zuidelijke Nederlanden veel geschreven. De meeste ervan gaan echter uitsluitend over de bevalling en eventueel de vrouwelijke anatomie en vallen dus buiten deze studie, al waren sommige ervan vrij invloedrijk, o.a. de traktaten van Raulin, Kelderman, Van Deventer en Jacobs.[13] Het overgrote deel van de onderzochte traktaten bevindt zich in de universiteitsbibliotheek van Leuven die in het bezit is van een grote waaier aan medische werken.

Omwille van die veelheid aan traktaten is het noodzakelijk een grondige selectie door te voeren omdat het de bedoeling is om enkele traktaten in detail te bespreken. Zeker wat de traktaten voor geneesheren en chirurgen betreft is vooral afhankelijk van de mate waarin een bepaald traktaat zonder twijfel in de Zuidelijke Nederlanden bekend was. Dit zijn in de eerste plaats natuurlijk de werken die door Zuid-Nederlanders geschreven zijn en in de tweede plaats de beroemde werken waar alle “gynaecologen” over schreven (cfr. supra). Daarbij is het niet de bedoeling de allerbekendste eruit te zoeken, omdat er over die werken al wel wat verschenen is. Daarnaast zijn er nog de buitenlandse traktaten die in de Zuidelijke Nederlanden werden uitgegeven en in het Nederlands vertaald waren en tenslotte de traktaten die in verschillende Zuid-Nederlandse werken als bron werden aangehaald.

De titel van dit werk verwijst naar “gynaecologische” traktaten, maar strikt genomen heeft gynaecologie alleen betrekking op vrouwenziekten. De term verloskunde echter wijst slechts op de bevalling en dat is een onderwerp dat we niet zullen behandelen. Eventueel kan men zwangerschap daar ook toe rekenen, maar niet de bevruchting en de ontwikkeling van de foetus hoort thuis in de embryologie. Omdat deze termen verwarring zaaien, hebben we ervoor gekozen om het bij de term “gynaecologie” te houden, omdat deze het duidelijkst is en in de praktijk door de meeste mensen als een algemene term beschouwd wordt voor al deze aspecten, namelijk menstruatie, bevruchting, zwangerschap en bevalling, al wordt dit laatste hier niet expliciet behandeld. Daarbij mogen we ook niet uit het oog verliezen dat deze term in de 18de eeuw nog niet in voege was en het dus een anachronisme betreft.

Deze verhandeling bestaat uit twee delen, voorafgegaan door een inleidend hoofdstuk met een korte geschiedenis van de geneeskunde en van de “gynaecologie” vóór de 18de eeuw en een korte voorstelling van de auteurs van de traktaten. Een woordje uitleg over de geneeskunde van die periode is essentieel voor het begrijpen van de “gynaecologische” traktaten, aangezien de “gynaecologie” daarop gestoeld was. Het eerste deel gaat uitsluitend over de kennis van menstruatie, bevruchting en zwangerschap die men had in de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Hierbij wordt er af en toe stilgestaan bij enkele opvallende kenmerken van deze kennis en wordt er ook geprobeerd om na te gaan of de “gynaecologie” van de 18de eeuw nog onverstoorbaar in het keurslijf van de antieke medische kennis paste, of dat er zich al enige barsten begonnen te vertonen in de oude “dogma’s”. Door de verschillende theorieën zo exact mogelijk weer te geven, willen we ook laten zien dat deze niet zomaar uit de lucht kwamen vallen en dat het meestal weldoordachte systemen betrof.

In het tweede deel worden de “gynaecologische” traktaten in detail besproken en gaan we wat dieper in op een aantal vraagstellingen. Ten eerste bespreken we het doel, de structuur of opbouw van de traktaten en de hoeveelheid aandacht die deze aan de verschillende themata schonken. Is dat voor alle traktaten gelijkaardig of zijn er opvallende verschillen? We gaan ook even in op het Nederlands wetenschappelijk taalgebruik. Welke termen gebruikte men bijvoorbeeld voor de voortplantingsorganen en zegt dit misschien iets over de aard van de “wetenschap” in die periode?

De meeste aandacht krijgt het onderzoek naar de bewijsvoering in deze werken. Schreven de “gynaecologen” op, wat wij zouden noemen, een wetenschappelijke manier, m.a.w. op een objectieve wijze en vooral gebaseerd op empirische gegevens of schuilden er nog veel persoonlijke elementen in en waren hun stellingen niet altijd tot empirische waarnemingen terug te brengen? Veel van wat zij “bewijzen” noemden, zouden wij nu inderdaad niet meer als dusdanig beschouwen en ook als ze experimenten uitvoerden, was dat nog geen garantie voor waarheidsgetrouwe kennis. Ze gebruikten in het algemeen wel veel voorbeelden om hun stellingen aan te tonen en sommigen putten hun kennis duidelijk uit hun uitgebreide praktijk. Hun beeld van de wetenschap stond nog erg onder invloed van “de Ouden”, zoals Hippocrates, Aristoteles en Galenus. Toch ontdekte men veel nieuwe dingen, dus in hoeverre gold deze invloed nog? Andere autoriteiten speelden misschien ook een rol. Naar een aantal contemporaine verloskundigen werd zeker ook heel erg opgekeken Daarnaast denken we ook aan God. In hoeverre speelde Hij in deze periode nog steeds een rol?

Al deze vragen kunnen leiden tot een somber beeld van de wetenschap (en hier specifiek de “gynaecologie”) in de 18de eeuw. Veel mensen begrijpen niet dat men zo onwetend kon zijn over bepaalde zaken die wij nu elementair vinden. Zou het echter niet kunnen dat velen zich al te zeer laten leiden door bepaalde vooroordelen, al dan niet ten onrechte? Als men bedenkt met welke schaarse middelen men onderzoek moest doen en wanneer men de besproken theorieën kadert in het wetenschappelijk systeem dat in die tijd in voege was, dan komt men misschien tot heel andere conclusies. Staan we niet te vlug klaar met ons oordeel dat de moderne wetenschap zoveel beter is?

“Gynaecologen” uit de 18de eeuw hadden een gelijkaardige mening over hun eigen “moderne” wetenschap. Het verschil tussen toen en nu bestaat vooral uit het feit dat de geneeskunde vroeger op een heel andere basis gestoeld was zodat wij ze niet altijd meer begrijpen en de toenmalige theorieën dus spontaan afdoen als “onzin”. Aan de andere kant zijn er tegenwoordig ook mensen die met een zeker heimwee terugkijken naar die oude geneeskunde en “gynaecologie” uit onvrede met de huidige wetenschap. Men vindt deze o.a. veel te klinisch en afstandelijk, meer gericht op de ziekte in kwestie dan op de persoon in zijn geheel en bijgevolg wil men terug naar de meer holistische aanpak van “vroeger”. Het is echter niet mogelijk om wetenschapstheorieën die een verschillende basis hebben zonder meer met elkaar te vergelijken. Men moet ze beschouwen in hun eigenheid en dat is o.a. de bedoeling van deze verhandeling.

Daarnaast is het ook interessant om de persoonlijke opmerkingen en het vrouwbeeld van die periode zoals dit uit de traktaten naar voren komt te onderzoeken. Waaruit bestond dat vrouwbeeld en hoe ging men er in die wetenschappelijke traktaten mee om? Durfde men bijvoorbeeld uitdrukkelijk over seks schrijven of moesten er zelfs in “gynaecologische” werken eufemismen gebruikt worden? Daarbij maakt het natuurlijk veel verschil of het om een werk voor toekomstige geneesheren, dan wel om een werk voor toekomstige vroedvrouwen ging. Is er sprake van een zekere misogynie, in de traditie van Aristoteles die het voortbrengen van een meisje als een mislukking van de natuur zag?[14] Tenslotte zullen we toch ook even een blik op de praktijk werpen zoals die naar voren komt uit de traktaten. Op welke manier en met welke mensen deden “gynaecologen” in die tijd ervaring op en welke ervaringen vonden zij de moeite waard om te beschrijven?

Het inleidend hoofdstuk geeft dus een evolutie van de medische theorieën in de Westerse wereld vanaf de antieke beschaving tot de 18de eeuw en een overzicht van de geschiedenis van de “gynaecologische” theorieën over menstruatie, bevruchting en zwangerschap tot de 18de eeuw. Daarnaast worden ook de onderzochte traktaten en hun schrijvers in de mate van het mogelijke voorgesteld. Deel I gaat over de kennis van menstruatie, bevruchting en zwangerschap die men had in de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Daarbij wordt het hoofdstuk zwangerschap ingedeeld in een aantal themata: tekenen van zwangerschap, de ontwikkeling van de foetus, de ontwikkeling van de baarmoeder en de nageboorte, de ziektes en hun remedies tijdens de zwangerschap en tenslotte mislukte zwangerschap en onvruchtbaarheid. Deel II schetst een beeld van de wetenschappelijke “gynaecologie” van die tijd zoals ze in de traktaten naar voren komt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de traktaten voor studenten geneeskunde en chirurgie en de traktaten voor studenten vroedkunde.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Zie hierover o.a. SHUTTLE en REDGROVE, The wise wound.

[2] Zie voor een gedetailleerd beeld: MAGNER, A History of Medicine.

[3] VERHEYEN, Anatomie, p. 648.

[4] brief aan de heer Jean Cool van de VZW Gezin en Leven.

[5] WILLKE, Hoe leer je, p. 41.

[6] ID. p. 21.

[7] ID. p. 24.

[8] ID. p. 28-29.

[9] ID. p. 74.

[10] Zie DARMON, Le mythe.

[11] Zie GONZALES, Histoire naturelle.

[12] Zie ORY, De geschiedenis en VRANCKEN, Den Roosengaert.

[13] Zie RAULIN, Kort-bondig Onderwijs aangaende de Vroed-kunde – KELDERMAN, Onder-wijs voor alle vroed-vrouwen – VAN DEVENTER, Manuale operatien – CALLISEN en JACOBS, Onderwyzinge der hedendagsche oeffenende heelkunde..

[14] ORY, De geschiedenis, p. 5.