Het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk in de tweede helft van de 18de eeuw. (Valerie Vanhoutte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

DEEL I HET RELIGIEUZE, POLITIEK-MILITAIRE, FINANCIËLE EN GERECHTELIJKE LEVEN VAN HET KORTRIJKSE AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN

 

HOOFDSTUK 4: DE FINANCËLE TOESTAND VAN HET KORTRIJKSE AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN (1745-1793)

4.1    Inleiding

4.1.1 Bespreking van de bron

In het Rijksarchief te Kortrijk wordt het rekeningenboek van het ambacht van de zilversmeden bewaard voor de periode 1745-1793.

“Het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt” wordt vermeld op de voorkant van de perkamenten boekband van het rekeningboek van het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk. Op de voorpagina staat geschreven “Register van de rekeningen der afgaande dekens beginnende met het jaar 1756”. Het papier draagt het watermerk “Propatria WKM”. Het boek is volledig gevuld met rekeningen en bevat 84 folio’s.

Elke rekening vertoont volgende kenmerken:

1)   Aan het begin van de rekening worden verschillende gegevens vermeld door de rendant: de naam van de rendant, het tijdsinterval waarover de rekening zich uitstrekte en het tijdstip waarop de rekening gecontroleerd werd door de andere leden van het ambacht.

2)  Een eerste post die opgenomen werd in de rekening was deze van de “Ontfanck”, waarin de ontvangsten van de behandelde periode zijn opgenomen. De bedragen werden telkens naast de beschrijving van de ontvangst vermeld. Onderaan werd een som gemaakt van alle ontvangsten.

3)  Een tweede post die opgenomen werd, was de “Betaelinghen gedaen iegens den voorenstaenden ontfanck”, waarin de uitgaven van de behandelde periode zijn opgenomen. De optekening van de uitgaven was dezelfde als die van de inkomsten.

4)  Vervolgens werd het saldo berekend dat negatief (verlies) of positief (winst) kon zijn.

5)  Tenslotte werd de rekening gecontroleerd (auditie) door andere leden van het ambacht en plaatsten zij onder de rekening hun handtekening als teken van goedkeuring. Dit gebeurde vaak enkele dagen na de afsluiting van de rekening.

De bedragen die opgenomen werden in het rekeningenboek werden algemeen uitgedrukt in guldens, stuivers en denieren. Soms werd er gebruik gemaakt van andere muntsystemen zoals: pond grooten of pond parisis. In deze financiële studie werden alle bedragen omgezet in guldens, stuivers en denieren.

 

Tabel 4: Overzicht van de muntsystemen in de 18de eeuw

 

1 gulden = 20 stuivers

1 gulden = 240 denieren

1 stuiver = 12 denieren

 

 

1 gulden = 2 ponden parisis

1 gulden = 1/6 pond groot/Vlaams

 

4.1.2 Werkwijze

In het totaal zijn er 13 rekeningen opgenomen door de rendanten van het ambacht. Aan de hand van deze rekeningen wordt getracht een beeld te schetsen van de financiële toestand van het ambacht in de 18de eeuw.

Eerst en vooral worden de ontvangsten, de uitgaven en het saldo van elke rekening weergegeven in een tabel.

In de tabellen werd de berekening opnieuw gemaakt, waarbij andere getallen (de totale inkomsten, de totale uitgaven en de saldi) bekomen werden dan in de originele rekening. Volgens Eric Aerts is dit te verklaren door[1]:

1)  Rekenkundige fouten: in het verleden was de kennis van de wiskunde beperkt en had men enkel telramen en rekenpenningen als hulpinstrumenten. Bovendien geldt ook hier de regel dat “waar mensen zijn, worden fouten gemaakt”.

2)  Boekhoudkundige fraude: al te vaak werd er geknoeid met de bedragen van de rekeningen om een beter beeld te brengen van de financiën. Op die manier is een reëel beeld echter onmogelijk.

3) Een slechte begrenzing van een boekjaar: deze grenzen werden vaak niet gerespecteerd door de rendanten. Vaak boekte men zaken voor het volgende boekjaar in de vorige rekening. Anderzijds noteerde men ook kosten of inkomsten van het toenmalige jaar in een  volgende rekening.

4)  Tenslotte moet ook gewezen worden op het gebrek aan kaseenheid. Naast de algemene kas waren er nog verschillende onafhankelijke kassen waar kosten en uitgaven werden geboekt. Meestal is deze keten van kassen niet volledig overgeleverd en ontbreken er op die manier verschillende inkomende en uitgaande posten. De  zilversmeden hielden een aparte boekhouding bij voor de verkoop van hun zilverwerk en de aankoop van hun grondstoffen en werkinstrumenten. Deze verkopen en aankopen zijn dus niet terug te vinden in de algemene ambachtsrekeningen die bewaard gebleven zijn in het Rijksarchief.

Deze getallen werden ook in de cirkeldiagrammen en in het besluit gebruikt in plaats van de getallen uit de originele rekeningen. Het bedrag uit de originele rekening werd dan in een voetnoot weergegeven.

Vervolgens werden de ontvangsten en de uitgaven in procenten berekend zodat een visueel beeld kon gegeven worden door middel van een aantal cirkeldiagrammen.

Daarnaast werd ook nog de samenstelling van de inkomsten en de uitgaven van het ambacht uit de doeken gedaan.

 

Tenslotte werden alle 13 rekeningen in een besluit met elkaar vergeleken om bepaalde evoluties en verbanden op te sporen.

Om een vergelijking mogelijk te maken tussen de rekeningen die soms een langere periode dan twee jaar beslaan, werd er gewerkt met jaarlijkse gemiddelden. Op die manier kon de evolutie worden geschetst in een grafiek van de gemiddelde jaarlijkse inkomsten en gemiddelde jaarlijkse uitgaven.

Ook het procentueel aandeel van de verschillende posten binnen de totale inkomsten en de uitgaven werd in een grafiek weergegeven.

 

4.1.2.1 De ontvangsten

De ontvangsten worden onderverdeeld in: de eigen ontvangsten van de meesters van het ambacht, de vreemde ontvangsten, de kapitaalkas en de positieve overdracht.

1)  Onder de noemer “eigen ontvangsten” verstaat men het geld dat door de leden aan het ambacht zelf werd betaald, zoals de meestergelden, de leergelden en de jaargelden.

2)   De vreemde inkomsten zijn vaak de inkomsten afkomstig van de verkoop van zilverwerk.

3)  De kapitaalkas  bij de rubriek “ontvangsten” verwijst naar het kapitaal dat het ambacht leende van derden of het kapitaal dat het ambacht uitleende aan meesters en hierbij terugvorderde.

4)   De positieve overdracht is de boeking van de winst van het vorig boekjaar in de rekening.

 

4.1.2.2 De uitgaven

De uitgaven worden opgedeeld in religieuze, economische en corporatieve uitgaven met daarnaast de kapitaalkas en de negatieve overdracht.

1)  De religieuze uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit de kosten voor de jaarlijkse vieringen (betalen van de kapel, kapelaan, zangers, …) en de caritatieve uitgaven (weduwensteun en broden).

2)  De economische uitgaven zijn bijvoorbeeld de uitgaven voor de winkel of voor allerlei gereedschap dat het ambacht in de mogelijkheid stelde om haar economische functie uit te oefenen.

3)  De corporatieve uitgaven kunnen onderverdeeld worden in: gerechtskosten, traktaties en vergaderingen, administratie, intrestbetalingen en de vergoeding van knechten.

4)  De kapitaalkas in de rubriek “uitgaven” verwijst naar een kapitaal dat het ambacht leende aan leden van het ambacht of aan derden.

5)  De negatieve overdracht is de boeking van een verlies uit het vorige boekjaar in de rekening.

 

4.1.2.3 Het saldo

Na de ontvangsten en de uitgaven werd ook telkens het saldo berekend om een zicht te krijgen op de som die het ambacht tekort of teveel had bij de afsluiting van een rekening. Een positief saldo betekende winst voor het ambacht en werd in de volgende rekeningen als een inkomst geboekt. Een negatief saldo betekende een verlies voor het ambacht en werd het volgende boekjaar opgetekend als een uitgave.

De overdracht van het verlies of van de winst werd in de originele rekeningen niet altijd op de juiste manier geboekt. Zo werd in de tweede en vierde originele rekening het verlies van het vorig boekjaar niet opgenomen bij de uitgaven. Deze fout werd vermeld in een voetnoot. In de tiende en elfde rekening werd een verkeerd bedrag overgedragen als verlies, dat werd dan ook vermeld in een voetnoot.

De balansvorming en de overdracht van het saldo van het vorig boekjaar vormen een algemeen obstakel voor de studie van rekeningen[2]. Zoals E. Aerts het formuleerde was de balans “een gevaarlijk instrument voor de historicus”. Het saldo kon geen beeld geven over de financiën van een instelling: een verlies betekende niet noodzakelijk dat de instelling in de problemen zat en omgekeerd was een winst geen bewijs van een goed financieel boekjaar. Zo gebeurde het dat men de overdracht van het saldo een paar jaar uitstelde of slechts gedeeltelijk boekte in het volgende boekjaar.

Zo kan verklaard worden waarom het verlies van de eerste rekening van de zilversmeden pas in de tiende rekening gedeeltelijk werd overgedragen.

Dat verlies bedroeg 142.15.0 en kwam niet voor bij de uitgaven van de tweede rekening. In de tiende rekening was er een overdracht van –126.6.0 terwijl het verlies van de negende rekening slechts 68.14.3 bedroeg. Er werd dus 57.11.9 teveel overgedragen wat een deel van het verlies zou kunnen zijn dat men in de eerste rekening vergat over te schrijven.

4.2 De 1ste rekening van 06/03/1745 tot 23/01/1756 onder de rendant Pieter Nolf[3]

4.2.1 Overzicht[4]

Tabel 5: Een overzicht van de 1ste rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

508.19.0

81,5%

Vreemde inkomsten

73.13.0

12%

Kapitaalkas

42.0.0

6,5%

Subtotaal ontvangsten

624.12.0

100%

 

 

 

Overdracht

47.13.0

 

Totale ontvangsten

672.5.0

 

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

169.18.0

21%

Economische uitgaven

92.5.6

11,5%

Corporatieve uitgaven

473.7.0

58,5%

Kapitaalkas

72.12.0

9%

Totale uitgaven[5]

 

808.2.6

100%

Saldo[6]

- 135.17.6

 

 


4.2.2 Grafieken

 

4.2.3 Bespreking

Het overgrote deel van de inkomsten bestaat uit de eigen inkomsten. Voornamelijk de aanwerving van 4 nieuwe meesters, waaronder 2 vreemdelingen, bracht het ambacht heel wat op. Ook het grote aantal leerlingen en de verdubbeling van het leergeld deden de inkomsten van het ambacht aangroeien.

De verkoop van zilverwerk als vreemde opbrengst leverde ook een bijdrage tot de inkomsten van het ambacht. Het overlijden van D. De Lattre, de weduwe van J. Laridon en A. Vandemaele zorgde ervoor dat het kapitaal, dat zij destijds geleend hadden van het ambacht, de kapitaalkas van het ambacht spijsde.

Bij de uitgaven waren het de corporatieve uitgaven die het leeuwendeel innamen. Deze uitgaven bestonden hoofdzakelijk uit de gerechtskosten, de reizen naar Brussel en Gent en de administratie. De gerechtskosten bestaan vooral uit de betaling van de procureurs Arnoudt van Gent en Joannes Depratere. De administratiekosten zijn vooral de kosten die het ambacht maakte door kapitaal te lenen in 1746 aan haar nieuwe meesters.

De religieuze uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit liefdadigheidswerk, namelijk de aankoop van 100 broden om uit te delen aan de arme mensen.

Bij de economische uitgaven zijn het vooral de herstellingswerken aan de naalden die het ambacht veel geld kostten. In de volgende rekeningen zullen de economische kosten haast verdwijnen. De terugvordering van geleend kapitaal aan vijf meesters betekende slechts een kleine uitgave voor het ambacht.

In deze eerste rekening was het saldo negatief en had het ambacht af te rekenen met een groot verlies.

4.3 De 2de rekening van 23/01/1756 tot 31/12/1758 onder de rendant Guillaume van de Maele[7]

4.3.1 Overzicht [8]

Tabel 6: Een overzicht van de 2de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

182.0.6

52%

Vreemde inkomsten

85.12.0

24%

Kapitaalkas

84.0.0

24%

Totale ontvangsten

 

351.12.6

100%

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

43.13.0

17%

Economische uitgaven

0.0.0

0%

Corporatieve uitgaven

66.2.9

27%

Kapitaalkas

142.0.0

56%

Totale uitgaven[9]

 

251.15.9

100%

Saldo[10]

+99.18.3

 

 

4.3.2 Grafieken

 

 

4.3.3 Bespreking

De inkomsten in deze rekening bestaan hoofdzakelijk uit de aanwerving van één nieuwe meester, Dhr. J. Veys, die hierbij heel wat geld moest afstaan. Het ambacht verkocht ook heel wat zilverwerk, wat een flink aandeel had in de totale ontvangsten, naast de gewone inkomsten (leergelden, rondes, …). Verder waren er 6 meesters die hun geleende kapitaal van 14.0.0 moesten terugbetalen aan het ambacht.

In deze rekening werden er geen economische kosten gemaakt. Alhoewel de religieuze uitgaven een aanzienlijk stuk van de totale uitgaven vormen en in vergelijking met de voorgaande rekening enorm stegen, zijn het toch de corporatieve uitgaven die het zwaarst doorwegen. Meer bepaald de uitgaven van de ambachtslui in verschillende vergaderingen en bijeenkomsten liepen hoog op. Het ambacht moest nog verschillende leningen en intresten uitbetalen aan meesters van het ambacht. Deze uitgaven betekenden dan ook de grootste kost voor het ambacht.

Het saldo was positief en het ambacht boekte een winst van 100.18.3. 

4.4 De 3de rekening van 01/01/1759 tot 31/12/1761 onder de rendant Charles Desmit [11]

4.4.1 Overzicht[12]

Tabel 7: Een overzicht van de 3de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen ontvangsten

339.8.0

32%

Vreemde inkomsten

368.12.0

35%

Kapitaalkas

350.0.0

33%

Subtotaal

1058.0.0

100%

 

 

 

Overdracht

97.12.9

 

Totale ontvangsten[13]

 

1155.12.9

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

172.17.0

15%

Economische uitgaven

15.19.0

1%

Corporatieve uitgaven

985.9.7

84%

Kapitaalkas

0

0%

Totale uitgaven[14]

 

1174.5.7

100%

Saldo[15]

-19.7.2

 

4.4.2 Grafieken

 

4.4.3 Bespreking

In deze derde rekening had het ambacht vooral gerechtelijke inkomsten in de zaak “Dhr. Devos” en de zaak “Juffr. Dewaele”. De aanstelling van 2 nieuwe meesters en de leergelden van de 4 leerlingen droegen ook bij tot de totale inkomsten. Ook de lening die het ambacht aanging bij Nuyttens bracht geld in het laatje bij het ambacht.

Ook de uitgaven zijn grotendeels van gerechtelijke aard: het betalen van getuigen, advocaten en procureurs. De economische kosten waren miniem en bestonden hoofdzakelijk uit de aankoop van grondstoffen en herstellingswerken. De religieuze kosten bestonden naast de gewone uitgaven, voornamelijk  uit de aankoop, versiering  en bewaring van een relikwie en een reliekhouder. De economische kosten zijn opnieuw van ondergeschikt belang en dat blijft ook zo in de volgende rekeningen.

De overdracht van de winst uit het vorig boekjaar kon niet verhinderen dat het ambacht een klein verlies leed.


4.5  De 4de rekening van 01/01/1762 tot 31/12/1764 onder de rendant Philip Devos[16]

4.5.1 Overzicht[17]

Tabel 8: Een overzicht van de 4de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

139.8.6

100%

Vreemde inkomsten

0

0%

Kapitaalkas

0

0%

Totale ontvangsten

 

139.8.6

100%

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

61.6.0

66 %

Economische uitgaven

0

0%

Corporatieve uitgaven

32.0.0

34%

Kapitaalkas

0

0%

Totale uitgaven[18]

 

93.6.0

100%

Saldo[19]

+ 46.10.6

 

 

4.5.2 Grafieken

 

4.5.3 Bespreking

In deze rekening bleven de inkomsten en de uitgaven redelijk beperkt en ordinair.

De enige inkomsten van het ambacht waren afkomstig van haar eigen leden: naast de jaarlijkse bijdragen van de meesters, is het Joannes Simons die bij zijn aanstelling als nieuwe meester wat geld brengt in het laatje van het ambacht.

Twee derden van de uitgaven werd in beslag genomen door de religieuze kosten zoals de jaarlijkse betaling van de zielmissen, het huurgeld van de kapel en de 100 broden.

Het ambacht maakt nog winst, maar het positief saldo is net zoals de uitgaven en de inkomsten beperkt.

4.6 De 5de rekening van 01/01/1765 tot 31/12/1767 onder de rendant Gaspard De Millecamps[20]

4.6.1 Overzicht[21]

Tabel 9: Een overzicht van de 5de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

154.0.0

17%

Vreemde inkomsten

54.8.6

6%

Kapitaalkas

700.0.0

77%

Subtotaal ontvangsten

908.8.6

100%

 

 

 

Overdracht

46.4.6

 

Totale ontvangsten

 

954.13.0

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

54.15.0

5%

Economische uitgaven

71.11.0

7%

Corporatieve uitgaven

606.18.4

56%

Kapitaalkas

350.0.0

32%

Totale uitgaven[22]

 

1083.4.4

100%

Saldo[23]

-128.11.4

 

 


4.6.2 Grafieken

  4.6.3 Bespreking

Onder de eigen inkomsten zijn de jaarlijkse bijdragen van de 10 meesters van groot belang. Het ambacht verkocht ook een aanzienlijke hoeveelheid zilverwerk. Daarnaast was de terugvordering van een kapitaal van 700.0.0 van Dhr. J. G. Declerck een welgekomen inkomst voor het ambacht.

Deze inkomsten waren broodnodig voor de betaling van de gerechtelijke kosten en  de kosten van meerdere reizen, vervoer en vergaderingen. Opmerkelijk is de terugkeer van enkele economische uitgaven.

Daarenboven moest het ambacht een lening terugbetalen aan Dhr. J. Nuyttens van 350.0.0.

Hierdoor had het ambacht opnieuw een negatief saldo en steeg het verlies in vergelijking met de vorige rekening.

4.7 De 6de rekening: van 01/01/1768 tot 31/12/1770 onder de rendant Joos Alison[24]

4.7.1 Overzicht   [25]

Tabel 10: Een overzicht van de 6de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

280.0.0

16%

Vreemde inkomsten

110.17.6

6%

Kapitaalkas

1400.0.0

78%

Totale ontvangsten

 

1790.17.6

100%

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

41.14.0

2,5%

Economische uitgaven

64.2.0

4%

Corporatieve uitgaven

894.18.9

52%

Kapitaalkas

723.12.6

41,5%

Subtotaal

1724.7.3

100%

 

 

 

Overdracht

125.10.6

 

Totale uitgaven

 

1848.17.9

 

Saldo

- 58.0.3

 

 

4.7.2 Grafieken

 4.7.3 Bespreking

 

Opnieuw zijn het de jaarlijkse bijdragen van de meester die het inkomen van het ambacht verzekeren. Deze inkomsten zijn echter beperkt gebleven en daarom was de lichting van het kapitaal van het koor van de St.-Maartenskerk ter waarde van 1400.0.0 dan ook noodzakelijk om de vele kosten te dekken.

Deze kosten van het ambacht bestaan hoofdzakelijk uit de reizen en uit de betaling van hun advocaten en hun agent in Brussel. Het ambacht was dus opnieuw betrokken in verschillende rechtszaken. Daarenboven moest het ambacht opnieuw een kapitaal terugbetalen van 723.12.6 aan Dhr. De Clercq. Een minderheid van de kosten vormen de gewone religieuze uitgaven en de aankoop van grondstoffen.

Het verlies is echter wel afgenomen, de lichting van het kapitaal van het koor van de St.-Maartenskerk heeft het verlies duidelijk binnen de perken gehouden.

4.8 De 7de rekening van 01/01/1771 tot 31/12/1773 onder de rendant Philip Devos[26]

4.8.1 Overzicht   [27]

Tabel 11: Een overzicht van de 7de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

321.0.0

96%

Vreemde inkomsten

13.10.6

4%

Kapitaalkas

0

0%

Totale ontvangsten

 

334.10.6

100%

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

52.0.6

20%

Economische uitgaven

0

0%

Corporatieve uitgaven

203.6.0

80%

Kapitaalkas

0

0%

Subtotaal ontvangsten

255.6.6

100%

 

 

 

Overdracht

58.0.3

 

Totale uitgaven[28]

 

313.6 .9

 

Saldo[29]

+ 21.3.9

 

 

4.8.2 Grafieken

 


4.8.3 Bespreking

De jaargelden vormen ook hier voornamelijk de beperkte inkomsten van het ambacht.

Ook de uitgaven zijn miniem. 80% van de uitgaven zijn corporatief en bestaan hoofdzakelijk uit de betaling  van de jaarlijkse betaling van de rente van Dhr. Vissens. De overige 20 % zijn de ordinaire religieuze kosten. De economische uitgaven zijn opnieuw verdwenen.

Het ambacht maakt sinds lange tijd opnieuw winst.

4.9 De 8ste rekening van 01/01/1774 tot 01/01/1777 onder de rendant Jozef Veys[30]

4.9.1 Overzicht[31]

Tabel 12: Een overzicht van de 8ste rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

252.0.0

95%

Vreemde inkomsten

13.4.6

5%

Kapitaalkas

0

0%

Subtotaal ontvangsten

265.4.6

100%

 

 

 

Overdracht

21.5.9

 

Totale ontvangsten

286.10.3

 

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

20.10.0

8%

Economische uitgaven

10.3.6

4%

Corporatieve uitgaven

239.8.0

88%

Kapitaalkas

0

0%

Totale uitgaven[32]

 

270.1.0

100%

Saldo[33]

+ 16.9.3

 

 


4.9.2 Grafieken

 

4.9.3 Bespreking

Deze ambachtsrekening is een uitzonderlijke rekening wat betreft de ontvangsten. De ontvangsten van de broeders en van de verkoop van gespen of afgepande goederen komen nog zelden voor in de volgende rekeningen.

De economische uitgaven vertegenwoordigen opnieuw het kleinste deel van de uitgaven. De economische kosten bestaan uit de uitgaven die het ambacht deed voor het opknappen van de werkplaats van het ambacht.  Alhoewel de religieuze uitgaven slechts 7,5% uitmaken van de totale uitgaven, is dit percentage groot in vergelijking met de volgende rekeningen. Deze religieuze kosten bestaan hoofdzakelijk uit missen en de intrest aan Dhr. Van Beveren van de St. Joriskapel.  De corporatieve uitgaven kunnen onderverdeeld worden in administratieve en gerechtelijke kosten. De administratieve uitgaven bestaan voornamelijk uit de briefwisseling van het ambacht, het uitbetalen van de intresten op geleend kapitaal en de verschillende uitstappen. In deze rekening is er geen sprake van  een of andere rechtszaak, vandaar dat de gerechtelijke uitgaven beperkt zijn en enkel diensten van schepenen, advocaten en schouten bevatten. Het saldo is negatief in tegenstelling tot de vorige rekening waar het ambacht nog winst had.

4.10 De 9de rekening van 01/01/1777 tot 31/12/1779 onder de rendant Joannes Simons[34]

4.10.1 Overzicht[35]

Tabel 13: Een overzicht van de 9de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

658.6.6

38%

Vreemde inkomsten

0

0%

Kapitaalkas

1050.0.0

62%

Totale ontvangsten

1708.6.6

100%

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

12.18.0

1%

Economische uitgaven

1.8.0

0%

Corporatieve uitgaven

358.8.6

20%

Kapitaalkas

1400.0.0

79%

Subtotaal uitgaven

1772. 14.6

100%

 

 

 

Overdracht

3.10.3

 

Totale uitgaven

1777.0.9

 

 

 

 

Saldo

-68.14.3

 

 

4.10.2 Grafieken

 

4.10.3 Bespreking

Gedurende deze rekening worden maar liefst 4 nieuwe meesters aanvaard. Vandaar dat het tweede grootste deel van de ontvangsten van het ambacht afkomstig is van de nieuwe meesters: hun meestergeld en hun aankoop van 2 naalden en een stoel bij het ambacht. Daarnaast worden ook nog de gewone ontvangsten van de 4 rondes geplaatst. Tenslotte werd nog een kapitaal terugbetaald aan het ambacht door Juffr. Marie Catharine en Juffr. Marie J. Devos. Het aandeel van de religieuze uitgaven is met de helft afgenomen. De religieuze en de corporatieve kosten kunnen vergeleken worden met die van de vorige rekening. Concreet betekent dit: 

-          Religieuze uitgaven: missen en intrest aan Dhr. Van Beveren.

-          Corporatieve uitgaven: briefwisseling, betaling van de intrest aan Juffr. Devos en aan Dhr. Vissens, uitstappen en enkele gerechtelijke diensten.

Bovendien moet het ambacht een kapitaal terugbetalen en dat met behulp van het kapitaal dat ontvangen werd van Juffr. Marie J. Devos. Het saldo is opnieuw negatief, maar nu is er sprake van een groter verlies in vergelijking met de vorige rekening.

4.11 De 10de rekening van 01/01/1780 tot 01/01/1783 onder de rendant Hendrik Vanleerberghe[36]

4.11.1 Overzicht[37]

Tabel 14: Een overzicht van de 10de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

622.10.0

99,5%

Vreemde inkomsten

3.4.0

0,5%

Kapitaalkas

0

0%

Totale ontvangsten

625.14.0

100%

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

25.16.0

5%

Economische uitgaven

4.11.0

1%

Corporatieve uitgaven

474.18.0

94%

Kapitaalkas

0

0%

Subtotaal uitgaven

505.5.0

100%

 

 

 

Overdracht[38]

126.6.0

 

Totale uitgaven[39]

631.11.0

 

 

 

 

Saldo[40]

-6.3.0

 

 

4.11.2 Grafieken

 

4.11.3 Bespreking

In deze rekening van het ambacht komt het leeuwendeel van de ontvangsten uit de aanwerving van 2 nieuwe meesters (meestergeld en de aankoop van 2 naalden en een stoel aan het ambacht). Er werden ook 2 rondes gedaan en er werd een stoet georganiseerd.

Wat de uitgaven betreft, kennen de religieuze uitgaven een lichte stijging en wordt de rest van de uitgaven toegeschreven aan de corporatie op een procent na.  Naast de gewoonlijke religieuze kosten (intrest aan Dhr. Van Beveren en een aantal missen) werd ook een zielmis voor Dhr. Devos gehouden ter nagedachtenis van de gewezen deken van dit ambacht.

De geringe economische uitgaven bestaan uit de kosten bij het opknappen van het ambacht: in deze rekening gaat het om de aankoop van nieuwe gordijnen voor de kamer van het ambacht.

De corporatieve uitgaven zijn het grootst. Daaronder verstaan we de administratieve kosten, die hoofdzakelijk bestaan uit de bekostiging van 3 reisjes naar Gent, de briefwisseling en de uitbetaling van een knecht voor zijn geleverde diensten aan het ambacht gedurende 3 jaar en tenslotte, zoals gewoonlijk, betaalde het ambacht de intrest aan Juffr. Devos voor het geleende kapitaal. Daarnaast werd ook een aanzienlijk bedrag besteed aan gerechtelijke kosten zoals de bezoldiging van advocaten en agenten.

Het verlies is in vergelijking met de vorige rekening opmerkelijk gedaald. De overdracht van het verlies van de voorgaande rekening gebeurde niet correct: in plaats van een negatief saldo van 68.14.3 werd een negatief saldo van 126.6.0 opgenomen onder de post van de uitgaven.

4.12  De 11de rekening van 05/01/1783 tot 31/12/1785 onder de rendant Pieter Waldack   [41]

4.12.1 Overzicht   [42]

Tabel 15: Een overzicht van de 11de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

245.19.6

100%

Vreemde inkomsten

0

0%

Kapitaalkas

0

0%

Totale ontvangsten

245.19.6

100%

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

11.14.0

5%

Economische uitgaven

0.17.6

0%

Corporatieve uitgaven

239.17.0

95%

Kapitaalkas

0

0%

Subtotaal uitgaven

252.8.6

100%

 

 

 

Overdracht[43]

3.4.6

 

Totale uitgaven[44]

255.13.0

 

 

 

 

Saldo[45]

-10.6.6

 

 

4.12.2 Grafieken

 

4.12.3 Bespreking

De eigen ontvangsten van deze rekening bestaan voor 90% uit de opbrengsten van de 5 gedane rondes. De overige 10% komen van het leergeld van Augustinus Opdewinckel. Daarentegen werden in deze rekening geen nieuwe meesters aanvaard.

In deze rekening stellen we vast dat na de korte opbloei van de religieuze uitgaven in de vorige rekening, deze uitgaven nu en in de volgende rekeningen steeds meer terrein zullen moeten afstaan. De religieuze kosten bestaan hoofdzakelijk uit de traditionele intrest aan Dhr. Van Beveren en de herdenkingsmissen. Ook de economische kosten zijn dezelfde als in de voorgaande rekeningen: herstellingskosten, maar ze zijn zo miniem dat ze nog geen 1% uitmaken van de totale uitgaven en niet werden opgenomen in het cirkeldiagram.

De corporatieve kosten nemen het grootste deel in  beslag van de  totale uitgaven. Daaronder vinden we de administratieve uitgaven zoals de briefwisseling, intrest, vergaderingen, reizen en het pensioen van Francis d'Haene, knecht van dit ambacht. Ook in deze rekening werden geen ophefmakende rechtszaken bekostigd, maar wel adviezen betaald aan advocaten en aan procureur Vandemaele. Het negatief saldo van de vorige rekening van 6.9.0 werd niet correct overgenomen. De overdracht vermeldt 3.4.6 bij de uitgaven. Het verlies begint stilaan weer groter te worden.

4.13 De 12de rekening van 01/01/1786 tot 31/12/1788 onder de rendant Petrus Laheyne   [46]

4.13.1 Overzicht[47]

Tabel 16: Een overzicht van de 12de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

537.0.0

100%

Vreemde inkomsten

0

0%

Kapitaalkas

0

0%

Totale ontvangsten

537.0.0

100%

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

11.14.0

2%

Economische uitgaven

262.8.0

40%

Corporatieve uitgaven

387.14.6

58%

Kapitaalkas

0

0%

Subtotaal uitgaven

661.16.6

100%

 

 

 

Overdracht

9.19.6

 

Totale uitgaven[48]

671.16.0

 

 

 

 

Saldo[49]

-134.16.0

 

 

4.13.2 Grafieken

 

4.13.3 Bespreking

Zoals in de vorige rekening reeds het geval was zijn de ontvangsten van het ambacht puur eigen ontvangsten. Bijna de helft van deze ontvangsten wordt in beslag genomen door de meestergelden van de 3 nieuwe meesters. Daarenboven moet elke toekomstige meester een verzoek indienen om als meester aanvaard te worden in het ambacht. Dit zorgt ook voor een opbrengst bij het ambacht. Er werd 1 leergeld betaald en 5 rondes gedaan. Tenslotte werd ook nog een voorschot van de rendant aan het ambacht opgenomen in deze rekening.

De uitgaven worden grotendeels ingenomen door de corporatieve en de economische kosten. De economische uitgaven bestaan voornamelijk uit de meestervergoeding. Hierbij werd de kapitaalkas van het ambacht verdeeld onder de verschillende meesters. De religieuze uitgaven zijn opnieuw afgenomen tot 2%. De corporatieve uitgaven bevatten onder de administratieve uitgaven de ordinaire kosten zoals de uitbetaling van het pensioen van een knecht en de intresten, de vergaderingen, de briefwisseling en een reis naar Gent. De gerechtelijke kosten bestaan uit de bezoldiging van de agent Becker te Brussel en een  notaris. De overdracht gebeurde correct. Het resultaat is opnieuw negatief, namelijk een verlies van 129.16.0 wat het begin aankondigt van het einde van de glorierijke periode van de zilversmeden.

4.14 De 13de rekening van 01/01/1789 tot 31/12/1793 onder de rendant Augustin Vandewinckele[50]

4.14.1 Overzicht   [51]

Tabel 17: Een overzicht van de 13de rekening

Ontvangsten

 

 

 

Eigen inkomsten

541.11.6

23%

Vreemde inkomsten

41.0.0

2%

Kapitaalkas

1811.0.0

75%

Totale ontvangsten[52]

2393.11.6

100%

 

 

 

Uitgaven

 

 

 

Religieuze uitgaven

12.10.0

0,5%

Economische uitgaven

1.2.0

0%

Corporatieve uitgaven

1279.12.0

54%

Kapitaalkas

1086.0.0

45,5%

Subtotaal  uitgaven

2379.4.9

100%

 

 

 

Overdracht

129.16.0

 

Totale uitgaven

2509.0.9

 

 

 

 

Saldo[53]

-114.10.9

 

 

4.14.2 Grafieken

 

4.14.3 Bespreking

Deze laatste rekening beslaat een periode van 8 jaar waarin heel wat gebeurde ( o.a. verschillende rechtszaken). Het is ook een periode die het einde aankondigt van het ambacht van de zilversmeden.[54]

De eigen inkomsten werden vooral verworven uit de 6 gedane rondes. Er werden 5 requestes ingediend, maar geen enkele nieuwe meester werd aanvaard. Daarnaast werden er 3 leergelden betaald, een aantal nieuwe kronen verkocht en een aantal oppositiekosten werden geïnd. Tenslotte werd een obligatie van Pieter Verbeke van 700.0.0 opgelicht om het proces "Alison" te financieren en werd een obligatie verkocht aan Dhr. Priester Devos en zijn zus en dit ook om de hoge gerechtelijke kosten te financieren.

De uitgaven worden dus grotendeels ingenomen door de corporatieve uitgaven en de kosten uit de kapitaalkas, meer bepaald de gerechtelijke kosten. Verschillende processen overlappen elkaar en kosten het ambacht handenvol geld.

De zaak "Alison", de zaak "Boucquillon", ... doen de kosten voor advocaten, deurwaarders, procureurs, getuigen, de proost Declerq en dagvaardigingen flink oplopen. Dit heeft ook zijn weerslag op de administratieve kosten zoals de toename van het aantal vergaderingen, reizen naar Brussel en Gent en een stijging van de kosten voor de briefwisseling. 

De religieuze uitgaven bereiken een laagtepunt: ze maken slechts 1% uit van de totale uitgaven. Ook de economische kosten zijn hier van geen belang. Dankzij de verkoop en de oplichting van die obligaties blijft het verlies nog binnen de perken en bedraagt het iets minder dan het verlies in de vorige rekening. De terugbetaling van de geleende kapitalen aan Devos en Verbeke betekenen een zware kost voor het ambacht.

 

4.15 Vergelijking van de verschillende rekeningen van het ambacht

Tenslotte wordt hier op zoek gegaan naar bepaalde evoluties binnen “de uitgaven”, “de inkomsten” en “de saldi”. Er zal getracht worden om deze evoluties te verklaren aan de hand van de lectuur van het rekeningenboek van het ambacht in de tweede helft van de 18de eeuw.

 

4.15.1 De ontvangsten

4.15.1.1 De totale ontvangsten

Aangezien de periodes, die de 13 rekeningen beslaan, niet altijd gelijk zijn, is het noodzakelijk om bij het overzicht en de vergelijking van de totale inkomsten te werken met de gemiddelde jaarlijkse totale inkomsten.  Deze worden onderverdeeld in de gemiddelde jaarlijkse eigen inkomsten, de gemiddelde jaarlijkse vreemde inkomsten en de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkas.

Tabel 18: Overzicht van de gemiddelde jaarlijkse inkomsten

Rekening

Gemiddelde jaarlijkse totale

inkomsten

Gemiddelde jaarlijkse eigen

inkomsten

Gemiddelde jaarlijkse vreemde

inkomsten

Gemiddelde jaarlijkse kapitaalkas

1ste rekening
(1745-1755)

56.15.7

100%

46.5.4

81,5%

6.13.10

12%

3.16.4

6,5%

2de rekening
(1756-1758)

117.4.2

100%

60.13.6

52%

28.10.4

24%

28.0.0

24%

3de rekening
(1759-1761)

352.13.4

100%

113.2.8

32%

122.17.4

35%

116.13.4

33%

4de rekening
(1762-1764)

46.9.6

100%

46.9.6

100%

0

0%

0

0%

5de rekening
(1765-1767)

302.16.2

100%

51.6.8

17%

18.2.10

6%

233.6.8

77%

6de rekening
(1768-1770)

596.19.2

100%

93.6.8

16%

36.19.2

6%

466.13.4

78%

7de rekening
(1771-1773)

111.10.2

100%

107.0.0

96%

4.10.2

4%

0

0%

8ste rekening
(1774-1776)

88.8.2

100%

84.0.0

95%

4.8.2

5%

0

0%

9de rekening
(1777-1779)

569.8.10

100%

219.8.10

38%

0

0%

350.0.0

62%

10de rekening (1780-1782)

208.11.4

100%

207.10.0

99,5%

1.1.4

0,5%

0

0%

11de rekening (1783-1785)

81.19.10

100%

81.19.10

100%

0

0%

0

0%

12de rekening (1786-1788)

179.0.0

100%

179.0.0

100%

0

0%

0

0%

13de rekening (1789-1793)

478.14.3

100%

108.6.3

23%

8.5.0

2%

362.4.0

75%

 

De gemiddelde totale inkomsten van het ambacht kennen ups en downs en algemeen is een  licht stijgende trendlijn merkbaar. Vooral wanneer er een lening werd aangegaan, stegen deze inkomsten. Indien we deze leningen buiten beschouwing laten, zouden we kunnen vaststellen dat de gemiddelde jaarlijkse inkomsten schommelen tussen 50.0.0 en 220.0.0. 

4.15.1.2 De eigen inkomsten

De eigen inkomsten bestaan hoofdzakelijk uit de jaargelden, de meestergelden en de leergelden[55]. Deze inkomsten spelen een belangrijke rol bij de totale inkomsten. Hun procentueel belang is wel afhankelijk van het feit of het ambacht een lening aanging of niet. De pieken in deze grafiek worden gecompenseerd door de dalen in de grafiek van het procentueel aandeel van de kapitaalkas in de totale inkomsten.

4.15.1.3 De vreemde inkomsten

 

De vreemde inkomsten, die hoofdzakelijk bestaan uit de verkoop van zilverwerk, bleven gering. Toch werd er in de 18de eeuw veel zilverwerk aangekocht door zowel de geestelijke als de wereldlijke elite, maar daar werd niets van teruggevonden in de rekeningen.

4.15.1.4 De kapitaalkas

 

Wanneer de nood het hoogst is, doet het ambacht beroep op derden: ze gaan een lening aan en betalen hiervoor een jaarlijkse intrest[56]. De schuldenberg wordt echter zo groot dat het ambacht voortdurend  nieuwe leningen moet aangaan om het vorig geleend kapitaal terug te kunnen betalen. Deze leningen boden op korte termijn wel een oplossing, maar op lange termijn waren de jaarlijkse intresten en de afbetaling van het geleende kapitaal een zware financiële last voor het ambacht[57]. Een overzicht van de aangegane leningen door het ambacht bij derden is terug te vinden bij de bestudering van de kapitaalkas bij de uitgaven.

 

4.15.2 De uitgaven

4.15.2.1 De totale uitgaven

Ook bij de bestudering en de vergelijking van de totale uitgaven moet rekening gehouden worden met het feit dat niet alle rekeningen een periode van twee jaar beslaan. De eerste rekening beslaat een periode van 10 jaar en de laatste rekening een periode van 4 jaar. Om een correct beeld te verkrijgen moet de gemiddelde jaarlijkse uitgave berekend worden van elke rekening. Op die manier kunnen de verschillende rekeningen met elkaar vergeleken worden.

 

Tabel 19: Overzicht van de gemiddelde jaarlijkse uitgaven

Rekening

Gemiddelde jaarlijkse totale

uitgaven

Gemiddelde jaarlijkse religieuze uitgaven

Gemiddelde jaarlijkse economische uitgaven

Gemiddelde jaarlijkse corporatieve uitgaven

Gemiddelde jaarlijkse kapitaalkas

1ste rekening
(1745-1755)

73.9.3

100%

15.8.3

21%

8.4.1

12%

43.0.7

58%

6.12.0

9%

2de rekening
(1756-1758)

83.18.7

100%

14.11.0

17%

0

0%

33.0.11

27%

47.6.8

56%

3de rekening
(1759-1761)

391.8.6

100%

57.12.4

15%

5.6.4

1%

328.9.6

84%

0

0%

4de rekening
(1762-1764)

31.2.0

100%

20.8.8

66%

0

0%

10.13.4

34%

0

0%

5de rekening
(1765-1767)

361.1.5

100%

18.5.0

5%

23.17.0

7%

202.6.1

56%

116.13.4

32%

6de rekening
(1768-1770)

5747.15.9

100%

13.18.0

3%

21.7.4

4%

298.6.3

52%

241.4.2

41%

7de rekening
(1771-1773)

85.3.6

100%

17.6.0

20%

0

0%

67.15.4

80%

0

0%

8ste rekening
(1774-1776)

90.0.4

100%

6.16.8

8%

3.7.10

4%

79.16.0

88%

0

0%

9de rekening
(1777-1779)

590.18.2

100%

4.6.0

1%

0.9.4

0%

119.9.6

20%

466.13.4

79%

10de rekening (1780-1782)

168.8.4

100%

8.12.0

5%

1.10.4

1%

158.6.0

94%

0

0%

11de rekening (1783-1785)

84.2.10

100%

3.18.0

5%

0.5.10

0%

79.19.0

95%

0

0%

12de rekening (1786-1788)

220.12.2

100%

3.18.0

2%

87.9.4

40%

129.4.10

58%

0

0%

13de rekening (1789-1793)

475.16.4

100%

2.10.0

1%

0.4.2

0%

255.18.4

54%

217.4.0

45%

 

Ook bij de uitgaven schommelen de bedragen van jaar tot jaar en is er een licht stijgende trendlijn vast te stellen.

 

 

4.15.2.2 De religieuze uitgaven 

Tussen 1745 en 1775 kenden de religieuze uitgaven enkele hoogtepunten in de rekeningen. Het ambacht nam vóór 1776 veel intenser deel aan het religieuze leven[58] dat een kenmerkend onderdeel was van het ambachtelijk leven in de stad:
1)      De aankoop en de versiering van een reliek en reliekhouder en de verschillende kosten die daarbij kwamen kijken.
2)      Daarnaast nam het ambacht ook deel aan de H. Sacramentsprocessie die jaarlijks werd georganiseerd in Kortrijk.

3)      Jaarlijks werden er 100 broden geschonken aan de arme mensen van de stad als een caritatief gebaar.

4)      Tenslotte valt het ook op dat de zielmissen ter herdenking van de overleden leden van het ambacht met zang en lezingen werd begeleid en het ambacht daar ook een hoge prijs voor moest betalen.

 

Na 1776 zijn de religieuze uitgaven nog van weinig belang en ze bestaan meestal uit de volgende kosten: het huurgeld van de St.-Joriskapel en de jaarlijkse zielmissen. In 1775 werden er nog 100 broden geschonken, maar daarna nam het ambacht deze caritatieve zorg niet meer op zich.
 

4.15.2.3 De economische uitgaven 

 

 

De economische uitgaven hebben nooit een belangrijke rol gespeeld in de totale uitgaven. Meestal bestonden deze kosten uit: de herstelling van materiaal, aanpassingen in de werkplaats of  de aankoop van nieuwe materialen zoals naalden en edelmetaal. In de 12de rekening kenden de economische uitgaven een hoogtepunt door de uitbetaling van  een meestervergoeding.

 

4.15.2.4 De corporatieve uitgaven

 

Het overgrote deel van de uitgaven van het ambacht zijn corporatieve uitgaven. Deze uitgaven kunnen onderverdeeld worden in administratieve en gerechtelijke uitgaven.

De administratieve uitgaven

Deze uitgaven bestonden hoofdzakelijk uit:

1)   De betaling van de knaap die de ambachtsleden moest op de hoogte brengen van zielmissen, feesten of vergaderingen[59].

2)  De reizen die gemaakt werden naar andere Vlaamse steden zoals Brussel, Gent,…, daarbij inbegrepen het vervoer naar en het verblijf in deze steden.

3)  De vergaderingen van het ambacht in verschillende herbergen[60]: de kosten bestonden hoofdzakelijk uit de maaltijden en de huur van het vergaderlokaal. Het ambacht had een aantal vaste herbergen waar ze hun vergaderingen hielden: “De gouden leeuw”, “Den ouden handboge”[61] in de Handboogstraat, ”In den staelen boge”[62] in de St.-Janstraat, “St.-Amand” en “ Het Handvat” op de Graanmarkt, “De Katte” in de Kortrijkstraat en “De Schaeck” op de Grote markt. Het voorlezen van de rekeningen gebeurde steevast in de herberg in de  kelder van het stadhuis “De Raadskelder”[63].

4)  Het ambacht moest ook hoge jaarlijkse intresten betalen voor het kapitaal dat zij  geleend hadden van Dhr. Nuyttens, Dhr. J.G. Declerck, Dhr. Vissens en Dhr. en Juffrouw Devos.

5)  De kosten van de briefwisseling bleven echter beperkt.

 

De gerechtelijke uitgaven

Het aandeel van de gerechtelijke kosten is afhankelijk van het voeren van belangrijke processen waarin het ambacht betrokken was. Deze kosten bestonden hoofdzakelijk uit het betalen van procureurs, advocaten, getuigen, …. Ook de gewone administratieve kosten liepen daarbij op, zoals de briefwisseling, de reizen, … . Meestal zijn deze processen discussies tussen het ambacht en meester-kandidaten die niet aanvaard werden in het ambacht of discussies tussen het ambacht en hun meesters of processen rond het wangedrag van de meesters. De informatie in de rekeningen over de aanleiding van de processen is karig, waarschijnlijk om de naam en faam van het ambacht te beschermen.

 

1) De zaak “Jean-Babtiste Vandenhende”[64] ( 1762-1773)

Hij was een goudsmid uit Oudenaarde die zich wilde vestigen in Tielt, dat deel uitmaakte van de kasselrij Kortrijk. Het ambacht van de edelsmeden in Oudenaarde had reeds een positief antwoord geformuleerd op de vraag van Jean-Babtiste Vandenhende. De nering van Kortrijk wou dit echter koste wat kost verhinderen,  omdat ze geloofde dat op die manier het aantal edelsmeden zou toenemen en dat controle haast onmogelijk zou worden. Er zou een veel te grote concurrentie ontstaan tussen de edelsmeden van het platteland en de edelsmeden van de stad Kortrijk.  Ze spraken de hogere instanties aan en kregen hun zin: Jean-Babtiste Vandenhende mocht zich niet in Tielt vestigen als goudsmid.

 

2) De zaak “Alison”[65] (1792-1796)

Guillaume-Constantin Alison de Jonge was 12 jaar leerling in het ambacht van de zilversmeden[66]. Hij diende een verzoekschrift in om als meester van het ambacht aanvaard te worden. Dat werd hem geweigerd omdat er te weinig werk was en omdat er al veel te veel meesters waren in vergelijking met het toegelaten aantal. Wanneer Petrus Waldack sterft op 23 april 1787 probeert Alison het nog een keer. In 1788 volbrengt hij zijn meesterproef en wordt meester in dat zelfde jaar. Op 13/01/1789 ondertekent hij reeds een rekening. Maar vanaf 1792 beginnen de problemen tussen het ambacht en G.-C. Alison en diens vader, ook meester van het ambacht. Op 7 januari weigeren zowel Alison d’Oude  als Alison de Jonge te betalen bij de ronde. Ook worden zij op 10 juni niet vermeld op de lijst van de betalers van een ronde. Met als gevolg dat zij ook geen intrest ontvingen in april 1795. Er volgt een aanslepend proces dat het ambacht veel geld zal kosten.

 

 

3) De zaak in verband met zilveren en platina gespen[67] (1789)

Het ambacht betaalde op 30 juli 1789 aan deken J.L. Deprez in Gent een bedrag van 26.19.0. Dit bedrag was het aandeel van  het ambacht in de onkosten betreffende het indienen van een verzoek aan het Gouvernement om te beletten dat er zilveren en platina gespen zouden gemaakt worden.

 

4) De zaak Boucquillon[68] (1789-1798)

Op 8 april 1789 dient Petrus Jacques Boucquillon een verzoek in bij het Gouvernement van Brussel met de vraag of hij als meester aanvaard kan worden en of hij zich als meester zou mogen vestigen in Tielt. Het ambacht had eerder verschillende aanvragen van P. Boucquillon verworpen omwille van fraude  en ook zijn meesterproef werd niet goedgekeurd[69]. Op 17 april 1790 verzette het ambacht zich tegen de inmenging van het Gouvernement van Brussel en liet notaris Vanmarcke daarover een specificatie opstellen. Dhr. J. Veys en Dhr. A. Larmuseau uit Tielt  moesten delen in de kosten die het ambacht had bij het indienen van de smeekbede van P. J. Boucquillon bij de Raad Fiscaal van Vlaanderen te Gent en het Gouvernement van Brussel. P.J. Boucquillon zal in 1795 nogmaals een verzoek indienen, maar pas in 1798 zal hij tot meester benoemd worden.

 

5) De zaak “Juffr. Dewaele”[70] (1761)

Juffrouw Dewaele was een zilversmid van de stad Kortrijk die het niet zo nauw nam met het verbod om metalen voorwerpen bedekt met goud of zilver te verkopen. Het ambacht kwam dit echter op het spoor en zij moest hen een boete betalen. Die boete bedroeg 20.0.0 en werd door Dewaele betaald. Dewaele zette echter haar praktijken verder en kwam nogmaals in aanvaring met het ambacht dat nu een proces aanspande tegen haar. Het proces vond plaats te Gent op 17, 18 en 19 juni 1761 en het ambacht deed daarbij beroep op advocaat Lannoy. Er werd een akkoord gesloten tussen beide partijen waarbij Juffrouw Dewaele haar winkel moest sluiten en de kosten van het proces moest betalen.

 

6) De zaak “Devos”[71] (1760-1764)

Dhr. P. Devos had een klacht geuit tegenover het ambacht. Enkele meesters, Charles Desmit, Gapard De Millecamps en H. Vanleerberghe, spanden daarom een proces aan tegen Dhr. P. Devos om zijn ongelijk te bewijzen. Hierbij werd een getuige opgeroepen uit Duinkerke, sergeant Snauwaart van het regiment Barwijk, die een verklaring aflegde bij het ambacht. Het ambacht nam Dhr. Lannoy onder de arm als advocaat in deze zaak. De uitspraak van het proces kwam er op 24 december 1764. Het hof verklaarde dat de argumenten in de klacht van P. Devos ongegrond waren en eiste dat P. Devos de kosten van het proces betaalde. P. Devos betaalde de kosten, maar dreigde in beroep te gaan bij de Raad van Vlaanderen. P. Nolf, J. Alison en J. Veys stonden borg voor de uitvoering van het vonnis dat werd voorgelezen in het stadhuis.

7) De zaak “de stad Meulebeke”[72] (1762)

Eén of meerdere leden van het ambacht hadden in Meulebeke iets mispeuterd, waardoor de schepenen en de officieren van Meulebeke op bezoek kwamen bij het ambacht. De kwestie werd blijkbaar niet opgehelderd, want een proces werd opgestart in Meulebeke. Daarbij moesten G. De Millecamps en Charles Desmit verscheidene keren naar Meulebeke reizen om het ambacht te vertegenwoordigen. Zij deden hierbij beroep op de advocaten Lannoy en Robijn en de procureurs Narbonne en De Zuttere. Het proces had plaats op 30 en 31 oktober en op 12, 21 en 30 december. Er werden verschillende getuigen opgeroepen zoals: Isabella Montens, Clara Montens en haar dochter uit Peireboom, Petrus en Pieter de Roughe uit Gent  en Joseph Doom. Wat de uitspraak van het gerecht was, werd niet in de rekeningen vermeld.

 

8) De zaak “Marie van Ronse”[73] (1759-1762)

Wat deze vrouw gedaan heeft om in aanvaring te komen met het ambacht, werd niet in de rekening opgenomen. Het proces liep van 1759 tot 1762, waarbij het ambacht beroep deed op advocaat Delannoy. Het vonnis in deze zaak werd uitgevoerd door de schout van Kortrijk, Jan-Babtiste Seghers.

 
4.15.2.5 De kapitaalkas

 

Tabel 20: Overzicht van de leningen van het ambacht bij derden

 

Nuyttens

Declerck

Vissens

Devos

Verbeke

Lening

350.0.0
(1759-1761)

700.0.0
(1765-1767)

1400.0.0
(1768-1770)

1050.0.0
(1777-1779)

700.0.0
(1789-1793)

Intresten

22.16.6
(1759-1761)

19.13.0
(1765-1797)

48.0.0
(1765-1767)

96.0.0
(1768-1770)

144.0.0
(1771-1773)

46.16.0
(1777-1779)

36.0.0
(1777-1779)

108.0.0
(1780-1782)

108.0.0
(1783-1785)

108.0.0
(1786-1788)

108.0.0
(1789-1793)

 

Terugbetaling van de lening

350.0.0
(1767)

700.0.0
(1768-1770)

1400.0.0
(1777-1779)

1111.0.0
(1789-1793)

 

 

Het ambacht leende vaak bij derden om op korte termijn een stijging van de kapitaalkas te bekomen. Maar na enkele jaren betekende dit echter ook uitgaven: er moest een intrest betaald worden en het kapitaal moest ooit terugbetaald worden.

 4.15.2.6 Het saldo

Tabel 21: Overzicht van het gemiddelde jaarlijkse saldo

Rekening

Gemiddelde jaarlijkse inkomsten

Gemiddelde jaarlijkse uitgaven

Gemiddelde jaarlijkse saldo

1ste rekening
(1745-1755)

56.15.7

73.9.3

- 16.13.8

2de rekening
(1756-1758)

117.4.2

83.18.7

+ 33.5.7

3de rekening
(1759-1761)

352.13.4

391.8.6

- 38.15.2

4de rekening
(1762-1764)

46.9.6

31.2.0

+ 15.7.6

5de rekening
(1765-1767)

302.16.2

361.1.5

- 58.5.3

6de rekening
(1768-1770)

596.19.2

574.15.9

+ 22.3.5

7de rekening
(1771-1773)

111.10.2

85.3.6

+ 25.6.8

8ste rekening
(1774-1776)

88.8.2

90.0.4

- 1.12.2

9de rekening
(1777-1779)

569.8.10

590.18.2

- 21.9.4

10de rekening (1780-1782)

208.11.4

168.8.4

+ 40.3.0

11de rekening (1783-1785)

81.19.10

84.2.10

- 2.3.0

12de rekening (1786-1788)

179.0.0

220.12.2

- 41.12.2

13de rekening (1789-1793)

478.14.3

475.16.4

+ 2.17.9

 

Wat de gemiddelde saldo’s betreft, kan vastgesteld worden dat het ambacht over een periode van 48 jaar geen grote verliezen of winsten boekte. Deze vaststelling is vanzelfsprekend aangezien  zowel de gemiddelde jaarlijkse inkomsten als de gemiddelde jaarlijkse uitgaven een licht stijgend verloop kennen doorheen de rekeningen. De winsten en de verliezen compenseren elkaar en zorgen ervoor dat de trendlijn evenwijdig loopt met de X-as.

 

Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat het ambacht verschillende pogingen ondernam om het verlies in te perken. Deze “achterpoortjes” kunnen het beeld van het jaarlijks saldo in de rekeningen vertekend hebben.

1) Het ambacht “vergat” soms om het verlies van het voorgaande boekjaar over te dragen naar het volgende boekjaar. Wanneer er daarentegen winst was, gebeurde de overdracht wel perfect.

2) Het ambacht ging vaak een lening aan, wanneer de kosten te hoog werden en niet meer gedekt konden worden met de gewone inkomsten van het ambacht. Het nadeel was dat zij een hoge intrest moesten betalen. Vaak werd een geleend kapitaal dat het ambacht moest terugbetalen, gefinancierd door het kapitaal van een nieuwe lening, waardoor de kapitaalschuld bleef stijgen.

3) Het ambacht had aan Dhr. Nuyttens een obligatie toegekend die ze vroegtijdig moesten lichten om kapitaal bijeen te brengen om de gerechtskosten te betalen.

4) In de eerste rekening werden de leden van het ambacht verplicht een bedrag te lenen van het ambacht, maar in de tweede rekening had het ambacht blijkbaar geld nodig en vroeg zij al deze bedragen terug van haar leden.

5) Het aantal rondes werd vergroot en het bedrag dat elke meester moest bijdragen tot deze ronde werd ook opgetrokken.

6) Het aantal religieuze en economische uitgaven werd  beperkt om de groeiende corporatieve (voornamelijk gerechtelijke) kosten te compenseren.

7) Het aantal meesters bedroeg in de laatste rekening vijftien. Zoals later uitgebreid besproken zal worden, oversteeg het ambacht voortdurend de wettelijk toegelaten hoeveelheid meesters. Misschien was dit een poging van het ambacht om zo haar eigen inkomsten te vergroten. Nieuwe meesters betekenden meestergelden en meer meesters betekenden meer jaargelden als inkomsten van het ambacht. 

 
home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 



[1] AERTS, E.  “Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen in het historisch onderzoek,” Het gemeentekrediet, 1982, 277-282.

[2] AERTS, E. “Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen in het historisch onderzoek,” Het gemeentekrediet, 1982,287-288.

[3] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°1r°-f°8v°.

[4] Zie bijlage 1.4.1.1

[5] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 815.0.0.

[6] In de rekening: het saldo bedraagt -142.15.0.

[7] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°9r°-f°18v°.

[8] Zie bijlage 1.4.1.2

[9] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 253.19.9. Bovendien werd het verlies van het vorig boekjaar niet opgenomen.

[10] In de rekening: het saldo bedraagt + 97.12.9.

[11] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°13r°-f°29v°.

[12] Zie bijlage 1.4.1.3

[13] In de rekening: de totale inkomsten bedragen 1155.14.9.

[14] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 1156.7.0.

[15] In de rekening: het saldo bedraagt - 0.13.0.

[16] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°30r°-f°33v°.

[17] Zie bijlage 1.4.1.4

[18] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 93.4.0. Bovendien werd de overdracht niet opgetekend.

[19] In de rekening: het saldo bedraagt + 46.4.6.

[20] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°34r°- f°48v°.

[21] Zie bijlage 1.4.1.5

[22] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 1080.3.6.

[23] In de rekening: het saldo bedraagt - 125.10.6.

[24] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°49r°-f°57r°.

[25] Zie bijlage 1.4.1.6

[26] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°58r°-f°60v°.

[27] Zie bijlage 1.4.1.7

[28] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 313.4.9.

[29] In  de rekening: het saldo bedraagt +21.5.9

[30] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°61r°- f°63v°.

[31] Zie bijlage 1.4.1.8

[32] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 290.0.6.

[33] In de rekening: het saldo  bedraagt -3.10.3.

[34] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°64r°- f°68r°.

[35] Zie bijlage 1.4.1.9

[36] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°68v°- f°70r°.

[37] Zie bijlage 1.4.1.10

[38] In de rekening: het verlies in de vorige rekening bedroeg -69.14.3. De overdracht is dus niet correct gebeurd.

[39] In de rekening: het totaal van de uitgaven bedraagt 632.3.0.

[40] In de rekening: het saldo bedraagt - 6.9.0.

[41] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°70v°- f°73v°.

[42] Zie bijlage 1.4.1.11

[43] In de rekening: het verlies in de vorige rekening bedroeg -6.9.0. De overdracht is dus niet correct gebeurd.

[44] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 255.19.0

[45] In de rekening: het saldo bedraagt - 9.16.6.

[46] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°74v°- f°77r°.

[47] Zie bijlage 1.4.1.12

[48] In de rekening: de totale uitgaven bedragen 666.16.0.

[49] In de rekening: het saldo bedraagt - 129.16.0.

[50] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°77v°- f°85r°.

[51] Zie bijlage 1.4.1.13

[52] In de rekening: de totale opbrengsten: 2394.1.6.

[53] In de rekening: het saldo: - 129.16.0.

[54] Trouwens niet alleen dit ambacht maar het volledige ambachtswezen wordt afgeschaft door de invoering  van de wet "Le Chapelier" van 1795.

[55] Deze eigen inkomsten werden uitvoerig bestudeerd in het volgende deel

Cfr. Infra, 109-139.

[56] Deze lening werd in de rekeningen telkens omschreven als volgt:”… de voornomde neeringhe hebben gelicht te profijtte van (een derde) binnen de voornoemde stad, eene obligatie ’t sijnen profijte verleent den (datum) van de somme van (bedrag)…” of “… ontfangen van (derde) de somme van (bedrag) den (datum) over het capitael eender obligatie opgelicht ten laste van het corpus deser voornoemde neeringe …”

[57] AERTS, E. “Laatmiddeleeuwse Brabantse rekeningen in het historisch onderzoek,” Het gemeentekrediet, 1982, 287-288.

[58] Cfr. Supra, 22-33.

[59] Cfr. Infra, 109.

[60] SCHLUGLEIT, D. De Antwerpse goud- en zilversmeden in het corporatief stelsel 1382-1798. Antwerpen, 1969, 69-70.

[61] Zie bijlage 1.4.2.2

[62] Zie bijlage 1.4.2.3

[63] Zie bijlage 1.4.2.1

[64] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°37-f°42.

[65] Ibidem, f°81v°, f°82 en f°83.

[66] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979,184.

[67] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°80v°

[68] Ibidem, f°79v°-f°80r°.

[69] Cfr. Infra, 120-121.

[70] Ibidem, f°15r°.

[71] Ibidem, f° 14r°, f° 14v°, f°21r°, f° 26r° en f° 26v°.

[72] Ibidem, f° 20r°,f° 22r°; f° 23r°, f°24v° en f°28r°.

[73] Ibidem, f° 15v° en f° 17r°.