België in de V.N. Veiligheidsraad (1947-1948). (Niel Staes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleidend Hoofdstuk

 

Onderzoeksonderwerp

 

Op 23 oktober 2002 kondigde de toenmalige Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel aan dat België zich kandidaat heeft gesteld voor een zetel binnen de V.N.-Veiligheidsraad voor de periode 2007-2008. Mocht deze doelstelling gerealiseerd worden, dan zou dit betekenen dat België voor de vijfde maal sinds de oprichting van de Verenigde Naties plaatsneemt aan het halfrond in New York. België viel deze eer al te beurt in 1947-1948, in 1955-1956, in 1971-1972 en in 1991-1992.[1] Het is de deelname in de periode 1947-1948 die in dit eindwerk verder wordt uitgediept.

 

De Verenigde Naties, en in het bijzonder de Veiligheidsraad, zijn vandaag de dag niet meer weg te denken uit de politieke actualiteit. Volgend jaar viert de wereldorganisatie haar 60e verjaardag en doorheen al die jaren groeide de Verenigde Naties in tal van opzichten. Binnen dit dynamische geheel vormt de Veiligheidsraad toch een opvallende constante. Van alle organisaties die zich onder de koepel van de V.N. bevinden, is een zitje in deze Security Council ongetwijfeld de meest gegeerde positie. Dat België als klein land al in de openingsjaren van de V.N. dit privilege genoot is dus zeker opvallend. De keuze voor dit onderwerp is het logisch samenkomen van een persoonlijke interesse in diplomatie, geschiedenis en politiek.

 

De rol van een land als België in een wereld gedomineerd door supermachten, is uitermate intrigerend. Het is in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog dat België zich langzaam positioneert in deze nieuwe wereld. Het enthousiast meewerken aan een overkoepelende internationale organisatie kadert perfect in deze profilering. Met de Koude Oorlog nog op komst, heerste er een ongelooflijk optimisme in de internationale gemeenschap. Tijdens de oorlog werd er al druk gesleuteld aan een “wider and permanent system of general security.”[2] Met de positieve en negatieve ervaringen van de Volkenbond als richtlijnen, werd op 1 januari 1942 de Atlantic Charter omgedoopt tot de Declaration of the United Nations. 26 landen waaronder België, ondertekenden deze verklaring en stonden zo aan de wieg van de Verenigde Naties.

 

Voor de conferentie van San Francisco duidde de Belgische regering een uitgebreide ploeg aan om het land te vertegenwoordigen. Onder hen vinden we tal van namen terug die ook tijdens het Belgische lidmaatschap van de Veiligheidsraad, een belangrijke rol zullen spelen. De groep bestond uit veertien leden met daarbij onder andere August de Schryver, Paul-Henri Spaak, Joseph Lebeau, Walter Loridan, Joseph Nisot en Fernand van Langenhove.[3] De rol van de Belgen wordt misschien nog het best verwoord door Spaak-kenner Michel Demoulin wanneer hij spreekt over de tussenkomsten van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Conferentie: “Les interventions de Spaak, si elles n’ont pas changé la face du monde, ont été bien accueillies. Elles démontrent à tout le moins que le représentant d’un petit Etat peut, en mêlant habileté et modestie, jouer un certain rôle.[4] België zou dan ook één van de 50 stichtende landen van de Verenigde Naties worden wanneer op 26 juni 1945 het Charter van de V.N. ondertekend wordt.[5]

 

De eerste Algemene Vergadering vond plaats op 10 januari 1946. De bijeenkomsten van de Veiligheidsraad startte een week later. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd toen geleid door Paul-Henri Spaak. Door een nipte overwinning op de Noor Trygve Lie, de favoriet van de V.S. en de Sovjet-Unie, verwierf Spaak het voorzitterschap.[6] Het is onder zijn leiding dat de eerste leden van de Veiligheidsraad werden aangeduid. België was geen kandidaat voor deze positie in 1946. Fernand van Langenhove, toekomstig V.N.-vertegenwoordiger van België, meende dat de Veiligheidsraad zich in haar eerste jaar vooral zou inlaten met procedurekwesties en achtte het dus niet interessant hieraan deel te nemen. Nederland was wel één van de zes landen die naast de permanente leden werd aangeduid, en was dus de nauwste bondgenoot van België in de Veiligheidsraad[7] België zou uiteindelijk de Noorderburen vervangen in 1947 en een tweejarig mandaat aanvangen.[8]

 

Het onderzoek zal zich dus toespitsen op een duidelijk afgebakende tijdsperiode. We starten op 7 januari 1947, de dag dat België voor het eerst een vergadering in de Veiligheidsraad bijwoont, en eindigen 308 sessies later op 29 december 1948, de dag van de laatste bijeenkomst van dat jaar. Dit betekent niet dat uitsluitend deze periode behandeld wordt. Waar relevant zal kort ingegaan worden op de voorgeschiedenis en de eventuele verder ontwikkeling van de besproken gebeurtenissen.

 

 

Onderzoeksmethode en Bronnen

 

Deze verhandeling bestaat uit vier hoofdstukken. In eerste instantie wordt de werking van de Veiligheidsraad besproken. Welke procedures worden er gevolgd in de Veiligheidsraad? Waren er discussies over de interpretatie van de regels en reglementen? Welke documenten bepalen de werking van de Veiligheidsraad? Aan de hand van voorbeelden uit 1947-1948 zullen deze vragen beantwoord en geïllustreerd worden. Waar mogelijk zal een Belgisch getint voorbeeld gegeven worden. In een tweede hoofdstuk maken we kennis met de hoofdrolspelers van dit onderzoek. Door middel van enkele korte biografische fiches leren we de vertegenwoordigers van de verschillende permanente leden beter kennen. Ook het Belgische diplomatieke corps komt aan bod. Naast de personen in het V.N.-hoofdkwartier in New York en de minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak, hadden ook andere personen een belangrijke invloed op de Belgische houding gedurende deze twee jaar. Het belangrijkste deel is ongetwijfeld het onderzoek naar de gebeurtenissen in de Veiligheidsraad gedurende het Belgische lidmaatschap. 1947-1948 waren zeer drukke jaren in de Veiligheidsraad. In dit derde hoofdstuk wordt aan de hand van tien uiteenlopende Case studies de Belgische deelname aangestipt. De problemen die de Veiligheidsraad voorgeschoteld kreeg varieerden van de wapenproblematiek tot het kolonialisme, van het opkomende Communisme tot regionale conflicten. België moest zich in al deze kwesties een mening vormen en een standpunt kiezen. We zullen zien hoe België deelneemt aan al deze debatten, of juist niet. De tien onderwerpen worden besproken in de chronologische volgorde waarin ze aan bod komen gedurende 1947-1948. Men maakt dus kennis met de gebeurtenissen in de volgorde waarop de Belgische delegatie ermee geconfronteerd wordt. In een laatste hoofdstuk wordt dan een algemene conclusie geformuleerd over de Belgische positie. Heeft België een belangrijke invloed gehad in bepaalde dossiers? Wat is de verhouding tussen België en de andere landen in de Veiligheidsraad? Wat is de relatie Brussel-New York? Op deze vragen wordt een antwoord gegeven aan de hand van de tien besproken gebeurtenissen.

 

Het kader of framework van dit onderzoek wordt opgebouwd aan de hand van de officiële documenten van de Verenigde Naties en de Verslagen van de V.N. Veiligheidsraad en Algemene Vergadering. Hiervoor worden publicaties van de Verenigde Naties gebruikt zoals het United Nations Yearbook, de Repertoire Of The Practice Of The Security Council en de officiële site van de Verenigde Naties (http://www.un.org). Ook de verslagen door de Voorzitter van de Veiligheidsraad.[9] Verder worden tal van publicaties gebruikt, zowel boeken als wetenschappelijke artikels. De belangrijke tijdschriften zijn International Organisation, The American Journal of International Law en International Conciliation. Vooraanstaande auteurs inzake de V.N. en de V.N. Veiligheidsraad zijn Sydney Bailey, Evan Luard en Andrew Boyd, maar ook andere experts komen aan bod.

 

Na het opbouwen van het kader kan overgegaan worden tot het belichten van België in de verschillende dossiers. In eerste instantie wordt dit gedaan aan de hand van voornoemde wetenschappelijke publicaties. In een volgende fase vullen we deze vermelding aan met origineel bronnenmateriaal. Hiervoor wordt hoofdzakelijk het Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel (ABZ) gebruikt. Deze bevat ongetwijfeld de voornaamste en omvangrijkste verzameling aan originele bronnen voor deze studie. De belangrijkste dossiers die zich in dit archief bevinden zijn deze aangaande de Veiligheidsraad, Palestina en Algemene Vergaderingen. Zij bevatten de diplomatieke correspondentie tussen de Minister van Buitenlandse Zaken, Paul-Henri Spaak, en de Belgische delegatie in het V.N. hoofdkwartier in New York. Verder zijn ook de verslagen die Brussel kreeg vanuit de verschillende ambassades hier aanwezig. Deze zullen waar relevant eveneens vermeld worden.

 

Het zou te omslachtig zijn om alle resoluties die werden goedgekeurd in de Veiligheidsraad of Algemene Vergadering, toe te voegen aan dit onderzoek. Er wordt daarom consequent een verwijzing gemaakt naar de resoluties in de voetnoten. Al deze documenten zijn terug te vinden op de officiële site van de Verenigde Naties.[10] De informatie die werd gevonden in het ABZ, wordt wel, waar relevant, weergegeven in de tekst of in voetnoot. Deze correspondentie was vaak in het Frans en in telegramstijl. De keuze werd gemaakt om geen vertaling te maken van deze passages. Om de leesbaarheid te verhogen zijn de fragmenten wel hertaald door het toevoegen van lidwoorden, voorzetsels en accenten. Bij de verwijzing naar een telegram het nummer van het telegram, de datum van afzending en een vermelding van afzender en ontvanger opgesomd. Soms is de exacte ontvanger niet af te leiden uit het document en wordt er een algemene omschrijving gegeven zoals Brussel of Ambassade in Athene.

 

 

Hoofdstuk 1: De Werking van de V.N. Veiligheidsraad

 

1. 1. Inleiding

 

Voor de werking van de Veiligheidsraad waren er in 1947-1948 twee basisdocumenten voorradig. Enerzijds is er het Charter van de Verenigde Naties, goedgekeurd in San Francisco in 1945, en anderzijds zijn er de Provisional Rules of Procedure of the Security Council. Hieronder volgt een bespreking van de belangrijkste bepalingen in deze officiële teksten.

 

 

1. 2. Het Vijfde Hoofdstuk van het V.N. Charter: “The Security Council”

 

1. 2. 1. Artikel 23 van het V.N. Charter

 

  1. The Security Council shall consist of eleven Members of the United Nations. The Republic of China, France, the Union of Soviet Socialist Republics, the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, and the United States of America shall be permanent members of the Security Council. The General Assembly shall elect six other Members of the United Nations to be non-permanent members of the Security Council, due regard being specially paid, in the first instance to the contribution of Members of the United Nations to the maintenance of international peace and security and to the other purposes of the Organization, and also to equitable geographical distribution.

  2. The non-permanent members of the Security Council shall be elected for a term of two years. A retiring member shall not be eligible for immediate re-election.

  3. Each member of the Security Council shall have one representative.

 

In tegenstelling tot vandaag bestond de Veiligheidsraad van 1947-1948 slechts uit elf landen, vijf permanente leden en zes wisselende landen. De elf die in 1946 van start mochten gaan in de Veiligheidsraad waren, naast de permanente leden (P5), Egypte, Nederland, Mexico, Polen, Brazilië en Australië. Elk jaar werd de helft van de niet-permanente leden vervangen.

 

Zoals bepaald in paragraaf 1 van artikel 23 waren de niet-permanente leden uit verschillende geografische regio’s. Deze clausule werd praktisch ingevuld door een Gentlemen’s agreement.[11] Tot en met 1957 kwamen de leden uit vijf verschillende groepen: Latijns-Amerika, West-Europa, het Britse Commonwealth, Midden-Oosten en Oost-Europa. Traditioneel kwam er uit elke groep één land, met uitzondering van Latijns-Amerika dat door twee leden werd vertegenwoordigd. Deze verdeling wordt mooi geïllustreerd wanneer we de opvolgers van elk land bekijken. In 1947 werden Nederland, Egypte en Mexico vervangen door respectievelijk België, Syrië en Colombia.[12] Op deze wijze kreeg elke vertrekkende regio een vervanger in de raad. Het jaar daarop verdwenen Brazilië, Polen en Australië, maar hun opvolging werd verzekerd door Argentinië, Oekraïne en Canada. Dat Australië vervangen werd door Canada is strikt genomen in strijd met paragraaf 1 van Artikel 23. Hierin wordt immers “equitable geographical distribution” geëist onder de wisselende leden in de Veiligheidsraad en het verdwijnen van Australië betekende dat Azië enkel door China werd vertegenwoordigd. Toch is de keuze voor Canada niet echt onlogisch. Enerzijds zijn Canada en Australië zeer gelijkaardig, zowel wat cultuur, taal en ideologie betreft, en anderzijds was de keuze aan Oceanisch-Aziatische landen beperkt. Het Commonwealth kreeg dus voorrang op het Verre Oosten. Deze laatste werd pas een volwaardige groep in 1957 met de opname van de Filipijnen in de Veiligheidsraad.

 

Vanaf 1960 zijn er meer en meer stemmen die een uitbreiding eisen van het aantal leden in de Veiligheidsraad. Deze vraag had vooral te maken met de onafhankelijkheid van tal van Afrikaanse landen en hun snelle toetreding tot de Verenigde Naties. Een uitbreidingsamendement werd dan ook eind 1963 goedgekeurd. De effectieve uitbreiding naar 15 leden vond plaats op 31 augustus 1965.[13]

 

Paragraaf 3 zegt dat elk land één afgevaardigde mag hebben op de vergaderingen. De Belgische zetel in het halfrond werd ingenomen door de permanente afgevaardigde voor de Verenigde Naties, Fernand van Langenhove, of door zijn adjunct Joseph Nisot.

Volgens de Rules of Procedure moet iedere afgevaardigde 24 uur voor de vergadering voorgedragen worden aan de V.N., met uitzondering van de 1e minister of de minister van Buitenlandse Zaken.

 

1. 2. 2. Artikels 24 & 25 van het V.N. Charter

 

 Art. 24

  1. In order to ensure prompt and effective action by the United Nations, its Members confer on the Security Council primary responsibility for the maintenance of international peace and security, and agree that in carrying out its duties under this responsibility the Security Council acts on their behalf.

  2. In discharging these duties the Security Council shall act in accordance with the Purposes and Principles of the United Nations. The specific powers granted to the Security Council for the discharge of these duties are laid down in Chapters VI, VII, VIII, and XII.

  3. The Security Council shall submit annual and, when necessary, special reports to the General Assembly for its consideration.

 

Art. 25

1. The Members of the United Nations agree to accept and carry out the decisions of the Security Council in accordance with the present Charter.

 

Bij de oprichting van de V.N. was er de duidelijke overtuiging dat de Veiligheidsraad het leidende orgaan van de wereldorganisatie zou worden. De regering van de wereld als het ware, met de Algemene Vergadering als raadgevend parlement. Er werd verwacht dat deze Raad zich hield aan de principes van Vrede en Veiligheid die de kern van V.N. vormde. Het vijfde hoofdstuk van het V.N. charter kent echter geen concrete bevoegdheden toe aan de Veiligheidsraad, maar verwijst naar de volgende hoofdstukken die wel specifieke bepalingen bevatten. Als er in een discussie gesproken wordt over het toepassen van Hoofdstuk VI of Chapter VII verwijst men naar de correspenderende delen in het V.N. Charter. Het is daarom zeer nuttig deze even onder de loep te nemen.

 

1. 2. 2. 1. Chapter VI “Pacific Settlements of Disputes”

 

Het bewaren van internationale vrede en veiligheid is het hoofddoel van de Verenigde Naties. De methode die gebruikt wordt om dit doel te verwezenlijken, verloopt in verschillende stappen. De belangrijkste verantwoordelijkheid bij het oplossen van een dispuut wordt bij de betrokken partijen gelegd. Het V.N. Charter vraagt deze immers een conflict zo spoedig mogelijk te beëindigen op vreedzame wijze.[14] Indien dit niet gebeurt, mag de Veiligheidsraad steeds hierop aandringen. Indien er geen oplossing lijkt te komen mag de Veiligheidsraad zich actief mengen in de zaak. Hiervoor kan men een onderzoekscommissie aanstellen en aanbevelingen maken. Wel moet steeds rekening gehouden worden met de betrokken partijen en eventuele overeenkomsten die eerder bereikt waren. Ten slotte mag ieder lid van de Verenigde Naties een dispuut voorleggen aan de Veiligheidsraad, een bepaling die ook in de Provisional Rules of Procedure zou worden opgenomen. Ook niet-V.N.-leden hebben dit recht indien ze akkoord gaan met de algemene principes van de organisatie.[15]

1. 2. 2. 2. Chapter VII “Action with Respect to Threats to the Peace, Breaches of the Peace and Acts of Aggression”

 

Het is duidelijk dat de middelen aangeboden in Hoofdstuk VI niet voldoende zijn om alle internationale conflicten op te lossen. Wanneer een dispuut uitgroeit tot een volwaardig conflict mag de Veiligheidsraad in eerste instantie de partijen oproepen aan voorlopige maatregelen te gehoorzamen. Hiervan zijn enkele voorbeelden te vinden gedurende 1947-1948. Zowel in de discussie betreffende Indonesië als Palestina werd een staakt-het-vuren-resolutie goedgekeurd.[16] Het charter geeft de Veiligheidsraad een lijst van concrete sancties. Indien deze oproep geen gehoor vindt, zijn, in een eerste stadium, niet-militaire sancties toegestaan met een eventuele gewapende tussenkomst in een volgende fase.[17]

 

De overige artikels in Hoofdstuk VII bepalen de concrete invulling van de werking van een eventuele V.N. macht. De eerste toepassing van deze artikels kwam er pas in 1950, met de oorlog in Korea, een gebeurtenis die buiten het domein van dit onderzoek valt.

 

1. 2. 2. 3. Chapter VIII “Regional Arrangements”

 

Dit korte hoofdstuk verklaart de relatie tussen de Veiligheidsraad en andere internationale, regionale organisaties. De Verenigde Naties erkennen de validiteit van zulke coöperaties maar vraagt aan hen conflicten op te lossen volgens de Principes van de V.N. Verder hebben Regionale entiteiten de bevoegdheid over een conflict zolang de Veiligheidsraad de zaak niet naar zich toetrekt. De Veiligheidsraad wordt hier dus erkend als het belangrijkste orgaan inzake conflictbemiddeling.

 

1. 2. 2. 4. Chapter XII “International Trusteeship System”

 

In dit hoofdstuk zijn voor de Veiligheidsraad enkel de Artikels 83 en 84 van belang. Hierin wordt bepaald dat de Veiligheidsraad de autoriteit heeft over akkoorden inzake Mandaatgebieden. De Trusteeship Council staat dus in voor het dagelijkse beheer en de controle van gebieden onder V.N. gezag, terwijl de Veiligheidsraad de belangrijke beslissingen mag nemen.

 

1. 2. 3. Artikel 26 van het V.N. Charter

 

 

Dat het statuut van de Military Staff Committee werd opgenomen in het V.N. Charter, in tegenstelling tot andere instellingen als de Atomic Energy Commission en de Commission for Conventional Armaments, getuigt, net als de vorige twee Artikels, van een sterk geloof en optimisme bij de oprichting van de Verenigde Naties. Artikel 47 bepaald dat er:

 

1. Een militair adviesorgaan zal opgericht worden om de V.N. Veiligheidsraad bij te staan.

2. Alle permanente leden hierin zetelen.

3. Dit verantwoordelijk is voor de concrete aanbeveling op het gebied van strategie en troepenplaatsing.

4. Dat het bevoegd is regionale subcomités op te richten.

 

Deze commissie ging hand in hand met het idee van een “V.N. macht” waartoe alle leden moesten bijdragen, een idee dat men terugvindt in Hoofdstuk VII van het Charter: “Action with Respect to Threats to the Peace, Breaches of the Peace, and acts of aggression”. Dit “leger” zou de Veiligheidsraad toestaan haar beslissingen op het terrein te laten uitvoeren. De Military Staff Committee was de eerste instelling die de Veiligheidsraad creëerde, en dit door middel van haar allereerste resolutie.[18]

 

De eerste taak waarmee deze commissie werd belast was het opmaken van een rapport aangaande hoofdstuk VII van het V.N. Charter. De concrete invulling van wat dit V.N. leger juist moest zijn, zorgde gedurende 1947-1948 voor heel wat onenigheid. Op 30 april 1947 werd een eerste rapport ingediend door de Military Staff Committee, maar de bespreking ervan liet op zich wachten tot 4 juni. Het voornaamste discussiepunt tussen de permanente leden was de keuze tussen gelijkwaardige of gelijke contributies. De U.S.S.R. wou dat ieder van de permanente leden een identieke hoeveelheid land-, zee- en luchttroepen ter beschikking zou stellen, de anderen verkozen een gelijkwaardige bijdrage.[19] De Belgische vertegenwoordiger, Fernand van Langenhove, had echter zijn bedenkingen bij het rapport en wees op tal van tekortkomingen. Zo werd er geen rekening gehouden met wat te doen indien één van de grote vijf de overtreder was, of wat het gebruik van luchtmacht juist inhield (Artikel 45 van het V.N. Charter). Verder was er volgens hem onduidelijkheid over het vierde punt van Artikel 47, aangaande regionale subcomités.[20] Ook over de exacte grootte van de troepenmacht verschilde de visies.

 

Kortom, omwille van de te uiteenlopende meningen werd het rapport beschouwd als een tussentijds werkverslag. Het comité zelf werd al snel “a sterile monument to the faded hopes of the founders of the U.N.”[21]

 

1. 2. 4. Artikel 27 van het V.N. Charter[22]

 

De bepalingen in paragraaf 3 van dit artikel is beter bekend als het veto. Dit houdt in dat bij een substantiële stemming in de Veiligheidsraad alle permanente leden hun akkoord moeten geven om een voorstel goed te keuren. Indien dit niet gebeurd, kan een voorstel onmogelijk een resolutie worden. Het veto is ongetwijfeld één van de meest omstreden artikels aangaande de V.N. Veiligheidsraad. Niet enkel vandaag is er discussie over de rol van de permanente vijf en hun speciaal statuut aangaande stemming, ook vlak na de oprichting was er tegenstand. Gedurende de eerste drie vergaderingen van de Algemene Vergadering stond het vetothema dan ook op de agenda. Vele landen vonden immers dat de U.S.S.R. door haar regelmatig gebruik van het veto de V.N. verlamde, zoals zal worden aangetoond in de bespreking van de gebeurtenissen gedurende 1947-1948.

 

Voor we het veto in de praktijk bestuderen zijn er nog enkele belangrijke aantekeningen te maken.[23]

1. 2. 4. 1. Wanneer is er sprake van een veto?[24]

Twee voorbeelden om dit te illustreren.

Technisch gesproken was er hier geen veto, ondanks de negatieve stem van maar liefst twee permanente leden. De reden is het ontbreken van de benodigde zeven positieve stemmen. Het voorstel werd dus niet tegengehouden door de negatieve stemmen maar wel door een tekort aan positieve.

 

1. 2. 4. 2. Wat is abstention juist?[25]

In het V.N. Charter worden de betrokkenen in een bepaald conflict verplicht zich te onthouden indien er over dat conflict gestemd word. Nochtans bepaald Artikel 27 dat er zeven positieve stemmen moeten zijn inclusief die van de permanente leden, om een resolutie aan te nemen. Aangezien bij de onthouding, of abstention, van een permanent lid deze voorwaarde niet vervuld wordt, is het strikt genomen onmogelijk beslissingen te nemen. Het werd daarom algemeen aanvaard dat wanneer een permanent lid zich verplicht onthield tijdens een stemming, dit geen veto met zich meebracht.

 

Er rees echter een probleem wanneer een permanent lid zich vrijwillig wou onthouden. In 1946 kwam dit al eens aan de orde. Oorspronkelijk werd er expliciet gezegd dat de onthouding geen veto inhield, maar na enige tijd werd dit impliciet aangenomen.[26] Op 1 augustus 1947 formaliseerde de Syrische voorzitter, El Khouri, deze praktijk. Hij verklaarde: “I think it is now jurisprudence in the Security Council (...) that an abstention is not considered a veto, and the concurrent votes of the permanent members mean the votes of the permanent members who participate in the voting. Those who abstain intentionally are not considered to have cast a veto.”[27]

 

Een belangrijke kanttekening bij deze uitspraak is dat het wel een “officiële” omkadering aan een neutrale stem gaf, maar het geen rekening hield met het eventuele niet-stemmen wegens afwezigheid door een permanent lid. Dit laatste kwam niet voor tijdens de periode 1947-1948. Wel was er in 1946 een korte periode gedurende welke de U.S.S.R. weigerde deel te nemen aan de discussies. Dit gebeurde tijdens het Iran-U.S.S.R. conflict. In totaal was de U.S.S.R. afwezig voor vijf sessies.[28] De Sovjet afwezigheid werd behandeld als een onthouding en geen veto was van kracht op de genomen beslissingen. Dit druiste in tegen de strakste interpretatie van artikel 27, zoals eerder aangetoond. Het is dus eerder uit praktische overweging dat men deze manier van handelen koos. De U.S.S.R. tekende in 1946 geen bezwaar in tegen de beslissingen genomen zonder haar expliciet ja-woord en zodoende werd een precedent gecreëerd dat de Sovjet-Unie later onsuccesvol zou aanklagen.

 

Het onderscheid tussen onthouding en afwezigheid werd immers zeer belangrijk wanneer de U.S.S.R. de Veiligheidsraad verliet uit protest tegen de aanwezigheid van de Taiwanese Kuomintang in plaats van de Volksrepubliek China als permanent lid in de Veiligheidsraad. Tijdens de afwezigheid werden een aantal resoluties goedgekeurd waartegen de U.S.S.R. ongetwijfeld haar veto gesteld zou hebben. Dit waren Resoluties 82 tot en met 84 die de toestand in Korea aanklaagden en zo een V.N.-interventie ter bescherming van Zuid-Korea startten.[29]

 

1. 2. 4. 3. Verschil tussen een situatie en een conflict

 

Dit onderscheid is van belang bij de bespreking van Artikel 27, aangezien landen zich moeten onthouden tijdens de stemming indien het over een dispuut gaat waar zij bij betrokken zijn. De verwarring is te wijten aan artikels 33 en 34 die een verschillend standpunt nemen in deze. Artikel 33 zegt dat een dispuut een situatie is “[of which] the continuance... is likely to endanger the maintenance of international peace and security”. Artikel 34 geeft dan weer de Veiligheidsraad de bevoegdheid te bepalen of een situatie een bedreiging vormt voor de vrede en veiligheid of niet.

 

Tijdens het Iran conflict van 1946 werden de volgende definities verkondigd. Een dispuut heeft een subjectief karakter en bestaat omwille van een meningsverschil tussen twee partijen. Een situatie is daarentegen objectief en staat los van de leden van de Veiligheidsraad. De periode 1947-1948 leverde tal van voorbeelden op waarin betrokken landen niet konden meestemmen in de resoluties. Zo was er het Verenigd Koninkrijk dat zich onthield tijdens de discussies over het Korfoe Kanaal en de Griekse Kwestie. Een gelijkaardige reglementering bestond er eveneens voor het voorzitterschap. Een land mag immers niet het voorzitterschap van de Veiligheidsraad op zich nemen indien een onderwerp wordt behandeld waar men zelf bij betrokken is.

 

1. 2. 4. 4. Procedure versus Substantie

 

Noch het Charter, noch de Provisional Rules geven enige klaarheid betreffende dit onderscheid. Het enige document dat het verschil enigszins verklaarde, was de “Statement by the Delegations of the Four Sponsoring Governments on Voting Procedure in the Security Council” op 7 juni 1945 te San Francisco.[30] Hierin werd bepaald dat direct measures, leidend tot acties bepaald in Hoofdstuk VII van het V.N. Charter, een qualified vote vereisen. Verder verwees het ook naar zogenaamde chain of events beslissingen. Dit zijn beslissingen die een kettingreactie in gang zetten en eventueel kunnen leiden tot Hoofdstuk VII besluiten. Voorbeelden zijn een oproep tot onderhandelingen of het maken van aanbevelingen. Het was zeer vreemd deze verklaring niet vanuit het begrip Procedural matters startte zoals het Charter, maar eerst de Substantive matters omschreef. Het is duidelijk dat er geen algemene consensus over de twee begrippen bestond wanneer de Veiligheidsraad haar vergaderingen aanvatte.[31]

 

De onenigheid over dit onderscheid leidde in de eerste jaren van de Veiligheidsraad tot een praktijk die men double veto noemde. Bij onzekerheid kon een lid immers een stemming aanvragen met de vraag of een bepaald onderwerp procedure was of niet.[32] Door een negatieve stem van een P5 land (veto) op deze vraagstelling werd het onderwerp vervolgens substantieel. Bij de uiteindelijke stemming kon dan voor de tweede maal het veto worden gehanteerd om het voorstel effectief tegen te houden. Het meest duidelijke voorbeeld van een double veto praktijk in de periode 1947-1948 is de negatieve stem van de U.S.S.R. om een commissie op te richten om de Coup van Praag te onderzoeken.[33]

 

1. 2. 5. Artikels 28 tot 32 van het V.N. Charter

 

 

De laatste vijf artikels van Hoofdstuk V worden verzameld onder de titel “Procedure”. Hierin wordt de continuïteit van de Veiligheidsraad beoogd (Art.28) en bepaald dat betrokken niet-leden mogen deelnemen aan de discussies (Art. 31-32). Verder vindt men hier belangrijke bepalingen aangaande de mogelijkheid tot het oprichten van ondergeschikte organen (Art. 29) en de verplichting aan de Veiligheidsraad om haar eigen “Rules of Procedure” op te tekenen (Art.30), terug. Dit laatste artikel is van belang omdat de voorlopige versies van de “Rules of Procedure” de werking van de Veiligheidsraad zouden omschrijven tijdens 1947-1948.

 

 

1. 3. Provisional Rules of Procedure of the Security Council

 

1. 3. 1. Ontstaan van de Provisional Rules of Procedure.

 

De Provisional Rules of Procedure werden opgetekend door de Executive Office of the Preparatory Commission op 15 november 1945. Dit orgaan moest een aantal basisregels uittekenen voor de Veiligheidsraad. Haar allereerste versie legde 41 regels voor aan de Preparatory Commision, die hieruit 27 regels selecteerde op 23 december 1945. In een volgende fase werd het ontwerp dat dit Comité had opgemaakt voorlopig goedgekeurd door de Veiligheidsraad. Vervolgens werd een Committee of Experts aangeduid die de Provisional Rules of Procedure moest onderzoeken. Haar eerste verslag was klaar op 5 februari 1946, maar de Veiligheidsraad toen was druk bezig met belangrijkere zaken. Hierdoor werd de goedkeuring uitgesteld en werkte het Comité der Experten verder. Uiteindelijk was het merendeel van de voorgestelde regels goedgekeurd tegen 24 juni 1946. Deze Provisional Rules bevatten toen tien hoofdstukken met in totaal zestig regels. Enkel de belangrijke hoofdstukken worden hier kort besproken.[34]

 

1. 3. 2. Vergaderingen

 

Officieel kan enkel de voorzitter van de Veiligheidsraad een vergadering samenroepen. Hij mag dit altijd doen te wanneer hij dit nodig acht. De enige beperking is dat er geen interval van meer dan veertien dagen mag bestaan tussen twee opeenvolgende vergaderingen.[35] Hoewel de voorzitter het monopolie bezit op het effectieve samenroepen van de vergadering, moet hij dit in de praktijk delen met de landen in de Veiligheidsraad. De voorzitter is immers verplicht een vergadering samen te roepen wanneer een van de leden van de Veiligheidsraad dit eist.

 

Hiernaast geeft Rule 3 uit de Provisional Rules nog drie andere situaties die leiden tot het organiseren van een vergadering door de voorzitter. Alle drie komen voor gedurende de periode dat België lid is van de raad.

 

1. De eerste bepaling zegt dat elk conflict of dispuut ter attentie van de Veiligheidsraad kan gebracht worden.[36] Dit is gebaseerd op Artikel 35 van het V.N. Charter. Dit artikel geeft aan elk land, leden en niet-leden van de Verenigde Naties, het recht een dispuut voor de Veiligheidsraad te brengen. Het oplossen of bemiddelen is immers één van de expliciete bevoegdheden toegekend aan de Raad door het V.N. Charter. Een aantal voorbeelden hiervan zijn te vinden gedurende het Belgische lidmaatschap. Zo was er het conflict in Griekenland, waar bij een eerste fase de U.S.S.R. een klacht indiende. Later zou Oekraïne dit eveneens doen. Ook India stapte in 1948 naar de Veiligheidsraad om de toestand in het eigen land aan te klagen, net als Egypte dat deed in 1947.

 

2. Ook de Algemene Vergadering mag van de voorzitter eisen een Veiligheidsraadvergadering te organiseren. Toch is er een subtiel verschil tussen de mogelijkheden van de Algemene Vergadering en die van een individueel land. Een land “may bring any dispute…to the attention of the Security Council” (Artikel 35 van het V.N. Charter). Artikel 11 daarentegen geeft de Algemene Vergadering het volgende recht: “Any such question [relating to the maintenance of international peace and security] on which action is necessary shall be referred to the Security Council” (Artikel 11 van het V.N. Charter). Het mag dus naast conflictsituaties ook problemen van structurele en langere aard voorbrengen. Een mooi voorbeeld om dit te verduidelijken is de nood tot een consensus over bewapening. Zo zal de Veiligheidsraad in 1947 handelen op het gebied van conventionele bewapening naar aanleiding van de “Principles governing the general regulation and reduction of armaments”-resolutie in de Algemene Vergadering.[37] De Algemene Vergadering heeft dus een ruimer kader dan individuele landen, waarbinnen het de voorzitter van de Veiligheidsraad kan aanspreken.

 

3. Een laatste beweegreden tot handelen kan komen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Deze kan te allen tijde een zaak voorbrengen indien deze onder de definitie van artikel 99 van het V.N. Charter valt.[38] Zo zal de Britse vertegenwoordiger Cadogan opteren voor deze optie om de gebeurtenissen in de Zeestraat van Korfoe aan te stippen. Deze methode om een conflict voor te dragen aan de Raad is gelijkaardig met de eerste bepaling, maar is onrechtstreeks door de Secretaris-Generaal als tussenpersoon te gebruiken. Dit biedt niet enkel landen een neutralere weg om een situatie aan te klagen, maar opent eveneens de deur voor individuen of N.G.O.’s om een situatie aan de Veiligheidsraad voor te leggen. Ze moeten uiteraard wel de Secretaris-Generaal hiertoe overtuigen.

 

België zelf nam geen enkele keer het initiatief om een zaak voor te brengen aan de Veiligheidsraad.

 

1. 3. 3. Agenda

 

De Voorzitter van de Raad wordt verwacht een voorlopige agenda samen te stellen in samenspraak met de Secretaris-generaal. Deze dagplanning bestaat uit alle nieuwe probleempunten aangevuld met de niet afgewerkte onderwerpen of eerder uitgestelde discussies. In principe moest de Secretaris-Generaal minstens drie dagen voor een vergadering de voorlopige agenda aan de leden meedelen. Gedurende Belgisch lidmaatschap gebeurt het vaak dat een bepaald probleem wordt aangekondigd met een langere voorbereidingstijd.[39] Zo werden de discussies omtrent Egypte en Korfoe al lang voordien aangekondigd en verwacht door de leden van de raad. Slechts éénmaal valt het voor dat de Belgische delegatie klaagde over een te korte voorbereidingstijd en dat was bij het aanvatten van hun lidmaatschap op 7 januari. De nieuwe leden werden dan ook enkele dagen extra tijd gegund om het Trieste dossier te bestuderen. Het eerste punt van elke vergadering bestaat erin de voorlopige dagplanning goed te keuren. Meestal verloopt dit zonder problemen, enkel de U.S.S.R. werkt soms tegen naar de mening van de Belgische vertegenwoordiger.[40]

 

1. 3. 4. Voorzitterschap

 

Het voorzitterschap van de Veiligheidsraad verloopt volgens een beurtrol. De alfabetische volgorde van de landsnamen is ook de volgorde van voorzitterschap en dit steeds voor één maand. Belgium kwam in 1947 als tweede land aan bod en leidde dus de raad gedurende februari, na Australia dat januari voor zich nam. België zou eveneens de voorzittersrol op zich nemen gedurende januari en december van 1948. Dat een niet-permanent land dit driemaal mag doen is vrij zeldzaam.[41]

 

De verantwoordelijkheid van de voorzitter is vrij uitgebreid. Onder het vierde hoofdstuk wordt verder bepaald dat deze voorzitter de officiële vertegenwoordiger van de V.N. Veiligheidsraad (Rule 19) is en dat hij geen kwesties mag leiden waarin hij zelf betrokken partij is. Deze laatste bepaling komt gedurende 1947-1948 slechts éénmaal voor, namelijk tijdens een discussie over Berlijn.[42] Naast de bevoegdheden in het vierde hoofdstuk vindt men ook andere taken terug elders in de Provisional Rules. Voorbeelden werden eerder al vermeld zoals het opstellen van de agenda en het leiden van de bijeenkomsten. Andere taken bestaan uit het uitnodigen van niet-permanente leden tot de discussies (vb. Albanië, Bulgarije, Joegoslavië en Griekenland bij de Griekse Kwestie of Pakistan en India in het Jammu en Kasjmir dispuut) of het leiden van de stemprocedure.

 

Naast de officiële bevoegdheden bepaald door de Provisional Rules zijn er nog tal van officieuze taken. Deze zijn volgens Rebekka Verniest te klasseren in drie soorten.[43] Ten eerste zijn er beleefdheidsfuncties. Onder deze noemer vallen taken zoals het verwelkomen van nieuwe leden en personeel of het medeleven betuigen bij markante gebeurtenissen. In principe is dit een ruimere opvatting van de taakomschrijving in Rule 19. Ten tweede fungeert de voorzitter als een centraal informatiepunt door het ontvangen van resolutievoorstellen, commissieverslagen en klachten. Ten slotte speelt de voorzitter een sleutelrol in de onderhandelingsprocessen. Dit laatste gebeurt in alle fasen van de discussies. Bij de voorbereiding is het wenselijk dat alle leden akkoord zijn dat een bepaald agendapunt een discussie waard is. De voorzitter kan dus achter de schermen peilen naar de verschillende meningen. Ook tijdens de onderhandelingen heeft de voorzitter enkele troeven achter de hand. Zo kan hij een informele bijeenkomst organiseren of een commissie oprichten om een consensus te bereiken. België zou dit bijvoorbeeld doen tijdens de discussies omtrent de Atomic Energy Commission in februari 1947.

 

1. 3. 5. Secretariaat

 

Dit hoofdstuk handelt over de rechten die de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft binnen de Veiligheidsraad. De Noor Trygve Lie, Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties tijdens het Belgische lidmaatschap, kwam zelden tussen in de debatten. Nochtans geven de Provisional Rules hem het recht gesproken of geschreven commentaren te geven aan de raad. Eenmaal deed Lie dit toen er een discussie omtrent de bevoegdheden van de Veiligheidsraad zich voordeed in de zaak Trieste. Lie gaf een juridisch commentaar waardoor de raad haar werk verder kon zetten, zonder in reglementaire discussies verzeild te geraken. De overige taken van de Secretaris-Generaal ten opzichte van de raad zijn beperkt en gaan van het recht tot bijwoning van de vergaderingen tot de verantwoordelijkheid inzake voorbereiding en verspreiding van documenten.

 

1. 3. 6. “Conduct of Business” of Verloop van Zaken

 

Hierin worden de basisregels en rechten van de leden beschreven. Zo kan de Veiligheidsraad een ondergeschikte commissie samenstellen als onderzoeker of bemiddelaar. De Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents is een voorbeeld van een onderzoekscommissie. De Commission of Good Offices daarentegen was belast met onderhandelingen in de zaak Indonesië.

Hoofdstuk VI bepaalt ook de wijze van indiening van een resolutie of amendement en hoe hierop gestemd moet worden. De manier waarop een vergadering kan beëindigd worden, voorbeeld door opschorting of uitstel. Een voorstel binnen de Veiligheidsraad heeft geen nood aan een zogenaamde “second” of steun van een ander lid voordat er voor gestemd wordt. Ten slotte wordt hier herhaald dat het mogelijk is andere niet-leden van de Veiligheidsraad uit te nodigen of specialisten te inviteren om deel te nemen aan de discussie of om technisch advies te verschaffen.

 

1. 3. 7. Stemprocedure

 

Hier verwijst de Provisional Rules of Procedure rechtstreeks naar de relevante artikels in het V.N. Charter.

 

1. 3. 8. Toelating van nieuwe leden

 

Ieder land heeft de mogelijkheid zijn kandidaatschap voor de Verenigde Naties in te dienen. De procedure die hiervoor gevolgd moet worden, verloopt in een aantal stappen.

De vijfde stap is ongetwijfeld de belangrijkste. Het is hier dat vele landen gedurende de besproken periode de toegang tot de Verenigde Naties werd ontzegd.

 

 

Hoofdstuk 2: Wie is Wie?

 

2. 1. De Permanente Leden[44]

 

2. 1. 1. China

 

China werd gedurende de periode 1947-1948 vertegenwoordigd door twee personen. Quo Tai-Chi nam 1947 voor zijn rekening. Hij was ambassadeur van China in Londen gedurende de jaren ’30. Tijdens de oorlog was hij zelfs even Minister van Buitenlandse Zaken en later zetelde hij in de Supreme National Defence Council van China. Zijn Britse collega Cadogan beschrijft hem in zijn dagboek als “courteous and dignified, a gentlemen”.[45] Quo Tai-Chi zou het voorzitterschap van de Veiligheidsraad opnemen tijdens april van 1947.

 

Zijn opvolger, T’ingfu F. Tsiang, had eveneens een ambassadeurspositie op zijn curriculum vitae toen hij plaatsnam aan de V.N.-tafel. In 1936 was hij namelijk afgevaardigde te Moskou. Zijn V.N.-carrière duurde tot 1961, waarna hij werd benoemd tot ambassadeur te Washington. Officieel vertegenwoordigde hij China, maar na de revolutie van 1949 was zijn positie zeer omstreden.[46] Toch beschouwden zijn collega’s hem als “a man with a very good mind and realistic approach”.[47] Tsiang was een uitstekend, verzoenend voorzitter. Zo bemiddelde hij in maart 1948 in het Kasjmir conflict.

 

2. 1. 2. Frankrijk

 

Ondanks de permanente positie van Frankrijk in de Veiligheidsraad was de invloed van de Franse afgevaardigden eerder gering. Alexandre Parodi was de Franse gezant gedurende 1946-1949. Een zeer ervaren en intelligente man die het Franse verzet als achtergrond had. Verder werd hij bestempeld als een rationeel, maar overvoorzichtig iemand.[48]

 

Parodi’s meest opvallend beslissing als voorzitter was ongetwijfeld die van 24 mei 1948. Deze kwam er toen er onenigheid bestond over het exacte statuut van een Chileens voorstel over Tsjecho-Slowakije. Men was onzeker of de oprichting van een onderzoekscommissie een procedure stemming of een substantiële stemming vereiste. Parodi stemde voor om een initiële stemming te houden om dit te bepalen. De U.S.S.R. stemde in het negatief op de vraag of de oprichting van het comité procedure was. Parodi oordeelde dat dit veto de hoofdstemming substantieel maakte. Op deze wijze hield de U.S.S.R. het commissievoorstel tegen door middel van een zogenaamd double veto.[49] Naast mei 1948 was Parodi ook voorzitter gedurende juni 1947.

 

2. 1. 3. Sovjet-Unie

 

Voor de Sovjet-Unie was het Andrei A. Gromyko, de latere Minister van Buitenlandse Zaken. Gromyko werd beschreven als een uiterst bedreven en professioneel iemand. Ondanks zijn norse verschijning bleek hij zeer vriendelijk en grappig te zijn volgens zijn Amerikaanse en Britse collega’s. “Friendly and apparently frank...very good humoured” zei Hershell Johnson, Dean Acheson dichtte dan weer de woorden Sardonic Humour aan Gromyko toe.[50] Toch mocht Gromyko geen duimbreed afwijken van de orders uit Moskou. Dit totale gebrek aan flexibiliteit is typerend voor de eerste jaren van de Veiligheidsraad en leidde tot tal van Sovjet-vetos. Alexander Cadogan zei: “...it’s hopeless trying to negotiate with Gromyko; he doesn’t dare to change a comma without reference back to Moscow”.[51]

 

Midden 1948 nam Yakov A. Malik de plaats in van Gromyko. Met een uitgebreide kennis van V.N. procedures volgde hij strikt de communistische agenda. Net als Gromyko stelde hij tal van veto’s. Gladwyn Jebb, Brits afgevaardigde van 1950 tot 1954, zag hem als een koele persoon die nooit zijn geduld verloor. Verder beschreef Jebb hem als “a very looking and quite likeable fellow.[52]

 

2. 1. 4. Verenigd Koninkrijk

 

Net zoals Frankrijk was er voor het Verenigd Koninkrijk slechts één permanente vertegenwoordiger in New York tijdens de 1947-1948 periode, Sir Alexander Cadogan. Deze 63-jarige ervaren diplomaat was vroeger ondersecretaris van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Londen. Hij was iemand die geloofde in traditie en in de toekomst van de Verenigde Naties. Ondanks een ruime ervaring in multilaterale onderhandelingen was Cadogan eerder een stil en terughoudend persoon. Joseph Nisot bekritiseerde de Britse delegatie fel in één van zijn telegrammen aan Brussel: “elle s'est distinguée avant tout par son silence et sa réticence.[53] Cadogan was iemand die altijd bereid was te helpen maar men moest het hem wel vragen. Zijn biograaf schreef het volgende: “Those who asked Cadogan’s help received courteous attention and excellent advice, (...), in his matter-of-fact fashion,...”[54]

 

2. 1. 5. Verenigde Staten

 

Herschel Johnson vatte 1947 aan als vertegenwoordiger van de Verenigde Staten maar zou maar kort in deze positie bekleden. Johnson was te vergelijken met de Britse gezant Cadogan. Met een zeer rijke diplomatische ervaring, o.a. in Bern, Sofia, Londen en Stockholm werd hij benoemd in 1946 als eerste Amerikaanse permanente V.N.-vertegenwoordiger. Truman verving hem op 8 januari 1947 door Warren R. Austin, een vooraanstaand republikeinse senator.[55] De 70-jarige Austin was een zeer goede spreker en verdedigde de Amerikaanse standpunten vaak met veel overtuiging. Voorbeelden hiervan zijn het Marshallplan en de Amerikaanse positie ten opzichte van Palestina.

 

 

2. 2. België [56]

 

2. 2. 1. Paul-Henri Spaak[57]

 

Paul-Henri Spaak was vanaf 1936 tot 1949 onafgebroken minister van Buitenlandse Zaken, en vormde dus de spilfiguur van het Belgische buitenlandse beleid. Naast deze post leidde Spaak ook nog drie regeringen, waarvan er één in de besproken periode valt. De derde Regering Spaak liep immers van 20 maart 1947 tot 19 november 1949 en omvat dus quasi de gehele onderzochte periode. Als eerste minister was men volgens de Provisional Rules of Security Council gemachtigd om plaats te nemen aan het halfrond van de Veiligheidsraad. Spaak nam dit privilege niet op, maar was daarom niet vreemd aan de V.N. als instelling. Bij de allereerste Algemene Vergadering in 1945 was hij immers de voorzitter. Zijn meest gekende optreden binnen de Verenigde Naties was misschien wel de toespraak die hij hield tijdens de 3e Algemene Vergadering van 1948 gericht aan de Russische afgevaardigde met de woorden “Messieurs, nous avons peur de vous”.[58] Spaaks grootste invloed lag echter niet bij de Verenigde Naties, maar wel bij het Europese Project. Zo stond hij aan de wieg van de Benelux coöperatie en in de jaren vijftig lag hij aan de basis van het moderne Europa, samen met Monet, Adenauer, Schuman, de Gasperi...

 

Binnen deze thesis is onder meer zijn rol als coördinator van het Buitenlandse beleid vanuit Brussel belangrijk. Zo ontving hij alle verslagen van de Belgische ambassades over heel de wereld en stond hij in nauw contact met van Langenhove en Nisot in New York. Als eerste minister onderhield hij contact met andere staatshoofden en stuurde hij het algemene beleid. Beslissingen werden door hem, vaak in samenspraak met de vertegenwoordiging in New York, genomen. Hij is dus een spilfiguur in deze thesis.

 

2. 2. 2. Fernand van Langenhove

 

Fernand van Langenhove was de Permanent Vertegenwoordiger voor België bij de Verenigde Naties tijdens de besproken periode. Hij werd geboren te Moeskroen in 1889 en was socioloog van opleiding en professor aan de Vrije Universiteit van Brussel. Toch lag zijn interesse eerder op het diplomatieke front en werkte hij zich al snel op tot topdiplomaat binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanaf 1922 werkte hij op de centrale administratie van Buitenlandse Zaken. Hij zou zijn ervaring met internationale organisaties opdoen in de Volkerenbond waar hij aan de slag ging tijdens de jaren ’30.

Op 26 december 1926, tijdens de katholieke regering van Henri Jaspar, werd hij Kabinetschef van Buitenlandse Zaken. Hij werd in maart 1929 gepromoveerd tot Secretaris-Generaal.[59] Hij was dus nu diplomatiek adviseur voor de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit betekende dat hij vanaf 1936 onder Paul-Henri Spaak kwam. Volgens Rik Coolsaet werd Spaak gekozen door Eerste Minister Van Zeeland omdat hij minder gecompromitteerd, maar helemaal Belgisch was. De keuze voor iemand met minder ervaring op deze belangrijk post, stond van Zeeland toe, in samenwerking met [Secretaris-Generaal] van Langenhove en anderen op Buitenlandse Zaken, het buitenlands beleid in eigen handen te houden.[60] Verder dicht Coolsaet Fernand van Langenhove in de jaren voor de oorlog de rol van architect van de neutraliteit toe. Zijn invloed op het Belgische buitenlandse beleid was dus niet te onderschatten.

 

Na Wereldoorlog II was Fernand van Langenhove aanwezig in San Francisco toen daar het V.N. Charter werd opgesteld. In 1947 ruilde hij zijn positie als Secretaris-Generaal bij Buitenlandse Zaken in voor de job van Permanent Vertegenwoordiger voor België bij de Verenigde Naties. Van Langenhove is dus de belangrijkste Belgische afgevaardigde in New York en was dus bijgevolg diegene die plaatsnam aan de Veiligheidsraadtafel in 1947-1948.[61] Hij zou deze positie bekleden tot 27 mei 1957 en maakte dus nog net het Belgische lidmaatschap in de V.N. Veiligheidsraad mee van 1955-1956. Van Langenhove overleed op 93-jarige leeftijd op 4 augustus 1982.

 

2. 2. 3. Joseph Nisot

 

Traditioneel wordt het diplomatiek personeel verdeeld in drie categorieën: Waar Paul-Henri Spaak en Fernand van Langenhove perfecte voorbeelden zijn van respectievelijk de Politieker-diplomaat en de beroepsdiplomaat, vertegenwoordigt Joseph Nisot de derde klasse, die van de jurist-diplomaat.

 

Joseph Nisot werd geboren te Charleroi in 1894. Hij studeerde rechten aan tal van universiteiten (Gent, Cambridge, Genève, Freiburg en Harvard) en begon zijn carrière aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel in 1919 als assistent juridisch advies. In 1922 werd hij overgeplaatst naar de Volkenbond om daar als juridisch raadsman te fungeren binnen de Belgische delegatie. Nisot en van Langenhove kenden elkaar dus al zeer lang. Alvorens Nisot zijn taak binnen de Verenigde Naties zou aanvatten, was hij nog voor korte periode aan de Belgische Ambassade in de Verenigde Staten, eveneens als juridisch adviseur. Vanaf 1 januari 1947 verhuisde Nisot van Washington naar New York waar hij suppléant of alternative representative aan de V.N. werd. Dit hield in dat hij altijd als volwaardig vervanger kon optreden voor Fernand van Langenhove. In praktijk gebeurde dit zeer geregeld en niet enkel binnen de vergaderingen van de Veiligheidsraad. Nisot vervulde deze rol eveneens in de Atomic Energy Commission, Commission for Conventional Armaments. Hij zou in 1957 voor korte tijd Fernand van Langenhove opvolgen als de permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties. Na twee jaar werd hij daar opgevolgd door Walter Loridan. Toch zou hij nog tot in 1974 raadgever blijven voor de Belgische delegatie.

 

2. 2. 4. Overige medewerkers

 

Op het vlak van de Verenigde Naties, en in het bijzonder de Veiligheidsraad, vormden Spaak, van Langenhove en Nisot het belangrijkste triumviraat. Dit betekent uiteraard niet dat enkel zij bij de diplomatie van de Verenigde Naties betrokken waren. In principe werden zij geassisteerd door drie types van diplomatiek personeel.

 

In de eerste plaats waren er tal van Belgische ambassadeurs en consuls die regelmatig werden gecontacteerd voor meer informatie. In de periode 1947-1948 schreef Paul-Henri Spaak vaak naar ambassadeurs zoals Robert Silvercruys (Verenigde Staten), baron Jules Guillaume (Frankrijk) en Léon Nemry (Nederland). Maar ook het Belgische personeel in het Midden-Oosten, dat met de Palestina en Egypte ter sprake kwam in de Veiligheidsraad, werden uitvoerig geraadpleegd. Ambassadeurs Geoffroy d’Aspremont Lynden (Syrië en Libanon) en Marcel Polain (Egypte), en consul Jean Nieuwenhuys (Palestina) waren de belangrijkste in deze regio. Andere vertegenwoordigers die aan bod kwamen waren ambassadeurs Eugene de Ligne (Indië) en Borel de Bitche (Athene), en consul Paul Vanderstichelen (Batavia).

 

Een andere groep zijn de rechtstreekse medewerkers van Paul-Henri Spaak in Brussel.[62] De twee belangrijkste hier zijn Walter Loridan en Georges Kaeckenbeeck. Loridan was een ervaren diplomaat die voor 1947 functies vervuld had in Polen, Spanje, Mexico, en Washington Vanaf mei 1944 was hij kabinetschef van Spaak op het ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel. Vanaf 1948 was hij Directeur général de la Politique op dat ministerie. Loridan zou na 1948 nog talrijke buitenlandse missies vervullen. Zo was hij nog ambassadeur te Moskou, Bonn en Washington. Hij zou ook nog de permanente vertegenwoordiger voor België in de Verenigde Naties zijn van juni ’59 tot mei ’65. Naast Walter Loridan was Georges Kaeckenbeeck de nauwste raadgever van Spaak. Kaeckenbeeck was Doctor in de Rechten en werkte van 1919 tot 1922 als juridisch adviseur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hoofd van de Service des Conférences de la Paix et de l’Organisation internationale). Vanaf 1945 hernam hij deze positie en combineerde ze vanaf augustus 1946 met zijn mandaat in het Permanente Arbitragehof in Den Haag.

 

Ten slotte waren er de Belgische deelnemers aan commissies gecreëerd door de Veiligheidsraad. Meestal waren de Belgische afgevaardigden militaire of juridische experts. Zo vinden we Generaal Maurice Delvoie terug in de Griekse Commissie, Paul van Zeeland en Raymond Herremans in de Commission of Good Offices (Indonesië) en Egbert Graeffe als Belgisch vertegenwoordiger in Kasjmir.[63]

 

 

Hoofdstuk 3: De Veiligheidsraad in Actie, Tien Case Studies

 

3. 1. Trieste

 

Op 7 januari werd België met haar eerste zaak geconfronteerd, Trieste. Deze havenstad aan de Adriatische Zee vormde een twistappel tussen Italië en Joegoslavië na de tweede wereldoorlog. De regio rondom Trieste, Venezia Giulia, was verdeeld in twee zones, een Anglo-Amerikaanse Zone A en een Joegoslavische Zone B.[64] Deze situatie was praktisch onhoudbaar en het grensgeschil werd besproken tijdens de onderhandelingen van de Council of Foreign Ministers. Deze groep, onder leiding van de Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken, James F. Byrnes, werkte aan het Italiaanse vredesverdrag. Deel hiervan was het statuut van Trieste, dat als een onafhankelijk gebied onder V.N. toezicht zou komen. Op 12 december 1946 stapte Byrnes naar de V.N. Veiligheidsraad om dit te laten ratificeren.[65]

 

Op de 7 januari, tijdens de 89e zitting, kwam de affaire op de agenda van de raad. De Australische vertegenwoordiger Makin - voorzitter gedurende de maand januari - trok de jurisdictie van de Veiligheidsraad in deze zaak in twijfel. Noch artikel 24, Hoofdstuk VI of VII van het V.N. Charter gaven de Veiligheidsraad bevoegdheid ter zake. De Belgische vertegenwoordiger Robert Silvercruys meldde dat de Belgische delegatie nog maar recentelijk de documenten aangaande deze zaak in haar handen had gekregen.[66] België had dus een achterstand van ongeveer drie weken in dit dossier. Colombia, dat na Silvercruys het woord nam en eveneens nieuw lid van de V.N. Veiligheidsraad was, sloot zich volledig aan bij deze kritiek. De nieuwe leden besloten dan ook op de eerste dag een compleet neutrale positie in te nemen. Er werd daarom besloten de zaak uit te stellen tot 9 januari, Silvercruys dankte voorzitter Makin hiervoor.[67]

 

Tijdens het uitstel mengde Secretaris-generaal Tryvge Lie zich in de zaak via een juridisch memorandum. Hierin stond dat de bevoegdheid van de Veiligheidsraad op het gebied van vrede en veiligheid niet beperkt was tot Hoofdstukken VI, VII VIII en XII van het Charter. Enkel Hoofdstuk I kon haar inspraak limiteren.[68] Door de tussenkomst van Tryvge Lie werd gereageerd op de Australische twijfel. De drie bijlagen in het Italiaanse Vredesverdrag met betrekking tot Trieste werden dan ook zonder problemen aanvaard op 9 januari met een stemming van 10 tegen 0 (Australië onthield zich).[69]

 

Trieste wordt wel eens vergeleken met de stad Danzig na de eerste wereldoorlog, maar in essentie was de ontstaansreden van dit probleem geheel verschillend. Waar Danzig nog een principiële basis had Wilsons 14-puntenprogramma, was Trieste niet meer dan een compromis tussen de grote machten.[70] Trieste maakte immers deel uit van Halls “International Frontier”: A debatable no man’s land into which the interests and policies of more than one Great Power penetrate, in which they compete for power and influence but in which no one power is supreme.[71] Dat Trieste op deze grens lag werd misschien nog het best ingezien door Winston Churchill. Tijdens zijn beroemde “Sinews of War” toespraak op 5 maart 1946 sprak hij immers de volgende woorden: From Stettin in the Baltic to Trieste in the Adriatic, an iron curtain has descended across the Continent.

Trieste werd nu in theorie een onafhankelijke regio met een V.N.-benoemde gouverneur, zoals bepaald in het Italiaanse vredesverdrag. In de praktijk bleef het gebied onder commando van Britse, Amerikaanse en Joegoslavische troepen. Er kwam immers geen consensus over wie nu de nieuwe post van gouverneur zou invullen. De Verenigde Staten wenste een sterke kandidaat voor de positie, terwijl de U.S.S.R. eerder iemand met minder ervaring wou. De kwestie Trieste zou nog jaren aanslepen omdat geen beslissing werd bereikt wie de gouverneur zou worden.

 

Onder de vele namen die werden genoemd is één Belg terug te vinden, Auguste Buisseret. Hij werd op 10 september 1947 één van de drie kandidaten aanbevolen door een Veiligheidsraad-subcommissie, bestaande uit Polen, Colombia en Australië.[72] De zaak Trieste zou nog meermaals ter sprake komen tijdens het Belgische lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Zo zette het Verenigd Koninkrijk op 20 juni 1947 het even terug op de agenda, en begin 1948 meldden Italië en Joegoslavië dat er nog steeds geen akkoord bereikt was over de benoeming van een gouverneur. “Annex VI” bepaalde immers dat de benoeming moest gebeuren door de V.N. Veiligheidsraad met consultatie van zowel Italië als Joegoslavië.[73] Dit leidde uiteraard tot een machtsstrijd tussen de U.S.S.R. en de Verenigde Staten. De Belgische delegatie stuurde uitgebreide samenvattingen van deze discussie door naar Brussel. In augustus 1948 kwam de zaak voor de laatste maal aan bod (gedurende het Belgische lidmaatschap) wanneer Joegoslavië een klacht neerlegde tegen de Verenigde Staten. Vilfan, de Joegoslavische vertegenwoordiger, beschuldigde de Anglo-Amerikaanse bevelhebber in Trieste zich anti-Joegoslavisch op te stellen in Trieste en een politiek te voeren ten voordele van Italië door financiële maatregelen (verspreiden van de Italiaanse Lira) en een postovereenkomst.[74]

 

Het Belgische aspect in dit dossier lag ongetwijfeld in de zoektocht naar de ideale gouverneur voor Trieste. België en dan in het bijzonder haar Minister van Buitenlandse Zaken P.-H. Spaak zette zich intensief in voor de benoeming van de al eerder vermelde Auguste Buisseret. Deze diplomatieke poging begon op 20 februari 1947. Fernand van Langenhove, de permanente vertegenwoordiger in de Verenigde Naties voor België, zond toen een telegram naar Brussel met daarin de vijf kandidaten (uit Zuid-Afrika, Colombia, Zweden, Egypte en Zwitserland) die al formeel waren voorgesteld. Hij vroeg verder of Minister Spaak eventueel iemand wilde kandidaatstellen.[75] Spaak antwoordde snel en bracht New York op de hoogte van de interesse van Buisseret voor de gouverneurspositie. Spaak vroeg ook wat de verdere stappen waren om dit te formaliseren. Van Langenhove liet verstaan dat er hoogstwaarschijnlijk gezocht werd naar iemand met een zekere juridische kennis. Spaaks medewerker, Georges Kaeckenbeeck, was van mening dat op dat moment de Zuid-Afrikaan Leif Egeland de favoriet was.[76]

 

Nog in februari 1947, stuurde men een uitgebreid Curriculum Vitae van Buisseret naar New York, met een bijzondere annex die focuste op zijn activiteiten tijdens de oorlog. Ook zijn uitgebreide talenkennis (Duits, Nederlands, Frans, Engels, Italiaans en Spaans) werd in de verf gezet. Buisseret was eveneens afgestudeerd aan de universiteit van Luik met de hoogste onderscheiding, iets wat zijn kansen zou moeten verhogen.[77] Spaak informeerde al snel bij van Langenhove hoe groot de kansen van de Belgische kandidaat werden geschat. De reactie was dat dit grotendeels afhing van de Sovjet-positie, maar “sous toutes réserves, mon impression personnelle est que les chances sont minimes”.[78] In het archief vinden we vervolgens een telegram naar de U.S.S.R. terug waarin Spaak vroeg wat men in Moskou dacht. Hierop is geen antwoord terug te vinden.

 

Op 3 juni 1947 werd Buisseret op vraag van Spaak officieel kandidaat gesteld. De vroegere voorzitter van de Algemene Vergadering voerde op 7 juni de diplomatieke acties op en stuurde naar elke Belgische ambassade in de landen uit de V.N. Veiligheidsraad een telegram. Hiermee wou hij om steun vragen en informeren naar de mening in de verscheidene regeringen. De volgende dagen stroomden de reacties binnen. De algemene trend was er één van afwachting op de acties van de grotere landen. Vele landen prefereerden wel een gouverneur uit een klein of middelmatig land zoals België maar hielden zich voorlopig liever gedeisd. Geoffroy d’Aspremont Lynden, ambassadeur te Syrië, moest spijtig genoeg melden dat Syrië een duidelijk neen had gegeven.[79] Een commissie samengeroepen op 10 juli 1947 om alle kandidaturen te evalueren bracht op 10 september haar rapport uit. Buisseret was één van de voorkeuren naast Fernandez y Fernandez van Chili en Broch van Engeland. Dit was echter het dichtste dat de Belgische genomineerde zou geraken bij de benoeming, want in december weigerde de Verenigde Staten hem te steunen, wat het einde van zijn kansen betekende.

 

Het falende optreden van de Verenigde Naties is toe te schrijven aan een aantal factoren. Enerzijds was er het compleet gebrek aan coöperatie tussen de grootmachten, Italië en Joegoslavië. Verder kan men het bestaan van het veto zien als een onoverkomelijke drempel om gezamenlijk een gebied te besturen. Ten slotte was de V.N. machteloos om de vrijheid en soevereiniteit van het gebied te garanderen zonder de effectieve implementatie van Artikel 43 van het V.N. Charter aangaande een troepenmacht onder V.N.-leiding.[80] De problemen omtrent Trieste waren kenmerkend voor de komende twee jaren. Op 4 oktober 1954 zou dan ook het V.N.-toezicht worden opgezegd, en werd de regio verdeeld onder Italië en Joegoslavië.[81]

 

 

3. 2. Commission for Conventional Armaments

 

Gedurende de eerste jaren na Wereldoorlog II zag men reeds de tekenen van een opkomende wapenwedloop tussen de grootmachten. De Algemene Vergadering had over deze wapenproblematiek immers op 14 december 1946 de “Principles governing the general regulation and reduction of armaments” goedgekeurd. Deze resolutie was expliciet gericht aan de V.N. Veiligheidsraad en haar Atomic Energy Commission (A.E.C.), die in het volgende hoofdstuk aan bod komt. De leden van de Veiligheidsraad werden opgeroepen om zo snel mogelijk praktische stappen te ondernemen om een reglementering betreffende bewapening uit te vaardigen. Verder werd ook een controle op nucleaire energie en de plaatsing van V.N. troepen gevraagd.[82]

 

Na het goedkeuren van de Trieste-resolutie werd in de Veiligheidsraad unaniem besloten over te gaan tot bespreking van de General Assembly Resolution. Toch kwam de verdeeldheid tussen de veiligheidsleden al snel bovendrijven. Op 9 januari 1947 lagen er twee voorstellen op tafel, een Amerikaans en een Sovjet-ontwerp. De Sovjet-Unie wou onmiddellijke actie om de resolutie van de Algemene Vergadering uit te voeren. Dit moest gebeuren door de oprichting van een Commissie die op drie maanden een reeks praktische maatregelen moest uitwerken. De Verenigde Staten daarentegen verkozen een andere weg, en stelden voor te wachten op het verslag van de A.E.C. Beide wegen waren mogelijk op basis van de richtlijnen vanuit de Algemene Vergadering. De Sovjet-Unie betichtte de V.S. uiteraard van vertragingsmanoeuvres. De Amerikaanse vertegenwoordiger, Hershell Johnson, antwoordde hierop door te wijzen op de Assembly Resolution die volgens hem de nadruk legde op het nucleaire luik.[83] Uit de onenigheid tussen de twee grootmachten ontstonden drie nieuwe voorstellen. Een Frans en Australisch ontwerp waren een compromis tussen de Amerikaanse en Sovjet-positie. Beide stelden de oprichting van een extra Disarmament Commission voor, beide wilden snel aanbevelingen van de A.E.C. en de Military Staff Committee. Frankrijk wou daarenboven nog concrete stappen door de V.N. Veiligheidsraad. Colombia stelde een derde ontwerp voor dat drie commissies (Disarmament, Military Staff en Atomic Energy Commission) drie maanden de tijd zou geven om voorstellen uit te werken waarna de Veiligheidsraad de kwestie weer op de agenda zou plaatsen.

 

Robert Silvercruys stelde dat België achter het Amerikaanse voorstel stond, net als Brazilië. Frankrijk kreeg dan weer steun van Polen, terwijl Syrië zich zowel in het Franse als Australische ontwerp kon vinden. Omwille van de grote onenigheid en de benoeming van Austin tot nieuwe Amerikaanse afgevaardigde (in plaats van Herschell Johnson) en George Marshall in de plaats van Byrnes als Secretary of State, werd de discussie uitgesteld tot 4 februari. Op die dag keerde Austin terug naar de Veiligheidsraad met een nieuw, gematigder ontwerp. Men ging akkoord met een Ontwapeningscommissie, zoals de U.S.S.R. voorstelde, maar er zou een tweede commissie komen die de werking hiervan moest bepalen. De Sovjet-Unie zag hierin weer de tekenen van een vertragingspoging aangezien de Resolutie van de Algemene Vergadering al genoeg richtlijnen bevatte.[84]

 

Een compleet gebrek aan vertrouwen lag volgens Australië aan de basis van de impasse, en volgens haar kan enkel haar ontwerp of Franse compromis een oplossing bieden. Het was op dit moment dat België voor het eerst een belangrijke rol zal spelen in de Veiligheidsraad, een maand na haar toetreding. België, dat alfabetische volgt op Australia kwam, mocht immers in februari het voorzitterschap op zich nemen. Voorzitter van Langenhove, die ondertussen in New York was toegekomen, riep een informele vergadering bijeen waarin open werd gezocht naar een oplossing tot dit vraagstuk. Op 11 februari legde resulteerde dit open overleg tot een akkoord omtrent drie punten.

1. De Veiligheidsraad zou praktische maatregelen zou uitwerken om de Resolutie van de A.V. uit te voeren.

2. Het verslag van de A.E.C. zou zo snel mogelijk bekeken worden.

3. De Military Staff Commission moest eveneens aanbevelingen geven.

Enkel de oprichting van de Disarmament Commission, meer bepaald de werking ervan, bleef een knelpunt. De Verenigde Staten wilden niet dat de nieuwe commissie in de toekomst ook nucleaire aangelegenheden zou controleren en eiste daarom een strikte bepaling van de bevoegdheden, de Sovjet-Unie vond dit onnodig. De hele discussie kwam tot een einde op 13 februari. Het Amerikaanse voorstel werd goedgekeurd met 9 tegen 0 stemmen (de Sovjet-Unie en Polen onthielden zich). Aan de drie eerder vermelde punten werd een 4e paragraaf toegevoegd die bepaalde dat de nieuwe Commissie voortaan onder de naam Commission for Conventional Armaments (C.C.A.) zou gaan. Hiermee wordt duidelijk geïllustreerd dat de V.S. haar slag thuis haalde door een strikte scheiding tussen de A.E.C. en C.C.A. te verkrijgen, wat eveneens werd bepaald door de resolutie.[85]

 

Het resultaat van deze maandlange discussie was de creatie van twee organen onder gezag van de Veiligheidsraad die in principe hetzelfde doel hadden. De werking van de Commission for Conventional Armaments was trouwens identiek aan die van de Atomic Energy Commission.[86] Op lange termijn zou er een samensmelting gebeuren maar dit liet nog op zich wachten tot 1952.[87] Op kortere termijn werd zeer weinig bereikt door de nieuwe instelling en er kwam bijgevolg slechts enkele malen ter sprake in de Veiligheidsraad gedurende de periode 1947-1948. Zo werd een subcomité aangeduid dat een plan van werking moest opmaken. Deze bestond uit de vijf permanente leden. Van Langenhove had echter wel enige kritiek bij deze ontwikkeling. Hij vond dat de kleinere en middelmatige landen zich niet zomaar moesten neerleggen bij deze evolutie. Niettegenstaande zijn verzet werd het subcomité op 9 april 1947 nipt goedgekeurd.

 

Maar ook binnen dit subcomité was de onenigheid groot. Na weken van discussie en gekibbel kwam men noch binnen het subcomité, noch binnen de voltallige Ontwapeningscommissie tot een akkoord. Na twee volle maanden, op 11 juni 1947, lagen er twee rapportontwerpen klaar voor stemming, een Frans-Chinees-Amerikaans-Engels en een Sovjet-voorstel. Polen trachtte tevergeefs de twee partijen te verzoenen en op 26 juni werd het ‘Westerse’ rapport aanvaard en voorgelegd aan de Veiligheidsraad, dat het zou goedkeuren op 8 juli 1947. De aanvaarding van het betekende dat de commissie aanbevelingen zou optekenen betreffende wapenreductie en -regularisering, een systeem van controle en de algemene principes.[88]

 

De Sovjet-Unie en Polen onthielden zich in zowel de Commission on Conventional Armaments als de Veiligheidsraad. Dit gebrek aan consensus kwamen we eerder reeds tegen bij de Military Staff Commission, en zou zich verderzetten binnen de Atomic Energy Commission. Dat de grootmachten geen akkoord konden bereiken in een belangrijk thema als de wapenproblematiek, zette meteen ook de toon voor andere discussies Het zou nog tot juli 1949 duren voordat de C.C.A. een 2e rapport klaar had. Opvallend binnen dit dossier is de onmacht van de kleinere landen. België had in principe weinig invloed op de hele discussie. Zo werden praktisch enkel de permanente leden betrokken werden in de praktische invulling van de Commission on Conventional Armaments. Van alle beproken problemen bevat enkel het dossier omtrent de conventionele bewapening geen apart dossier in het Archief in het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De reden hiervoor is tweevoudig, enerzijds is er gewoon niet veel documentatie hieromtrent, anderzijds werd dit dossier in één adem vernoemd met het volgende, de nucleaire problematiek.

 

 

3. 3. Atomic Energy Commission [89]

 

Op 13 februari, de dag van de voltooiing van de eerste discussie omtrent de “Principles governing the general regulation and reduction of armaments” resolutie, leverde de Atomic Energy Commission haar eerste rapport binnen. De Atomic Energy Commission legde rechtstreeks verantwoording af bij de Veiligheidsraad maar was wel opgericht door een resolutie van de Algemene Vergadering. Het was zelfs het allereerste concrete wapenfeit van deze vergadering. Op 7e bijeenkomst van de 1e Algemene Vergadering werd immers Resolutie 1 goedgekeurd met de titel “Establishment of a Commission to Deal with the Problems Raised by the Discovery of Atomic Energy”.[90] De commissie zou bestaan uit de elf landen vertegenwoordigd in de Veiligheidsraad plus Canada (indien het geen lid was van de raad) en stond in voor een aantal zaken aangaande nucleaire energie en wapens. Zo moest het de kennisuitwisseling tussen naties bevorderen “for peaceful ends” evenals het garanderen dat nucleaire energie enkel vreedzaam werd gebruikt. Ook de controle en inspectie en eventuele ontmanteling van atoomwapens behoorde tot haar taken. De Commissie moest verder aanbevelingen geven aangaande latere verdragen en overeenkomsten op deze vlakken.

 

Reeds bij het eerste rapport van de Atomic Energy Commission werd de verdeeldheid onder de grootmachten duidelijk, net zoals dat later zou zijn binnen de Commission for Conventional Disarmament. De U.S.S.R. uitte onmiddellijk kritiek op de Verenigde Staten omdat deze haar atoomproductie ongehinderd verder zette en beschouwde deze als een politiek drukkingmiddel. Het rapport stelde onder meer de oprichting van een “agency” voor dat zou instaan voor de inspectie en controle. Deze instelling zou opereren zonder de aanwezigheid van het veto, iets wat de Sovjet-Unie niet kon tolereren.[91] Andrei Gromyko stelde de strikte scheiding tussen een eventueel verdrag en het op te richten agentschap voor. Verder moest de stemmingswijze van de Veiligheidsraad ook gelden in dit nieuwe orgaan en moest het direct afhangen van de Raad in plaats van de V.N. in het algemeen.[92] Het Belgische standpunt in deze hele materie stond eerder aan de zijde van het originele rapport zonder Sovjet-amendementen. Van Langenhove gaf wel toe dat het idee achter de aanbevelingen in het rapport vrij radicaal waren. Het druiste immers in tegen de vrije onderneming en staatssoevereiniteit. Toch vond hij dit “bold idea” algemeen aanvaardbaar.

 

Dat de Sovjet-Unie zo hard gekant was tegen de aanbevelingen is niet vreemd. In februari 1947 was de Verenigde Staten immers het enige land dat over nucleaire wapens en de kennis tot productie ervan beschikte.[93] Het hele rapport werd dan ook onthaald als niets minder dan een Amerikaanse poging tot monopolisering van de nucleaire energie. De Sovjet-kritiek kon op weinig sympathie rekenen van de andere leden en omwille van de onenigheid werd na een maand discussiëren een nieuw rapport gevraagd, dit gebeurde op 10 maart 1947. Eén punt waar alle partijen elkaar in terug vonden was de nood aan “a single international control agency … Responsible for the system of safeguards and control”. Het was met deze conclusie dat het tweede rapport van de A.E.C. zou beginnen.

 

Het archief in Brussel bevat zeer weinig documenten aangaande de discussies die het eerste rapport vooraf gingen. België was vermoedelijk dan ook weinig betrokken bij deze eerste onderhandelingen. Gedurende de lente en zomer van 1947 nam van Langenhove wel plaats in de Atomic Energy Commission. In de lange verslagen die de Belgische delegatie doorstuurde naar Brussel zijn enkele passages van bijzonder belang. Zo was er op 27 april 1947 een vergadering bijeengeroepen door Brazilië in een subcommissie. Reden was een Amerikaans memorandum waarin stond: “L'institution recevra la propriété et le contrôle des matières premières...dès l'entrée aux mines...” Vele landen hadden nog geen officieel standpunt hierover wat de discussie een informeel karakter gaf. De Verenigde Staten waren van mening dat men landen met hoge hoeveelheden uranium en thorium eerst moest mijnen. België was niet te spreken over dit idee en vond dat er proportioneel over de hele wereld moest worden ontgonnen. De Belgische kolonie Kongo was immers één van de landen met een zeer hoog gehalte aan nucleaire basisstoffen.[94]

 

Dat deze materie nieuw was voor de Belgische regering en delegatie in New York werd niet enkel geïllustreerd door de informatiebrochures die circuleerden binnen het kabinet van Spaak, maar ook door de aanvraag die van Langenhove maakte eind april 1947.[95] Met concrete discussies op komst vroeg van Langenhove hulp aan Brussel op vlak van de mijnbouw. “L’arrivée des experts est désirable aussitôt que possible. Il est impossible de dire la durée. Environ trois semaines pour l’expert d’Union Minière et six semaines pour l’expert indépendant.”[96]

 

David E. Lilienthal, voorzitter van het Amerikaanse atoomagentschap, veroorzaakte heel wat opschudding binnen de commissie op 2 juni 1947. Tijdens een toespraak sprak hij de volgende woorden: “.... Until there is an international accord on this problem and international safeguards satisfactory....the purpose of the US A.E.C. is to maintain and indeed increase the pre-eminence of the USA in the field of the development of atomic energy and atomic weapons.” Dit standpunt werd twee dagen later herhaald door Frederick H. Osborn binnen de. A.E.C van de V.N. Het was precies dit soort van radicale posities dat een debat haast onmogelijk maakte voor de U.S.S.R. En blijkbaar vond ook van Langenhove dit een opvallende uitspraak aangezien hij een aparte brief verstuurde waarin hij deze positie en reacties erop benadrukt.[97]

 

Het tweede verslag, dat op 11 september 1947 werd voorgelegd aan de Veiligheidsraad, was een veel concreter en gedetailleerder verslag dan het eerste. Vooral deel II (Operational and Developmental Functions of the International Control Agency) was van groot belang omdat het de bevoegdheid van het nieuwe agentschap bepaalde. Ondanks de pogingen tot toenadering van de verschillende partijen, bleven een aantal knelpunten aanwezig, zo het vraagstuk betreffende het veto en de onenigheid omtrent welke controlemechanismen nodig waren. Maar ook de wijze van implementatie (op gebied van verdragen en praktisch) en welk wetenschappelijk onderzoek de commissie zelf mocht verrichten, was onduidelijk.

 

Het zou daarna windstil blijven in de A.E.C, tot de Franse permanente vertegenwoordiger, Alexandre Parodi, de commissie in december weer bijeenriep. Maar het optimisme ontbrak volledig omdat niemand van positie veranderd was. In een Belgisch rapport vinden we dit pessimisme terug; “La situation est exactement la même qu'en juin 1946, avec cette différence toutefois que tout doute est désormais levé quant à l'étendue du différend....Le “deadlock” auquel ont abouti le premier et le deuxième rapport semble devoir persister durant la troisième phase.”[98]

Op 8 mei 1948 kreeg men in Brussel de woorden: “Commission Energie Atomique adopta... rapport concluant suspension ses travaux.” In juni ’48 volgde dan het derde en laatste rapport van de commissie in de Veiligheidsraad. Deze was overtuigd van haar vooruitgang gedurende de afgelopen twee jaar maar moest eerlijk toegeven dat een impasse bereikt was.[99] Een Amerikaanse resolutie van op 22 juni probeerde het agentschap te redden door uit de drie verslagen een synthese te maken, maar tevergeefs want de U.S.S.R. stemde samen met Oekraïne tegen. Door de negatieve Sovjetstem was de resolutie tegen gehouden aangezien het hier om een substantial matter ging. Diezelfde dag werd dan maar alles doorverwezen naar de Algemene Vergadering. Deze beslissing is een typisch voorbeeld van een procedural matter. De U.S.S.R. kon ze dus niet tegenhouden door haar vetorecht en onthield zich.

 

Het effectieve einde van de Atomic Energy Commission kwam op 29 augustus 1949, de dag waarop de U.S.S.R. haar eerste succesvolle atoomproef uitvoerde. De opzet van de commissie had gefaald, en in 1952 werd de Commissie formeel ontbonden door de Algemene Vergadering. Dit gebeurde door Resolutie 502 (IV) die naast de A.E.C. ook de Commission for Conventional Armaments afschafte en hen samensmolt tot de Disarmament Commission.[100]

 

 

3. 4. Korfoe Kanaal Dispuut [101]

 

Deze kwestie is in principe een internationale rel tussen twee landen. Het conflict werd door Tryvge Lie aan de Veiligheidsraad voorgelegd op vraag van de Britse permanente vertegenwoordiger, Sir Alexander Cadogan. De feiten dateerden uit mei 1946, wanneer enkele Britse oorlogsschepen schade opliepen door mijnen in de Zeestraat van Korfoe en dit nadat deze zeeroute was mijnvrij verklaard door de Mediterranean Zone Board van de International Central Mine Clearance Board. De klacht bevatte ook aantijgingen in verband met enkele Britse schepen die onder Albanees vuur kwamen te liggen. Het was niet de eerste keer dat zo’n zaak de Veiligheidsraad bereikte. Eerder werd er al eens onderhandeld in het conflict tussen de U.S.S.R. en het Verenigd Koninkrijk in Iran en in de nabije toekomst zou hij ook een gelijkaardige rol opnemen in Kasjmir en Indonesië. Toch is de uitkomst van het debat Korfoe opmerkelijk.

 

Op 22 januari, werd P.-H. Spaak op de hoogte gebracht van deze zaak door een eerste korte telegram. Twee dagen later bracht van Langenhove een langer verslag uit van de feiten. Groot-Brittannië beschuldigde Albanië ervan illegaal mijnen te leggen en eiste dat de raad deze feiten formeel bevestigde en de beschuldigde dwong tot coöperatie in deze affaire. Albanië op haar beurt beweerde dan weer dat het Verenigd Koninkrijk illegaal en unilateraal mijnen veegde binnen de Albanese territoriale wateren. Het weerwerk ging zelfs verder dan dat want het zag de Britse aanwezigheid als een inmenging in de interne politiek door het steunen van anti-communistische rebellen.[102]

 

Op 18 februari, na een uitstel van drie weken, werd de klacht besproken in de Veiligheidsraad. Van Langenhove contacteerde Spaak op 20 februari en legde uit dat de zaak vertraging had opgelopen omwille van de late aankomst van de Albanese vertegenwoordiger. Reeds in dit contact, vermeldde de V.N.-ambassadeur dat de zaak mogelijk naar het Internationale Hof zou verwezen worden. Hij was ervan overtuigd dat een ander lid deze optie aan de dag zou brengen en hield zich bijgevolg stil.

 

De U.S.S.R. steunde het kleine landje en zag de afwezigheid van Albanië in de internationale comités aangaande waterwegen als een grove minachting. Van Langenhove beklaagde al in zijn januari-verslag dat de U.S.S.R. zich weer tegen het Verenigd Koninkrijk keerde, zowel tijdens de eerste procedurefasen als tegen het opnemen van het conflict in de agenda. Hoewel België nog maar twee weken in de Veiligheidsraad zat, had het al regelmatig de Sovjet-Unie als boeman zien optreden.[103] Australië was van mening dat een subcomité nodig was om de zaak te onderzoeken en met een 8-0 stemming werden Australië, Polen en Colombia aangeduid als leden. Belangrijk bij deze stemming was de onthouding van de U.S.S.R.[104]

 

Met de komst van het rapport van dit onderzoekscomité nabij, begon de Britse regering steun te ronselen bij de leden van de Veiligheidsraad. Zo contacteerde de Britse ambassadeur in België de minister van Buitenlandse Zaken. Spaak meldde dit gesprek op 20 maart aan van Langenhove. Groot-Brittannië vroeg immers om absolute steun in deze zaak. Minister Spaak antwoordde gereserveerd en wachtte het rapport af van de subcommissie.[105] Van Langenhove meldde gelijkaardige ontmoetingen gehad te hebben in New York, en had zich bewust op de achtergrond gehouden. Het was op 20 maart dat hij aan Spaak verklaarde dat dit één van de redenen was waarom hij het niet wenselijk vond om België in de commissie te betrekken. Hij beschouwde de conclusie die naar voren zouden komen toch als nutteloos want beide kampen, Verenigd Koninkrijk en Albanië (en U.S.S.R), zouden deze toch niet accepteren.[106]

Eind maart kwam de subcommissie met een rapport naar voren waarin de schade aan Britse schepen werd bevestigd. Over de schuld van Albanië bestond er geen eensgezindheid. Engeland introduceerde vervolgens een resolutie waarin de medeplichtigheid van Albanië werd aangeklaagd. Op 21 maart nam van Langenhove het woord in de Veiligheidsraad en uitte een vrij pro-Britse positie, waarin hij de feiten erkende en niet geloofde dat dit alles kon gebeuren zonder medeweten van de Albanese regering. Verder zei hij wel dat het niet bewezen was dat Albanië dit zelf gedaan had. Cadogan zou van Langenhove achteraf komen zeggen: “Votre déclaration est admirable et fit forte impression.”[107] België schaarde zich bijgevolg, net als de meeste andere landen, achter de ingediende resolutie. Syrië en Engeland (als betrokken land) onthielden zich. De U.S.S.R. en Polen daarentegen stemden tegen. Hiermee kwam België op 25 maart 1947 voor het eerst in contact met het veto binnen de Veiligheidsraad.

 

De Engelse kritiek was niet min op de U.S.S.R., dat beschuldigd werd van het beschermen van een land dat het internationale recht geschonden had. Deze houding zette volgens het Verenigd Koninkrijk een gevaarlijk precedent. Men legde immers onmiddellijk de link met de Sovjet-eis om het vetorecht eveneens in de Atomic Energy Commission te laten bestaan. Dit zou volgens Engeland ongetwijfeld leidden tot een onmachtigheid vanuit de V.N. ten opzichte van nucleaire overtreders. De hele zaak werd uiteindelijk doorverwezen naar het International Court of Justice door een Engelse resolutie op 9 april 1947.[108] Uiteindelijk werd dus het idee, dat van Langenhove reeds in januari opperde, gerealiseerd en dit zonder dat België een actieve rol speelde.

 

 

3. 5. De Griekse Kwestie[109]

 

In tegenstelling tot de discussies over Trieste, Korfoe of de conventionele wapencommissie was de “Griekse Kwestie” een erfenis uit 1946. Al vanaf de zevende bijeenkomst van de Veiligheidsraad stond Griekenland op de agenda. Van alle onderwerpen afgehandeld in de periode '47-'48 is dit waarschijnlijk één van de belangrijkste.[110] Het Griekse dispuut speelde een belangrijke rol binnen de internationale, naoorlogse diplomatie.

 

Reeds op 9 september 1944 kwam Griekenland ter sprake in het zogenaamde “Percentageakkoord” tussen Churchill en Stalin te Moskou. Hierin werd het schiereiland voor 90% aan het Verenigd Koninkrijk toegekend.[111]Engeland nam deze verantwoordelijkheid snel op zich en op 14 oktober landden Britse troepen reeds in Athene. Het Verenigd Koninkrijk steunde daar de royalisten (E.D.E.S.) die in conflict waren met communistische groeperingen (E.A.M.-E.L.A.S.). Op 3 december 1944 kwam Griekenland terecht in een bloedige burgeroorlog tussen deze twee strekkingen. De communisten kende een ongezien succes en veroverderden al snel heel Griekenland, op Athene en Thessaloniki na. Met veel moeite konden de Britten het tij keren en in februari ’45 aanvaardden de communisten de nederlaag.[112] De U.S.S.R. liet het Verenigd Koninkrijk begaan en hoopte nu dat Groot-Brittannië haar beloften inzake Roemenië en Bulgarije zou navolgen.

 

Met de komst van de atoombom als extra troef op het diplomatieke front in 1945, trok Churchill zich echter terug uit de beloften gemaakt in Moskou tijdens de openingsdagen van de Conferentie in Potsdam (juli 1945).[113] Zo weigerde hij de staten Roemenië en Bulgarije te erkennen, zoals het akkoord van Moskou voorzag. Dit opende de deur voor de U.S.S.R. om zich weer in Griekenland te gaan mengen.

Het is met deze voorgeschiedenis dat in februari ’46 de Sovjet-delegatie de zaak voor de Veiligheidsraad bracht. Ze beschuldigde Engeland er immers van actief de Griekse binnenlandse politiek te sturen door de aanwezigheid van Britse troepen in de regio. Deze klacht werd snel ontkracht, enerzijds door de Engelse minister van Buitenlandse Zaken, Ernest Bevin, die E.A.M.-E.L.A.S. voorstelde als een minderheid die een coup d’état wou plegen en anderzijds door Grieks vertegenwoordiger Aghnides die niet enkel verklaarde dat het Verenigd Koninkrijk geen invloed had op de binnenlandse politiek, maar ook dat haar aanwezigheid onmisbaar, indispensable, was.[114]

 

Niettegenstaande de eis van Engeland om een duidelijk antwoord op deze beschuldiging ging de Veiligheidsraad niet over tot een stemming hieromtrent. De reden hiervoor lag aan meerdere factoren. Enerzijds was men niet zeker of het onderwerp substantial of procedural was. Zoals eerder vermeld heeft dit belang voor het veto. Een tweede onzekerheid was het exacte statuut van deze klacht. Hoofdstuk VI van het V.N. Charter staat de Veiligheidsraad toe disputen tussen verschillende landen te behandelen. Het conflict tussen Korfoe en Engeland was hier een perfect voorbeeld van. Deze zaak daarentegen is geen rechtstreeks treffen tussen de U.S.S.R. en het Verenigd Koninkrijk. De E.A.M.-E.L.A.S. milities waren geen deel van het Sovjetleger. Het verschil tussen conflict of geen conflict had eveneens een invloed op de wijze van stemming, aangezien betrokken landen geacht werden zich te onthouden. Een laatste moeilijkheid was het feit dat het hier ging om twee permanente leden, geen van beide bereid van positie te wijzigen. Dit zou ongetwijfeld leiden tot een deadlock en een groot verlies van tijd. Omwille van al deze redenen werd besloten gewoon akte te nemen van ieders positie en de zaak te seponeren op 6 februari 1946. Dit compromis werd voorgesteld door de Amerikaanse vertegenwoordiger, Edward Stettinius.[115]

 

In maart 1946 wonnen de Royalisten de verkiezingen in Griekenland en er werd een referendum gepland op 1 september over de monarchie. Op 30 augustus kwam de Griekse kwestie weer ter sprake in de Veiligheidsraad op aanvraag van Oekraïne, dat geen lid was van de Veiligheidsraad in 1946. De Oekraïner Manuilsky verklaarde dat de royalistische regering een conflict probeerde uit te lokken in het grensgebied met Albanië en elders een repressief bewind voerde ten aanzien van minderheidsgroeperingen (Macedonië en Cyprus). De aanwezigheid van Britse troepen zou hiervan de hoofdoorzaak zijn volgens hem. Gedurende bijna de hele maand september werd er over Griekenland gediscussieerd. Groot-Brittannië weerlegde deze aantijgingen uiteraard net als de Griekse delegué Dendramis. Na tal van resolutievoorstellen werd op 20 september de discussie zonder besluit gesloten.[116] Ondertussen was het plebisciet voltrokken en op 27 september werd de monarchie hersteld.

 

In het laatste kwart van 1946 brak er wederom een burgeroorlog uit, vooral in de noordelijke grensgebieden. Deze bloedige oorlog werd in december besproken in de Veiligheidsraad op vraag van Aghnides. Naast Griekenland namen ook Joegoslavië, Albanië en Bulgarije deel aan de discussie. De positie van Albanië en Bulgarije was bijzonder omdat geen van beide lid waren van de V.N. In wat ongetwijfeld de meest intense discussie van 1946 was, werd na zestien dagen een compromis bereikt. Resolutie 15 werd eind 1946 goedgekeurd en bepaalde de volgende vijf punten.[117]

1. Er zou een onderzoek komen naar de geschillen in Noord-Griekenland op basis van de verklaringen van alle betrokken partijen.

2. Een commissie zou opgericht worden om dit onderzoek te voeren. [= Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents]

3. Deze commissie weerspiegelde de samenstelling van de Veiligheidsraad in 1947. [België, Colombia en Syrië zouden dus lid zijn hiervan, Egypte, Nederland en Mexico niet]

4. Voor 15 januari moest de commissie ter plaatse zijn.

5. De concrete bevoegdheden en taken van de commissie werden bepaald.

Deze resolutie is niet enkel belangrijk in teken van de Griekse kwestie, maar was ook een precedent in de werking van de V.N. Veiligheidsraad. De stemming verliep immers eerst paragraaf per paragraaf. Ondanks de onthoudingen van de U.S.S.R. op §3 en die van het Verenigd Koninkrijk op §5 werd de resolutie goedgekeurd. Strikt genomen kan dit niet aangezien in niet-procedure stemming de positieve stem vereist is van de permanente leden. De gehele resolutie werd ten slotte aanvaard zonder stemming.[118]

 

Op het einde van december 1946 werd er uitvoerig gecorrespondeerd vanuit Brussel naar de buitenlandse ambassades. Spaak moest immers de personen aanwijzen die België zouden vertegenwoordigen in de nieuwe commissie (zie §2 van Resolutie 15) en informeerde zich bij zijn buitenlandse collega’s. Zo vroeg hij naar de Franse delegatie, om een idee te krijgen van de kwalificaties die de leden moesten hebben. Vanuit Parijs meldde men dat de Franse regering zelf nog niet zeker was maar dat waarschijnlijk zou gekozen worden voor een diplomatieke attaché vergezeld van een militaire raadgever.[119] Spaak leek ook verward omtrent de correcte samenstelling van de commissie omdat hij aan New York vroeg van Kleffens, de vertegenwoordiger van Nederland in de Veiligheidsraad, te informeren naar de Nederlandse delegatie. Silvercruys wees Spaak erop dat Nederland geen deel zou uitmaken van de commissie en het wijs zou zijn hen niet te benaderen in deze zaak. Verder meldde Silvercruys dat ook Australië en het Verenigd Koninkrijk voor de diplomaat/militair combinatie zouden gaan. Op 2 januari gaf Spaak de namen van Generaal Maurice Delvoie en André Wendelen door als Belgische leden (Commandant Houssa was het derde lid, hij trad op als vertaler-assistent).[120]

 

Gedurende de eerste maanden van het onderzoek van de commissie hield Delvoie zowel Spaak als van Langenhove op de hoogte van de gebeurtenissen in Griekenland en de debatten binnen de commissie zelf. Zo berichtte hij over betogingen in Athene van het E.A.M. en de trips die hij maakte naar de grensgebieden.[121] Naast Delvoie rapporteerde ook Borel de Bitche, Belgisch ambassadeur in Athene, uitgebreid over de situatie op het schiereiland.[122]

 

In maart 1947 kwam de Griekse kwestie voor een tweede maal dat jaar ter sprake in de raad.[123] Op het politieke wereldtoneel had Amerikaans president Truman ondertussen de Truman Doctrine afgekondigd die opriep voor financiële steun voor Griekenland en Turkije. Dit gebeurde op 12 maart 1947 deels onder invloed van de recente gebeurtenissen op het schiereiland.[124] Volgens historicus William Mallalieu bestond het idee van financiële steun al langer, maar berichten op het einde van februari ’47 deden het plan in een stroomversnelling komen. Zo meldde de Amerikaanse ambassadeur in Athene dat de communisten stilaan de bovenhand begonnen te halen in het recent losgebroken conflict. Ook vanuit Britse hoek kwamen verontrustende signalen. Zo zou het Britse leger binnen enkele maanden zijn financiële en militaire steun terugtrekken uit Griekenland.[125]

 

Op 28 maart stelde de Amerikaanse afgevaardigde Austin de $400.000.000 aan steun voor als een methode om de Verenigde Naties momentum te geven. De U.S.S.R. ging hier niet mee akkoord en zag de unilaterale V.S. handeling als een ondermijning van de V.N. omdat het advies van de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents niet werd afgewacht. Quasi alle andere Oost-Europese landen voegden zich bij de Sovjet-kritiek (Polen, Bulgarije, Joegoslavië en Albanië). Dat de Verenigde Staten nu wel geld hadden, maar voor de wapencommissies niet, werd ook niet getolereerd. Gromyko wou eveneens dat er een nieuwe commissie, - onafhankelijk van die in Griekenland - kwam voor toezicht op eventuele Amerikaanse financiële steun. De Sovjet-argumenten waren echter tevergeefs.

 

Op 18 april werd een Amerikaanse resolutie goedgekeurd die een subcommissie oprichtte om huidige grensconflicten te rapporteren.[126] Deze subcommissie legde verantwoording af bij de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents. De Verenigde Staten konden nu de conclusies van een V.N. gemandateerde commissie hanteren om hun financiële hulp te rechtvaardigen. Van Langenhove maakte een korte verklaring in de Veiligheidsraad over deze subcommissie: “Elle exprima l'avis que le maintien sur place d'un groupe subsidiaire était judicieux et ne pouvait avoir qu'un effet utile; mais la délégation belge estima toutefois qu'en ce qui concerne l'aide financière à la Grèce et à la Turquie, le Conseil n'avait pas à se prononcer. Il était, en effet, dangereux de voir ériger en doctrine que toute aide militaire, financière et aussi économique devait nécessairement et pour ainsi dire de par la Charte, passer par l'Organisation des Nations Unies.”[127] Polen en de U.S.S.R. trachtten nog een “supervisie orgaan” op Amerikaanse steun op te richten, maar de tegenstemmen van Verenigde Staten, België, Australië, Brazilië en Engeland verhinderde deze stap.[128]

 

Tijdens deze discussie was er enige opschudding binnen de Belgische delegatie. De Griekse pers berichtte dat Maurice Delvoie plots vertrokken was naar Parijs, zonder enige reden op te geven. Ook in Brussel was men niet op de hoogte van het motief van de Belgische gezant. Spaak eiste een onmiddellijke verklaring op 28 maart. Vanuit Parijs komt het antwoord. Delvoie bleek uit puur persoonlijke redenen vertrokken te zijn. Hij zou vrij snel terug aan de slag gaan binnen de commissie. Spaak stelde de Griekse regering gerust, deze was immers onder de impressie dat Delvoie kwaad vertrokken was uit Athene.[129]

 

Reeds in mei 1947 kwam de Griekse affaire weer ter sprake. De Sovjet-afgevaardigde had harde kritiek op de subcommissie en argumenteerde dat deze te onafhankelijk te werk ging, moest zetelen in Athene en dat ze ontbonden moest worden wanneer de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents verdween. Het was niemand minder dan Fernand van Langenhove die Gromyko repliceerde op 16 mei. Eerst viel hij Joegoslavië, Albanië en Bulgarije aan. Deze drie weigerden immers hun deelname aan de subcommissie te bevestigen iets waarin deze landen volgens van Langenhove geen keuze hadden. Zij moesten de beslissingen van de Veiligheidsraad immers opvolgen en moesten eigenlijk al blij zijn uitgenodigd te zijn in de Raad. “Ces déclarations révèlent l'existence de sérieux malentendus au sujet des obligations qui, aux termes de la Charte, découlent des résolutions du Conseil de Sécurité. Je voudrais essayer de les dissiper.”[130] Verder bevestigde hij dat de subcommissie conform was aan de regels van de resolutie van 18 april en ze legaal was opgericht. Na vier dagen discussie werden de Sovjet-argumenten en amendementen weggestemd. België stemde uiteraard tegen net als vijf andere landen.

 

Het zou nu wachten worden tot het eerste rapport van de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents.[131] In een eerste fase zetelde deze Commissie in Athene waar een preliminair onderzoek werd gevoerd en de praktische zaken geregeld werden. Nadien verhuisde men naar Saloniki waar gedurende de maand mei de feiten ter plaatse werden vastgesteld. Generaal Delvoie hield Brussel op geregelde tijdstippen op de hoogte van de vooruitgang Het rapport was klaar op 27 mei 1947 en bestond uit vier delen. De eerste twee delen bevatten een korte geschiedenis en de werkwijze van de commissie. Alle landen aanvaardden deze delen. Deel III gaf de besluiten en werd aanvaard door acht landen; de U.S.S.R., Polen en Frankrijk onthielden zich. Frankrijk vond niet dat de commissie bevoegd was om verantwoordelijkheden toe te kennen aan de betrokken partijen. Frankrijk vond dit trouwens ook niet wenselijk. De commissie kon volgens de Franse vertegenwoordiger Parodi perfect aanbevelingen maken “without reviving old grudges and arouse new disputes”.[132] Deze aanbevelingen, die Frankrijk wel steunde, werden gegeven in Deel IV van het rapport. Deel III van een zeer uitgebreid rapport bevatte de volgende besluiten:

1. De Griekse noorderburen droegen actief bij tot de conflicten in Griekenland. Dit door het indoctrineren van vluchtelingen, het verschaffen van guerrilla training en het leveren van wapens.

2. De separatistische beweging in o.a. Macedonië, ontstond door de onfaire behandeling van de Griekse autoriteiten van de Slavische minderheid. Maar ook de buurlanden waren schuldig door het aanwakkeren van deze beweging.

3. De commissie was er zich wel van bewust dat er een algemene onrust heerste in Griekenland en dat de Griekse autoriteiten, door de onderdrukking van minderheden en de communistische partij, aan de basis hiervan lagen. Dit was echter geen excuus voor de noorderburen om guerilla organisaties toe te staan op hun grondgebied.[133]

 

De aanbevelingen die de commissie gaf (Deel IV van het rapport), riepen op tot coöperatie en een stopzetting van de conflicten. Verder werd ook een vernieuwing van vroegere verdragen (nl. die van de Grieks-Bulgaarse Conventie van 1931) voorgesteld en de oprichting van een onafhankelijk V.N. orgaan dat de betrokken landen kon bijstaan in onderhandelingen omtrent grensbepalingen en vluchtelingen.[134]

 

Dit rapport werd gepubliceerd op 27 mei ‘47, maar de discussie erover begon pas een maand later in de Veiligheidsraad. Warren Austin diende in een resolutie in die de aanbevelingen van de commissie nauw volgde. Dit ging samen met de dreiging van eventuele militaire actie vanuit de V.N. als het conflict niet spoedig werd opgelost. Nadat de betrokken partijen (Griekenland en zijn buurlanden) hun kritiek en lof hadden betuigd op het rapport was het de beurt aan de leden van de Veiligheidsraad om hun opinie te geven. Fernand van Langenhove veegde kordaat alle kritiek van tafel. Het rapport was volgens hem helemaal niet partijdig en de voorgestelde commissie druiste niet in tegen het soevereiniteitsprincipe. Ook het argument dat de voorstellen niet doeltreffend waren, was volgens van Langenhove niet correct. Andere leden volgden de Belgische redenering en riepen op om naar de toekomst te kijken. Na een uitvoerige commentaar door Gromyko, diende hij zijn eigen voorstel tot resolutie in. In eerste instantie werd er echter gekeken naar de Amerikaanse voorstellen. Gedurende twaalf sessies werd hierover gedebatteerd en vele amendementen werden ingediend. België steunde het originele idee van V.S. om één enkele commissaris aan te duiden als bemiddelaar. Van Langenhove vond immers dat het eenvoudigste voorstel ook het beste was.[135] Uiteindelijk werd de gehele resolutie in secties gestemd. Alle delen werden individueel goedgekeurd (de U.S.S.R. onthield zich bij elke stemming) maar bij de stemming over de resolutie in zijn geheel stemde de Sovjet-Unie tegen en hield zo het voorstel tegen met haar veto. Dit gebeurde op 29 juli 1947 en een kleine week later werd ook de resolutie van Gromyko weggestemd.

 

Door middel van een tijdelijke subcommissie, zonder België, werd gepoogd toenadering te vinden tussen alle leden, maar de U.S.S.R. hield het been stijf en stemde tegen elke resolutie die de schuld van de grensconflicten bij de “communistische” landen legde in plaats van Griekenland.[136] Net als bij het Korfoe-kanaal dispuut werd uiteindelijk besloten om het hele dossier door te verwijzen naar een ander orgaan omdat de Veiligheidsraad geen eensgezindheid kon vinden in de zaak. Met deze procedurevraag gingen negen landen akkoord en op 15 september werden alle dossiers overgeheveld naar de Algemene Vergadering.[137]

 

De Algemene Vergadering zou op 21 oktober 1947 de United Nations Special Committee on the Balkans (UNSCOB) oprichten.[138] Deze 11-koppige commissie, waarvoor Polen en de U.S.S.R. weigerden een vertegenwoordiger af te vaardigen, verbleef in Griekenland als V.N. bemiddelaar. De situatie in Griekenland verbeterde langzamerhand in volgende jaren. De hoofdreden was ongetwijfeld de meer onafhankelijke koers die Joegoslavië ging voeren ten opzichte van de Sovjet-Unie. Zo verliet het in 1948 de Cominform en als gevolg daalde haar steun aan de communistische rebellen in Griekenland. De Commissie werd dan ook in december 1951 ontbonden door een resolutie in de Algemene Vergadering op vraag van Athene en opgenomen als deel van de Peace Observation Commission.[139]

 

 

3. 6. De Egyptische Kwestie

 

Het conflict tussen Egypte en het Verenigd Koninkrijk kwam op de agenda van de Veiligheidsraad op 8 juli 1947. Toch was de Belgische ambassade zich lang hiervoor aan het informeren over de situatie in Egypte. De eerste melding over een mogelijk probleem kwam er eind 1945 toen de Belgische ambassadeur in Cairo, Marcel Polain, Brussel op de hoogte bracht van de spanningen. Polain meldde aan P.-H. Spaak dat de Britse troepen in Egypte een probleem vormden voor de Egyptische regering. Egypte zag hun aanwezigheid als een inbreuk op de soevereiniteit. Verder klaagde het over de Britse dominantie in de Zuidelijke Nijlvallei (Sudan).[140]

 

Een jaar later vroeg van Langenhove aan Spaak om aan de Belgische ambassade in Cairo “de formuler tout avis utile pour éclairer le représentant belge du Conseil de Sécurité en prévision de l’examen éventuel de la situation du différend résultant de l’échec des négociations Egypte-Grande-Bretagne.”[141] Ambassadeur Polain verklaarde dat de basis van een eventueel conflict lag bij enkele verdragen uit 1899 en 1936.[142] Verder zei hij dat Egypte waarschijnlijk eerst nog de opinie van de Arabische Liga wou afwachten. Deze vergaderde in maart 1947. Ten slotte wees hij van Langenhove op de talrijke verslagen die hij had ingediend in Brussel, waaronder het rapport van 18/12/45 N°711. Ondertussen werd van Langenhove aangesproken in New York door de Egyptische V.N.-vertegenwoordiger die de situatie verduidelijkte. Egypte was nog wel niet zeker of ze de zaak voor de Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering, waar minder strikte voorwaarden gelden, zou brengen.[143]

 

Op 4 maart 1947 meldde Marcel Polain vanuit Cairo dat Egypte de zaak in de Veiligheidsraad zou aanklagen.[144] Brussel stuurde dit telegram onmiddellijk door naar New York. Met de Egyptische delegatie onderweg naar de V.N., werd de diplomatieke druk serieus opgevoerd. De Egyptische pers schreef over België dat indien ze de Egyptische these niet ondersteunde er mogelijk “des représailles contre les sociétés belges exerçant leur activité en Egypte volgen. Polain raadde van Langenhove aan om een nauw, vriendschappelijk contact met de Egyptenaren te onderhouden gedurende de discussies. De minister van Handel, Rias Bey, zou hiervoor de ideale persoon zijn binnen de delegatie (“le plus susceptible de comprendre ces nuances et ces explications). Een zelfde houding van verstandhouding en respect voor hun nationale gevoelens moest aangenomen worden ten aanzien van de Egyptische pers.[145]

 

Op 5 augustus 1947 begonnen de discussies in de Veiligheidsraad. Egypte stelde uitgebreid haar klacht voor in de raad. Deze was tweeledig. Enerzijds eiste men de terugtrekking van Britse troepen uit Egypte, omdat deze de soevereiniteit ondermijnden. De tweede klacht ging over het bestuur van Soedan. Deze regio moest eigenlijk gezamenlijk door Egypte en Engeland bestuurd worden, maar deze laatste had zo’n grote invloed dat het volgens Egypte de stabiliteit van de regio ondermijnde. Egypte wou de opheffing van dit eenzijdige bestuur. Engeland argumenteerde zeer uitvoerig haar positie die grotendeels gebaseerd was op vroegere verdragen. Het principe Pacta Sunt Servenda moest gevolgd worden volgens Cadogan.[146]

 

In de gangen van het V.N. hoofdkwartier werd er echter verder onderhandeld. Een zeer interessant verslag van de Belgische delegatie vertelt ons hoe de adjunct van van Langenhove, Joseph Nisot, zich opstelde tegenover de verschillende partijen. Op de avond van 5 augustus had hij een uitgebreid diner met Nokrachi Pacha, Eerste Minister van Egypte en hoofd van de Egyptische delegatie in New York. Daar wou men Nisot overtuigen van het Egyptische gelijk. “Non par une démonstration, mais par la répétition, sous des formes différentes, des même affirmations” zei Nisot. Verder verklaarde hij dat België zich in een moeilijke positie bevond en zich het liever niet nog moeilijker zou maken. Daarom zou men zich eerder onthouden dan tegen Egypte te stemmen. Volgens hem was er maar één manier om uit dit conflict te geraken. “Je ne vis qu'un moyen d'écarter de ce risque de dessaisissement du Conseil, c’était de proposer que l'affaire fût soumise à la Cour internationale de justice.” Hij stelde dit dan ook voorzichtig voor aan Pacha en probeerde hem zelfs te overtuigen van dit voorstel. Egypte had immers een rechter in den Haag iets wat haar invloed aanzienlijk verhoogde. Hij had deze ontmoet in San Francisco en vond dat hij zeer bekwaam overkwam. “Bref, ce que je venais de dire de la Cour m'a semblé avoir impressionné mon interlocateur et lui avoir ouvert un horizon nouveau. Hij ging zelfs verder en beweerde “d'avoir gardé l'avantage psychologique.”

 

Groot-Brittannië leek het idee om naar den Haag te stappen genegen en apprecieerde een Belgische onthouding op het Egyptische voorstel. Amerika stelde zich twijfelend op, maar was tegen elke vorm van voogdij en voorstander van een verwijzing naar Internationaal Gerechtshof. Over Frankrijk beweerde Nisot dat zij schrik hadden gekregen en vreesden voor hun eigen kolonies. Zij verdedigden volop het concept de la sainteté des traités.[147] Nisot had echter de Britse positie verkeerdelijk ingeschat, want in een communiqué van 12 augustus vroeg de Engelse ambassade in Brussel aan het kabinet van Buitenlandse Zaken de zaak niet door te verwijzen naar het Gerechtshof en eiste het dat de Veiligheidsraad een “clearcut” beslissing zou maken. Spaak was nieuwsgierig naar de gang van zaken in New York en contacteerde Nisot met deze vraag. Nisot antwoordde dat hij nog steeds poogde een positie van onpartijdigheid aan te houden en hij verwees naar zijn gesprekken met Pacha.[148]

 

Op 20 augustus waren de discussies afgelopen in de Veiligheidsraad en werden de eerste resoluties ingediend. Brazilië begon met een vrij open voorstel dat opriep tot onderhandelingen. China amendeerde dit voorstel door de vermelding dat Groot-Brittannië al begonnen was met de evacuatie. Een tweede amendement dat werd voorgesteld kwam vanuit het Belgische kamp. Hierin werd het Internationale Gerechtshof genoemd als één van de opties om dit conflict op te lossen. Nisot die het woord nam in de Veiligheidsraad, beschreef uitgebreid zijn tussenkomst aan Spaak in een telegram. Australië, Frankrijk en de Verenigde Staten zouden uiteindelijk het Belgische voorstel steunen, de rest onthield zich. Hiermee was het amendement verworpen. Reeds op 22 augustus kwam bericht vanuit Egypte dat de Belgische actie als een steun aan het Verenigd Koninkrijk werd beschouwd. Marcel Houtman, medewerker van ambassadeur Polain, schreef: “Ces faits sont regrettables et ne peuvent qu'entamer ici notre position et notre crédit.” Het ging zelfs zover dat een Egyptisch journalist (Mr. Aly El Ghaiaty) zijn Chevalier de l'ordre de la Couronne-decoratie uit protest terugstuurde naar België.[149] België had zich door haar steun aan Engeland in een moeilijk parket gewerkt. Ook vanuit Colombia kwamen er berichten van teleurstelling.

 

Ondertussen was het Chinees-Braziliaanse voorstel, voorgesteld op 20 augustus, weggestemd en werd ook een tweede ontwerp afgekeurd. Zeer opvallend was dat bij een Australisch amendement, voordelig voor het Verenigd Koninkrijk, België zich onthield in de stemming.[150] Net zoals bij het Korfoe incident stuurde de Belgische vertegenwoordiging op het einde van de procedures in de Veiligheidsraad een uitgebreid verslag van de feiten. Dit gebeurde op 17 september door Fernand van Langenhove.[151] Hiermee werd de zaak Egypte afgehandeld voor België. Het zou niet meer ter sprake komen tijdens het lidmaatschap van België. Marcel Houtman hield het kabinet van Buitenlandse Zaken nog wel op de hoogte van de ontwikkelingen in Egypte zelf. Teleurgesteld in de V.N. besloot Egypte een nieuwe tactiek te volgen om de Engelse invloed in de regio te verkleinen. “En raison du peu de succès de cette attitude contradictoire devant les Nations Unies, les autorités du Caire ont dû changer de tactique. Nu beoogde men een volledige Soedanese onafhankelijkheid zonder enige aanwezigheid van Britse troepen.[152]

 

 

3. 7. De Indonesische Kwestie[153]

 

De Indonesische kwestie vond, net als het Griekse debacle, haar oorsprong in de Tweede Wereldoorlog. Er waren echter meer overeenkomsten met de Egyptische klacht, die rond dezelfde periode aan bod kwam in Veiligheidsraad.[154] Onafhankelijkheid en soevereiniteit waren immers sleutelwoorden in beide discussies. India en Australië brachten de Indonesische roep naar onafhankelijkheid voor de Raad. De nieuwe republiek was ontstaan na de terugtrekking van de Japanse troepen na augustus 1945. Hierdoor ontstond er een power vacuum waarvan de Indonesische bevolking gebruik maakte om te rebelleren tegen Nederlandse en Engelse troepen. Deze Europese machten wilden immers de vroegere situatie herstellen. Op 17 augustus 1945 werd de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen. Het zou echter nog meer dan vier jaar duren voor dit een voltrokken feit werd. De Verenigde Naties fungeerde als belangrijkste discussieforum voor de kwestie.

 

Nadat Australië en India artikel 34 van het V.N. Charter hadden ingeroepen, begon de discussie op 31 juli 1947.[155] Deze twee landen deden dit naar aanleiding van de zogenaamde eerste politionele actie, eigenlijk een militaire operatie, van Nederland. Zowel Nederland als India zonden hun afgevaardigden naar de raad, respectievelijk van Kleffens en Sen. Voor de vroegere Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken was dit niet de eerste maal dat hij plaatsnam aan het halfrond van de V.N., hij vertegenwoordigde immers Nederland gedurende 1946 in de Veiligheidsraad. De hele discussie over de Indonesische archipel begon met een procedurevraag. Mag Indonesië deelnemen aan de discussies? Van Kleffens argumenteerde van niet aangezien het land niet als soeverein erkend was. Australië, advocaat voor Indonesië als het ware, weerlegde dit en wees op de erkenning van de Indonesische Republiek door zes V.N. landen, waaronder Egypte en Syrië, lid van de Veiligheidsraad, en dat eerdere verdragen tussen Nederland en zijn voormalige kolonie een onrechtstreekse erkenning inhielden. Eén van deze verdragen was het Lingga Djati akkoord van 25 maart 1947. Hierin werd om arbitratie van het conflict gevraagd door middel van het Internationale Gerechtshof. Dat Brussel in dit dossier een belangrijke rol wou spelen leidt geen twijfel. Nog voor de zaak werd heropgenomen door de V.N. in 1947, werd op het ministerie van Buitenlandse Zaken een overzicht van de Indonesische geschiedenis opgesteld. Deze dertig pagina tellende “Etude sur l'évolution politique des Indes Néerlandaises” informeerde het kabinet uitvoerig over de situatie.[156] Verder werd België aangemaand door de Nederlandse ambassade de Noorderburen te steunen in deze zaak.[157]

 

Australië en India riepen op tot de beëindiging van de conflicten en de start van conflictbemiddeling zoals het Lingga Djati akkoord vereiste. De raad was verdeeld over de bevoegdheid van de V.N. in dit conflict. Van Kleffens zag dit conflict immers als niets meer dan een binnenlandse aangelegenheid van Nederland waar de V.N. geen enkele bevoegdheid hadden. Een Frans voorstel om deze incompetentie aan te stippen werd echter verworpen doordat het slechts vijf stemmen kreeg, waaronder die van België en het Verenigd Koninkrijk. Op de tweede dag van de discussies werd een Australisch voorstel goedgekeurd waarin opgeroepen werd tot een staakt-het-vuren en om een oplossing werd gevraagd.[158] Beide partijen moesten onderhandelen en hun vooruitgang aan de Veiligheidsraad melden. België, Frankrijk en Engeland onthielden zich gedurende de stemming.[159] Van Langenhove meldde na de openingsdebatten dat “le débat a révélé d'une manière frappante qu'il existe au Conseil de Sécurité une majorité opposée aux intérêts des puissances dites coloniales et que la Charte n'offre à celles-ci que les sauvegardes précaires.[160] Een Sovjet-voorstel dat verder ging door de volledige terugtrekking van Nederlandse troepen te vragen, werd weggestemd.

 

De onenigheid over het legaal statuut van Indonesië bleef bestaan, zeker nadat Nederland de staakt-het-vuren-resolutie van 1 augustus compleet bleek te negeren. Ondanks het verzet van Nederland en het koloniale triumviraat in de Veiligheidsraad (België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) nam Mr. Sjahrir plaats aan de V.N.-tafel.[161] Deze Indonesische afgevaardigde sprak op 14 augustus voor de raad. Hij begon met een kort overzicht van de situatie en ging vervolgens over tot het beschuldigen van Nederland van het breken van verdragen. Sjahrir eiste een terugtrekking van de Nederlandse troepen gecombineerd met V.N. begeleide onderhandelingen tussen beide landen. De Nederlandse tegenvoorstellen beoogden echter een oplossing losstaand van de V.N. Veiligheidsraad, iets wat de U.S.S.R. niet zinde.

 

De augustusdiscussies eindigden met het goedkeuren van drie resoluties. De eerste was een uitgebreide resolutie waarin gewezen werd op de vroegere akkoorden en een consulaire commissie werd opgericht. De consuls van de leden van de Veiligheidsraad in Indonesië (als ze een vertegenwoordiging in Indonesië hadden) moesten een rapport opmaken over de huidige situatie.[162] Een tweede resolutie kwam van de Verenigde Staten die meer soelaas zagen in een extra Commissie als bemiddelingsagent. Het V.S. bemiddelingsontwerp voorzag een “drie landen”- commissie met daarin twee partijen aangeduid door Nederland en Indonesië en een derde lid geselecteerd door de twee genomineerden. Deze samenstelling werd aanvaard op 25 augustus 1947. Nederland koos België en Indonesië voor Australië. De Verenigde Staten vervolledigden de Commission of Good Offices.[163] De laatste resolutie kwam er op 26 augustus op voorstel van Polen. Deze herhaalde de staakt-het-vuren-oproep van 1 augustus.[164]

 

Gedurende augustus had België drie maal het initiatief genomen in de discussies. Eerst ondernam het een poging om Borneo en Oost-Indonesië in de zaak te betrekken, tevergeefs. De twee andere voorstellen hadden betrekking op het Internationaal Gerechtshof. België wou het advies van dit orgaan omtrent de Indonesische soevereiniteit en statuut (een motie die enkel door Frankrijk werd gesteund) en aanbevelingen voor de Commission of Good Offices (hier werd België enkel gevolgd door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten).[165] Het is ook gedurende deze discussie dat een niet-U.S.S.R. veto werd gebruikt door één van de permanente vijf, namelijk door Frankrijk. Het was de enige keer gedurende het Belgische lidmaatschap dat dit gebeurde.

 

In oktober werd het verslag van de 6-koppige Consulaire Commissie, opgericht door Resolutie 30, besproken in de Veiligheidsraad.[166] Het Belgische lid van deze commissie was Paul Vanderstichelen. Het rapport was een overzicht van de toestand op de grond. De commissie kwam tot zeven bevindingen.

1. Hoewel een staakt-het-vuren-bevel aan beide zijden gegeven was, vertrouwde geen van beide partijen de andere en waren er geen onderhandelingen gestart.

2. De Nederlandse troepen bleven onrust stoken in het door hen bezette gebeid.

3. Er was geen gelijke interpretatie van de V.N. Resolutie, wat een concrete uitvoering aanzienlijk bemoeilijkte.

4. De Commissie was getuigen van “considerable banditry”.

5. De bevolking was het hoofdslachtoffer van deze bendes die een verschroeide aarde tactiek toepasten.

6. Administratie en landbouw waren quasi onmogelijk.

7. Vooral de vooraanstaande Indonesiërs wilden onafhankelijkheid, maar niet noodzakelijk op Republikeinse wijze.

 

Het rapport verdeelde de Veiligheidsraad wederom in twee kampen. Ieder kon wel argumenten vinden om zijn positie te ondersteunen. België, Frankrijk en in zekere mate ook Engeland focusten op het gebrek aan orde in de regio. Australië, Polen, Colombia, Syrië en de U.S.S.R. benadrukten dan weer de Nederlandse houding ten opzichte van het cease fire bevel. Deze verdeeldheid was typerend voor de maand die volgde. Hierin werden tal van voorstellen gelanceerd, vele haalden echter de vereiste meerderheid niet. België bleef Nederland onverstoord steunen en stemde zelfs éénmaal als enige land tegen een [Australisch] voorstel. Van Langenhove stuurde in november een zeer uitgebreid verslag van de debatten naar Brussel en beschreef de standpunten van de betrokken partijen. Om de twee kampen te verzoenen werd er een subcommissie opgericht om een resolutie op te tekenen waarin de meerderheid zich kon vinden.[167] Dit comité (leden van de Commission of Good Offices en China) kwam met een oplossing uit de bus en op 1 november werd haar ontwerp aanvaard met de nipte goedkeuring van zeven leden, met daarbij België.[168] In principe kwamen weinig nieuwe elementen aan bod en het herhaalde eigenlijk de augustusbesluiten.[169]

 

Na de oktoberzittingen ging het onderhandelingswerk van de Commission of Good Offices, opgericht naast de Consulaire commissie, pas echt van start. Op 19 december werd nog wel beslist dat Australië ongehinderd haar werk kon voortzetten ondanks haar vertrek uit de Veiligheidsraad in 1948. Na drie maanden werk diende de Committee of Three, met Paul van Zeeland als Belgisch vertegenwoordiger, haar verslag in.[170] Het Comité is zeker en vast één van de succesvolste opgericht tijdens de twee besproken jaren. Het fungeerde als belangrijk discussieforum en lag aan de basis van twee akkoorden. Het eerste was een wapenstilstandsverdrag dat voor rust in regio moest zorgen terwijl de tweede overeenkomst een aantal principes bepaalde die beide landen zouden respecteren in de toekomst. Deze besluiten, genoemd de akkoorden van Renville, beoogden dus respectievelijk korte en lange termijn. Ze werden op 17 januari ‘48 door Nederland en Indonesië ondertekend.

 

Toen de handelingen van van Zeeland en zijn collega's werden bediscussieerd in New York, was er lof voor de commissie en haar bereikte resultaten, maar er was ook kritiek. Australië vond in de akkoorden vele toegevingen van Indonesische zijde terug, maar weinig van Nederlandse kant. Nederland wilde immers van Indonesië een ondergeschikte “onafhankelijke” staat maken door een unie van beide landen onder Nederlandse kroon op te dringen. Ook de U.S.S.R. was niet mild in zijn kritiek. Naast Nederland kregen ook de “colonial powers” zware kritiek. De U.S.S.R. vond dat de steun die België, Frankrijk, Engeland en zelfs de Verenigde Staten gaven aan Nederland, leidde tot de onderdrukking van Indonesië.[171] Op 28 februari werden de discussies over het eerste rapport gesloten met een Canadese resolutie die de Commission of Good Offices opriep haar goede werk verder te zetten.[172]

 

Het tempo verminderde echter na februari ‘48. Zo meldde het tweede rapport van de Commission of Good Offices (30 april ‘48) dat er maar langzaam vooruitgang kwam, vooral op politiek en economisch vlak. De discussies verdeelden de Veiligheidsraad opnieuw volgens de eerdere scheidingslijnen. Het onderwerp ter discussie was de Commissie zelf. De West-Europese landen en de V.S. wilden de commissie laten begaan, terwijl de andere een grotere inmenging van de Veiligheidsraad zelf verkozen. Het kwam wel niet tot een stemming over dit punt. De samenwerking was dusdanig verslechterd dat Nederland weigerde nog te onderhandelen. De spreekwoordelijke druppel was een Australisch-Amerikaans rapport. De Franstalige Belg, Raymond Herremans, vervanger van van Zeeland, was niet betrokken bij de onderhandelingen van dit bilaterale compromis.[173]

 

Vanuit de Belgische Ambassade in Den Haag kwam op 18 juni een verslag très secret. Hierin gaf Ambassadeur Nemry zijn visie op de feiten. Hij zag de oorzaak van de Hollandse handelingen als tweevoudig. Enerzijds was er de zwakke Amerikaanse afgevaardigde, Du Bois, die al snel door de Australiër Critchley was ingepalmd. Anderzijds was er de Nederlandse delegaat van Vredenburg, die door zijn traites de caractère veel wrevel veroorzaakte bij de Indonesische bevolking.[174] Kortom de discussies in het verre Oosten liepen helemaal niet van een leien dakje en er was zelfs sprake van een crisis. Begin juli werd zowel de Amerikaan Du Bois als de Nederlander van Vredenburg teruggeroepen. Het zou de commissie enkele maanden duren om te herstellen van deze klap. Het rechtstreekse gevolg was dat Indonesië niet meer op de V.N. agenda verscheen tot laat 1948 en de meeste onderhandelingen, besprekingen en correspondenties gebeurde tussen de ambassades, kabinetten en afgevaardigden in Batavia.

In december 1948 kwam de affaire dan voor een laatste keer aan bod gedurende het Belgische lidmaatschap. De aanleiding was de tweede politionele actie van Nederland, die plaatsvond op 19 december 1948. Er werden twee resoluties, een Chinees en een Colombiaanse voorstel, goedgekeurd. Het eerste vroeg voor een nieuw rapport van de Consulaire Commissie en herhaalde het staakt-het-vuren bevel. Het tweede eiste van Nederland de vrijlating van politieke gevangen in Indonesië.[175] Met het einde van het jaar in zicht vroegen Paul Vanderstichelen (Consulaire Commissie) en Raymond Herremans (Commission of Good Offices) zich af of hun mandaat werd verdergezet nu België uit de Veiligheidsraad verdween. Spaak antwoordde positief: “Votre mission ne finira pas au moment où la Belgique cessera d’être membre du Conseil. Il y a le précédent de l’Australie a la Commission des Bons Offices. Evitez de soulever cette question.[176] En inderdaad België mocht blijven zetelen niet enkel in de Commissies maar eveneens in de Veiligheidsraad wanneer de Indonesische Kwestie aan bod kwam, zei het zonder stem. Voor deze toelating was noch discussie noch stemming aangezien artikel 31 de Belgische deelname automatisch garandeerde.[177]

 

Hoewel het jaar 1949 buiten het onderzoeksdomein valt, overlopen we toch snel de belangrijkste gebeurtenissen aan de hand van een verslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel. Op 28 januari ’49 werd de Commission of Good Offices omgevormd tot de United Nations Commission for Indonesia en werd een planning opgemaakt voor de machtsoverdracht in Indonesië.[178] Deze plaatste de onafhankelijkheid op 1 juli 1950. België stond nu voor de keuze, of zich terug trekken uit het Indonesische wespennest of een plaats innemen in de nieuwe commissie. België opteerde voor de laatste keuze met enkele belangrijke gevolgen. Zo erkende men expliciet de opzet van de commissie die de onafhankelijkheidsoverdracht moest voorbereiden en organiseren. Verder was België vrij machteloos ten opzichte van de andere twee leden aangezien er nu moest gestemd worden in meerderheid, waar vroeger unanimiteit vereist was. Toch kwam er weinig vooruitgang, en het was het de Ronde Tafel Conferentie in Den Haag die een doorbraak forceerde.

 

Verder kwam de zaak ook voor de 3e Algemene Vergadering op voorstel van India en Australië. België was hier tegen gekant maar stond quasi alleen toen het voorstel werd goedgekeurd 40-3 (12 onthoudingen). Toen echter goede nieuws over de Ronde Tafel Conferentie uit Den Haag arriveerde, werd de zaak op 11 mei '49 geseponeerd en doorverwezen naar de volgende Algemene Vergadering.[179]

 

 

3. 8. Tsjecho-Slowakije

 

De discussie over Tsjecho-Slowakije was een korte maar zeer typerende discussie voor de besproken periode. Ze liep van 12 maart tot 24 mei 1948 en stond eigenlijk symbool voor al wat gebeurd was in Oost-Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Op 25 februari 1948 voltrok zich in Tsjecho-Slowakije een communistische machtsovername. President Beneš aanvaardde toen het ontslag van twaalf niet-communistische ministers en moest een nieuw kabinet onder leiding van Gottwald aanvaarden. Dit alles gebeurde onder de dreiging van een eventuele militaire interventie door de Sovjet-Unie. Het was deze toestand die werd aangeklaagd in de Veiligheidsraad. De onenigheid in de raad begon al bij het opmaken van de agenda. Ongeveer een jaar eerder was België al getuige van een gelijkaardige discussie. Bij het Korfoe hoofdstuk lag de U.S.S.R. eveneens dwars, net zoals nu. Maar het weerwerk van Sovjet-vertegenwoordiger Gromyko mocht weer niet baten.

 

Met Tsjecho-Slowakije op de agenda, begon op 17 maart 1948 de eigenlijke discussie. Eerst bracht Chili de zaak voor, aan de hand van een brief van Jan Papánek.[180] Hierin beschuldigde de ex-Tsjecho-Slowaakse vertegenwoordiger in de V.N de U.S.S.R. een gevaar voor de internationale vrede en veiligheid te zijn. Verder mengde de Sovjet-Unie zich in de interne politiek van Tsjecho-Slowakije door militaire druk. Daarop werd Papánek zelf uitgenodigd in de Veiligheidsraad. Officieel was Papànek niet meer de vertegenwoordiger van Tsjecho-Slowakije.[181] Papánek betichtte de U.S.S.R. ook van een reeks politieke en militaire wandaden in zijn thuisland.

 

Blijkbaar was van Langenhove niet in New York gedurende de eerste weken van het debat. Joseph Nisot was dus de enige Belgische vertegenwoordiger in het V.N. hoofdkwartier. Op 16 maart schreef hij het volgende: “Inutile d’inquiéter van Langenhove. Sa présence ici n’est pas nécessaire. Mon statut de suppléant me permet un rôle discret dans les affaires délicates dont le Consécur s’est saisi. Nisot.”[182] Met van Langenhove afwezig nam, naast Nisot, ook Spaak een zekere rol op zich. Zo contacteerde hij de ambassades van Engeland en Frankrijk om hun standpunten te weten te komen over een eventueel V.N. onderzoek in Tsjecho-Slowakije.[183]

 

Met de discussie in de Veiligheidsraad in aantocht, ontving Nisot een aantal instructies vanuit Brussel. Ondanks Nisots anderhalf jaar aan ervaring in de Raad, vond Spaak het nodig hem te onderrichten. De richtlijnen waren zo strikt dat ze haast belerend overkomen. Toch geven ze ons een mooi inzicht in hoe België zich opstelde ten opzichte van de andere landen in de Veiligheidsraad. Spaak schreef: “...veuillez me tenir au courant de manière très précise de la façon dont se développe la question et n'agir en principe que sur instructions. Le cas échéant, vous pouvez déclarer ne pas participer au vote à cause d’un manque d’instructions. A défaut de pouvoir recevoir des instructions, je vous autorise cependant à 1° voter de manière à ne pas rompre l’unanimité des neuf membres autres que les Soviets, 2° voter avec le groupe Etats-Unis, Grande-Bretagne, France ou éventuellement avec la Grande-Bretagne et la France si ces deux pays se séparent des Etats-Unis. En général faites preuve de modération. Spaak.”[184] Ondanks Spaaks ervaring in de Verenigde Naties, reageerde Nisot pittig. “Impossible d’invoquer l’absence d’instructions dans un organe tel que le Conseil de Sécurité. Pareille allégation entraînerait un ajournement pour permettre d’obtenir des instructions et rendrait la prise de position plus spectaculaire quand les instructions seraient reçues. Il est extrêmement difficile de ne pas voter comme la majorité substantielle, dont quatre grandes puissances démocratiques, dans une affaire présentant un caractère moral de cette importance. Il est très délicat de se trouver virtuellement seul dans le camp de l’U.R.S.S. et de l’Ukraine, même par simple abstention. Je suggère respectueusement la possibilité de modifier vos instructions.”[185] Uiteindelijk kreeg hij de simpele orders voor een onderzoek te stemmen.[186]

 

De Tsjecho-Slowakije (regering Gottwald) werd uitgenodigd door de Raad om deel te nemen aan de discussies, maar weigerde dit omdat het de hele zaak als een interne politieke affaire beschouwde. De discussie omtrent een eventuele commissie werd gevoerd gedurende april. Het Sovjet-veto was een zekerheid. De enige manier om dit te omzeilen was om de stemming als een procedure te zien. Eén van de argumenten voor een procedure stemming was een precedent uit het Korfoe-Kanaal dispuut. Toen werd er eveneens een subcommissie opgericht, maar de U.S.S.R. onthield zich toen wat hen nu goed uitkwam.[187] Van Langenhove terug ondertussen teruggekeerd naar New York, maar de Belgische deelname in de discussie bleef beperkt tot het steunen van de het Chileense commissievoorstel.

 

De heel technische discussie kwam ten einde eind mei door toedoen van de Franse voorzitter Parodi. Deze stelde voor een stemming over de procedure/substantie onenigheid te houden. De U.S.S.R. stelde haar veto en Parodi verklaarde vervolgens de commissie stemming als substantieel. Het Chileense voorstel werd dan ook logischerwijs tegengehouden door de U.S.S.R.[188] Hiermee eindigde het hoofdstuk Tsjecho-Slowakije op 24 mei 1948. Dit zou ook de enige concrete poging zijn om de communistische opmars tegen te houden op basis van het V.N. Charter.[189] De machteloosheid van de Verenigde Naties ten opzichte van de U.S.S.R. wordt ook aangeduid als één van de redenen waarom men de N.A.V.O. oprichtte.[190]

 

 

3. 9. Kasjmir

 

Op 31 december 1947 werd Brussel op de hoogte gebracht van een nieuw conflict dat weldra voor de Veiligheidsraad zou verschijnen. De Belgische ambassade in New Delhi meldde dat India het grensconflict in het gebied Jammu en Kasjmir zou voorleggen aan de V.N.[191] Op basis van Artikel 35 van het V.N. Charter schreef India een brief aan de Veiligheidsraad om aandacht voor dit conflict te vragen. Het was aan Voorzitter van Langenhove om de eerste maand van 1948 in goede banen te leiden. Op 15 en 16 januari brachten respectievelijk India en Pakistan hun betoog. Het gebied Jammu en Kasjmir telde een meerderheid aan Moslims (78%) maar had een Hindu Maharadja aan het hoofd. Na 15 augustus 1947 mocht de provincie kiezen of het tot India of Pakistan zou toetreden. De Maharadja koos uiteraard voor een toetreding tot India, maar Pakistan weigerde dit te erkennen en eiste een volksraadpleging. India beschuldigde Pakistan ervan raids te organiseren om de provincie voor zich te winnen. Pakistan zag dan weer de Indische militaire aanwezigheid, gevraagd door de Maharadja Sir Hari Singh, als onwettig. Kortom de situatie was ernstig en complex.

 

Als voorzitter van de Veiligheidsraad gedurende januari ’48, diende van Langenhove onmiddellijk na de eerste “verhoren” een resolutie in die werd goedgekeurd. Hierin werd de ernst van de zaak erkend en werden beide partijen opgeroepen de situatie te verbeteren.[192] Gedurende de volgende dagen werd er gezocht naar een mogelijke oplossing. Vanuit de Belgische delegatie in India werd zelfs een BENELUX model voorgesteld waarbij in afwachting van een volksplebisciet Kasjmir dezelfde positie innam ten opzichte van India als Luxemburg ten opzichte van België.[193] Van Langenhove zag echter meer heil in een oplossing gespiegeld aan Indonesië, door middel van een Commission of Good Offices. Beide landen (Pakistan en India) zouden dus één ander land kiezen die met op hun beurt een derde commissielid aan duiden. Er was echter één groot verschil, waar bij de Indonesische commissie alle leden uit de Veiligheidsraad moesten komen, was hier de keuze volledig open. Elk V.N.-land was dus een mogelijke kandidaat. De U.S.S.R. vond zich niet in dit voorstel. Niet omdat Gromyko niet akkoord ging met het zenden van een commissie, maar wel met de samenstelling. De reden waarom de Commission of Good Offices volgens Gromyko faalde was juist haar vervreemding van de Veiligheidsraad. Van Langenhove introduceerde tijdens zijn voorzitterschap een tweede resolutie, die eveneens werd goedgekeurd. Deze tweede creëerde de Commission of Mediation waarvan sprake. Deze was dus zeer gelijkaardig was aan de United Nations Commission for Indonesia (opvolger van de Commission of Good Offices), met het voornoemde verschil. De resolutie vroeg aan de Commissie om te streven naar een stopzetting van het geweld en rapportering van de situatie in de regio.[194]

 

De Belgische ambassadeur in New Delhi, Prince de Ligne, voerde een uitgebreide correspondentie gedurende de eerste maanden van ‘48 om van Langenhove op de hoogte te houden van de nieuwe ontwikkelingen. Op 1 maart schreef hij het volgende: Il semble acceptable ici qu’un plébiscite contrôlé par l’O.N.U. porte sur l’indépendance du Cachemire avec une garantie militaire pour l’Inde et le Pakistan. Cette thèse pourrait-elle être présentée par un membre du Conseil de Sécurité, éventuellement la Chine?”[195] Ambassadeur de Ligne besprak deze mogelijkheid onder andere met de Verenigde Staten en Canada, beide waren dezelfde mening toegedaan. Op 18 maart stelde China dan ook een uitgebreide resolutie voor waarin zowel gesproken werd over ordehandhaving als het referendum. Deze werd goedgekeurd in de Veiligheidsraad maar noch Pakistan, noch India gingen akkoord.[196] Er werd dus besloten om de gesprekken toch verder te zetten der leiding van de Chinese voorzitter (tijdens maart), T’ingfu F. Tsiang.

 

Na een extra maand van onderhandelingen kwam er een uitgebreid compromis uit de bus. België, Canada, China, Colombia, Engeland en de Verenigde Staten stelden dit ontwerp gezamenlijk voor. Na maar liefst eenendertig stemmingen, paragraaf per paragraaf, werd het ontwerp goedgekeurd. De resolutie bestond uit twee grote delen. Een eerste had betrekking op de vrede en veiligheid en bevatte bepalingen voor de Pakistaanse en Indiaanse regeringen. Een tweede deel sprak over het referendum dat georganiseerd moest worden. De belangrijkste onderwerpen waren:[197]

 

Belangrijk voor België was dat de Veiligheidsraad op 23 april 1948 unaniem België en Colombia aanduidde als extra leden in de Commissie.[200] Nisot meldde wel in de Veiligheidsraad dat hij Brussel moest vragen of men akkoord ging met deze benoeming.[201] Spaak antwoordde op deze vraag: “Vous pouvez marquer l’accord de la Belgique pour faire partie de la Commission de surveillance du plébiscite Cachemire. Pour votre information, j’ai l’intention de désigner M. [Egbert] Graeffe.”[202]

 

Ondanks enig verzet gedurende de maand mei, werden de bepalingen van de 21 april resolutie verdergezet. Zo kwam de vijfkoppige Commission of Mediation voor het eerst samen op 16 juni in Geneve. Uit de rapporten van de commissie blijkt de Belg Egbert Graeffe een vrij grote rol speelde en zeer mondig was in de hernoemde Commission for India en Pakistan.[203] Na het opmaken van haar Rules of Procedure vertrok de commissie naar Karachi om daar haar werk verder te zetten.

 

Op 13 augustus ‘48 publiceerde de Commissie een eerste tussentijdsverslag.[204] Belangrijkste feit was een resolutie waarin een staakt-het-vuren en wapenstilstand werd aangekondigd. Verder bevatte het verslag een overzicht van de belangrijkste reacties op deze resolutie. Zowel India als Pakistan ging akkoord met de bepalingen.[205] In de Veiligheidsraad zelf werd het echter zeer stil over het conflict in Kasjmir. Het zou tot 30 augustus ’48 duren voor er een poging werd gedaan de zaak weer op de agenda te plaatsen. De U.S.S.R. deed dit echter tevergeefs. Het zou tot na het tweede interim-rapport van UNCIP duren voor Kasjmir werd besproken in de Veiligheidsraad. Uitzonderlijk werd de vergadering toen gehouden in Parijs omdat de Algemene Vergadering daar plaatsvond. Gedurende een korte bespreking werd eigenlijk enkel de steun voor de Commissie bevestigd en werd er een staakt-het-vuren afgekondigd voor 1 januari 1949.[206]

 

Gedurende het eerste jaar van het Kasjmir conflict speelde de V.N.-Veiligheidsraad een eerder kleine rol. Vanaf de oprichting van de Commissie zou dit ondergeschikte orgaan de taak helemaal op zich nemen. Het was dus vooral de Belgische afgevaardigde, Egbert Graeffe die het laken naar zich toetrok. Hij zou echter eind 1948 uit de commissie stappen en niet terugreizen naar Karachi. Bij zijn benoeming was hem immers beloofd dat hij het ambassadeurschap van Nederland vanaf januari 1949.[207]

 

Begin 1949 waren een aantal hoopgevende ontwikkelingen. Het staakt-het-vuren van 1 januari werd in acht genomen, gevangenen werden uitgewisseld en India trok een regiment terug uit Kasjmir. Politoloog Taraknath beschreef de situatie als volgt: “Up to this point, there was reason for optimism regarding a peaceful solution of the Kashmir issue by the United Nations.”[208] Spijtig genoeg slaagde de Verenigde Naties er niet in de beide partijen concrete stappen te laten ondernemen. Josef Korbel legde in 1953, na zes jaar van bemiddeling, de schuld bij India. “The records of six years of mediation in the Kashmir conflict point clearly to the responsibilities of the governments of India and Pakistan cannot, on balance, be charged with blame for the failure to resolve the controversy. It accepted the Security Council’s resolutions,.... India refused them all.”[209]

 

De rol van België in dit dossier is zeker niet doorslaggevend te noemen. Toch mag men de invloed van van Langenhove niet minimaliseren. Hij was immers de eerste voorzitter van de V.N. Veiligheidsraad die in contact kwam met de hele affaire. Door een aantal concrete voorstellen, die aanvaard werden, kon hij toch een Belgische stempel op dit alles zetten. Het tweede Belgische voorzitterschap was toch zeer verschillend in vergelijking met februari 1947. Ditmaal was de Veiligheidsraad vooral bezig met één zaak, terwijl men elf maanden eerder maar liefst vijf zaken (Conventionele ontwapening, A.E.C. rapport, Griekse kwestie, Korfoe-dispuut, Japanse mandaatgebieden) op de agenda had staan.[210]

 

 

3. 10. Palestina

 

De zaak Palestina startte met het bijeenroepen van een speciale Algemene Vergadering. Artikel 20 van het V.N. Charter bepaalt immers dat de V.N. Veiligheidsraad een dergelijke vergadering kan voorstellen aan de Secretaris-Generaal. Het was het Verenigd Koninkrijk, als beheerder van het mandaatgebied Palestina, dat deze vraag voorlegde aan de Veiligheidsraad. Op de agenda stond de beëindiging van het Britse Mandaatschap en de onafhankelijkheidsverklaring van deze regio. Na instructies uit Brussel, stemde van Langenhove mee met de meerderheid. Zo werd op 28 april 1947 de een Speciale Sessie van de Algemene Vergadering verzameld. Spaak, van Langenhove en Nisot zouden België vertegenwoordigen.[211]

 

Met de zaak Palestina op de agenda van de V.N., begonnen de betrokken partijen hun lobbywerk. Brussel, met Spaak als ex-voorzitter van de Algemene Vergadering en België als lid van de Veiligheidsraad, ontsnapte hier uiteraard niet aan. The Anglo-Arab Friendship Society, L'Union des Sionistes Généraux de Bruxelles, Hebrew Committee of National Liberation, The American Council for Judaism, De Federatie der Belgische Diamantbeurzen, ... allen schreven ze brieven of stuurden ze pamfletten naar Spaak en van Langenhove.

 

Het hoofddoel van deze Speciale Sessie was het oprichten van een Comité dat een studie moest maken over de situatie (United Nations Special Committee on Palestine). Deze studie en haar aanbevelingen zouden dan als uitgangspunt dienen voor een discussie gedurende de volgende Algemene Vergadering, eind 1947. Men wou kost wat kost vermijden dat andere, meer ingrijpende, voorstellen werden besproken. De ambassadeur van de Verenigde Staten vroeg dit onder meer aan Spaak.[212] Toch ondernam Egypte een poging om nu reeds “The termination of the mandate over Palestine and the declaration of its independence” op te nemen in de dagorde van de Speciale Bijeenkomst. Deze poging faalde echter.[213]

 

De United Nations Special Committee on Palestine (UNSCOP) kwam er op het einde van de Speciale Sessie, op 15 mei 1947, en bestond uit elf landen.[214] Ze zou gedurende tweetal maanden vergaderen en bracht haar eerste rapport uit op 31 augustus, 1947. De commissie was verdeeld over de toekomst van Palestina. Hoewel er enigheid was over de beëindiging van het mandaatschap en de creatie van een onafhankelijke regio, was er verdeeldheid over de wijze waarop. Er waren twee kampen. De meerderheid van UNSCOP vond een opdeling van het gebied in een onafhankelijk Joods en Arabisch deel, met Jeruzalem onder V.N.-mandaat het beste. Een minderheid zag dan weer meer heil in een federale Staat.[215]

 

Het was het meerderheidsvoorstel dat uiteindelijk werd voorgeschoteld aan de 2e Algemene Vergadering in de vorm van een Zweeds (Sovjet?)-Amerikaans voorstel.[216] Alvorens er een stemming werd gehouden in de voltallige vergadering werd het voorstel besproken in een speciale commissie voor Palestina binnen de Algemene Vergadering (Niet UNSCOP!).België was lid van deze commissie. Gedurende de maand oktober werd er intens heen en weer geschreven tussen Brussel en New York. Vanuit de V.S. werd voorgesteld aan Brussel om zich te onthouden gedurende de stemming in de commissie. Fernand Dehousse, medewerker van van Langenhove, was diegene die dit als eerste opperde. Spaak antwoordde de volgende dag: “Votre télégramme n'indique pas la solution positive à laquelle la Belgique pourrait se rallier et dès lors notre position me paraît très faible. Que proposez-vous à cet égard?” Vervolgens verscheen binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel een kort rapport waarin het verdelingsvoorstel zwaar werd bekritiseerd.[217] Vijf punten werden opgesomd:

1. Het plan bevredigt noch de Arabieren, noch de Joden in de regio.

2. Een eventueel conflict volgend op de verdeling speelt in de kaart van de Sovjet-Unie, wat ook haar steun voor dit plan verklaart. Il paraîtrait que dans un pareil conflit les Arabes seraient battus(...) En cas de défaite des Juifs, les Anglo-Saxons (surtout les Américains) viendraient à l'aide des Juifs et... les Russes à l'aide des Arabes. Ce pourrait être là l'occasion de la troisième guerre mondiale.

3.& 4. Nous ne pouvons juger de ces deux points ici et devons à leur égard faire confiance à notre délégation à l'U.N.O. Verder werd hier verwezen naar Nederland en de Indonesische Kwestie.

5. Men moet rekening houden met onze handelsbelangen in het nabije Oosten, in het bijzonder in Egypte.

Het rapport eindigde met Dehousses idee van onthouding te ondersteunen.

 

Blijkbaar was Spaak overtuigd van een Belgische onthouding op basis van punt 5. Hij bracht van Langenhove op 21 oktober op de hoogte van deze beslissing.[218] Met de stemming op komst stuurde Spaak een laatste richtlijn aan de Belgische delegatie. Deze beschreef in welke trend de onthouding van België (in de speciale commissie) moest worden verklaard: “Elle [La Belgique] doute de sa valeur en pratique et en équité...et ne peut prendre la responsabilité de contribuer à créer la situation anarchique.”[219] België onthield zich dan ook gedurende de stemming van de Palestina Commissie. Walter Loridan voerde toen het woord voor België en verklaarde haar houding.[220] Ondanks de Belgische onthouding vond het voorstel een meerderheid in de commissie, waarna het werd voorgelegd aan de plenaire Vergadering.

 

België zou haar positie vier dagen later herzien bij de Algemene stemming en voor de verdeling stemmen.[221] In het eindrapport van de 2e Algemene Vergadering werd de Belgische houding als volgt omschreven: “La Belgique se vit forcée à l'Assemblée Générale de joindre son vote à celui de la majorité en faveur du partage. Toutefois, elle ne l'a pas fait sans réserves et s'est basée sur la conviction que les Etats-Unis et l'U.R.S.S. avaient mesuré les conséquences du partage.”[222] De Belgische houding ging niet onopgemerkt voorbij. Zo riep de Syrische vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad, El-Khouri, de Belg Lebeau bij zich. Lebeau was een raadsman in de Belgische delegatie voor de Algemene Vergadering en werd door El-Khouri uitgebreid gefeliciteerd voor de kritische en constructieve inbreng van de Belgen in het hele Palestina debat. Naast de druk van belangengroepen op Spaak in Brussel, die ongetwijfeld een rol speelden, kan men zeggen dat men uiteindelijk liever een slechte resolutie aanvaardde dan geen.[223]

 

Met Resolutie 181 (II) van de Algemene Vergadering werd de zaak Palestina gesloten voor het jaar 1947. Hiermee had men wel de basis gelegd voor een uitgebreide discussie in de V.N. Veiligheidsraad. Palestina zou, samen met Kasjmir, de agenda domineren. Zo kwamen er maar liefst vijftien resoluties over deze kwestie in 1948. Voor België kwam de zaak terug aan bod op 2 januari toen het Amerikaanse Departement of State vroeg of Pierre Ryckmans kandidaat was voor de positie van Gouverneur van Jeruzalem. Spaak moest spijtig genoeg meedelen dat deze weigerde.[224] Vanuit Brussel kwamen er enkele alternatieven naar voren. Auguste Buisseret, die eerder in het Trieste dossier aan bod kwam, was de voornaamste.[225]

 

De discussies binnen de Veiligheidsraad startten op 24 februari 1948. Tijdens deze eerste discussies speelde België een belangrijke rol door het indienen van een amendement op een Amerikaanse resolutie. De resolutie van de Verenigde Staten bestond uit twee delen. Het eerste deel verklaarde de Veiligheidsraad akkoord met de besluiten van de resolutie van de Algemene Vergadering en het tweede richtte een commissie, bestaande uit de P5, op om de situatie te onderzoeken. België zag dit als een tegenstrijdigheid en wou niet dat de commissie van start zou gaan met reeds goedgekeurde conclusies. Het Belgische amendement eiste dus de verwijdering van paragraaf 1 van het Amerikaanse ontwerp. Nisot meldde op 27 februari dat een zestal landen (Groot-Brittannië, Frankrijk, Canada, Colombia, Argentinië en Syrië) deze mening deelde en er dus een kans was dat het amendement werd goedgekeurd.[226] Bij de uiteindelijke stemming op 5 maart stemden er slechts zes leden in met het Belgische initiatief (Argentinië en Colombia onthielden zich, maar China stemde voor). Er werd onmiddellijk hierna overgegaan tot de stemming van het originele ontwerp, paragraaf per paragraaf. Vreemd genoeg ontving paragraaf 1 slechts de steun van vier leden (waaronder België en Frankrijk!). Joseph Nisot gaf voor deze twee tegenstrijdigheden een uitgebreide verklaring.

Waarom maar vier voorstanders? In tegenstelling tot het amendement volstond het in deze stemming zich te onthouden, waar het amendement actie vereiste (affirmatief stemmen). Dus in principe was de meerderheid voor het Belgische amendement, enkel verkoos men dit niet expliciet te melden en af te wachten tot de eigenlijke stemming waar men hetzelfde effect bereikte door niets te doen.

Waarom stemde België en Frankrijk zowel voor paragraaf 1 als het amendement? Nisot verklaarde dit als volgt: “Je devais une compensation aux Etats-Unis, tout au moins les empêcher de soutenir, le cas échéant, que mon amendement était dirigé contre l'essentiel de leur projet; je devais ménager les Juifs. M. Silver de l'Agence Juive de Palestine, est venu me remercier... La délégation des Etats-Unis a fait de même. Quant aux Arabes, ils ont tiré parti de notre amendement.”[227]

 

Aangezien het tweede gedeelte van het Amerikaanse voorstel wel werd goedgekeurd kwam er een subcommissie.[228] Deze ging onmiddellijk aan de slag en reeds tien dagen later kwam ze uit met haar eerste bevindingen.[229] De conclusies waren voor de hand liggend.

1. The Jewish Agency ging akkoord met het verdelingsplan.

2. The Arab Higher Committee niet.

3. Geen van beide wou zijn standpunt wijzigen.

4. Niemand geloofde in een vreedzame implementatie van het plan.

5. Bij een verdeling zou er een massale invoer van illegale wapens en troepen op gang komen.

6. Terugtrekking van de huidige mandaattroepen zou resulteren in een grootschalige treffen tussen Israël en de omringende Arabisch landen.

De Verenigde Staten stelden vervolgens voor om het gebied onder voorlopig V.N. commando te plaatsen. De Amerikaanse vertegenwoordiger Austin gaf een lange uiteenzetting over het hoe en waarom van deze actie. Uiteindelijk werden twee resoluties goedgekeurd op 1 april 1948. De eerste riep beide gemeenschappen in Palestina op om deel te nemen aan vredesonderhandelingen. De tweede vroeg de Secretaris-generaal Trygve Lie een 2e Speciale Sessie te convoceren.[230] Deze was nodig omdat het geweld in Palestina, naar aanleiding van Resolutie 181 (II), almaar toenam en de terugtrekking van de Britse troepen nabij was.[231] De Speciale Sessie begon op 16 april. De Belgische delegatie werd geleid door Herman Vos met Joseph Nisot als volwaardig vervanger.

 

Ondanks de start van de Speciale Algemene Vergadering bleef de Veiligheidsraad niet stilzitten. Van Langenhove bleef dus op post om België te vertegenwoordigen. In de Veiligheidsraad werd zo op 17 april een Amerikaanse Resolutie goedgekeurd die een halt toeriep aan de illegale wapentransporten, politieke propaganda en bedreiging van de Heilige Plaatsen.[232] Deze resolutie werd gezien als de Truce Resolution en kreeg al snel ondersteuning van een Truce Commission die een week later werd opgericht.[233] Belgisch consul in Jeruzalem, Jean Nieuwenhuys, was hier automatisch lid van.

 

Deze Truce Commission zou vanuit de Speciale Algemene Vergadering ondersteund worden door een mediator of bemiddelaar, Count Folke Bernadotte. Bernadotte was de voorzitter van het Zweedse Rode Kruis en begon zijn taak als vredesbemiddelaar op 20 mei 1948. Uit een rapport opgemaakt door Naaykens, raadgever voor de Belgische delegatie aan de 2e Speciale Sessie, bleek dat het Belgische aandeel in deze sessie eerder gering was en dit ondanks de aanwezigheid van België in de vele subcommissies, die vaak bestonden uit de leden van de Trusteeship Council. België stemde voor de meeste voorstellen maar benadrukte steeds haar reservaties. Naast de creatie van een bemiddelaar was een project omtrent de “Bescherming en het Statuut van Jeruzalem” het belangrijkste wapenfeit. Het Amerikaanse voorstel hieromtrent werd echter weggestemd in de Algemene Vergadering.[234]

 

Ondertussen hadden de Britse troepen zich teruggetrokken en onmiddellijk daarna, op 14 mei, werd de Staat Israël uitgeroepen door David Ben-Goerion. Haar bestaan werd onmiddellijk erkend door de Verenigde Staten. Truman deed dit op 15 mei met de woorden: “The United States recognizes the provisional Government as the de facto authority of the new State of Israel.”[235] Andere landen zoals Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije volgden deze eenzijdige uitroeping al snel. België, net zoals Frankrijk, Engeland en de andere Benelux landen, deden dit niet. De erkenning van de staat Israël creëerde echter in de regio enkel meer onrust. De Palestijnse burgers vluchtten massaal naar de Gaza-strook en Westelijke oever van de Jordaan, weg van de Zionistische milities. Verder vielen Arabische buurlanden Palestina binnen om de Arabische bevolking te beschermen. Egypte zal zo de Gaza-strook bezetten, terwijl Jordanië de Jordaanoever “beveiligde”.

 

Zowel in de Algemene Vergadering als in de Veiligheidsraad was men er van overtuigd dat er geen vredesbemiddeling kon plaatsvinden terwijl het conflict voortduurde. Op 29 mei 1948 riep de Veiligheidsraad nogmaals op om een staakt-het-vuren te starten, ditmaal voor vier weken. Ook de wapenleveringen vanuit de buurlanden moesten stoppen en de beide partijen werden verwacht aan de onderhandelingstafel plaats te nemen.[236] Het nieuwe aan de resolutie van 29 mei was de dreiging om over te gaan tot hoofdstuk VII van het V.N. Charter indien er geen einde aan het conflict kwam. De Verenigde Staten waren al langer voorstander hiervan, maar Groot-Brittannië was er in geslaagd om voorlopig enkel Hoofdstuk VI van het V.N. Charter te hanteren.[237] België steunde het Verenigd Koninkrijk volledig in dit standpunt.[238] De Veiligheidsraad was sterk verdeeld over de toekomstige acties vanuit de Raad. Men zou kunnen zeggen dat België, Canada, China, Syrië, Argentinië en het Verenigd Koninkrijk een pacifistische visie hadden, terwijl de overige vijf (U.S.S.R., V.S., Frankrijk, Colombia en Oekraïne) eerder de hardere aanpak verkozen. In de uiteindelijke resolutie van 29 mei werd Hoofdstuk VII wel vermeld als volgt: ...Decides that if the present resolution is rejected by either party or by both, or if, having accepted, it is subsequently repudiated or violated, the situation in Palestine will be reconsidered with a view to action under Chapter VII of the Charter of the United Nations.”

 

In een brief aan Spaak beschreef V.N.-vertegenwoordiger, van Langenhove, de positie van sommige delegaties en hun evolutie sinds eind 1947. Van Langenhove had vooral in zijn Britse collega, Alexander Cadogan, een bondgenoot gevonden in deze materie. Cadogan was er van overtuigd dat hun pacifistische visie van onderhandelingen ook de mening was van de meerderheid in de Algemene Vergadering. Van Langenhove ging vervolgens verder en bemerkte dat Frankrijk een meer zionistische opinie had aangenomen. Nochtans had Alexandre Parodi, de Franse V.N.-gezant, vorig jaar in de Algemene Vergadering een terughoudende positie ingenomen tijdens de stemming, net zoals België. Met deze laatste resolutie waren alle grote machten weer op dezelfde lijn volgens van Langenhove.[239]

 

De concrete bijdrage van België tot het uitvoeren van de resolutie was het leveren van een twintigtal waarnemers, die bemiddelaar Bernadotte moesten assisteren in zijn taak. Spaak gaat akkoord met de vraag om hulp van Bernadotte en meldde dit aan New York.[240] Dat de situatie in Palestina acuut was en er nood was aan personeel op de grond, bewees een telegram van Geoffroy d’Aspremont Lynden, ambassadeur te Beiroet, Libanon. Een gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken vertelde hem het volgende: “Frangieh [= medewerker van d’Aspremont] estime la position militaire des Arabes avantageuse et permettant l’espoir de liquider l’Etat d’Israël en cas de reprise des hostilités.[241]

 

Gedurende de maand juni ’48 kon men spreken van een gespannen rust. Het staakt-het-vuren dat vanaf 11 juni van kracht was maakte het voor de Zwitserse onderhandelaar mogelijk aan de slag te gaan. Het Belgische lid van de Truce Commission ter plaatse had er echter geen goed oog in. Jean Nieuwenhuys ontmoette Bernadotte in Tel Aviv eind juni en meldde: “Manifeste pessimisme réel sur les chances de succès des négociations.”[242] Ondanks een Britse oproep tot verlenging van het staakt-het-vuren op 7 juli, braken er op 8 juli nieuwe gevechten uit, met een logische vredesresolutie tot gevolg. Deze kwam er op 15 juli.[243] Groot verschil is dat ditmaal wel een Threat to the Peace werd vastgesteld. Dit maakt dat de Veiligheidsraad mag handelen met de middelen die Hoofdstuk VII van het V.N. Charter bepalen.[244]

 

Ook interessant was een Syrische voorstel om het conflict naar de International Court of Justice te brengen. In het bijzonder wou men het juridische statuut van Palestina weten na het eindigen van het Britse mandaat. België was voorstander van dit initiatief samen met Argentinië, China, Colombia en het Verenigd Koninkrijk. Het ontwerp werd dus niet goedgekeurd. De andere landen beweerden dat zo’n advies niet meer nuttig was in de huidige onderhandelingen.[245]

 

De rapporten van Bernadotte toonden aan dat de situatie in het vroegere Mandaatgebied niet verbeterde. Beide partijen verbraken de V.N. resoluties en de Zweed riep de Veiligheidsraad op om een waarschuwing uit te vaardigen voor dit wangedrag. De geduldige V.N. vaardigde daarop een nieuwe resolutie uit, reeds de 10e aangaande Palestina op amper zes maanden tijd. Weer werd opgeroepen tot het respecteren van de Truce-overeenkomsten. Deze resolutie kwam er op 19 augustus, met haast een unanieme stemming. Enkel Syrië onthield zich, terwijl de U.S.S.R., Oekraïne en Colombia bij sommige paragrafen Syrië bijtraden.[246] Dat de situatie alles behalve beter werd, wordt misschien nog het best geïllustreerd door de tragische dood van Count Folke Bernadotte die op 17 september vermoord werd in Jeruzalem. Tryvge Lie duidde de Amerikaan Ralph Bunche aan als opvolger van Bernadotte.[247] Bunche werd belast met het onderzoek naar de moord en moest de toestand in de regio rapporteren aan de Veiligheidsraad.

 

De laatste maanden van 1948 bracht de Veiligheidsraad in Parijs door, waar de 3e Algemene Vergadering werd georganiseerd. Begin oktober was Bunche klaar met zijn twee rapporten. Beide werden in de loop van oktober ’48 besproken door de Veiligheidsraad. Het eerste, aangaande de dood van Bernadotte, legde de volledige verantwoordelijkheid bij de Joodse autoriteiten. Aan de hand van zes punten legde Bunche uit hoe de Joodse regering te weinig deed om de Zweed te beschermen. Het tweede rapport was zeer scherp over houding van de Joden en Arabieren ten opzichte van zijn organisatie. Hij en zijn medewerkers werden op alle gebieden tegengewerkt volgens Bunche. Zo werd hen toegang ontzegd tot bepaalde gebieden, onvoldoende bescherming aangeboden en tijdrovende reglementering opgelegd.[248]

 

Nog tijdens het debat over een eventuele resolutie, rapporteerde Ralph Bunche op 18 oktober een grove overtreding van het staakt-het-vuren. Israëlische en Egyptische troepen kwamen in conflict op een bevoorradingsweg naar Israëlische nederzettingen in Negeb. Op 19 oktober werd, op vraag van Syrië, een uitgebreide resolutie goedgekeurd in de Veiligheidsraad waarin alle aanbevelingen van Bunche werden opgenomen.[249] De oproep tot vrede was tevergeefs aangezien de Israëlische troepen de resolutie compleet negeerden. Op initiatief van het Verenigd Koninkrijk en China werd er een subcommissie opgericht dat de eventuele toepassing van Artikel 42 van het V.N. Charter moest onderzoeken.[250] België maakte deel uit van deze vijf-koppige commissie waar naast de twee initiatiefnemers ook Frankrijk en Oekraïne in zetelden.

Op 4 november 1948 kwam deze commissie met een resolutie naar buiten, die vervolgens werd goedgekeurd in de voltallige Veiligheidsraad.[251] In een eerste deel werd de essentie van de resoluties van 29 mei, 15 juli en 19 augustus herhaald. Verder werd er een terugtrekking van de troepen gevraagd onder leiding van Bunche en er werd een nieuwe commissie opgericht die Bunche moest bijstaan bij het eventuele toepassen van Hoofdstuk VII van het Charter. België maakte hiervan deel uit samen met de P5 landen en Colombia. Van Langenhove hield Spaak goed op de hoogte van de gebeurtenissen binnen dit comité. Na het ondervragen van de betrokken partijen werden voorlopige grenslijnen opgetekend.[252]

 

Terwijl deze verder ging met het assisteren van Ralph Bunche, werd in de Veiligheidsraad ook niet stilgezeten. Er lag immers een nieuw resolutievoorstel op tafel, een Canadees-Belgisch-Frans. Hierin werd voor de eerste maal geen staakt-het-vuren maar een volwaardige wapenstilstand geëist. Deze moest er komen na uitgebreide onderhandelingen waarin de Verenigde Naties een belangrijke rol zouden spelen. Het voorstel werd vlot goedgekeurd op 16 november 1948.[253]

 

De laatste resolutie van 1948 werd goedgekeurd op 29 december en handelde nogmaals over het Palestijnse probleem. In principe lag deze resolutie in de lijn van alle vorige. Daarenboven verving ze België en Colombia in de subcommissie door twee nieuwe leden van de Veiligheidsraad, Noorwegen en Cuba.[254] Hoewel de zaak Palestina hiermee was afgerond voor België binnen de Veiligheidsraad, mogen we niet vergeten dat gedurende deze vier laatste maanden ook de Algemene Vergadering plaatsvond. Hoewel deze strikt gezien niet binnen het domein van dit onderzoek valt, is het toch interessant hoe België zich positioneerde binnen deze debatten. Eerder werd al de Belgische houding tijdens de 2e Algemene Vergadering (eind 1947) ruim besproken. Tijdens de 3e Algemene Vergadering was voor België ongetwijfeld de invulling van Resolutie 194 (III) interessant. Deze resolutie bepaalde onder meer dat vluchtelingen konden terugkeren naar hun thuis en dat compensatie moest betaald worden aan de achterblijvers. Verder bevatte het de bekende eisen van demilitarisering en bescherming van de Heilige Plaatsen. Ten slotte richtte deze resolutie de United Nations Conciliation Commission for Palestine op om Israël en Palestina te steunen bij het invullen van bovenstaande eisen.

 

Deze Commissie bestond uit drie leden die aangeduid zouden worden door de P5. België stond bovenaan het verlanglijstje van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Spaak hield echter deze benoeming van België tegen. Hij gaf hiervoor enkele redenen. Ten eerste was hij niet onmiddellijk bereid om België ertoe te verplichten standpunten in te nemen in deze delicate affaire. “Nous aurions été exposés à perdre le crédit et l’estime que nous avons acquis dans le monde arabe.” schreef Spaak. Verder was België al laid van enkele belangrijke internationale comités zoals de Commission of Guo Offices (Indonesië) en The United Nations Commission for India and Pakistan (Kasjmir). Tenslotte stelde de deelname aan al deze organisaties “un problème “d’hommes” qu’il n’est pas toujours aisé de résoudre.”[255] Frankrijk, de Verenigde Staten en Turkije zouden uiteindelijk de leden van de Conciliation Commission worden.

 

3. 10. 1. Annex Palestina: V.N. lidmaatschap van Israël

 

Een andere interessante discussie in het Palestina hoofdstuk vond plaats eind 1948. Toen stond de aanvraag van Israël om lid van de V.N. te worden op de agenda. Israël vroeg aan de Veiligheidsraad om deze aanvraag met spoed te behandelen, zo zou bij een eventueel positief antwoord de zaak onmiddellijk in de Algemene Vergadering van dat jaar behandeld kunnen worden. De minister van Buitenlandse Zaken van Israël, Moshe Shertok, richtte zich rechtstreeks tot Spaak om steun. Shertok schreef het volgende: “J’exprime le désir et l’espoir de mon gouvernement que (...) vous ferez valoir votre haute autorité pour aider une vieille nation revenue à sa patrie, à reprendre sa place parmi les autres nations du monde. (...) Un certain nombre de membres permanents du Conseil, et les Etats-Unis en premier lieu, appuient notre demande. Je veux espérer que la Belgique, à ce moment décisif, ne nous refusera pas non plus son appui.” Van Langenhove sprak met de andere leden over de aanvraag en wist met zekerheid te zeggen dat Syrië zou tegenstemmen en dat het Verenigd Koninkrijk en China zich zouden onthouden.[256]

 

Het zou tot 17 december duren voor de zaak effectief voor de Veiligheidsraad kwam. Er was eerst stemming over een Frans en een Engels voorstel die de zaak respectievelijk één maand en onbepaald wilden uitstellen. België stemde voor beide voorstellen maar was steeds in de minderheid. Syrië wou eerst nog het advies van het International Court of Justice alvorens over de toelating van Israël te stemmen. Zeer treffend is hier dat België het enige land was dat Syrië steunde in deze motie.[257] Tijdens de stemming over het al dan niet aanbevelen van de toelating van Israël kwam met twee stemmen te kort. De Verenigde Staten, Colombia, Argentinië, de U.S.S.R. en Oekraïne stemden voor, Syrië tegen. De overige vijf, waaronder België onthielden zich. Van Langenhove verklaarde de Belgische onthouding als volgt: “La délégation belge considère que l’incertitude qui prévaut encore sur les modalités du règlement, ne lui permet pas de se prononcer en ce moment sur le point de savoir si les conditions préscrits par l’article 4 de la Charte sont remplies en l’occurence.[258] Hiermee eindigde de eerste Israëlitische poging om in de V.N. te geraken. Het zou nog een half jaar moeten wachten voor men kon toetreden.[259]

 

 

Hoofdstuk 4: Conclusies

 

4. 1. België en de Verenigde Naties

 

Voor de oorlog was België een groot voorstander van de Volkenbond. De langzame desintegratie van dit wereldorgaan werd dan ook met veel teleurstelling becommentarieerd door de Belgische diplomaten en politici.[260] In de latere jaren van de Tweede Wereldoorlog zou de Belgische regering in Londen haar aandacht vestigen op een nieuwe wereldorganisatie, de Verenigde Naties. De drijvende kracht binnen deze regering was ongetwijfeld de Minister van Buitenlandse Zaken, Paul-Henri Spaak. De eerste bezorgdheid was de positie van de kleine en middelgrote landen in dit geheel. Ook de vroegere Eerste Minister Paul Van Zeeland wou deze betrokken zien in alle procedures van de toekomstige Verenigde Naties. Toch erkende hij de speciale positie van de grootmachten en hun invloed moest dan ook proportioneel zijn met hun belangrijkheid. Spaak hoopte op een nauwe samenwerking tussen grote en kleine staten. De regel van de unanimiteit, van werking binnen de Volkenbond, moest wel afgeschaft worden en vervangen worden door een meerderheidsstemming volgens Spaak en van Zeeland. Wel had men bedenkingen bij het vetorecht van de Permanente Leden.[261]

 

De Belgische houding ten opzichte van de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad is zeker en vast als actief te bestempelen. Het internationale enthousiasme dat België reeds toonde in de Volkenbond, was ook aanwezig tijdens de Conferentie van San Francisco en werd zonder twijfel verdergezet in de volgende jaren. In de bespreking van de gebeurtenissen tijdens 1947-1948 zijn er een aantal concrete uitingen van dit enthousiasme terug te vinden. Het sterke geloof in het nut van de Verenigde Naties bleek ondermeer uit de actieve deelname aan de discussies en de participatie in de verschillende commissies in de Veiligheidsraad.

 

We zetten hier nog even de commissies op een rij om een totaalbeeld te krijgen. Er waren een vijftal belangrijke commissies op het terrein aan het werk waar België aan deelnam. Er was de Commission of Good Offices (Indonesië) waar Paul Van Zeeland en later Raymond Herremans in zetelden. Verder had België een aandeel in de United Nations Commission for India and Pakistan (UNCIP) met Egbert Graeffe, en in de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents met Generaal Maurice Delvoie en André Wendelen. Ten slotte was België nog automatisch lid van de Consulaire Commissie in Batavia, Paul Vanderstichelen, en de Truce Commission in Palestina, Jean Nieuwenhuys. Op het einde van de bespreking van Palestina kwam misschien het grootste compliment voor het Belgische diplomatieke personeel aan bod. Zowel de Verenigde Staten als het Verenigd Koninkrijk wilden België aanduiden als een lid van een nieuwe drie-koppige Conciliation Commission voor Palestina, maar minister van Buitenlandse Zaken Spaak moest dit verzoek vriendelijk afwijzen.

 

Naast de commissies was er nog een thema dat geregeld ter sprake kwam binnen de Belgische diplomatieke kringen. Dit is het Internationale Gerechtshof in Den Haag dat in maar liefst vier van de tien zaken aan bod kwam. Steeds was België voorstander om de V.N.-orgaan te benaderen en nam zelfs enkele malen het initiatief hiertoe. In de zaak Korfoe werd het Gerechtshof reeds genoemd in Belgische kringen van de start. Uiteindelijk stemde men voor een doorwijzing naar Den Haag van het probleem. Dit zou de enige maal zijn dat de Veiligheidsraad het Hof effectief zou aanspreken. België was wel nog voorstander van een aantal andere pogingen. België nam het initiatief in de zaken Indonesië en Egypte, maar vond nooit de nodige steun. Zo werd een voorstel om het juridische statuut van Indonesië te laten bepalen enkel door Frankrijk gesteund. De poging om het conflict in Egypte door het Internationale Hof te laten beslechten strandde dan weer op slechts vier positieve stemmen (België, Frankrijk, Australië en de Verenigde Staten). Andere gedoemde pogingen vinden we terug in het Palestina dossier waar men wou het Hof raadplegen omtrent het juridische statuut van Palestina (voor de onderhandelingen) en Israël (voor de toelating tot de V.N.).[262]

 

De Belgische aanwezigheid in de verscheidene commissies en haar geloof in het Internationaal Gerechtshof zijn rechtstreekse getuigen van de algemene houding die België innam ten opzichte van de Verenigde Naties. Men geloofde sterk in diplomatie en het internationale recht. Dit ging hand in hand met een pacifistische mentaliteit. Zo was de Belgische delegatie niet geneigd Hoofdstuk VII van het Charter te hanteren in het Palestina dossier. Een laatste illustratie van dit enthousiasme voor de Verenigde Naties was de Belgische bereidheid om personeel te leveren voor de verschillende taken. In de zaak Trieste kwam de kandidatuur van Buisseret uitvoerig aan bod, maar ook in de Griekse affaire en het Palestijnse probleem hielp België de V.N. Het deed dit door het leveren van waarnemers op vraag van de UNSCOB (United Nations Special Commissions on the Balkans) en Palestijns bemiddelaar Folke Bernadotte, en later Ralph Bunche.

 

 

4. 2. Belgische positie binnen de Veiligheidsraad

 

De meest opvallende scheiding binnen de Veiligheidsraad is die tussen de communisten en niet-communisten. Deze scheidingslijn resulteerde vaak in een 9-2 verhouding. De twee belangrijke landen binnen deze blokken waren uiteraard de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. België bevond zich in het Westerse kamp, of het kamp van de negen. De Sovjet-Unie kon enkel rekenen op de steun van Polen (gedurende 1947) en haar vervanger Oekraïne (in 1948). Deze verdeeldheid zorgde ervoor dat haast geen enkele Sovjet-resolutie erin slaagde een meerderheid te vinden in de Veiligheidsraad. De Verenigde Staten daarentegen konden regelmatig de nodige steun voor hun ideeën vinden. Het enige dat de Sovjet-Unie hiertegen kon inbrengen was haar vetorecht. Moskou zou dan ook maar liefst twintig maal een veto uitbrengen.[263] Zeer typerend bij deze veto’s zijn de stemverhoudingen. Twaalf maal was er een 9-2-0 (voor-tegen-onthouding), driemaal 9-1-1 en 8-2-1 en éénmaal 8-2-1 en 7-2-1. Het communistische kamp stond dus zeer geïsoleerd. Van de besproken zaken zijn Tsjecho-Slowakije en Griekenland ongetwijfeld diegene waar de verdeeldheid het striktste was. Maar liefst zeven veto’s werden door de Sovjet-Unie uitgebracht in deze kwesties.

 

Toch mag men het “Westerse kamp” niet zomaar als één blok beschouwen. Zo was er binnen deze groep een duidelijk verschil van visie wanneer de Veiligheidsraad te maken kreeg met koloniale problemen. België positioneerde zich duidelijk in het koloniale kamp samen met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Ook Nederland, lid van de Veiligheidsraad in 1946, moeten we hier plaatsen. De twee zaken waar deze problematiek ter sprake kwam waren Indonesië en Egypte.

 

In de zaak Egypte probeerde België aanvankelijk nog een onafhankelijke koers te varen. Men deed dit vooral ter bescherming van de eigen handelsbelangen in de regio. Een onthouding op een Egyptisch voorstel maakte Egypte duidelijk dat België niet aan hun zijde stond. België werd al snel in het koloniale kamp geplaatst door de Egyptische pers en regering. In 1956 bevond België zich in eenzelfde situatie bij het uitbreken van de Suezcrisis. Tijdens dit conflict was België eveneens lid van de Veiligheidsraad en zou het zich net als in 1947 aan de zijde van Frankrijk en Groot-Brittannië plaatsen.[264] Bij de bespreking van Indonesië was de koloniale houding nog duidelijker. België fungeerde op bepaalde momenten haast als spreekbuis voor de Nederlandse regering. Reeds bij de aanvang van de discussies steunde de Belgische delegatie een Franse poging om de Veiligheidsraad als onbevoegd te verklaren. Ook in de verdere discussies, zowel in de Veiligheidsraad als de Commission of Good Offices, steunde België de kolonisator volop. Van Langenhove deed dit ondermeer door het soevereine statuut van Indonesië in vraag te stellen. Hij trachtte eveneens Borneo en Oost-Indonesië, marionetstaten onder leiding van Nederland, aan het V.N.-halfrond te krijgen. Het is ook veelzeggend dat het enige niet-Sovjet-veto werd uitgebracht in dit koloniaal dossier, namelijk door Frankrijk.

 

De Belgische steun voor het Nederlandse kolonialisme had twee redenen. In de eerste plaats moest Spaak Nederland te vriend houden met het oog op de toekomstige samenwerking in de BENELUX-unie. De tweede reden is uiteraard de eigen Kongolese kolonie. Eenmaal kwam Kongo zelf aan bod in de Veiligheidsraad. Dit was tijdens het dossier omtrent nucleaire wapens en de Atomic Energy Commission. Het is misschien wel typerend dat België enkel in de kleinere aspecten, zoals de ontginning van nucleaire grondstoffen, een concrete oppositie voerde. In deze discussies wees van Langenhove terecht op de onmacht van de kleinere landen. België moest machteloos toekijken hoe de grootmachten met elkaar in de clinch gingen over belangrijke thema’s. Fernand van Langenhove en Paul-Henri Spaak waren zich wel bewust van de positie van België en andere kleine landen binnen de Verenigde Naties. Nog voor het ontstaan van de internationale organisatie zelf moest men noodgedwongen akkoord gaan met de grootmachten. Walter Loridan, kabinetschef van Spaak, schreef in 1946 dat “with their backs against the wall, the small nations, and among them Belgium, had to choose between anarchy and international organization. If we rejected the Yalta formula, the responsibility for the failure of the San Francisco Conference would be on our shoulders.”[265]

 

Algemeen zou men dus de tien Case Studies kunnen opdelen in twee grote groepen. Er zijn de Oost-West conflicten, waarin in België duidelijk Westers gezind was, en de Noord-Zuid verhoudingen, hier was België duidelijk Noordelijk of koloniaal georiënteerd. Er zijn slechts twee cases waar België zich minder duidelijk positioneerde. In de discussie omtrent Kasjmir was België wel lid van UNCIP maar stelde zich neutraler op dan in andere commissies zoals de Commission of Good Offices in Indonesië. België was immers niet aangeduid door één van de betrokken partijen, maar door de Veiligheidsraad zelf. Als neutrale onderhandelaar probeerde Egbert Graeffe de twee landen te verzoenen door o.a. een volksplebisciet. België kon zich zo opstellen omdat er geen rechtstreekse belangen gemengd waren in deze regio.

 

In Palestina daarentegen lagen Belgische belangen in de regio, vooral economisch, juist wel aan de basis van haar genuanceerde opstelling. Spaak probeerde, op aanraden van zijn raadgevers, beide partijen te vriend te houden. Het duidelijkste voorbeelden hier zijn het Belgische stemgedrag tijdens de aanloop naar Resolutie 181 (II) en de weigering om deel te nemen aan de Conciliation Commission. België slaagde dus uitermate goed in haar opzet en kreeg complimenten van Arabische en Zionistische betrokkenen. Palestina was misschien, vanuit Belgisch diplomatiek perspectief, de grootste overwinning uit de besproken twee jaar. Dit stond in schril contrast met de radicale positie in het Indonesische vraagstuk, die op weinig steun of sympathie kon rekenen van andere leden uit de Veiligheidsraad.

 

 

4. 3. De relatie Brussel-New York

 

Gedurende het merendeel van de besproken periode was Paul-Henri Spaak zowel Eerste Minister als Minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Het is dus vanzelfsprekend dat de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad niet de enige zorg van Spaak waren gedurende deze periode. Ook Binnenlandse (vb. koningskwestie) en Europese thema’s (vb. BENELUX, NATO) stonden op zijn agenda. Het is dan ook logisch dat Spaak niet altijd even actief betrokken was bij de discussies in de Veiligheidsraad. Uit zijn correspondentie met New York leren we al snel waar Spaak zijn prioriteiten legde.

 

In één van zijn allereerste telegrams aangaande de Veiligheidsraad maakt Spaak reeds een kleine fout. Zo wou hij aan de Nederlandse delegatie informatie vragen over de samenstelling van hun delegatie voor de Griekse onderzoekscommissie. Nederland zetelde echter helemaal niet in deze commissie. Resolutie 15 bepaalde immers dat de leden van 1947 lid zouden zijn en Nederland nam eind 1946 afscheid van de Veiligheidsraad. Dit is inderdaad maar een klein foutje maar duidt toch aan dat Spaak zich niet 100% toespitste op de gebeurtenissen in de Veiligheidsraad. Ook in de zaak omtrent het Korfoe-kanaal betrappen we Spaak op een vergetelheid. Wanneer hij door de Britse ambassade gecontacteerd wordt over het dispuut, vroeg Spaak aan van Langenhove de steun “dans l’affaire libanaise albanaise”. Het is ook begrijpelijk dat Paul-Henri Spaak zaken als Trieste, Korfoe, Griekenland of Kasjmir niet continu op de voet volgde aangezien er geen rechtstreekse Belgische belangen waren te verdedigen. Van Langenhove was zich wel bewust dat belangen en grote rol speelden in het gedrag van een land tijdens de discussies. In een interview met de Colombia Broadcasting System zei hij dat “je présume que leur précision varie avec les usages en vigueur dans leur pays et avec la mesure dans laquelle les questions en discussion affectent les intérêts de ceux-ci.[266]

 

De afgevaardigden in de verschillende commissies en de Veiligheidsraad hadden een redelijk grote vrijheid. Wanneer Spaak New York schreef, gebeurde dit meestal naar aanleiding van een vraag of een gebeurtenis in Brussel. Zelden kwamen er bevelen uit Brussel zonder de mening van anderen te raadplegen. Spaak vertrouwde de ervaring van van Langenhove en liet hem vrij het woord in de Veiligheidsraad. Of Joseph Nisot eveneens dit vertrouwen genoot is niet duidelijk. Slechts éénmaal ben ik zeer strikte richtlijnen tegengekomen in Spaaks correspondentie. Dit gebeurde juist tijdens een periode waarin Nisot alleen in New York was. Het lijkt het onwaarschijnlijk dat Spaak dezelfde woorden aan van Langenhove zou gericht hebben. De instructies aan Nisot vertellen ons twee dingen.[267] Dat Spaak juist Nisot op deze manier aanspreekt, wijst er toch op dat hij iets minder vertrouwen in hem had. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer we inhoud van de instructies bekijken. In de zaak Tsjecho-Slowakije waren de twee kampen die tegenover elkaar stonden, zeer goed afgelijnd. België kon zich in geen geval veroorloven zich te onthouden, laat staan de U.S.S.R. te steunen. Het was dus onnodig om Nisot zo’n gedetailleerde bevelen te geven. Dat Spaak, ondanks zijn ervaring in de Internationale diplomatie, dit telegram schreef, is op zijn minst even opmerkelijk. Iedere stem in de Veiligheidsraad is van belang, iets wat Joseph Nisot overduidelijk beseft. Moest Nisot de instructies gevolgd hebben van Spaak en zich onthouden omdat van Langenhove niet aanwezig was, dan had dit veel krediet diplomatiek gekost. Spaak had misschien wel veel ervaring met de Algemene Vergadering, als hoofd van de Belgische delegatie en als voorzitter van de Eerste Algemene Vergadering, maar de verhoudingen in de Veiligheidsraad waren toch iets anders.

 

Toch mag men in het algemeen spreken van een goede samenwerking tussen Brussel en New York. Er zijn weinig echte meningsverschillen tussen de twee. Indien die er toch waren ontstond er meestal een gezonde discussie, bv. in de zaak Palestina. Spaak hield zich dus in principe op de achtergrond tenzij hij echt belangen te verdedigen had. Een voorbeeld hiervan is Spaaks poging om Buisseret tot gouverneur van Trieste te laten verkiezen. Spaak stond ook in voor de communicatie tussen van Langenhove en de Belgische ambassadeurs in het buitenland. Uit het Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet volledig duidelijk wat de rol van Walter Loridan in dit alles was. Hij was de kabinetschef van Spaak, en hun persoonlijke gesprekken zijn uiteraard niet bewaard. Af en toe zien we dat een telegram verstuurd werd door Loridan of door Loridans medewerker, Georges Kaeckenbeeck, wat er toch op wijst dat beiden bekend waren in de verscheidene dossiers.

 

 

4. 4. Algemene balans van het Belgische lidmaatschap

 

Als we de tien besproken discussies bekijken, moeten we concluderen dat Belgische invloed eerder beperkt was. In de discussie over de communistische coup in Tsjecho-Slowakije moest het Westerse kamp het afleggen tegen het veto van de U.S.S.R. en moest de Veiligheidsraad, inclusief België, machteloos toekijken. Ook het conflict in Kasjmir en Egypte eindigde in het falen van de Raad, wanneer de betrokken landen in principe een onafhankelijke koers gingen varen. België had bijna niets te zeggen in de grote dossiers over de wapenproblematiek (A.E.C. en C.C.A.). Hetzelfde lot onderging men in de Griekse affaire. In andere dossiers, waar België wel een bepaalde doelstelling nastreefde, moest men eveneens het onderspit delven. Auguste Buisseret werd niet verkozen tot gouverneur noch van Trieste noch van Jeruzalem, Indonesië werd wel uitvoerig besproken in de Veiligheidsraad en het Palestijnse verdelingsplan werd goedgekeurd ondanks initiële Belgische oppositie. Enkel in de zaak omtrent het Korfoe Kanaal werd de Belgische doelstelling gerealiseerd, wanneer de zaak werd doorverwezen naar het Internationaal Gerechtshof.

 

Ondanks deze negatieve balans zijn er toch een aantal positieve punten aan te stippen in het Belgische lidmaatschap. Zo vervulde Fernand van Langenhove met veel succes het voorzitterschap over de Veiligheidsraad. In februari 1947 moest hij vijf verschillende discussies in goede banen leiden. In het eerder vermelde interview met de Colombia Broadcasting System, naar aanleiding van dat voorzitterschap, vroeg men hem wat de grootste uitdaging was. Van Langenhove wees op de moeilijkheden binnen het ontwapeningsdossier. Daar moest hij maar liefst vijf verschillende posities zien te verzoenen (Frankrijk, Verenigde Staten, Colombia, Australië en U.S.S.R.), terwijl hij ook nog oog had voor de andere kwesties. Van Langenhove hield op maar liefst negentien van twintig mogelijk dagen een vergadering en er werden drie verschillende resoluties goedgekeurd.[268] De tweede voorzitterstermijn verliep enigszins anders voor van Langenhove. Er was immers maar één zaak die de agenda domineerde in januari ’48, Kasjmir. Door een neutrale aanpak van dit nieuwe probleem slaagde van Langenhove erin twee resoluties goedgekeurd te krijgen. Deze resoluties zouden het Kasjmir-probleem op het goede spoor zetten voor de volgende maanden. Op het einde van het Belgische lidmaatschap bekleedde men voor een laatste maal het voorzitterschap. Tijdens december 1948 werden een aantal resoluties goedgekeurd aangaande Indonesië. België onthield zich in deze stemmingen, maar van Langenhove mocht toch met grote voldoening terugkijken op de drie maanden die hij als voorzitter leidde.

 

Ook de Belgische diplomatieke wereld kon terugblikken op een geslaagd lidmaatschap. Dankzij een actieve participatie aan de discussies en commissies, kon men zich toch nuttig maken binnen deze wereldorganisatie, gedomineerd door grootmachten. 1947 en 1948 waren ongetwijfeld twee woelige jaren, en België was geprivilegieerd deze mee te beleven op de eerste rij. Men speelde zelfs af en toe een gastrol in dit grote wereldtoneel en men legde succesvol de basis voor toekomstige kandidaturen voor de Veiligheidsraad.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] MICHEL, L. Mededeling van de Vice Eerste Minister en Ministerie van Buitenlandse Zaken: “België en de Veiligheidsraad”. (23 oktober, 2002) Brussel.

[2] BRINKLEY, D. The Atlantic Charter. New York, 1994.

[3] U.N. Department of Public Information, Yearbook of the United Nations, 1946-1947. 43.

Voor een uitgebreid verslag van de werkzaamheden van de Belgische delegatie binnen de Conferentie van San Francisco, zie “La Belgique et les Nations Unies; Chapitre 2: La conférence de San Francisco: Attitude de la Belgique” Etudes Nationales sur l’Organisation Internationale, New York, 1958

Paul-Henri Spaak zou de Conferentie in San Francisco vroegtijdig verlaten naar aanleiding van de bevrijding van Koning Leopold III.

[4] DEMOULIN, M. Spaak, 392.

[5] Polen ondertekende het Charter op een latere datum en wordt officieel ook als het 51e stichtend land beschouwd.

[6] DEMOULIN, M. Spaak, 394.

Spaak won van Lie met 28 tegen 23 stemmen. Trygve Lie zou wel de eerste Secretaris-Generaal van de V.N. worden op 1 februari, 1946.

[7] ABZ “L’organisation des Nations Unies: Première session-première partie ’46 15.078/I/a” (Algemeen Verslag vanuit Londen; 20 januari, 1946)

Stand van Zaken in de 1e Commissie (Politics en Security): 2 raden waren samengesteld en België was erin geslaagd om gedurende drie jaar in de Economic and Social Council te zetelen met een kans op herverkiezing (C'est un succès.). De samenstelling van de raden was niet ideaal, maar aanvaardbaar. Moesten alle landen die men wou zien in de raden, verkozen zijn dan zou de samenstelling binnen enkele jaren minder gunstig zijn. België zetelde in 1946 niet in de Veiligheidsraad wat men niet erg vond omdat het eerste jaar te delicaat was. Binnen een jaar zou de situatie wat rustiger en kon er effectiever gewerkt worden.

Deze visie werd herhaald door Fréderic Blondeel, persverantwoordelijke van de Belgische delegatie, tijdens een interview met de Belgische Nationale Radio Omroep op het einde van de Eerste Algemene Vergadering.

[8] België werd dus verkozen voor de Economic and Social Council voor drie jaar begin 1946. Eind 1946, nadat men verkozen was voor de V.N. Veiligheidsraad stond België vrijwillig deze benoeming af aan de facto Nederland. Yearbook of the United Nations, 1946-1947. 118.

[9] Documenten met betrekking tot de V.N. Veiligheidsraad worden aangeduid door de letter S/. S/RES/ zijn resoluties en S/P.V./ zijn Verbatim records of meetings. Raadpleeg de officiële site van de Verenigde Naties voor meer informatie. Online @ http://www.un.org/Depts/dhl/resguide/symbol.htm

[10] In Bijlage 4a en 4b wordt een beknopte opsomming gemaakt van de goedgekeurde resoluties.

[11] De juridische validiteit van het Gentlemen’s Agreement werd na de jaren ’40 betwist door tal van landen. Het akkoord was immers een compromis dat de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hadden bereikt in Londen in 1946, los van de Verenigde Naties.

Niet enkel de Aziatische wereld eiste een nieuwe verdeling, ook de U.S.S.R. was niet tevreden met de verkiezing van landen als Joegoslavië, Griekenland, Turkije als Oost-Europese vertegenwoordigers (1950, 1952 en 1954).

Voor meer informatie zie BROMS, B. The United Nations. 1990, 235-246.

[12] België, Syrië en Colombia werden gekozen op 19 november, 1946 tijdens de 32e bijeenkomst van de tweede sessie van de 1e Algemene Vergadering.

U.N. Department of Public Information, Yearbook of the United Nations, 1946-1947. 118.

[13] V.N. A.V. Resolutie 1991 (XVIII), 17 december, 1963. (A/RES/18/1991)

De uitbreiding van de raad betekende ook een herziening van de geografische verdeling onder de niet-permanente leden. Vanaf nu kwamen vijf leden uit Azië en Afrika, één uit Oost-Europa, twee uit Latijns Amerika en de Caribische Eilanden en ten slotte twee uit West-Europa.

[14] Artikel 33 van het V.N. Charter beschouwt de volgende methoden als aangewezen: “negotiation, enquiry, mediation, conciliation, arbitration, judicial settlement, resort to regional agencies or arrangements, or other peaceful means of their own choice.”

[15] De Algemene Principes van de Verenigde Naties worden vermeld in Artikel 2 van het Charter.

[16] 1 mei 1947 voor Indonesië en 29 mei 1948 voor Palestina.

[17] Artikel 41van het V.N. Charter: “These may include complete or partial interruption of economic relations and of rail, sea, air, postal, telegraphic, radio, and other means of communication, and the severance of diplomatic relations.”

Artikel 42 van het V.N. Charter: “Such action may include demonstrations, blockade, and other operations by air, sea, or land forces of Members of the United Nations.”

[18] V.N. V.R. Resolutie 1, 25 januari, 1946. (S/RES/1)

[19] GOODRICH, L.M. en SIMONS, A.P. The United Nations and the Maintenance of International Peace and Security, Washington, 1955, 398-405.

[20] ABZ (V.N. document S/P.V. 141; 4 juni, 1947; verslag debat Veiligheidsraad)

[21] GROOVE E., “U.N. Armed Forces and the Military Staff Committee: A Look Back” International Security, XVII, n° 4 (1993) 172-182.

[22] Voor een uitgebreide analyse in verband stemmingen in de Veiligheidsraad,

Zie BAILEY, S. Voting in the Security Council, Londen, 1969.

[23] Overzicht gemaakt aan de hand van ABZ “Etude sur la procédure de vote au Conseil de Sécurité 18.745 XXXII” (s.d.)

[24] Zie ook PATIL A.V. The Veto: A Historical Necessity, New York, 2001.

[25] YUEN-LI, L “Abstention and Absence of a Permanent Member in Relation to the Voting Procedure in the Security Council” The American Journal of International Law, VIL, n° 4. (1950) 694-708.

Dit uitermate interessant artikel geeft een uitgebreid overzicht over deze complexe materie. Het is onmogelijk alle mogelijke precedenten inzake onthouding en afwezigheid hier te vermelden zoals Liang Yuen-Li dat doet.

[26] Ibid. p. 696. vb. In de zaak Spanje verklaarde Gromyko dat “I consider it necessary to draw attention to the Security Council to the fact that my abstention from voting on this matter may in no way be regarded as a precedent capable of influencing in any way the question of the abstention of permanent members of the Security Council.”

Later zouden er onthoudingen voorkomen succesvolle resoluties in de affaire Griekenland en het Korfoe dispuut.

[27] Ibid. 697.

[28] Dit zijn de 28e, 29e, 30e, 43e en 44e sessies van de Veiligheidsraad. Allen behandelden ze de zaak Iran.

[29] V.N. V.R. Resoluties 82-84, 25 juni, 27 juni, 7 juli & 31 juli, 1950. (S/RES/82, S/RES/83 en S/RES/84)

[30] De vier waren de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Sovjet-Unie en de Republiek China. Frankrijk zou later de verklaring bijtreden.

[31] RUDZINSKI, A. W. “The So-Called Double Veto”, The American Journal of International Law, VL, n° 3. (1951) 445-447.

[32] De Statement ... of the Four Sponsoring Governments bepaalde eveneens dat by twijfel over de aard van de stemming (procedure of substantie) er voorafgaande stemming moest gebeuren. “The preliminary question can only be taken in the affirmative sense by the concurring votes of seven members of the Security Council, including those of the permanent members.”

BOYD, A. Fifteen men on a Powder Keg, Londen, 1971, 69.

YUEN-LI, L. “The so-called “double veto”, The American Journal of International Law, VIIL, n° 1 (1949) 137.

[33] Zie 3. 8. Tsjecho-Slowakije

[34] BAILEY, S. The Procedure of the U.N. Security Council, Oxford, 1975, 9-17.

“Chapter III: Representation and Credentials”, “Chapter VIII: Languages” en “Chapter IX: Publicity of Meetings, Records” worden niet behandeld.

Officieel zijn deze regels nog steeds Provisional. In de laatste vijftig jaar zijn ze nog aangepast in 1947, 1950, 1974, 1980 en 1982. De verschillende versies worden aangeduid met het nummer S/96 rev.1-7. In de bespreking hier wordt de originele versie uit 1946 gebruikt. Deze versie is toegevoegd aan dit onderzoek onder Bijlage 1.

[35] Deze regel wordt in praktijk zeer regelmatig genegeerd.

[36] Dit is gebaseerd op Artikels 11 (3) en 35 van het V.N. Charter. Deze artikels geven respectievelijk de Algemene Vergadering en elk land, leden en niet-leden van de Verenigde Naties, het recht een dispuut voor de Veiligheidsraad te brengen.

[37] V.N. A.V. Resolutie 41 (I), 14 december, 1946. (A/RES/1/41)

V.N. V.R. Resolutie 18, 13 februari, 1947. (S/RES/18)

[38] Artikel 99: “The Secretary-General may bring to the attention of the Security Council any matter which in his opinion may threaten the maintenance of international peace and security.”

[39] Minstens drie dagen, tenzij het een dringende zaak betreft. (Provisional Rule 8)

[40] ABZ, “Conseil de Sécurité: Incident du détroit de Corfou, 13.734/II” (Télégramme N° S/76; 24 januari, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[41] Voor overzicht van de voorzitters van de Veiligheidsraad gedurende de periode 1947-1948: zie bijlage 2.

[42] Argentinië zal het voorzitterschap overnemen van de Verenigde Staten. Argentinië was alfabetisch het volgende land. (Vergaderingen 361-364, 368, 370 en 372 gedurende oktober 1948)

[43] VERNIEST, R. Het voorzitterschap van België in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, 1991-1992. (Licentiaatverhandeling Politieke en Sociale Wetenschappen, K.U.Leuven) 1994. 29-34.

[44] BAILEY, S. The Procedure of the U.N. Security Council, Oxford, 1975, 109-127.

Sidney Bailey geeft een uitgebreid overzicht van alle permanente vertegenwoordigers van de P5 aan de hand van korte biografische beschrijvingen. Enkel die vertegenwoordigers die zetelden gedurende de periode 1947-1948 werden hier geselecteerd.

[45] DILKS, D. The Diaries of Sir Alexander Cadogan, 1938-1945. Londen, 1971, 318 en 86.

[46] China werd tot in 1971 vertegenwoordigd door een afgevaardigde van Taiwan. Deze positie was zeer omstreden en werd eigenlijk artificieel in stand gehouden door de Verenigde Staten. Deze weigerde de Volksrepubliek China te erkennen als rechtmatige eigenaar van permanente zetel in de V.N. Veiligheidsraad. Het zou tot het presidentschap van Nixon duren voordat communistisch China plaatsnam in de Raad.

[47] BAILEY, S. The procedure of..., 111.

[48] Ibid. 112.

[49] YUEN-LI, L “The So-Called “Double Veto”“, The American Journal of International Law, 136-137.

Ook. RUDZINSKI “The So-Called Double Veto”, The American Journal of International Law, 452-454. Zie ook 1. 2. 4. 4. Procedure versus Substantie

[50] BAILEY, S. The procedure of... 114.

ACHESON, D. Present at the Creation, Londen, 1969,

[51] DILKS, D. The Diaries of ... 659.

[52] GLADWYN, J. The Memoirs of Lord Gladwyn Londen, 1971, 232

[53] ABZ “O.N.U.: Palestine, 1948; 16.482” (Télégramme N°10; 6 maart, 1948; Nisot aan Spaak)

Voor het volledige citaat, zie infra voetnoot 227.

[54] DILKS, D. The Diaries of ... 790.

[55] Truman Presidential Museum & Library. “The United Nations: Delegates, Ambassadors & Representatives” (10 januari, 1947; Truman aan US Congress)

(Online: http://www.trumanlibrary.org/whistlestop/study_collections/un/large/un_personnel/)

[56] Met dank aan Didier Amaury, medewerker Archief Buitenlandse Zaken, voor de C.V.’s van de belangrijkste Belgische diplomaten.

[57] VAN MOLLE, P. Het Belgische Parlement: 1894-1972. 304-306.

[58] HUIZINGA, J.H. Paul Henri Spaak: een politieke biografie. 161-162.

Speech Lake Succes, september 1948: De Sovjet-Unie hoeft niet naar gecompliceerde verklaringen te zoeken voor de (Westerse) politiek... Die politiek wortelt in vrees, niet de vrees van de lafaard die om erbarmen vraagt. Maar de vrees welke men koestert wanneer men in de toekomst blikt en zich daarbij afvraagt hoeveel verschrikking en tragedie zij misschien nog voor ons in petto heeft. Het Sovjet-imperium strekt zich uit van het Verre Oosten tot de Oostzee... en toch vraagt de U.S.S.R. zich verwonderd af waarom de andere naties zich onbehaaglijk voelen... De U.S.S.R. boezemt ook de vrees in, omdat zij in ieder hier vertegenwoordigd land, een vijfde colonne bezit waarmee vergeleken Hitlers vijfde colonne een padvindersorganisatie was.

[59] De Secretaris-Generaal is de verpersoonlijking van de diplomatieke administratie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is verantwoordelijk voor alle contacten tussen de diensten (vb. Ambassadeurs en consuls) en de Minister.

THUYSBAERT, P.I. Het Belgische buitenlandse beleid: Een inzicht in de internationale actuele omgeving. 1995, 335-336.

[60] COOLSAET, R. Buitenlandse Zaken, 1987, 66.

[61] VAN LANGENHOVE, F. La Sécurité de la Belgique:Contribution à l’histoire de la période 1940-1950. 1971, 10

Volgens de V.N. verslagen is het niet Fernand van Langenhove maar Robert Silvercruys, de Belgische ambassadeur voor de Verenigde Staten, die België tijdens de eerste sessies van 1947 vertegenwoordigt. van Langenhove was aanwezig vanaf de 95e zitting van de Veiligheidsraad op 20 januari en zou dus tijdig in New York zijn om het Belgische voorzitterschap tijdens februari 1947 op zich te nemen.

Zie ook Bijlage 3.

[62] Zie ook “La Belgique et les Nations Unies; Chapitre 5: Le Ministre des Affaires Etrangères et l’Organisation des Nations Unies” Etudes Nationales sur l’Organisation Internationale, New York, 1958.

[63] Dit onderscheid tussen ambassadeurs/consuls en afgevaardigden in commissies is slechts een momentopname. In praktijk vloeien deze groepen door elkaar. Zo zullen Vanderstichelen en Nieuwenhuys ook deelnemen aan commissies. Egbert Graeffe was in het verleden reeds ambassadeur van Irak, Afghanistan en Iran geweest en werd in 1949 ambassadeur in Den Haag. Ook voor Paul van Zeeland was deze functie slechts een korte tussenstop voordat hij Minister van Buitenlandse Zaken werd.

[64] Voor meer informatie aangaande de voorgeschiedenis van dit conflict zie WHITTAM, J.R. “Drawing the Line: Britain and the Emergence of the Trieste Question, January 1941-May 1945” The English Historical Review, CVI, n° 419 (1991) 346-370.

[65] In het bijzonder gaat het om de volgende drie bijlagen, “Permanent Statute of the Free Territory of Trieste” (Annex VI); “Instrument for The Provisional Régime of the Free Territory of Trieste” (Annex VII), en “Instrument for the Free Port of Trieste” (Annex VIII).

[66] Zie eveneens voetnoot 61, en Bijlage 3.

[67] ABZ “Conseil de Sécurité: Question de Trieste 13.734/VI” (Télégramme N°6; 7 januari, 1947; Silvercruys aan Brussel) “J'ai fait valoir que si une décision devait être prise sur-le-champ, je me trouverais dans la nécessite m’abstenir au vote parce que le temps matériel a fait défaut pour examen. Ce point de vue appuyé par la Colombie et la Syrie a été immédiatement reconnu.”

ABZ “Question de Trieste” ( V.N. document S/P.V. 89; 7 januari 1947; 56-57, 82)

[68] ABZ “Question de Trieste” (V.N. document S/41; januari 13, 1947; Nisot aan Spaak)

En CORDIER, A. en FOOTE, W. Public Papers of the Secretaries-General of the United Nations; Vol. 1: Trygve Lie, 1946-1953. New York en Londen, 1969, 71-73.

V.N. Charter, Hoofdstuk 1, Artikel 2, §7: Nothing contained in the present Charter shall authorize the United Nations to intervene in matters which are essentially within the domestic jurisdiction of any state.

[69] ABZ “ Question de Trieste” (Télégramme N°9; 11 januari, 1947; Silvercruys aan Brussel)

V.N. V.R. Resolutie 16, 10 januari, 1947. (S/RES/16)

[70] KUNZ, J. “The Free Territory of Trieste”, The Western Political Quarterly, I, n° 2 (1948) 103.

Bij het statuut van Danzig speelde nationale identiteit en de belofte aan Polen om toegang tot de zee te krijgen mee.

[71] HALL, D. “The International Frontier”, The American Journal of International Law, XLII, n° 1 (1948) 42.

[72] United States War Department General Staff (Military Intelligence Division), Intelligence Review, LXXXIII (1947) 6-7.

[73] Uit Annex VI: Permanent Statute of the Free Territory of Trieste.

Article 11 Appointment of the Governor:“1. The governor shall be appointed by the Security Council after consultation with the governments of Yugoslavia and Italy…”

[74] ABZ “ Question de Trieste” (V.N. document S/927; 28 juli 1948; Brief Vilfan aan Secretaris-Generaal Lie)

[75] ABZ “Conseil de Sécurité: Choix gouverneur pour Trieste 13.734/VI” (Télégramme N°54; 20 februari 1947; Van Langenhove aan Spaak)

van Langenhove gaf de vijf genoemde namen en vroeg

“1. Renseignements complémentaires que vous posséderiez sur personnalités prénommées

2. Préférences éventuelles

3. éventuellement autres candidats proposés par vous.”

[76] ABZ “ Choix gouverneur pour Trieste” (No, K 9833/0.32.; 22 februari, 1947, Note pour le cabinet au sujet de la désignation d'un gouverneur pour Trieste)

Kaekenbeeck: “M. Leif Egeland, délégué de l'Afrique du Sud à la Conférence de la paix est le plus qualifié. Il a, en effet, présidé à Paris la commission Politique avec beaucoup d'autorité et de savoir-faire.”

[77] BUISSERET, Auguste Dieudonné Eugène, geboren 18 augustus 1888 te Beauraing,, Waals Jurist, Liberale Senator sinds 1939 voor het arrondissement Luik.

VAN MOLLE, P. Het Belgische Parlement: 1894-1972. 31.

[78] ABZ “Choix gouverneur pour Trieste” (Télégramme N°83; 13 maart, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[79] ABZ “Choix gouverneur pour Trieste” (Télégramme N°32; 1 juli 1947; Aspremont aan Spaak)

“Malgré sa sympathie pour la Belgique, gouvernement libanais regrette de ne pouvoir s'engager à appuyer la candidature belge pour le poste de gouverneur de Trieste.”

[80] Zie eerder 2. 2. 3. Artikel 26 van het V.N. Charter (Military staff commission)

[81] WHITTAM, J.R. “Drawing the Line” The English Historical Review, 370.

Ook CAMPBELL, J.C. Successful Negotiation: Trieste, 1954, Princeton, 1976.

[82] V.N. Charter Artikel 43

[83] Uit de “Principles governing the general regulation and reduction of armaments”- resolutie

“The General Assembly

…RECOMMENDS that the Security Council expedite consideration of the reports which the Atomic Energy Commission will make to the Security Council and that it facilitate the work of that Commission, and also that the Security Council expedite consideration of a draft convention or conventions for the creation of an international system of control and inspection….”

[84] “Security Council: The Regulation and Reduction of Armaments” International Organisation, I, n° 2 (1947) 322.

[85] V.N. V.R. resolutie 18, 13 februari, 1947. (S/RES/18)

[86] “Disarmament: Negotiations and Treaties, 1946-1971”, Keesing’s Research Report (New York, 1947) 42-173

MYRDAL, A. The game of disarmament: how the United States and Russia run the Arms Race. (New York, 1976) Hoofdstukken 5 & 6.

[87] Voor meer informatie zie SOHN, L. “The U.N. Special Session: Another Shot at Disarmament: Disarmament at the Crossroads”, International Security, II, n° 4. (1978) 4-31.

[88] “Security Council: The Regulation and Reduction of Armaments” International Organisation, I, n° 3 (1947) 508.

Het rapport werd in 1948 ook door de Algemene Vergadering behandeld. België speelde hierin een voorname rol door het indienen van een resolutieontwerp dat op 19 november 1948 werd goedgekeurd. De U.S.S.R. uitte kritiek op het Belgische voorstel omdat het volgens hen veiligheid boven ontwapening plaatste, wat als militaristisch werd beschouwd.

Office of Public Information, The United Nations and Disarmament, 1945-1965, 30-32.

[89] Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel, Le problème de l'énergy atomique devant les Etats Unies, Brussel, 28 juli, 1947.

Uitgebreid overzicht van de handelingen van de A.E.C. tot en met het eerste rapport.

ABZ “Conseil de Sécurité: Atomic Energy Commission (Travaux du comité 2) 13.735/I”.

[90] V.N. A.V. Resolutie 1 (I), 24 januari, 1946. (A/RES/1/1)

[91]No government shall possess any right of veto over the fulfilment by the agency of the obligations imposed upon it by the treaty nor shall any government have the power, through the exercise of any right of veto or otherwise, to obstruct the course of control or inspection.”

ABZ “Conseil de Sécurité: Question Grecque 137.34/III” (N°763; 23 december, 1946; Deschamps aan van Langenhove). Deschamps vermeldt deze verdeeldheid in een overzicht van de V.N. handelingen in 1946.

Ook expliciet aanwezig in het Baruch Plan, verkondigd op 14 juni, 1946 door de Amerikaanse vertegenwoordiger in de A.E.C, Bernard Baruch.

“We are here to make a choice between the quick and the dead…. I want to make very plain that I am concerned here with the veto power only as it affects this particular problem. There must be no veto to protect those who violate their solemn agreements not to develop or use atomic energy for destructive purposes.”

[92] Office of Public Information, The United Nations and Disarmament, 1945-1965. New York, 1965.

[93] De Sovjet-Unie voerde haar eerste succesvolle test pas uit op 29 augustus 1949.

KERREMANS, B Internationale Politiek sinds 1945 (5e uitgave, 2004) 74.

[94] ABZ “Conseil de Sécurité: Atomic Energy Commission (Travaux du comité 2) 13.735/I” (Télégramme N°11, annex; 24 april, 1947; Van Langenhove aan Brussel)

De discussie omtrent Uranium exporten uit de Belgische kolonie was reeds langer bezig. In 1942 werd 1.110 ton van Kongo naar de V.S. getransporteerd, in 1944 was dit reeds 8.969 ton. Wetgeving op dit vlak begon op 20 maart 1946 toen Anseele een wetsvoorstel indiende aangaande uraniumexploitatie. De aanwezigheid van het kostbare goed op “Belgisch” grondgebied interesseerde het Amerikaanse Atoomagentschap. Op 24 januari 1947 stuurde Nisot volgend bericht aan Spaak: “The US representative on the U.N. A.E.C. would be very pleased to receive from you a copy of any bill, law or legislation passed by your government on the subject of, or relating to the subject of atomic energy, together with any changes or amendments thereto.”

ABZ “Energie Atomique: La Belgique et l'utilisation de l'uranium congolais 13.735/II”

[95]Opvallend in het dossier “Atomic Energy Commission” van het Archief van Buitenlandse Zaken is de aanwezigheid van tal van informatieve brochures en boeken over nucleaire energie en wapens. Deze werden door de Belgische delegatie naar Brussel gestuurd.

De nood om zich te informeren omtrent dit nieuwe fenomeen in de diplomatieke en militaire wereld is hieruit duidelijk merkbaar. Verder illustreert dit ook hoe de Amerikaanse top de rest van de wereld op hoogte wil brengen van haar sterke positie door haar bezit van het nucleaire wapen. Onder andere volgende boekjes werden naar Brussel gestuurd vanuit de V.S..

International Control of Atomic Energy (US Department of State, 1946)

A Report on the International Control of Atomic Energy (1946)

Atomic Impasse (United States Atomic Energy Commission, 1948)

Atomic Energy and Life Sciences (United States Atomic Energy Commission, 1949)

ABZ “Conseil de Sécurité: Atomic Energy Commission 13.735/I”

[96] ABZ “ Atomic Energy Commission (Travaux du comité 2)” (Télégramme N°141; 29 april, 1947; Van Langenhove aan Brussel)

[97] ABZ “ Atomic Energy Commission (Travaux du comité 2)” (N°301; 6 juni, 1047; Van Langenhove aan Spaak)

[98] ABZ “Conseil de Sécurité: Atomic Energy Commission (Travaux de la commission après l'adoption du second rapport au Conseil de Sécurité) 13.735/I” (11 februari, 1948)

[99] Uit het derde rapport van de Atomic Energy Commission: “2. Expresses its deep concern at the impasse, which has been reached in the work of the Atomic Energy Commission as shown in its third report and regrets that unanimous agreement has not yet been reached.

[100] V.N. A.V. Resolutie 502 (VI), 11 januari, 1952. (A/RES/6/502)

[101]Gebaseerd op een Verslag Joseph Nisot van 30 april 1947 (ABZ “Conseil de Sécurité: Incident du détroit de Corfou, 13.734/II”) en “Security Council: The Corfu Channel Dispute”, International Organisation, I, n° 2 (1947) 326-329.

[102] ABZ “Conseil de Sécurité: Incident du détroit de Corfou, 13.734/II” (Télégramme N° S/76; 24 januari, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[103] Ibid. “L'Union Soviétique a une fois de plus pris position contre le Royaume-Uni... Ce n'est sans doute pas le seul désir d'user à cet égard de représailles qui a dicté l'attitude du représentant de l'Union Soviétique. Tout porte à penser que celui-ci prêtera son appui à l'Albanie cela ne saurait guère s'expliquer autrement.”

[104] V.N. V.R. Resolutie 19, 27 februari, 1947 (S/RES/19) [Zie 3. 8. Tsjecho-Slowakije].

[105] ABZ,”Incident du détroit de Corfou” (Télégramme N°66; 20 maart 1947; Spaak aan van Langenhove) J’ai reçu la visite de l’ambassadeur de Grande-Bretagne qui m'a dit que Sir Cadogan trouvait qu'il avait été peu soutenu par le délégué belge dans l’affaire libanaise albanaise...”

[106] ABZ,”Incident du détroit de Corfou” (Télégramme N°96; 21 maart, 1947; Van Langenhove aan Spaak) “J'ai évité de participer de la sous-commission, car je prévis en raison de la nature des éléments mis sa disposition, que ses conclusions demeuraient en deçà de la réalité.”

[107] ABZ,”Incident du détroit de Corfou” (Télégramme N°99; 22 maart, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[108] Op 9 april 1949 oordeelde het hof in Den Haag dat Albanië verantwoordelijk was in het hele incident en moest een compensatie betalen aan het Verenigd Koninkrijk van £843,947.

Niet alle rechters volgden de uitspraak. Zo waren de vertegenwoordigers uit Polen, Egypte, Joegoslavië Tsjecho-Slowakije en de U.S.S.R het niet eens en gaven zij een aparte commentaar. De Braziliaanse rechter was het niet eens met de onschuld van Engeland in deze hele affaire.

De uitspraak en individuele commentaren zijn te vinden online:

International Court of Justice, http://www.icj-cij.org/ > Decisions > Corfu Channel (United Kingdom v. Albania) (1947-1949).

[109] Voor een uitgebreide behandeling van dit onderwerp zie eveneens COMPERNOL, J Het Belgische Beleid in de Veiligheidsraad (1947-1948): Een analyse van de Belgische standpunten bij de Griekse en Indonesische kwestie (Licentiaatverhandeling Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven) 1997.

In de verhandeling door Compernol wordt aan de hand van de gelijkaardige bronnen een gedetailleerder verslag gegeven. Ik kwam onafhankelijk tot gelijkaardige eindconclusies dewelke in het laatste hoofdstuk aan bod komen.

[110] De conflicten in Palestina en Kasjmir en de onafhankelijkheid van Indonesië waren eveneens van groot belang, maar geen van deze werd beëindigd voor 1948 en sommige slepen vandaag de dag nog steeds aan.

[111] KERREMANS, B Internationale Politiek sinds 1945 (5e uitgave, 2004) 18.

[112]McLELLAN, D. “Who Fathered Containment?: A Discussion” International Studies Quarterly, XVII, n° 2. (Jun., 1973) 205-226 (Greece 219-224)

Ook O'BALANCE E. The Greek Civil War, 1944-1949, 1966.

[113] De Potsdam Conferentie begon op 17 juli 1945. Gedurende de eerste negen bijeenkomsten was Winston Churchill de Britse Eerste Minister. Daarop lag de Conferentie twee dagen stil voor de Britse verkiezingen (26 en 27 juli). Het zou Clement Attlee zijn die de leiding voor het tweede gedeelte op zich nam, dit liep tot 2 augustus 1945. Amerikaans President Truman zou op 24 juli 1945 Stalin inlichten over het bestaan van de atoombom.

Foreign Relations of the United States: The Conference of Berlin (The Potsdam Conference), I (1960) 378.

[114] ABZ “Conseil de Sécurité: Question Grecque 137.34/III” (N°763; 11 februari, 1946; Cartier aan Spaak)

Belgisch Ambassadeur Cartier in Londen maakte reeds in februari een vergelijking tussen Iran en Griekenland. In essentie waren beide zaken hetzelfde. Buitenlandse troepen bevonden zich op een het grondgebied van soeverein land op basis van vroegere verdragen en overeenkomsten. Een situatie die ook in Egypte zou ontstaan in 1947. Het vreemde aan deze zaak was dat Griekenland geen bezwaar had tegen deze aanwezigheid.

[115] ABZ ibid.

Er werd dus niet gestemd voor een resolutie. Wel werd er een Presidential Statement uitgevaardigd waarin werd gesteld dat geen akkoord was bereikt.

[116] Er werd een oplossing gebruikt gelijkaardig aan die van februari 1946.

[117] V.N. V.R. Resolutie 15, 19 december, 1946. (S/RES/15)

[118] De bedenking kan gemaakt worden dat de onthouding hier slechts betrekking hadden op de paragrafen en er dus in praktijk nog steeds verzet kon worden aangetekend door negatief te stemmen op de gehele resolutie. De eerste onthouding op een volledige resolutie volgde op 10 februari 1947.

Zie ook 1. 2. 4. 2. Wat is abstention juist?

[119] ABZ “Question Grecque” (N°548; 28 december, 1946; Silvercruys aan Spaak)

[120] ABZ “Question Grecque” (N°1; 2 januari, 1947; Spaak aan Silvercruys)

[121] ABZ “Question Grecque” (8 februari, 1947; Delvoie aan Spaak)

[122] ABZ “Question Grecque” (N°154; 17 februari, 1947; Borel de Bitche aan Spaak)

Borel de Bitche was lid van de Commission d'enquête (ondervragingen) en meldde o.a. aan Brussel: “Les journaux rapportent que “le flegmatique Représentant de la Belgique s'est écrié.” Et quand cet exposé (yougoslave) sera-t-il terminé, demain, après-demain, quand alors?”

[123] De eerste keer was in februari, toen de Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents een procedurevraag stelde aan de Veiligheidsraad. Toen werd een resolutie (V.N. V.R. Resolutie 17, 10 februari, 1947. (S/RES/17)) goedgekeurd die de bevoegdheden van de commissie specificeerde met betrekking tot de ondervraging van ter dood veroordeelden. Deze resolutie werd goedgekeurd met een 9-0 stemming waarbij de U.S.S.R. zich onthield. Ondanks deze onthouding werd de resolutie goedgekeurd, de eerste keer dat dit gebeurde. Sindsdien werd een onthouding nooit als een veto aanzien.

[124] ABZ “ Question Grecque” (Télégramme N°68; 13 maart, 1947; Silvercruys aan Spaak)

Silvercruys meldde aan Brussel de speech van Truman in het Amerikaanse Congress.

[125] MALLALIEU, W. “The Origin of the Marshall Plan: A Study in Policy Formation and National Leadership”, Political Science Quarterly, LXXIII, N° 4. (1958) 483-484.

McLELLAN, D. ibid.

[126] V.N. V.R. Resolutie 23, 18 april, 1947. (S/RES/23)

Deze resolutie breidde in essentie de bevoegdheden van de Onderzoekscommissie uit. Door de oprichting van een ondergeschikte commissie, kon men nu ook toekomstige conflict rapporteren. In eerste instantie was het eerder een onderzoek naar vroegere grensgeschillen. De Sovjet-Unie en Polen onthielden zich.

[127] ABZ “Question Grecque” (18 april, 1947; Verslag V.N. Veiligheidsraad, tussenkomst van Langenhove)

[128] “Security Council: The Greek Dispute” International Organisation, I, n° 2 (1947) 331.

[129] ABZ “Question Grecque” (Télégramme N°16; 26 maart, 1947; Borel aan Brussel), (Télégramme N°94; 28 maart, 1947; Spaak aan Ambassade in Parijs) en (Télégramme N°16; 1 april, 1947; Spaak aan Ambassade in Athene).

[130] ABZ “Question Grecque” (N°266; 17 mei, 1947; Langenhove aan Spaak)

[131] Opgericht door V.N. V.R. Resolutie 15, 19 december, 1946, zie supra pagina 57. (S/RES/15)

Ze bestond uit vertegenwoordigers van alle leden van de Veiligheidsraad. Verder werd ook de medewerking van Griekenland, Albanië, Joegoslavië en Bulgarije verwacht in a liaison capacity. Deze commissie was een vrij uitgebreid orgaan dat 256 getuigen ondervraagde en een 30-tal onderzoeken verrichtte op het terrein zelf.

[132] Report of the Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents, V.N. Document S/360, 245.

[133] Ibid. 167, 171, 177, 181.

ABZ “Question Grecque” (Télégramme; 15 mei, 1947; Delvoie aan Spaak)

Maurice Delvoie gaf zijn persoonlijke conclusies door aan Spaak en van Langenhove. Deze waren zeer gelijklopend met die van het uiteindelijke rapport. Ook hij vond dat de Griekse regering zich democratischer had kunnen opstellen in dit alles en dat de noorderburen de situatie bewust versterkten.

[134] Report of the Commission of Investigation Concerning Greek Frontier Incidents, V.N. Document S/360. 248-251.

[135] ABZ “Question Grecque” (V.N. document S/P.V. 166)

[136] V.N. V.R. Resolutie 28, 6 augustus, 1947. (S/RES/28)

De subcommissie bestond uit alle leden van de Veiligheidsraad die een resolutie of een amendement hadden ingediend. Dit waren Colombia, het Verenigd Koninkrijk, de U.S.S.R, de V.S., Australië, Polen en Frankrijk.

[137] V.N. V.R. Resolutie 32, 26 augustus, 1947. (S/RES/32

[138] V.N. A.V. Resolutie 109 (II), 21 oktober, 1947. (A/RES/2/109)

[139] V.N. A.V. Resolutie 508 (VI), 7 december, 1951. (A/RES/6/508)

[140] ABZ “Conseil de Sécurité: Différend Anglo-Egyptien 13.734/IV” (N° 711; 18 december, 1945; Polain aan Spaak)

[141] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (Télégramme N°29; 28 januari, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[142] Het verdrag van 22 december 1936 verklaarde Egypte onafhankelijk, maar bevatte tal van clausules die in de volgende decennia voor verscheidene conflicten zouden zorgen. De belangrijkste voor dit conflict waren die omtrent de stationering van Britse troepen in het land. In de omgeving van het Suezkanaal stonden de Britse troepen in voor de verdediging hiervan. Na 20 jaar zou dan een evaluatie gemaakt worden van het Egyptische leger om te zien of deze bekwaam waren de beveiligingstaak over te nemen. (1956: Suezcrisis). De situatie in Sudan bleef status quo na 1936, maar er was een optie tot nieuwe onderhandelingen. Deze werd geregeld door een verdrag uit 1899 (Anglo-Egyptian Condominium Agreement). In principe moesten Egypte en Groot-Brittannië gezamenlijk dit gebied besturen, maar Engeland had de facto controle over dit gebied.

Ten slotte stond er in het verdrag dat na tien jaar er een mogelijkheid was om het verdrag te herzien als beide partijen hiermee akkoord zijn. Het is deze optie die Egypte poogde te verzilveren sinds 1946.

The Treaty of Alliance Between His Majesty, in Respect of the United Kingdom, and His Majesty the King of Egypt (Anglo-Egyptian Treaty of 1936) paragrafen 1, 2, 7, 8, 11 en 17.

[143] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (N°15; 8 februari, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[144] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (N°166; 4 maart 1947; Polain aan Spaak)

Polain legde uit dat Juristencommissie in Egypte die moest beslissen welke optie genomen zou worden. De Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad of het Internationale Gerechtshof.

[145] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (Télégramme N°3; 27 juni 1947; Spaak aan van Langenhove)

[146] “Security Council: The Egyptian Question” International Organisation, II, n° 1 (1948) 87-89.

[147] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (9 augustus, 1947; Nisot aan Spaak)

Deze brief en aan andere twee dagen later worden beschreven als geheim

[148] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (Télégramme N°156; 12 augustus, 1947; Spaak aan Nisot)

[149] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (N°723&N°725; 23 augustus, 1947; Houtman aan Spaak)

Houtman zou op 3 september berichten dat de situatie nog verergerd was en dat de Egyptische pers België beticht volop van een koloniale politiek te voeren, samen met Frankrijk en Engeland.

[150] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (Télégramme N°271; 11 september, 1947; Van Langenhove aan Spaak) “Préalablement l’amendement de l’Australie, favorable à l’Angleterre, recueillit les voix de l’Australie, du Brésil, de la France et des Etas-Unis. La Belgique s’abstint. La question reste à l’agenda.”

[151] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (N° 480; 17 september, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[152] ABZ “Différend Anglo-Egyptien” (N°1092; 22 december, 1947; Houtman aan Spaak)

[153] Voor een uitgebreide behandeling van dit onderwerp zie eveneens COMPERNOL, J Het Belgische Beleid in de Veiligheidsraad (1947-1948): Een analyse van de Belgische standpunten bij de Griekse en Indonesische kwestie (Licentiaatverhandeling Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven) 1997.

[154] ABZ “Conseil de Sécurité: Question indonésienne: Travaux du Conseil de Sécurité 13.734/I-a” (N° K 2367/0.2/1a; 19 februari, 1946; Cartier aan Spaak)

In deze brief werd aan Spaak een kort overzicht gegeven i.v.m. de eerste wapenfeiten in het Indonesische dossier. De zaak Indonesië was al in 1946 even aan bod geweest in de Veiligheidsraad. Toen werd de klacht ingediend door de Oekraïne en werd vooral de Britse aanwezigheid bekritiseerd. De resoluties die toen werden voorgesteld ontvingen echter zeer weinig steun. Het idee om een onderzoekscommissie te starten werd enkel door Polen en de U.S.S.R. gesteund. Een Egyptische resolutie die de Britse taken strak beschreef en opriep tot onderhandelingen, overtuigde enkel de U.S.S.R. Midden februari werd de zaak gesloten. De zaak werd vergeleken met Griekenland en Iran, maar in tegenstelling tot de Griekse affaire erkende de V.N. het gevaar voor vrede en veiligheid niet, met als gevolg dat er in 1946 geen commissie werd opgericht.

[155] Artikel 34: The Security Council may investigate any dispute, or any situation which might lead to international friction or give rise to a dispute, in order to determine whether the continuance of the dispute or situation is likely to endanger the maintenance of international peace and security.

[156] ABZ “ Question indonésienne” (BOON, J. “Etude sur l'évolution politique des Indes Néerlandaises” Brussel, 23 juli, 1947.)

[157] ABZ “ Question indonésienne” (Aide-mémoire; 31 juli, 1947; Nederlandse Ambassade aan Spaak)

“...qu'une tell démarche [admettre que la question indonésienne n'est pas une question intérieure] d'une des puissances susmentionnées [V.K., V.S., Frankrijk en België] pourrait donner l'impression que même des nations amies voudraient critiquer dans les milieux internationaux le politique suivie pas les Pays-Bas, ce qu'ils aimeraient certes éviter.”

[158] V.N. V.R. Resolutie 27, 1 augustus, 1947. (S/RES/27)

[159] ABZ “ Question indonésienne” (Télégramme N°217; 4 augustus, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[160] ABZ “ Question indonésienne” (N°413; 5 augustus, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[161] Op 14 augustus werden ook de Filipijnen toegestaan mee te discussiëren. De stemming in verband met de Filipijnen illustreerde mooi de werking van de V.N. Het blijkt dat Australië beloofd had voor Borneo en Oost Indonesië, die ook aan de discussie wilden deelnemen, te stemmen als België voor de deelname van de Filipijnen was. Maar Australië hield deze belofte niet, ondanks de positieve stem van België voor de Filipijnen. Achteraf verklaarde Nisot dat hij enkel voor de Filipijnen stemde omdat “il eut inutile s'aliéner Philippines en étant seul à voter contre”.

ABZ “ Question indonésienne” (Télégramme N°22, 15 augustus, 1947; Nisot aan Brussel)

[162] V.N. V.R. Resolutie 30, 25 augustus, 1947. (De U.S.S.R, Polen, het V.K. en Colombia onthielden zich bij dit voorstel) (S/RES/30)

Leden van de Consulaire commissie waren, naast België, Australië, China, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.

[163] V.N. V.R. Resolutie 31, 25 augustus, 1947. (De U.S.S.R, Polen en Syrië onthielden zich bij dit voorstel) (S/RES/31)

Over de keuze van de V.S. was er hele polemiek tussen de Australische minister van Buitenlandse Zaken Evatt en van Langenhove. Australië opteerde in eerste instantie voor het Verenigd Koninkrijk, België (op advies van Nederland) voor de Verenigde Staten. Uiteindelijk werd gekozen voor de laatste. van Langenhove was blij niet met twee Commonwealth landen in de commissie te zitten.

ABZ “ Question indonésienne” (N°484; 13 september, 1947; Van Langenhove aan van der Straten-Waillet)

[164] V.N. V.R. Resolutie 32, 26 augustus, 1947. (S/RES/32)

[165] ABZ “ Question indonésienne” (Télégramme N°20, 13 augustus, 1947; Nisot aan Brussel)

Nisot beschreef in dit telegram zijn handelingen in de Raad. Hieruit blijkt de nauwe samenwerking tussen Nederland en België. “J’ai fait, néanmoins, cette proposition, puisque van Kleffens me le demandait...Pour votre gouverne, van Kleffens est mon voisin immédiat à la table du Consécur [= Conseil de Sécurité]. Suis donc tenu régulièrement au courant des intentions de son Gouvernement.”

[166] Deze bestond naast de Commission of Good Offices en is vergelijkbaar met de Commission concerning Greek Border Incidents. Ze was in de eerste plaats een observatie- en onderzoekscommissie en geen onderhandelingsorgaan.

[167] ABZ “ Question indonésienne” (N°583; 4 november, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[168] ibid. De Belgische stem was doorslaggevend in deze resolutie want van diegenen die voorstemden had niemand meer twijfels dan van Langenhove. “La délégation belge a renouvelé ses réserves à ce propos.”

[169] V.N. V.R. Resolutie 36, 1 november, 1947. (S/RES/36)

[170] Blijkbaar was Paul van Zeeland niet de eerste keuze van Nederland. Van Kleffens had liever Pierre Ryckmans, gouverneur van Kongo, als lid gezien van de Commission of Good Offices. Ryckmans komt later nog eens aan bod in dit onderzoek wanneer men op zoek is naar een kandidaat-gouverneur van Jeruzalem.

COMPERNOL Het Belgische Beleid in de Veiligheidsraad, 124. (geciteerd uit GLORIEUX, J. De houding en rol van België bij de oplossing van het Nederlands-Indonesisch conflict van 1945-1950, (Licentiaatverhandeling, V.U.Brussel) 1990.)

[171] ABZ “ Question indonésienne” (N°73; 19 februari, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

Gromyko (U.S.S.R.): “Ces puissances ont en effet compris que l'émancipation de l'Indonésie serait un coup redoutable pour leurs intérêts impérialistes.”

Verder gaf van Langenhove een overzicht van alle tussenkomsten. Over van Zeeland schreef hij: “Notre éminent compatriote apparut nettement comme la personnalité dominante de la Commission des Bons Offices.”

[172] V.N. V.R. Resolutie 41, 28 februari, 1948. (S/RES/41)

[173] China probeerde tevergeefs dit document te openbaren aan de Veiligheidsraad. Haar resolutie om het bilaterale akkoord te verkrijgen strandde bij een 6-0 stemming.

[174] ABZ “ Question indonésienne” (N°968; 18 juni, 1948; Nemry aan Spaak)

Ook Vanderstichelen en Herremans hadden hun bedenkingen bij de houding van van Vredenburg.

[175] V.N. V.R. Resolutie 64, 28 december, 1948. (S/RES/64)

V.N. V.R. Resolutie 65, 28 december, 1948. (S/RES/65)

[176] ABZ “ Question indonésienne” (Télégramme N°56, 31 december, 1948; Spaak aan Batavia)

[177] ABZ “ Question indonésienne” (Télégramme N°10, 8 januari, 1949; Nisot aan Brussel)

Zie ook 1. 2. 5. Artikels 28 tot 32 van het V.N. Charter.

[178] V.N. V.R. Resolutie 67, 28 januari, 1949. (S/RES/67)

[179] ABZ “ Question indonésienne” (Van Der ESSEN, A. La question indonésienne. Brussel, 26 augustus, 1949.)

[180] Vreemd genoeg werd Chili (geen lid van de Veiligheidsraad) uitgenodigd deel te nemen aan de discussies. Hernan Santa Cruz, Chileense vertegenwoordiger, was immers de man die de zaak ter sprake bracht voor de Veiligheidsraad. De U.S.S.R. protesteerde hevig aangezien er geen verband was tussen de beide landen (Chili en Tsjecho-Slowakije).

[181] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie 13.734/V” (N°1196; 20 maart, 1948; Kaeckenbeeck)

Papánek had een brief naar de Secretaris-generaal van de V.N. gestuurd om de situatie in zijn land aan te klagen. Het was Chili dat met de brief in de hand naar de Raad stapte in naam van het oude Tsjecho-Slowaakse regime als het ware.

[182] ABZ “Conseil de Sécurité: Situation en Tchécoslovaquie “ (16 maart, 1948; Nisot aan Kaeckenbeeck)

Georges Kaeckenbeeck was een medewerker van Walter Loridan, kabinetschef van Buitenlandse Zaken.

[183] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie” (N°1929 & N°1930; 23 maart, 1948; Spaak aan Ambassade Londen & Parijs)

[184] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie” (Télégramme N°39; 21 maart, 1948; Spaak aan Nisot)

[185] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie” (Télégramme N°69; 24 maart, 1948; Nisot aan Spaak)

[186] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie” (Télégramme N°46; 29 maart, 1948; Spaak aan Nisot)

[187] Zie 3. 4. Korfoe Kanaal Dispuut.

[188] Dit is een schoolvoorbeeld van een Double veto, zie ook 1. 2. 4. 4. Procedure versus Substantie.

[189] ABZ “Situation en Tchécoslovaquie” (N°263; 4 juni, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[190] COOLSAET, R. Buitenlandse Zaken. 1987, 111+132-142.

[191] ABZ “O.N.U.: Question Indes, Pakistan, Kachemire, 1947-1948, 12.151” (31 december, 1947; Beaupré aan Brussel)

[192] V.N. V.R. Resolutie 38, 17 januari, 1948. (S/RES/38)

[193] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (18 januari, 1948; de Ligne aan Brussel)

[194] V.N. V.R. Resolutie 39, 20 januari, 1948. (S/RES/39)

[195] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°19; 1 maart, 1948; de Ligne aan van Langenhove)

China was de voorzitter gedurende maart.

[196] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°23; 5 april 1948: Nisot aan Brussel)

Pakistan wou eerst de verwijdering van de partijdige regering in Kasjmir alvorens een referendum te houden. Pakistan zag de aanwezigheid van Indische troepen als onpartijdig. India zag de regio dan weer als een onafhankelijke staat in de welke de V.N. Veiligheidsraad geen bevoegdheid had, zeker niet om een opgave van soevereiniteit op te leggen. India ging niet akkoord met de “nature of the international body proposed for the conduct of the plebiscite”.

[197] V.N. V.R. Resolutie 47, 21 april, 1947. (S/RES/47)

[198] Dit moest gebeuren tot op het punt dat a) het minimum overbleef om de orde te handhaven, b) er geen sprake meer kon zijn van intimidatie, c) er in de forward areas quasi geen troepen meer waren.

[199] Dit laatste gedeelte is ongetwijfeld een tegemoetkoming aan de eerder vermelde Sovjet-bezwaren.

[200] India had eerder al Tsjecho-Slowakije geselecteerd (10 februari) en Pakistan koos later Argentinië (7 mei). De Verenigde Staten werd het vijfde commissielid.

ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°103; 7 mei 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[201] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°94; 23 april, 1948; Nisot aan Spaak)

[202] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°59; 28 april, 1948; Spaak aan Nisot)

[203] De naam werd gewijzigd op 18 juni gedurende de vierde vergadering omdat het woord mediation een slechte connotatie had in India. Op 3 juli werd de naam weer veranderd tot The United Nations Commission for India and Pakistan (UNCIP).

[204] Het Archief van Buitenlandse Zaken bevat alle dagverslagen van deze commissie. De relevantie van het werk van deze commissie in teken van dit onderzoek is dubieus en een uitgebreide bestudering van de rapporten tijdrovend. Daarom hanteren we de V.N. documenten S/995 en S/1100 die eerder een concluderend en samenvattend karakter hebben.

[205] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (V.N. document S/995; 13 september, 1948)

20 augustus, 1948: India: “Mon gouvernement, poussé par un sincère désir de soutenir la cause de la paix et d'exalter les principes et le prestige des Nations Unies, a décidé d'accepter la résolution.”

6 september, 1948: Pakistan: “Le Gouvernement de Pakistan accepte les propositions contenues dans la résolution.”

[206] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (V.N. documenten S/1100; 9 november, 1948 en S/AC.12/87; 23 november, 1948)

Ter gelegenheid van dit staakt-het-vuren werden er V.N. waarnemers naar de region gestuurd onder de vlag van de United Nations Military Observer Group in India and Pakistan (UNMOGIP). Dit V.N. orgaan bestaat vandaag nog steeds.

[207] ABZ “Question Indes, Pakistan, Kachemire” (Télégramme N°59; 28 april, 1948; Spaak aan Nisot)

[208] TARAKNATH, D. “The Kashmir Issue and the United Nations”, Political Science Quarterly, LXV, n° 2. (1950) 275.

[209] KORBEL, J. “The Kashmir Dispute after six years” International Organization, VII, n° 4 (1953) 510.

Josef Korbel, vader van Madeleine Albright, is ongetwijfeld één van de meest gepriviligeerde diplomaten uit deze periode. Hij vertegenwoordigde Tsjecho-Slowakije in de UNCIP tot de communistische coup in zijn land. (zie 3.8 Tsecho-Slowakije) Hij vluchtte naar de V.S. en werd professor Internationale politiek te Denver.

[210] Het dossier omtrent de Japanse mandaatgebieden wordt niet als case studie behandeld in dit eindwerk. In dit dossier werd het beheer over een aantal Pacifische eilanden onder mandaat van de Volkenbond, maar beheerd door Japan, overgedragen aan de Verenigde Staten.

[211] ABZ “O.N.U.: Palestine, 1948; 16.482” (s.d.; Spaak aan van Langenhove en Télégramme N°127; 15 april, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[212] ABZ “Palestine” (Télégramme N°90; 18 april, 1948; Spaak aan van Langenhove)

“Ambassade des Etats-Unis m'a informé...devrait être limité à l'objet qui a motivé la convocation.... Pour votre gouverne j’ai marqué mon accord sur cette conception.”

[213] Egypte werd later gesteund door Irak, Libanon, Saudi Arabië and Syrië.

ABZ “Palestine” (Télégramme N°134 & N°137; 23 & 25 april 1947; Van Langenhove aan Spaak)

[214] De leden van dit comité waren Australië, Canada, Tsjecho-Slowakije, Guatemala, Nederland, Peru, Zweden, Uruguay, India, Iran en Joegoslavië. Geen van de vijf permanente leden was dus lid van dit gezelschap.

[215] United Nations, The Origins and Evolution of the Palestine Problem, 1917-1988, 1990, p. 115.

[216] ABZ “Palestine” (Télégramme N°317; 21 oktober, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

In de marge van dit telegram staat geschreven: “On peut se demander: Si elle n’est pas russo-américaine?”

[217] Dit rapport is geïnspireerd door een telegram van van Langenhove op 17 oktober, 1947. Hierin werden eveneens vijf punten beschreven, maar het rapport gaat verder met de uitwerking hiervan, een uitwerking die soms van het origineel afdwaalt, zoals in punt 2.

[218] ABZ “Palestine” (Télégramme N°312; 18 oktober, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°206; 19 oktober, 1947; Spaak aan van Langenhove)

ABZ “Palestine” (21 oktober, 1947; Rapport op basis van een telegram door van Langenhove)

ABZ “Palestine” (21 oktober, 1947; Spaak aan van Langenhove)

[219] ABZ “Palestine” (Télégramme N°161; 21 november, 1947; Spaak aan van Langenhove)

[220] Walter Loridan, zie supra 2. 2. 4. Overige Medewerkers.

[221] Zie ook BERNY, C. La terre trop promise. Belgique-Israël, 1947-1950, Louvain-La-Neuve, 1988.

[222] ABZ “Palestine” (1 december, 1947; Le problème Palestinien – Attitude de le Belgique)

[223] ABZ “Palestine” (N°741; 24 december, 1947; Van Langenhove aan Spaak)

El-Khouri: “Par la position qu’elle a prise, et par les conditions dans lesquelles elle a expliqué son vote, concernant le partage de la Palestine, la Belgique a rendu le plus grand service à la cause de états arabes. Le répresentant de la Belgique a, en effet, nettement démontré la faiblesse et le manqué de justification de la solution du partage….Mais, je tiens à vous dire que nous avons parfaitement compris et apprécié la position comprehensive et intelligente de la Belgique dans cette affaire. D’ailleurs, en maintes autres circonstances, les délégations belges, soit à l’Assemblée soit au Conseil de Sécurité, ont fait preuve d’un grand savoir-faire, et je tiens à vous dire que nous avons vivement apprécié leurs interventions.”

[224] ABZ “Palestine” (2 januari, 1948; Loridan aan Spaak)

Pierre Ryckmans (ex-gouverneur van Rwanda-Urundi en gouverneur-generaal van Kongo) was de Belgische specialist inzake koloniën en zetelde quasi als permanent afgevaardigde op de Verenigde Naties voor deze materie. Zo vertegenwoordigde hij België in de vierde commissie (Trusteeship Questions) van de Algemene Vergadering.

[225] Dat Auguste Buisseret ontgoocheld was met de gang van zaken aangaande zijn kandidaatsschap voor de gouverneurspositie in Trieste komt hier goed aan het licht. Buisseret legt het ministerie drie eisen voor als men hem als kandidaat voor Jeruzalem wil. “1e le poste devrait lui être offert. 2e après l’expérience de Trieste, il ne peut pas courir le risque d’un échec. 3e l’affaire devrait être traitée d’un bout à l’autre avec une absolue discrétion.”

ABZ “Palestine” (28 januari, 1948; Note pour la Direction Générale)

[226] ABZ “Palestine” (Télégramme N°6; 27 februari, 1948; Nisot aan Brussel)

[227] ABZ “Palestine” (Télégramme N°10; 6 maart, 1948; Nisot aan Spaak)

Zeer interessant in deze brief is eveneens de kritiek die Joseph Nisot uit op de Britse delegatie. Zijn woorden zijn niet mals. “Cette délégation ne s'est pas montrée brillante; elle s'est distinguée avant tout par son silence et sa réticence; même en privé et à l'égard des délégations amies (belge et française, par exemple)...ne participera pas aux travaux des membres permanents....se bornera à se tenir à leur dispositions et à les “assister”.”

[228] V.N. V.R. Resolutie 42, 5 maart, 1948. (S/RES/42)

[229] Deze commissie bestond in de praktijk uit vier leden (Frankrijk, U.S.S.R., V.S. en China) want het Verenigd Koninkrijk nam niet deel aan de discussies en kwam enkel tussenbeide voor het verschaffen van informatie.

[230] V.N. V.R. Resoluties 43 & 44; 1 april, 1948. (S/RES/43 en S/RES/44)

[231] ABZ “Palestine” (Télégramme N°21; 2 april, 1948; Nisot aan Spaak)

Austins positie werd trouwens in de verf gezet door een toespraak van president Truman op 25 maart.

Met de terugtrekking van de Britse mandaattroepen op 15 mei dreigde er chaos in Palestina. Truman: “These dangers are imminent. Responsible governments in the United Nations cannot face this prospect without acting promptly to prevent it. The US has proposed to the Security Council a temporary U.N. trusteeship for Palestine to keep the peace”.

[232] V.N. V.R. Resolutie 46; 17 april, 1948. (S/RES/46)

[233] V.N. V.R. Resolutie 48; 23 april, 1948. (S/RES/48)

[234] ABZ “Palestine” (juni, 1948; Rapport aangaande handelingen van de Speciale Sessie van de Algemene Vergadering)

[235] New York Times, 15 mei 1948.

[236] V.N. V.R. Resolutie 50; 29 mei, 1948. (S/RES/50)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°8; 30 mei, 1948; New York aan Brussel)

Deze oproep kwam er nadat ook op 22 mei een gelijkaardige resolutie (S/RES/49) werd goedgekeurd. Toen werd een deadline van 36, later 48 uur, uitgeschreven om een wapenstilstand uit te roepen. Dit werd echter niet gehoorzaamd en op 27 mei begonnen de discussies over een nieuwe resolutie.

[237] Zie eerder 1. 2. 2. 1 en 1. 2. 2. 2. voor een bespreking van Hoofdstukken VI en VII van het V.N. Charter.

[238] ABZ “Palestine” (Télégramme N°66; 2 juni, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

van Langenhove in de Veiligheidsraad op 29 mei.

Over toepassing Hoofdstuk VII: “Mais nous avons des doutes au sujet de la possibilité et de l’efficacité de cette application dans l’état actuel des relations internationales.”

Over een oplossing: “Seule une action médiatrice peut à la longue réaliser l’apaisement et préparer les voies à une coopération…donne son adhésion de principe à la proposition britannique.”

[239] ABZ “Palestine” (N°258; 3 juni, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[240] ABZ “Palestine” (Télégramme N°98; 3 juni, 1948; Spaak aan New York)

In total werden er zo’n 300 officers en 300 waarnemers geleverd door Frankrijk, België en de Verenigde Staten. BROOK, D. Preface to Peace, Washington, 1964, 89.

[241] ABZ “Palestine” (Télégramme N°28; 5 juni, 1948; d’Aspremont aan Spaak)

Onderlijning zoals aangeduid in telegram. D’Aspremont Lynden werd eerder reeds vermeld als ambassadeur in Syrië, maar dat was in 1947.

[242] ABZ “Palestine” (Télégramme N°33; 24 juni, 1948; Aspremont in naam van Nieuwhuys aan Spaak)

[243] V.N. V.R. Resolutie 54; 15 juli, 1948. (S/RES/54)

[244] ABZ “Palestine” (29 juli, 1948; La question Palestinienne)

[245] ABZ “Palestine” (Télégramme N°146; 28 juli, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

“Cette requête ne retarderait en effet ni la cessation des hostilités ni le règlement de la question palestinienne dont elle tend à élucider certains aspects juridiques.”

[246] V.N. V.R. Resolutie 56; 19 augustus, 1948. (S/RES/56)

[247] Ralphe Bunche kreeg voor zijn inspanning in het Midden Oosten de Nobelprijs voor de Vrede in 1950.

Online @ http://www.nobel.se/peace/laureates/1950/bunche-bio.html

[248] ABZ “Palestine” (Télégramme N°25, V.N. documenten S/1024 & S/1025; 6 oktober, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[249] V.N. V.R. Resolutie 59; 19 oktober, 1948. (S/RES/59)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°34, V.N. document S/1042; 19 oktober, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[250] V.N. V.R. Resolutie 60; 29 oktober, 1948. (S/RES/60)

[251] V.N. V.R. Resolutie 61; 4 november, 1948. (S/RES/61)

[252] ABZ “Palestine” (Télégramme N°64; 11 november, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°66; 13 november, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°67; 14 november, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

ABZ “Palestine” (Télégramme N°92, annex: Rapport van Bunche aangaande Committee of the Seurity Council on the Palestine Problem; 4 december, 1948; Van Langenhove aan Spaak,

[253] V.N. V.R. Resolutie 62; 16 november, 1948. (S/RES/62)

[254] V.N. V.R. Resolutie 66, 29 december, 1948. (S/RES/66)

[255] ABZ “Conseil de Sécurité, Palestine: 13.724/VIII” (L’attitide de la Belgique à l’égard du problème Palestinien, juni 1949)

[256] ABZ “Palestine” (Télégramme N°88; 30 november, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[257] ABZ “Palestine” (Télégramme N°C-2; 18 december, 1948; Van Langenhove aan Spaak)

[258] ABZ “Conseil de Sécurité, Palestine: 13.724/VIII” (Circulaire d’information N°2; 20 januari, 1949)

[259] ABZ “ O.N.U.: Palestine, 1948; 16.482” (Télégramme N°C-2; 18 december, 1948; Van Langenhove aan Spaak).

V.N. A.V. Resolutie 273 (III), 11 mei, 1949. (A/RES/3/273)

Israël werd door de Algemene Vergadering toegelaten tot de V.N. met 37 stemmen voor en 12 tegen. België was één van de negen landen die zich onthielden.

[260] “La Belgique et les Nations Unies” Etudes Nationales sur l’Organisation Internationale (1958) 2-8.

[261] VAN ZEELAND, P. “Petits pays et l’organisation internationale” Editions de la Cité (1945) 28-45.

[262]Statuut Israël: Het Syrische voorstel werd enkel door België gesteund.

Statuut Palestina: Het Syrische voorstel werd gesteund door Argentinië, België, China, Colombia en het Verenigd Koninkrijk

Statuut Indonesië: Een tweede Belgische voorstel aangaande Indonesië en het Internationale Gerechtshof vond enkel de goedkeuring van Frankrijk, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.

[263] Tien hiervan waren veto’s tegen kandidaten voor toetreding tot de V.N. (Transjordanië, Italië (3x), Portugal, Ierland, Oostenrijk, Ceylon (2x), Finland)

[264] V.N. V.R. Resolutie 116; 31 oktober, 1956. (S/RES/116)

[265] LORIDAN, W. “Belgium and the United Nations”, Annals of the American Academy of Political and Social Science, CCIIIL (1946) 169. p. 165-170.

[266] ABZ “Conseil de Sécurité: Généralités; Discours, interview, etc. 13.732” (Télégramme N°71, 1 maart 1947, van Langenhove aan Spaak)

[267] Zie 3. 8. Tsjecho-Slowakije voor de citatie van de besproken instructies.

[268] V.N. V.R. Resolutie 17, 10 februari, 1947. (Griekenland) (S/RES/17)

V.N. V.R. Resolutie 18, 13 februari, 1947. (Conventionele Bewapening) (S/RES/18)

V.N. V.R. Resolutie 19, 27 februari, 1947. (Korfoe Kanaal) (S/RES/19)