Homerische invloeden in de Koninklijke tombes te Vergina? (Catharina Boullart)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

(III) Inleiding:

 

(1) Concept:

 

 Het vaststellen van de eigenlijke omschrijving van het onderwerp voor deze licentiaatsverhandeling op zich kent een hele geschiedenis.

 De start was de vage idee te willen werken rond iets in verband met architectuur en graven. Iets concreter wist ik dat ik me tot één enkele site wilde beperken om te vermijden dat ik hopeloos zou verdwaald geraken in een veel te uitgebreide materie. Ik had hierover een eerste gesprek met prof. Dr. R.A. Lunsingh Scheurleer en het gevolg van deze ontmoeting was een reis naar Griekenland, waar ik onder andere de archeologische sites van Pella en Vergina bezocht, alsook het schitterende archeologisch museum te Thessaloniki, met de bedoeling ter plaatse uit te maken welke van beide antieke Macedonische hoofdsteden me het meest aansprak. Vergina won het pleit en ik besloot me in het Macedonische wespennest te storten. Hierbij wil ik dadelijk vermelden dat in dit schrijven het Macedonië van na Philippos II (figuur 1) niet aan bod komt en ik me formeel wil distantiëren van latere ontwikkelingen en de huidige territoriale crisis die er in het gebied heerst.

 Doordat ik in het bijzonder zo overdonderd was door de imposante koninklijke tombes in Vergina, wist ik meteen ook dat deze deel zouden uitmaken van de thesis. Daarmee was natuurlijk de werkelijke inhoud van de thesis nog niet bepaald. Ik begon met het doornemen van de rijk geïllustreerde publikaties over deze recente ontdekking uit 1977. Voor een overzicht van de vorderingen in het archeologische onderzoek naar de bewuste "Grote Tumulus", is het interessant M. Andronicos, "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 55-83 te raadplegen.

 Reeds in het eerste boek, namelijk B. Childs (ed.), "The search for Alexander: an exhibition", Boston, 1980, p. 32,35,36, werd ik getroffen door de vermelding van een aantal overeenkomsten tussen vondsten in Tombe II en beschrijvingen door Homeros, vooral dan in verband met begrafenisrituelen, of Homerische thema's. Deze overeenkomsten zullen verder uitvoerig aan bod komen. Maar er waren ook andere interessante aspecten zoals onder meer het Dionysische thema: de koninklijke tombes te Vergina herbergen prachtige ivoren versieringselementen in dit verband zoals te zien in M. Andronicos, "Vergina: the royal tombs and the ancient city", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, fig. 169, p. 207. Het is hiermee dat ik in oktober 1993 begonnen ben, maar reeds bij het samenstellen van de bibliografische gegevens via de doorname van alleen al de Archäologische Bibliographie zag ik in dat je met Dionysos wel weet wanneer je eraan begint, maar niet meer wanneer het eindigt. Mijn onderwerp moest gespecificeerd worden: de maenaden dan maar. Toen was het moment aangebroken om licentiaatsverhandeling en aanverwanten even te laten rusten en me ernstig te bezinnen, want ik kon zelfs voor mezelf geen reden bedenken waarom ik me zou gaan bezighouden met maenaden en niet bij voorbeeld met saters, die overigens veel leuker zijn.

 In januari 1994 ten slotte besloot ik mijn eerste idee terug op te nemen en gaandeweg ondervond ik dat er meerdere zaken zijn in de koninklijke tombes te Vergina die op de één of andere manier met Homeros gerelateerd kunnen worden. Zijn teksten ben ik dan ook gretig beginnen lezen. Zo werd ook mijn literaire belangstelling gewekt. Het is trouwens deze combinatie van literatuur en archeologie die ik bijzonder boeiend vind: de klassieke archeologie immers heeft het immense voordeel naast de materiële resten ook gebruik te kunnen maken van teksten. Het zou methodologisch niet aanvaardbaar zijn als beide disciplines naast elkaar zouden evolueren wanneer ze elkaar bij kritische confrontatie zo waardevol kunnen aanvullen.

 Aldus besloot ik de betekenis van dergelijke overeenkomsten tussen de Griekse epen en de koninklijke Macedonische tombes te onderzoeken.

 

 

(2) Macedonië:

 

 De Macedoniërs bevonden zich steeds in een bizarre situatie: voor de overige Grieken uit de Griekse stadstaten waren ze eerder outsiders, maar noodgedwongen, wegens hun economisch belang, stonden ze toch een trapje hoger dan de zogenoemde barbaren. Zeer summier wordt dit aangegeven in R. Ginouvès (ed.), "Macedonia: from Philip II to the Roman conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 26 onder de hoofding "From the Archaic period to the middle of the fifth century BC": "The small kingdom was surrounded by peoples either even more primitive (Illyrians, Paionians, Thracians, and other "barbarians" to the north and east), or scarcely more advanced than the Macedonians themselves (Epirotes, Thessalians and other Greek ethne to the west and south)." Wanneer men echter de geschiedenis doorloopt, ontdekt men dat de Macedonische machthebbers steeds alle mogelijke moeite hebben gedaan om "Grieks" te zijn.

 Een historische schets van dit integratieproces tot en met Philippos II is hier misschien wel op zijn plaats. Ik baseer me hierbij vooral op R. Ginouvès (ed.), "Macedonia: from Philip II to the Roman conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 24-46. Voor de historische gebeurtenissen ten tijde van Philippos II in het bijzonder geeft N.G.L. Hammond een gedetailleerd overzicht in "Philip of Macedon", Duckworth, London, 1994, p. 29-170.

 Volgens de traditie was de inname van Edessa door koning Perdiccas I of Karanos in de vroege perioden (overgang van 2de naar 1ste millennium v. Chr.), samen met de omschakeling van het herdersleven naar landbouwnederzettingen de basis van het Macedonische koninkrijk. Stichtende handelingen waren volgens Theopompus de naamsverandering van Edessa in Aigeia (thans Vergina: voor deze identificatie, door N.G.L. Hammond, zie ook het volledige artikel geschreven door G. Huxley, "Baanes the Notary on "Old Edessa" ", Greek, Roman and Byzantine Studies 24, 1983, p. 253-257) en de vastlegging van de begraafplaats voor de leden van de dynastie, blijkbaar eveneens te Vergina.

 In de Archaïsche Periode vond het enige contact met de Griekse stadstaten plaats via Methone door de uitvoer van het voor de Grieken o zo onontbeerlijke hout uit de Macedonische wouden. Vanaf 512 v. Chr. werd Macedonië door de Perzische expansie gedwongen tot politieke contacten: volgens Herodotos kwam er in 510 v. Chr. een Perzische ambassadeur naar het Macedonische hof om de onderwerping te vragen van de oude koning Amyntas I. De troonsopvolger echter, Alexander, stak hier een stokje voor waarna hij als eerste Macedoniër deelnam aan de Olympische Spelen, na zijn Griekse oorsprong bevestigd te hebben. Deze deelname was een uiting van het grote belang dat gehecht werd aan de erkenning als zijnde "Grieks".

 In 492 v. Chr. veinsde Alexander I, ondertussen koning geworden, de onderwerping aan Darius, maar bleef ondertussen Athene bevoorraden met hout voor de vloot in hun strijd tegen de Perzen, een strategie die hij ook onder Xerxes toepaste. Als dank voor de bewezen diensten verkreeg Alexander I onder andere de publieke gastvriendschap te Athene. Dit was het begin van een relatie tussen Athene en het Macedonische koningshuis die afwisselend gekenmerkt werd door aantrekking en wantrouwen.

 Alexander I achtervolgde de Perzen, die onder leiding van Xerxes stonden, maar na de nederlaag op de vlucht sloegen. Met de buitgemaakte schatten richtte de Macedonische koning twee gouden standbeelden op in de Pan-Helleense heiligdommen te Olympia en Delphi. Alexander wenste ten alle prijze op gelijke voet te staan met de Grieken. Daarom nodigde hij ook onder andere Pindar en Herodotos uit aan het Macedonische hof.

 Na de dood van Alexander I rond 442 v. Chr. ontstonden er dynastieke twisten in het koningshuis en vooral Athene maakte gebruik van deze verzwakte positie om haar gebied uit te breiden tot aan de Macedonische grenzen: de stad begon er op de koop toe kolonies te stichten om haar gezag te bevestigen. Op aanvraag van de Macedonische koning Perdiccas II kwamen de steden in Chalcidice in opstand tegen Athene met als direct gevolg het uitbreken van de Peloponnesische Oorlog gedurende dewelke Macedonië dikwijls van kamp veranderde, al naargelang het best uitkwam.

 Athene's macht kreeg een flinke deuk met de ramp waarop haar Sicilische expeditie uitdraaide. Direct gevaar voor Macedonië was er dus niet meer en Perdiccas II's opvolger, Archelaos, kon het zich veroorloven Athene weer van hout te voorzien waarvoor hij eveneens de nodige eretitels verkreeg. Archelaos reorganiseerde het festival te Dion waar de grootste Griekse atleten en kunstenaars samenkwamen: Euripides zou er zijn tragedie "Archelaos" en mogelijk ook de "Bacchae" voorgesteld hebben. Euripides bleef overigens in Macedonië tot aan zijn dood en nog eeuwen later beroemden de Macedoniërs er zich op dat zijn graf zich in hun land bevond.

 Amyntas III, en vanaf nu ga ik gaandeweg gedetailleerder te werk omdat we in de voor mijn thesis historisch belangrijke periode terechtkomen, verzoende zich met Athene en bezorgde zichzelf hierdoor een plaats temidden van de Griekse staten zodat hij kon deelnemen aan het Pan-Helleense congres te Sparta in 371 v. Chr. Nochtans kreeg Macedonië menige Illyrische inval te verduren en de militaire kracht van het leger was enorm afgenomen. Tot aan Amyntas III's dood echter bleven de zaken nog redelijk functioneren onder andere door de persoonlijkheid van de koning die door zijn onderdanen zelfs op een goddelijke wijze vereerd werd. N.G.L. Hammond[1] haalt als aanwijzing hiervoor het grote schrijn te Vergina aan, dat verder in deze verhandeling "heroon" genoemd zal worden en gelegen is naast Tombe I, die ook nog besproken wordt, waarin, volgens dezelfde auteur in hetzelfde boek, Amyntas III begraven werd. Deze laatst aangehaalde problematiek komt uitvoerig aan bod in hoofdstuk V.

 In 370 v. Chr. stierf Amyntas III en hij liet drie zonen na, althans bij zijn echtgenote Eurydice:

 

(a) Alexander II:

 

 Hij was de oudste zoon, net volwassen bij de dood van zijn vader. Onder zijn heerschappij werd zijn jongste broertje Philippos als gijzelaar naar de Illyriërs gezonden. Na zijn vrijlating echter werd Philippos samen met anderen dan weer naar Thebe gevoerd als gevolg van een oorlog tussen Alexander II en een zekere Ptolemaios van Alorus. Alexander II bleef echter niet lang op de troon van het ondertussen bijzonder verzwakte koninkrijk: hij werd vermoord en zijn broer Perdiccas werd, onder de voogdij weliswaar van een andere Ptolemaios, de nieuwe koning.

 

(b) Perdiccas III:

 

 Toen hij op zijn beurt de volwassenheid had bereikt in 365 v. Chr., ruimde hij, volgens geruchten die naar N.G.L. Hammonds[2] mening niet op hun waarheid kunnen worden nagegaan, Ptolemaios uit de weg en kreeg de werkelijke macht in handen. Hij was het die de ondertussen 17-jarige Philippos vrij kreeg.

 Perdiccas III kwam om het leven in zijn strijd tegen de Illyriërs in 360 v. Chr.

 

(c) Philippos II:

 

 Op 22-jarige leeftijd volgde de jongste van de drie broers Perdiccas III op. De periode die hij in gevangenschap had geleefd, bleek Philippos II niet in ledigheid te hebben doorgebracht. Als koning plukte hij de vruchten van zijn nauwkeurige observaties. N.G.L. Hammond[3] citeert dat "The lessons, political and military, were not lost on Philip".

 Ook onder Philippos II duurt de wens tot Griekse aanvaarding voort: Daochos, een Thessalisch heerser, maar onderhorig aan de Macedonische koning, plaatste rond 338-336 v. Chr. te Delphi een monument om aan te tonen welk een belang hij vertegenwoordigde, als échte Griek dus, in de Griekse gemeenschap. De aanwezigheid van een dergelijk monument te Delphi toont niet alleen de Macedonische macht over de Amfyktionie, maar illustreert tevens het gebruik van Griekse, culturele vormen door "buitenlandse" dynastieën op zoek naar Griekse rechtvaardiging[4].

 Philippos II laat het hier echter niet bij: na een grondige interne reorganisatie (afrekening met Olynthos onder andere), uitvoerig beschreven in R. Ginouvès (ed.), "Macedonia: from Philip II to the Roman conquest", Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 46-50, kwam hij tussen in Griekenland zelf[5] en in 346 v. Chr. zat hij de Pythische Spelen voor, wat blijk gaf van zijn streven naar de hegemonie over Griekenland: een rechtstreekse en definitieve confrontatie met de Atheners te Chaironeia in 338 v. Chr. was hiervan het noodzakelijke gevolg. Als Macedoniër slaagde hij er dus in als eerste Griekenland als dusdanig te verenigen. De machtige stadstaten van weleer verloren hun politieke draagkracht: Athene bij voorbeeld bleef enkel nog een, weliswaar zeer belangrijk, cultureel centrum, ondanks het feit dat de stad geregeld in opstand was gekomen tegen die nieuwe situatie. De lange en moeilijke weg die leidde naar deze nieuwe orde is gedetailleerd beschreven in N.G.L. Hammonds werk "Philip of Macedon", Duckworth, London, 1994, p. 29-151.

 Philippos II was, net zoals zijn zoon Alexander, ereburger te Athene en, zo schrijft N.G.L. Hammond[6], koning van Macedonië, archont van Thessalië, voorzitter van de Phytische Spelen, kampioen van Delphi en overwinnaar in de Olympische Spelen. Daarenboven beweerde hij een afstammeling te zijn van Heracles en Zeus, respectievelijk weldoener en oppergod van de Grieken.

 De bedoeling van dit alles was uiteraard niet de loutere heerschappij over Griekenland alleen, maar wel het eindelijk samenbrengen van de verschillende Griekse stadstaten, die voortdurend in onderlinge twist geleefd hadden, om gezamenlijk de strijd op te nemen tegen de Perzen. Wat dit betreft heeft Alexander de Grote overigens zijn vaders werk, na diens gewelddadige dood in 336 v. Chr. waarover meer in hoofdstuk IV en V, vakkundig afgemaakt. Uit Athene's verzet echter blijkt duidelijk dat deze eenmaking van Griekenland niet van een leien dakje is gelopen en ik kan me indenken dat de nodige ideologisch geladen themata voor verhitte discussies hebben gezorgd. Het kon immers naar Griekse normen niet dat niet-Grieken heersten over Grieken en een eerste grote barrière die overwonnen moest worden, was het laten verdwijnen of op zijn minst afzwakken van de idee dat de Macedoniërs geen rasechte Grieken waren.

 De vraag stelt zich nu van welke tactiek het Macedonische koningshuis gebruik heeft gemaakt om haar heerschappij over de Grieken te justifiëren. De stelling die ik in deze licentiaatsverhandeling zal trachten te ondersteunen aan de hand van de vondsten te Vergina is dat in dit kader onder andere mogelijk teruggegrepen werd naar de oeroude, zuiver Griekse bronnen, zoals de antieke schrijver-dichter Homeros. Ik wil hierbij wel de woorden "onder andere" benadrukken, want als mijn stelling klopt, ben ik me ervan bewust dat het in het geheel een bijkomstig aspect zal zijn geweest, maar daarom niet onbelangrijk. Historisch bekeken is een dergelijke evolutie trouwens geen onbekende: ook de Romeinen situeerden het ontstaan van hun cultuur te Troje en grepen terug naar de heldhaftige verhalen. En Mussolini wenste voor het fascisme rechtvaardiging te vinden in het herstel van het glorierijke Mare Nostrum.

 Is het verantwoord het historisch overzicht van het integratiestreven van Macedonië af te sluiten met de begrafenis van de grote koning Philippos II in de met rijkdom overladen koninklijke Tombe II te Vergina?

 Op één aspect wil ik al meteen dieper ingaan. Ik denk dat, als mijn stelling correct is, dit teruggrijpen naar Homeros ter rechtvaardiging van de machtsuitoefening door de Macedoniërs zich uitsluitend afspeelde in en richtte tot de hogere kringen die met het Macedonische hof in aanraking kwamen. Ik bedoel hiermee de leden van het hof zelf en de gezanten van de Griekse stadstaten via wie, onrechtstreeks dan, ook de burgers van de respectievelijke stadstaat op de hoogte werden gehouden. De gewone mens, Macedoniër of een elders wonende Griek, had hoogst waarschijnlijk aan dergelijke symboliek geen boodschap. Vandaar dat ik er geen probleem in zie dat de mogelijke intentionele verwijzingen naar Homeros na de begrafenis niet mee zichtbaar waren. Als er gezanten uit heel Griekenland aan het Macedonische hof werden uitgenodigd om de bruiloft van Philippos II's dochter bij te wonen (zie hoofdstuk IV), dan is het heel waarschijnlijk dat deze ook aanwezig waren bij de begrafenis van de koning, zodat zij, voor wie de verwijzingen bedoeld waren, ze ook hadden gezien tijdens de begrafenis en vooraleer de tombe afgesloten werd.

 

 

(3) Homeros:

 

 Laat ons dadelijk met de deur in huis vallen en onze aandacht vestigen op de Homerische kwestie, of in concreto de ruzie over de archeologische bronwaarde van Homeros' geschriften die bijzonder controversieel is.

 I. Morris stelt in zijn boek "Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state", Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 45, dat Homeros' teksten behandeld moeten worden als een niet als zodanig bedoeld bewijs. Ze werden immers neergeschreven in de 8ste eeuw v. Chr. en hadden ongetwijfeld een orale oorsprong, maar de verhalen spelen zich af in de Heroïsche Periode, vaak gelijkgesteld aan de Myceense Periode. Volgens I. Morris[7] zijn de gedichten een, weliswaar niet directe, weergave van de sociale structuren uit de 8ste eeuw v. Chr., gezien vanuit een zeer specifiek, aristocratisch gezichtspunt. Zuiver historisch-wetenschappelijke aanwending van deze verhalen is onmogelijk, maar doorheen de reeds vermelde, ongewilde bewijskracht zijn ze toch van onschatbare waarde voor de 8ste eeuw v. Chr. zelf.

 Een interessant algemeen gegeven is ook dat, hoewel de aanmaak van orale, heroïsche gedichten waarschijnlijk snel afnam in de Archaïsche Periode, Homeros' gezangen in omloop bleven en een belangrijk onderdeel vormden van de aristocratische opvoeding[8], en dat met zekerheid tot in de periode die ons hier aanbelangt: Alexander de Grote had als leermeester niemand minder dan Aristoteles en het onderwijs dat de koningszoon genoot bestond hoofdzakelijk uit de studie van Homeros' teksten. De Homerische gedichten, zo merkt ook O. Murray[9] op, evolueerden tot een soort bijbel voor de Grieken met als gevolg dat hun inhoud een permanente invloed uitoefende op de Griekse moraal. De Panathenaeën ten tijde van de Peisistratiden waren overigens verbonden met het voorbrengen van de gezangen van deze bijzonder belangrijke dichter[10]. Peisistratos zelf zou betrokken geweest zijn bij de instelling van de Grote Panathenaeën en zijn zoon Hipparchos zou de regels van de wedstrijden, waarvoor Ilias en Odyssea gememoriseerd moesten worden, bepaald hebben[11]. Het is duidelijk dat Homeros onlosmakelijk verbonden is met de door en door Griekse gemeenschap en dit door de eeuwen heen. De volledige integratie van Homeros' gedichten in het ideeëngoed van het Macedonische koningshuis kan dus eventueel gezorgd hebben voor de verbinding van dit laatste met de Griekse eigenheid, waarop Macedonië steeds zo gebrand is geweest.

 Ook op de Homerische begrafenisgewoonten in het bijzonder gaat I. Morris[12] in: niemand, zo schrijft hij, was zo begaan met de dood als Homeros, maar de details van de Homerische begrafenis zijn, en ik parafraseer, "not of a great interest here"[13]. Het is een jammerlijke zaak voor de onderzoeker dat er geen exacte parallellen gevonden zijn van de heroïsche crematies zodat verbeelding en overdrijving aan de basis schijnen te liggen van het gekende, literaire beeld. Slechts de vroeg 7de-eeuwse koninklijke tombes te Salamis op Cyprus zijn gelijkend, maar, zo voegt I. Morris er haast met hartzeer aan toe, "these were probably influenced by the epic, rather than the reverse". Ook O. Murray[14] haalt dit site aan als voorbeeld van invloed op de gewoonten uitgaande van Ilias en Odyssea. Hij schrijft over de heersers aldaar dat ze vanaf de tweede helft van de 8ste eeuw v. Chr. ingewikkelde, Homerische begrafenisriten hielden.

 Hoe ontgoochelend dit moet zijn voor diegenen die trachten te achterhalen op welke realiteit de beschrijvingen van Homeros steunen, des te interessanter is het gegeven voor mezelf, bezig met de, als het ware, omgekeerde Homerische kwestie. Mijn stelling dat er in de koninklijke tombes te Vergina teruggegrepen werd naar de gedichten van Homeros is er alvast geen zonder precedenten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 8.

[2] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 9.

[3] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 10.

[4] R.R.R. Smith, Hellenistic sculpture, Thames and Hudson Ltd, London, 1991, p. 52.

[5] R. Ginouvès (ed.), Macedonia: from Philip II to the Roman conquest, Ekdotike Athenon S.A., Athens, 1993, p. 50-52.

[6] Philip of Macedon, Duckworth, London, 1994, p. 158.

[7] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 45.

[8] I. Morris, Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 200.

[9] Early Greece, Fontana History of the ancient world, Fontana Press, London, 1993, p. 52.

[10] O. Murray, Early Greece, Fontana History of the ancient world, Fontana Press, London, 1993, p. 271.

[11]E. Bobrick (ed.), Goddess and Polis: the Panathenaic Festival in ancient Athens, Princeton Univercity Press, Princeton, New Jersey, 1992, p. 22.

[12] Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 44.

[13] I. Morris, Burial and ancient society: the rise of the Greek city-state, Cambridge University Press, Cambridge, New York, New Rochelle, Melbourne, Sydney, 1987, p. 45.

[14] Early Greece, Fontana History of the ancient world, Fontana Press, London, 1993, p. 36.