Van Bulcks volkenkunde. Koloniale antropologie in België, een gevalstudie van pater Van Bulck s.j. (1903 – 1966). (Raf Van Hoof)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

The main point is simply this: the way in which ‘others’ are depicted is never to be dissociated from collective or individual perspectives, influenced or determined by an habitual frame of reference, power relationships, personal stakes and motivations.  Even a well – developed field of scholarship such as anthropology seems to have the greatest possible trouble trying to free itself from such constraints.  So – called ‘ethnographic objectivity’ is often a hidden form of ideological reinforcement of existing views and relationships, as has been convincingly argued by anthropologists […].  Other authors […] have extended the argument to different forms of expertise, including media coverage.  All these authors come to the same conclusion: anthropological theories  - whether professional or not -  and the descriptions of other peoples based on them or underlying them are unmistakably liable to ideological bias related to a temporally situated world view, reigning norms of social organization, and actual power relationships between the observer’s group and the observed.[1]

Na mijn zoektocht naar een geschikt onderwerp voor mijn licentiaatverhandeling, besloot ik om de figuur van pater - wetenschapper Vaast Van Bulck s.j. nader te bestuderen.  Al snel werd het me echter duidelijk dat dit een te uitgebreide opdracht zou zijn.  Mede na een eerste grasduinen in het archieffonds Van Bulck, bleek dat het antropologische werk van deze man al voldoende materiaal zou opleveren.  Het hiernavolgende verhaal, zal dan ook in ruime mate handelen over de geschiedenis van de Belgische antropologie, of althans een puzzelstukje daarvan.  Dit is iets wat voor historici op mondiaal niveau niet zo ongebruikelijk is.[2]  Vooral de laatste twee decennia is hiernaar meer en meer aandacht gegaan.  Daarnaast zal ik heel wat aandacht besteden aan de linguïstiek; de twee wetenschappen zijn immers van groot belang voor elkaar.  Deze verhouding behandel ik later meer in detail.

         Ik wilde van bij het begin van mijn onderzoek echter verder gaan.  Immers: een nauwlettend lezer van studies van Van Bulck, zal wel opmerken welke meningen hij huldigde omtrent antropologie.  Daarom ben ik ruimere vragen gaan stellen.  In de eerste plaats wilde ik onderzoeken hoe Van Bulck keek naar zijn ‘studie – objecten’, de autochtonen.  Ook de vraag waarom hij zich had verdiept in de antropologie, leek me interessant.  Later is gebleken dat deze twee vragen in heel ruime mate aan elkaar gekoppeld waren.  De relevantie van deze vragen schuilt mijns inziens in het feit dat etnische ideologieën die ook vandaag nog bestaan, in ruime mate door antropologen en / of missionarissen zijn geconstrueerd.[3]  Het is dan de vraag of ook Van Bulck hiervoor van belang is geweest, en zo ja, hoe en in welke mate.  Het belang van missionarissen hiertoe, is overigens niet verwonderlijk.  Zij waren opgeleid, maar stonden dicht bij de autochtonen, waardoor zij snel de stap zetten naar het neerschrijven van tot dan toe mondelinge overleveringen.  Zoals ik verder in deze verhandeling zal aangeven, speelde daarin vaak de politiek – culturele overtuigingen van de missionarissen een rol.  Daarnaast bezaten ze een bepaalde legitimiteit inzake culturele symbolen.  Hierdoor werd van hen geaccepteerd dat ze nieuwe culturele elementen aanreikten.  Deze culturele symbolen mogen ruim geïnterpreteerd worden.  Missionarissen zorgden bijvoorbeeld met het schrijven van onder meer ‘stammengeschiedenissen’, voor de ontwikkeling van bepaalde lieux de mémoires.

         Het zijn deze overwegingen die mijn zoekrichting in eerste instantie hebben beïnvloed.  In de loop van het onderzoek rezen echter vele extra vragen.  Het is in de probleemstelling dat ik uiteen zal zetten welke mijn onderzoeksvragen en –hypothesen waren. 

 

 

1. Afrika naar Europese trekken

 

In deze studie zit het debat verweven van de tweedeling die maar al te vaak gemaakt wordt tussen wij en de ander.  Dit is voor mij zelfs een van de aanzetten geweest om dit onderzoek te voeren.  Het lijkt me daarom nuttig deze problematiek hier kort te behandelen. 

Zoals Ceuppens aanhaalt, bestond er een zeer groot paternalisme in onze kolonie.[4]  Zij geeft het sprekende voorbeeld van Belgen die weigerden samen te eten aan dezelfde tafel als Kongolezen.  Volgens haar had dit te maken met de ongelijke machtsrelaties die tussen Belgen en Kongolezen bestonden, en die moesten worden bestendigd.  Dit heel concrete voorbeeld, kan in een hele lijn van houdingen worden geplaatst, waarbij men fantastische voorstellingen had van de ander en het vreemde.  Hierbij hoeven we maar te denken aan de traditie van de Plinische rassen en de antipoden.  Onder meer Nederveen Pieterse geeft daarvan een mooi overzicht, dat bijna integraal terug te vinden is bij Neudt.[5]  Vooral de constante fluctuatie van appreciatie over onverschilligheid tot misprijzen van de ander en vice versa, dient hierbij te worden aangehaald.  Deze beweging zette zich daarenboven ook voort in periodes waarin geen of bijna geen contact bestond tussen Europa en Afrika.  Misprijzen kwam vaak voor, terwijl er tegelijkertijd een vorm van exotische waardering bestond.  Onder meer het koloniale naakt is in deze context te situeren.[6]  Het naakte lichaam was in Europa, vooral eind negentiende, begin twintigste eeuw, een verdorven element.  In die periode waren er evenwel, merkwaardig genoeg, veel prentkaarten in omloop waarop koloniaal naakt te zien was.  Samen met een negatieve stereotypering, ging hiermee een boodschap van Ersatz – pornografie gepaard.  Het ging om een getolereerd naakt, juist omdat het in die exotische context van de kolonisering werd geplaatst.  Exotische verwondering viel dus samen met minachting, al verwoordt Corbey het positiever.  Voor hem is de beeldvorming omtrent Afrika een mannelijk discours over een imaginair, vrouwelijk Afrika.[7]  Het is hierbij duidelijk dat er een gevoel bestond van superioriteit, ook in de positievere evaluatie; immers: mannen en vrouwen stonden destijds nog niet op gelijke voet.  Dit kan leiden tot een classificeren van de situatie in Europa als ‘fallocratisme’ of ‘fallologocratisme’ en gewelddadig denken.[8]  Het is een eerste aanwijzing voor het belang dat ideologie had.  Toch wil ik hierbij een kanttekening maken.  Verschillende auteurs hebben ook van ‘de andere’ gebruik gemaakt om de eigen Europese tekortkomingen uit te beelden.  Het beeld van zichzelf is dan ook vaak bepalend geweest voor de verbeelding van de andere, aangezien de andere vaak is wat wij niet zelf willen zijn.

         Ook in het Interbellum bestond deze vreemde combinatie van gevoelens.  Zo wijst Vints er op dat het medium film een van de meest gehanteerde middelen was om in die periode koloniale propaganda te voeren.[9]  Deze propaganda was bedoeld om de interesse voor de kolonie in het moederland aan te wakkeren.  Inhoudelijk stond  ze echter bol van de stereotypes.  Typisch voor de missiefilms bijvoorbeeld waren het enthousiasme en de nadruk op de kerkelijke realisaties.  Er werd steeds een hoofdrol weggelegd voor de inboorling, waardoor dit type propaganda zich onderscheidde van de traditionele propagandafilm.  De inboorling werd steeds voorgesteld als heiden, zonder cultuur of beschaving, die diende te worden bekeerd.  In missieverhalen vormden traditionele schrikbarende verhalen over heidense rituelen, afgodendom en mensenoffers een belangrijk onderdeel.  De missionarissen zelf namen hierbij een belangrijke plaats in.  Alle aspecten en representanten van de traditionele cultuur werden achterwege gelaten.  Het waren de missionarissen die in de traditionele iconografie optraden als doorgeefluik van de volkscultuur.[10]  In intellectuele en artistieke kringen daarentegen, groeide in deze periode, en zelfs vroeger, de belangstelling voor en erkenning van de ‘Afrikaanse geest’.  Ik verwijs naar de opkomst van de jazz, de beeldende kunsten (Picasso’s aandacht voor Afrikaanse maskers), de moderne literatuur (onder meer Rimbaud was een fervent ‘Afrika – ganger’) en de etnografie.  Niet toevallig echter is l’art nègre een typisch Frans begrip.  Dit is een eerste aanwijzing dat er ook binnen Europa, wel degelijk culturele verschillen bestonden in het kijken naar Afrika.  Dit exemplarische overzicht wijst er tevens op dat er wel degelijk fluctuaties bestonden in de beeldvorming.  Dit maakt de evaluatie van bepaalde houdingen extra moeilijk.  Elk beeld moet immers niet enkel ingebed worden in een context, maar deze context dient bovendien ook getypeerd te worden naar beeldvorming.  Zo is het onmogelijk om nu nog een stripverhaal te tekenen als het Suske & Wiske album De vliegende aap omwille van bepaalde passages die nu als racistisch zouden worden beschouwd.  Toch twijfel ik er sterk aan dat dit toen expliciet ook zo bedoeld was door de tekenaar.  Het album is daardoor tekenend voor de periode waarin het is verschenen.

Een tweede illustratie van beeldvorming omtrent Afrika, betreft het tribalisme.[11]  Vele auteurs verwezen hiernaar wanneer ze het over Afrika hadden.  Ten eerste is het de vraag of dit effectief een typisch kenmerk is van het Afrikaanse continent (geografisch meer gedetailleerde onderverdelingen worden veelal niet gemaakt).  Hoewel dit tribalisme een duidelijk Europees – ideologische oorsprong kent, was het zelfs voor de Afrikanen vaak moeilijk zich eraan te onttrekken.  De constructie vindt niet toevallig zijn oorsprong in de kolonisatie.  Deze betekende immers op allerlei vlakken ingrijpende veranderingen in de traditionele structuren; veranderingen die veel wetenschappers ertoe aanzetten de bestaande structuren op te tekenen, opdat volgens hen geen kostbare gegevens zouden verloren gaan.  Toch moesten deze antropologen al gauw erkennen dat de situatie helemaal niet zo statisch was als ze eerder geloofden.  Het kwaad was toen al geschied, de ‘volksstammen’ waren reeds hanteerbaar gemaakt waardoor macht, op welke wijze ook, kon worden uitgeoefend.  Daardoor kwam meer en meer een discussie op gang over wat nu juist onder tribalisme diende te worden verstaan.  Men zag immers in dat gebruiken die vroeger werden beschouwd als ‘tribaal’, eerder te maken hadden met vormen van sociale differentiatie.  In de praktijk leverde dit dezelfde resultaten op als de zopas besproken beeldvorming: de ander wordt op een andere wijze dan de realiteit bekeken, waarbij etnisch bewustzijn in vele gevallen wordt beschreven en tegelijk als collectieve irrationaliteit wordt afgedaan. 

Dat deze interpretatie van bepaalde culturele gegevens totaal verkeerd is, is maar al te duidelijk, omwille van meerdere redenen.[12]  Ten eerste handelen groepen niet irrationeel.  Ten tweede gaat het niet op om te zeggen dat Afrikanen van nature uit meer belang hechten aan tribalisme dan wij bijvoorbeeld aan familierelaties.  Ten derde is etnisch bewustzijn een typisch twintigste eeuws fenomeen; het is dus een anachronisme wanneer men dit op eerdere tijdvakken wil toepassen.  De oorzaak van het bestaande regionalisme in Afrika, kan op velerlei vlakken worden gezocht.  Verschillende theorieën doen hierover de ronde.  De eerste stelt dat het bestaande regionalisme een gevolg is van de verdeel- en heerstactieken die door de kolonisatoren zijn toegepast.  Een tweede stelt dat het een gevolg is van ongelijke ontwikkeling.  Een derde theorie plaatst de gemeenschap centraal.  Hierbij wordt de nadruk gelegd op het gemeenschapsgevoel dat in groepen bestaat, en dat vaak door allerlei omstandigheden kan worden aangewakkerd.  Psychologische verklaringsfactoren worden hier dan ook een zwaar gewicht gegeven.  Omdat ik de tweede piste het meest vertrouwenswekkend vind, zal ik ze uitwerken wanneer ik de context reconstrueer (ut infra). 

 

 

2. Plaatsing van het onderzoek

 

De antropologie in België is  - net als haar verhouding met missiologie -  nog niet vaak het onderwerp geweest van een grondig en systematisch onderzoek.  Dit op zich is al een voldoende verantwoording voor deze verhandeling.  Daarnaast speelde de interesse voor Van Bulck s.j., die ook vandaag nog bestaat, een rol.  Met dit onderzoek wil ik dan ook een evaluatie maken van Van Bulck als wetenschapper. 

         In die context denk ik dat het van belang is om na te gaan welke positie een wetenschapper als Van Bulck innam.  Ondanks verschillende positieve reacties omtrent deze figuur, ben ik er in de loop van mijn onderzoek van overtuigd geraakt, dat het nodig is hierbij enkele voetnoten te plaatsen.  Hij was namelijk helemaal geen onbesproken figuur.  Zonder een definitief oordeel te willen vellen, of te willen optreden als historisch scherprechter, zal ik hem toch moeten duiden als wetenschapper. 

         Daarnaast wil ik met deze verhandeling meewerken aan het onderzoek naar interculturele beeldvorming.  Aan dit onderwerp is reeds veel structuralistisch onderzoek besteed.  Via een aangepaste methodologie, zal ik deze interculturele verhoudingen proberen na te gaan in de geschriften van Van Bulck, mede omdat ik geloof dat een gepersonifieerde aanpak hiervoor uiteindelijk het meest vruchtbaar is.  Daarnaast is het echter mijn bedoeling te onderzoeken hoe deze verhoudingen zich voordoen in een van de koloniale wetenschappen bij uitstek: de antropologie.  Als de eerste vraag naar beeldvorming is wie de zenders en ontvangers zijn van beelden, meen ik dat de wetenschap als ‘zendcomplex’ een heel belangrijke verantwoordelijkheid draagt in deze beeldvorming.  Bovendien is ook de vraag naar de achterliggende bedoeling van de beeldvorming van belang.  Deze vraag kan volgens mij in een ander perspectief worden geplaatst, wanneer vanuit de antropologie wordt vertrokken.  Het achterliggende belang kan immers worden gesitueerd in de culturele, emotionele of psychologische sfeer.[13]  Hier speelt de hele dynamiek van machtsverhoudingen, wat eveneens een van de inspiratiebronnen was van de structuralisten.  Machtsverhoudingen die via beeldvorming worden opgelegd, incorporeert men namelijk dikwijls.  Vaak gaat men bij dit alles uit van stereotype vooronderstellingen.  Stereotypen zijn schema’s.  Hun kenmerken zijn vereenvoudiging of vertekening en generalisering, waardoor zij als geldig worden beschouwd voor de hele groep.  Ongeacht de irreële of fictieve oorsprong, zijn deze vooroordelen heel concreet in hun gevolgen, net door die incorporatie.  Hierdoor kan een vicieuze cirkel ontstaan van een sociale werkelijkheid die de stereotypen lijkt te bevestigen.  Een reden te meer om hiernaar onderzoek te verrichten.  Verder is het ook zo dat, juist omdat van (ongelijke) machtsverhoudingen sprake is, stigmata in vele gevallen worden gepromoveerd tot medailles.  Ook dit is een element waaraan aandacht dient te worden besteed.  Immers, niet het signaleren van verschil is problematisch, wel een bepaalde evaluatie van zulke verschillen.  Mark Saey verwoordt racisme dan ook als volgt:

Racisme is geen xenofobie  - de angst voor het vreemde of de vreemdeling -  maar wel een geheel van opvattingen over eigenschappen en mogelijkheden van anderen die rolbevestigend werken, een mechanisme van wereldwijde controle over de directe producenten.[14]

         Etnografie  - of beter antropologie -  is in dit hele proces van beeldvorming een van de cruciale elementen.  Tijdens de hele negentiende eeuw was ze raciaal georiënteerd.  Tegen het einde van die eeuw, was dit stadium voorbij, onder meer omdat de kolonisatie smeekte om meer specifieke en bruikbare kennis.  Hierbij valt meteen de interactie op die bestond tussen de wetenschap en het bestuur.  Het kennen van gekoloniseerde volkeren was immers een voorwaarde om hen doeltreffend te kunnen beheersen, en  - zo wilde de ideologie van de mission civilisatrice het -  hen te beschaven.  De vaak getrokken parallel tussen rassenverhoudingen en klassenverschillen, duidt erop dat onderzoek naar antropologie waarin zulke onderscheiden gemaakt worden, ook een relevantie heeft voor de eigen, Europese geschiedenis.[15]  Misschien is dit wel een van de meest essentiële elementen die als verantwoording kunnen gelden.  Net als Stepan en Stocking Jr., ben ik er van overtuigd dat onderzoek van wetenschappen zoals de antropologie, een verhelderend licht werpt op beeldvorming.[16]  Meer dan louter deze wetenschap te bestuderen, zijn ook haar specifieke verschijningsvormen van belang om te onderzoeken.  Daarbij is de inbedding in de context cruciaal.  Immers, een wetenschappelijke theorie kon maar belang krijgen, wanneer hiervoor een draagvlak bestond.  Dit diende zowel maatschappelijk als wetenschappelijk te zijn. 

         Hierbij wil ik aanstippen, dat de evolutie van de antropologie in Europa naargelang de specifieke nationale context zeer verschillende wegen heeft gevolgd.  In relatie tot beeldvorming zijn onder meer de verschillende betekenissen van africanisme en africanism hiervan een aanwijzing.[17]  Het Franse africanisme heeft namelijk betrekking op wat wij afrikanistiek noemen.  Hieronder worden alle wetenschappen gerekend die betrekking hebben op Afrika.  De verschillende wetenschappen worden op basis van geografische criteria onderverdeeld, en niet op basis van methodologie of onderwerp.[18]  Het Engelse africanism daarentegen, heeft een heel andere invulling.  Daar heeft het namelijk dezelfde inhoud als oriëntalisme, zoals dit door Saïd destijds is gedefinieerd, maar dan op Afrika toegespitst.  Dit schijnbare lexicale verschil, is meer dan louter een discussie over betekenissen.  Het geeft namelijk heel concreet weer hoe naar de studie van Afrika wordt gekeken, alsmede hoe deze geconstrueerd is.  Bovendien wordt hierin het samengaan van wetenschap en beleid weerspiegeld.  Het Interbellum is in deze evolutie van belang geweest.  Het is in deze periode dat vele verenigingen voor de studie van Afrika zijn opgericht.  De combinatie van de oprichting van nieuwe verenigingen en de specifieke visie op het onderzoek naar Afrika, kan er mede voor verantwoordelijk gesteld worden dat zich juist in het Interbellum drastische veranderingen in de antropologie voordeden.  Het is dan ook interessant Van Bulck en zijn theorieën in dit hele kader te plaatsen, eens te meer omdat zo een blik kan worden geworpen op de constructie van de wetenschappen die zich in België op Afrika oriënteerden. 

         Dit alles betekent niet dat de Engelstalige betekenis van afrikanistiek niet boven op de Franstalige betekenis kan worden geplaatst.  Ook de Franse studie van Afrika, kon doorspekt zijn met bepaalde vooroordelen.  Bovendien werd met deze afrikanistiek een ruim doelpubliek beoogd.  Vele zogeheten wetenschappelijke bijeenkomsten waren immers toegankelijk voor liefhebbers, die er door het vaak verstrooiende aanbod aan hun trekken kwamen.  De vraag rijst dan ook in hoeverre we te maken hebben met een door de wetenschappelijke wereld geconstrueerd Afrika.[19]  De druk van de publieke opinie speelde kennelijk ook een rol.

         De westerse constructie van Afrika wordt veelal volgens twee invalshoeken onderzocht.[20]  De eerste is de foucaultiaanse, die stelt dat de westerse kennis van Afrika quasi louter op hersenspinsels berust.  Volgens deze strekking zijn er geen echte overeenkomsten vast te stellen met de realiteit zoals die zich in Afrika voordoet.  Vanuit deze invalshoek is de wetenschap omtrent Afrika volledig ideologisch bepaald.  De tweede benadering construeert de kennis per discipline.  De studies binnen dit perspectief, zijn er vooral op gericht om een minutieus overzicht te geven van de visie van bepaalde elementen binnen de Afrikaanse wetenschap.  Daarbij kunnen stammen, beelden, wetenschappers,… het onderwerp zijn.  Het weze duidelijk dat mijn onderzoek deze tweede optie onderschrijft.  Ik voer immers onderzoek naar een van de wetenschappen die zich in de eerste helft van de twintigste eeuw met Afrika bezig hielden, waarbij ik me in hoofdzaak beperk tot een analyse van een figuur binnen de antropologie. 

 

 

3. Probleemstelling

 

Elk historisch wetenschappelijk onderzoek berust op de studie van bronnenmateriaal. Het is daarom in eerste instantie van belang om aandacht te besteden aan de collectie en kenmerken van het gebruikte bronnenmateriaal.  Dit omvat het eerste aandachtspunt van mijn onderzoek.  Omdat ik het gevoel had soms met atypische, en vooral heterogene bronnen te werken, heb ik getracht een lijst op te maken van het aanwezige materiaal.  Omdat het daarnaast een redelijk ‘maagdelijk’ fonds betreft, heb ik ook gezocht naar hoe de stukken verworven zijn en hoe de samenstelling van het fonds is gebeurd.  Ik wilde echter niet in de val trappen dat dit de enige plaats zou zijn waar materiaal van Van Bulck zou terug te vinden zijn.  Zonder een exhaustieve zoektocht te hebben opgezet, is gebleken dat zowel in het archief van de missionarissen van het Heilig Hart, als in het KADOC, gegevens over en van Van Bulck terug te vinden zijn. 

Verder zijn er de vele uitgegeven bronnen (gepubliceerde studies) die vaak heel wat informatie bevatten over Van Bulcks zienswijze.  Ook deze acht ik van belang.  Het is daarbij belangrijk deze uitgegeven bronnen te identificeren, en uit te maken welke van zijn publicaties informatie kunnen leveren op de vraag hoe hij naar zijn studie – objecten keek.  Daarom zal ik in een kort hoofdstuk op een kwantitatieve wijze ingaan op het oeuvre dat Van Bulck heeft weten bijeen te schrijven. 

 

Even essentieel voor een wetenschappelijke studie als een gedegen selectie en beschrijving van het bronnenmateriaal, is de methode waarlangs het onderzoek verloopt.  Daarom acht ik het van belang mijn methodologie nauwgezet uit te werken.  Deze gehanteerde methode is een afgezwakte en pragmatische vorm van de linguïstische pragmatiek, gecombineerd met de klassieke historische kritiek.  Ik zal later aangeven waarom ik juist deze methode aanwend, wat het nut ervan is, en vooral, wat de consequenties ervan zijn voor het onderzoek.  Later zal ik ze tevens theoretisch onderbouwen.  Toch wil ik hier al meteen aanstippen, dat de aandacht voor de context zoals die in het eerste deel aan bod komt, in ruime mate is ingegeven door de aanwending van deze methodologie; een methodologie die overigens vaak wordt gehanteerd bij de studie naar beeldvorming. 

 

Vertrekkende vanuit mijn aanvankelijke interessepunt en in combinatie met de gehanteerde methodologie, lijkt het me logisch een context te scheppen waarin de besproken problematiek zoveel mogelijk kan worden gebed.  Voor de inhoud ervan heb ik me laten leiden door de interessepunten van Van Bulck zelf, althans voor zover deze naar voor kwamen in het personenfonds Van Bulck.  Natuurlijk is dit een vrij kunstmatige afbakening geworden, maar toch geloof ik dat ik zo de belangrijkste gegevens heb weten op te vissen.  Wel heb ik me beperkt tot het gebied waarvoor hij de meeste aandacht had: Centraal Afrika.  Hier en daar is namelijk ook informatie terug te vinden omtrent andere gebieden; deze heb ik evenwel links laten liggen om het onderzoek haar consistentie te laten behouden.

         De reconstructie van de wereld van en rond Van Bulck is in eerste instantie noodzakelijk om het onderzoek enigszins te kunnen situeren.  Daarnaast geloof ik dat het een belangrijk element is in de zoektocht naar de vraag van het waarom, die telkens weer opduikt.  De omgeving doet er mijns inziens altijd toe, wanneer bepaalde handelingen of gedragingen voorkomen.  De essentiële vragen die ik op deze manier heb willen oplossen, was of Van Bulck bepaalde ideologieën, op politiek of wetenschappelijk vlak, navolgde.  Daarnaast leek een reconstructie van zijn kennissenkring me van belang.  Onder meer op deze manier, denk ik namelijk te kunnen afleiden of Van Bulck al dan niet met voor zijn tijd bekende wetenschappers in contact stond.  Ik wil dienaangaande al meteen stellen dat er meerdere stromingen terug te vinden zijn binnen de antropologie.   

         In tweede instantie zal ik dan ook een theoretisch kader proberen op te bouwen aangaande antropologie.  Het bleek namelijk al gauw, dat binnen deze antropologie vele stromingen bestaan hebben, die vaak slechts op vlak van nuances verschillen vertonen.  Dit bleek bovendien al op zich een uitdaging: over de geschiedenis van de antropologie  - zeker over de Belgische, Duitse en Oostenrijkse -  is totnogtoe zeer weinig gepubliceerd.  Een extra reden dus voor de relevantie van deze studie.  Door Van Bulck in een ruimer kader te plaatsen, kreeg ik aanwijzingen om hem binnen een bepaalde antropologische stroming te plaatsen.  Ook hier stel ik de vraag naar het waarom. 

Ik zal dus Van Bulck als wetenschapper plaatsen.  Daarnaast zal ik thematisch Van Bulcks positie proberen te schetsen.  De concrete vragen die ik daarbij stel, formuleer ik per thema (antropologie, beeldvorming en taalkunde). Deze vragen zullen zich kristalliseren rond de problematiek van Van Bulcks specifieke positie binnen de internationale en Belgische antropologie, en de houding van Van Bulck tot de autochtonen in Belgisch - Kongo.  Voorts stel ik de vraag naar de invloed van de context op het denken van Van Bulck, alsook het belang van zijn antropologisch werk hiervoor. 

 

Uiteindelijk zoek ik dus antwoorden op enkele heel concrete vragen.  De belangrijkste hiervan zijn de volgende: wie was Van Bulck en waarmee hield hij zich bezig?  Is het mogelijk de beweegredenen te achterhalen waarom hij aan antropologie en missiewerk deed?  Welke rol speelde hij in de antropologische wetenschap?  Welke stromingen zijn er bovendien in de antropologie geweest, en valt hij dan in een ervan te situeren?  Heeft hij een invloed nagelaten op latere antropologen? Bekleedde hij een specifieke positie binnen de Kerk?  Was deze eventuele specifieke positie van invloed op zijn antropologische werk?  Is er een band tussen zijn religieuze leven en de visie die hij had op de autochtonen in Belgisch – Kongo; was hij emancipatorisch jegens hen of juist niet?  Stond hij onder invloed van de Vlaamse Beweging?  Is deze houding ook merkbaar in zijn werk?  Welke beeldvorming blijkt uiteindelijk uit zijn werk?  Wat voor relaties had hij met tijdgenoten?  Waren zijn meningen geaccepteerd?  Is een evolutie uit zijn denken af te leiden?

         Natuurlijk heeft lectuur veel invloed gehad op de vraagstelling.  In de loop van deze verhandeling, zal dit duidelijk worden.  Elk hoofdstuk vangt aan met een korte inleiding.  Daar formuleer ik de specifieke vragen die in dat hoofdstuk aan bod komen waardoor de zonet gestelde onderzoeksvragen worden geconcretiseerd.  Zo mogelijk zal ik bovendien, vaak naar aanleiding van de doorgenomen literatuur, ruimere vragen en antwoorden formuleren.  Aanzetten voor verder onderzoek in de vorm van andere vragen, komen slechts in de conclusie aan bod.

 

 

4. De zoektocht in de archieven

 

Zoals ik heb aangegeven, ben ik mede vanuit het archieffonds vertrokken bij de formulering van mijn initiële vraagstelling.  Toch was al snel duidelijk, dat het archieffonds op zich het onderwerp kon zijn van een artikel.  Onder meer de schaarse hoeveelheid onderzoek op basis van dit bronnenmateriaal was hiervoor verantwoordelijk.  In de marge van mijn onderzoek heb ik daarom een aantal vragen geformuleerd omtrent het materiaal waarmee ik werkte.  Om die reden wil ik een bespreking geven van het archiefmateriaal zoals dat terug te vinden is in het Archief der Vlaamse Jezuïeten, aanwezig in het moederhuis van de Vlaamse Provincie te Heverlee.  Het materiaal dat ik heb gebruikt in mijn scriptie, en hier niet uit stamt  - zoals het materiaal uit het Kadoc en het archief van de Missionarissen van het Heilig Hart -  bespreek ik dus niet, vooral omdat het telkens slechts gaat over een kleine hoeveelheid bronnen.  Ook de uitgegeven bronnen (Van Bulcks publicaties) komen hier niet aan bod.

 

4.1. De staat en inhoud van het archief

 

Reeds waar het de staat van het archief betreft, zijn enkele belangrijke punten aan te stippen.  Het hele archief dat betrekking heeft op pater Van Bulck s.j., beslaat 67 dozen.  Hiervan vormen drie dozen het aparte fonds ‘personenfonds’.  Dit fonds was reeds een hele tijd in bezit van het Archief der Vlaamse Jezuïeten te Heverlee, en bevat vooral biografische en bibliografische informatie.  Op basis van dit kleine fonds, heb ik me kunnen informeren over de persoon Van Bulck.  Naast deze 67 dozen bestaat er nog een deel dat ontoegankelijk is.  Dit is in het private bezit van pater Daeleman s.j.  De stukken die zich in deze collectie bevinden, zijn evenwel niet doorgenomen en zouden vooral taalkundige nota’s beslaan.[21]  Ik zal hierop niet meer terugkomen.

         De overige 64 dozen vormen dan het archieffonds Vaast Van Bulck.  Hierin zijn alle studies en werken opgenomen, zoals deze zijn overgemaakt aan de archivaris.  De ontsluiting van dit fonds is evenwel van veel recentere datum dan deze van het personenfonds: 1999.[22] 

 

Het fonds Vaast Van Bulck, is op zich nog onder te verdelen.  Vijf dozen bevatten alle informatie die in het archief van Van Bulck aanwezig is over Bantoe – talen.  Zeven dozen handelen over niet Bantoe – talen.  Twee dozen bevatten documentatie en woordenlijsten van bantoe- en niet - bantoe – talen.  Daarop volgen drie dozen taalstudie en twee dozen die informatie bevatten over getalnamen in Afrikaanse talen.  Het fonds vervolgt dan met een doos ontvangen brieven, een doos die info bevat over organisaties voor Afrikanistiek, congressen en studies, en zeven dozen over Bayaka – clans en dorpen.  Doos 29 van het fonds bevat een lexicon Frans – Kikongo, doos 30 bevat info over plantkunde.  Dan volgen zeven dozen ‘varia’.  Hierin zijn veel teksten terug te vinden die niet door Van Bulck s.j. zelf zijn opgesteld.  De drie daaropvolgende dozen handelen over gesproken woordkunst.  Daarna volgen er vier dozen die heel expliciet informatie bevatten over volkenkunde, drie handelen over godsdienststudies en twee over menswetenschappen.  Doos 50 bevat informatie die Van Bulck s.j. verzamelde met betrekking tot opzoekingen over de prehistorie van Kongo, en dan volgen nog twee dozen met papieren van Ivo Struyf s.j.  Recenter zijn nog enkele dozen toegevoegd aan het fonds.  Het gaat hierbij om twee dozen met een tweede reeks informatie over prehistorie, twee dozen die nog informatie bevatten over de geschiedenis van Afrika, een doos missiologie, een doos die handelt over de geschiedenis van Belgisch – Kongo in de zestiende eeuw, een doos over bevolkingsgroepen in Belgisch – Kongo, een met allerlei statistieken die vooral betrekking hebben op   Belgisch – Kongo, twee dozen over Rwanda en Uganda en tot slot twee dozen getiteld ‘varia ethnographica’ van Van Bulck. 

 

Deze zeer rudimentaire beschrijving van het archieffonds Vaast Van Bulck s.j., geeft al meteen de heterogeniteit aan van het archief en de bezigheden van deze man.  Elk vorsen gaat dan ook ongetwijfeld gepaard met een selectie van het thema. 

Aangezien ik me in mijn onderzoek wilde toespitsen op de ‘antropologische Van Bulck’, heb ik vooral de dozen doorgenomen die betrekking hadden op zijn studies rond volkenkunde, zijn briefwisseling en zijn algemene informatie over taalkunde.  Daarnaast waren ook de drie dozen uit het personenfonds van groot belang.  Op basis van een grondige studie van al deze dozen en een cursief doornemen van enkele andere dozen, meen ik een beschrijving te kunnen geven van de materiële toestand van het archief. 

         Wanneer ik schrijf dat het fonds bestaat uit dozen, dan bedoel ik hiermee klasseerdozen, even dik en met dezelfde vorm als klasseermappen.  Hierin zitten briefomslagen en / of schriftjes, al naargelang de oorspronkelijke toestand van het archiefmateriaal.  De enveloppen zijn allen genummerd en dragen elk een beschrijving, die ook kan worden teruggevonden in de door mij opgestelde lijst van de gehanteerde primaire bronnen.  De dikte van de omslagen is zeer verschillend, al naargelang de hoeveelheid informatie die terug te vinden was bij Van Bulck over het specifieke onderwerp waarover de envelop handelde.  Het archieffonds kent met andere woorden geen erg nauwkeurige inventarisatie.  Soms kwam het voor dat een briefomslag zeer verscheidene zaken tot onderwerp had, vooral wanneer deze gecatalogeerd stond onder ‘varia’.  Dit vergemakkelijkte het werk niet altijd.  Later kom ik op deze problematiek overigens nog terug.

         De drager van al het archiefmateriaal is papier.  Dit papier heeft een erg uiteenlopende kwaliteit, gaande van krantenknipsels over zeer dun papier (doorslagpapier), gewoon commercieel papier, zwaar commercieel papier tot dik glanzend papier.  Het spreekt vanzelf dat de informatie die terug te vinden is op het dunne papier (wat zeer vaak voorkwam) ten eerste moeilijk te lezen was, en anderzijds ook riskeert verloren te gaan.  Nu gebeurde het immers al vaak dat na lectuur van een stapeltje archiefbronnen, ettelijke snippers op de tafel achterbleven. 

         Tenslotte lijkt het me ook cruciaal om de aard van de gevonden bronnen te beschrijven.  Er zijn namelijk diverse soorten bronnen terug te vinden in dit archieffonds, waarvan ik verschillende heb gehanteerd om mijn onderzoek tot een goed einde te kunnen brengen.  Tijdschriftartikelen, brieven, verslagen en dergelijke meer, lijken me wel voldoende gekend zodat er hier geen aandacht aan besteed dient te worden.  Anders zit het echter met de boekbesprekingen of de ‘fiches’.  In het fonds zijn namelijk talloze ‘fiches’ terug te vinden.[23]  Dit zijn A4’tjes, of A5’jes waarop bovenaan een auteur, een land, een jaartal of een thema staat, met daaronder een bibliografische lijst of citaten.  Dit soort materiaal is het beste te vergelijken met een ‘fichier’.  Het spreekt voor zich dat deze bronnensoort niet echt veel bruikbare  informatie bevat, tenzij dat het aangeeft waarin Van Bulck geïnteresseerd was, wat hij waarschijnlijk gelezen heeft, en waar hij zijn informatie haalde.  Daarnaast zijn er  - zoals reeds gezegd -  de boekbesprekingen.  Ook hiervan kan je oneindig veel verschillende exemplaren terugvinden.  De meeste van hen geven slechts een rudimentaire schets van hoe het besproken boek is opgebouwd.  Soms worden de belangrijkste citaten weergegeven, en relatief genomen uitzonderlijk, want nog altijd groot in aantal, is er een echte bespreking voorhanden.  De meeste daarvan zijn voor eigen gebruik door Van Bulck gemaakt.  De meerderheid van deze bronnen is niet meteen zo bruikbaar gebleken voor het onderzoek. 

 

Hiermee zijn de voornaamste bronnentypes besproken waarmee ik tijdens mijn onderzoek in aanraking ben gekomen.  Ik geloof dat het beschrijven hiervan nuttig en zelfs nodig was, opdat de lezer een beeld zou krijgen van het materiaal waarmee ik heb gewerkt om mijn onderzoek te kunnen uitvoeren. 

 

4.2. De verwerving van het archief

 

Het dramatische verhaal van het overlijden van pater Van Bulck s.j. beschrijf ik later nog.  Wel is van belang om nu al aan te stippen dat zijn overlijden, op 63 – jarige leeftijd, eerder onverwachts was.  Dit heeft zijn weerslag gehad op het bijeenbrengen en ontsluiten van het archiefmateriaal.  Enkele maanden na het overlijden begon men hierover namelijk te bakkeleien. 

 

Een moeilijkheid bij het verdelen van de nalatenschap van Van Bulck, was dat hij vele zaken bezat, die eigenlijk niet van hem waren en die dus aan de oorspronkelijke eigenaars moesten worden terugbezorgd, alsook dat hij met veel uiteenlopende zaken bezig was geweest.

Uit een brief van E.P. R. Vivex s.j. aan E.P. Frank De Graeve s.j. blijkt dat Van Bulck drie verschillende zaken in bezit had: manuscripten, boeken en tijdschriften, en plastische voorwerpen.[24]  Over deze laatste, plastische voorwerpen, bestond geen dispuut: deze gingen zonder discussie naar het moederhuis in Heverlee.  De manuscripten moesten naar Heverlee worden gebracht, waar ze dan door E.P. Frank De Graeve moesten worden gesorteerd en geklasseerd.  Voor de boeken en tijdschriften lag het echter moeilijker: verschillende werken waren namelijk in het bezit van Van Bulck omdat hij er recensies over zou schrijven.  Deze moesten worden terugbezorgd aan de oorspronkelijke eigenaars.  Het probleem was dat men er moest achterkomen wie dan wel die eigenaars waren, en om welke boeken het juist ging.  De overige werken zouden naar Heverlee gaan waar de faculteit theologie zich bevond.  Enkel voor die werken die men daar al in bezit had was dit niet het geval.  Dit was een scenario dat sommigen vreesden.[25]  Het Lessius Universitair College (LUC) te Leuven, waarmee Van Bulck ook verbonden was geweest, viel zo bijna uit de boot, hoewel ook zij mee de aankoop van tal van werken hadden gefinancierd.  Daarnaast haalde pater K. Heireman s.j. van het LUC aan dat het niet altijd even logisch zou zijn om alles sowieso over te dragen aan Heverlee, vooral waar het onderzoeksdomeinen betrof die in Heverlee niet werden bestudeerd. 

Ondanks al deze onderlinge twisten, bestond er duidelijk wel een grote eensgezindheid over het belang van de nalatenschap.  Dat iemand het samenbrengen van alle nagelaten stukken op zich wilde nemen, werd dan ook enorm gewaardeerd, getuige een brief van R. Vivex s.j. aan E.P. H. Crombé s.j.:

Ik kan me voorstellen dat dit een reuzenwerk is daar de pater met zoveel aangelegenheden bezig was, en allerlei dokumenten bleef opstapelen.  Ik dank u voor uw moeite en bezorgdheid.[26]

Uiteindelijk werd alles toch verdeeld op de hierboven beschreven manier: het merendeel ging naar Heverlee, waaronder al de papieren.  Enkel de boeken en tijdschriften die al in Heverlee aanwezig waren, of die men toch nooit nodig zou hebben, bleven in Leuven.  Toch was het archieffonds, zoals dat vandaag bestaat, nog niet compleet.  Van Bulck was namelijk ook professor aan de Università Gregoriana te Rome.  Ook daar lagen vele papieren.  Het zou tot 1995 duren eer een begin werd gemaakt deze over te brengen naar het archief van de Vlaamse Jezuïeten, mede op aandringen van de archivaris Daniël Butaye s.j.  Van Bulcks familie heeft na zijn overlijden echter onmiddellijk al zijn persoonlijke bezittingen aan het archief overgedragen.

 

Op basis van het hierboven beschreven verhaal, kan de conclusie rijzen dat er uiteindelijk geen probleem meer is, om het archief als volledig te beschouwen.  Hierboven heb ik evenwel reeds aangehaald, dat er nog altijd een stuk van de nalatenschap bestaat die nog niet ontsloten is, en zelfs niet terug te vinden is in het archief.  De reden hiervoor is vrij logisch.  Pater Van Bulck was met zovele zaken bezig, dat zijn dood niet mocht betekenen dat zijn onderzoek zou stoppen.  De geestelijke erfenis, naast de materiële, moest dus wel worden overgedragen opdat het nog actief zou kunnen bijdragen aan de wetenschappelijke ontwikkeling binnen de congregatie der jezuïeten.  Pater Van Wing s.j. stelde reeds in een brief aan pater Socius dat een snelle beslissing over deze geestelijke erfenis niet noodzakelijk was: volgens hem moest men de vergaarde informatie op het gepaste ogenblik aan de gepaste persoon overdragen.[27]  Hij zag pater Roosens eventueel als kandidaat.  Dat de gegevens uiteindelijk toch bij pater Daeleman s.j. terecht zouden komen, zag hij niet meteen zitten. Hierover schreef hij in voornoemde brief namelijk:

P. Daeleman komt zeker niet in aanmerking: zijn gezichtskring is te beperkt.  Het werk van P. Van Bulck handelt m.n. in zeer ruime mate over alg. bantuïstiek, vooral zijn grote enquête over de grens der Soedan & Bantutalen.  Daarvoor is P. Daeleman totnogtoe niet voorbereid.

Uiteindelijk is dit dan toch gebeurd, waarschijnlijk omdat pater Roosens later is uitgetreden, en pater Daeleman zijn functies overnam. 

 

4.3. Consequenties voor het onderzoek

 

Een eerste belangrijke gevolgtrekking die dient te worden gemaakt uit wat hierboven beschreven is, geeft aan dat het kan dat niet alle mogelijke archiefstukken geraadpleegd zijn, omdat ze nog niet allemaal ontsloten zijn.  Daarnaast is het ook zo, dat een klein gedeelte van het materiaal zich in het Kadoc bevindt (cf. bronnenlijst).  Bovendien wil ik hier graag van de gelegenheid gebruik maken om er op te wijzen dat waarschijnlijk niet alles bewaard is.  Vooral bij de bewaarde briefwisseling is dit duidelijk: vaak wordt in een brief verwezen naar een vorige, maar is deze niet terug te vinden.  Wie hiervoor verantwoordelijk is, kan ik niet met zekerheid zeggen.  Toch neem ik aan dat dit waarschijnlijk het gevolg is van een selectie die Van Bulck zelf heeft doorgevoerd, gezien de zorgvuldigheid waarmee de nalatenschap is ontvangen en bewaard. 

Een tweede belangrijke conclusie heeft te maken met de soms gebrekkige ontsluiting van het archief, een gevolg van de onnauwkeurigheid van de inventaris op sommige plaatsen.  Grote pakken papier werden samen in dezelfde envelop gestoken onder dezelfde noemer, terwijl er qua inhoud vaak grote verschillen bestonden.  De tijd ontbrak om alles door te nemen, waardoor bij volgend onderzoek nog andere interessante gegevens naar boven kunnen komen over het hier besproken thema.  Ik meen evenwel dat ik het best aan deze lacune voldoe, door erop te wijzen. 

Tot slot maakte de aard van de bronnen dat de leesbaarheid niet altijd even hoog lag: om een boekbespreking van Van Bulck als bron te kunnen hanteren, denk ik dat het oorspronkelijke werk er immers naast moet worden gelegd.  Dit leek mij in de eerste plaats wegens tijdsgebrek een onmogelijke opdracht.  Ik acht het niet mogelijk om het levenswerk van een man in twee jaar zelfs maar dunnetjes over te doen.  Ik heb me voor mijn onderzoek dan ook niet op de inhoud verlaten van zulke besprekingen, dan wel op de gegevens die ze aan het licht brachten, zoals: wat las Van Bulck zoal.

 

 

5. Opbouw

 

Tot slot van deze inleiding, geef ik kort een overzicht van deze studie.  Onmiddellijk na deze inleiding, volgt een bronnenlijst.  Hierin geef ik al de door mij gebruikte bronnen weer.  Dit wil zeggen dat zowel de uitgegeven als de niet – uitgegeven bronnen hier voorkomen.  Daarnaast is in de bibliografie een literatuurlijst terug te vinden.  Deze laat ik echter voorafgaan door een lijst van de gehanteerde bibliografieën.  Ik wil hierbij benadrukken dat het niet om alle bibliografieën gaat die ik heb gebruikt, enkel om de belangrijkste. 

            Na de bibliografie, volgt het eerste deel.  Hierin zal ik de methodologie uit de doeken doen.  Een tweede deel bestaat uit de reconstructie van de context.  Daarbij zal ik eveneens uitgebreid ingaan op de geschiedenis van de antropologie.  Dit deel zal cruciaal blijken te zijn, om de draagwijdte van Van Bulcks werk beter te kunnen inschatten.  Het spreekt voor zich dat dit in de eerste plaats de weerslag zal blijken te zijn van een uitgebreide literatuurstudie.

            Vanaf het derde deel baseer ik me ten volle op bronnenmateriaal.  Ik geef dan in een eerste hoofdstuk een korte biografische schets van de persoon waarop ik mijn casusonderzoek toespits.  Het daaropvolgende hoofdstuk wijd ik uitsluitend aan de kwantitatieve analyse van het gehele oeuvre van Van Bulck.

            Het laatste deel voor het algemeen besluit waarin ik de krachtlijnen van mijn onderzoek bijeen breng, omvat drie hoofdstukken.  Eerst geef ik een weerslag van mijn onderzoek naar Van Bulck als antropoloog.  In een volgend hoofdstuk heb ik aandacht voor de beeldvorming die uit zijn werk blijkt.  Een laatste hoofdstuk spendeer ik aan zijn taalkundige studie, alsook aan zijn houding jegens enkele taalkundige vraagstukken.  De vraagstelling hiervoor ontwikkel ik in de loop van deze studie, vooral omdat dit laatste hoofdstuk in feite een uitsmijter betreft.  Hierdoor is dit hoofdstuk zowel een terugkoppeling naar het lopende onderzoek, als een aanzet tot verder onderzoek.  Ik zal er dan ook op delen van zijn taalkundig werk een toetsing geven van de resultaten die ik via de studie van zijn antropologisch werk heb verkregen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] BLOMMAERT Jan; VERSCHUEREN Jef. Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance. London, New York; Routledge; 1998; pp. 16.

[2] STOCKING George W. History of anthropology. Whence / whither. In: STOCKING George W. (ed.). Observers observed. Essays on Ethnographic Fieldwork. History of Anthropology. Volume 1. Madison; The University of Wisconsin Press; 1983; pp. 3.

[3] VAIL Leroy. Introduction. In: VAIL Leroy (ed.). The creation of tribalism in Southern Africa. Berkeley; University of California Press; 1989; pp. 11.

[4] CEUPPENS Bambi. Onze Congo? Congolezen over de kolonisatie. Leuven; Davidsfonds; 2003; pp. 33.

[5] NEDERVEEN PIETERSE Jan. Op. cit., pp. 29; NEUDT Danny. Wij hebben een taak in Congo: de verbeelding van Afrika bij Jef Van Bilsen. Gent; UGent (onuitgegeven licentiaatverhandeling); 2002; pp. 6 – 47 (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis).

[6] CORBEY Raymond. Wildheid en beschaving. De Europese verbeelding van Afrika. Baarn; Ambo; 1989; passim.

[7] Ibid., pp. 156.

[8] Ibid., pp. 163.

[9] VINTS Luc. Film & koloniale propaganda (1895 – 1960). In : DUMOULIN Michel, STOLS Eddy. La Belgique et l’étranger aux XIXe et XXe siècles. Bruxelles; Ed. Nauwelaerts; 1987; pp. 187 – 203.

[10] NEDERVEEN PIETERSE Jan. Op. cit., pp. 69 – 70, 72.

[11] MAFEYE Archie. "The ideology of 'Tribalism'." The Journal of Modern African Studies. IX; 1971; 2; pp. 253 – 261; VAIL Leroy. Art. cit., pp. 2 – 3.

[12] VAIL Leroy. Art. cit., pp. 3 – 7.

[13] NEDERVEEN PIETERSE Jan. Op. cit., pp. 11 – 13.

[14] SAEY Mark. Wereld - Systeem Analyse. Een antwoord op 1968. Een inleiding op de traditie van een nieuw verhaal. Brussel; IMAVO; s.d.; pp. 104.

[15] Trouwens, de hele Belgische koloniale geschiedenis blijkt de geesten nog te kunnen beroeren. Hiervoor volstaat het te verwijzen naar de recente polemiek rond de documentaire White king, red rubber, black death (Peter BATE, 2004) die grotendeels in de media is gevoerd.

[16] STEPAN Nancy. The idea of race in science : Great Britain. 1800 – 1960. Oxford; MacMillan Press; 1987; pp. XV.

[17] DE L’ESTOILE Benoît. ‘ « Africanisme » & « Africanism ». Esquisse de comparaison Franco – Britannique.’ In : PIRIOU Anne; SIBEUD Emmanuelle (red.). L’Africanisme en Questions. Dossiers africains. Paris; Centre d’Etudes Africaines; 1997; pp. 19 - 42.

[18] Dit is wel het geval voor de ‘klassieke westerse’ wetenschappen als recht, economie, politicologie, sociologie,…

[19] SIBEUD Emmanuelle. ‘ « L’Afrique d’une société savante » : les africanistes et leur mémoire.’ In : PIRIOU Anne; SIBEUD Emmanuelle (red.). L’Africanisme en Questions. Dossiers africains. Paris; Centre d’Etudes Africaines; 1997; pp. 73.

[20] Ibid., pp. 83 - 84.

[21] In een telefoongesprek van E.P. Daeleman s.j. met auteur op 2 januari, verklaarde deze me dat er zeker geen interessante gegevens voorhanden zouden zijn voor een studie met betrekking tot antropologie.

[22] PCA. Brief van D. Butaye s.j. aan Prof. Dr. J. Blommaert dd. 26 september 1999.

[23] Hierbij verwijs ik bij wijze van voorbeeld naar: AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 1. Van Bulck: dik pak geschreven notities over Volkenkunde Afrika (o.a. over wapens) met tekeningen en kaarten.; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 2. Van Bulck: vervolg van nummer 1.; AVJH. Fonds Van Bulck XLIV: Volkenkunde 4. 3. Van Bulck: Dik pak notities + bibliografie over Maskers.; AVJH. Fonds Van Bulck XLVII: Studies van de godsdiensten. 3. 11. VAN BULCK: Een heel dik pak notities op losse kleine bladen over gevarieerde etnologische onderwerpen. Het laatste voorbeeld geeft aan dat Van Bulck duidelijk niet enkel fiches opstelde voor onderwerpen die tot de antropologie behoorden.

[24] Brief van E.P. R. Vivex s.j. aan E.P. Frank De Graeve s.j. dd. 29 september 1966. Cf.: AVJH. Personenfonds I.2. Over de nalatenschap van Van Bulck.

[25] AVJH. Personenfonds I.4. In Memoriam.

[26] AVJH. Personenfonds I.2. Over de nalatenschap van Van Bulck.

[27] Brief van E.P. J. Van Wing s.j. aan E.P. Socius dd. 18 juli 1966. Cf.: AVJH. Personenfonds I.2. Over de nalatenschap van Van Bulck.