Het Turkse verenigingsleven in Gent: een casestudy. (Wouter Vanparys)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II Allochtone zelforganisaties in Gent

 

Hoofdstuk 5 Algemeen overzicht van het Gentse veld

 

5.1 Inleiding: Gent als multiculturele stad

 

Gent herbergt sedert oudsher een aantal allochtone gemeenschappen. De definitie van allochtoon gehanteerd door de stad Gent verschilt van de definitie uit het Minderheden-decreet. Voor de stad Gent is een allochtoon

 

“een persoon die afkomstig is uit een land buiten de Europese Unie waar het gemiddeld bruto-jaarinkomen minder dan 3718 euro bedraagt” (Stad Gent 2000b:15).

 

Om historische redenen is de definitie verruimd: ook Spanjaarden, Italianen, Grieken en Portugezen worden tot de allochtonen gerekend, ook al zijn ze afkomstig uit de Europese Unie.

 

De allochtonen maken op dit ogenblik zo’n 7 procent van de Gentse bevolking uit. De grootste allochtone groepen zijn de Turken en de mensen van Maghrebijnse origine, die respectievelijk 57 en 11.5 procent van het allochtonenbestand uitmaken. Het percentage allochtonen neemt toe doordat het aantal allochtonen in stijgende lijn gaat, terwijl het aandeel autochtonen afneemt. Dit heeft twee belangrijke oorzaken. Ten eerste verhuizen er meer autochtonen uit Gent dan er komen wonen. Bij de allochtonen is deze situatie omgekeerd. Ten tweede heeft de stad Gent een geboorteoverschot dat voor een groot stuk op rekening van de allochtonen mag worden geschreven (Stad Gent 2000b:15). Hierbij dient wel vermeld dat het aantal allochtonen met een vreemde nationaliteit, het aantal vreemdelingen, afneemt. Op 31 december 1999 stonden er 17 211 vreemdelingen geregistreerd bij de dienst Bevolking van de stad Gent, op 31 december 2000 waren dit er nog 15 834 (een daling van 1377 eenheden). De verklaring hiervoor ligt in de versoepelde procedure om de Belgische nationaliteit te verwerven (de zogenaamde “Snel-Belgwet”). In 2000 waren er 2356 nationaliteits-wijzigingen, vier keer zoveel als in 1999 (Stad Gent 2001:3-4).

 

De allochtone gemeenschappen wonen voornamelijk in de Gentse volkswijken: Rabot, Muide, Brugse Poort, Ledeberg, Meulestede en Dampoort, dit is de zogenaamde 19de-eeuwse gordel.

 

Naast de allochtonen verblijven er in Gent zo’n 7000 vluchtelingen. De herkomst van deze groep is wisselend, afhankelijk van de conflicthaarden in de wereld. Met vluchtelingen worden de personen bedoeld die erkend zijn als vluchteling of in België asiel hebben aangevraagd en wiens procedure nog loopt (Stad Gent 2001:2).

 

Een derde groep zijn de woonwagenbewoners. Hun aantal wordt op 300 geschat. De term “woonwagenbewoners” is misleidend, want eigenlijk wordt er mee bedoeld:

 

“personen met een nomadische cultuur, die zich legaal in België bevinden en die traditioneel in een woonwagen wonen of gewoond hebben” (Stad Gent 2000b:17)

 

De laatste groep zijn de mensen zonder papieren. Dit zijn alle vreemdelingen die in België verblijven zonder wettig verblijfstatuut. Het gaat hier om uitgeprocedeerde asielzoekers en uitgeprocedeerden in het kader van een gezinshereniging die het land niet verlaten, buitenlandse studenten die in België blijven nadat hun studieperiode en hun visum verlopen is en clandestienen, vreemdelingen die nooit een verblijfsvergunning hebben aangevraagd. Ook mensen die met een geldig visum het land zijn binnengekomen, maar hier bleven toen hun visum verviel vallen in deze categorie. Precieze cijfers over deze groep zijn niet bekend, officieel zijn ze gewoon niet in Gent. Een indicatie voor hun aantal is het aantal dossiers dat werd ingediend tijdens de regularisatiecampagne van januari 2000. In Gent werden toen 1080 dossiers ingediend, kinderen inbegrepen gaat het over 1800 personen. De grootste groep was van Turkse oorsprong. De andere belangrijke herkomstlanden waren Bulgarije, Ex-Joegoslavië (Kosovo), Pakistan, Ghana, India, Slowakije, Tsjechië, Marokko en Congo (voormalig Zaïre) (Stad Gent 2000b:18).

 

De stad Gent heeft een eigen minderhedenbeleid uitgewerkt dat voor een groot stuk gebaseerd is op het Vlaamse beleid. Zoals eerder vermeld (zie 3.4) vereist het Minderhedendecreet dat steden en gemeenten een beleid moeten uittekenen dat beantwoordt aan vier vereisten:

- het is een inclusief beleid,

- de doelgroepen zelf worden erbij betrokken,

- de bevolking wordt erover geïnformeerd en

- het omvat de organisatie van het onthaal van nieuwkomers.

Het Gentse stadsbestuur legt daarnaast nog twee bijkomende accenten:

- racisme en discriminatie tegengaan en

- het stimuleren van harmonieus samenleven en werken

Het inclusief karakter van het Gentse beleid wordt geïllustreerd door de afwezigheid van een expliciete vermelding van de diverse doelgroepen in het bestuursakkoord:

 

Nogal wat groepen in de samenleving betreuren dat het bestuursakkoord hen niet expliciet vermeldt. Dat is een gewilde keuze. Emancipatorisch werken vereist aandacht voor alle bevolkingsgroepen op alle beleidsdomeinen. Alle Gentenaren zijn voor ons gelijkwaardig. Al beseffen we natuurlijk dat ze niet allemaal gelijk zijn, dat verschillende situaties verschillende oplossingen noodzaken. We willen die diversiteit niet alleen erkennun maar ze ook als een positief gegeven beschouwen. We zullen derhalve alle mogelijke inspanningen leveren om verdraagzaamheid te stimuleren” (Stad Gent 2000a:2)

 

Op een aantal domeinen kan de allochtone bevolking (specifieke) ondersteuning gebruiken. Daartoe werd in 1991 de Stedelijke Integratiedienst (SID) opgericht. Deze dienst heeft twee doelstellingen: enerzijds de allochtone bevolking ondersteuning bieden waar nodig, anderzijds de andere stadsdiensten ondersteunen om alle burgers van de stad een even kwaliteitsvolle en efficiënte dienstverlening te garanderen. Ze gaat hierbij uit van twee principes: gelijk-waardigheid van alle Gentenaars en respect voor de culturele eigenheid van de verschillende etnisch-culturele minderheden. De SID valt onder het departement Cultuur, Recreatie en Welzijn, meer bepaald onder de dienst Sociale Zaken en Huisvesting. Ze bestaat uit een centrale werking en acht deelwerkingen (onderwijs, sociale dienst, vorming, sensibilisering, socio-cultureel werk, volwasseneneducatie & tewerkstelling, Intercultureel Centrum ‘De Centrale’ en ‘Kom-Pas’: centrum voor anderstalige nieuwkomers) (Stad Gent 2000b: 3).

 

De prioritaire partner van de SID voor de uitvoering van het minderhedenbeleid in Gent is het Intercultureel Netwerk Gent (ING). Het ING werd opgericht op 1 januari 2000. Toen ging de nieuwe Vlaamse regeling voor de erkenning en subsidiëring van integratiecentra in. Per provincie werd er nog maar één integratiecentrum erkend, in Brussel, Antwerpen en Gent werd telkens nog één integratiecentrum erkend en gesubsidieerd. Deze integratiecentra kunnen wel steunpunten oprichten (ICEM 2000:248). Het ING is een vzw die is samengesteld uit de vier lokale integratiecentra (LIC) die aanwezig waren in Gent (El Ele/ Hand in hand, De Poort/ Beraber, De Brug en LIC Gent-Zuid). Deze vier LIC’s hebben hun integratiewerk doorgeschoven naar de nieuwe vzw, samen met een deel van hun personeel. Ze zijn tegelijkertijd steunpunten geworden, respectievelijk Steunpunt West, Noord, Oost en Zuid). Drie van de vier steunpunten hebben een deel van hun oorspronkelijke werking buiten het ING gehouden. Enkel El Ele/ Hand in hand, steunpunt West, is volledig opgegaan in de nieuwe structuur. Voor de specifieke opdrachten van de LIC’s wordt de lezer verwezen naar hoofdstuk 3.4. Er bestaat permanent overleg tussen de SID en het ING. Ze zijn complementair en zetten op basis van efficiënte taakafspraken het stedelijk beleidsplan om in de praktijk (Stad Gent 2000b:10-12).

 

Een concrete vorm waaronder de SID de allochtone gemeenschappen ondersteunt is het subsidiëren van zelforganisaties. Dit gebeurt via de deelwerking Socio-cultureel Werk & Inspraak. Het huidige gemeentelijk reglement (houdende de erkenning en de subsidiëring van lokale socio-culturele verenigingen van allochtonen en hun projecten, zie bijlage 4) trad in werking op 1 februari 2000. De subsidievoorwaarden in Gent zijn strenger dan die van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Gemeenschap hanteert de 4-3-1-regel. Dit wil zeggen dat een organisatie, om erkend te kunnen worden, 4 activiteiten per jaar moet organiseren en 3 bestuursvergaderingen en 1 Algemene Vergadering moet houden. Verder moeten er drie mensen in het bestuur zitten. Volgens het gemeentelijk reglement van de stad Gent moeten organisaties, om erkend te kunnen worden, erkend zijn bij de Vlaamse Gemeenschap, jaarlijks zes activiteiten, vijf bestuursvergaderingen en één Algemene Vergadering organiseren. De vereniging moet een vzw zijn, of in het geval van een feitelijke vereniging, aangesloten zijn bij een erkende landelijke vereniging. Er dienen minstens vijf mensen in het bestuur zitten, waarvan minimum de helft meerderjarig is. De strengere voorwaarden hebben een aantal redenen. Met de eis dat het bestuur vijf leden moet tellen, wil men de wildgroei aan organisaties indijken. Men wou vermijden dat drie mensen samenkwamen en een vereniging oprichtten enkel en alleen om subsidies op te strijken. Onder de erkende zelforganisaties in Vlaanderen zijn er een aantal slapende of zelfs nepverenigingen die enkel met dat doel opgericht zijn. Een tweede reden voor de strengere eisen is dat de stad Gent verenigingen wou steunen die potentieel hebben om actief te blijven. Vanuit de stedelijke overheid werd ervan uit gegaan dat met vijf vrijwilligers de continuïteit van de werking beter gegarandeerd was. Ook de gevraagde erkenning door de Vlaamse Gemeenschap moet in die optiek bekeken worden: die erkende organisaties werken al minstens een jaar en hebben al iets bewezen[27].

 

De continuïteit van de werking is of wordt een probleem bij een aantal verenigingen. Een aantal organisaties draaien op enkele personen of in het slechtste geval op één persoon (meestal de voorzitter). Als die personen afhaken of hun inspanningen afbouwen dan kan het voortbestaan van de vereniging in gevaar komen. Ook in Gent zijn er enkele organisaties die op dit ogenblik geconfronteerd worden met deze problematiek.

Naast de structurele subsidiëring kunnen erkende organisaties ook projectsubsidies aanvragen. De volgende projecten komen in aanmerking:

 

 “ - projecten met een experimenteel, aanvullend en/of vernieuwend karakter

- en die tot doel hebben de verenigingen en hun leden, te laten deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- en die beantwoorden aan maatschappelijk relevante noden, bijvoorbeeld in relatie tot onderwijs, tewerkstelling, huisvesting” (Gemeentelijk reglement artikel 12).

 

Een vereniging kan vier projecten per jaar indienen. Indien het gaat om culturele, sport- of jeugdprojecten wordt de vereniging doorverwezen naar de betreffende stadsdienst, ook in deze materie voert de stad een inclusief beleid. De projecten komen maar in aanmerking voor subsidiëring als ze een publiek karakter hebben, zich minstens actief richt tot de allochtonen in Gent en georganiseerd wordt op het grondgebied van de stad Gent (Stad Gent 1999:4).

 

Ook andere stadsdiensten zetten soms projecten op rond interculturele werking. Zo heeft de Stedelijke Jeugddienst recentelijk een subsidie in het leven geroepen onder de naam “Interculturele samenwerking – Denk niet zwart/wit maar gekleurd”. De bedoeling is artistieke of culturele projecten te steunen die Gentse jongeren van verschillende culturen samenbrengen. Uiteindelijk zou die samenwerking moeten leiden tot een product dat aan het publiek kan worden voorgesteld. Voor dit project is een budget van 14 873 euro uitgetrokken (Stad Gent 2002:9).

 

Naast de SID en het ING is er ook nog het Forum voor Etnisch-culturele Minderheden of afgekort het Forum. Dit is een overlegorgaan tussen de allochtone gemeenschappen en het stadsbestuur. In dit orgaan zetelen zeven afgevaardigden van de CDF, zeven afgevaardigden van de FZO-VL en zeven personen die actief zijn in het verenigingsleven, maar noch lid zijn van de CDF, noch van de FZO-VL. Dit Forum is de opvolger van de vroegere Stedelijke Integratieraad. Dit Forum moet jaarlijks een aantal dossiers voorbereiden met mogelijke initiatieven of beleidsvoorstellen rond bepaalde thema’s. Zowel de CDF als de FZO-VL hebben één voltijdse betaalde kracht gekregen om deze dossiers voor te bereiden.

 

Over het algemeen laat de SID een positieve indruk achter. Ook onder de organisaties die ik bezocht heb vielen er weinig of geen negatieve geluiden over de dienst te horen. Het ING daarentegen krijgt soms wel negatieve kritieken. Zo kreeg ik te horen dat ze in een ivoren toren zitten en te weinig voeling hebben met hun achterban. Eén persoon die ik geïnterviewd heb klaagde erover dat het lokale steunpunt niet met hen wou samenwerken rond dienstverlening naar allochtonen, zelfs niet als zijn vereniging dat op vrijwillige basis deed. Deze kritieken sluiten aan bij wat Katrien Meireman (2000) opmerkte in haar onderzoek. De door haar onderzochte landelijke organisaties noemden de paternalistische houding van de integratiecentra als een hindernis bij hun functioneren (Meireman 2000:52). Of deze kritieken voor het ING terecht zijn dan wel ingegeven zijn uit persoonlijke rancune of andere redenen is stof voor een andere studie. Er ontbreekt onderzoek over het bereik van het ING en de positie ervan in het Gentse veld. Het is ook niet duidelijk wat de invloed is van de herstructurering van 2000. Dit onderwerp viel echter buiten het bereik van deze verhandeling.

 

5.2 Turkse gemeenschap

 

De Turkse gemeenschap is de grootste allochtone groep in Gent. Volgens gegevens van de Stedelijke integratiedienst wonen er 11 226 Turken in Gent. Daarvan hebben er 7 852 de Turkse en 3 374 de Belgische nationaliteit. De Turkse gemeenschap maakt bijna de helft uit van de vreemdelingenpopulatie in Gent, namelijk 46.60% (1998)[28]. In grote lijnen zijn er drie groepen Gentse Turken. De grootste groep is afkomstig uit Emirdag (Centraal-Anatolië). Een ander deel komt van de Zwarte Zee-kust en Posof. Het derde deel bestaat uit Göçmenler, dit zijn Joegoslavische vluchtelingen (van na de Eerste Wereldoorlog), zij komen uit de grote steden, voornamelijk uit Istanbul (Kanmaz 2002).

 

De Turkse gemeenschap woont in de 19de eeuwse gordel rond het centrum, nauwelijks in het stadscentrum zelf. Opmerkelijk is dat de verschillende groepen nog steeds geconcentreerd wonen. Bijvoorbeeld in de buurt rond de Sleepstraat (Sluizeke Muide) wonen vooral mensen afkomstig van Emirdag. In Sint- Amandsberg wonen dan weer Turken van aan de Zwarte Zee, uit Posof en Kars. Rond de Brugse Poort wonen de Turken afkomstig uit Istanbul. In Ledeberg woont nog een groep uit Emirdag, uit het dorp Piribeyli (Kanmaz 2002).

 

De Turkse gemeenschap heeft een goed uitgebouwd verenigingsleven. In Gent alleen al telt ze 52 erkende zelforganisaties (op 104 erkende zelforganisaties in Gent) (Demirogullari 2001:59-61). Deze situatie is vergelijkbaar met die in andere Vlaamse steden met een grote Turkse gemeenschap, zoals Antwerpen en Genk. Er zijn een aantal redenen voor de hoge organisatiegraad van deze gemeenschappen. Enerzijds is er het feit dat het oprichten van organisaties aangemoedigd en gesteund werd door de Turkse overheid. Anderzijds komt het ook voor een groot deel doordat de Turkse immigratie groepsgewijs verliep: de Turken binnen een bepaalde gemeente komen heel vaak uit dezelfde streek en soms zelfs uit hetzelfde dorp. Voor een stuk immigreerde de plaatselijke structuur mee. Een aanvullende verklaring voor de grote verscheidenheid aan organisaties is de heterogeniteit van de Turkse bevolking, zowel in eigen land als onder de Turkse immigranten. Er zijn in België zowel soennieten, sjiieten en christenen aanwezig, zowel politiek linkse als rechtse Turken, et cetera (Leyssens & Vanhoorne 1998:38-39).

 

De eerste organisaties die de Turkse immigranten oprichtten waren moskee- of religieuze verenigingen. De oudste Turkse organisatie in Gent is het Turks Cultureel Centrum Gent, beter gekend als de Grote Moskee (in de Kazemattenstraat). Deze vereniging werd opgericht in 1978. De moskee is van de Diyanet-strekking. Dit wil zeggen dat de imam betaald wordt door de Turkse overheid, hij is een ambtenaar in dienst van het Turkse Presidium voor Geloofszaken (Diyanet Isleri Baskanligi). In de Grote Moskee worden ook lessen Turkse taal en cultuur gegeven door mensen benoemd en betaald door het Turkse ministerie van onderwijs. Ondertussen zijn er nog twee andere Diyanetmoskeeën in Gent opgericht (Kanmaz 2002).

 

Daarnaast zijn er nog drie andere Turkse moskeeën in Gent. Die zijn opgericht uit oppositie tegen het Turkse beleid. Zo is er onder meer een Milli-Görüs-moskee[29] in de F. Ferrerlaan (Kanmaz 2002). Zo vormen die organisaties een voortzetting van het Turkse politieke leven in het buitenland.

 

Het is geen toeval dat de eerste Turkse organisaties juist moskeeverenigingen waren. De islam vormde/vormt het bindmiddel bij uitstek van de Turkse gemeenschap. De Turkse autoriteiten hebben de oprichting van islamitische verenigingen en centra actief ondersteund om zo de Turkse gemeenschap in België te begeleiden en te controleren. De moskee vormde de plaats om elkaar te ontmoeten, problemen te bespreken en aan informele, onderlinge hulp te doen (Vanmechelen 1995:17).

 

Tal van Turkse organisaties lieten na verloop van tijd elke verwijzing naar religie in hun naam of statuten weg (Vanmechelen 1995:18). Er zijn twee grote redenen voor het schrappen van die verwijzingen. Enerzijds is het bedoeld voor de overheid: vanaf het Besluit van de Vlaamse Regering houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties van migranten van 27 januari 1993 werd er geopteerd om geen religieuze organisaties te subsidiëren. Om in aanmerking te komen voor subsidies zag men zich genoodzaakt om de verwijzingen weg te laten. Anderzijds was het een poging om zich te richten tot de jongere generaties allochtonen die zich niet zo aangesproken voelden tot het moskeegebeuren (Vanmechelen 1995: 17-18).

 

Naast de zes moskeeverenigingen zijn er nog tal van andere, socio-culturele verenigingen. Het aanbod varieert van sportclubs tot louter culturele verenigingen, van meer traditionele jeugdhuizen tot verenigingen die voornamelijk huiswerkklassen aanbieden. Deze zogenaamde autonome organisaties, die niet meer het verlengstuk zijn van politieke of religieuze organisaties, zijn in opmars sedert 1986 en kennen een opmerkelijke groei vanaf de jaren ’90. De toename van het aantal verenigingen is hoogstwaarschijnlijk voor een stuk toe te schrijven aan de mogelijkheid tot subsidiëring vanaf 1993. In 1993 - 1994 dienden 11 Turkse organisaties uit Gent een aanvraag tot erkenning en subsidiëring in (Vanmechelen 1995:14), anno 2001 zijn er reeds 52 erkende Turkse organisaties in Gent. Deze stijging is niet alleen het gevolg van het oprichten van nieuwe organisaties. Er waren ook een aantal reeds bestaande organisaties die in 1993 niet onmiddellijk een aanvraag hebben ingediend. Desalniettemin is de toename vooral te wijten aan de oprichting van nieuwe verenigingen.

 

Onder de Turkse zelforganisaties zijn er een aantal die problemen hebben met de continuïteit. Zoals gezegd in 5.1 zijn er verenigingen die draaien op een te beperkte kern, die een onvoldoende ruim kader hebben. In mijn eigen veldwerk heb ik twee organisaties ontmoet die geconfronteerd worden met deze problematiek, hoewel niet in die mate dat het voortbestaan direct bedreigd wordt. Naast deze “probleemgevallen” zijn er nog tal van bloeiende organisaties, bij wie het probleem niet aan de orde is en die over het algemeen goed functioneren. Ook in dit opzicht heeft de Turkse gemeenschap een gediversifieerd verenigingsleven.

 

Volgens een onderzoek van Mens en Ruimte uit 1980 waren er in de jaren 1970 drie types van Turkse verenigingen: links-georiënteerde verenigingen die daadwerkelijk integratie nastreven, moskeeverenigingen die als doel hebben de islamitische religie en cultuur te verspreiden en de Turkse cultuurverenigingen met een rechts (tot extreem rechts) georiënteerd gedachtegoed. Zij zijn anti-links, patriottisch en tegen integratie (Mens en Ruimte 1980:174). Ook Jef Cas stelt dat de meeste Turkse verenigingen politieke, ideologische of religieuze uitgangspunten hebben (Jef Cas 1994:7). Uit recent onderzoek blijkt dat de Turkse gemeenschap nog steeds een hoge graad van politiek bewustzijn heeft (Mertens 2000:7). Uit andere onderzoeken blijkt dat de zwart-witopdeling genuanceerd moet worden[30]. Zeker bij de autonome verenigingen is het politiek-ideologische of het religieuze aspect naar het achterplan verschoven. Ze dragen allen het principe van de multiculturele samenleving hoog in het vaandel. Ook bij de oudere organisaties is er, althans op papier (in hun statuten), een verschuiving in hun doelstellingen merkbaar (Brackeva 1996:12). Desalniettemin blijft de achterban politiek bewust. De politieke en ideologische overtuigingen vormen nog steeds een intern structurerend element binnen het Turkse verenigingsleven (Sierens 2001:105). In welke mate deze breuklijn nog invloed heeft op het verenigingsleven is mij onbekend. Dit is misschien stof voor een volgende studie.

 

5.3 Maghrebijnse gemeenschap

 

De Maghrebijnse gemeenschap is kleiner dan de Turkse, ze maakt zo’n 11.5 % uit van de allochtone bevolking van Gent. De grootste groep onder hen is de Marokkaanse gemeenschap. Volgens de cijfers van de dienst Bevolking woonden er in 2000 1254 Marokkanen in Gent. Daarnaast wonen er 271 Tunesiërs, 291 Algerijnen, 30 Egyptenaren en 18 Libiërs. In 2000 hebben er ook 265 Marokkanen, 68 Tunesiërs en 61 Algerijnen de Belgische nationaliteit verworven (Stad Gent 2001:3,69). Het grootste deel van de Marokkaanse immigranten in België is afkomstig uit grote steden zoals Tanger, Rabat, Tetouan en Casablanca. Een andere groep is afkomstig uit het Rifgebergte. De Gentse Marokkanen behoren grotendeels tot die tweede groep. Het zijn voornamelijk Berbers afkomstig uit rurale gebieden (Kanmaz 2002).

 

Deze gemeenschap leeft grotendeels in de wijken Brugse Poort en Rabot. Hoewel de Marokkaanse immigratie even oud is als de Turkse, is de Marokkaanse gemeenschap in Gent, in vergelijking met de Turkse, nagenoeg onzichtbaar. Enerzijds is de groep Marokkanen veel kleiner en anderzijds is de Marokkaanse gemeenschap ook veel minder gestructureerd (Kanmaz 2002).

 

In Gent zijn er 13 erkende Noord-Afrikaanse zelforganisaties. Dit zijn vooral Marokkaanse organisaties, maar precieze cijfers zijn niet voorhanden. Daarnaast zijn er ook nog zeker drie (Marokkaanse) moskeeverenigingen. De oudste is de moskeevereniging van de Grote moskee, Al-Fath, gevestigd in de Beukelaarstraat. Deze moskee is vermoedelijk een van de eerste Marokkaanse moskeeën in België. In termen van “wijkmoskeeën” is dit de moskee van de Brugse Poort. Bijna elke Gentse Marokkaan heeft deze moskee bezocht. Maar ook andere Afrikaanse moslims (Somali’s, Mauretaniërs) bezoeken ze. Het is een traditionele moskee in de zin dat ze een klassiek aanbod heeft, hoewel er recent wijzigingen merkbaar zijn. Zo is er nu een aparte ruimte voor vrouwen en is er meer aandacht voor de pedagogische aanpak van de koran- en Arabische lessen (Kanmaz 2002).

 

Een tweede moskee is gevestigd in de Warandestraat, in de volksmond is dit de Dampoort-moskee. De officiële naam is Masjid Okba Ibn Nafi. Deze moskee wordt ook de Noord-Afrikaanse genoemd omdat er lang een Egyptische imam actief was die andere, niet-Marokkaanse groepen aantrok. Volgens sommigen zou deze moskee ontstaan zijn uit de tegenstelling tussen Berbers en Arabieren, waarbij deze moskee Berbers was. Tegenwoordig is dit niet meer zo, de keuze van moskee wordt meer bepaald door praktische overwegingen, niet op basis van deze tegenstelling (Kanmaz 2002).

 

De derde Marokkaanse moskee dateert van december 1999. Ze is gevestigd in de Victor Frisstraat (wijk Brugse Poort) en haar officiële naam luidt “El-Markaz et-Tarbawi”. De oprichting vloeit voort uit een conflict binnen de Grote Moskee. Wat de determinerende factoren precies waren is niet duidelijk. Het gaat in elk geval om een cluster van redenen. Het bestuur van de El-Markaz moskee is in handen van jongere mannen, die de moskee willen opentrekken naar jongeren en een breder activiteitenaanbod willen bieden (Kanmaz 2002).

 

De belangrijkste organisaties binnen de Marokkaanse gemeenschap in Gent zijn de Grote Moskee uit de Beukelaarstraat, de El-Markaz moskee en het jeugdhuis “The Rifboys”. Deze laatste is gevestigd in de Kiekenstraat, wijk Brugse Poort. Ze richten zich hoofdzakelijk naar de Marokkaanse jongens in de wijk. Qua activiteiten varieert het aanbod van sport en vorming tot onthaal en ontmoeting (ICCM s.d.:175). Deze vereniging hecht zeer aan haar autonomie.

 

In Gent is het Marokkaanse verenigingsleven relatief gesloten tegenover buitenstaanders, hoewel bijvoorbeeld El-Markaz pogingen onderneemt om zich opener op te stellen. Daartoe moeten ze wel veel interne weerstand overwinnen. Over het algemeen is er weinig animo om intercultureel samen te werken. Er is veel wantrouwen tegenover de buitenwereld, maar ook intern zijn er spanningen (Sierens 2002).

 

5.4 De nieuwkomersgroepen[31]

 

Deze categorie is zeer heterogeen, zowel qua herkomst, migratietijdstip en –traject, cultuur, sociale netwerkvorming, taal et cetera. Ze delen wel een paar gemeenschappelijke kenmerken. Zo spruiten ze allen voort uit wat men de “nieuwe migratie” noemt. Deze is vanaf de jaren ’80 op gang gekomen en maakt van België een permanent migratieland. Een tweede gemeenschappelijk kenmerk is dat deze categorie van allochtonen veel asielzoekers, politieke en economische vluchtelingen telt. Ook zijn er een aantal illegalen onder hen, “sans-papiers” of “mensen zonder papieren”. Deze nieuwkomers zijn afkomstig van over de hele wereld, Azië, Afrika, Latijns-Amerika en Oost-Europa. Momenteel is er bij deze groepen een tweede generatie in opgroei (Sierens 2001:79).

 

Volgens cijfers van de dienst bevolking van de stad Gent woonden er op 31 december 2000 908 vreemdelingen van Afrikaanse afkomst in Gent (Maghreb-landen uitgezonderd). De grootste Afrikaanse gemeenschappen zijn de Ghanese (181) en de Kongolese (ex- Zaïre) (124) gemeenschap. Anno 2001 waren er 17 Afrikaanse organisaties actief in Gent.

 

De laatste jaren wordt een grote inwijking vastgesteld van Oost-Europeanen. Als men alle Oost-Europese nationaliteiten samentelt dan zijn er in Gent meer Oost-Europeanen dan Turken. Dit geeft echter een vertekend beeld omdat er al heel wat tot Belg genaturaliseerde Turken zijn[32]. Volgens het bevolkingsregister waren er eind 2000 918 Oost-Europeanen ingeschreven in Gent. De grootste groep bestaat uit mensen afkomstig uit (ex-) Joegoslavië (421). Hier zijn de Kosovaarse en andere vluchtelingen niet bij gerekend. Het Oost-Europees verenigingsleven beperkt zich tot drie organisaties van zigeuners.

 

Een volgende allochtone gemeenschap is de Latijns-Amerikaanse. Deze gemeenschap telde eind 2000 zo’n 331 leden. In Gent zijn er twee Latijns-Amerikaanse zelforganisaties actief, beide zijn aangesloten bij de Latijns-Amerikaanse Federatie uit Antwerpen.

De Aziatische gemeenschap in Gent telt 898 mensen (Turken uitgezonderd). De grootste groepen binnen deze gemeenschap zijn de Chinezen (177) en de Indiërs (140). Deze hebben zich echter nog niet verenigd, in tegenstelling tot de Bengalen en de Syriërs, die elk één zelforganisatie hebben in Gent. Er is ook een niet-erkende Pakistaanse moskeevereniging.

 

Over de Oost-Europese, Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse zelforganisaties is in de literatuur weinig tot niets terug te vinden. Ze vormen blinde vlekken in de (toch al schaarse) kennis. Dit komt onder meer omdat het veelal om jonge verenigingen gaat. Het feit dat het kleine gemeenschappen betreft die weinig in het oog springen speelt hierbij ook een rol.

 

Bij Sierens (2001) komen een tweetal punten naar voor. Hij stelt dat de integratiecentra moeilijkheden ondervinden om de zogenaamde “nieuwkomersorganisaties” te bereiken omdat hun werking vaak is afgestemd op Turkse en Marokkaanse gemeenschappen (Sierens 2001:234). Verder zouden de Afrikaanse organisaties een eerder landelijke werking hebben: ze bereiken niet enkel de lokale Afrikaanse gemeenschap, maar ook die in andere steden en provincies. Ghanaba (Association of Ghanians Residents in Belgium), één van de veertien erkende landelijke verenigingen, wil eigenlijk een eenheidsorganisatie zijn die alle Ghanezen in België verenigt. Hiermee wordt een organisatie bedoeld die noch een koepel met lokaal ingeplante afdelingen noch een centrale organisatie met afdelingen is. De Ghanese gemeenschap in België vormt eigenlijk één groot netwerk, verspreid over verschillende steden (Sierens 2001:110).

 

5.5 Gevestigde groepen en andere West-Europese gemeenschappen[33]

 

Onder gevestigde groepen worden verstaan: alle nakomelingen van de immigranten die tijdens het Interbellum naar België zijn gekomen in het kader van de gastarbeid. Deze groep bestaat uit Oost- en Zuid- Europeanen. Om hoeveel personen het precies gaat in Gent is niet duidelijk. Het aantal Oost-Europeanen binnen deze categorie is echter zeer beperkt. Er bestaat geen Oost-Europees verenigingsleven in Gent, met uitzondering van drie verenigingen opgericht door nieuwkomers.

 

De groep Zuid-Europeanen gevestigd in Gent is ook relatief klein: er zijn 528 Spanjaarden, 122 Grieken en 411 Italianen. Bij de Stedelijke Integratiedienst zijn er twee Italiaanse, twee Griekse en één Spaanse vereniging bekend. Over hun werking is weinig geweten.

 

Op 31 december 2000 waren in Gent nog 3172 andere West-Europese vreemdelingen geregistreerd. De grootste groepen zijn de Nederlanders (1310) en de Fransen (874). Of zij al of niet een verenigingsleven hebben in Gent is onbekend.

 

5.6 De federaties

 

In Gent zijn er twee erkende federaties van zelforganisaties gevestigd, namelijk de CDF (Cagdas Demekler Federasyonu of Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen) en de FZO-VL (Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen). Deze twee federaties zijn beide ontstaan vanuit de Turkse gemeenschap in Gent, maar terwijl de CDF exclusief Turks bleef, opteerde de FZO-VL van meet af aan voor een multiculturele werking. De relatie tussen de twee federaties is goed, er bestaat (op het eerste gezicht) geen rivaliteit. Op 21 april 2002 hebben ze trouwens samen een activiteit georganiseerd (samen met vzw Kadanz). Het ging om een internationaal kinderfeest dat doorging in “De Centrale”, intercultureel ontmoetingscentrum.

 

5.6.1 De Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen vzw / Cagdas Demekler Federasyonu (CDF)

 

De CDF is gegroeid vanuit een samenwerking tussen 7 Turkse verenigingen in Gent, waaronder AKD en GTKB. De officiële stichtingsdatum is 24 juni 1994. Op 22 december 1995 werd ze erkend als landelijke vereniging van migrantenorganisaties. Op dit ogenblik heeft de CDF 36 lidorganisaties. 23 daarvan zijn in Gent gevestigd, de andere zijn verspreid over de rest van Vlaanderen en Brussel.

 

De lokalen van de federatie zijn gevestigd in de Dendermondsesteenweg 239 in Gent / Sint- Amandsberg. De huidige voorzitter van de Raad van Beheer is Ayse Isçi. De coördinator is Aydemir Fikret. Op dit ogenblik heeft de CDF vier betaalde krachten, drie mannen en één vrouw.

 

De doelstellingen van de CDF zijn vierledig. Ten eerste de belangen behartigen van de migranten van Turkse afkomst. Ten tweede een veelzijdige werking ontwikkelen die gericht is op emancipatie, participatie en integratie van de Turkse bevolking in de Vlaamse gemeenschap en dit in het kader van de opbouw van een harmonieuze samenleving. Ten derde de rechten van de mens verdedigen en rassendiscriminatie bestrijden, erop toezien dat de bestaande wetten nageleefd worden. De laatste doelstelling is het stimuleren van de doorstroming van migranten naar het hoger onderwijs en het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs dat gegeven wordt aan migrantenkinderen (CDF 2001). Deze laatste doelstelling is volgens de coördinator die ik geïnterviewd heb, de belangrijkste. Binnen de Turkse gemeenschap wordt de schoolachterstand en de geringe doorstroming naar het hoger onderwijs (slechts 0.8% studeert verder) als een zeer groot probleem ervaren.

 

De doelgroep van deze federatie zijn de socio-culturele organisaties van allochtonen. Om lid te kunnen worden moet een vereniging in Vlaanderen gevestigd zijn, zich vooruitstrevend en progressief noemen. Ze moet ook democratisch en laïcistisch zijn. Bij de CDF is er geen plaats voor religie in het verenigingsleven. De CDF profileert zich als een linkse organisatie.

 

De lidorganisaties zijn allen Turks. De federatie richt zich ook enkel naar Turkse verenigingen. De afgelopen twee jaar is er binnen de CDF een discussie aan de gang om zich opener op te stellen. Maar voorlopig kan dit nog niet: er zijn een aantal leden die geen Nederlands spreken, de Algemene Vergadering vinden plaats in het Turks, de Raad van Beheer gebeurt soms in het Turks, … De verslagen zijn in het Nederlands, maar de vergaderingen niet. Dit is een groot probleem voor niet-Turkse organisaties. Het zal waarschijnlijk nog een aantal jaar duren voor de CDF zich effectief openstelt voor niet-Turkse organisaties. Wel wordt er geprobeerd om bij de activiteiten een multicultureel publiek te bereiken. Het tijdschrift van de federatie, Cagdas, is tweetalig, Nederlands - Turks, overwegend Turks.

 

5.6.2 De Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL)

 

Deze federatie werd opgericht in 1998 onder impuls van Rezzak Cakar, Cemal Cavdarli en Ercan Cesmeli en is erkend als landelijke vereniging van migrantenorganisaties sedert 1 januari 2000. De zetel van deze federatie is gevestigd in de Brabantdam 72M in Gent. Op dit ogenblik heeft de FZO-VL 33 lidorganisaties; het merendeel hiervan (27) is in Gent gevestigd. De overige zijn gevestigd in Oost-Vlaanderen (5) en in Vlaams-Brabant (1). Er lopen nog onderhandelingen over de toetreding van enkele nieuwe leden, waaronder één die een landelijke werking heeft (kernen in Brugge, Hasselt, Leuven, Gent en Geel).

 

De huidige voorzitter van de Raad van Beheer is Saban Gök. De coördinator is Ridvan Can. De FZO-VL heeft drie mensen in dienst, twee mannen, één vrouw.

 

De hoofddoelstelling van de federatie is het begeleiden, stimuleren, opleiden en vertegenwoordigen van de lidorganisaties. Ze streven ernaar om van hun leden autonome, volwassen en professionele organisaties te maken, die zelfstandig hun eigen werking, administratie en ontplooiing kunnen realiseren. Ze ziet daarbij voor zichzelf een intermediaire rol weggelegd. Voorts fungeert de FZO-VL als spreekbuis bij de communicatie tussen de leden en derden, binnen en buiten de sector en tussen de leden onderling (Gök in Voices 2001:2).

 

De doelgroep van de federatie zijn alle verenigingen waarvan het bestuur voor een stuk bestaat uit allochtonen en die de doelstellingen van de federatie onderschrijven: bevordering van de integratie, participatie en emancipatie van de migrantengemeenschap in Vlaanderen en in het Gentse in het bijzonder. De voornaamste voorwaarden zijn een multiculturele ingesteldheid, dus geen discriminatie op basis van afkomst, religie, … en democratisch zijn. Extremisten van gelijk welke strekking zijn niet welkom.

 

De FZO-VL gaat er prat op dat ze één van de weinige (4 op 14 erkende federaties) echt multiculturele federaties in Vlaanderen is. Ze groepeert een aantal Turkse verenigingen, maar ook Afrikaanse, Syrische, multi-etnische en zelfs een Vlaamse vereniging (vzw De Rozentuin). De lingua franca op vergaderingen en activiteiten is het Nederlands. Ook het tijdschrift van de federatie, “Voices”, is grotendeels Nederlandstalig. Enkele artikels zijn in het Frans, Engels of Turks.

 

Er zijn bij de FZO-VL ernstige interne problemen geweest de afgelopen jaren, maar sedert 9 juli 2001 is er een nieuw bestuur aan de slag dat komaf heeft gemaakt met een aantal mistoestanden. Ook het volledige personeelsbestand werd vervangen vanaf 1 oktober 2001. De interne moeilijkheden hebben een hypotheek gelegd op de werking van de federatie, maar de huidige ploeg werkt hard om de scheve situaties snel terug recht te trekken (Gök in Voices 2001:2) .

 

 

Hoofdstuk 6 Het Turkse verenigingsleven in Gent: een casestudy

 

6.1 Inleiding[34]

 

In dit laatste hoofdstuk worden de resultaten van mijn veldwerk binnen het Turkse verenigingsleven in Gent besproken[35]. In een eerste stuk worden de onderzochte organisaties beschreven. In het tweede stuk volgen enkele inhoudelijke vaststellingen die ik maakte op basis van mijn veldwerk.

 

Als in dit hoofdstuk gesproken wordt over zelforganisaties, dan worden daar de Turkse zelforganisaties in Gent mee bedoeld.

 

6.2 Vaststellingen

 

6.2.1 Soorten zelforganisaties

 

Zeven van de acht bezochte organisaties zijn autonome of jonge verenigingen (zie 4.4). Enkel het Turks Cultureel Centrum Gent (TCCG) is een zogenaamde “oude” vereniging. Het is de oudste Turkse vereniging in Gent, reeds opgericht in 1978. Het is een moskeevereniging van de Diyanet-strekking (zie 5.2). De Gent Türk Kadinlar Birligi multiculturele vrouwenwerking (Gentse Turkse Vrouwenkring of GTKB) werd opgericht in 1985, de andere zijn ontstaan tussen 1993 en 1999[36].

 

Naar oorsprong zijn het allen etnisch-specifieke verenigingen, opgericht door en voor Turken. In principe is iedereen welkom, maar in de praktijk hebben ze een Turks publiek. Uitzonderingen hierop zijn Anatole Kultur Dernegi (Anatolische Cultuurvereniging of AKD), GTKB en het TCCG (tot op zekere hoogte). AKD bereikt op haar concerten een gemengd publiek. GTKB is geëvolueerd naar een multiculturele vrouwenwerking. Naast Turkse vrouwen komen er ook andere allochtone vrouwen en autochtone kansarme vrouwen naar de activiteiten. Het TCCG organiseert moskeebezoeken voor groepen. Autochtone verenigingen

of scholen kunnen een dergelijk bezoek aanvragen. Ook de Universiteit Gent is een partner. In het kader van de cursussen van professor De Ley over islam wordt er elk jaar een bezoek georganiseerd. De moskee is sedert 1993 ook opgenomen in de multiculturele stadswandeling die georganiseerd wordt tijdens de Gentse Feesten. Bij de andere verenigingen bestaat er een zekere drempel voor niet-Turken. Één van mijn respondenten verwoordde het zo:

 

“In onze statuten staat er natuurlijk op dat dat voor iedereen is, maar de stap natuurlijk om naar hier binnen te komen, allee, de stap te zetten om de Belgische jeugd , hoe zou ik zeggen, zo, of van andere afkomsten, zo, is heel klein, er zit daar een drempel tussen, maar we staan hier wel met drie jeugdhuizen, dat is een jeugd-ontmoetingscentrum en af en toe wordt er een keer wel over en weer gelopen, maar, dus, meesten zijn natuurlijk Turken. Maar we staan natuurlijk open voor iedereen. Soms brengt er wel een keer een vriend van ons, een Belgische vriend mee, of een vriendin mee, dus af en toe komt er een keer iemand binnen die niet van Turkse afkomst is.” (#7)

 

Volgens de indeling per type van Olivia Vanmechelen[37] zijn het bijna allen vrijetijds-organisaties of sociaal-culturele verenigingen. Het TCCG is zoals reeds vermeld een moskee-vereniging. De groep sociaal-culturele en vrijetijdsorganisaties kan nog verder onderverdeeld worden. Zo kunnen AKD (Anatole Kultur Dernegi/Anatolische Cultuurvereniging) en Kardelen geclassificeerd worden als culturele verenigingen. Meridiaan Opleidingscentrum (MOC) en GTKB zijn educatieve verenigingen, in hun activiteiten ligt de nadruk op het vormende aspect. Ozburun en Gent Posof Kültür Dernegi (Posof culturele Vereniging Gent of Posküder) zijn eerder vrijetijdsorganisaties. De Belgisch-Turkse Vriendenkring (BTVK) tenslotte is een gemengde vereniging, de activiteiten gaan van ontspanning over vorming tot welzijnswerk.

 

Volgens de typologie van Jef Cas[38] is het TCCG een moskeevereniging met socio-culturele activiteiten. De eerste doelstelling is de Gentse moslims de kans bieden om hun geloof te beleven. Er worden eveneens lessen Turkse taal en cultuur gegeven, naast koranlessen. Er is ook een ontmoetingsruimte waar men kan samenkomen om te praten of om tv te kijken.

 

Volgens de andere indeling van Vanmechelen[39], namelijk volgens doelgroep, kan men het volgende vaststellen:

 

- er is één vrouwenvereniging (GTKB)

- er zijn drie jongerenorganisaties (MOC, Ozburun en Posküder)

- er zijn vier organisaties die zich naar iedereen richten (AKD, BTVK, Kardelen en TCCG).

 

Volgens Vanmechelen werden deze laatste soort verenigingen voornamelijk bezocht door mannen van middelbare leeftijd. Dit klopt niet voor deze verenigingen. Alle vier hebben ze een gemengd publiek, zeker qua leeftijd. Er worden zowel kinderen als volwassenen bereikt. Bij de BTVK en het TCCG zijn er afzonderlijke activiteiten voor de vrouwen. Ook bij Posküder is de vrouwenwerking afgescheiden van de algemene werking. Verenigingen die openstaan voor iedereen staan dus niet langer enkel open voor de mannen van middelbare leeftijd, zoals ten tijde van Vanmechelens onderzoek (1995).

 

Als men de selectie bekijkt volgens de derde typologie van Vanmechelen[40], namelijk volgens ontstaansgeschiedenis, dan kan het volgende vastgesteld worden:

- er is één vereniging die een verlenging is van en aansluiting heeft bij de structuur van het land van herkomst, namelijk het TCCG. Zoals gezegd is dit een Diyanet-moskee, de imam en de leerkrachten voor de Turkse taal- en cultuurlessen en de koranlessen worden betaald door de Turkse staat;

- de zeven andere zijn autonome verenigingen gericht op het gastland, België.

De focus van alle verenigingen, ook die van het TCCG ligt op de Vlaamse samenleving, niet op de Turkse (zie infra 6.2.2).

 

6.2.2 Doelstellingen

 

De doelstellingen van de verschillende verenigingen liggen niet ver uit elkaar. Ze willen naar eigen zeggen allemaal de integratie bevorderen en de maatschappelijke positie van de allochtonen verbeteren. Twee verenigingen, met name GTKB en Posküder leggen hierbij ook nadruk op racismebestrijding. Het was me niet duidelijk hoe ze dit concreet aanpakken. De manier waarop deze doelstellingen verwezenlijkt moet worden vertoont soms wel grote verschillen. Terwijl bijvoorbeeld Kardelen integratie wil bevorderen via cultuur, proberen anderen dit via sport (Ozburun, Posküder) of door de vrouwenemancipatie bevorderen (GTKB). Deze algemene en ambitieuze doelstellingen vond Vanmechelen ook terug in haar onderzoek (Vanmechelen 1995:19).

Sommige verenigingen leggen sterk de nadruk op vorming, zoals GTKB en MOC. Maar eigenlijk bieden nagenoeg alle verenigingen vorming aan hun leden. Enkel Kardelen biedt geen aparte vormingsactiviteiten aan. Sommige van haar activiteiten zoals workshops en lezingen over literatuur kunnen echter wel als dusdanig bestempeld worden.

 

Naast integratiebevordering hebben de meeste verenigingen ook ontmoeting en ontspanning opgenomen in hun doelstellingen. Enkel Kardelen en GTKB vermelden dit niet specifiek, hoewel hun activiteiten ook dit aspect omvatten. De manier waarop deze doelstelling ingevuld wordt verschilt van vereniging tot vereniging (zie 6.2.3).

 

Het TCCG heeft een ander hoofddoel, namelijk de Gentse moslims de kans bieden hun geloof te belijden. De BTVK vermeldde ook drugpreventie als een hoofddoelstelling.

 

6.2.3 Werking

 

a. Structuur

 

Formeel zijn al de verenigingen die ik bezocht heb vzw’s. Dit houdt in dat ze een Raad van Beheer hebben en een Algemene Vergadering. Ze zijn allen erkend als socio-culturele vereniging (of migrantenvereniging) bij de Vlaamse Gemeenschap en bij de stad Gent.

 

Naar activiteiten toe zijn er drie verenigingen met één algemene werking voor de volledige doelgroep, met name AKD, GTKB en Kardelen. De andere organisaties hebben hun werking opgesplitst in drie deelwerkingen. Concreet gaat het in vier gevallen over een vrouwen-werking, een jongeren- of kinderwerking en een werking voor de (jong-)volwassen mannen. Het bestuur is in handen van de mannen. Bij BTVK, Ozburun en Posküder is het bestuur in handen van jonge mannen (tweede generatie). Of zoals een respondent zei:

 

“(#7) En we hebben ook binnen ons jeugdwerk, ook een vrouwenwerking. Die staan wel niet als een aparte vereniging, maar dat zit in onze werking ook. Maar ze zijn wel niet erkend als een vrouwenjeugdh…, of meisjeswerking of zo, ze zitten wel in onze werking. Dus vrouwenwerking bestaat, dan de vrouwen hebben wel ook mensen die actief zijn, ook een bestuur zou je kunnen zeggen, die met ons in samenspraak zijn. Als ze iets nodig hebben, dat we ze kunnen ondersteunen. Zo hebben we dus een vrouwenwerking, een jeugdwerking en een jongvolwassen werking.

(Ja. En zit er iemand van de vrouwenwerking ook in het algemeen bestuur of … ? )

(#7) Neen, nee, zij hebben een aparte bestuur, wij hebben een aparte bestuur, maar als er iets nodig is, ben ik als voorzitter verantwoordelijk voor dingen die zij willen natuurlijk, vragen van ons. Dan kom ik dat bespreken met ons bestuur, en lossen we dat zo rap mogelijk op, natuurlijk.” (#7)

 

De afwezigheid van vrouwen in het bestuur heeft een aantal oorzaken. Bij sommige verenigingen komt het door het feit dat er geen vrouwen in willen zetelen, in andere gevallen omdat de mannen het niet willen. Enkel bij het MOC is er een volledig gemengde werking, de opsplitsing gebeurt op basis van leeftijd: lager onderwijs, secundair en hoger onderwijs.

 

b. Activiteiten

 

De enige activiteit die door alle verenigingen georganiseerd wordt is vorming. Er worden vormingsavonden ingericht over zeer diverse thema’s, zoals de invoering van de euro (Ozburun), borstkankerscreening (GTKB), de structuur van het Vlaamse onderwijs (MOC), aspecten van de islam (Posküder) et cetera. Zeven verenigingen organiseren ook lessen voor hun leden. Enkel Ozburun biedt geen lessen aan.

 

Tabel 3: Het lessenaanbod van de onderzochte verenigingen

 

AKD

BTVK

GTKB

Kardelen

MOC

Posküder

TCCG

Eigen taal en cultuur

Nee

Ja

Nee

Nee

Ja

Ja

Ja

Nederlands

Nee

Ja

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

Naailessen

Nee

Ja

Ja

Nee

Nee

Ja

Nee

Koranlessen

Nee

Nee

Nee

Nee

Ja

Ja

Ja

Andere

Ja

Ja

Ja

Ja

Ja

Nee

Nee

 

De andere lessen zijn bijvoorbeeld rijbewijslessen (GTKB), computerlessen (AKD), kooklessen (BTVK) en muzieklessen (Kardelen). Het MOC organiseert ook debatten rond actuele thema’s voor niet-leden, deze vinden plaats in gebouwen van de Gentse universiteit. Drie verenigingen bieden ook huiswerkbegeleiding, met name BTVK, MOC en TCCG.

 

Zeven verenigingen organiseren uitstappen voor hun leden. Deze worden georganiseerd in binnen- en buitenland. Het gaat om stadsbezoeken, bezoeken aan andere verenigingen, uitstappen naar de Ardennen (voor droppings, rafting en dergelijke) of gewoon een bezoek aan een pretpark. Kardelen organiseert culturele uitstappen, bijvoorbeeld naar een Turks filmfestival in Brussel of Amsterdam. Enkel het TCCG organiseert geen dergelijke uitstappen.

 

Er worden sportieve activiteiten georganiseerd door zes van de acht onderzochte verenigingen. Het betreft voornamelijk voetbal. Ze hebben een interne competitie of treden aan in officiële competities. Zo heeft Posküder een zaalvoetbalploeg die competitie speelt in KBZVB-verband[41], Ozburun heeft een ploeg, FC Avrasya die aantreedt in vierde provinciale B van de KBVB[42]. Daarnaast bieden ze ook recreatief voetbal voor hun leden, net zoals AKD en BTVK. Er worden ook andere sportactiviteiten georganiseerd zoals zwemmen, schaken en schaatsen. De BTVK richt een schaakcompetitie in voor haar leden. GTKB organiseert samen met de steunpunten van het ING jaarlijks een sportdag voor vrouwen. Het MOC organiseert ook sportieve activiteiten zoals voetbal, lopen en zwemmen.

 

De helft van de bezochte verenigingen richt ook concerten in. Zowel AKD, BTVK, Kardelen als Ozburun houden zich hiermee bezig. Dit zijn niet altijd kleinschalige evenementen. Op 5 mei 2001 heeft de BTVK een concert georganiseerd in het Gentse Kuipke waar er 2000 aanwezigen waren[43]. Als AKD een groot concert organiseert komen er 1200 à 1300 mensen naartoe. Het gaat om concerten van Turkse groepen en muzikanten, vaak Turkse volksmuziek.

 

Andere activiteiten die georganiseerd worden zijn bijvoorbeeld feesten, zowel voor de eigen leden als voor buitenstaanders. Ozburun organiseert bijvoorbeeld buurtfeesten samen met een buurtcomité. GTKB organiseert één keer per jaar een groot multicultureel vrouwenfeest. Posküder organiseert elk jaar de “Seyran”. Dit is een multicultureel folkloristisch feest, een Turkse traditie die in België wordt voortgezet. Mijn gesprekspartner vertelde mij dat er hier meer dan 1000 mensen naar toe komen. Niet enkel Gentse Turken, maar ook Turken uit de buurlanden. Daarnaast organiseert Posküder eveneens een Posof-avond[44] en een vrouwen-soiree. Dit zijn feesten met theateroptredens en folkloristische dansen. De Posof-avond bereikt ongeveer 400 à 500 mensen, de vrouwensoiree trok in 2001 250 deelnemers. In 2002 zouden ze twee vrouwensoirees willen organiseren.

 

Naast deze en andere activiteiten, zoals bijvoorbeeld bioscoopbezoek of een avondje bowlen voorzien zes verenigingen ook de mogelijkheid om elkaar buiten de activiteiten te ontmoeten. AKD, BTVK, GTKB, Ozburun, Posküder en TCCG hebben een ruimte waar de leden kunnen samenkomen. Dikwijls is er een tv aanwezig waar men via een schotelantenne het
buitenlandse voetbal volgt. In een aantal gevallen staan hier ook enkele caféspelen, zoals een flipperkast of een biljarttafel. Er is een bar aanwezig, maar het drankenaanbod beperkt zich tot frisdrank, thee en koffie. Er zijn om begrijpelijke redenen geen alcoholische dranken te krijgen.

 

De activiteiten verlopen grotendeels in het Turks, hoewel er soms ook Nederlands wordt gebruikt. Soms wordt er ook Nürkçe gesproken, dit is een mengvorm van Nederlands en Turks. Het taalgebruik is afhankelijk van persoon tot persoon. Bij GTKB probeert men zoveel mogelijk Nederlands te praten om verstaanbaar te zijn voor alle deelnemers. Soms moeten de vrijwilligers wel tolkwerk verrichten omdat niet iedereen het Nederlands machtig is. Ook op de vergaderingen wordt er voornamelijk Turks gesproken. Enkel bij Ozburun vinden de vergaderingen plaats in het Nederlands.

 

De leden worden op diverse manieren op de hoogte gehouden van de geplande activiteiten. Slechts één vereniging heeft een eigen ledenblad, namelijk Posküder. Het is een volledig in het Turks opgesteld tijdschriftje. Het MOC heeft wel een introductiebrochure in het Nederlands uitgegeven. De activiteiten van GTKB worden vermeld in “Cagdas” het tijdschrift van de CDF. Andere manieren van communicatie zijn via een prikbord (bijvoorbeeld Ozburun) of via brieven (Kardelen, Posküder). Voor de concerten en andere grote activiteiten (zoals de Seyran van Posküder) worden er ook affiches gedrukt.

 

Bij geen enkele van de bezochte organisaties is er sprake van een jaarplanning. Men organiseert activiteit per activiteit, men doet gewoon verder.

 

b.1.1 Leden

 

Vijf van de bezochte verenigingen richten zich uitsluitend op de Turkse bevolking. In de praktijk komen er soms ook anderen over de vloer, maar de hoofdmoot van de leden zijn Turkse allochtonen. Zoals reeds gezegd (zie 6.2.1) bereikt AKD op haar concerten een gemengd publiek. Naar haar andere activiteiten komt een voornamelijk Turks publiek. Het TCCG staat in principe open voor iedereen, maar in de praktijk komen er bijna uitsluitend Turken naar de activiteiten en de ontmoetingsplaats. Als er andere bevolkingsgroepen bereikt worden is dat voornamelijk door de moskeebezoeken. Enkel GTKB is een echt multiculturele vereniging, hoewel ze geboekt staat als een Turkse vereniging. Oorspronkelijk was dit ook zo.

 

“Dat is opgericht, enkel Turkse vrouwen, om die alfabetiseringslessen, om ze mondiger te maken en dergelijke … En zo hebben zij gezien dat er behoeftes zijn, maar we hebben dan ook gemerkt dat er ook andere, andere culturele, andere vrouwen van andere afkomst, dat zij ook behoefte hebben aan dergelijke activiteiten. Dus we hebben nu dus Turkse vrouwen, we hebben ook ondertussen Filippijnse vrouwen die naar onze vereniging komen, Afrikaanse vrouwen, Rwandese vrouwen hebben wij ook en Belgische vrouwen ook. Kansarme vrouwen komen dan ook af en toe. Niet zo vaak, maar we proberen dan ook hen bij te betrekken, op die manier een multiculturele vereniging ontstaat.” (#4)

 

Het ledenaantal van de bezochte organisaties varieert. Een overzicht

 

Tabel 4: Ledenaantallen

 

AKD

BTVK

GTKB

Kardelen

MOC

Ozburun

Posküder

TCCG

Echte leden

100

100

500

10

15

130

180

25

Bereikte publiek

1200 à 1300

2000

 

100 tot 700

100

 

>1000

1200 tot 5000

 

Met “echte leden” worden de mensen bedoeld die ofwel lidgeld betaald hebben of geregistreerd staan als lid. Bij Kardelen, MOC en TCCG gaat het om het aantal vrijwilligers dat instaat voor de werking. Met het “bereikte publiek” worden de mensen bedoeld die naar de activiteiten komen. De hoge cijfers voor AKD en BTVK zijn toe te schrijven aan de georganiseerde concerten, voor Posküder aan de Seyran. Het bereikte publiek van het MOC zijn de kinderen die de lessen en de huiswerkbegeleiding bijwonen. De cijfers bij het TCCG geven het aantal moslims aan dat deelneemt aan het vrijdaggebed, respectievelijk op een gewone vrijdag en op een islamitische feestdag.

 

6.2.5 Financiering

 

Alle onderzochte verenigingen ontvangen subsidies van de Vlaamse overheid en van de stad Gent. Enkel GTKB komt rond met dit bedrag. Zij hebben geen andere inkomsten dan de subsidies. De andere verenigingen hebben nog andere kanalen. Een overzicht.

 

Vier verenigingen vragen lidgeld (zie tabel 5). De hoogte van dit bedrag ligt tussen 2.5 euro (Kardelen) en 150 euro (MOC). De BTVK vraagt 30 euro per jaar en Posküder 25 euro. AKD vraagt geen lidgeld, maar rekent op de inkomsten van de bar in hun lokaal en op de toegangsprijzen van hun activiteiten. Voor de grote activiteiten, zoals de concerten, zoeken ze sponsors. Ook Posküder werkt met sponsors voor haar grote activiteiten.

 

Tabel 5: Bronnen van inkomst

 

Lidgeld

Giften

Bar

Inkom bij activiteiten

Andere

AKD

Nee

Nee

Ja

Ja

Ja

BTVK

Ja

Ja

Ja

Ja

Nee

Kardelen

Ja

Nee

Nee

Ja

Nee

MOC

Ja

Ja

Nee

Nee

Nee

Ozburun

Nee

Nee

Ja

Ja

Nee

Posküder

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

TCCG

Nee

Ja

Ja

Ja

Ja

 

De BTVK, het MOC en het TCCG draaien voor een deel op giften vanuit de Turkse gemeenschap. Bij de BTVK is het voornamelijk het bestuur dat in de buidel tast om de verliezen te dekken. Het MOC wordt gesteund door de lokale Turkse middenstand. Het TCCG daarentegen vraagt een bijdrage van de Turkse gemeenschap als er fondsen nodig zijn voor bepaalde projecten. Op dit ogenblik zijn er verbouwingswerken en men heeft berekend dat elk gezin 124 euro moet bijdragen. Aan de lokalen hangen lijsten uit met de namen van de families en bedrijven die gestort hebben. Er is dus wel een zekere sociale controle en hierdoor misschien dwang om te betalen. De betaalde krachten van het TCCG, de imam en de leerkrachten ontvangen hun loon van de Turkse overheid.

 

De bedoeling van alle onderzochte verenigingen was om een werking zonder verlies te hebben.

 

6.2.6 Knelpunten in de werking

 

Het probleem dat terugkeert in het betoog van bijna elke vereniging is dat van de financiën. Enkel Posküder vermeldde dit niet en voor GTKB zou meer geld mooi meegenomen zijn, maar het is geen levensgroot probleem. Volgens velen zijn de subsidies te laag. Zo stelde men bij het TCCG dat de subsidie die ze konden krijgen van de stad Gent slechts voldoende was om de EGW-kosten van hun gebouw voor één maand te betalen. Daarnaast zouden de subsidies veel sneller gestort moeten worden. Ook is de procedure te zwaar. Één respondent zei hierover het volgende:

 

“En financiën. Nu financiën dat is wel een andere probleem. Het is te zeggen, ik had daarjuist uitgelegd over basissubsidies van stad Gent, men kan nog projectsubsidies bekomen ook, er zijn ook subsidies bij provincie waar wij weinig beroep op doen. Er zijn ook projectsubsidies bij dienst culturele zaken, dus cultuur, maar daar wordt pingpong gespeeld, zij verwijzen ons naar stedelijke integratiedienst, eigenlijk op termijn moeten zij overnemen, wat zeer terecht is, het moet niet categoriaal gebeuren. Dat is op zichzelf als men, allez, als men de kanalen kent en als men activiteiten organiseert waarvan de inhoud een meerwaarde betekent, kan men hier en daar wat subsidies bekomen. En als men daarnaast nog wat toegangsgeld vraagt, dan kan men nuloperatie uitvoeren, maar wat wel jammer is, vooral voor Vlaamse Gemeenschap, die 100 000 frank, die worden niet in het jaar zelf betaald, maar jaar nadien. En dat wil zeggen dat vrijwilligers een jaar lang 100 000 frank moeten voorschieten en dat is niet haalbaar. En als men dan zegt: ja maar er zijn nog 2, 3 vrijwilligers die eigenlijk nog actief zijn of die willen of kunnen geld insteken, want niet iedereen is bereid om geld daarin te steken, dan is dat wel zeer zwaar. En dat vinden wij zeker binnen AKD een probleem, omdat de overheid die schrijft regels, die schrijven regelgeving voor, wetgeving die goedgekeurd worden, maar zij komen zelf niet na. Van ons wordt veel verwacht, project indienen, dan uw verslag indienen, uw financiën en dat moet allemaal beantwoorden, dat moet binnen zijn binnen de 14 dagen, binnen de twee maanden, dat zijn allemaal termijnen dus en ze hebben zelf voorgenomen: ja maar binnen de 14 dagen gaan we u laten weten of dat goedgekeurd wordt, ja of nee, en dan binnen, als gij uw verslag binnen twee maanden verstuurd hebt, twee maanden nadien krijgt ge uw geld, feitelijk is dat ondertussen vier maanden, maar laatste twee jaar, het loopt daar zodanig slecht, traag, noem maar op, dat de goedkeuring pas een zes, zeven maanden nadien komt, ondertussen heb je eigenlijk je activiteit uitgevoerd, hebt u al uw uitgaven gedaan, heb je ook uw inkomsten, als er inkomens waren, maar dan moet ge wachten op die 20 000 frank of die 3500 frank van ... Dat is jammer voor een organisatie die puur op basis van vrijwilligers draait. Ik vind dat eigenlijk een belediging. Voor ons zijn ze heel streng, maar voor zichzelf zijn ze heel soepel, dat gaat niet. Een andere punt. Ik vind de reglementen in functie van de subsidiëring hier, van stad Gent en de verslaggeving die ze vragen, voor de activiteit voor subsidies, zijn te zwaar voor het vrijwilligerswerk. Als ik mag mij uitdrukken, ik druk mij altijd uit, waardoor dat ze het horen en kwaad worden, maar ze mogen kwaad worden, een organisatie die draait op vrijwilligersbasis, die probeert toch een bijdrage te leveren aan de samenleving waant dat is de einddoelstelling eigenlijk, die worden formaliteiten zodanig onderdrukt dat ze op den duur moeten afhaken. Ik geef een simpel voorbeeld: bijvoorbeeld de 40 000 frank basistoelage, de formaliteiten daarvoor zijn zwaar. En ik weet uit ervaring heel veel organisaties zeggen wij gaan dat zelfs niet aanvragen, want wij moeten zoveel tijd insteken, zoveel moeite doen, om dat te krijgen, wij gaan dat niet doen, wij gaan proberen twee sponsors te vinden op jaarbasis en dat kunt ge vinden. Maar ik vind dat niet correct, men moet kunnen nagaan of de middelen wel goed besteed zijn, men moet kunnen controleren, men moet kunnen verantwoorden, het gaat zeker daar niet over, maar de rest van de formaliteiten, dat mag versoepeld worden. Want het zijn geen professionelen, het zijn geen betaalde krachten dat men zegt ja: ze doen niet anders, zij moeten maar dat doen, maar bij vrijwilligerswerk is dat niet zo. En dat zijn eigenlijk de knelpunten binnen, los van de eigen vrijwilligers die niet ruim genoeg zijn ofwel niet de nodige kennis of de vorming kunnen bekomen, want ze hebben andere bezigheden, andere prioriteiten en dat zijn de knelpunten van overheidshalve” (#2)

 

Ook een tweede groot probleem wordt aangehaald: gebrek aan (deskundige) vrijwilligers. Dit knelpunt vermeldde men bij drie organisaties (AKD, Kardelen en Posküder). Een probleem dat hier mee samenhangt is het tijdsgebrek van de vrijwilligers, waardoor de communicatie soms mank loopt (MOC). De BTVK ziet het als een probleem voor de toekomst: zij vrezen dat door de lage scholingsgraad van de Turkse jeugd de continuïteit in het gedrang kan komen. De continuïteit is een probleem bij AKD en Kardelen, waar men al jaren met dezelfde mensen werkt en waar er wel mensen afhaken, maar er geen nieuwe bij komen. Ook rekruteert men vrijwilligers in een te beperkte kring.

 

Twee verenigingen hadden problemen in verband met lokalen. Kardelen heeft geen vast lokaal en dit is een belemmering voor de uitbouw van de vereniging. Het MOC zit in lokalen van een moskeevereniging en dit geeft soms aanleiding tot wrijvingen. Zo moesten ze tijdens de Ramadan de deuren sluiten, hierna werd er veel energie “verspild” om de werking terug op te starten. De BTVK zou grotere lokalen willen, maar dit is een probleem voor de toekomst.

 

Andere problemen die vermeld werden zijn de volgende:

 

Als men deze knelpunten vergelijkt met de resultaten van andere onderzoeken, dan krijgt men volgende resultaten. Bij Vanmechelen waren de grootste problemen de algemene infrastructuur (geen eigen lokaal, …) en het gebrek aan deskundigheid, aan geschoolde kaders. Financiën wordt niet vermeld (Vanmechelen 1995:24). Ook Judith Perneel vermeldde de infrastructuur als grootste probleem. Op de tweede plaats volgen het gebrek aan werkingsmiddelen en het gebrek aan (deskundige) vrijwilligers (Perneel 1999:40). Deze problemen komen ook voor bij de door mij onderzochte organisaties. 25% heeft problemen met de infrastructuur, maar het is enkel Kardelen dat echt “dakloos” is. Het gebrek aan deskundigheid wordt door één respondent gemeld, de anderen klagen eerder over gebrek aan vrijwilligers. Financiën vormen duidelijk een algemeen probleem.

 

6.2.7 Samenwerking met andere organisaties

 

Over het algemeen hebben de organisaties een goede relatie met de SID. Voor alle activiteiten wordt er ook naar hen een uitnodiging gestuurd. De meeste contacten met de SID gaan over de subsidies die men kan krijgen van de stad. AKD en Kardelen werken ook samen met De Centrale, het intercultureel ontmoetingscentrum, om grote concerten te organiseren. Het TCCG wordt door de stad gebruikt als aanspreekpunt voor de Turkse gemeenschap. Een concreet voorbeeld was de oproep om kalmte na de voetbalmatchen van Turkse ploegen als Galatasaray. Het is een gewoonte om na een zege in een belangrijke wedstrijd met auto’s in een vreugdekaravaan door de straten te trekken. Dit zorgde volgens omwonenden voor veel overlast, waarop het stadsbestuur aan het TCCG vroeg om deze toestanden te vermijden in de toekomst. Na oproepen tijdens het vrijdaggebed was het probleem grotendeels opgelost. Bij het TCCG vraagt men zich wel af waarom men hen enkel als gesprekspartner erkent als het gaat om dergelijke problemen en niet in verband met problemen waar de Turkse gemeenschap mee geconfronteerd wordt.

 

Drie van de onderzochte verenigingen hadden ook al samengewerkt met een LIC. GTKB, Ozburun (met LIC De Poort/ Beraber) en Posküder (met LIC De Brug). Enkel GTKB werkt structureel samen met het ING, bij de anderen waren er contacten rond concrete activiteiten.

 

Met de federaties, CDF en FZO-VL, zijn er goede relaties. De contacten met de FZO-VL verliepen enige tijd behoorlijk stroef, maar een aantal respondenten meldden dat de relaties de laatste tijd merkelijk verbeterd zijn[45]. in verband met de activiteiten is er geen structurele samenwerking met de federaties, het gebeurt op losse basis. De federaties zorgen wel voor administratieve en andere ondersteuning, één respondent formuleerde het zo:

 

“Dus alle activiteiten dat daar gebeuren wordt er ook naar geïnformeerd en ook het moment dat er hier bepaalde administratieve problemen zijn, zo kleinigheden waar dat ik geen tijd voor heb of wat dat ik niet kan, dan geef ik dat door aan de mensen, want die, die, die moeten ook een deels voor de logistiek steun geven, dus ook administratieve steun. Dat is de bedoeling van de federatie zelf.” (#6)

 

De samenwerking met andere organisaties gebeurt eveneens op losse basis. Er is het meeste contact met organisaties die aangesloten zijn bij de eigen federatie. Zo delen AKD en GTKB een gebouw in de Banierstraat met nog twee andere verenigingen van de CDF (AFEM en GKD[46]). Het spreekt voor zich dat er tussen deze verenigingen veel contact is. Ook bij de verenigingen aangesloten bij de FZO-VL is er meer onderling contact. Samenwerking gebeurt rond concrete activiteiten. Zo werkt het TCCG soms samen met andere organisaties in verband met religieuze activiteiten. Zo ging de imam van het TCCG spreken op een avond over het islamitisch nieuwjaar die door Posküder georganiseerd werd. Er wordt echter niet enkel samengewerkt met andere Turkse organisaties, maar bijvoorbeeld ook met Afrikaanse verenigingen. Zowel BTVK als Posküder vermeldden samenwerkingen met Ette Ibibio, een Afrikaanse zelforganisatie.

 

De contacten en samenwerking beperken zich niet tot de eigen federaties. AKD werkt bijvoorbeeld samen met Kardelen (zie supra). GTKB en Posküder hebben samen met Steunpunt Oost (De Brug) meegewerkt aan het project “Ik geef om mijn buurt”. Posküder probeert ook een nieuw project op te starten waarbij ze willen samenwerken met een dansgroep, namelijk Yado Dance (lid van de CDF) en met een Afrikaanse vereniging aangesloten bij de FZO-VL (vzw Deddoo).

 

In één geval is er sprake van structurele samenwerking. Ozburun heeft samen met vzw Kadanz en een VVKSM-groep een vzw opgericht voor het beheer van de nieuwe lokalen die ze zullen krijgen van de stad. De drie verenigingen zullen normaalgezien in 2005 het gebouw aan de Blaisantvest kunnen betrekken.

 

De samenwerking met autochtone verenigingen is in de praktijk bijna uitsluitend beperkt tot samenwerking met de integratiecentra. Het MOC en Posküder proberen ook wel samen te werken met lokale scholen rond concrete projecten. Maar enkel Ozburun werkt samen met een “echte” autochtone vereniging (zie supra).

 

6.3 Inhoudelijke bevindingen en interpretatie

 

Hoewel mijn materiaal enigszins beperkt is zal ik toch proberen enkele algemene lijnen in het Turkse verenigingsleven te schetsen. Concreet zal ik nagaan hoe het gesteld is met de visieontwikkeling en de doelstellingen; of de visie van de Vlaamse overheid overeenkomt met de realiteit van het veld (zijn de huidige verenigingen het gewenste resultaat van het beleid?). Tenslotte zal ik nog even stilstaan bij de samenwerkingsverbanden van de zelforganisaties.

 

a. Visieontwikkeling en doelstellingen

 

De helft van de bezochte zelforganisaties is opgericht met een welbepaald doel. GTKB wou de emancipatie van de allochtone vrouwen bevorderen, Kardelen wou integratie bewerkstelligen via cultuur, het MOC wou iets doen aan de lage scholingsgraad van de Turkse jeugd en het TCCG wou de Gentse moslims een infrastructuur bieden om hun geloof te belijden, alsook dit geloof stimuleren. De doelstellingen zijn volledig uitgewerkt in de statuten. Bijvoorbeeld artikel 3 uit de statuten van het MOC:

 

 “Art.3 §1. De vereniging heeft tot doel, met uitsluitsel van elk winstoogmerk:

 De begeleiding van jongeren en volwassenen in hun studie en onderwijs.

 Het inrichten van allerhande cursussen tot vorming van de jeugd en de volwassenen.

Het verschaffen van studiebeurzen aan jongeren en volwassenen teneinde hun cultuur en uitstraling uit te breiden.

Het samenwerken met alle mogelijke instanties teneinde onderwijsopleiding te verschaffen aan jongeren en volwassenen zonder politiek geëngageerd te zijn.

Het oprichten van bijzondere scholen teneinde een bijdrage te leveren in het onderwijs in om het even welk vakgebied.

Het herbergen van jongeren en volwassenen tijdens hun studie in het centrum en er zorg voor te dragen dat zij in het centrum woonst en voeding hebben.” (B.S. 1999b)

 

Naast de hoofddoelstelling(en) voorziet men ook ruimte voor ontspanning en ontmoeting. Mensen sluiten zich aan omdat ze achter de doelstellingen staan. Zo antwoordde de respondent van het MOC als volgt toen ik hem vroeg waarom hij lid was bij het MOC:

 

“Niet omdat ik nog, het heeft te maken met het onderwijs zelf. Omdat die organisatie als doel had die onderwijs binnen de allochtone gemeenschap, binnen Turkse gemeenschap te stimuleren, we zien dat als ge dat in percentage uitdrukt dat, dat enorm, enorm laag is, dat er, als ge ziet dat er een doorstroming naar hoger onderwijs, naar universiteit dat het zeer laag is. Dat we met sommige hoogleraars, die hebben ook dezelfde opmerkingen, …”

 

Hier dient wel opgemerkt te worden dat het een open vraag is in welke mate de doelstellingen een rol spelen bij Kardelen. Bij het bestuur is er wel een visie aanwezig, maar de activiteiten (concerten, theater, filmvoorstellingen) kunnen ook worden opgevat als ontspanning. Het is dus niet altijd zeker dat de leden deze visie delen.

 

De andere vier zelforganisaties zijn ontstaan toen een aantal mensen samenkwamen en besloten om iets te doen voor hun groep, zonder dat men een bepaald doel voor ogen had. Dit is niet noodzakelijk een negatief gegeven. Één respondent antwoordde het volgende toen ik hem vroeg naar de doelstellingen van zijn vereniging:

 

“Ja, de voornaamste doelstellingen zijn dat wij naar jeugd gericht werk willen doen. Hierbij natuurlijk doen wij ook voor ouderen en jongvolwassenen ook, natuurlijk. Maar hoofddoel, doelgroep is jongeren, de jeugd in feite.” (#7)

 

een ander antwoordde:

 

“Het is een socio-culturele organisatie van een groep mensen die vooral belang hechten aan de respect en liefde voor medemensen. Dat is de hoofdmotto. De doelstellingen zijn algemeen, algemene ontwikkeling, dus organiseren van zowel vormende, informatieve als ontspannende activiteiten.” (#2)

 

Twee verenigingen zijn ontstaan vanuit een bestaande (vrienden-)groep, namelijk Ozburun en BTVK.

 

“Maar dus omdat ik zelf Ozburun, dus een naam van een dorp in Turkije, dus dat waren allemaal mensen die uit die dorp kwamen, die een vereniging wilden starten, een zelforganisatie wilden oprichten om hun eigen lokaal, ontmoetingsruimte, activiteiten te organiseren, naar eigen achterban. En dat is dan meer uitgebreid geworden naar, dan naar de buurt en zo. En dus op die manier.” (#3)

 

AKD is ontstaan toen een aantal mensen samenkwamen met het idee om een socio-culturele vereniging op te richten omdat er nog geen was. De doelstelling van Posküder was iets doen voor de jeugd. Later, toen men besloot om een vzw op te richten, heeft men wel doelstellingen geformuleerd. Deze doelstellingen zijn algemeen en er schuilt niet echt een visie achter, zoals blijkt uit de statuten. Bijvoorbeeld artikel 3 uit de statuten van Ozburun:

 

“Art.3 De vereniging heeft tot doel: aanbod van allerlei activiteiten om negatieve contacten van de jongeren te vermijden, zoals druggebruik, vandalisme, alcoholmisbruik. Daarnaast zal er gestreefd worden naar groepsvorming, verruimend denken, zoeken naar eigen identiteit, enz.” (B.S. 1994)

 

Ook bij de BTVK vindt men dergelijke algemene doelstellingen:

 

 “Art. 3 De vereniging heeft tot doel:

de in België wonende allochtonen van Turkse origine te verenigen, teneinde contacten te onderhouden met hun oorspronkelijke cultuur en uitwisselingen van allerlei aard te bevorderen tussen de autochtone bevolking en de andere nationaliteiten en gemeenschappen;

aanbod van allerlei activiteiten om negatieve contacten van de jongeren te vermijden, zoals druggebruik, vandalisme, alcoholmisbruik. Daarnaast zal er gestreefd worden naar groepsvorming, verruimend denken, zoeken naar eigen identiteit, enz

Activiteiten: vorming, ontspanning en ontmoeting, sport, informatie en sensibilisering, educatie, toeleiding en activering, cultuurbeleving. Deze opsomming is zeker niet beperkend.” (B.S. 1999a)

 

Naast ruimte voor ontmoeting en ontspanning wordt er ook ruimte voor vorming en (individuele) hulpverlening voorzien. Mensen sluiten ook niet altijd omwille van de doelstellingen aan bij een dergelijke organisatie, zo getuigt deze respondent:

 

“Omdat wij toen, voordat deze organisatie ontstond in deze wijk eigenlijk geen een, laat het maar een Turkse organisatie, eigenlijk geen een organisatie was die ons aansprak en die ons eigenlijk een beetje hielp, zal ik maar zeggen. Wij waren dan de jongeren, tussen aanhalingstekens, van het Kaproenenplein, dat is een speelplein en dag en nacht waren we toen eigenlijk daar, tot een leeftijd van 15-16. En daarna is deze organisatie opgericht in de Wondelgemstraat, dat is de hoofdstraat hier. En sedert drie jaar is dat verhuisd naar deze plek, eigenlijk. En ja, het is toevallig gebeurd omdat wij dan spontaan allemaal met de, met onze vrienden, pakweg een twintigtal vrienden toch en we zijn dan overgestapt naar deze organisatie en goei momenten gehad, slechte momenten ook, maar meer goeie momenten. En ja, het is toevallig gebeurd. ‘t Zou eender welke organisatie kunnen geweest zijn, maar ons idee is: om het behoud van ‘t vriendschap eigenlijk, de kern van ons vriendschap en dat is nog altijd goed gelukt na die vijf, zes jaar. Dat is nog heviger geworden zal ik zeggen, de band. En ja, ‘t is niet specifiek voor een of andere reden, het kon even goed een andere organisatie geweest zijn.” (#1)

 

Een ander antwoordde:

 

“De reden waarom ik bij [naam vereniging] ben is omdat ik aangesproken ben door een groep mensen die in Gent, Sint- Amandsberg woonachtig waren, die naast de religie en naast de politiek zeker aandacht wouden besteden aan socioculturele en aan algemene ontwikkeling, van wat wij volksontwikkeling noemen, dus van de individuen. En de personen hebben dan mij aangesproken of dat ik ook bereid was om samen met hen zoiets op te richten en dat had vooral te maken met het feit dat ik de beide talen beheers, dat was eigenlijk de reden waarom ze mij aangesproken hebben. En ook omdat ik dagdagelijks in Vlaanderen met alle soorten organisaties in contact kwam via mijn bijfunctie, ik oefen vertaler/tolkwerk uit voor verschillende instanties, dat waren eigenlijk de beweegredenen waarom ze mij gevraagd hebben. En aangezien dat ik heel veel aangesproken werd door heel veel Turkse allochtonen in Gent vooral, voor heel wat papierwerk, informatie, inhoud van brieven en wat dat allemaal betekent, ik vond ook dat er nood was aan zoiets. Dat heel veel mensen dan zich zouden vormen en mekaar helpen. En dan heb ik dan ja gezegd. En zo hebben zij dan ook van eerste keer voorgesteld of ik voorzitter zou opnemen. Dat is eigenlijk de historiek.” (#2)

 

Er is zeker nog verder onderzoek nodig naar de vraag waarom iemand zich bij deze of gene vereniging aansluit en bovenstaande analyse moet toegepast worden op een groter staal van verenigingen. Maar op basis van dit beperkte staal kan gesteld worden dat het met de visieontwikkeling binnen het Turkse verenigingsleven pover gesteld is. Slechts bij de helft van de onderzochte verenigingen steekt er een visie achter de werking. Waarschijnlijk zal het percentage nog lager liggen als alle verenigingen onderzocht worden.

 

Het ontbreken van een overkoepelende visie belet echter niet dat er integratiebevorderend gewerkt wordt. Er wordt echter op korte termijn gewerkt, men wil een oplossing bieden voor actuele, concrete behoeften.

 

“Dat waren activiteiten, ontspanning. In het begin hadden we ook een ruimte, maar nu weer in tussentijd niet, waar dat mensen gewoon in ‘t weekend ofwel vrijdagavond ofwel zaterdagavond samenkwamen rond allerlei zaken, waardoor ook heel veel zaken aan bod komen, gewoon de dagdagelijkse problemen. De dagdagelijkse zaken waar dat de mensen mee geconfronteerd worden waardoor mensen die kunnen dan iets, een antwoord op formuleren, kunnen dan ter plaatse problemen ofwel dat wij dat nagaan, wat voor oplossing voor een bepaalde individu, bepaalde zaak kan gesteld worden. Educatieve, zijn minder geweest, in de zin van lezingen, zo één of twee per jaar, dat is dan voor geïnteresseerden. Vorig jaar hebben we dan een basiscursus computer gegeven. ‘t Is telkens afhankelijk, wat zijn de noden van de mensen en welke groep mensen hebben die nood. En kunnen wij daar dan …” (#2)

 

De organisaties zijn dus wel flexibel, de doelstellingen evolueren mee met de doelgroep. De opstellers van het decreet van 1995 hadden dus gelijk toen ze de doelstellingen waar zelforganisaties rond moesten werken algemeen hielden. De oorspronkelijke vaagheid had een ander doel[47], maar ze komt goed van pas. De verenigingen zijn dynamische gehelen die openstaan voor hun omgeving. Maar nogmaals: er is verder onderzoek nodig om deze hypothese te bevestigen of te verwerpen.

 

b. De visie van de Vlaamse overheid geconfronteerd met de realiteit van het veld

 

Belangrijke vragen in verband met allochtone zelforganisaties zijn onder meer of deze nu al dan niet integratiebevorderend zijn. Dragen zelforganisaties bij tot meer participatie en emancipatie van de doelgroep? Vervullen de zelforganisaties de taak die de overheid voor hen in gedachten had?

 

Laat ons beginnen met de laatste vraag. Zoals eerder vermeld (zie 3.3) werd er door de Vlaamse decreetgever besloten om de zelforganisaties onder te brengen bij het Ministerie van Cultuur, als verenigingen voor volksontwikkelingswerk. De andere mogelijkheid was om de nadruk te leggen op het afdwingen van gelijke kansen en hen onder te brengen bij het Ministerie van Welzijn.

 

Volksontwikkeling is, zoals reeds gezegd, een vorm van sociaal-cultureel werk voor volwassenen, waarbij de deelnemers kennis, inzicht en vaardigheden leren vergroten voor zichzelf of voor anderen. Dit met het oog op hun persoonsontplooiing en hun functioneren in de samenleving en met uitsluiting van diplomagerichte, schoolse en/of beroepsopleiding. Passen de onderzochte zelforganisaties in deze omschrijving? Of zouden ze toch beter bij Welzijn ondergebracht worden?

 

BTVK, het MOC, Posküder en het TCCG passen om formele redenen niet in de omschrijving van volksontwikkelingswerk. Deze verenigingen werken namelijk niet enkel met volwassenen, maar ook met minderjarigen. De werking van het MOC is bijna volledig toegespitst op kinderen. Het TCCG past nog om een andere reden niet in de omschrijving: activiteiten die zich hoofdzakelijk situeren in eredienstmateries worden niet aanzien als volksontwikkelingswerk. In dit verband is het interessant te wijzen op de relatie tussen het Turkse verenigingsleven en de islam. De BTVK stelt zijn lokalen elke vrijdag gedurende drie uren open voor de vrouwenwerking: op dat ogenblik zijn er geen mannen. Ze zijn namelijk allen naar het vrijdaggebed. Het MOC zit in lokalen die toebehoren aan een moskeevereniging, het Turks Islamitisch Centrum. Posküder, een jeugdhuis organiseert koranlessen voor de jongere leden. Ook het feit dat er in de lokalen van de Turkse verenigingen geen alcohol geschonken wordt hangt samen met hun geloof. Bij de CDF probeert men de islam buiten het verenigingsleven te houden. De coördinator van de CDF verwoordde het als volgt:

 

“En laïcisme. Dat is ook heel belangrijk bij ons. OK, iedereen mag geloven wat hij wil, maar in het verenigingsleven: buiten blijven. Iedereen mag geloven wat hij wil en die kan alles doen maar niet in de verenigingsleven. Dus wij als, onze verenigingen mogen geen godsdienstige feesten organiseren.”

 

Bij de FZO-VL poogt men enkel extremisten buiten te houden. Bij deze laatste wordt aangevoerd dat de islam een volwaardig deel van de Turkse gemeenschap uitmaakt.

 

Een andere reden waarom sommige verenigingen niet in de omschrijving passen, is omdat ze ook welzijnswerk doen. Zo bijvoorbeeld BTVK en GTKB. Deze verenigingen zijn meer dan louter socio-culturele verenigingen. Leden van BTVK gaan bijvoorbeeld op ziekenbezoek of gaan langs bij de families van gedetineerden. Ook het TCCG doet welzijnswerk. En welzijns-materies behoren ook niet tot het volksontwikkelingswerk. Doordat deze verenigingen ook aan individuele dienstverlening doen, kunnen nog andere “problemen” ontstaan. Zo kan de relatie met de integratiesector vertroebelen en verworden tot een concurrentiestrijd waarbij men probeert zijn “marktaandeel” te handhaven. Waarschijnlijk vloeit de weigering van Steunpunt West (El Ele) en buurtcentrum Rabot om samen te werken met de BTVK voor een deel hieruit voort. De vertegenwoordiger van het TCCG liep niet hoog op met de integratiecentra. Het is hem een doorn in het oog dat deze centra vele duizenden euro’s subsidies krijgen, zonder achterban te hebben, terwijl zijn vereniging een meerderheid van de Turkse gemeenschap in Gent bereikt en tevreden moet zijn met een “peulschil”. GTKB heeft geen problemen met de integratiesector omdat ze voor een deel opgenomen zijn in die sector. Er is intensief overleg en samenwerking met het ING. GTKB wordt soms wel eens beschouwd als Steunpunt Oost.

 

Organisaties zoals de BTVK en het TCCG overstijgen het kader van het sociaal-cultureel werk. Het kader van welzijn is echter ook te nauw voor hen, daarvoor doen ze teveel aan cultuur. Ze zijn mossel noch vis. Er is verder onderzoek nodig naar de concrete activiteiten van de allochtone zelforganisaties, maar op basis van mijn beperkte onderzoek zou ik toch durven pleiten voor herziening van het decreet van 1995. De zelforganisaties beantwoorden niet aan het profiel van de klassieke autochtone verenigingen voor volksontwikkelingswerk. Vanuit hun eigen identiteit proberen ze de participatie en emancipatie van de eigen groep te bevorderen. Dit gebeurt op diverse terreinen tegelijkertijd, waardoor ze niet in een bepaald kader passen, noch dat van Cultuur, noch dat van Welzijn. In het nieuwe decreet dat minister Anciaux voorbereidt zou dit gegeven aanvaard moeten worden. De realiteit is dat in de multiculturele samenleving de verschillende etnisch-culturele minderheden diverse organisatievormen hebben. Deze komen niet noodzakelijk overeen met de organisatievormen van het verenigingsleven van de meerderheidsgroep. De scheiding tussen Cultuur en Welzijn moet herbekeken worden. En als een subsidiëring van moskeeverenigingen niet mogelijk is omwille van de nadruk op eredienstmateries, dan moet er druk worden uitgeoefend op de federale overheid. De islam is erkend als eredienst sedert 1974. Waarom kan deze dan niet gefinancierd worden zoals de andere erkende erediensten, zoals bijvoorbeeld de katholieke?

 

De onderzochte zelforganisaties dragen volgens mij ook bij tot de integratie van hun doelgroep in de multiculturele samenleving. Dit gebeurt direct en indirect. Een directe bijdrage tot integratie is een bijdrage waarvan het resultaat direct aanwijsbaar is. Een indirecte bijdrage is een bijdrage waarvan het resultaat niet direct aanwijsbaar is. Een voorbeeld van een organisatie die op een directe wijze probeert bij te dragen tot integratie is Kardelen. Deze vereniging poogt de Turkse gemeenschap in contact te brengen met het autochtone cultuuraanbod in Vlaanderen. Ze wil haar doelgroep kennis laten maken met de autochtone cultuur. Ook de Nederlandse taallessen die de BTVK, GTKB en het TCCG aanbieden aan de Turkse vrouwen zijn voorbeelden van een directe bijdrage. Zo in principe ook de voetbalploegen van Ozburun en Posküder die aantreden in Belgische competities. Hier zijn voornamelijk de contacten naast het veld van belang. De buurtfeesten die Ozburun organiseert in samenwerking met een buurtcomité dragen ook direct bij tot de integratie. Ze bevorderen de contacten tussen autochtonen en allochtonen. Ook de moskeebezoeken die het TCCG organiseert bevorderen dit. De concerten kunnen bijdragen tot een beter contact, maar deze vinden vaak plaats binnen een ander circuit dan concerten georganiseerd door autochtonen. De publiciteit wordt soms enkel naar de eigen groep gevoerd waardoor men kansen mist.

 

Het recreatieve deel van de activiteiten en de ontmoetingsmogelijkheden dragen in een aantal gevallen op indirecte wijze bij tot integratie. Als mensen zich zelfverzekerd voelen en bewust zijn van hun eigenwaarde, hun identiteit, dan zullen ze sneller in interactie treden met anderen. Omgekeerd sluiten onzekere personen zich eerder af van contact met anderen. Dus als mensen zich kunnen ontplooien binnen een vereniging, dan zou dit moeten bijdragen tot een verhoging van (het gevoel van) de eigenwaarde. Zo kunnen bijvoorbeeld lessen in eigen taal en cultuur, zoals gegeven door het MOC, Posküder en het TCCG, ook bijdragen tot een zekere trots over de eigen groep. Door deze trots voelt het individu zich sterker en beter gewapend om de maatschappij tegemoet te treden. Ook sport kan ego-bevorderend werken. Er mag niet overdreven worden: trots en eigenwaarde mogen niet omslaan in nationalisme en racisme.

 

Kort samengevat: de onderzochte zelforganisaties werken integratiebevorderend omdat ze hun leden helpen zichzelf te ontplooien. Via een verhoogde participatie binnen de eigen gemeenschap hoopt men de participatie in de multiculturele samenleving te verhogen. Deze hypothese moet wel nog verder onderzocht worden.

 

c. Samenwerken: met wie?

 

Zoals boven[48] vermeld zijn er diverse samenwerkingsverbanden. De meeste van deze verbanden zijn met de overheid en met andere zelforganisaties (al dan niet van de eigen etnie). Het allochtone verenigingsleven is niet geïntegreerd in de autochtone structuren. Er zijn zelfs amper contacten. De redenen hiervoor liggen waarschijnlijk zowel bij het allochtone als bij het autochtone verenigingsleven. Naar de precieze redenen is er verder onderzoek vereist. Maar op basis van de resultaten van mijn veldwerk zou ik toch durven er enkele te suggereren. Langs autochtone kant is er vaak sprake van “onbekend maakt onbemind”. Er is ook weinig behoefte om samen te werken met allochtone verenigingen. De zelforganisaties zijn ook niet altijd even uitnodigend, soms hebben ze een slechte reputatie:

 

“Waar men gaat langs Vlaamse wegen, daar komt men allochtone vzw’s tegen. Schimmige gelegenheden met dikwijls geblindeerde vensters waar rare buitenlandse en vaak ietwat schamele mensen in en uit lopen. Het ziet er allemaal nogal geheimzinnig uit en als buitenstaander kom je niet zomaar te weten wat er zich binnen afspeelt." (Bousakla 2002:12)

 

Het allochtone verenigingsleven staat ook niet altijd open voor samenwerking. Het is alsof men probeert de autochtonen buiten te houden. In principe is iedereen welkom, maar als men als autochtoon een dergelijke vzw binnenstapt, voelt men zich vaak als een indringer. Dit is een ervaring die allochtonen maar al te goed kennen. Men zou kunnen spreken van vrijwillige segregatie (zie 3.2.2). Er wordt, al dan niet bewust, gekozen om zich afzonderlijk te organiseren, om zich terug te plooien op de eigen groep. Dit zou verklaren waarom men voornamelijk met andere zelforganisaties samenwerkt, niet alleen van dezelfde etnie. Andere allochtone zelforganisaties zijn objectieve bondgenoten, ze worden geconfronteerd met dezelfde problemen. De vrijwillige afzondering is deels te verklaren door de leeftijd van de meeste zelforganisaties. Het leeuwendeel is nog geen tien jaar oud. De meesten zijn nog volop bezig hun eigen identiteit te ontwikkelen. Op dit ogenblik hebben ze al enkele jaren ervaring en hebben ze een publiek en een werking opgebouwd. Op een gegeven moment komt men voor een tweesprong te staan: of men blijft ter plaatse trappelen en men doet verder op de gekende manier. Of men kiest voor een bepaald doel, een bepaalde marsrichting, eventueel een uitbreiding van de doelstellingen. Zoals één respondent meldde:

 

“Maar het is wel, heel in het begin als we gestart zijn was de organisatie, als zelforganisatie dan eigenlijk wisten we ook niet hoe of op welke manier. De zelforganisatie, eigenlijk was dat ontmoeting, ontspanningsmomenten, bestuur die daar ook aan deel neemt en zo, maar achteraf zijn we dan beginnen beseffen van, als bestuursleden dan, dat we meer moesten doen dan dat. Dat het niet alleen ontmoetings- en ontspanningsmomenten waren. Maar dat beseft ge met den tijd. En hoe meer actief dat ge er in zijt en hoe meer vergaderingen dat men aan deelneemt en zo, ge wordt dan eigenlijk, we wilden eigenlijk niet meegesleurd worden door de stroming, lange tijd zijn we wel meegesleurd geweest door de stroming, maar we hebben ook onze eigen ideeën blijven behouden.” (#3)

 

Ook een andere respondent meldde dat zijn vereniging op dit ogenblik met deze vragen worstelt. Dit is een cruciale fase in de ontwikkeling van het allochtone verenigingsleven. Het spreekt voor zich dat op een dergelijk moment samenwerkingsverbanden met autochtone verenigingen niet evident zijn.

 

Eens een vereniging deze fase gepasseerd is, kan de focus verlegd worden van de eigen groep naar de ruimere samenleving. De zelforganisatie moet echter ook voldoende groot en sterk zijn om niet “meegesleurd te worden in de stroom”. Net zoals een individu sterk moet staan in zijn eigen schoenen voor hij de confrontatie met de ander kan aangaan. Het is vooralsnog echter een open vraag of het allochtone verenigingsleven er in zal slagen om uit te breken uit haar vrijwillige isolatie. De toekomst zal moeten uitwijzen welke weg het allochtone verenigingsleven zal bewandelen.

 

Op dit ogenblik kunnen de zelforganisaties in drie types opgedeeld worden. Ten eerste de “open” verenigingen: zij die zich (deels) “naar buiten” richten. Ten tweede zij die hoofdzakelijk naar binnen gericht zijn: “halfopen” verenigingen. Het derde type zijn de verenigingen die zich bewust willen beperken tot activiteiten voor de eigen groep en geen verdere ambities hebben. Deze kan men “gesloten” verenigingen noemen. Bij het eerste type is structurele samenwerking met het autochtone verenigingsleven mogelijk. Bij de “halfopen” en de “gesloten” verenigingen is er samenwerking mogelijk rond concrete activiteiten. De samenwerkingsverbanden bij de “gesloten” organisaties beperken zich tot andere zelforganisaties.

 

De zelforganisaties behoren vaak tot het tweede type. De reden hiervoor moet in hun ontwikkelingsfase gezocht worden. Het gaat hier immers om jonge verenigingen die nog worstelen met hun eigen identiteit en die nog hun werking aan het uitbouwen zijn. Op zo’n moment is structurele samenwerking moeilijk te realiseren. Deze typologie is niet absoluut: de openheid van de verenigingen evolueert.

 

Binnen de onderzochte verenigingen behoren bijvoorbeeld Ozburun en Posküder tot het eerste type, AKD en de BTVK behoren eerder tot het tweede type. Er zijn wel verschillen binnen de types: AKD en BTVK kunnen beide tot het tweede type gerekend worden, maar AKD is een vereniging op zijn retour, BTVK is nog in de groei. Bij AKD is het activiteitenaanbod ingeperkt tot het minimum omwille van een tekort aan vrijwilligers.

 

Ik zou willen afsluiten met een opmerking. Er wordt algemeen aanvaard dat samenwerking tussen verenigingen allerhande (autochtoon en allochtoon) wenselijk is en gestimuleerd moet worden. Het wordt als vanzelfsprekend ervaren dat dit moet. Verlangt men eigenlijk niet teveel? Hoeveel concrete samenwerking is er binnen het autochtone verenigingsleven? Bijvoorbeeld: hoeveel activiteiten hebben de Socialistische Vooruitziende Vrouwen samen met de Katholieke Arbeidersvrouwen georganiseerd? Een aanvullende studie van het autochtone verenigingsleven zou het debat zeker verrijken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[27] Bron: eigen interview met een vertegenwoordiger van de deelwerking Socio-cultureel Werk & Inspraak

[28] De cijfers van de dienst Bevolking verschillen van de cijfers van de SID. Op 31 december 2000 woonden er volgens hun cijfers 6519 Turken in Gent. 1626 Turken hebben in 2000 de Belgische nationaliteit verworven. Samen 8145 mensen van Turkse origine, een verschil van 3081 eenheden. De Turken vormen 41.1% van de vreemdelingenpopulatie.

[29] Milli Görüs betekent “de Nationale Visie”, het is het ideologisch gedachtegoed van de “Milli Selamet Partisi” (partij van het nationale heil), de latere (inmiddels ook al verboden) “Welvaartspartij” van Necmettin Erbakan. Deze partij heeft conservatieve islamitische ideeën en is het niet eens met de laïcisme van de Turkse staat. De beweging heeft moskeeën verspreid over heel europa (den Exter 1990:123).

[30] Onder meer Vanmechelen 1995, Brackeva 1996

[31] Tenzij anders vermeld zijn de bevolkingscijfers afkomstig uit Stad Gent 2001: 69-73, de informatie over het aantal verenigingen uit Demirogullari 2001:59-61.

[32] Luc Baekeland, hoofd van de SID, tijdens zijn speech op ”Vrienden door dik en dun” van de FZO-VL, 10 februari 2002

[33] De bevolkingscijfers zijn afkomstig uit Stad Gent 2001:72, de informatie over het aantal verenigingen uit Demirogullari 2001:59-61.

 

[34] De gebruikte bronnen voor dit hoofdstuk zijn de transcripties van de interviews die ik afgenomen heb, activiteitenfiches van vijf van de zes bij de FZO-VL aangesloten verenigingen, de statuten van BTVK, Meridiaan Opleidingscentrum (MOC), Ozburun en Posküder, een infobrochure van het MOC.

[35] Voor de werkwijze en concrete uitvoering: zie deel I, 1.2 De onderzoekswijze.

[36] (Naam vereniging en datum van oprichting) Ozburun 1993, AKD 1994, Kardelen 1994-1995, BTVK 1996, Posküder 1997, Meridiaan Opleidingscentrum 1999.

[37] Vanmechelen 1995:16, zie 4.4

[38] Cas 1994:6-9, zie 4.4

[39] Vanmechelen 1995:17

[40] Vanmechelen 1995:17

[41] Koninklijke Belgische Zaalvoetbalbond

[42] Koninklijke Belgische Voetbalbond

[43] Dit was het “Groot Turks concert”. Er traden vier Turkse zangers op, twee uit Duitsland en twee uit Turkije.

[44] De leden van Posküder zijn voornamelijk Turken afkomstig uit Posof, vandaar de naam.

[45] Hierbij moet wel vermeld worden dat vier van de zes respondenten van verenigingen die aangesloten zijn bij de FZO-VL ook in het bestuur van de FZO-VL zetelen. Van een andere respondent zetelt een zus in het bestuur.

[46] AVEM: Anatolisch Folkloristisch Opleidingscentrum, GKD: Turkse Culturele Jongerenvereniging

[47] zie 3.3

[48] zie 6.2.7