Het Turkse verenigingsleven in Gent: een casestudy. (Wouter Vanparys)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

1. Vragenlijst interview met een vertegnwoordiger van een organisatie

 

I. Vragen over de geïnterviewde

1. Kunt u mij wat meer vertellen over uzelf ? Wie bent u, wat doet u in het dagelijkse leven ?

2. Wat is uw functie binnen deze vereniging ?

3. Hoe lang bent u al actief binnen deze vereniging ?

4. Hoeveel tijd spendeert u ongeveer per week aan deze organisatie ?

5. Waarom bent u bij deze organisatie aangesloten en niet bij een andere ?

6. Ben je nog lid van een andere organisatie ?

 

II. Vragen over de vereniging

 

1. Wat voor organisatie is dit ? Ik bedoel, wat zijn haar voornaamste doelstellingen ?

2. Hoe proberen jullie deze doelstellingen te realiseren ?

3. Is deze vereniging erkend ? Zo ja, door wie ?

4. Wanneer is deze organisatie opgericht ?

5. Waarom is ze opgericht ?

6. Heeft u een zicht op de evolutie die de vereniging heeft doorgemaakt ?

7. Wat is de structuur van deze vereniging ?

8. Hoe worden de werking gefinancierd ? Ik bedoel, is dat enkel door subsidies of hebben jullie ook andere inkomsten ?

9. Hoeveel leden heeft ze ? Hoeveel vrijwilligers, hoeveel publiek op activiteiten ?

10. Wat is de doelgroep van de vereniging?

11. En wordt die doelgroep bereikt?

12. Van waar komen die mensen ? Ik bedoel, is dat enkel deze wijk, is dat

heel Gent ?

13. Welke activiteiten organiseren jullie zoal ?

14. En hoeveel ?

15. Hebben jullie veel contact met de stedelijke integratiedienst of met

andere overheidsinstanties ?

16. Sedert wanneer zijn jullie aangesloten bij de federatie (CDF/FZO-VL)?

17. Hebben jullie veel contact met de federatie ?

18. En met andere organisaties ?

19. Wat zijn de grootste knelpunten binnen de werking ?

20. Zou ik een kopie kunnen krijgen van de statuten ?

 

 

2. Adressenlijst landelijke verenigingen van allochtonen

(tussen haakjes: aantal afdelingen in 2001, cijfers ICCM)

 

ACLI-VLAANDEREN (Associazioni Cristiane Lavoratori Italiani)
Rondpuntlaan 25 – 3600 Genk
T. 089-35 74 16 – F. 089-30 31 97 –
aclivlaanderen@pandora.be

(65 afdelingen)

 

A.I.F. (Associazioni Internationali Federate)
Stalenstraat 155 – 3600 Genk
T. 089-38 67 40 – F. 089-38 .67 41 –
maria.garcia@aif-afie.skynet.be

(47 afdelingen)


F.M.D.O. (Federatie van Marokkaanse democratische Organisaties)
Bondgenotenstraat 52 – 1190 Brussel
T. 02-346 17 71 – F. 02-346 17 71 – fmdo@chello.be

(46 afdelingen)
 

F.M.V. (Federatie van Marokkaanse Verenigingen)
Driekoningenstraat 67 – 2600 Berchem
T. 03-239 98 31 – F. 03-239 98 32 –
chakkar@hotmail.com

(58 afdelingen)


C.D.F. (Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen)
Dendermondsesteenweg 239 – 9040 Gent
T. 09-228 90 55 – F. 09-228 90 55 –
cdf@uptomail.com

(40 afdelingen)


F.Z.O.-VL (Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen)
Brabantdam 72 – 9000 Gent
T. 09-269 90 89 – F. 09-225 35 42 –
FZO_VL@hotmail.com

(33 afdelingen)


Ghanaba (Association of Ghanians resident in Belgium)
Rogierstraat 211 – 1030 Brussel
T. 02-218 84 46 – F. 02-218 84 46 –
ghanaba@online.be

(15 afdelingen)


I.C. (Internationaal Comité)
Mgr. Broeckxplein 6 – 3500 Hasselt
T. 011-29 09 12 – F. 011/29 08 36 –
mailto:ghanaba@online.be

(52 afdelingen)

 

L.A.F. (Latijns-Amerikaanse Federatie)
Lange Beeldekensstraat 35 – 2060 Antwerpen
T. 03-231 43 52 – F. 03-232 32 28 –
slarreategui@pandora.be

(35 afdelingen)


Migrantenvrouwengroepen-Wereldvrouwen
Bremstraat 45 – 3530 Houthalen
T. 011-52 26 01 – F. 011/52.26.01

(31 afdelingen)

 

Platform van Afrikaanse Gemeenschappen

De Conincplein/Antwerpen
Lange Scholierstraat 94 – 2060 Antwerpen
T. 03-272 55 42 – F. 03-236 84 78 –
Afrikaans.Platform@antwerpen.be

(60 afdelingen)

 

Turkse Unie van België (Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen van België)
Stationsstraat 96 – 3582 Beringen
T. 011-45 38 38 – F. 011-45 38 38 –
turkse_unie@hotmail.com

(44 afdelingen)


U.T.V. (Unie van Turkse Verenigingen)
Belegstraat 46 – 2018 Antwerpen
T. 03-289 91 13 – F. 03-289 77 10 –
utvtdb@pandora.be

(30 afdelingen)


V.O.E.M. (Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims)
Duinstraat 152 – 2060 Antwerpen
T. 03-272.35.07 – F. 03-272.35.07 –
voem.vzw@village.uunet.be

(36 afdelingen)

 

Hoofdstedelijke Verbonden - Brussels Hoofdstedelijk Gewest (VGC)
erkend door VGC

 

F.M.D.O. (Federatie Marokkaanse Democratische Organisaties)
Bondgenotenstraat 52 - 1190 Brussel
T. 02-344.69.92 – F. 02-346.17.71 – e-mail : fmdo@chello.be
Contactpersoon : Tarik Fraihi

 

Verbond van Latijns-Amerikaanse Verenigingen in het Brussels Gewest
Jettelaan 225 – 1090 Brussel
T. + F. 02-426.44.73
Contactpersoon : Elizabeth Rodriguez


V.O.E.M. (Vereniging voor Ontwikkeling en emancipatie van Moslims)
Priemstraat 19A – 1000 Brussel
T. + F. 02-503.13.25
Contactpersoon : Abdelwahid El Alami

 

3. Het decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk van 19 april 1995, B.S. 9 augustus 1995.

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

 

Art. 1.

Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 127 van de Grondwet.

Art. 2.

Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder:
1° volksontwikkelingswerk: een vorm van sociaal-cultureel werk voor volwassenen, waarbij de deelnemers leren kennis, inzicht en vaardigheden te vergroten voor zichzelf of voor anderen, met het oog op hun persoonsontplooiing en hun functioneren in de samenleving, met uitsluiting van diplomagerichte, schoolse en/of beroepsopleiding;

2° vereniging: in kernen of afdelingen, op vrijwillige basis georganiseerd, samenkomen en samenwerken van personen onder leiding van een gekozen bestuur om aan volksontwikkelingswerk te doen; volksontwikkelingswerk in verenigingen impliceert een programmaopbouw waarin volgende functies worden ingevuld: de ontmoetingsfunctie, de sociale actiefunctie, de educatieve functie en de culturele functie;
3° kern of afdeling: een autonome entiteit waarvan de werking overeenkomstig dit decreet duidelijk aanwijsbaar is binnen een territoriale omschrijving of rond een welbepaald thema;

4° bijzondere doelgroepen: personen en groepen met een handicap en/of in een situatie van kansarmoede die willen participeren aan volksontwikkelingswerk en die vanwege een handicap en/of een situatie van kansarmoede, zoals de langdurige werkloosheid, daar in verminderde mate toe in staat zijn;

5° bijzondere doelgroep van migranten: alle legaal in ons land verblijvende personen van vreemde etnische afkomst, al dan niet met een zwakke sociaal-economische situatie, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit verworven hebben;

6° interculturele activiteit: activiteit die intercultureel bedoeld is en waaraan migranten van verschillende culturen deelnemen of waaraan migranten en autochtonen deelnemen: zij biedt ruimte voor uitwisseling en samenwerking;

7° programma: een door de vereniging zelf opgezette en vooraf aangekondigde activiteit die een groep deelnemers in staat stelt onder deskundige begeleiding kennis, inzicht, vaardigheden of vermogen tot expressie te verwerven of te bevorderen over een duidelijk vooropgesteld onderwerp; een programma is gekenmerkt door continuïteit in methodische opbouw, deelnemersgroep en groepsbegeleiding; programma's bevatten in hun totaliteit verschillende onderwerpen hetzij betreffende persoonsontwikkeling, hetzij betreffende maatschappelijke integratie en participatie; hetzij betreffende beide;

8° administratie: de afdeling die verantwoordelijk is voor het volksontwikkelingswerk;
9° [Raad: de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding.
(verv. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)]

Art. 3.

Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten en onder de in dit decreet vastgestelde voorwaarden verleent de Vlaamse regering subsidies aan erkende verenigingen voor volksontwikkelingswerk.

Art. 4.

Alleen het volksontwikkelingswerk dat georganiseerd wordt binnen het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, komt in aanmerking voor de toepassing van dit decreet.

 

 

 

HOOFDSTUK II ERKENNING

 

Art. 5.

§ 1. De vereniging voor volksontwikkelingswerk moet volgens haar statuten opgericht zijn met het doel aan volksontwikkelingswerk te doen. De statuten vermelden tevens de specifieke doelstellingen.

§ 2. De vereniging voor volksontwikkelingswerk wordt gedragen door vrijwilligers en heeft een democratische en zelfstandige werking.

Art. 6.

De vereniging moet bovendien:

1° het volksontwikkelingswerk organiseren op basis van groepsactiviteiten;
2° minstens tachtig actieve kernen of afdelingen hebben, die representatief vertegenwoordigd moeten zijn in alle bestuursorganen van de vereniging: actieve kernen of afdelingen van migranten tellen dubbel voor het bereiken van deze norm;
3° de actieve kernen of afdelingen gespreid hebben over minstens vier provincies, met dien verstande dat geen provincie meer dan 50 percent van het totaal aantal actieve kernen of afdelingen kan inbrengen; voor de toepassing van dit decreet wordt het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad aangezien als een provincie;

4° opgericht zijn op particulier initiatief in de vorm van een vereniging zonder winstgevend doel, waarbij de zetel gelegen is in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en waarbij de raad van bestuur uit minstens negen leden bestaat; de raad van bestuur is, in meerderheid, samengesteld uit vrijwillige en onbezoldigde bestuursleden;

5° binnen de drie maanden na de betekening van de erkenning beschikken over minstens één voltijds educatief personeelslid;

6° een boekhouding voeren en deze zodanig organiseren dat de financiële controle in verband met de aanwending van de subsidies mogelijk is; de Vlaamse regering kan een boekhoudkundig plan en bijzondere regelen opleggen betreffende de boekhouding;

7° jaarlijks de rekeningen van het vorige jaar met de nodige bewijsstukken overleggen alsook een door de algemene vergadering goedgekeurde sluitende begroting; uit de afrekening moet blijken dat de vereniging, rekening houdend met eigen middelen, sluitend of batig kan werken;

8° jaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurd programma en werkingsverslag met de nodige bewijsstukken overleggen, waaruit moet blijken dat de vereniging de vier functies, zoals bedoeld in artikel 2, 2°, invult; het werkingsverslag omvat per aangesloten actieve kern of afdeling een rapportering;

9° aanvaarden dat de administratie de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoekt;

10° zich verzekeren tegen de burgerlijke aansprakelijkheid van de vereniging, haar bestuurders en medewerkers.

Art. 7.

§ 1. De werking van de vereniging omvat volgende activiteiten:

1° zij begeleidt en stimuleert de kernen of afdelingen;

2° zij organiseert kaderopleiding ten behoeve van de vrijwilligers en de eigen professionele medewerkers;

3° zij ontwikkelt en biedt de kernen of afdelingen documentatie, hulp- en leermiddelen aan;
4° de vereniging beschikt over een eigen publikatie, die minstens viermaal per jaar verschijnt.

§ 2. De vereniging kan bovendien voor haar eigen leden of voor een ruimer publiek programma's organiseren. Deze programma's, die minimum zes uur duren, worden zo georganiseerd dat per periode van zes weken minstens zes uur worden gegeven, waarbij ieder onderdeel minstens twee uur duurt.

§ 3. De vereniging kan ook voor de eigen leden of voor een ruimer publiek op landelijk niveau projecten realiseren. Bij het opzet of in het bereik van het project moeten minstens twintig afdelingen betrokken zijn. In dit geval wordt hoogstens een halftijdse educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd. Indien bij een project minstens veertig afdelingen betrokken zijn, wordt hoogstens een educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd.

§ 4. De activiteiten zoals bedoeld in § 1, 2°, en § 2 van dit artikel, worden gevolgd door minstens tien deelnemers, waarbij de breuk tussen het totaal aantal deelnemersuren en het totaal aantal cursusuren op jaarbasis minstens twaalf bedraagt.

§ 5. De activiteiten zoals bedoeld in dit artikel, mogen geen activiteiten zijn die via andere subsidieregelingen van de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd zijn.

Art. 8.

§ 1. Per gesubsidieerde educatieve personeelsfunctie moeten door de educatieve personeelsleden als groep jaarlijks vijfhonderd uren besteed worden aan activiteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 1° en 2°. [Per gesubsidieerd educatief personeelslid wordt op het landelijk secretariaat of op een beperkt aantal op voorhand aan te duiden regionale secretariaten een werkmap bijgehouden met enerzijds de werkplanning van het betrokken personeelslid en anderzijds de verslaggeving over de door het educatief personeelslid gerealiseerde begeleidings-, stimulerings-, en kaderopleidingsactiviteiten. (verv. decr. 20 december 1996, art. 57, I: 1 januari 1997)] De overige uren maken het voorwerp uit van een jaarlijkse rapportering in het werkingsverslag.

§ 2. De personeelsleden met staffunctie moeten de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 3° en 4°, invullen en hierover jaarlijks rapporteren in het werkingsverslag.

§ 3. De programma's, zoals bedoeld in artikel 7, § 2, worden jaarlijks georganiseerd gedurende minstens vijfhonderd uren per gesubsidieerde educatieve personeelsfunctie. De helft van deze uren moet gepresteerd worden door de gesubsidieerde educatieve personeelsleden als groep. Alle vijfhonderd uren moeten vooraf aan de administratie worden meegedeeld.

§ 4. De projecten, zoals bedoeld in artikel 7, § 3, moeten door de gesubsidieerde educatieve personeelsleden worden tot stand gebracht. Zij worden vooraf aan de administratie meegedeeld en maken het voorwerp uit van een jaarlijkse rapportering in het werkingsverslag.

§ 5. Voor interculturele activiteiten die georganiseerd worden in het kader van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 1° en 2°, of artikel 7, § 2, worden de uren tot een maximum van 10 percent van het totaal aantal vereiste uren dubbel geteld.

§ 6. Voor de activiteit, bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, wordt een forfaitaire duur van twee uur per begeleidingsmoment in rekening gebracht voor de toepassing van § 1 van dit artikel. De activiteiten waarvan de reële duur deze forfaitaire duur overschrijdt, worden voor hun reële duur in aanmerking genomen. [... (geschr. decr. 20 december 1996, art. 58, I: 1 januari 1997]

§ 7. Voor de kaderopleidingsactiviteiten, bedoeld in artikel 7, § 1, 2°, geldt de reële duur van de activiteit.

Art. 9.

§ 1. Een kern of afdeling is actief wanneer zij voldoet aan volgende voorwaarden:
1° per jaar minstens zes activiteiten van volksontwikkelingswerk organiseren, waarvan minstens de helft behoort tot de domeinen educatie en cultuur; het aantal deelnemers per activiteit bedraagt minstens twaalf; interculturele activiteiten worden dubbel aangerekend;
2° per jaar minstens drie bestuurs- of teamvergaderingen organiseren en minstens eens per jaar een programmeringsactiviteit houden in overleg met de leden, de geïnteresseerden of de betrokkenen.

§ 2. De activiteiten van § 1, 2° vallen niet samen met de activiteiten van § 1, 1°, van dit artikel.

 

 

Art. 10.

Verenigingen die nog niet beschikken over tachtig actieve kernen of afdelingen, kunnen gedurende hoogstens drie jaar aanspraak maken op een voorlopige erkenning, wanneer zij minstens veertig actieve kernen of afdelingen tellen, die over minstens vier provincies zijn gespreid. Een vereniging die de norm van tachtig actieve kernen of afdelingen niet meer haalt, maar die nog wel beantwoordt aan de overige voorwaarden van dit decreet, valt automatisch terug op de voorlopige erkenning. Een vereniging die na drie jaar van voorlopige erkenning, de norm van tachtig actieve kernen of afdelingen niet haalt, verliest automatisch haar erkenning. Deze vereniging kan binnen een termijn van vijf jaar geen nieuwe aanvraag tot erkenning meer doen op basis van dit decreet.

Art. 11.

§ 1. Verenigingen die zich uitsluitend richten tot bijzondere doelgroepen, zoals bepaald in artikel 2, 4°, kunnen erkend worden wanneer zij minstens veertig actieve lokale kernen of afdelingen tellen, gespreid over minstens vier provincies, met dien verstande dat geen provincie meer dan 50 percent van het totaal actieve lokale kernen of afdelingen kan inbrengen.

§ 2. Deze verenigingen kunnen verder volgende afwijkingen genieten:
1° de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 2°, en 7, § 2, worden gevolgd door minstens zes deelnemers uit de betrokken doelgroep;

2° behoudens te voldoen aan de overige voorwaarden van artikel 9, zijn hun kernen of afdelingen actief als zij per jaar minstens vier activiteiten van volksontwikkelingswerk organiseren, waarvan minstens de helft tot de domeinen educatie en cultuur behoort; het aantal deelnemers per activiteit bedraagt minstens zes.

Art. 12.

De vereniging moet de aanvraag tot erkenning bij de administratie indienen vóór 1 mei van het desbetreffend jaar. Zij moet kunnen aantonen dat ze beantwoordt aan de voorwaarden van dit decreet. De vereniging moet de activiteiten, zoals bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11, hebben georganiseerd gedurende minstens één jaar vóór de indiening van de aanvraag tot erkenning. De erkenning gaat in vanaf 1 januari daaropvolgend.

Art. 13.

§ 1. De Vlaamse regering verleent de erkenning en heft deze op, als de vereniging niet langer voldoet aan de vereisten, vervat in de artikelen 5, 6 en 9 van dit decreet.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt [... (geschr. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)] nader de beroepsprocedure.

 

HOOFDSTUK III SUBSIDIERING

 

Art. 14.

De subsidiëring bestaat uit een vaste basissubsidie, een werkingssubsidie en een personeelssubsidie.

Art. 15.

De vaste basissubsidie bedraagt:

1° tweehonderdvijftigduizend frank voor de erkende verenigingen;

2° honderdduizend frank voor de voorlopige erkende verenigingen, zoals bedoeld in artikel 10.

Art. 16.

§ 1. De personeelssubsidie bedraagt 95 percent van de salarisschalen van de bijlagen bij dit decreet. Deze salarisschalen gelden als forfaitaire bedragen voor de berekening van de subsidies.

§ 2. De salarisschalen van de bijlage bij dit decreet zijn samengesteld uit volgende loonkostelementen: het brutobedrag van het jaarsalaris, het brutobedrag van het jaarlijkse vakantiegeld volgens het private stelsel en de bijdragen die door de werkgever gestort moeten worden met toepassing van het wettelijk stelsel van de sociale voorzieningen.

§ 3. De salarisschalen van de bijlage bij dit decreet zijn geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Op 1 november 1994 bedraagt de uitbetalingscoëfficient 1,1487.

§ 4. In afwachting van een eigen collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector van het sociaal-cultureel werk, worden vanaf de inwerkingtreding van dit decreet de salarisschalen geïndexeerd overeenkomstig het aanvullend nationaal paritair comité voor bedienden nr. 218.

§ 5. De verenigingen zijn ertoe gehouden de collectieve arbeidsovereenkomst voor het sociaal-cultureel werk na te leven. De verplichtingen van de werkgever, als gevolg van die afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst, kunnen, na akkoord van de Vlaamse regering, in de salarisschalen opgenomen worden.

§ 6. De personeelssubsidie wordt alleen toegekend als per gesubsidieerde personeelsfunctie het bewijs geleverd wordt van voldoende personeelsuitgaven. De verenigingen moeten toestaan dat de bewijsstukken daaromtrent worden nagezien.

§ 7. De Vlaamse regering kan, [de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding gehoord, (verv. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)] bepalen van welke specifieke diploma's of bekwaamheidsbewijzen de personeelsleden naargelang van hun functie houder moeten zijn en welke bijscholings- of vormingsprogramma's eventueel gevolgd moeten worden.

Art. 17.

§ 1. Voor de berekening van de personeelssubsidie gelden de volgende salarisschalen:
1° voor de functie van directeur: universitair diploma: salarisschaal E1 van de bijlage bij dit decreet; hoger onderwijs buiten universiteit: salarisschaal E3 van de bijlage bij dit decreet;

2° voor de educatieve of staffuncties: universitair diploma: salarisschaal E2 van de bijlage bij dit decreet; hoger onderwijs buiten universiteit: salarisschaal E4 van de bijlage bij dit decreet;

3° voor de administratieve functies: minstens een studiegetuigschrift van het hoger secundair of een daarmee gelijkgesteld bekwaamheidsbewijs: salarisschaal A1 van de bijlage bij dit decreet.

§ 2. De personeelsleden van een vereniging worden gesubsidieerd op basis van de salarisschalen van de bijlage bij dit decreet op grond van hun functie in de vereniging, hun opleiding en hun anciënniteit.

§ 3. Bij vervanging van een personeelslid of bij opsplitsing van een voltijdse personeelsfunctie in deeltijdse, in de loop van een werkingsjaar, blijft gedurende het ganse werkingsjaar de salarisschaal van de titularis(sen) van de personeelsfunctie, op datum van 1 januari van het lopende jaar, van toepassing op die personeelsfunctie.

§ 4. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet als personeelslid gesubsidieerd worden en niet beantwoorden aan de in § 1 gestelde opleidingsvereisten, worden gesubsidieerd op basis van de laagste met de respectievelijke functie overeenstemmende salarisschaal, zoals bedoeld in artikel 17, § 1.

§ 5. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet als personeelslid gesubsidieerd worden op basis van de salarisschaal E3 van de bijlage bij dit decreet, behouden op persoonlijke titel deze inschaling.

§ 6. Voor de aanvullende educatieve personeelsfuncties geldt een forfaitaire subsidie van één miljoen tweehonderdduizend frank.

§ 7. De administratieve personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet als personeelslid gesubsidieerd worden op basis van de salarisschaal A2, vermeld in het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1994 tot vaststelling van de subsidiabele salarisschalen voor de personeelsleden van de organisaties voor vormings- en ontwikkelingswerk, behouden op persoonlijke titel deze inschaling.

Art. 18.

§ 1. Voltijdse personeelsleden kunnen vervangen worden door deeltijdse personeels-leden. Deeltijds is minstens halftijds.

§ 2. Alleen personeelsfuncties met minimaal een halftijdse bezetting zijn subsidiabel. Deeltijdse tewerkstelling komt voor subsidiëring in aanmerking op voorwaarde dat zij binnen een educatieve of een administratieve personeelsfunctie minstens halftijds is.

Art. 19.

De werkingssubsidie bedraagt tweehonderdvijftigduizend frank per gesubsidieerde educatieve personeels- of staffunctie. Zij bedraagt honderdvijfentwintigduizend frank per gesubsidieerde halve educatieve personeels- of staffunctie.

Art. 20.

De bedragen in de artikelen 15 en 19 kunnen worden aangepast aan het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen. De bedragen die van toepassing zijn op 1 december 1994 zijn uitgedrukt tegen 100 percent.

Art. 21.

Voor de berekening van de subsidie van de erkende verenigingen met uitzondering van de verenigingen zoals bedoeld in de artikelen 10, 11 en 32 tot en met 35, gelden volgende normen:

1° er wordt één educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd per schijf van veertig actieve kernen of afdelingen; er wordt een halftijdse educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd per schijf van twintig actieve kernen of afdelingen;
2° de staffuncties worden als volgt gesubsidieerd:

a) één staffunctie voor de eerste tachtig actieve kernen of afdelingen;
b) twee staffuncties voor de eerste honderdzestig actieve kernen of afdelingen;
c) één staffunctie per bijkomende honderdzestig actieve kernen of afdelingen;
3° aanvullende educatieve xersoneelsfuncties worden als volgt gesubsidieerd:
a) iedere vereniging heeft recht op één aanvullende educatieve personeelsfunctie;
b) het maximale aantal subsidiabele aanvullende educatieve personeelsfuncties is 10 percent van het totale aantal gesubsidieerde educatieve personeelsfuncties zoals bedoeld in 1° van dit artikel;

c) de aanvullende activiteiten van artikel 7, § 2 en § 3, kunnen niet samenvallen met de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1;

4° er wordt één administratieve personeelsfunctie gesubsidieerd per schijf van drie educatieve personeelsfuncties en/of staffuncties, met uitzondering van de minimale erkenningsschijf van tachtig actieve kernen of afdelingen, waarvoor één administratieve personeelsfunctie wordt toegekend;

5° de aanvullende educatieve personeelsfuncties zoals bedoeld in 3°, kunnen omgezet worden in educatieve medewerkers in bijambt.

Art. 22.

Voor de erkende verenigingen, zoals bedoeld in artikel 11, worden één educatieve en één halve administratieve personeelsfunctie gesubsidieerd voor de eerste schijf van veertig actieve kernen of afdelingen. Per bijkomende schijf van twintig actieve kernen of afdelingen wordt een halve educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd.

Art. 23.

Voor de berekening van de subsidie voor de voorlopig erkende verenigingen, zoals bedoeld in artikel 10, gelden de volgende normen:

1° er wordt één educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd per schijf van veertig actieve kernen of afdelingen;

2° er wordt één halve administratieve personeelsfunctie gesubsidieerd per educatieve personeelsfunctie.

 

Art. 24.

Onder voorbehoud dat de ingediende begroting is goedgekeurd door de Vlaamse regering, worden voor het begrotingsjaar waarvoor zij werden ingeschreven en goedgekeurd, vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 percent van de subsidie, toegekend voor het voorlaatste begrotingsjaar, mits de afrekening van dit voorlaatste gesubsidieerd werkingsjaar door de Vlaamse regering werd goedgekeurd. Voor verenigingen die twee of meer jaar erkend zijn bij de aanvang van het lopende begrotingsjaar en die tijdens de laatste twee jaar een toezegging hebben ontvangen voor een uitbreiding van het subsidiabele personeelsbestand en dit ook effectief hebben uitgevoerd, wordt het in de vorige alinea vermelde voorschot verhoogd met 22,5 percent van de subsidie waarop de vereniging aanspraak kan maken op basis van de ingediende begroting voor het lopende begrotingsjaar voor zover het de uitbreiding van het subsidiabele personeelsbestand betreft. Voor verenigingen die minder dan twee jaar erkend zijn bij de aanvang van het lopende begrotingsjaar, bedraagt elk voorschot één vijfde van de subsidie waarop de vereniging aanspraak kan maken op basis van de ingediende begroting voor het lopende begrotingsjaar.

Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de Vlaamse regering van de in het voorbije jaar gedane uitgaven en de overgelegde betalingsbewijzen. Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het volgende werkingsjaar.

Art. 25.

De Vlaamse regering bepaalt [... (geschr. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)] de nadere regeling van de uitkering van de verschillende subsidies.

Art. 26.

Het aantal subsidiabele personeelsleden wordt begrensd door de normen, zoals bedoeld in de artikelen 21, 22 en 23. Het subsidiabele personeelsbestand wordt berekend in halve equivalenten.

Art. 27.

[... (opgeh. decr. 19 april 1995, art. 46, I: 1 januari 2001)]

Art. 28.

[Het subsidiabele personeelsbestand wordt beperkt zodra de normen niet meer worden gehaald. De beperking gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de beslissing om te beperken, welke genomen wordt na het onderzoek van het werkingsverslag en het financieel verslag. (verv. decr. 22 december 2000, art. 39, I: 1 januari 2001)]

Art. 29.

Bij ontoereikend krediet wordt een gelijkmatige vermindering toegepast op de personeelssubsidie, met uitzondering van de personeelssubsidie voor de minimale erkenningsdrempel van tachtig actieve kernen of afdelingen en de subsidie voor de activiteiten van de lokale vereniging van migranten zoals bedoeld in artikel 35, § 1.

Art. 30.

In het kader van haar prioriteitenbeleid kan de Vlaamse regering de verenigingen verzoeken om vanuit de eigen statutaire doelstellingen binnen hun jaarwerking een bijdrage te leveren om het prioriteitenbeleid uit te voeren. De Vlaamse regering kan, [de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding gehoord, (verv. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)] hiervoor stimulerende maatregelen uitwerken.

Art. 31.

§ 1. Bij onregelmatigheden in de aangifte, het invullen van de activiteiten of de rapportering betreffende de werking, zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8, kan de Vlaamse regering de subsidies verminderen.

§ 2. Het niet invullen van de activiteiten, bedoeld in artikel 7, § 1, 3° of 4°, leidt in het werkingsjaar dat volgt op het indienen van het werkingsverslag, tot een subsidievermindering van een personeelsfunctie en bijbehorende werkingssubsidie per niet-ingevulde activiteit.

§ 3. Een onregelmatigheid bij de aangifte, de invulling of de rapportering betreffende de activiteiten, bedoeld in artikel 7, § 1, 1° en 2°, § 2 en § 3, leidt tot volgende dubbele sanctie:
1° verbod om het personeelsbestand uit te breiden het jaar volgend op de onregelmatigheid;
2° een vermindering van de subsidie van het lopende werkingsjaar in verhouding tot de vastgestelde onregelmatigheid.

§ 4. De Vlaamse regering bepaalt [... (geschr. decr. 19 december 1997, art. 26, I: 31 december 1998)] nader de beroepsprocedure.

 

HOOFDSTUK IV BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERENIGINGEN VAN MIGRANTEN

 

Art. 32.

De erkenningsvoorwaarden voor een landelijke vereniging van migranten zijn de volgende:
1° de artikelen 1 tot en met 6, artikel 7, § 1, en de artikelen 12 en 13 zijn van toepassing op de landelijke verenigingen van migranten, met uitzondering van artikel 6, 2°, voor wat betreft het aantal actieve kernen of afdelingen, 3° en 5°; het aantal van tachtig actieve kernen of afdelingen wordt teruggebracht tot tien, het aantal van vier provincies wordt teruggebracht tot twee en het aantal van één educatieve personeelsfunctie wordt teruggebracht tot één halve;

2° activiteiten die zich hoofdzakelijk situeren in eredienstmateries, worden niet aangezien als volksontwikkelingswerk;

3° de activiteiten zijn hoofdzakelijk gericht op emancipatie, participatie en integratie;
4° bij de activiteiten wordt de Nederlandse taal gehanteerd; elke briefwisseling of elk contact met de administratie gebeurt in het Nederlands.

Art. 33.

§ 1. Op de lokale vereniging van migranten, niet als een actieve kern of afdeling aangesloten bij een landelijke vereniging van migranten, zijn de artikelen 1 tot en met 6, 12, 13 en 32, 2°, 3° en 4°, eveneens van toepassing, met uitzondering van artikel 6, 2°, 3° en 5°.

§ 2. Op de lokale vereniging van migranten, als een actieve kern of afdeling aangesloten bij een landelijke vereniging van migranten, zijn de artikelen 1 tot en met 6, 12, 13 en 32, 2°, 3° en 4° eveneens van toepassing, met uitzondering van artikel 6, 2°, 3°, 4° en 5°.

Art. 34.

De subsidiëringsvoorwaarden en -normen voor een landelijke vereniging van migranten zijn de volgende:

1° de artikelen 14, 16 tot en met 18, 20, 24, 25 en 29 zijn van toepassing op de landelijke verenigingen van migranten;

2° de vaste basissubsidie voor de landelijke vereniging met minder dan veertig afdelingen bedraagt honderdvijfentwintigduizend frank; vanaf veertig afdelingen bedraagt de vaste basissubsidie tweehonderdvijftigduizend frank;

3° de werkingssubsidie voor de landelijke vereniging bedraagt honderdvijfentwintigduizend frank per gesubsidieerde halve educatieve personeelsfunctie;
4° voor de eerste tien actieve kernen of afdelingen kan één halftijds educatieve personeelsfunctie gesubsidieerd worden; per bijkomende schijf van tien actieve kernen of afdelingen kan een halve educatieve personeelsfunctie worden gesubsidieerd tot een maximum van vier in het totaal; de begeleidings- en kaderopleidingsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 1° en 2°, worden jaarlijks georganiseerd gedurende minstens vijfhonderd uur per gesubsidieerde educatieve personeelsfunctie, waarbij de bepalingen van artikel 8 eveneens van toepassing zijn, voor zover zij betrekking hebben op deze activiteiten; er kan een halve administratieve personeelsfunctie worden gesubsidieerd per schijf van twintig actieve kernen of afdelingen;
5° uitbreiding en vermindering van personeelsfuncties gebeuren overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 27 en 28;

6° personeelsleden die niet beantwoorden aan de in artikel 17, § 1, gestelde opleidingsvereisten, worden gesubsidieerd op basis van de laagste met de respectievelijke functie overeenstemmende salarisschaal hetzij salarisschaal E4, hetzij salarisschaal A1; [deze uitzondering geldt tot het einde van het werkjaar 2002. (verv. decr. 21 december 2001, art. 58, I: 1 januari 2002)]

Art. 35.

§ 1. De activiteiten van de lokale vereniging van migranten, al dan niet als een actieve kern of afdeling aangesloten bij een landelijke vereniging, worden als volgt gesubsidieerd:
1° een cultuurspreidende activiteit: hoogstens 90 percent van de totale specifieke kosten met een plafond van vijftienduizend frank; een cultuurspreidende activiteit is een activiteit waarbij een culturele manifestatie wordt aangeboden;
2° een educatieve activiteit: hoogstens 90 percent van de totale specifieke kosten met een plafond van vijfduizend frank;

3° een recreatieve of ontmoetingsactiviteit: hoogstens 75 percent van de specifieke kosten met een plafond van tweeduizend vijfhonderd frank; een recreatieve of ontmoetingsactiviteit is een activiteit die gericht is op sociaal contact;
4° voor een interculturele activiteit wordt de activiteitssubsidie met 50 percent verhoogd;
5° voor een activiteit specifiek ingericht voor migrantenvrouwen wordt de activiteitssubsidie met 50 percent verhoogd;

6° de totale activiteitssubsidie per lokale vereniging bedraagt jaarlijks maximum honderdduizend frank.

§ 2. [De regeling, vervat in § 1 geldt tot het einde van het werkjaar 2002. (verv. decr. 21 december 2001, art. 58, I: 1 januari 2002)]

§ 3. Na verloop van de in § 2 bedoelde periode gelden de bepalingen van de artikelen 9 en 11, § 2, 2°.

 

HOOFDSTUK V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Art. 36.

(niet opgenomen)

(Heft op:

1° het decreet van 4 juli 1975 houdende de rijkssubsidieregeling van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassenen in verenigingsverband;
2° het decreet van 27 juni 1985 houdende de subsidieregeling van projecten en organisaties inzake het Nederlandstalig ontwikkelingswerk voor volwassenen en specifieke subsidieregeling voor bijzondere doelgroepen en problemen in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk;
3° het koninklijk besluit van 24 maart 1967 tot subsidiëring van de activiteit van nationale en regionale organisaties ten bate van de Nederlandstalige volksontwikkeling;
4° het besluit van de Vlaamse regering van 27 januari 1993 houdende de voorwaarden tot erkenning en subsidiëring van organisaties van migranten)

 

Art. 37.

§ 1. Verenigingen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend zijn op basis van de reglementering, vermeld in artikel 36, 1°, worden bij de erkenningsaanvraag vrijgesteld van bewijsvoering betreffende de activiteiten van artikel 7, § 1, 2° en 3°.

§ 2. Voor die verenigingen worden bij de erkenningsaanvraag de overeenkomstig de respectievelijke reglementering voor het werkingsjaar 1993 of 1994 meegedeelde en aanvaarde aangesloten actieve kernen of afdelingen in rekening gebracht.

§ 3. Verenigingen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, erkend zijn op basis van de reglementering, vermeld in artikel 36, 1°, en niet voldoen aan artikel 6, 2° en 3°, of artikel 10 van dit decreet, beschikken over een overgangsperiode van hoogstens drie jaar. Gedurende deze overgangsperiode gelden de bepalingen van artikel 40, § 2 en § 3.

Art. 38.

Wat de subsidiëring betreft, gelden op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet voor de overeenkomstig artikel 37, § 1 en § 2, erkende verenigingen volgende principes:
1° zij ontvangen voor de eerste drie werkingsjaren telkens minstens een subsidiebedrag gelijk aan het subsidiebedrag waarop zij krachtens de reglementering, vermeld in artikel 36, 1°, voor het werkingsjaar 1993 of 1994 recht hebben;
2° [... (opgeh. decr. 19 april 1995, art. 46, I: 1 januari 2001)]
3° als met toepassing van dit decreet het subsidiebedrag daalt, wordt de jaarlijkse subsidie vanaf 1998 per vereniging jaarlijks verminderd met een bedrag van één miljoen tweehonderdduizend frank tot het subsidiebedrag volledig de bij de erkenning vastgestelde werking dekt.

Art. 39.

§ 1. Tijdens de eerste drie kalenderjaren na de erkenning wordt aan de erkende vereniging geen personeelsuitbreiding toegestaan volgens het aantal aangesloten actieve kernen of afdelingen en de in artikel 7, § 1, bedoelde activiteiten. Deze beperking geldt niet voor de landelijke vereniging voor migranten.

§ 2. Na deze periode geldt de mogelijkheid van een personeelsuitbreiding alleen voor de verenigingen die niet meer onder de toepassing van artikel 38, 2° of 3°, vallen.

§ 3. [... (opgeh. Decr. 19 april 1995, art. 46, I: 1 januari 2001)]

Art. 40.

§ 1. De verenigingen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, erkend zijn op basis van één der reglementeringen, vermeld in artikel 36, 2° en 3°, beschikken over een termijn van maximum drie kalenderjaren om zich te conformeren aan artikel 6, 2° en 3°, of artikel 10 van dit decreet.

§ 2. Gedurende deze overgangsperiode van drie kalenderjaren zijn voor deze verenigingen de overige werkingscriteria, vervat in dit decreet, van toepassing.

§ 3. Gedurende deze overgangsperiode gelden voor deze verenigingen volgende

specifieke subsidiëringscriteria:

1° voor de vaststelling van de vaste basissubsidie geldt een proportionele berekening afhankelijk van het aandeel van het aantal schijven van twintig aangesloten actieve kernen of afdelingen in de vereiste erkenningsnorm van tachtig kernen of afdelingen;
2° voor de vaststelling van de personeelssubsidie geldt als minimum-berekeningseenheid een halftijdse educatieve functie per schijf van twintig aangesloten actieve kernen of afdelingen;

3° de berekening van de werkingssubsidie gebeurt volgens het aantal halftijdse en/of voltijdse educatieve personeelsfuncties.

Art. 41.

De organisaties van migranten, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend zijn krachtens de reglementering, bedoeld in artikel 36, 4°, zijn vrijgesteld van de naleving van artikel 12.

Art. 42.

In de werkingsjaren 1995 en 1996 gelden voor de toepassing van artikel 24, wat betreft de berekening van de voorschotten per vereniging, als voorlaatste jaar respectievelijk het werkingsjaar 1993 en het werkingsjaar 1994.

Art. 43.

De Vlaamse regering kan de in artikel 10 bedoelde voorlopige erkenning van een vereniging verlengen wanneer de specifieke kenmerken die eigen zijn aan de levenssituatie van de leden van die vereniging, hiertoe nopen.

Art. 44.

[... (opgeh. decr. 19 april 1995, art. 46, I: 1 januari 2001)]

Art. 45.

Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995, met uitzondering van de bepalingen van artikel 7, § 2 en § 3 en de bepalingen met betrekking tot de lokale vereniging van migranten, vervat in de artikelen 33 en 35, en de opheffingsbepaling van artikel 36, 4°, die in werking treden op 1 januari 1996.

[Art. 46. (ing. decr. 30 juni 2000, art. 12)]

[§ 1. De artikelen 27, 38, 2°, 39, § 3, en 44 worden opgeheven. Deze maatregel wordt toegepast voor de verenigingen van migranten vanaf het werkjaar 2001.

§ 2. Indien het subsidiebedrag dat voor het werkjaar 1999 wordt toegekend lager is dan het subsidiebedrag voor het werkjaar 1998, wordt ten laste van de begroting 2000 eenmalig een bijzondere subsidie toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de subsidiebedragen van beide voornoemde werkjaren.

De subsidie vanaf het werkjaar 2000 bedraagt voor elke vereniging, met uitzondering van de landelijke verenigingen van migranten, maximaal het hoogste subsidiebedrag van de werkjaren 1998 of 1999.

Voor de landelijke verenigingen van migranten zal het subsidiebedrag vanaf het werkjaar 2001 maximaal het hoogste subsidiebedrag bedragen van de werkjaren 1998, 1999 of 2000.

Voor verenigingen die op 1 januari 1999 overgingen van een voorlopige erkenning naar een definitieve erkenning, is het subsidiebedrag vanaf het werkjaar 2000 gelijk aan het subsidiebedrag dat voor het werkjaar 1999 verworven zou zijn bij een volledige invulling van het personeelsbestand overeenkomstig de geldende decretale regels.

Voor verenigingen die op 1 januari 2000 van een voorlopige erkenning overgaan naar een definitieve erkenning, en voor de landelijke migrantenverenigingen waarvan de administratie Cultuur positief advies tot erkenning gaf vóór 30 juni 2000, wordt de subsidie die voor het werkjaar 2000 en voor de volgende werkjaren toegekend zal worden, vastgesteld volgens de geldende decretale regels.

De artikelen 16, § 3, en 20 blijven van toepassing op de in dit artikel vermelde jaarlijkse subsidie.

§ 3. Het voor uitvoering van artikel 35, § 1, beschikbare krediet is ieder jaar hoogstens gelijk aan het bestede krediet ten laste van de begroting 1999.

De uitbetaling van de subsidies in toepassing van artikel 35, § 1, gebeurt binnen de grenzen van deze begrotingskredieten. (verv. decr. 22 december 2000, art. 41, I: 1 januari 2001)]

 

 

 

4. Het gemeentelijk reglement houdende de erkenning en de subsidiëring van lokale socio-culturele verenigingen van allochtonen en hun projecten.

 

HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN

 

Art. 1.

Binnen de perken van de kredieten, daartoe goedgekeurd op de gemeentebegroting worden aan de organisaties die door het college van burgemeester en schepenen erkend zijn als lokale vereniging van allochtonen, volgens de bepalingen van dit reglement, subsidies verleend:

1° in de vorm van een basistoelage;

2° voor de organisatie van projecten.

Art. 2.

Overeenkomstig de bepalingen van dit reglement gaat het college van burgemeester en schepenen over tot:

1° de erkenning van organisaties die voor betoelaging in aanmerking komen;

2° de toekenning van de toelagen.

Art. 3.

Onder allochtonen wordt begrepen: personen die zich legaal in België bevinden, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit hebben, en die tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) minstens één van hun ouders of grootouders is geboren buiten België;

b) zijn bevinden zich in een achterstandspositie vanwege hun etnische afkomst en hun zwakke sociaal-economische situatie.

Art. 4.

Onder de lokale verenigingen van allochtonen die voor erkenning in het kader van dit reglement in aanmerking komen wordt begrepen:

1° feitelijke verenigingen (indien men als kern aangesloten is bij een erkende landelijke vereniging van migranten) en die erkend zijn door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Decreet houdende de subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, of vzw’s tot wiens kernopdracht het behoort socio-culturele activiteiten te ontplooien in Gent, hetzij territoriaal (bvb wijkgebonden), hetzij thematisch (bvb rond thema’s als maatschappelijke participatie, cultuurbeleving, identiteitsontwikkeling…), hetzij categoriaal (mannen, vrouwen,…) en die daartoe erkend zijn door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk.

2° waarvan het bestuur als volgt is samengesteld:

- minstens vijf personen;

- minstens de helft is allochtoon;

- minstens de helft is meerderjarig.

 

HOOFDSTUK II – ERKENNING

 

Art. 5.

Om erkend te worden richt de initiatiefnemer een schrijven aan het college van burgemeester en schepenen van Gent. Uit dit schrijven blijkt dat men voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 4. De statuten van de vereniging en het bewijs van erkenning door de Vlaamse Gemeenschap worden toegevoegd.

In het geval van een feitelijke vereniging wordt het schrijven getekend door alle bestuursleden.

Op voordracht van de Stedelijke Integratiedienst legt de bevoegde schepen, na bespreking op de Commissie voor Welzijn, de lijst van lokale verenigingen die in aanmerking komen voor erkenning, ter goedkeuring voor aan het college van burgemeester en schepenen.

Uiterlijk binnen de veertien dagen na de beslissing van het college van burgemeester en schepenen wordt de vereniging schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.

Art. 6.

Het college van burgemeester en schepenen kan op gemotiveerd voorstel van de Stedelijke Integratiedienst elke erkenning weigeren of intrekken, wanneer blijkt dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 4, of wanneer blijkt dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van dit reglement. De verenigingen zullen over de beslissing van het college van burgemeester en schepenen schriftelijk op de hoogte gebracht worden.

 

HOOFDSTUK III – BASISTOELAGE

 

Art. 7.

Maximum 50% van de kredieten, ingeschreven in de gemeentebegroting voor de financiering van dit reglement wordt aangewend voor de uitkering van een jaarlijkse forfaitaire basistoelage aan elk van de actieve verenigingen die in het kader van dit reglement een erkenning genieten van het stadsbestuur. De basistoelage per vereniging kan niet hoger zijn dan 40.000 BEF. De basistoelage is voor elke vereniging dezelfde.

Art. 8.

§1 Een lokale vereniging is actief wanneer zij voldoet aan volgende voorwaarden:

1° per jaar minstens zes socio-culturele activiteiten organiseren, waarvan minstens de helft behoort tot de domeinen educatie en cultuur; het aantal deelnemers per activiteit bedraagt minstens twaalf;

2° per jaar minstens vijf bestuursvergaderingen organiseren en minstens eens per jaar een programmeringsactiviteit houden in overleg met de leden, de geïnteresseerden of de betrokkene.

§2 De activiteiten van §1, 2° vallen niet samen met de activiteiten van §1, 1° van dit artikel. Projecten op basis van artikel 12 van dit reglement komen niet in aanmerking voor de verantwoording van de basistoelage.

Art. 9.

Erkende lokale verenigingen die aanspraak willen maken op de basistoelage dienen ten laatste op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin de werking zich heeft voltrokken zoals bedoeld in artikel 7 van dit reglement, een jaarverslag en de financiële jaarrekening in bij het College van burgemeester en schepenen. Daartoe zal een model voor financiële afrekening ter beschikking worden gesteld.

Art. 10.

§1 Op advies van de Stedelijke Integratiedienst legt de bevoegde schepen, na bespreking op de Commissie voor Welzijn, de lijst van lokale verenigingen die in aanmerking komen voor een basistoelage, ter goedkeuring voor aan het college van burgemeester en schepenen, dit ten laatste op 30 juni.

§2 De verenigingen worden binnen de veertien dagen op de hoogte gesteld van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen. Na goedkeuring door het college van burgemeester en schepenen wordt de basistoelage door het stadsbestuur aan de vereniging in uitbetaling geplaatst.

 

 

HOOFDSTUK IV – PROJECTSUBSIDIES

 

Art. 11.

§1 Minimum 50% van de kredieten, ingeschreven in de gemeentebegroting voor de uitvoering van dit reglement zal aangewend worden voor de financiering van projecten van verenigingen die in het kader van dit reglement erkend zijn.

§2 De financiële tussenkomst bedraagt maximum 60% van de uitgaven, noodzakelijk voor de realisatie van het project.

Art. 12.

§1 De projectsubsidies zijn bedoeld om projecten te ondersteunen:

- met een experimenteel, aanvullend en/of vernieuwend karakter;

- en die tot doel hebben de verenigingen en hun leden, te laten deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- en die beantwoorden aan maatschappelijk relevante noden, bijvoorbeeld in relatie tot onderwijs, tewerkstelling, huisvesting.

§2 De projecten komen slechts voor betoelaging in aanmerking indien de activiteiten die in het kader ervan worden georganiseerd een publiek karakter hebben en wanneer zij zich minstens actief richten tot allochtonen in Gent.

§3 Voor de betoelaging van culturele, sport- en jeugdprojecten worden verenigingen op actieve wijze doorverwezen naar de geëigende diensten:

§4 Volgende activiteiten komen niet in aanmerking voor betoelaging:

1° activiteiten die enkel bedoeld zijn voor bestuursleden van verenigingen;

2° activiteiten buiten het grondgebied van Gent;

3° muziek- en taalcursussen;

4° feesten die deel uitmaken van de beoefening van erediensten als zodanig;

5° instuif-activiteiten;

6° religieus of godsdienstonderricht;

7° het verzorgen van een bibliotheekfunctie;

8° dienst- en hulpverlening.

§5 Activiteiten waarvoor subsidie werd verkregen komen niet meer in aanmerking voor de basistoelage.

Art. 13.

§1 Projectvoorstellen worden opgesteld aan de hand van een standaardformulier dat aan indieners ter beschikking wordt gesteld via de Stedelijke Integratiedienst.

Het project bevat minstens de opgave van:

- coördinaten van de initiatiefnemer;

- de doelstelling van het project;

- termijn waarbinnen het project zal worden gerealiseerd;

- projectomschrijving;

- doelgroep;

- eventuele samenwerkingsverbanden

- begroting (uitgaven en inkomsten met vermelding van het aangevraagde subsidiebedrag bij het stadsbestuur Gent en bij andere subsidiërende instanties);

§2 De projectaanvraag gebeurt door indiening van het projectvoorstel bij het college van burgemeester en schepenen van Gent.

§3 De projectaanvragen worden per drie maand behandeld. Daartoe worden een aantal uiterste indiendata vastgelegd:

- 15 november voor de maanden januari, februari, maart e.v.;

- 15 februari voor de maanden april, mei juni e.v.;

- 15 mei voor de maanden juli, augustus, september e.v.;

- 115 augustus voor de maanden oktober, november, december e.v.;

 

 

Art. 14.

§1 Voor de behandeling van de projectaanvragen wordt een ambtelijke commissie ingericht. Deze commissie wordt samengesteld uit 5 personeelsleden uit verschillende deelwerkingen van de Stedelijke Integratiedienst.

De ambtelijke commissie kan bijgewoond worden door twee gemandateerden van het adviesorgaan voor het beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.

§2 De ambtelijke commissie beoordeelt de projectaanvragen. Daartoe kan de commissie bijkomende informatie opvragen bij de indiener. Hierover wordt verslag uitgebracht aan de coördinerende schepen voor het beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.

§3 Nadat het advies is ingewonnen legt de bevoegde schepen de projecten ter goedkeuring voor aan het college van burgemeester en schepenen. De beslissing van het college van burgemeester en schepenen houdt een opgave in van de uitgaven die voor betoelaging in aanmerking komen.

§5 Na goedkeuring door het college van burgemeester en schepenen, wordt 60% van het subsidiebedrag ter beschikking gesteld.

§6 De initiatiefnemer wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.

§7 Het saldo wordt uitbetaalbaar gesteld na voorlegging, binnen de maand na het verstrijken van een activiteit, van een inhoudelijk en financieel eindverslag en na aanvaarding door de Stedelijke Integratiedienst van de financiële afrekening.
§8 Initiatiefnemers aanvaarden verantwoording af te leggen aan het stadsbestuur over de aanwending van de middelen, verworven in het kader van dit reglement.

§9 Het stadsbestuur houdt zich het recht voor om in geval van oneigenlijk gebruik van subsidiegelden het saldo niet uit te betalen en het voorschot terug te vorderen.

 

OVERGANGSMAATREGELEN

 

Art. 15.

§1 De basistoelage voor 2000 wordt vastgesteld op basis van de erkenning van de organisatie als actieve kern door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Decreet houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk.

§2 De projecten voor het eerste kwartaal van 2000 worden nog gesubsidieerd volgens de bepalingen van het gemeentelijk reglement voor de subsidiëring van socio-culturele migrantenprojecten van 17 november 1997.

 

SLOTBEPALINGEN

 

Art.16

Dit reglement treedt in werking op 1 februari 2000.

Het vervangt het gemeentelijk reglement voor de subsidiëring van socio-culturele migrantenprojecten van 17 november 1997.

Art. 17.

De vereniging die niet akkoord gaat met een beslissing van het college van burgemeester en schepenen, kan vragen o door het college te worden gehoord over de genomen beslissing.

Het college van burgemeester en schepenen verbindt er zich toe op vraag van verenigingen dossiers opnieuw te behandelen, indien de vraag om gehoord te worden, gesteld wordt binnen de veertien dagen na ontvangst van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen.

Het college van burgemeester en schepenen zal binnen de maand na de ontvangst van de vraag om gehoord te worden, de vereniging schriftelijk informeren over het resultaat.

 

 

Art. 18.

Het reglement zal na 1 jaar geëvalueerd worden. De volgende onderwerpen zullen voorwerp van evaluatie uitmaken:

- het functioneren van het reglement op zich.

- de appreciatie van de gebruikers;

- de relaties tussen voorliggend reglement en andere subsidiereglementen van de stad Gent.

Op basis van de resultaten van de evaluatie zal het college van burgemeester en schepenen beslissen de toepassing van dit reglement te continueren, dan wel aan de gemeenteraad de nodige wijzigingen voor te stellen.

 

 

5. Lijst met gebruikte afkortingen

 

AFEM: Anatolisch Folkloristisch Opleidingscentrum

AKD: Anatole Kultur Dernegi (Anatolische Cultuurvereniging)

BS: Belgisch Staatsblad

BTVK: Belgisch-Turkse Vriendenkring

CDF: Cagdas Dernekler Federatonu (Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen)

CGKR: Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding

FZO-VL: Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen

GKD: Turkse Culturele Jongerenvereniging

GTKB: Gent Türk Kadinlar Birligi multiculturele vrouwenwerking (Gentse Turkse Vrouwenkring)

ICCM: Intercultureel Centrum voor Migranten

ICEM: Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden

ICM: Interdepartementale Commissie Migranten

ING: Intercultureel Netwerk Gent

KCM: Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid

LIC: Lokaal Integratiecentrum

MOC: Meridiaan Opleidingscentrum

PRIC: Provinciaal Integratiecentrum

RIC: Regionaal Integratiecentrum

SID: Stedelijke Integratiedienst

SIF: Sociaal Impulsfonds

TCCG: Turks Cultureel Centrum Gent

VCIM: Vlaams Centrum voor de Integratie van Migranten

VHRM: Vlaamse Hoge Raad voor Migranten

VMC: Vlaams Minderhedencentrum

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende