De politieke partijen en de taalwetgeving. Een argumentatieanalyse van de Kamerdebatten (1873-1963). (Maarten Van Ginderachter)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

In dit algemene besluit zal ik geen systematisch overzicht geven van al mijn bevindingen. Daarvoor verwijs ik naar de besluiten bij mijn drie hoofddelen. Ik zal hier de in mijn ogen belangrijkste conclusies van mijn onderzoek presenteren, met name over de verhoudingen tussen Vlaams-, Frans- en Waalsgezinden; de taalwetgeving en de Vlaamse natievorming en de taalwetgeving en de politieke partijen. Ten slotte zal ik kort ingaan op de wetenschappelijke literatuur die ik in mijn onderzoek betrokken heb.

 

 

Vlaams-, Frans- en Waalsgezinden

 

Ik hoop duidelijk aangetoond te hebben hoe contingent de begrippen Vlaams-, Frans- en Waalsgezind wel zijn en hoe de wisselwerking tussen de ermee corresponderende groepen de taalwetgeving beïnvloedde. De Vlaamsgezinde Kamerleden kwamen pas na WO I op voor de eentaligheid van Vlaanderen. Tot 1883 namen ze genoegen met faciliteiten voor Fransonkundigen, vanaf dat moment evolueerden ze naar een verdediging van een gegarandeerde tweetaligheid in Vlaanderen.

     Hoewel de georganiseerde, politiek geïnteresseerde WB pas in de tweede helft van de jaren 1880 ontstond, bestond er in het parlement daarvóór al zoiets als een Waalsgezinde houding. Bepaalde Kamerleden stelden al vanaf de eerste taalwet dat Nederlandsonkundigen uit Vlaanderen geweerd en Walen achtergesteld werden. Ze verwierpen ook de individuele tweetaligheid en alludeerden op een Vlaams imperialisme. Van een beweging kon nog geen sprake zijn, daarvoor miste dit protest een buitenparlementaire aanhang. Bovendien bleef het een loutere oppositietactiek van liberale Kamerleden die zich verzetten tegen taalwetten waarmee in hun ogen de klerikale machtsaanspraken in Vlaanderen kracht bijgezet werden. Toch toont dit aan dat de WB niet zomaar uit de lucht kwam vallen en dat de liberale ontevredenheid over de klerikale hegemonie (vooral na 1884) een gunstige voedingsbodem kon worden. Na haar politieke doorbraak in haar strijd tegen de gelijkheidswet kreeg de WB meer vat op de Waalse Kamerleden. De Waalse katholieken en socialisten die in 1898 vooralsnog niet geneigd waren haar veel krediet te geven, stelden zich bij hevige wallingantische agitatie Waalsgezind op in het parlement.

     Het gezamenlijke verzet van Waals- en Fransgezinden zou vóór WO I de ontwikkeling van de taalwetgeving vertragen. In het interbellum werd het ‘Vlaamse gehalte’ van de taalwetten echter recht evenredig aan de kracht van de VB, de indruk die ze daarmee maakte op de WB en de gevolgen die dat had op de relaties tussen Waals- en Fransgezinden. Zeker vóór 1925 hadden die twee laatste groepen een gelijklopende ambitie, nl. de tweetaligheid van Vlaanderen vrijwaren. Zodra van de VB enige dreiging uitging, waarmee ze haar eis tot eentaligheid kracht kon bijzetten, lieten de Waalsgezinden de Franstalige minderheden in Vlaanderen vallen. Op het moment dat de VB tekenen van verzwakking vertoonde (zoals na 1932), ging de WB weer pingelen met de eentaligheid van Vlaanderen om compensaties voor Wallonië of Brussel te bekomen.

 

 

Vlaamse natievorming

 

Uit de Kamerdebatten kunnen we ook de verschillende stadia van een langzaam voortschrijdende Vlaamse natievorming aflezen. De navelstreng tussen België en de eerste flaminganten was de vrijheidscultus, waarmee de leidende bourgeoisie in 1830 alle andere klassen aan de jonge staat had gekluisterd. Zodra de VB in haar politieke fase belandde, stelde dit de flaminganten voor problemen. Enerzijds geloofden ze als goede Belgen in die vrijheid, anderzijds moesten hun politieke eisen er in zekere mate afbreuk aan doen. Het cliché van de incivieke, onvaderlandse Vlaming is door de wereldoorlogen sterk verspreid, maar de wortels ervan gaan tot hier terug. De flaminganten werden onbetrouwbare patriotten, niet alleen omdat ze (aanvankelijk onbedoeld) de tweeledigheid van België in de schijnwerper zetten, maar ook omdat ze het vrijheidsideaal aantastten.

     Bij de bespreking van de eerste twee taalwetten probeerden de Vlaamsgezinden dat zoveel mogelijk te verbloemen en ze beklemtoonden dat hun maatregelen de échte taalvrijheid in ere moesten herstellen. Onder invloed van de schoolstrijd en parallel met de verhevigde ideologische tegenstelling radicaliseerden hun Vlaamse opvattingen echter. Het is mijns inziens vreemd dat er nauwelijks literatuur is die verwijst naar het belang van de schoolstrijd voor de ontwikkeling van de VB.

     Vanaf 1883 gingen de Vlaamsgezinden (een nog beperkte) taalgelijkheid in Vlaanderen opeisen. De vrijheid, die nu het predikaat ‘taalwillekeur’ kreeg, vervingen ze als kern van de belgitude door al wat Vlaams was, de enige garantie tegen de Franse drang naar het noorden. Een eerste stap in de richting van een Vlaamse (sub)natie was gezet. Niet wat de Vlamingen bond met Wallonië, nl. de vrijheid, stond nog centraal voor de flaminganten, maar wel wat hen scheidde, de taal. Vanaf dit moment zou een Vlaamse ideologische tegenhegemonie uitgebouwd worden tegenover de Belgische, waarin de taalrechten van de volksgemeenschap en het territorium die van het individu steeds verder naar de achtergrond verdrongen. Val R. Lorwin heeft dit conflict als volgt samengevat:

“Les Flamands font appel aux droits de la collectivité, les francophones aux droits de l’individu. Ici, le groupe socialement désavantagé demande à l’Etat de protéger les droits de sa langue et la continuité de sa culture contre ceux de son propre peuple qui désirent, au moins par leurs enfants, rejoindre l’autre communauté linguistique. Le groupe qui domine socialement veut que l’Etat protège le droit pour les individus de choisir librement leur moyen de culture mais ne semblent [sic] pas reconnaître la pression sociale et économique et l’‘intolérance muette’ qui pèsent sur les flamands en milieu bruxellois.”[2382]

     Onder meer omdat zij steeds één stap voor was op de wetgever (met haar eis voor taalgelijkheid en later de eentaligheid van Vlaanderen), raakte de VB tussen 1890 en 1914 meer en meer ontgoocheld in België en werd Vlaanderen een volwaardig alternatief. Deze latente onvrede zou in WO I door de bezetter geactiveerd worden, maar toen werd ook duidelijk dat slechts voor een kleine groep flaminganten België en Vlaanderen onverenigbaar waren.

     Na WO I kwam de Vlaamse natievorming in een versnellingsfase terecht: de Vlaamse beweging massificeerde en kon mensen uit alle bevolkingslagen en -groepen mobiliseren. De maximalisten die uit het puin van België Vlaanderen wilden optrekken, konden zo een belangrijker rol spelen dan ze op grond van hun aantal konden claimen. De grotere politieke slagkracht die met de massificatie samenhing, kwam nog niet volledig tot uiting vóór 1925. Enerzijds moest de VB het odium van het activisme en de druk van het heroplevende belgicisme van zich afschudden, anderzijds zouden het pas de teleurstellingen van de eerste naoorlogse jaren zijn (de universiteits- en de amnestiekwestie) die haar aanhang vergrootten en de uitbouw van een geestelijke tegenhegemonie versterkten. In deze jaren heeft de VB zich volgens mij (noodgedwongen) geconcentreerd op een materiële verovering van de staatsmacht door via de wet een grotere participatie van Nederlandstaligen in de overheidsstructuren af te dwingen.

     Een Vlaamse (sub)natie bestond zeker vanaf 1930. In het parlement weerspiegelde dit zich in de met des te meer aandrang uitgesproken hoop een geïntegreerde Nederlandstalige gemeenschap uit te bouwen en in de afwijzing van alle bestaansrechten van Franstalige minderheden in Vlaanderen. Ondanks een verzwakking van de democratische VB na 1932 door de economische en regimecrisis, viel de natievorming niet meer terug te draaien.

 

 

Politieke partijen

 

Mijn onderzoek verandert het globale beeld over de houding van de politieke partijen tegenover de taalwetgeving dat geschetst wordt in de wetenschappelijke literatuur, niet. De katholieken hadden inderdaad het meeste begrip voor de Vlaamse zaak, de liberalen waren het vijandigst en de socialisten namen een tussenpositie in. Toch heb ik enkele correcties kunnen aanbrengen.

     Vooral voor de eerste drie taalwetten moet de visie van de Wilsschool herzien worden. Ik meen afdoende bewezen te hebben dat de katholieke regeringen - en niet zozeer de liberalen - vanuit een overtuigde Fransgezindheid erin slaagden het bereik van de taalwetten van 1873 en 1878 te beperken. Het lijkt me duidelijk dat in beide partijen de top weinig animo kon opbrengen voor de Vlaamse eisen, hoewel het verzet in de liberale partij het grootst was.

     Ook heb ik de hypothese geformuleerd, opnieuw in tegenstelling tot Wils, dat het pas na de schoolstrijd was dat VB en liberale partij voor lange tijd uiteengroeiden. Het hevige levensbeschouwelijke conflict tussen 1878 en 1884 noopte de partijen ertoe alle interne geschillen onder de mantel van de ideologische orthodoxie te bedekken. In de katholieke partij verstevigde dit de identificatie van flamingantisme en katholicisme omdat ook bij de partijleiding de overtuiging leefde dat het ‘Vlaams’ een afdoend antidotum was tegen de laïcisering. In de liberale partij daarentegen versmachtte het de Vlaamsgezindheid. Vlaams werd immers synoniem van de katholieke hegemonie en de liberale machtsuitsluiting, vooral omdat er tussen 1884 en 1900 nauwelijks Vlaamse liberalen in het parlement zitting hadden.

     Wat de socialisten betreft, zij stonden aanvankelijk (bij de goedkeuring van de gelijkheidswet) als partij open voor de Vlaamse eisen, spraken zich uit voor de individuele tweetaligheid en wederkerigheid en wezen de Waalse beweging expliciet af. Toch was de wallingantische druk op de partijeenheid in 1898 al groot en die zou ertoe bijdragen dat in de loop van het eerste decennium van de twintigste eeuw het talenvraagstuk een vrije kwestie werd in de BWP.

     Tijdens het interbellum waren de Vlaamse christen-democraten en katholieke flaminganten inderdaad de voortrekkers van de taalwetgeving, maar in de eerste naoorlogse jaren stond hun macht niet in verhouding tot hun getalsterkte. De Waalse vleugel van de katholieke partij heeft zich tussen beide wereldoorlogen steeds Fransgezind opgesteld inzake onderwijs. Een belangrijke groep van hen nam daarenboven Waalsgezinde stellingen in.

     De Vlaamse socialisten hebben zich in dezelfde periode Vlaamsgezind gedragen en hebben noch in 1921 noch in 1923 het hoofd in de schoot gelegd voor hun Waalse partijgenoten. Het is dan ook onjuist, zoals L. Wils doet, de volledige jaren ’20 te beschouwen als een opeenvolging van Vlaams-socialistische capitulaties, die uitmondden in het wallingantische Compromis des Belges van 1929.

     Het belang van dit Compromis in het herstel van de socialistische partijeenheid heb ik gerelativeerd. Aan de ene kant gaat heel wat wetenschappelijke literatuur voorbij aan het essentiële compromiskarakter ervan. De historici die in de polemiek betrokken zijn, houden hun interpretatie staande door een volledig Vlaams- dan wel Frans-/Waalsgezind sjabloon over de tekst te leggen. Aan de andere kant duurde het tot 1932 vooraleer alle Waalse socialisten zich verzoend hadden met de vernederlandsing van Vlaanderen. Bij de vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1930 had de helft nog tegengestribbeld.

 

 

Wetenschappelijke literatuur

 

Tot slot wil ik mijn oordeel geven over de wetenschappelijke literatuur die aan de VB gewijd is. Heel wat auteurs gaan volgens mij nog altijd impliciet uit van twee tegenover elkaar staande homogene blokken van Nederlands- en Franstaligen en kiezen via hun gekleurde taalgebruik positie in verleden conflicten. Ik hoop niet in die val gelopen te zijn. Het is me ook opgevallen dat weinigen, als ze het over de taalwetten hebben, die ook werkelijk ter hand genomen lijken te hebben. Talloos zijn de tweedehandse parafraseringen die door de ene generatie historici overgedragen worden aan de andere.

 

Na (mijn bijlagen meegerekend) een kleine 570 bladzijden, 10.489 paragrafen, 22.172 regels, 195.468 woorden en 1.069.943 lettertjes is hier een einde gekomen aan een jaar zwoegen. Ik dank u voor uw aandacht.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2382] LORWIN, R., ‘Conflits et compromis dans la politique belge’, in: Courrier Hebdomadaire du CRISP, 1966, nr. 323, p. 21.