Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VIII

 

APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT

 

E. DE STANDAARD TEGENOVER VERKIEZINGEN, REGERINGSVORMING EN REGERING

 

1. De Standaard tegenover de regering-Eyskens

 

Regeringsvorming

Na de socialistische verkiezingsnederlaag in 1968 wilde de krant niet dat een socialist tot formateur werd benoemd. Op 22 april 1968 werd niettemin de socialist Leo Collard, ondanks het feit dat de socialistische familie slechts de tweede grootste fractie was, tot formateur aangesteld. De Standaard tekende hiertegen verzet aan: een kandidaat-premier moest toch tweetalig zijn. Er bestond zoiets als elementaire beleefdheid, stelde ze[217]. Leo Collard stuurde aan op een regering van socialisten en christen-democraten, zeer tot ongenoegen van De Standaard. De krant wilde een drieledige regering o.l.v. een CVP’er[218]. Toen Paul Vanden Boeynants tot formateur werd benoemd, nadat Leo Collard zijn opdracht aan de koning had teruggegeven, toonde de krant zich uitermate verheugd.

De Brusselse christen-democratische formateur had erg vlug al een plan tot onderhandelen klaar. Op 11-12 mei 1968 kon de krant het aan haar lezers al presenteren. Het bevatte tien punten[219]. De Standaard noemde dit plan aanvaardbaar als basis voor onderhandelingen, maar ging wel niet akkoord met de overheveling van de Voerstreek naar Luik, die erin voorzien was. De onderhandelingen liepen niet van een leien dakje: een maand lang sleepten ze aan. De krant drong voortdurend aan op een snelle regeringsvorming. Als die niet mogelijk bleek, zou het bestaande partijenstelsel opgeblazen worden, zo luidde het. De drie grote partijen werden opgeroepen om de onderhandelingen open en eerlijk te voeren. Pas op 10 juni kon de krant melden dat een akkoord was bereikt. Drie dagen later werd een rooms-rode regering gevormd o.l.v. Gaston Eyskens, en niet van Paul Vanden Boeynants. Op een partijbureau van de CVP had hij verklaard dat de socialisten hem niet mochten, en de vrees uitgedrukt dat ze hem de grond zouden inboren op één of ander sociaal thema binnen het half jaar. Hij was eventueel wel bereid om een gewone ministerportefeuille op zich te nemen[220].

De krant sprak haar steun aan deze regering uit, maar eiste tezelfdertijd wel dat de Vlamingen een meerderheid der portefeuilles moesten krijgen. Uiteindelijk bleken Vlamingen en Franstaligen elk over veertien portefeuilles te beschikken, wat ervoor zorgde dat het enthousiasme bekoelde en de krant opnieuw slechts een voorwaardelijk vertrouwen meer veil had voor regering en CVP. Het nieuwe kabinet werd opgeroepen om de problemen van Brussel, de K.U.Leuven en de vernederlandsing en vervlaamsing van de diplomatie definitief op te lossen[221].

In het formatieberaad was de krant terug actief tussengekomen in de coulissen. Albert De Smaele en Manu Ruys verklaarden beiden dat zij, samen, met heel wat politieke personaliteiten gesprekken hadden gevoerd na de val van de regering-Vanden Boeynants[222]. Hugo De Ridder bevestigt dit: “Het ging hier om politieke lunches in de raadszaal. Jos De Saeger werd uitgenodigd, Paul Vanden Boeynants, etc. Er werd gesproken over het programma en kandidaat-ministers. Albert De Smaele liet zijn voorkeur blijken voor een vijftal namen en liet aanvoelen dat als enkelen ervan deel uitmaakten van de regering, dat de verhouding tussen krant en regering er zeker niet slechter op zou maken. Frans Van Mechelen, Leo Tindemans, André Vlerick en Jan Piers werden o.m. naar voor geschoven.”[223] In het gesprek met Paul Vanden Boeynants trachtte Albert De Smaele naar eigen zeggen de Brusselaar ervan te overtuigen dat hij de leiding van de nieuwe regering op zich moest nemen. Paul Vanden Boeynants weigerde dit evenwel: hij had aan de PVV’er Willy De Clercq zijn woord gegeven geen regering te leiden zonder de liberalen[224].

Albert De Smaele deed terug ook moeite om zijn schoonbroer Jan Piers in de regering te krijgen. Piers had hem daar trouwens zelf om gevraagd. In een brief aan Albert De Smaele schreef hij: “De toestand schijnt niet zo gunstig te verlopen voor mij. Er zijn nieuwe elementen die een grote rol zullen spelen: 1) naarmate de ‘zon VDB’ zich verwijdert stijgt het belang van de nieuwe formateur en de partijbonzen rond hem. ‘VDB die de regeringsleden zou aanduiden’, dit schijnt niet meer het geval te zullen zijn naarmate de tijd voorbijgaat. 2) de geëiste pariteit Nederlandstaligen - Franstaligen ook onder de CVP-PSC-ministers en enkele nieuwe kandidaat-ministers zal enkele uittredende CVP-ministers doen sneuvelen. (...) Voor de Libre ben ik niet meer ‘ministrabel’. Toerisme is wel een beetje mijn specialiteit en West-Vlaanderen moet toch iemand hebben, maar... zonder de druk van U, verder op VDB, op Eyskens, op Houben-Segers-De Saeger zal het toch moeilijk gaan, meen ik. U doet natuurlijk wat u het best meent.”[225]

Jan Piers was nochtans zeker een kanshebber voor de portefeuille van Toerisme en Openbaar Ambt. In een nota had PW Segers immers geschreven dat “ministers als d’Alcantara, Piers - of Gilson wanneer het over Franstalige CVP’ers gaat -, zeer goede kandidaten zijn”[226]. Uiteindelijk haalde Jan Piers het niet: de portefeuille van Openbaar Ambt werd aan de PSC’er René Pêtre gegeven. Albert De Smaele toonde zich hierover zeer ontstemd. Hij verklaart: “Toen de kabinetschef van premier Eyskens mij vroeg of de regelmatige besprekingen konden doorgaan die ik onder Vanden Boeynants had bijgewoond, waarbij de premier, Manu Ruys, de directeur van La Libre Belgique, de voorzitter van de economische raad en ikzelf aanwezig waren, en waarop gepraat werd over economische e.a. aangelegenheden, heb ik dat aanvankelijk geweigerd. Ik deed dat uit ongenoegen over het feit dat Jan Piers in de regering niet was opgenomen.”[227]

 

Algemeen

De geestdrift over de nieuwe regering was in de Standaard-gelederen niet bijster groot. Dit nam niet weg dat de betrekkingen met heel wat van de nieuwe regeringsleden goed waren[228]. Met verschillenden onder hen vonden geregeld politieke lunches plaats in de raadszaal van de Standaard-gebouwen. Met premier Eyskens hadden zowel Albert De Smaele - zij het na een tijdje -, Manu Ruys en Hugo De Ridder goede contacten. Hugo De Ridder licht toe: “Met Gaston Eyskens had ik goede contacten, zeker na het interview dat ik in 1970 van hem afnam, samen met Frans Verleyen. Hij deed zich naar de buitenwereld altijd wel voor als een sfinx, maar met ons ging hij vertrouwelijk om. Wij konden hem rechtstreeks opbellen, zonder langs zijn persattaché om te moeten. Zelf belde hij soms rechtstreeks naar ons. Gaston Eyskens was trouwens een trouw Standaard-lezer. Ik herinner mij een persconferentie waarop een journalist van Le Soir vroeg of er op de kabinetsraad was gesproken over de primeur die in zijn krant was gepubliceerd. Een journalist van La Libre Belgique vroeg hetzelfde voor zijn krant. Eyskens antwoordde niet dadelijk, waarop een andere journalist hem vroeg of hij die dag eigenlijk al dagbladen had gelezen. ‘Natuurlijk,’ antwoordde Eyskens in een opwelling, ‘De Standaard’. Toen hij besefte dat hij zich versproken had, stamelde hij iets van dat die krant toevallig in zijn auto lag.”[229]

Interessant om vast te stellen is dat Manu Ruys en Hugo De Ridder zo’n relatie hadden opgebouwd met heel wat politici, dat ze zich voor contacten rechtstreeks tot de ministers konden wenden i.p.v. een verplicht ommetje te maken langs de persattaché. Beiden onderstreepten dat zij altijd rechtstreeks contact namen met de minister of zijn kabinetschef[230]. Hugo De Ridder had zelfs al enige van alle redacteurs in een afgesloten ruimte op de redactie een telefoon met een rechtstreekse buitenlijn. Op die wijze kon niemand achterhalen wie hij zoal opbelde. Guido Fonteyn herinnert zich nog over deze telefoon: “Het gebeurde wel eens dat die telefoon van Hugo De Ridder belde op ogenblikken dat hij afwezig was. Als dan iemand anders opnam, werd aan de andere kant onmiddellijk ingehaakt zodra duidelijk werd dat het niet de stem van De Ridder was. Blijkbaar wensten zij zich t.o.v. derden niet bekend te maken.”[231]

Over zijn contacten met BSP-minister Alfons Vranckx, die nogal conservatief was wat seksuele zaken betrof en niet wilde dat met de Benelux de ‘seksboerderijen en peepshows’ het land binnenkwamen, schreef Ruys: “Toen ik eens een hoofdartikel had geschreven over betwiste toestanden in ‘Vrij en Vrolijk’, een tehuis voor lastige kinderen in Brasschaat, belde hij mij op en stelde voor het dossier op zijn kabinet te komen inkijken. Wij maakten een afspraak. Toen ik aanklopte, installeerde hij mij aan een lange tafel, met daarop stapels documenten: ‘Dat is het volledige dossier. Neem de tijd om in te zien waarover het juist gaat.’ Ik heb daar twee volle dagen zitten lezen en schrijven, terwijl Vranckx op vier meter van mij zat te werken.”[232] Op zo’n toevallige wijze konden dus betere verstandhoudingen groeien.

Met vice-premier André Cools onderhield Manu Ruys vertrouwelijke betrekkingen: “Als vice-premier placht André Cools wekelijks op zijn kabinet enkele hoofdredacteurs en politieke journalisten samen te brengen voor een ongedwongen lunchgesprek over actuele kwesties. Vaste genodigden waren Jean-Louis Lhoest, de hoofdredacteur van Le Peuple, Christiane Lepère, redactrice op die krant, Charles Rebuffat, hoofdredacteur van Le Soir, en Henri Mordant, de uitbundige heraut van het wallingantisme in de media. Ik was er meestal de enige Vlaming en zat, vermoedelijk om die reden, aan de rechterzijde van de gastheer. Ik leerde hem daar kennen als een harde werker die zijn dossiers beheerste en die zonder scrupules opkwam voor het ‘Eigen Volk Eerst’. (...) Ik ervoer de gesprekken als zovele symptomen van een virulent Waals nationalisme, maar stelde vast dat mijn tafelgenoten dat woord verafschuwden. Een boeiend verschijnsel van verdringing.”[233]

Een belangrijke bekommernis van De Standaard betrof de vervlaamsing en vernederlandsing van de legertop. Regelmatig pakte ze in de jaren 1968-71 uit met cijfers die aantoonden dat de Vlaamse vooruitgang veel te traag verliep. Lode Bostoen, die over legerkwesties schreef, verklaart: “PW Segers was niet altijd even enthousiast over mijn artikels. Met hem praatte ik niet zoveel over de kwestie, eerder met zijn kabinetschef. Mijn informatie haalde ik uit het jaarboek der officieren, waarin alle namen stonden met een N of een F, naargelang het taalregime waartoe ze behoorden. Om de drie maanden vonden bevorderingen plaats, dus je moest naar de N en de F kijken om de eventuele vooruitgang te zien. Dat jaarboek was natuurlijk strikt vertrouwelijk: het was voor intern gebruik bedoeld in het leger. Het kwam er dus op aan met een aantal hoge officieren eerst een vertrouwensrelatie op te bouwen, vooraleer je inzage in het jaarboek kreeg.”[234]

Andere heikele punten die de krant van nabij volgde, waren de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de universitaire expansie, armoedebestrijding, ruimtelijke ordening, wetenschapsbeleid, de havenproblematiek, de sluiting der steenkoolmijnen, de vernederlandsing en vervlaamsing van de magistratuur en de diplomatie, en milieuzorg.

Begin 1970 kwam de regering-Eyskens in moeilijkheden toen ze één van haar sterke krachten dreigde te verliezen. Minister van Openbare Werken Jos De Saeger diende bij premier Gaston Eyskens op 13 januari zijn ontslag in, omdat de havens van Antwerpen en Gent, evenals de Walen zich bleven verzetten tegen de bouw van een zeesluis voor Zeebrugge. De Standaard nam zijn verdediging op en steunde hem tegen zijn belagers in[235]. Twee dagen later wist de krant te melden dat ze een gesprek met Jos De Saeger had kunnen voeren, waaruit bleek dat hij misschien toch zou aanblijven. Enkele dagen later trok Jos De Saeger zijn ontslag daadwerkelijk ook in. Wat was er precies gebeurd? Gaston Eyskens schrijft hierover in zijn memoires: “De Saeger was op 13 januari onbereikbaar. (...) Volgens Volksgazet was hij op zijn kabinet aanwezig, maar verschool hij er zich voor de buitenwereld. De Saeger zou er overleg gepleegd hebben met drie journalisten: Manu Ruys van De Standaard, Emiel Van Cauwelaert van Het Volk en Karel De Witte van Gazet van Antwerpen.” Gaston Eyskens liet de bewering voor rekening van Volksgazet maar voegde er fijntjes aan toe: “Manu Ruys schreef in zijn hoofdartikel van 14 januari dat De Saeger ‘zijn laatste woord nog niet had gesproken’. Emiel Van Cauwelaert schreef een soortgelijk artikel.” Gaston Eyskens zag zich inmiddels niettemin genoodzaakt een vervanger voor Jos De Saeger te zoeken. Hij vond Renaat Van Elslande bereid hem te vervangen. “Toen De Saeger vernam dat hij zou worden vervangen, keerde hij op zijn stappen terug. In de voormiddag kwamen van Elslande en De Saeger naar mijn kabinet. (...) In de namiddag bracht ik De Saeger en de socialistische ministers Cools en Leburton rond de tafel om het geschil bij te leggen. (...) De Saeger kon zijn plaats in de regering terug innemen.[236] Manu Ruys bevestigt het verhaal van Volksgazet: “Wij hadden die dag inderdaad een lunch met De Saeger, in hotel Astoria.”[237] Hugo De Ridder licht toe: “De Saeger huurde op kosten van zijn kabinet een suite in hotel Astoria waar hij discreet bepaalde personen kon ontvangen. Hij belegde daar heel wat vergaderingen. Ik ben daar vaak geweest, Manu Ruys naar alle waarschijnlijkheid nog meer. Hij vroeg me dan hoe de krant zou reageren op één van zijn plannen die hij uit de doeken deed. Op die manier bracht hij je in een lastig parket: enerzijds gaf hij informatie waarmee je niets kon doen, wilde je de discretie respecteren van dergelijke bijeenkomsten, maar anderzijds verzocht hij je wel de krant te engageren. Ik zei hem altijd dat ik eerst op de krant moest overleggen vooraleer ik iets kon zeggen. Op die manier was ik dus op de hoogte van één en ander zonder de krant gebonden te hebben.”[238] Bovendien wás het inderdaad zo dat er eerst overleg plaatsvond op de redactie, vooraleer standpunten werden vastgelegd.

 

Grondwetsherziening en staatshervorming[239]

Nog voor de regering-Eyskens gevormd werd, eiste de krant dat de traditionele partijen (CVP, BSP en PVV) niet langer het debat rond een grondwetsherziening en staatshervorming zouden uitstellen. Deed ze dit toch, dan dreigden de huidige structuren uit elkaar te vallen[240]. De politici van de verschillende partijen hadden vier jaar de kans gekregen om rustig te overleggen in een commissie, nu was het moment aangebroken om woorden in daden om te zetten. Toen de BSP weigerde zitting te nemen in een regering samen met de PVV betreurde de krant dit ten zeerste: de drie partijen, die over een 2/3 meerderheid beschikten, moesten in haar ogen samen naar een oplossing streven. Uiteindelijk werd toch een CVP-BSP-coalitie op de been gebracht. Minister van Communautaire Betrekkingen Leo Tindemans werd belast met het voorbereiden van de grondwetsherziening, zijn collega Freddy Terwagne met het opstellen van een ontwerp van wet op de economische decentralisatie.

Einde september 1968 noemde De Standaard het positief dat de regering, m.i.v. de BSP, gewonnen bleek voor een breed nationaal overleg met de PVV. Opnieuw benadrukte ze dat een grondwetsherziening onontbeerlijk was, al was het maar omdat uit de huidige toestand teveel geldverspilling voortvloeide. Ze stelde dat het debat er rond niet achter de schermen mocht plaatsgrijpen, maar in het parlementaire halfrond op een open en vrije manier moest gevoerd worden[241]. Vrij vlug kwamen de Walen op de proppen met hun eis tot zekere waarborgen. De krant wees dit af: eerst dienden de economische decentralisatie en culturele autonomie worden doorgevoerd, en dan pas kon er over Waalse waarborgen worden gepraat. Beide zaken mochten niet aan elkaar gekoppeld worden[242].

Geregeld lag De Standaard in de clinch met de Franstalige Brusselaars, die van geen begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten wilden weten. Ze moesten ophouden Vlaanderen en Wallonië te willen overvleugelen, stelde de krant. De Vlamingen werden opgeroepen een ruim overleg te organiseren over de grondwetsherziening, kwestie van in de nationale discussie niet te worden weggedrukt[243]. Volgens Hugo De Ridder durfde de krant in dat verband uit eigen initiatief een aantal Vlamingen rond tafel te brengen: “Het gebeurde meermaals dat wij een aantal Vlaamse politici samenbrachten met niet-partijgebonden Vlamingen, om te praten over de problemen van grondwetsherziening en staatshervorming.”[244]

Wat het ontwerp van wet van Freddy Terwagne betreft over economische decentralisatie, stond de krant op het standpunt dat Vlaams-Brabant bij Vlaanderen diende gevoegd te worden, en Waals-Brabant bij Wallonië. Brussel-Hoofdstad moest voor een eigen interne en efficiënte organisatie zorgen, en mocht geen gebieden van de twee gemeenschappen opeisen[245].

In het begin van 1969 volgde de krant nauwlettend het verloop van de debatten rond de grondwetsherziening. Slechts zelden deed ze zelf concrete voorstellen. Dit was uitzonderlijk wel het geval halfweg januari, toen ze ervoor pleitte om de negentien Brusselse gemeenten samen te voegen tot één grote moderne agglomeratie. Van Vlaams-Brabant moesten de Franstaligen afblijven: er kon geen sprake zijn van een tweetalig gezag over Vlaams-Brabant of de zes Vlaamse randgemeenten. In het verslag van een redactielunch uit die periode valt te lezen: “De eisen van de Franstalige PSC inzake culturele bevoegdheden in de randgemeenten voor een andere instantie dan de Vlaamse raad van Senatoren kan binnen afzienbare tijd leiden tot een crisistoestand in de regering. De krant zal het standpunt vooropzetten dat geen enkele compromisoplossing kan worden aanvaard. Het principe van de taalgrens mag niet worden afgetakeld. Dit standpunt zal worden meegedeeld aan premier Eyskens.”[246] Volgens Albert De Smaele gebeurde zoiets meestal door hemzelf, in een persoonlijk gesprek, al kon het gebeuren dat ook redacteurs de stelling konden voorop plaatsen als ze zich daartoe in de gelegenheid bevonden[247]. Zowel Manu Ruys als Hugo De Ridder bevestigden dat zij in de loop van het premierschap van Gaston Eyskens in de jaren 1968-71 diverse informele contacten hadden met de premier[248].

In de Senaatscommissie botste het voorontwerp van Leo Tindemans op heel wat weerstand. Nieuwe voorstellen van de regering werden in de volgende maanden eveneens afgewezen. Op het einde van september 1969 dan ging een zgn. werkgroep-Eyskens (de werkgroep van 28) van start, die zich over de staatshervorming zou buigen. De regering was erin geslaagd alle partijen, ook die van de oppositie, in een gezamenlijk overleg te verenigen. De krant waarschuwde dat een mislukking van dat overleg wel eens fataal zou kunnen zijn[249]. De Franstalige Brusselaars werden opnieuw opgeroepen om hun extremisme te laten varen, en de Vlamingen aangespoord om samen te werken. Toen de werkgroep op 13 november haar eindverslag publiceerde, bleek dat er een ruim akkoord bestond over culturele autonomie, decentralisatie en een aanpassing van de instellingen[250]. Over het statuut der randgemeenten met taalfaciliteiten en de afbakening van de Brusselse agglomeratie was geen overeenstemming bereikt[251].

De regering trok nu het laken naar zich toe. Op 6 februari 1970 stelde De Standaard het plan van premier Eyskens voor[252]. De krant toonde zich tegenover dit plan niet ongenegen. Ze keerde zich wel fel tegen de Franstalige Brusselaars die het zonder meer verwierpen: het werd tijd dat zij ophielden met alles voortdurend te blokkeren, en hun plannen tot aantasting van de Vlaamse eentaligheid opborgen. De Vlaamse en Waalse regeringsleden werden opgeroepen te ontwaken uit de Brusselse bluf die hen verlamde[253].

Vooraleer Gaston Eyskens de compromistekst aan het parlement voorlegde op 18 februari, waren er al wijzigingen in opgetreden[254]. De krant plaatste bij dit nieuwe compromis enig voorbehoud: er moest trouwens eerst nog afgewacht worden of het al zou worden goedgekeurd. Op het PVV-congres van maart 1970 bleek dat de Vlaamse PVV’ers wel akkoord gingen, maar dat de Franstalige liberalen hun anti-Vlaamse ingesteldheid nog niet achterwege hadden gelaten[255]. Ook het FDF en de Franstalige Brusselse socialisten wezen het regeringscompromis af.

Begin april 1970 viel de krant daarop opnieuw hard uit naar de Franstalige Brusselaars: wanneer zouden ze eindelijk ophouden alles te blokkeren en rechten te claimen op Vlaams grondgebied? Er kwam een kentering in de houding van De Standaard. Op 9 april 1970 schreef ze bvb. dat de tijd in het voordeel der Vlamingen speelde en dat de invoering van een federalisme dus niet mocht overhaast worden. Wat later, op 16 april, gaf ze te kennen niet langer te geloven in de regering-Eyskens. Er werd best uitgekeken naar een meer stabiele meerderheid. Tien dagen later meende de krant te weten dat de regering-Eyskens op sterven na dood was[256].

Over deze commentaar van De Standaard schreef Gaston Eyskens in zijn memoires: “Manu Ruys trad in het artikel van 16 april op als spreekbuis van diegenen in de CVP die de val van de regering wensten. In feite ging het om enkele CVP-politici die ontevreden waren omdat zij niet in mijn regering waren opgenomen. Eén van de spilfiguren was Raf Hulpiau, die met zijn medestanders een heel scenario had uitgedokterd dat de regering in moeilijkheden moest brengen.”[257] Eerder, over de maand januari 1970, had Gaston Eyskens er in zijn memoires al gewag van gemaakt dat er “in de CVP een strekking was die aanstuurde op een regeringscrisis en nieuwe verkiezingen, omwille van de Vlaamse belangen in Brussel. Uit de besprekingen in de Werkgroep-Brussel, waarin o.m. over een herverkaveling van de Brusselse agglomeratie werd gesproken, leidde zij af dat de regering inzake Brussel toegevingen zou doen aan de Franstaligen. In het dagblad De Standaard had die groep een spreekbuis gevonden.”[258]

Manu Ruys ontkent de beweringen van Gaston Eyskens ten stelligste: “Wij waren geen spreekbuis, wij zijn dat ook nooit geweest. Wij namen soms standpunten in die parallel liepen aan die van anderen, wij dachten soms hetzelfde. Dit betekent evenwel geenszins dat wij een spreekbuis waren van hen. Waarom zouden wij trouwens als spreekbuis hebben moeten optreden? Wij waren een sterk bedrijf, een sterke, onafhankelijke redactie. Wij waren de vertolker van wat wij dachten dat de belangen van het Vlaamse volk waren. Wij waren geen spreekbuis van een fractie in de CVP.”[259]

Was de krant naar alle waarschijnlijkheid inderdaad geen spreekbuis van de strekking-Hulpiau - al bij al was ze volgens Hugo De Ridder tevreden over de samenstelling van de regering, waar Frans Van Mechelen, André Vlerick, Leo Tindemans en Jos De Saeger deel van uitmaakten -, dit betekende niet dat ze toch tegen de regering-Eyskens kon gekant zijn omwille van andere motieven. Uit verslagen van redactielunches uit het jaar 1970 blijkt dat dit inderdaad zeker vanaf juni 1970 maar waarschijnlijk daarvoor ook al, het geval was. In juni 1970 zegde in de Kamer de Volksunie haar medewerking aan een grondwetsherziening op, toen de besprekingen daar waren spaak gelopen nadat de Senaat begin juni nochtans had goedgekeurd om de begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten in de grondwet in te schrijven. In het verslag van de redactielunch van 22 juni 1970 valt te lezen: “Na het heengaan van de Volksunie-fractie dreigt de grondwetsherziening in de Kamer vast te lopen. Onze krant zal een kritische balans opmaken van de positieve en negatieve aspecten van de voorgenomen grondwetswijziging en concluderen dat een eventuele mislukking van Vlaams standpunt bekeken geen drama is.”[260]

De krant wees, toen de Volksunie haar steun aan de grondwetsherziening opzegde en zo de regering niet langer over een voldoende stemmenaantal beschikte, op de verpletterende verantwoordelijkheid die de Vlaams-nationalistische partij daarmee op zich nam: nu kon Brussel niet meer begrensd worden vóór de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1970. Na de verkiezingen zouden de kaarten ongetwijfeld nog moeilijker liggen. Toch kon ze ergens begrip opbrengen voor de beslissing van de partij, al hoopte de krant dat ze alsnog van mening zou veranderen[261]. Toen dit niet het geval bleek, berichtte de krant dat de grondwetsherziening voorlopig dus mislukt was. Alle gemaakte afspraken en goedgekeurde zaken (in de Senaat) gingen dus terug de koelkast in. Ze raadde aan voorlopig via gewone wetten verder te werken. Tevens drong ze erop aan de procedure voor een grondwetsherziening te versoepelen, voor het geval er toch eens een meerderheid voorhanden was[262].

De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1970 vertoonde een status quo voor CVP en BSP en winst voor de Volksunie[263]. In Brussel wonnen FDF en UTB, de PVV ging achteruit. N.a.v. de resultaten in Brussel ontketende De Standaard een waar offensief tegen de Franstalige Brusselaars: de tijd dat ze de Vlamingen ongestraft konden vernederen, was voorbij, zo werd gesteld. Toen een poging werd ondernomen om de Vlamingen en gematigde Franstalige Brusselaars uit het bestuur van de negentien Brusselse gemeenten te weren, reageerde De Standaard door te stellen dat Vlaanderen niets meer zou toegeven: geen enkel privilegie zou het nog toestaan aan een stad die zich zo anti-Vlaams opstelde[264]. De Franstalige Brusselaars werden gewaarschuwd: als Brussel niet begon in te binden, dan zou Vlaanderen niet langer meewerken aan de rijkdom en de expansie van de hoofdstad. De BSP’er Henri Simonet, die op 19 oktober terug contact opnam met premier Eyskens om verder over de grondwetsherziening te onderhandelen, had een sleutelpositie in handen, meende de krant, om de staatshervorming terug vlot te trekken. De vraag stelde zich alleen of hij al dan niet voor de Vlamingen aanvaardbare eisen zou stellen[265].

Op 19 november 1970 berichtte de krant over acht wijzigingen die Gaston Eyskens, na onderhandelingen met de Franstalige Brusselse socialisten en de Waalse liberalen, in zijn basistekst over de grondwetsherziening had aangebracht[266]. Met de punten drie en vijf kon De Standaard geenszins akkoord gaan, voor de laatste twee punten waarschuwde ze Vlaanderen, en maande ze aan tot waakzaamheid. Wat later stelde ze dat de grondwetsherziening de verkeerde kant begon op te gaan: ze evolueerde in haar ogen naar en versterking van de verfransing van Brussel en ze leverde gevaar op voor Vlaams-Brabant. In het licht van dat laatste eiste ze dat de federaties van gemeenten rond Brussel tegelijkertijd zouden worden opgericht met de Brusselse agglomeratieorganen. Zoniet zouden de gemeenten rond Brussel de kans lopen verfranst te worden[267]. Op 11 december dan berichtte De Standaard dat de grondwetsherziening ten einde was, na de goedkeuring van de teksten in de Kamer - de Senaat volgde in de nacht van 17 op 18 december. De begrippen of concepten van ‘culturele autonomie’ en ‘gewestvorming’ (het later berucht geworden artikel 107 quater) werden in de grondwet ingeschreven[268]. Daarnaast werd voorzien in een hervorming van de lokale besturen (die samenwerking tussen gemeenten op heel wat vlakken moest mogelijk maken), in maatregelen tegen minorisering (teneinde te voorkomen dat een meerderheid aan een minderheid haar wil zou opdringen, zowel wat Vlaams-waalse verhoudingen betreft, als katholieke - vrijzinnige), in een aantal bepalingen rond Brussel, en in een aantal kleinere (en minder belangrijke) zaken. Nu kon de staatshervorming, de concrete uitvoering van de nieuwe principes die in de grondwet waren ingeschreven, beginnen. De Vlaamse en Waalse gemeenschap zouden moeten leren solidair te zijn en de opbouw van een betere staat.

Over de invloed van de krant op en haar rol van medespeler in de perikelen rond de grondwetsherziening en meer in het algemeen de Vlaamse beweging verklaarde Gaston Eyskens op 10 april 1972 in het RTB-radioprogramma Radioscopie de la presse belge: “Dans l’action menée sur le plan idéologique par le journal De Standaard, je vois quant à moi une très grande continuité et lorsque maintenant, en 1972, on regarde en arrière et lorsqu’on fait surtout l’histoire politique du Mouvement flamand mais l’histoire politique de la Belgique, il faut bien dire que ce journal a joué un rôle prépondérant et qui n’a pas dévié de la ligne qui a été tracée depuis l’origine. (...) Je me plais à dire que le journal De Standaard a donc, grâce à la grande influence qu’il a toujours eue dans les milieux intellectuels en Flandre, qu’il a joué et qu’il continue à jouer un grand rôle en ce qui concerne le développement des idées.[269] Franstalig BSP’er en economieminister Simonet trad tijdens dezelfde uitzending deze stelling bij, terwijl ook minister van Nederlandse Cultuur Frans Van Mechelen in de periode 1968-71 de grote en belangrijke rol bevestigde die de krant in de grondwetsherziening speelde: “De rol die De Standaard speelde, kan moeilijk overschat worden.”[270]

De discussies rond de staatshervorming namen een aanvang begin 1971. De krant toonde zich gewonnen voor de vorming in Brussel van sub-nationaliteiten[271]. Ze keerde zich tegen de oprichting van federaties van gemeenten i.p.v. de eenmaking ervan. Ze pleitte voor een versteviging van het Vlaams onderwijs in Brussel (waarbij elke concurrentie tussen vrij en officieel onderwijs moest achterwege blijven) en voor een gelijktijdigheid van invoering van nieuwe structuren in Brussel-Hoofdstad en in de randgemeenten, kwestie van elk Brussels expansionisme teniet te doen.

Op 5 mei 1971 publiceerde De Standaard het door de regering goedgekeurd plan m.b.t. de staatshervorming[272]. De krant kon zich in deze voorstellen vinden, en sprak de hoop uit dat ze zouden worden goedgekeurd. PVV en BSP gooiden echter roet in het eten. De krant verweet hen dat ze op die manier een kamerontbinding riskeerden. De PVV moest duidelijkheid scheppen m.b.t. haar standpunt over een cultuurpact (dat socialisten en liberalen waarborgen moest bieden voor de katholieke suprematie in Vlaanderen), de Franstalige Brusselaars werden aangespoord om hun redelijkheid terug te vinden, en de regering werd gevraagd om eindelijk de culturele autonomie te realiseren[273].

Op 24 juni 1971 meldde de krant dat de Senaat het ontwerp over de oprichting van taalgroepen in het parlement en de oprichting van cultuurgroepen goedkeurde[274]. Op 10-11 juli berichtte ze dat de Senaat tevens haar goedkeuring hechtte aan het ontwerp op de culturele autonomie. Een week later viel te lezen dat de Kamer deze ontwerpen eveneens goedkeurde, evenals het ontwerp op federaties en agglomeraties. Op 22 juli tenslotte schreef De Standaard dat ook de Senaat dit laatste ontwerp goedkeurde. Een dag later evalueerde de krant de staatshervorming: ze bevatte heel wat positieve punten, maar tevens een aantal zwakke elementen: 1) De cultuurraden waren niet bevoegd voor onderwijs, dat onder het schoolpact bleef ressorteren. 2) De invoering van de taalvrijheid in Brussel werd te vroeg geacht. 3) De regeling van de Voerkwestie - in de grondwet werd ingeschreven dat een wet bepaalde gebieden, waarvan zij de grens vaststelde, aan de indeling in provincies kon onttrekken, ze onder het rechtstreeks gezag kon plaatsen van de uitvoerende macht en ze een eigen statuut kon toekennen - hield een prestigenederlaag in voor de Vlaamse politici. 4) De wet op de agglomeraties en federaties was vaag en schuchter.  De Standaard voorspelde dat in de herfst een aantal hete hangijzers op de agenda zouden worden geplaatst: de bestemming van de Voerstreek, economische decentralisatie, gewestvorming, en de afbakening van het gewest Brussel, waarbij een zwak punt van Vlaanderen was dat het nog steeds onvoldoende gewapend was om een geografische expansie van het Brusselse industriegebied te controleren. Een wetsontwerp door de Waalse minister voor Gemeenschapsbetrekkingen Fernand Dehousse (die de overleden Freddy Terwagne was opgevolgd) in juli 1971 ingediend, steunende op de nieuwe bepaling in de grondwet, m.b.t. de Voerstreek werd resoluut verworpen: elk ontwerp dat van de Voerstreek een tweetalig kanton maakte, druiste in tegen de grondwet[275]. De CVP-ministers tekenden eveneens protest aan tegen dit ontwerp. Het kwam de sfeer in de regering niet ten goede.

 

Ontslag van de regering-Eyskens

Op 14 september 1971 stelde de krant dat de regering beter nog even kon verder regeren: na de verkiezingen zouden beide regeringspartners waarschijnlijk toch terug verder moeten regeren. Een goede week later herzag De Standaard haar mening. Als de regering niet meer in staat was behoorlijk te besturen, trad ze beter af, zo luidde het. Het land stond immers voor grote uitdagingen, zoals het begrotingsevenwicht. Als ze niet langer in staat bleek een eerlijk begrotingsbeleid te voeren, maar integendeel verlamd werd door immobilisme, ging ze beter heen[276]. Op 24 september 1971 nam de regering-Eyskens ontslag en ontbond de Kamers. Verkiezingen werden uitgeschreven voor 7 november.

 

2. De Standaard tegenover de nieuwe regering-Eyskens

 

De parlementsverkiezingen van 7 november 1971

Op 6 oktober 1971 ging De Standaard van start met een artikelenreeks ‘Drie jaar Wetstraat’, waarin een kritische evaluatie werd gebracht van de verwezenlijkingen van het kabinet. T.e.m. 26 oktober werden de resultaten van de regeringsequipe vergeleken met de beloften in het regeringsprogramma gedaan. Op communautair vlak luidde de conclusie dat de regering-Eyskens haar best had gedaan: de Vlaams-Waalse geschillen waren nog wel bijlange na niet helemaal opgelost, maar Gaston Eyskens had het maximum haalbare bereikt in erg moeilijke omstandigheden, o.m. door de tegenkanting van de unitaristen.

De krant pleitte voor een hoger niveau van de volksvertegenwoordiging. Eerder reeds had ze al kritiek geuit op de somtijds gebrekkige werking van het parlement, en nu keerde ze zich sterk tegen de hangende manoeuvres waarbij jonge bekwame mensen van de kandidatenlijsten werden geweerd t.v.v. oude onkundige politici en “onbenullige (en soms primaire) suppoosten van drukkingsgroepen”[277]. Concrete namen wenste De Standaard niet te noemen.

In de verkiezingscampagne hield de krant zich opvallend op de vlakte. Enkel m.b.t. de situatie in Brussel gaf ze af en toe commentaar. Zo kantte ze zich tegen voormalig socialistisch voorman Spaak die de Franstalige Brusselaars had opgeroepen tot een proteststem vanwege de te vele toegevingen aan de Vlamingen. Op die manier steunde hij indirect het FDF, verweet de krant hem[278]. Dat FDF kon in de ogen van De Standaard op geen genade rekenen: het wilde immers oorlog met de Vlamingen. De krant noemde het ‘stom’ dat de hoofdstad en de gewesten elkaar bestreden en zo elkaars groeiende welvaart tegenwerkten[279].

Voor het eerst sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 1964, en voor de eerste maal sinds de Tweede Wereldoorlog wat parlementsverkiezingen betreft, gaf De Standaard haar lezers niet het minste stemadvies mee. Integendeel, de politieke redactie liet, zoals overeengekomen op de redactielunch van 4 oktober 1971, de lezer kennis maken met de programma’s van de onderscheiden partijen. Zo kwamen de VU, het Rassemblement Bruxellois, het FDF-RW, de BSP, de Communistische Partij, de PVV en de CVP in de berichtgeving aan bod[280]. Op twee dagen van de parlementsverkiezingen bracht de krant ten behoeve van het lezerspubliek op de vierde pagina een vergelijking van de diverse partijprogramma’s. Op die wijze wilde ze de lezer helpen om beter en bewuster te kiezen[281]. In een redactielunch op een maand van de verkiezingen was al afgesproken dat “de redactie zich niet zal mengen in het samenstellen van kandidatenlijsten en evenmin een voorkeur zal laten blijken voor kandidaten”[282]. De krant toonde aldus nog maar eens aan nu definitief het pad van de objectiviteit en het pluralisme te zijn ingeslagen.

 

De regeringsvorming

De verkiezingen van 7 november 1971 brachten voor de christen-democraten niet de verhoopte overwinning met zich mee. De CVP verloor in Vlaanderen drie zetels, in het totaal ging de christen-democratie er twee zetels op achteruit. Volgens Hugo De Ridder verloor Gaston Eyskens het vertrouwen van een aantal kiezers door vervroegd de Kamers te ontbinden[283]. De BSP won twee zetels wat haar totaal op 61 zetels bracht, de PVV verloor dertien zetels en kwam op 34, terwijl de Volksunie dankzij een winst van twee zetels op 22 kwam. Het meest frappante resultaat was dat van het FDF: het verdubbelde in één klap zijn zetelaantal en kwam op 24 zetels uit. Deze uitslag liet het ergste vermoeden voor de verkiezingen van 21 november 1971 voor de raden in de Brusselse agglomeratie en in de federaties der randgemeenten. Toen de uitslagen hiervan bekend werden, bleek dat het FDF de andere partijen had verpletterd in Brussel. De Volksunie had een lichte vooruitgang geboekt, terwijl de CVP vooral in de Vlaamse randfederaties sterk stond. De Standaard formuleerde dadelijk het Vlaamse antwoord op de FDF-overwinning: er diende geijverd te worden voor een waterdichte bescherming van de Vlaamse Brusselaars, en geen enkel deel van Vlaams-Brabant mocht aan het Brusselse gewest worden gehecht. Vlaams-Brabant was en bleef Vlaams. Vlaamse politici dienden tot slot heel goed te beseffen dat Vlaanderen het niet zou nemen dat de Brusselse agglomeratie onder anti-Vlaamse voogdij kwam[284].

Inmiddels was Gaston Eyskens tien dagen na de verkiezingen tot formateur aangesteld. Volgens de krant kon vrij vlug een bestuursakkoord worden bereikt, op voorwaarde dat Vlamingen, Walen en een aantal verstandige Brusselaars elkaar vonden om een sterke coalitie te vormen. Ze stipte een aantal punten aan waar de volgende regering zeker een oplossing moest voor vinden[285].

Op 23 december 1971 maakte de krant bekend dat formateur Gaston Eyskens zijn opdracht had teruggegeven aan de koning. Ze bestempelde de mislukking van het formatieberaad als zielig. Edmund Leburton, die nu als informateur op pad werd gestuurd, kon niet op de onverdeelde sympathie van De Standaard rekenen. Hij stond immers bekend als een Waals unitarist. Van haar kant verwachtte de krant een jonge, tweetalige federalistisch denkende premier[286].

Inmiddels liep de informatieopdracht van Edmund Leburton alweer af en werd Gaston Eyskens terug met de formatie van een regering belast. Op 6 januari 1972 publiceerde de krant het programma waarrond hij onderhandelingen voerde, terwijl veel CVP-parlementsleden het nog niet eens hadden gezien. Ze nam deze gelegenheid te baat om aan te klagen dat het parlement teveel in onwetendheid gelaten werd en onder partijtucht gebukt ging. Het was nochtans in het parlement dat de regeringspolitiek moest vastgelegd worden, en nergens anders. De onwil van de toppolitici en hun ondoorzichtige handelswijze begon het publiek te enerveren, zo luidde het. De krant kwam op dreef: het werd tijd dat de regering iets deed aan de partijpolitieke en syndicale verrotting van de rijksadministratie. Het kon bvb. toch niet dat de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, een ambtenaar, deelnam voor de socialisten aan de formatieonderhandelingen[287].

Op 13 januari - België ging zijn 67e crisisdag in, en was al 113 dagen verwijderd van de ontbinding van het parlement - drong De Standaard aan op de spoedige vorming van een nieuwe regering. “Erkennen dat een regering nodig is, betekent echter niet dat men zich zwijgend moet neerleggen bij alles wat de vorming van het kabinet kenmerkt of begeleidt. Het is de plicht en het recht van de krant daarover informatie en kritiek te brengen, ook al doet het sommige partijleiders pijn en wordt het formatieberaad erdoor niet vergemakkelijkt. Open kritiek is ook en vooral wenselijk - wij blijven hierop drukken - omdat de parlementsleden die door de bevolking werden afgevaardigd en straks moeten beslissen, momenteel buiten de besprekingen worden gehouden en NIETS weten.” Vooral in de CVP was dit zo volgens de krant, die de zwakheid van de CVP, als gevolg van haar eigen ambities, in de onderhandelingen laakte. De krant vroeg zich af of de CVP wel een eigen visie had, of zich beperkte tot het afremmen van de socialistische politiek.

Halfweg januari dan kwam Gaston Eyskens klaar met de vorming van een nieuwe regering. De socialist André Cools werd opnieuw vice-premier. De Standaard sprak meermaals de vrees uit dat de nieuwe regering onder invloed van de Brusselaars en de socialisten minder regionaal zou denken dan de vorige. Volgens haar gingen achter de betwisting rond culturele autonomie die gaande was, twee zaken schuil: 1) De vrijzinnige Vlamingen vreesden een katholiek overwicht van CVP en VU in de cultuurraad en poogden dan ook de bevoegdheid ervan te beperken. 2) De Waalse socialisten waren niet langer gewonnen voor de invoering van een economisch federalisme omdat dit voor hen financieel slecht uitviel[288]. Op 18 januari publiceerde de krant drie commentaarstukken bij de vorming van de nieuwe regering: Manu Ruys handelde over de vrees dat de regering het qua gewestvorming zou laten bij principiële verklaringen. Daarnaast sprak Hugo De Ridder zich uit voor het benoemen van enkele staatssecretarissen die zich enkel met de herziening van het schoolpact zouden bezighouden. Tot slot geloofde Jan Bohets niet in de doeltreffendheid van het geplande economische beleid: het was immers bij voorbaat gehypothiceerd door de interne tegenstellingen in de genomen opties.

De Standaard hoopte dat de regering gaandeweg meer elan zou krijgen, en dat de ministers genoeg enthousiasme konden verwekken om een nieuw sociaal beleid door te kunnen voeren. Tevens hoopte ze dat de CVP een antwoord zou vinden op het socialistische offensief: zoniet was ze gedoemd te verdwijnen[289]. Anderzijds erkende de krant dat de regering ook positieve kanten had: defensieminister Paul Vanden Boeynants mocht het sociaal-economisch beleid coördineren en kon zo de staatsbureaucratisering van het bedrijfsleven door Henri Simonet afremmen. De portefeuille van binnenlandse zaken werd aan de Vlaamse CVP’er Renaat Van Elslande toegewezen, en er maakten zestien Nederlandstaligen tegenover dertien Franstaligen deel uit van het nieuwe kabinet. Het kwam er voor de Vlamingen op aan zich niet door de unitaristen te laten doen[290].

De krant verlangde van de nieuwe regering een duidelijk antwoord omtrent zaken als het statuut van Brussel, de staatshervorming, etc. Dit zou immers het standpunt bepalen dat de Vlamingen tegenover België zouden innemen. De Vlaamse kiezer was zo al ontgoocheld. Wanneer het regeringsprogramma werd voorgesteld, bleek De Standaard allerminst tevreden: ze bestempelde het als te vaag en te langdradig. Ze sprak de hoop uit dat het parlement van meet af aan zou durven doorvragen over enkele belangrijke kwesties. Tenslotte gaf ze de wenk dat i.p.v. de extreme partijen en de regionalisten te bestrijden, de regering het land beter kon moderniseren en aanpassen aan de gemeenschappen[291].

 

De Standaard en de regering

Opnieuw onderhield De Standaard met heel wat leden van de nieuwe regering goede tot zeer goede betrekkingen[292]. Over de contacten met staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Lefèvre getuigde De Ridder: “Theo Lefèvre is een grotere rol in mijn leven gaan spelen in 1972-73 nadat hij van minister van Wetenschapsbeleid gedegradeerd was tot staatssecretaris. Hij was wat op de dool, had zijn zoon verloren en zocht mensen, vooral ’s avonds, om zijn eenzaamheid te delen. Herhaalde malen nodigde hij mij uit voor een avondmaal in het restaurant in de Brusselse Handelsstraat dat toen nog Marie-Josée heette maar inmiddels Chez Callens geworden is. Op deze etentjes moest ik nauwelijks het woord nemen. Lefèvre begon meestal vrij ongenadig de politiek van de krant te hekelen en meende dat De Standaard geen leiding had, dat ze zwenkte van links naar rechts op buitenlands, religieus en binnenlands terrein. Ik aanhoorde die verwijten zwijgend. Dan begon hij een breed tafereel te borstelen van de politieke toestand zoals hij die zag, sprak vaak over het gebrek aan authenticiteit bij de christen-democraten, verweet ze lauwheid in het verdedigen van hun theorieën en voorspelde de spoedige ondergang indien het roer niet werd omgegooid. (...) De wijn werd overvloedig uitgegoten en hij begon een babbel over figuren uit het verre politieke verleden en over de regerende ministers.”[293]

Een andere getuigenis van Hugo De Ridder werpt een licht op de goede betrekkingen van Standaard-mensen met Leo Tindemans enerzijds, en hun technieken om informatie te verzamelen en denkpistes voor politici te openen anderzijds. Hij stelt: “Op een avond had ik een feestje georganiseerd bij mij thuis, waarop ook landbouwminister Tindemans aanwezig was. Ruys, ook uitgenodigd, zegt op een bepaald ogenblik: ‘De volgende regering zou een regering-Tindemans-Simonet moeten worden. Tindemans keek verwonderd op en begon met Ruys te discussiëren. Voor Ruys was zijn suggestie eigenlijk een tactiek: hij wilde te weten komen wat Tindemans van Simonet dacht.”[294]

Tegenover de nieuwe regering nam de krant haast voortdurend een erg argwanende houding in. Vooral de maatregelen van economieminister Henri Simonet werden met argusogen gevolgd. Zo was De Standaard allerminst tevreden met het feit dat Vlaams-Brabant evolueerde tot een soort industrieel testgebied. In haar ogen bracht de industrievestiging vervuiling, verpesting en verfransing (Franstalige Brusselse en eentalige Waalse kaders verhuisden met de fabriek immers mee) met zich mee[295]. Een week na dit artikel publiceerde de krant een reactie van Henri Simonet: zijn antwoord kon haar evenwel niet geruststellen. Begin april riep de krant Simonet op om ook Vlaamse streken op te nemen in de lijst voor streekhulp die hij aan Europa zou overhandigen, en meer bepaald die streken die in het regeerprogramma stonden vermeld. Simonet werd gewaarschuwd dat hij de Vlamingen beter niet tegen zich in het harnas kon jagen[296]

Wat de staatshervorming, en meer bepaald het probleem-Brussel betreft, pleitte de krant voor Vlaamse waakzaamheid en frontvorming. De Vlaamse parlementsleden werden herinnerd aan het ‘manifest van Brussel’, van de hand van zowat 70 vooraanstaande Vlamingen (voorzitters van cultuurverenigingen, hoogleraars, burgemeesters, bankiers, economen, letterkundigen en ambtenaren)[297].

Zelf eiste De Standaard dat het gewest Brussel niet dezelfde rechten en bevoegdheden zou krijgen als het Vlaamse en Waalse. Brussel mocht in geen geval een volwaardig derde gewest worden. Ze keerde zich tegen voorstellen hier rond van de Brusselse PSC, die tevens wilde dat de Vlaamse randfederaties onder het Brussels gewest zouden vallen. De reden voor het verzet van de krant was, aldus Albert De Smaele, erg eenvoudig: “Als Brussel een gewoon derde gewest werd, dan stond het twee gewesten tegen één: Brussel was immers toch overwegend Franstalig. Voor de Vlamingen was een dergelijke positie uiteraard onaanvaardbaar.”[298] De Franstaligen werden meermaals opgeroepen om hun ongehoorde eisen op te bergen, en een redelijk gesprek aan te gaan met de Vlamingen. Zoniet maakten ze elke oplossing onmogelijk.

 

3. De Standaard tegenover de regering-Leburton

 

De regering-Eyskens was geen lang leven beschoren. De krant toonde zich allerminst rouwig om de val ervan op 22 november 1972. Volgens haar was er een dringende nood aan het herstel van vertrouwen. “Er is een grondig vernieuwde regering nodig, die een modern België tot stand brengt, waarin de twee gemeenschappen samenwerken en Brussel, als een meertalig Europees district, een apart statuut krijgt. Die hervorming vergt een brede, parlementaire coalitie.”[299] De krant pleitte voor de vorming van een ruime en vooral jonge regering, die de pacificatie zou bewerkstelligen. Opdat ze daarin zou slagen, dienden alle partijleiders de nodige dosis gezond verstand en gematigdheid aan de dag leggen. Er moest een nationaal gesprek worden belegd, ook met de oppositie, over de kern der problemen, waarin persoonlijke ambities en partijpolitiek niet in mochten meespelen[300].

Op 13 december 1972 werd de Waalse socialist Edmund Leburton met een formatieopdracht belast. In een eerste reactie noemde De Standaard dat geen goede zaak: Leburton had de CVP tegen de schenen geschopt, kende maar gebrekkig Nederlands etc.[301] Op een redactielunch enkele dagen later werd op de aanstelling van Edmund Leburton dieper ingegaan: “Kan door de krant een exclusieve worden uitgesproken op grond van het feit dat formateur Leburton het Nederlands onvoldoende machtig is? Besloten wordt, hem veeleer kritisch te beoordelen op basis van het programma dat hij zal voorleggen.”[302]

Halfweg januari 1973 berichtte de krant over een ontwerp van regeerakkoord van de hand der onderhandelaars van de drie grote partijen. De positieve punten die De Standaard erin ontwaarde, waren de deblokkering van de gewestvorming, de status-quo voor de Voerstreek, en de begrenzing van het Brussels gewest tot de negentien gemeenten. Negatief vond ze dat sommige hervormingen maar op termijn zouden worden gerealiseerd, dat er geen hervorming in federale zin kwam (aangezien de gewestraden niet met de cultuurraden samenvielen), dat er geen splitsing van het kiesarrondissement Brussel werd voorzien, dat Wallonië 40 % van de regionale kredieten kreeg terwijl het slechts 32 % van de bevolking telde, en dat de regering zou worden voorgezeten door een eentalige Waal: Edmund Leburton[303]. Een kleine week later keurden CVP, PVV en BSP het ontwerp van regeerakkoord goed: er was dus geen weg meer terug, aldus de krant. De Vlaamse CVP moest ervoor gaan en het programma mee helpen uitvoeren: haar voortbestaan hing ervan af[304].

De krant drong aan op de vorming van een sterke regering: die was nodig om de belangrijke huidige vraagstukken, zoals o.m. de financiële en budgettaire, op te lossen. Met een zwak kabinet zou een crisis al vlug onafwendbaar blijken. Toen de samenstelling van de regering-Leburton bekendgemaakt werd, stelde ze dat de nieuwe tripartiete teveel ministers telde, en dat hun bevoegdheden te weinig waren afgebakend. Dit zou voor spanningen en conflicten zorgen, voorspelde de krant. Bovendien bleken vijf van de negen CVP-ministers van ACW-strekking te zijn: dit was teveel.[305]

De krant geloofde niet in de regering-Leburton: het was een zwak en te uitgebreid kabinet, steunend op een losse coalitie, en zonder degelijk programma[306]. Analoog met vorige regeringen, onderhield ze ook nu evenwel uitstekende betrekkingen met diverse ministers, allereerst met premier Leburton[307]. Albert De Smaele verklaart: “Kort voor Leburton premier werd, ben ik met hem gaan dineren, en hebben wij o.m. het regeerprogramma doorgepraat. Zo’n diner is een gelegenheid om de tafelgenoot beter te leren kennen, om hem van de eisen en wensen van de krant op de hoogte te brengen, en om te vernemen hoe hij over bepaalde zaken denkt. Na zijn aantreden als premier ben ik nog verscheidene keren met hem gaan dineren. Hij kwam ook een aantal keren op een politieke lunch op de krant, uiteraard zonder dat daar ruchtbaarheid aan werd gegeven.”[308]

Manu Ruys van zijn kant had met premier Leburton eveneens een aantal contacten. Zijn getuigenis is erg releverend: “Zelf heb ik ooit kunnen waarnemen, hoe een bepaald fragment van de ‘high society’ zich in soortgelijke omstandigheden gedraagt. De toenmalige eerste minister, de Waalse socialist Edmund Leburton, had zich zwaar beschonken van op het spreekgestoelte van de Kamer nogal onheus tot mij gericht, die in de perstribune het debat in het halfrond stond gade te slaan. De van nature goedaardige bewindsman besefte achteraf zijn blunder-met-gezichtsverlies en wenste zich te verontschuldigen. Een vriend van hem, een Luikse grootindustrieel, zou tussenpersoon spelen en nodigde mij uit voor een weekeinde in zijn landgoed. Ik nam de invitatie aan, omdat ik wilde ervaren hoe die lieden zoiets pogen te ‘arrangeren’. De premier was stipt op de afspraak, samen met zijn kabinetschef, Guy Spitaels. Het werd een leuke namiddag in een prachtig domein met grazende paarden op immense weilanden en met een barbecue waarop Leburton mij de lekkerste brokjes toeschoof. Rondom ons kwamen en gingen allerlei ‘chers amis’, politici, advocaten, grootindustriëlen, met hun jonge vriendinnetjes. Er werd openhartig en nogal cynisch over politiek gepraat en de gasten ledigden vele flessen Dom Pérignon. Het was een mooie zomeravond, voor mij ook een leerrijke. De eerste minister bood zijn excuses aan. Ieder was hoffelijk en ieder bleef op zijn standpunt. Wel vergrootte het weekeinde nog wat meer mijn argwaan tegenover een bepaalde Wetstraatstijl en het even soepele als verdachte samenspel van politiek en industrie.”[309]

T.a.v. de regering drong de krant  vaak aan op het voeren van een evenwichtig budgettair beleid. Het begrotingsevenwicht was van cruciaal belang, en het bereiken ervan een taak van de ganse regering. M.b.t. de staatshervorming stelde De Standaard dat de gewestvorming “moet steunen op een duidelijk en helder patroon, dat uitgaat van het bestaan van de Nederlandse en van de Franse gemeenschap in België, en waarbij Brussel als een hoofdstedelijk (ook Europees) district een afzonderlijke, maar niet minder belangrijke functie toebedeeld krijgt”[310]. Toch, zo werd benadrukt, mocht Brussel qua bestuur en instellingen niet op dezelfde hoogte van Vlaanderen en Wallonië worden geplaatst. Het kon en mocht niet als een volwaardig derde gewest worden beschouwd[311].

Een materie waarin de krant eveneens actief in tussenkwam, betrof de herziening van het schoolpact die in het regeerakkoord was ingeschreven. Dit blijkt uit een nota van Albert De Smaele, onder de veelzeggende titel ‘Eisen (voorstellen aan dhr. Leburton)’[312]. De eisen die de krant aan Leburton zou overmaken, betroffen het vervoer, de werkingskosten, de opvoeders in internaten, de gelijkheid van wedden, en de scholenbouw. De subsidies voor het vrij onderwijs moesten de hoogte in, zou betoogd worden door Albert De Smaele. Bij de nota bevond zich in het archief tevens een aide-mémoire van een ontmoeting tussen Edmund Leburton, ACV-voorzitter Gust Cool, Oswald Dewilde (NSKO) en Mgr. Daelemans, directeur-generaal van het NSKO. Op de vraag wie dit document aan hem overhandigde, antwoordde Albert De Smaele: “Ik had herhaaldelijk gesprekken met Mgr. Daelemans, de nummer één van de Guimardstraat, over de schoolpactproblematiek. Waarschijnlijk was hij het die mij dat geheime document overhandigde. Mgr. Daelemans vroeg mij of ik met Edmund Leburton wilde spreken over de schoolpactherziening. Dat heb ik inderdaad ook gedaan.”[313] De discussies in de schoot van de regering over de herziening van het schoolpact verliepen in elk geval niet gemakkelijk: pas na lang en veel onderhandelen, waarbij het voortbestaan van de regering enkele keren in gevaar kwam, werd einde juni 1973 een akkoord bereikt. De Standaard was er opgetogen over: het akkoord was evenwichtig en gematigd[314].

Gedurende het bewind van de regering-Leburton zorgde de krant tweemaal voor grote deining, die mee aan de basis van de val van het kabinet zou liggen. Het betroffen twee schandalen die door de krant werden uitgebracht. Leo Schrooten kwam de Ibramco-affaire op het spoor, terwijl Hugo De Ridder zich in het RTT-dossier vastbeet. In een case study volgend op dit hoofdstuk gaan we op beide zaken nader in.

 

4. De Standaard tegenover de verkiezingen van 1974 en de regering-Tindemans

 

Op 29 januari 1974 werden de Kamers ontbonden: de datum voor parlementsverkiezingen werd vastgesteld op 10 maart.  Twee weken na deze mededeling, op 13 februari 1974, begon De Standaard een artikelenreeks ‘Taken na 10 maart’. T.e.m. 26 februari gaf ze in een aantal artikels aan waar voor haar de voornaamste taken van de regering in bestonden. De aanpassing van de instellingen aan de regionale problematiek, de hervorming van de sociale zekerheid, het betrekken van de KMO’s bij het sociaal-economisch overleg, de gelijkheid van de vrouw, het onderwijs, de milieuzorg, en het moeilijke sociaal-economische overleg werden als voornaamste aandachtspunten aangeduid.

Net als in 1971 gaf de krant ook nu weer geen stemadvies mee, maar besteedde ze wel aandacht aan de diverse partijprogramma’s. Tussen 28 februari en 7 maart kwamen resp. aan bod: Duitstalig België, de partijen in Wallonië (PSC, PSB, PLP, RW, PC), de feministen (die niet op tijd aan een verkiezingsnummer geraakten), de VU, de BSP (met een interview met Willy Claes), de PVV (met een interview met Herman Vanderpoorten), enkele stemmen in de marge (zoals Amada van Kris Merckx), en de CVP.

Een aantal advertenties werd opgenomen: op 28 februari en 7 maart van de (Vlaamse) PVV, en op 8 maart van de CVP. Volgens Albert De Smaele was het zo “dat eenieder dergelijke advertenties kon plaatsen. Als we het voor één partij deden, deden we het voor allemaal. Het was helemaal niet zo dat wij advertenties van bepaalde partijen weerden uit de krant. Als in 1974 enkel advertenties van PVV en CVP in de krant prijkten, dan betekende dit dat de andere partijen geen advertenties hadden aangevraagd bij ons.”[315]

Toen de verkiezingsresultaten bekend werden, bleek dat de CVP-PSC in de Kamer vijf zetels bij wonnen, in de Senaat drie. BSP en FDF-RW moesten elk twee Kamerzetels en één Senaatszetel prijsgeven. De liberalen verloren een Kamerzetel, maar wonnen een Senaatszetel bij. De VU won een kamerzetel bij, maar verloor een Senaatszetel.

Bij een eerste analyse van de uitslagen stelde de krant vast dat de Vlaamse CVP en de Waalse BSP stemmen hadden gewonnen: kon dit geen basis vormen voor een nieuwe coalitie? Ze waarschuwde er wel voor dat het nieuwe kabinet geen bevelen mocht ontvangen van de vakbondstop. Vooral de invloed van het ABVV op de BSP werd op de korrel genomen[316]. De politieke partijen werden opgeroepen om het spel open en eerlijk te spelen: het volk had recht op informatie, luidde het.

Op 21 maart 1974 werd Leo Tindemans, een dag voordien door de socialisten nog als onbekwaam bestempeld, tot formateur benoemd. De krant riep de socialisten op om zo vlug mogelijk duidelijkheid te scheppen over of ze al dan niet voor de oppositie zouden kiezen. ABVV-voorman Georges Debunne kreeg een sneer: hij domineerde de BSP teveel en stuurde haar teveel de linkse weg op[317]. Nochtans was de krant gewonnen voor een coalitie van CVP met BSP, op voorwaarde evenwel dat het regeerprogramma niet te links was. Een regering van CVP met PVV en de federalistische partijen zou moeilijk worden. Tindemans werd opgeroepen om, zo hij premier werd, de sociaal-economische onzekerheid weg te werken, de instellingen te moderniseren en een aantal overheidsstallen uit te mesten.

Halfweg april berichtte de krant dat de BSP niet zou zetelen in de volgende regering: het ABVV en de Waalse renardisten manoeuvreerden de BSP in de oppositie. Willy Claes, die aan de regeringsonderhandelingen deelnam voor de socialisten, bevestigt dit: volgens hem stelde Debunne zijn veto. Hij meende dat het ABVV in de komende sociale verkiezingen beter zou scoren als de BSP in de oppositie zetelde[318]. Leo Tindemans kon nu wel niet anders dan de dialoog aan te gaan met de federalistische partijen. Op 16 april liet de krant een interview met VU’er Schiltz verschijnen waaruit bleek dat de standpunten van zijn partij niet zover van die van de CVP en PVV lagen. De krant waarschuwde Leo Tindemans dat, zo hij het FDF-RW in zijn kabinet opnam, de prijs voor hun regeringsdeelname geen toegift mocht zijn aan de Brusselse expansiedrang. Een gewestvorming met drie was uit den boze[319].

Formateur Tindemans riep de verschillende mogelijke regeringspartners, christen-democraten, liberalen, FDF, RW en VU, op 19 april samen in het kasteel van Steenokkerzeel voor een breed overleg[320]. Het conclaaf duurde tot 20 april, en draaide uit op een mislukking. Over het probleem Brussel kon geen overeenstemming worden bereikt. Het conclaaf was achter gesloten deuren verlopen, maar toch had de krant er blijkbaar enige invloed kunnen laten gelden. Een CVP’er die aan de het conclaaf had deelgenomen, verklaarde immers na afloop ervan: “Het meest geciteerde artikel was niet 107 quater, maar dat van Manu Ruys tegen de herverkaveling van Brussel.”[321]

De Standaard drong na het mislukte overleg aan op de snelle vorming van een minderheidskabinet van christen-democraten met liberalen. Later kon dan worden overgegaan tot en verruiming van de coalitie. Dit scenario voltrok zich ook effectief: op 25 april maakte de krant melding van de vorming van een regering-Tindemans. Ze was verheugd over het feit dat er veertien Nederlandstaligen tegenover elf Franstaligen deel van uitmaakten[322]. Dat een vrouw minister werd, kon evenzeer op haar goedkeuring rekenen. Een dag voordien had ze daar immers nog op aangedrongen. De krant riep het parlement op om deze regering een kans te geven.

Volgens Willy Claes “werd Leo Tindemans naar de macht geschreven. De Vlaamse katholieke pers ‘maakte’ hem a.h.w. premier.”[323] Albert De Smaele ontkent dit evenwel met klem: “Het valt niet te ontkennen dat wij erg sympathiek stonden tegenover Tindemans, en toejuichten dat hij premier werd. Hieruit evenwel concluderen dat Tindemans een soort maaksel van de Vlaams-katholieke pers was, is fel overdreven. Als wij Tindemans zo sterk steunden, dan was dat - zoals altijd overigens - omdat hij dicht aanleunde bij onze ideeën, omdat hij voor dezelfde objectieven streed als wij, en omdat wij hem bekwaam achtten.”[324] Overigens had Albert De Smaele contacten gehad met Leo Tindemans toen hij formateur was: “In het bijzijn van Ruys heb ik met Tindemans een politieke lunch gehad in de Standaard-gebouwen. Wij hebben gepraat over de objectieven die Tindemans als premier zou nastreven, over het regeringsprogramma, en vervolgens zegde ik hem de steun van de krant toe.”[325]

De krant stelde zich tegenover de nieuwe regering en haar premier in elk geval sympathiek op. Met Leo Tindemans werden goede contacten onderhouden. Hugo De Ridder kende Leo Tindemans goed van in de periode dat hij diens privé-secretaris was. Albert De Smaele, Hugo De Ridder en Manu Ruys hadden diverse politieke lunches met hem op De Standaard[326]. Gedrieën ontkenden ze wel dat hun goede relatie met Leo Tindemans op enigerlei wijze tot een vorm van afhankelijkheid leidde. Met een aantal andere ministers werden eveneens goede betrekkingen onderhouden[327]. Diverse onder hen werden uitgenodigd op politieke lunches, en gecatalogiseerd onder de noemer ‘vrienden van de krant’.

Nog geen twee maanden na haar aantreden werd de regering verruimd met het Rassemblement Wallon. De Volksunie trad tot de regering niet toe: ze stootte in dit verband op een veto van RW-voorman François Perin. De krant drong, ondanks het verlengde verblijf van de VU in de oppositie, aan op de handhaving van de Vlaamse verstandhouding. Wilde Vlaanderen sterk staan in de staatshervorming, dan was dit een absolute vereiste[328].

De regering-Tindemans werd meermaals aangespoord de durf op te brengen om te snoeien in de uitgaven en besparingen door te voeren. Een financiële sanering was meer dan ooit onontbeerlijk. Op een ludieke wijze trachtte de krant haar steentje tot de bewustmaking hier rond bij te dragen. Tussen 26 september en 16 oktober 1974 verscheen een rubriek ‘Spaaridee’. “Wij starten vandaag met een rubriekje ‘Spaaridee’, een besparing voor elke dag. De prijzen stijgen, de begrotingscijfers zwellen angstwekkend en premier Leo Tindemans dringt aan op zuiniger leven. Onze ideeën, en die van onze lezers, zullen de rijksbegroting niet plotseling met een overschot doen sluiten of een begrotingsverhoging overbodig maken. Het zijn suggesties, kleine speldenprikjes die meer aansturen op een klimaat van versobering dan op een opbrengst van honderden miljoenen voor het land.”[329] Naast suggesties van lezers publiceerde de krant ook bijdragen van een aantal bekende Vlamingen, o.m. Mgr. Desmedt, Jan Piers, etc.

De krant pleitte, op economisch vlak, voor het voeren van een inkomensbeleid, als antwoord op de combinatie van recessie en inflatie die zich voordeed. Ze drong erop aan om de lonen niet langer ongebreideld te laten stijgen. In afwachting van een beslissing door de regering publiceerde ze drie interviews met gerenommeerde voorstanders van een inkomensbeleid: René Ewalenko, directeur bij de Nationale Bank van België, Jaak Stockx, econoom werkzaam op de Kredietbank, en professor Victor Van Rompuy[330]. Volgens Jan Bohets “verhoogde vooral het interview met René Ewalenko, nauw aanleunend bij de socialisten en het ABVV, de geloofwaardigheid van onze stelling”[331]. In de loop van 1975 ging de regering effectief over tot een maatregelen die aan een inkomensbeleid tegemoet kwamen.

Op het vlak van de staatshervorming bleef de krant zich ten stelligste verzetten tegen Brussel als volwaardig derde gewest[332]. Ze pleitte voor een fusie van de negentien Brusselse gemeenten. De randgemeenten moesten Vlaams blijven: elke verfransing ervan was uit den boze. De opheffing van de randfederaties, die nochtans uitstekend functioneerden, werd betreurd[333]. De regering werd meermaals opgeroepen om een brede nationale, constructieve dialoog van verzoening op te starten. De Vlamingen werden aangespoord om tot een betere onderlinge verstandhouding te komen. Volgens Manu Ruys organiseerde de krant daartoe diverse gesprekken met de betrokkenen[334].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[217] De Standaard (23 april 1968). Blijkbaar was ze niet alleen tegen een socialist, maar ook tegen een Waal als premier gekant.

[218] De Standaard (30 april-1 mei, en 2 en 6 mei 1968).

[219] Die waren: 1) aanduiding van een minister voor de Vlaams-Waalse geschillen 2) automatische zetelaanpassing 3) cultureel federalisme en volledige splitsing van het onderwijsdepartement 4) taalpariteit voor ministers, hogere ambtenaren en generaals 5) oprichting van gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen (GOM’s) 6) Brussel: beperking agglomeratie tot de 19 gemeenten, rechtstreeks verkozen agglomeratieraad, paritair cultureel college, gewaarborgde vrije keuze voor gezinshoofden 7) de splitsing van de K.U.Leuven en de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië 8) tienjarenprogramma voor universitaire investeringen (35 miljard) 9) overheveling van de Voerstreek naar Luik 10) verruiming van de provinciale bevoegdheden en de mogelijkheid tot oprichting van interprovinciales.

[220] Verslag vergadering partijbureau 16/5/68. Archief CVP, 2.3.12.

[221] De Standaard (14 t.e.m. 19 juni 1968).

[222] Interviews Albert De Smaele 10/3/99 en Manu Ruys 17/11/99.

[223] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[224] Interview Albert De Smaele 10/3/99. Op te merken valt dat deze uitleg een andere is dan degene die Vanden Boeynants deed op het CVP-partijbureau.

[225] Brief Piers aan De Smaele 14/6/68. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[226] Nota Segers ‘Enkele elementen i.v.m. het openbaar ambt n.a.v. de aanstaande regeringsvorming’, ongedateerd [juni 1968]. Archief PW Segers, 10.11.2./3.

[227] Interview Albert De Smaele 6/6/00.

[228] Goede contacten waren er met vice-premier en minister van Economische Zaken Merlot, met minister Zonder Portefeuille, belast met Wetenschapsbeleid Theo Lefèvre, met buitenlandminister Harmel (diens besprekingen met leden van de pers over het buitenlands beleid gingen verder), met minister van Nederlandse Cultuur Van Mechelen, met minister van Tewerkstelling en Arbeid Major, met minister van Sociale Voorzorg De Paepe, met minister van Buitenlandse Handel Fayat, met justitieminister Vranckx, met minister van Ontwikkelingssamenwerking Scheyven, met minister van Openbare Werken De Saeger, met defensieminister Segers, met verkeersminister Bertrand, met financiënminister Snoy et d’Oppuers, met minister van Begroting Cools (die na de dood van Merlot vice-premier en vanaf februari 1972 economieminister werd), met de ministers van Gemeenschapszaken Tindemans en Terwagne, met economieminister (van januari 1969 t.e.m. februari 1972) Leburton, en met minister-staatssecretaris voor Vlaams Streekbeleid Vlerick.

[229] Interview Hugo De Ridder 18/11/99. Van dit voorval vonden we geen bevestiging: voorbehoud is dan ook noodzakelijk.

[230] Interviews Manu Ruys 17/11/99 en Hugo De Ridder 28/9/99. Dit wordt bevestigd door o.m. Frans Van Mechelen.

[231] Interview Guido Fonteyn 17/1/00.

[232] Ruys, Een levensverhaal, 327. Hiervan vonden we geen bevestiging, al ligt het relaas wel in de lijn van de evolutie der status van de krant.

[233] Ruys, Een levensverhaal, 197.

[234] Interview Lode Bostoen 7/6/99.

[235] De Standaard (14 januari 1970).

[236] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 769.

[237] Interview Manu Ruys 17/11/99.

[238] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[239] Voor het verloop der gebeurtenissen, zie o.m. Luykx en Platel, Politieke geschiedenis van België II, 588-602. Wils, Van Clovis tot Happart, 282-283. Jacquemin en van den Wijngaert, O dierbaar België, 24-30. Todts, Hoop en wanhoop III. Todts, Hoop en wanhoop IV, 14-36. Ruys, De Vlamingen, 194-208. Platel, Het nieuwe België, 57-78. Van den Wijngaert, Goossens en Van Echelpoel, “De Senaat”, 229-247. Goossens, Ontstaan en groei, 45-52. Voor de houding van de CVP tegenover grondwetsherziening en staatshervorming, zie Velaers, “De beste krachten”, 384 e.v.

[240] De Standaard (13-15 april 1968).

[241] De Standaard (21-22 en 24 september 1968). Het voorontwerp van Leo Tindemans werd immers eerst grondig door een interministerieel comité besproken. Op 17 oktober 1968 legde de regering haar ontwerp evenwel neer bij de bevoegde Senaatscommissie.

[242] De Standaard (1 oktober 1968).

[243] De Standaard (18 oktober, 5 en 12 november 1968).

[244] Interview Hugo De Ridder 18/11/99. Deze bewering werd vanuit diverse zijden bevestigd.

[245] De Standaard (19 november 1968).

[246] Verslag redactielunch 24/2/69. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[247] Interview Albert De Smaele 6/6/00.

[248] Interviews Manu Ruys 17/11/99 en Hugo De Ridder 28/9/99.

[249] De Standaard (28 september 1969).

[250] Over de werkzaamheden van de werkgroep van 28 schreef Tindemans een verslag, dat zich bevindt in het archief van Albert De Smaele. Het werd ook gepubliceerd onder de titel Dagboek van de werkgroep-Eyskens.

[251] Hierop richtte Gaston Eyskens een werkgroep Brussel op, die moest onderhandelen over de nog nijpende problemen. Deze werkgroep bestond uit slechts 24 leden i.p.v. 28: de VU weigerde nog over de Brusselse aanspraken te onderhandelen. De Franstalige Brusselaars eisten de uitbreiding van het Brusselse grondgebied met twintig gemeenten. De CVP en de Vlaamse PVV verwierpen deze eis, waarna de werkgroep zonder resultaat uiteen ging. De krant herhaalde dat er van een uitbreiding van de Brusselse agglomeratie geen sprake kon zijn: “In deze kwestie is er maar één zuivere houding: de status-quo voor de agglomeratie, de bevestiging van het taalregime in de zes randgemeenten, de aanpassing van de Franstaligen in de rest van het randgebied, het opvangen van de uitwijking in eentalige satellietsteden, en een technische samenwerking tussen Brussel en Brabant voor de economische expansieproblemen. Andere formules lijken niet veilig genoeg. Te veel Franstalige Brusselaars boezemen te weinig vertrouwen in.” De Standaard (19 december 1969).

[252] Eyskens’ plan bestond uit volgende vijf punten: 1) Cultuurautonomie via cultuurraden 2) Decentralisatie via drie socio-economische organen; telkens er zich een gemeenschappelijke materie voordeed tussen Brussel en Wallonië of Brussel en Vlaanderen diende overleg plaats te vinden. 3) In de regering diende er een pariteit te zijn tussen Vlamingen en Franstaligen; ¾ leden van een taalgroep in het parlement werden in staat gesteld om voor 30 dagen een ontwerp te blokkeren dat zij strijdig achtten met de belangen van hun gemeenschap. Na die 30 dagen zou de parlementaire procedure gewoon verder gaan, tenzij de regering het ontwerp in de tussentijd had gewijzigd. 4) Brussel bleef beperkt tot de negentien gemeenten; de Brusselse agglomeratieraad zou paritair worden samengesteld. 5) Een wet met een bijzondere meerderheid goedgekeurd kon gebieden uit hun provincie lichten en een speciaal statuut geven.

[253] De Standaard (7-8, 13 en 14-15 februari 1970).

[254] Het compromis luidde nu als volgt: 1) Brussel-Hoofdstad bestond uit negentien gemeenten en was tweetalig. In het bestuurscollege dienden minimum één derde Vlamingen zitting te hebben. Er werd voorzien in een Nederlandse en Franse cultuurcommissie. De keuzevrijheid van het gezinshoofd inzake onderwijs (een Franstalige eis) werd in het vooruitzicht gesteld. 2) De zes Vlaamse randgemeenten werden bij Vlaanderen behouden. 3) Eventueel konden er culturele faciliteiten komen in andere gemeenten. 4) Een grendelprocedure kwam er niet.

[255] De Standaard (19 en 23 maart 1970).

[256] De Standaard (25-26 april 1970).

[257] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 825.

[258] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 814-815.

[259] Interview Manu Ruys 17/11/99. Hugo De Ridder en Albert De Smaele bevestigden dit.

[260] Verslag redactielunch 22/6/70. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’. Op de redactielunches van 13 juli, 26 oktober en 23 november 1970 werd deze stelling gehandhaafd.

[261] De Standaard (22 en 26 juni 1970).

[262] De Standaard (3 juli 1970).

[263] Zoals in 1964 besteedde de krant niet bijster veel aandacht aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1970. Op een maand van de verkiezingen begon ze een artikelenreeks ‘Steden in Vlaanderen’, waarin ze per bijdrage een doorlichting bracht van het gevoerde beleid in een aantal Vlaamse steden in de afgelopen zes jaren. Dit was overeengekomen op de redactielunch van 1 juni 1970, waarop gepraat werd over de journalistieke aanpak van de gemeenteraadsverkiezingen. (Verslag redactielunch 1/6/70. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.) Gent, Brugge, Oostende, Antwerpen, Kortrijk, Roeselare e.a. steden kwamen aan bod. Anders dan dat in 1958 het geval was n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen toen, werd objectief bericht over het beleid. Het was niet zo dat alle CVP-coalities systematisch werden opgehemeld, en coalities waar de CVP niet in zetelde, met de grond werden gelijk gemaakt. M.b.t. de verkiezingen zelf predikte de krant voorzichtigheid tegenover De UTB-lijst (Unie voor de Toekomst van Brussel) van Vanden Boeynants, die nochtans het etiket van verzoening en verdraagzaamheid droeg. (De Standaard, 29 mei 1970.) De krant wenste af te wachten welke kandidaten op de lijst zouden staan en welk programma Vanden Boeynants zou voorstellen, vooraleer uitspraken te doen over de partij.

De verkiezingscampagne werd ontsierd door een dodelijk incident. Een FDF-militant werd ’s nachts tijdens het plakken van affiches in een handgemeen met een VMO’er doodgeslagen. Hierrond heerste grote beroering. De Standaard sprak haar afkeuring uit over het incident, en wees de politici in het algemeen met de vinger: de verantwoordelijkheid van díe politici die hun aanhang lichtzinnig ophitsten, was in deze erg groot (De Standaard, 14 september 1970). Namen werden evenwel niet genoemd, alsook opende de krant geen frontale aanval op de Volksunie, wat ze in princiep had kunnen doen.

[264] De Standaard (14 oktober 1970).

[265] De Standaard (22 oktober 1970).

[266] Die luidden: 1) De zes randgemeenten werden bij het Nederlands taalgebied gevoegd (bij het Vlaamse arrondissement Halle-Vilvoorde), ze vormden niet langer een apart arrondissement. 2) De bepaling dat Brussel-Hoofdstad werd beperkt tot de negentien gemeenten, werd geschrapt. 3) Dat de taalwetten alleen met een bijzondere meerderheid konden worden gewijzigd, werd geschrapt. 4) De oprichting van organen voor de Brusselse agglomeratie kon via een gewone meerderheid gebeuren. 5) De vrijheid van het gezinshoofd inzake onderwijs werd toegestaan. 6) De voorzitter van de agglomeratieraad werd verkozen binnen de raad, die paritair moest samengesteld worden, de voorzitter uitgezonderd. 7) De oprichting werd voorzien van een overlegcentrum voor de Brusselse agglomeratie en de dichtstbij gelegen Vlaamse en Waalse gemeenten, voor het oplossen van gemeenschappelijke problemen. 8) Gemeenten binnen de Brusselse agglomeratie konden met gemeenten van buiten de agglomeratie akkoorden afsluiten en intercommunales oprichten.

[267] De Standaard (24 en 26 november 1970).

[268] Voor meer informatie over de belangrijkste grondwetswijzigingen, zie Luykx en Platel, Politieke geschiedenis van België II, 594-600.

[269] Radioscopie de la presse belge, 17. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[270] Interview Frans Van Mechelen 2/12/99.

[271] De Standaard (9 februari 1971). Op grond van objectieve criteria diende te worden bepaald of iemand tot de Nederlandstalige dan wel de Franstalige gemeenschap behoorde. Op die wijze, en alleen op die wijze, kon een dubbel kiezerskorps worden gevormd met afzonderlijke kiezers- en kandidatenlijsten. Gebeurde dit niet, dan bestond het gevaar dat Franstaligen zich voor Nederlandstaligen zouden uitgeven, wat de situatie en de pariteit zou scheeftrekken

[272] Het bevatte volgende bepalingen: 1) Het grondgebied Brussel werd vastgelegd op de tweetalige negentien gemeenten en de vijf Vlaamse randfederaties: Vilvoorde, Asse, Halle, Tervuren en Zaventem. 2) De eedaflegging in Vlaanderen diende in het Nederlands te gebeuren. 3) De oprichting van de cultuurraden werd voortgezet. 4) Het parlement werd in taalgroepen ingedeeld. 5) Een dienst voor nijverheidsbevordering werd opgericht. 6) Het statuut voor het Planbureau werd goedgekeurd. 7) Het globaal plan voor het Vlaams onderwijs in Brussel werd goedgekeurd.

[273] De Standaard (11, 14, 22 en 26 mei 1971).

[274] Voor de precieze inhoud van deze ontwerpen, zie: Luykx en Platel, Politieke geschiedenis van België II, 600-602.

[275] De Standaard (9 augustus 1971).

[276] De Standaard (20 en 23 september 1971).

[277] De Standaard (9-10 oktober 1971).

[278] De Standaard (19 oktober 1971).

[279] De Standaard (22 oktober 1971).

[280] De Standaard (resp. 27, 28 en 29 oktober, en 2, 3 en 4 november 1971).

[281] De Standaard (5 november 1971).

[282] Verslag redactielunch 4/10/71. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[283] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[284] De Standaard (23 en 24 november, en 7 december 1971).

[285] De Standaard (19 en 26 november 1971). De eisen handelden over de structuur van de regering, de vorming van sociaal-economische regio’s, de bestemming van de Voerstreek, een herziening van het schoolpact, de hervorming van de sociale zekerheid, de legerdienst, een herziening van de omroepwet, het begrotingsevenwicht en de BTW, en normen voor kredietverlening. De krant legde in haar eisen t.g.v. het formatieberaad - eisen die ze ongetwijfeld ook in de coulissen kenbaar maakte - drie accenten: een evenwichtig en gezond sociaal-economisch programma was onontbeerlijk, een verbetering en versteviging van de staatshervorming evenzeer, alsook diende de regering verjongd te worden: ouderen, i.c. vijftigplussers, konden beter baan beginnen ruimen voor jongere figuren.

[286] De Standaard (23 en 29 december 1971, en 4 januari 1972). Ze vond overigens dat in belangrijke onderhandelingen (rond bvb. schoolpact en staatshervorming) de radicale partijen moesten betrokken worden. Die waren immers haast even sterk als de PVV.

[287] De Standaard (7 januari 1972).

[288] De Standaard (15-16 januari 1972).

[289] De Standaard (19 en 20 januari 1972).

[290] De Standaard (21 januari 1972).

[291] De Standaard (25, 26 en 27 januari 1972).

[292] Met premier Eyskens waren er diverse informele besprekingen, evenals met vice-premier Cools, buitenlandminister Harmel, binnenlandminister Van Elslande, justitieminister Vranckx, defensieminister Vanden Boeynants, economieminister Simonet, financiënminister Vlerick, minister van Openbare Werken De Saeger, minister van Landbouw en Middenstand Tindemans, minister van Volksgezondheid en Gezin Servais, minister van Arbeid en Tewerkstelling Major, onderwijsminister Claes, minister van Nederlandse Cultuur Van Mechelen, staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Fayat, en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Lefèvre.

[293] De Ridder, Geen winnaars in de Wetstraat, 247.

[294] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Onafhankelijk van De Ridder bevestigde Ruys ons dit relaas, wat de geloofwaardigheid ervan versterkt.

[295] De Standaard (21 maart 1972).

[296] De Standaard (1-3 april 1972).

[297] De Standaard (6 juli 1972). In het manifest stelden ze zeven eisen: 1) De bevoegdheden van de instellingen der Brusselse agglomeratie dienden beperkt te blijven tot strikt technische opdrachten 2) De werking van de Nederlandse culturele commissie voor de agglomeratie diende zo ruim mogelijk te worden opgevat 3) Tegen 1 september 1973 moest de taalpariteit op het hoger bestuursniveau in de gemeentelijke administratie bereikt zijn 4) Halle-Vilvoorde moest een autonoom en Vlaams kiesarrondissement worden 5) De Vlaams-Brabantse randfederaties moesten worden vergroot 6) Het Brussels gewest mocht niet groter zijn dan de negentien gemeenten 7) Nieuwe agglomeratieverkiezingen moesten plaatsvinden op basis van taalkundig gesplitste kandidaten- en kiezerslijsten.

[298] Interview Albert De Smaele 28/4/99.

[299] De Standaard (24 november 1972).

[300] De Standaard (5 december 1972).

[301] De Standaard (14 december 1972).

[302] Verslag redactielunch 18/12/72. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[303] De Standaard (15 januari 1973).

[304] De Standaard (22 januari 1973).

[305] De Standaard (26 januari 1973).

[306] De Standaard (27-28 januari 1973).

[307] Met vice-premier en minister van Begroting Tindemans, vice-premier en financiënminister De Clercq, buitenlandminister Van Elslande, justitieminister Vanderpoorten, defensieminister Vanden Boeynants, economieminister Claes, minister van Volksgezondheid (en na verloop van tijd ook van Gezin) De Saeger, minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Zaken Chabert, staatsecretaris voor Havenbeleid (tot 23 oktober 1973), en staatsecretaris voor Openbaar Ambt De Paepe waren de contacten eveneens goed.

[308] Interview Albert De Smaele 10/3/99. De goede contacten tussen De Smaele en Leburton werden door diverse politici bevestigd.

[309] Ruys, Achter de maskerade, 26. Hiervan vonden we in andere bronnen geen bevestiging.

[310] De Standaard (4 juli 1973).

[311] De Standaard (2 oktober 1973).

[312] Nota De Smaele ‘eisen (voorstellen aan dhr. Leburton)’, ongedateerd [maart 1973]. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[313] Interview Albert De Smaele 6/6/00. Bevestiging hiervan ontbreekt, al stipten we hoger reeds de goede contacten aan van De Smaele met de (hoge) clerus.

[314] De Standaard (27 juni 1973).

[315] Interview Albert De Smaele 25/3/99. Voor de latere jaren klopt deze uitspraak inderdaad. Hoger zagen we reeds dat ze voor de verkiezingen t.e.m. 1958 niet opging.

[316] De Standaard (11, 12 en 15 maart 1974).

[317] De Standaard (22 maart 1974).

[318] Interview Willy Claes 15/2/00.

[319] De Standaard (18 april 1974).

[320] Zie o.m. Van Overstraeten, Op de barrikaden, 241 e.v. Van den Wijngaert, Goossens en Van Echelpoel, “De Senaat”, 249-250. Platel, Het nieuwe België, 75-78. Todts, Hoop en wanhoop, IV, 213-226.

[321] De Standaard (22 april 1974). Artikel 107 quater handelde over de gewestvorming.

[322] “Bij de ministers waren er tien Vlamingen en negen Franstaligen (pariteit zonder de formateur) en bij de staatssecretarissen vier Vlamingen en twee Franstaligen.” Luykx en Platel, Politieke geschiedenis van België II, 661.

[323] Interview Willy Claes 15/2/00.

[324] Interview Albert De Smaele 10/3/99.

[325] Interview Albert De Smaele 4/3/99.

[326] Interviews Albert De Smaele 10/3/99 en 6/6/00, en Hugo De Ridder 28/9/99.

[327] Met buitenlandminister Van Elslande, met justitieminister Vanderpoorten, met financiënminister De Clercq, met minister van Landsverdediging en Brusselse Aangelegenheden Vanden Boeynants, met minister van Volksgezondheid en Gezin De Saeger, met minister van Sociale Voorzorg De Paepe, met minister van Verkeerswezen Chabert, met economieminister Oleffe (die overleed op 18 augustus 1975), met onderwijsminister Decroo, met minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden Rika De Backer-Van Ocken - persoonlijk bevriend met De Ridder (Interview Hugo De Ridder 28/9/99.) -, met minister voor de Hervorming der Instellingen (vanaf 11 juni 1974) Robert Vandekerckhove, en met staatssecretaris voor Begroting en Wetenschapsbeleid Geens was dit het geval.

[328] De Standaard (10, 11 en 12 juni 1974).

[329] De Standaard (26 september 1974).

[330] De Standaard (11 t.e.m. 15 april 1975).

[331] Interview Jan Bohets 11/10/99.

[332] Over die staatshervorming, zie Van den Wijngaert, Goossens en Van Echelpoel, “De Senaat”, 250-252. Zie ook de verwijzingen in een aantal andere noten m.b.t. literatuur rond de staatshervorming.

[333] De Standaard (10 t.e.m. 16-17 augustus 1975).

[334] Interview Manu Ruys 17/11/99.