Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VII

 

MEI 1965 - MAART 1968:

EVOLUTIE NAAR EEN BREED INFORMATIE- EN KWALITEITSBLAD

 

 

 

CASE STUDY:

DE HOUDING VAN DE STANDAARD IN DE PERIKELEN ROND DE SPLITSING VAN DE LEUVENSE UNIVERSITEIT 1963 - 68

 

 

 

De definitieve vastlegging van de taalgrens in 1962 bracht de eentaligheid van Vlaanderen met zich mee. Een belangrijke uitzondering hierop vormde evenwel het bestaan van de tweetalige Katholieke Universiteit Leuven. Dra ontstond rond de Leuvense universiteit een scherpe en bittere polemiek. De Standaard speelde in de afhandeling van de kwestie, die “een hoogtepunt in de naoorlogse strijd van de Vlaamse Beweging”[141] was, als co-actor een uiterst belangrijke rol[142]. Daarom staan we uitgebreid stil bij de handelingen van de krant in de splitsingsgeschiedenis van de Leuvense universiteit.

 

A. AANLOOP NAAR DE EERSTE GROTE AGITATIE

 

De controverse over de toekomst van de Franstalige universiteit Leuven startte in 1962, toen de vastlegging van de taalgrens aan de orde was. Eenmaal de taalgrens definitief vastgelegd, zo was duidelijk, zou Vlaanderen echt eentalig Vlaams worden. In dit verband rees evenwel een probleem rond een aantal Franstalige enclaves in Vlaanderen, met de tweetalige Leuvense universiteit voorop[143]. De Franstaligen in Leuven waren voor hun toekomst in Leuven bevreesd, en wilden een tweetalig statuut voor Leuven. “De algemene klacht was dat de Franstaligen zich te Leuven niet langer zouden thuis voelen.”[144] De krant, die erg op de eentaligheid van Vlaams-Brabant was gesteld en daar al meerdere campagnes rond had gevoerd, stelde dat Leuven Vlaams moest blijven. Op de overheveling van de universitaire afdeling Leuven-Frans drong ze niet aan, “maar indien het ooit zover komt, zal het te wijten zijn aan de Walen. Wij verlangen dat de Walen zich te Leuven gedragen als gasten en als gentlemen.”[145]

Dit gebeurde nochtans niet volgens de krant. Toen de Franstalige professoren in Leuven de oprichting van Franstalige klassen eisten waarin hun kinderen onderwijs in het Frans zouden kunnen volgen, reageerde De Standaard fors: aan het eentalige karakter van Vlaanderen mocht niet geraakt worden. Minister van Cultuur, adjunct voor Nationale Opvoeding Renaat Van Elslande werd opgeroepen om zijn veto uit te spreken tegen deze plannen, die begin maart 1962 door de Raad van State overigens ongrondwettelijk werden genoemd. Dit weerhield er de Franstalige professoren echter niet van hun eis te blijven stellen. De krant reageerde opnieuw: “Indien deze heren niet kunnen leven en werken in het eentalige Leuven, dan moeten zij maar verhuizen naar Wallonië en daar ‘internationaal’ gaan uitstralen!”[146] Als de Franstaligen echt een wettelijk statuut voor zichzelf wensten, met afzonderlijke taalwetten in onderwijs en bestuur, dan moesten ze maar uit Leuven wegtrekken. De Standaard voegde hier evenwel dadelijk aan toe geenszins gewonnen te zijn voor zo’n verhuis[147].

Het voorstel (daterend van 1962) van de Belgische bisschoppen, die de inrichtende macht van de universiteit vormden, om die te decentraliseren, werd in de krant positief onthaald. De Franstalige professoren ageerden hier evenwel tegen. De Standaard repliceerde resoluut dat de splitsing van de universiteit onafwendbaar was: de vorming van autonome Nederlandstalige faculteiten was een niet meer dan billijke vraag van de Vlamingen. In gemengde faculteiten werden de Vlamingen toch onderdrukt: Franstaligen hadden altijd een streepje voor. Opnieuw stelde de krant dat de Franstaligen maar moesten verhuizen en elders een Franstalige vleugel van de Leuvense universiteit oprichten als ze hier niet mee akkoord konden gaan[148]. Begin augustus 1962 werd Mgr. Pierre Descamps als opvolger van Mgr. Van Waeyenbergh tot rector aangesteld voor het dagelijks beheer van de Leuvense universiteit. Tegelijk werden een Vlaamse (Mgr. De Raeymaecker) en Waalse prorector aangesteld. In september van dat jaar werd Pieter De Somer tot wetenschappelijk raadsman benoemd en E. De Jonghe tot secretaris-generaal en beheerder. Beloofd werd om de decentralisatie verder te bestuderen.

Inmiddels was op 20 juni 1962 de ‘Vereniging van Leuvense Professoren’ opgericht onder impuls van een aantal Vlaamse professoren, waaronder Arthur Janssen (professor moraaltheologie, tevens voorzitter van het Davidsfonds), Josué Vandenbroucke (geneeskunde), Albert Van Roey (klassieke talen), Piet De Somer (geneeskunde), A. Van Windekens (klassieke talen), etc. De vereniging stelde zich tot doel een positieve rol te spelen in de opgang van Vlaanderen. Ze wierp zich op als verdediger van de Vlaamse rechten in Leuven. Met heel wat van de leden van de Vereniging van Leuvense Professoren had de krant uiterst goede, doch geheime contacten. Guido Van Hoof verklaart: “Tot april 1962 berichtten zowel binnenlandredacteurs als ikzelf over Leuven. Een echte taakverdeling was er niet. Wie interessante informatie op de kop kon tikken, schreef erover. Einde april 1962 kwam hierin verandering. De Smaele nam toen Ruys, Vanstappen, Delafortrie, Vandeweghe en ikzelf mee naar een vergadering in Leuven, ten huize van Mgr. Arthur Janssen, professor aan de universiteit. Er waren in totaal een dozijn professoren aanwezig op de vergadering.”[149] Er werd gestart met een uiteenzetting over de ernst van de toestand: de universiteit die in haar bestuursstructuur overwegend Franstalig was, dreigde nu, met het door haar gevraagde speciale statuut in de nieuwe taalwetgeving, een nieuwe olievlek in Vlaams-Brabant te worden. Van Hoof vervolgt: “De eerste vraag van de professoren was een maximalistische: of wij hen zouden steunen in het geval zij een soort van Hoge Raad van de Vlaamse Beweging vormden. De Smaele antwoordde heel diplomatisch dat zo’n Raad alleen gezag kon afdwingen als alle actieve Vlaamse verenigingen erbij betrokken werden. Dan zou ze wel representatief zijn, maar niet erg efficiënt. Kennelijk hadden ze dat zelf ook al ingezien, want onmiddellijk volgde een ander voorstel: wilde De Standaard hun ‘spreekbuis’ zijn als de professoren zich verenigden om de strijd voor de splitsing van de faculteiten aan te binden? Hierin zag Albert De Smaele geen graten: het behoorde immers tot de Vlaamse opdracht van de krant. Ik hoor hem trouwens nog zeggen, tot verbazing van iedereen: ‘eventueel willen we zelfs ijveren voor de oprichting van twee autonome afdelingen’. Aan twee universiteiten viel op dat ogenblik eigenlijk nog niet denken, laat staan aan een overheveling. De professoren zetten de moeilijkheden uiteen waarmee ze te kampen hadden in hun faculteiten, door Franstaligen gedomineerd. Vlamingen kwamen telkens op de tweede plaats qua toekenning van beurzen, in benoemingen, in de samenstelling van commissies, etc. Op het einde van de bespreking vroegen de professoren aan Albert De Smaele of hij hen een contactpersoon op de redactie kon aanduiden, om de informatiedoorstroming te vergemakkelijken. De Smaele antwoordde: ‘Ik hoor dat iedereen hier dhr. Van Hoof met zijn voornaam aanspreekt, hij zal dan ook het beste kanaal zijn.’ Iedereen stemde hier mee in, en zo ben ik ‘oorlogscorrespondent’ geworden die van het front berichtte. Manu Ruys, Luc Delafortrie en Fons Vanstappen verzorgden uiteraard de politieke contacten. Na het mandement van de bisschoppen en het wetsvoorstel-Verroken in mei 1966 werden die erg belangrijk.”[150]

Niet lang na de bewuste vergadering werd de VLP opgericht. In feite kan haar oprichting deels als een tegenreactie worden beschouwd op de Association du Corps Académique et du Personnel Scientifique de l’Université de Louvain, kortweg Acapsul, een vereniging van Franstalige professoren die de splitsing wilde tegenhouden[151]. Met Acapsul lag De Standaard vaak in de clinch. De krant verdacht er de vereniging van een volledig Franstalig territorium te willen uitbouwen in Leuven, met inbegrip van een Frans onderwijsnet. “Op 10 maart 1962 maakten zij een memorandum bekend, waaruit inderdaad bleek dat zij voor de streek van Leuven een tweetalig statuut naar Brussels model wilden.”[152] De plannen voor de oprichting van een Europese school te Leuven werden als een manoeuvre van Acapsul verworpen. Het enige doel ervan was de verfransing in de hand te werken[153].

Guido Van Hoof werd op de vergaderingen van de VLP systematisch uitgenodigd. De contacten tussen de Vlaamse professoren en Van Hoof verliepen zeer vlot en zeer frequent. O.m. Piet De Somer zag De Standaard als hét blad om dat het Vlaamse land en de Vlaamse studenten te informeren en te sensibiliseren. Hij hechtte erg veel belang aan de houding van de krant[154]. Van Hoof van zijn kant verklaart: “Mgr. Janssen beloofde me dat hij belangrijke mededelingen uit Leuven rechtstreeks zou mededelen, maar dat de leden in dringende gevallen uiteraard ook contact konden opnemen. In feite deed Janssen dat maar zelden, de leden des te meer. Het lid dat, buiten weten van iedereen, mij in de loop der jaren de meeste informatie doorspeelde, was Josué Vandenbroucke, de heel begaafde internist van de faculteit geneeskunde. Josué was een goede vriend van Piet De Somer, die hem heel wat informatie leverde. De Somer was in september 1962 wetenschappelijk raadsman geworden van prorector De Raeymaecker, en beschikte aldus over veel inside information: De Raeymaecker, zelf een overtuigd flamingant, speelde zelf heel wat informatie door naar De Somer. Professor in de rechten Van Hee belde mij soms op, maar vooral Josué Vandenbroucke was het dus die om de twee à drie nachten aan de lijn hing.”[155] Op 29 augustus 1963 berichtte De Standaard dat Acapsul en de Vereniging van Leuvense Professoren ontbonden werden, op vraag van de bisschoppen[156]. Dit betekende geenszins dat de strijd niet verder ging, of de krant haar contacten verloor. Integendeel: alle contacten en betrekkingen bleven als voorheen.

In de tussentijd hadden zich al nieuwe evoluties voorgedaan. Op 30 mei 1963 toonde de krant zich uitermate verheugd over de splitsing van vier faculteiten. De vreugde bleek evenwel maar van korte duur. Toen de regering-Lefèvre haar taalcompromis van 6 juni 1963 bekend maakte, stond daarin te lezen dat kon worden overgegaan tot de oprichting van kleuter- en lagere Franstalige scholen in Leuven, alsook dat de Leuvense universiteit een vertaaldienst in de eigen schoot mocht oprichten. De Standaard sprak de vrees uit dat de universiteit zou overgaan tot het oprichten van middelbare Franstalige scholen: het taalcompromis van de regering bevatte in haar ogen te weinig waarborgen om dit te beletten[157]. Begin juli pleitte de krant ervoor om de bepalingen rond Leuven uit het ontwerp te lichten: een nieuwe dialoog erover drong zich immers op[158]. Toen het akkoord van Hertoginnedal enkele dagen later tot stand kwam, bevatte dat toch een aantal bepalingen m.b.t. de Leuvense universiteit. Er kwam een Franstalig loket in de universiteitshallen, en in de school van de Annunciaden in Heverlee werd een école d’application voorzien waar Franstalige studenten voor de aggregatie secundair onderwijs konden leren lesgeven.

M.b.t. de kwestie-Leuven deden zich op het einde van 1963 al contacten voor tussen Albert De Smaele en de kerkelijke overheid. Bisschop van Antwerpen Mgr. Daem schreef in een brief aan De Smaele: “Mag ik U vertrouwelijk, strikt, meedelen dat mijn collega’s mij hebben gevraagd U bij gelegenheid te zeggen dat wij (t.t.z. iemand van ons college) contact hebben gehad met een paar mensen van Leuven, o.a. met iemand van de Acapsul, en dat wij de indruk hebben dat er goede wil is en dat daarmee best rekening zou worden gehouden bij de publicaties die verband houden met Acapsul enz. Ik dank U bij voorbaat.”[159] Uit de brief valt af te leiden dat er al gesprekken hadden plaatsgevonden tussen Albert De Smaele en één of meerdere bisschoppen rond de kwestie-Leuven. De inhoud ervan kon De Smaele zich niet meer herinneren. Tevens blijkt uit de brief dat Acapsul, hoewel formeel opgeheven eerder op het jaar, blijkbaar toch nog actief was.

In de loop van 1964 deed zich op de redactie van de krant een belangrijke koerswijziging voor m.b.t. de houding tegenover Leuven-Frans. Toen de krant pleitte voor een spreiding van de kandidaturen van de Leuvense universiteit en voor een oplossing van haar financiële noden, schreef ze: “Hervorming moet bijdragen tot de liquidatie van de Vlaamse achteruitstelling op universitair gebied. Elke oplossing voor Leuven moet worden gezien in het perspectief van de geleidelijke overheveling der Franstalige afdeling naar het ander taalgebied.”[160] Voor het eerst toonde de krant zich voorstander van de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië: voorheen sprak ze zich altijd tegen een verhuis uit. Guido Van Hoof getuigt: “Aanvankelijk hadden De Standaard en haar vrienden alleen de splitsing van de toen unitaire faculteiten en instituten op het oog. Binnen het jaar was dat grotendeels een feit. De meesten leek dat voldoende, maar algauw kwam de vraag naar de splitsing van de universiteit in twee autonome afdelingen onder één centraal gezag. Toen die er eenmaal was, leek het zinloos de grootste Franstalige universiteit onderdak te bieden in een Vlaamse stad, en begon ‘men’ zonder veel hoop op zege haar overheveling naar Franstalig gebied te eisen. Ondertussen had de overheid taalfaciliteiten opgelegd in Leuven. Het gevaar voor verfransing van de stad Leuven was in onze ogen evident, en inspireerde de Vlaamse Beweging, nu met de steun van alle kranten, tot een groeiende druk.”[161]

Aan haar argumentatie voegde de krant dus tegelijk een nieuwe dimensie toe: de universitaire expansie[162]. In de toekomst zou Leuven onmogelijk een unitaire universiteit kunnen blijven huisvesten: de stad was niet groot genoeg. Vandaar dat een overheveling nodig was, en een spreiding van de kandidaturen over het Vlaamse land. Dit laatste moest tevens de Vlaamse achterstand op universitair vlak goedmaken. Het vraagstuk van de universitaire expansie kwam in de krant ruim aan bod in 1964. Op politiek vlak was de kwestie al vroeger aan de orde gesteld: op 11 oktober 1962 had de CVP-Senator Robert Houben in de Senaat een wetsvoorstel ingediend om de vier bestaande universiteiten de mogelijkheid te geven om buiten hun arrondissement kandidaturen in te richten onder hun blijvende verantwoordelijkheid. In de loop van de maand juni 1964 werden diverse personaliteiten aan het woord gelaten omtrent dit vraagstuk[163]. Op 13 november 1964 wijdde de krant drie volle pagina’s aan een door haar georganiseerd colloquium over universitaire problemen, m.i.v. universitaire expansie.

In juli 1964 werd, ter opvolging van de Vereniging van Leuvense Professoren, de Vereniging van Vlaamse Professoren opgericht[164]. Zeger Van Hee, de Leuvense professor rechten, werd de eerste voorzitter. In november en december 1965 ging deze vereniging de noodklok luiden. Volgens haar bedreigden enkele Franstalige professoren gans Vlaams-Brabant: ze wilden Leuven immers deel laten uitmaken van een Groot-Brussel. Dit was gebleken uit een vraaggesprek dat op 3 november 1965 was verschenen in het Franstalige studentenblad L’Ergot met Michel Woitrin, algemeen beheerder en secretaris-generaal van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit[165]. De Vereniging van Vlaamse Professoren eiste dan ook de onmiddellijke oprichting van een autonome Nederlandse afdeling van de Leuvense universiteit, en de onmiddellijke overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië[166]. De Standaard sloot zich bij dit eisenpakket aan, waarvan ze aanstipte: “Zij is trouwens geen droom van enkele kranten, maar voortaan voor alle Vlamingen: een onomkeerbaar princiep.”[167] De Vlaamse Leergangen sloten zich ook bij de eisenbundel aan, evenals de Vlaamse CVP-parlementsleden[168]. De krant riep álle Vlaamse parlementsleden op om de eisen te onderschrijven. De verklaring van de bisschoppen, die de autonomie van beide afdelingen binnen de eenheid bepleitten, kon niet op de sympathie van de krant rekenen. De krant waarschuwde de bisschoppen dat ze het vertrouwen van de Vlamingen verloren op die manier, en bovendien elke serieuze planning bevroren[169].

Volgens Gaston Durnez bracht “het interview met Woitrin en het antwoord van G.A. het echtscheidingsproces voor de rechter, het volk. Algemeen realiseerde men zich nu in Vlaanderen wat de bedoeling van de Franstalige strategie was. (...) De polemiek steeg hoog op.” Overigens was het zo dat, nog volgens Gaston Durnez, “dankzij de vlotte en geheime samenwerking tussen de academische activisten en de redactie de Standaard-kranten in die ‘Leuvense jaren’ voortdurend voor agitatie konden zorgen. Tot ergernis van de Walen en van de nieuwe rector, Mgr. Descamps, waren zij ‘te goed’ op de hoogte van alles wat in de raad van bestuur en in allerlei commissies werd besproken en bedisseld. Altijd weer liepen zij een eindje voor op La Libre Belgique, die met haar nieuws en haar replieken achterna moest hinken. IJverig zocht het rectoraat naar de lekken in de raad van bestuur en zelfs bij de inrichtende overheid, zonder ze ooit met zekerheid te vinden.”[170] De betrokkenen waren dan ook uiterst behoedzaam. Guido Van Hoof stelt m.b.t. Piet De Somer: “In de eerste jaren had ik met hem weinig rechtstreekse contacten. Vanaf einde 1964 af, toen hij vermoedde wat de bisschoppen ooit effectief zouden beslissen (met het mandement van 1966) - en dat wist hij van zijn Franstalige vrienden die het hoorden van de Waalse bisschoppen en de pauselijke nuntius die aan hun kant stond -, belde hij af en toe zelf rechtstreeks informatie door. Ooit belde hij mij op om 2u ’s nachts, vanuit een kroeg, omdat hij vreesde dat de staatsveiligheid zijn telefoonlijn aftapte.”[171]

 

B. DE EERSTE GROTE AGITATIE: HET MANDEMENT VAN DE BISSCHOPPEN MEI 1966

 

In de maanden maart-april 1966 liet de krant diverse Vlaamse professoren van de Leuvense universiteit aan het woord, wat nogmaals wijst op de goede contacten die de krant met het Vlaamse professorenkorps onderhield. Zo o.m. verschenen onder de titel ‘De uitbouw van Leuven-Nederlands’ artikels van Josué Vandenbroucke, onder de titel ‘Taak van Leuven in de Kerk’ een artikel van professor De Greve, onder de titel ‘Universiteit en uitstraling’ verscheidene bijdragen van professor Van Hoof, en onder de titel ‘Eenheid en autonomie’ twee stukken van professor Van Bouchout, die vond dat het streven naar een splitsing van de Leuvense universiteit niet gelijk mocht gesteld worden aan een enge regionalistische ingesteldheid[172]. Door professoren aan het woord te laten, toonde de krant duidelijk aan dat ze niet alleen stond in de strijd voor de splitsing, en trachtte ze waarschijnlijk de Belgische bisschoppen te beïnvloeden. Volgens Guido Van Hoof lokten deze artikels heel wat herrie uit[173]. Professor Albert Van Roey verklaarde dat “het niet zo was, omdat de krant een goede relatie had met vele Vlaamse professoren, dat die zomaar alles in de krant konden publiceren wat ze wilden. De krant diende met de inhoud en de strekking van de artikels akkoord te gaan.”[174]

Enkele dagen voor de bisschoppen hun beslissing m.b.t. de splitsing van de Leuvense universiteit zouden bekendmaken - “De bisschoppen van België, zeven in aantal, moesten zich uitspreken of ja dan neen de Franstalige sectie van de Katholieke Universiteit te Leuven diende gehandhaafd en, zo neen, welke maatregelen aan de nationale overheid konden gesuggereerd worden om tot een oplossing bij te dragen.”[175] -, gaf De Standaard nogmaals haar standpunt weer: Leuven-Frans moest naar Wallonië worden overgeheveld. De Leuvense agglomeratie was immers al oververzadigd en kon een voorziene nieuwe verhoging van het aantal studenten niet meer aan. Een eventueel financieel argument kon hiertegen niet worden ingebracht: een overheveling kostte niet duurder dan een uitbreiding in Leuven.

Op 16 mei 1966 publiceerde de krant de verklaring van de bisschoppen m.b.t. de Leuvense universiteit, het zgn. ‘mandement’[176]. Drie dagen daarvoor, op 13 mei, waren de bisschoppen bijeengekomen, en op 15 mei (een zondag) werd hun beslissing bekend gemaakt. Ze decreteerden dat de Franstaligen in Leuven konden blijven. Het algemeen beheer van de universiteit zou wel worden gesplitst, in een dynamisch perspectief van twintig jaar. Guido Van Hoof licht toe: “De bisschoppen decreteerden hun standpunten als een ‘bevel’. Niemand werd verplicht tot de rangen van de Leuvense universiteit toe te treden, maar deed je het toch, dan was je verplicht je bij het bevel neer te leggen. Mgr. Descamps echter trachtte, zo vertelde De Somer mij later, het woord ‘bevel’ ter goeder trouw ietwat te milderen en verving het door de term ‘verordening’. In Vlaanderen herkenden sommigen hierin de Duitse term van onder de bezetting, en dit viel uiteraard niet in goede aarde.” Het mandement werd bekend gemaakt op zondag 15 mei. Van Hoof belde, toen hij het nieuws ’s morgens hoorde, onmiddellijk Josué Vandenbroucke op, en contacteerde toen Luc Vandeweghe die op dat ogenblik nog van niets wist. Vandeweghe beloofde Albert De Smaele te contacteren. Van Hoof vervolgt: “Een kwartier later belde De Smaele mij op en vroeg me of ik naar de krant ging. Dat was ik uiteraard van plan. Hij gaf me een nummer waarop hij bereikbaar was. Later gaf Josué Vandenbroucke mij een nummer waarop ik Piet De Somer kon bereiken. Op de krant maakte ik de tekst van het mandement klaar. Na de middag belde Albert De Smaele mij op, en vroeg me wat we zouden doen met commentaar. We maakten de afspraak dat ik een korte doch duidelijke afkeuring zou formuleren, en we de zaak op de redactielunch van de volgende dag zouden uitpraten. Het is dus niet zo dat De Standaard op maandag onder de indruk kwam van het studentenprotest en vervolgens op dinsdag zwaar uitvloog. Die zondag halfweg mei had ik gedurende de ganse dag geregeld contact met Josué Vandenbroucke en Piet De Somer, die beiden vonden dat we de beslissing van de bisschoppen moesten afkeuren. Piet De Somer raadde ons vanuit tactische overwegingen wel aan dat op gematigde toon te doen: het zou bij de bisschoppen meer effect sorteren.”[177]

De Standaard toonde zich over het mandement in de volgende dagen ten zeerste ontgoocheld. Ze eiste dat de Vlaamse CVP de overhevelingeis in het parlement zou ter sprake brengen. Nu de bisschoppen zich hadden uitgesproken, en het duidelijk was dat van die kant geen steun te verwachten viel, eiste de krant met verdubbelde hevigheid dat het probleem op de politieke agenda zou worden geplaatst. Ze stelde dat het parlement bevoegd was om over de Leuvense universiteit te beslissen, aangezien 95 % van het budget van de universiteit van de staat kwam. Voor de krant, hierin gesteund door o.m. de Vlaamse Volksbeweging, vormde de overheveling een politiek probleem.

Leuven zelf werd vanaf 15 mei inmiddels overspoeld door een golf van antiklerikalisme als reactie op het bisschoppelijk mandement, dat volgens Louis Vos ook de Vlaamsgezinde eendracht en de democratische en antiautoritaire reflex van de studenten versterkte[178]. De academische overheid verklaarde dat de problemen opnieuw zouden worden bekeken door rector Pierre Descamps en de Leuvense sociologieprofessor Edward Leemans, die begin januari 1966 tot voorzitter van de adviescommissie voor de bisschoppen was benoemd betreffende de expansie van Leuven. De Standaard noemde dit besluit positief, maar herhaalde intussen haar eisen, waarvan ze naar eigen zeggen niet zou afwijken. 

De krant leverde n.a.v. het mandement tegelijk binnenkerkelijke kritiek door te opperen dat de tijd dat de bisschoppen zomaar autoritaire besluiten konden uitvaardigen, voorbij was[179]. Vlaanderen wilde volgens haar een modern universiteitsbeheer in de geest van het concilie, met leken die gezags- en bestuursverantwoordelijkheid dragen, en de overheveling van Leuven-Frans[180]. Deze artikels sloegen in als een bom: “De bisschoppen waren ‘geschokt’, zoals een ingewijde zegsman het uitdrukte, ‘maar zij wisten niet wat zij ertegen in konden brengen’.”[181] Of het hiermee iets te maken had, valt niet met zekerheid te stellen, maar in elk geval leek het erop dat aan de eerste Vlaamse eis met de benoeming van Pieter De Somer tot prorector van Leuven-Nederlands op 4 juni 1966 tegemoet werd gekomen[182]. Guido Van Hoof doet hieromtrent volgend relaas: “In de benoeming van De Somer speelde De Standaard een rol van betekenis. De bisschoppen hadden oorspronkelijk aan kannunik Verbeke gedacht voor die functie, iets wat ik op dat ogenblik niet wist. In een gesprek met Josué Vandenbroucke opperde ik evenwel de suggestie dat de bisschoppen, in de geest van het concilie en naar Nederlands voorbeeld (K.U.Nijmegen), een leek zouden benoemen. Vandenbroucke vond dit een schitterend idee en spoorde mij aan dit in de krant naar voor te brengen. Zo geschiedde, en De Somer werd begin juni effectief benoemd. Het episcopaat had immers schrik gekregen van De Standaard en van het antiklerikalisme dat in Vlaanderen de kop opstak.”[183] Op te merken valt dat andere factoren dan alleen maar de druk van De Standaard invloed zullen hebben uitgeoefend op de beslissing van de bisschoppen.

De kritiek in Vlaanderen tegen het mandement was enorm[184]. Een stroom van lezersbrieven waarin het mandement werd verworpen, overspoelde de redactie. Studenten boycotten (voor de sluiting van het academiejaar) de colleges, evenals de Hoogmis n.a.v. Pinksteren in de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen, opgedragen door kardinaal Suenens. Tegen de al te grove acties van de studenten (zoals bvb. het protest in de Mechelse kathedraal) protesteerde de krant evenwel: op zo’n manier werd de Vlaamse zaak in een slecht daglicht gesteld[185].

Op politiek vlak bewoog ook één en ander. Het Vlaamse CVP-Kamerlid Jan Verroken, een stuwende kracht in de ‘Groep van acht’, diende twee dagen na de bekendmaking van het mandement al, op 17 mei 1966 een wetsvoorstel in ‘tot regeling van het taalgebruik in het hoger onderwijs’[186]. Het bevatte de eis tot overheveling. Op 28 juni moest de Kamer stemmen over een inoverwegingname van het voorstel. Waar dit normaalgezien als een formaliteit wordt beschouwd, was dit nu niet het geval: de Kamer besliste het voorstel niet eens ter bespreking te aanvaarden. Waalse CVP’ers, de PVV en de Franstalige Brusselaars kantten zich allen tegen het voorstel. De krant fulmineerde tegen deze gang van zaken: “Voor het unitaire België is het gisteren een fatale dag geweest. (...) Ongetwijfeld zal nu naar andere middelen worden uitgekeken. In een gewijzigd klimaat.”[187] In de Senaat werd het voorstel-Verroken, overgenomen door twee CVP-Senatoren, evenmin in overweging genomen. Toch kon dit een debat over de toekomst van de Leuvense universiteit niet tegenhouden, zo sprak de krant de Vlamingen moed in.

Het ganse jaar 1966 door herhaalde ze haar eis tot overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië[188]. Guido Van Hoof verklaart hierover: “Op één van de redactielunches niet lang na de bekendmaking van het mandement, zei De Smaele mij woordelijk: ‘Mijnheer Van Hoof, ge krijgt de opdracht om de Walen uit Leuven weg te schrijven. Letterlijk.’ In de volgende maanden ben ik de idee van de overheveling blijven verdedigen en onderbouwen, hierin bijgestaan door de redactie binnenland: doordat de kwestie-Leuven op de politieke agenda werd geplaatst, gingen de binnenlandredacteurs er nu uiteraard ook over schrijven.”[189] Zowel Lode Bostoen als Manu Ruys droegen hun steentje bij. Ruys had een nauw contact met Raymond Derine, die in 1967 voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Professoren zou worden[190]. Ook met andere politieke hoofdrolspelers onderhield hij goede betrekkingen.

In Leuven zelf heerste gedurende het ganse academiejaar 1966-67, en in de eerste maanden van het academiejaar 1967-68 onrust. In het algemeen kan het jaar 1967 als dat van de 'loopgravenoorlog’(naar het woord van Jonckheere en Todts) worden bestempeld[191]. Bij de opening van het academiejaar 1966-67 “riepen de studenten: Leuven Vlaams! en Suenens buiten! Zij zongen A bas la calotte en We shall overcome.”[192] Meer en meer gingen de Vlaamse acties der studenten gepaard met antiklerikale en maatschappijkritische geluiden[193]. In sommige gevallen werd ze erdoor zelfs overstemd.

 

C. STILTE VOOR DE BESLISSENDE STORM: 1967

 

Campagnes in de strikte zin van het woord werden in 1967 rond de overheveling van Leuven-Frans niet gevoerd. Niettemin verschenen op geregelde tijdstippen artikels waarin de noodzaak en het onvermijdelijke van een overheveling werden bepleit. Op 27 juli 1967 was de krant blij te kunnen aankondigen dat de buitengewone begroting van de Leuvense universiteit zou gesplitst worden: dit hield een overwinning voor de Nederlandse afdeling in. Als beide afdelingen nu nog rechtspersoonlijkheid kregen, dan was de splitsing voltooid. De verheugde toon maakte enkele dagen later alweer plaats voor bezorgdheid. Het oefenterrein in Etterbeek was immers verkocht aan de ULB, zonder enige waarborg voor de uitbouw van een Nederlandse afdeling van de Université Libre de Bruxelles[194]. Al in 1966 had de krant geprotesteerd tegen het feit dat de ULB gelden, bedoeld voor de oprichting van een Nederlandse afdeling, gebruikte voor de bouw van Franstalige faculteiten in Sint-Genesius-Rode[195]. Het gevaar voor een Franstalige driehoek in Brabant, gevormd door Leuven-Frans en de ULB, werd terug groter. In het licht hiervan was het goed nieuws dat begin oktober de Leuvense universiteit de dubbele rechtspersoonlijkheid aangevraagd had.

Einde 1967 startte de krant een campagne op voor de splitsing van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Deze campagne hield nauw verband met de kwestie-Leuven: het ging immers ook om een Vlaamse eis i.v.m. het hoger onderwijs. Al in juli 1965 had de krant al eens een splitsing van het NFWO geëist n.a.v. de vaststelling dat 73 % van de mandaten door het NFWO aan Franstaligen werden toegekend[196]. Nu betrof de concrete aanleiding voor de campagne, die tussen 10 november en 10 december 1967 gevoerd werd hoofdzakelijk in de rubriek Echo’s, het feit dat het NFWO maar één Leuvense universiteit erkende, en dat rector Pierre Descamps dit niet eens aanvocht. De krant, hierin gesteund door prorector Piet De Somer en CVP-voorzitter Robert Houben (van wie bijdragen en verklaringen werden gepubliceerd), hekelde de samenstelling van het bureau van het NFWO: het telde tien Franstalige leden en slechts twee Vlamingen. Het NFWO was een Franstalig bastion. Guido Van Hoof getuigt: “De Vlaamse professoren met wie ik contact had, deden mij de moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd werden uit de doeken. Naar het grote publiek toe was van dit alles niets bekend. Ik begon er dan ook over te schrijven. Ik mocht echter de namen van de Vlaamse proffen niet noemen als informatiebron: zij vreesden represailles van de Franstalige ‘overheersers’.”[197]

Niet alleen Van Hoof had contacten en ontplooide initiatief. Albert De Smaele stelt: “O.m. rond de problemen van het NFWO nodigde ik de Vlaamse universiteitsrectoren (of prorectoren) uit voor een diner op de krant. Wij praatten de problemen door, en keken in welke richting een oplossing kon gaan. Een aantal redacteurs was op het diner, dat niet mag verward worden met het colloquium over universitaire expansie) mee aanwezig.”[198] De krant schatte het probleem van het NFWO hoog in. Op een redactielunch werd beslist dat “in dit speciaal geval de krant niet mag aflaten alvorens een oplossing afgedwongen is.”[199]

De Standaard stelde zich vragen bij de zin van het NFWO: het organisme op zich slorpte immers al 27 % van het totale budget op. Volgens haar kon het beter worden opgedoekt. De regering kon de financiële middelen evengoed verdelen over de verschillende instellingen voor hoger onderwijs, en de taken van het Fonds laten overnemen door de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid. Het voorstel van NFWO-voorzitter Willems om elke universiteit twee vertegenwoordigers te geven, werd door de krant verworpen: het diende enkel om de eigen flater (de weigering om een vertegenwoordiger van Leuven-Nederlands tot de raad van beheer van het NFWO toe te laten) goed te maken.

In de schoot van de kabinetsraad werd inmiddels een Koninklijk Besluit voorbereid dat de Leuvense universiteit twee vertegenwoordigers zou geven in het NFWO. De Standaard reageerde hierop door te stellen dat de regering een keuze diende te maken: ofwel moest het NFWO de gelden op een billijke manier verdelen, ofwel moesten de gelden via een ander organisme worden verdeeld. Het NFWO kende momenteel immers een Franstalig overwicht waardoor veel te weinig geld naar Vlaanderen stroomde. Tevens dienden de verouderde structuren van het NFWO te worden aangepast[200].

 

D. DE ONTKNOPING VAN DE KWESTIE-LEUVEN 1968

 

Volgens Gaston Durnez “kregen prorector De Somer en zijn kring het niet gemakkelijk in de leiding van de universiteit. Zowel over de begroting als over de wijze waarop investeringen moesten worden gedaan en over de academische autonomie ontstonden voortdurend erger wordende discussies. Tenslotte weigerde De Somer nog door te werken indien de Franstalige afdeling niet voor de pinnen kwam met een ondubbelzinnig algemeen expansieplan.”[201] De Standaard ging met Piet De Somer akkoord: het werd tijd dat ieder (ook de bisschoppen) voor zijn verantwoordelijkheid werd geplaatst en klare taal sprak. De eisen van de Vlamingen luidden dat de Leuvense agglomeratie exclusief voorbehouden bleef voor Leuven-Nederlands, dat Leuven-Frans werd overgeheveld naar Wallonië, en dat beide universiteiten een minimumexpansie zouden kennen naar Brussel. Een Franstalige driehoek Brussel - Leuven - Waver mocht er in geen geval komen: dit zou fataal zijn voor Vlaanderen. De Standaard liet het overkomen als was ze van de overwinning rotsvast overtuigd: tegenstanders van de overheveling vochten voor een verloren zaak. Het optreden van de Franstalige Brusselaars, de Franstalige CVP’ers en La Libre Belgique werd sterk gehekeld. De krant was vooral de ‘chantage’ beu van de Franstalige CVP’ers: het werd tijd dat ze beseften dat 70 % van de CVP Vlaams was[202].

Een voorstel van professor Paul De Visscher, de ondervoorzitter van de academische raad van Leuven-Frans, werd door de krant genadeloos afgekraakt. Het voorstel voorzag in het integrale behoud van Leuven-Frans in Leuven, en daarnaast de vestiging van een tweede Franstalige afdeling in Wallonië[203]. De Standaard bestempelde het als absurd. Tevens herhaalde ze dat de kwestie-Leuven een zaak was van het parlement en niet van de bisschoppen, aangezien 95 % van het budget van de universiteit van de staat afkomstig was[204].

Op 15 januari 1968 werd het Franstalige expansieplan bekendgemaakt. Daaruit bleek dat de Franstalige afdeling een overheveling bleef verwerpen[205]. Onmiddellijk verwierp de krant dit plan. De Vlaamse parlementsleden in het algemeen werden opgeroepen blok te vormen, de Vlaamse CVP werd aangespoord niet langer te talmen met een oplossing: het risico bestond anders immers dat ze als nationale partij zou worden weggeveegd. Toen de Vlaamse christen-democraten het expansieplan van Leuven-Frans verwierpen en een ultimatum stelden van één maand voor een oplossing die in de overheveling van Leuven-Frans voorzag, juichte de krant dit toe[206].

In Leuven zelf heerste in de tweede helft van januari grote beroering. De studenten brachten niet alleen de overhevelingeis maar ook, een meerderheid zelfs, de eis tot democratisering van de universiteit op de straat[207]. Over eventuele contacten met de studentenleiders verklaarde Manu Ruys: “Onze politieke redactie had geen relaties met de studentenleiders. Wij stonden argwanend tegenover bepaalde opvattingen van studentenleiders als Paul Goossens, Walter De Bock en Ludo Martens. Wij constateerden dat de maatschappijkritische houding van die leiders niet gedragen werd door de studentenmassa, zodat Goossens en compagnie op dat punt niet konden worden beschouwd als woordvoerders van de studenten. Het gewicht van de studentenleiders in de politieke onderhandelingen was zeer gering. Zij wogen wel door in de Leuvense situatie-op-het-terrein, maar hun beleidsvisie oefende daarbuiten weinig invloed uit. Het politieke milieu luisterde veel meer naar de stem van de culturele drukkingsgroepen, van de Vlaamse rechterzijde en vooral van de kranten.”[208] Ruys minimaliseert hier wel erg de rol van de studentenleiders. Volgens Louis Vos is het zo dat met de studentenopstand van januari 1968 de nieuw-linkse inzichten van Ludo Martens en Pol Goossens tot in de bredere studentenwereld waren doorgedrongen. De meerderheid van de Leuvense studenten trad de maatschappijkritische stellingen van Martens, Goossens e.a. bij[209]. Daarnaast onderschat Ruys in onze ogen de impact van de studentenoproer, die de regering ongetwijfeld niet onberoerd zal hebben gelaten.

Ageerden de studenten op straat, de krant van haar kant verhoogde nog de druk op de politici in haar berichtgeving: als ze niet erg gauw met een oplossing voor de dag kwamen, “dan zal men niet alleen niet over de drempel van het ware universitaire expansieprobleem geraken, maar veel meer dan het bestaan van de katholieke universiteit op het spel zetten.”[210] Het werd tijd dat de regering - nogmaals onderstreepte De Standaard hiermee dat de kwestie-Leuven geen zaak was van katholieken of Kerk alleen - klare wijn schonk. De Vlaamse volksvertegenwoordiging werd aangespoord haar vertrouwen in de regering op te zeggen als ze niets deed. De Vlaamse CVP moest een regeringsmededeling eisen. Het belang van de kwestie-Leuven was immers immens: als Vlaanderen nu niet ingreep, zou de verfransing verder om zich heen grijpen in gans Vlaams-Brabant.

Het kerkelijk blok gevormd door de bisschoppen begon inmiddels scheuren te vertonen[211]. Eén dag nadat de Vlaamse bisschoppen bijeen waren gekomen om zich te beraden en daags voor het Belgische episcopaat zou vergaderen, sprak Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge, op een arrondissementele vergadering van de Boerengilden in Kortrijk. Hij verklaarde er op 13 mei 1966, toen het mandement werd goedgekeurd, een schromelijke vergissing te hebben begaan. Het expansieplan van de Franstaligen bestempelde hij als ‘werkelijk provocerend voor de Vlamingen’, en hij beloofde op te komen voor de overheveling[212]. Met Mgr. De Smedt had De Smaele sinds het mandement naar eigen zeggen diverse urenlange gesprekken gevoerd over de eventuele splitsing van de Leuvense universiteit. Albert De Smaele getuigt: “De Smedt was eigenlijk erg vlug al overtuigd van het feit dat het mandement een vergissing was. Hij vertrouwde mij toe dat hij het wel mee had goedgekeurd, maar dat de reactie van de Vlaamse pers, inzonderheid De Standaard, hem had bewust gemaakt van de vergissing die hij had begaan. In onze gesprekken hoefde ik niet eens pogingen te ondernemen hem in Vlaamse zin te bewerken: hij was al overtuigd. Dat hij in 1968 in zekere zin de eenheid der bisschoppen opblies, was zijn ‘verdienste’, en kwam niet zozeer na druk van de krant.”[213] 

Na de rede van Mgr. De Smedt in Kortrijk kwamen de Belgische bisschoppen de volgende dag niet tot een vergelijk. “Het episcopaat was nu duidelijk verdeeld in twee groepen en geraakte niet meer tot een ‘unitaire’ overeenkomst. De drie andere Vlaamse bisschoppen lieten openlijk blijken dat zij het standpunt van Mgr. De Smedt deelden. Toen was het hek van de dam. De zaak moest nu haar beslag krijgen in de politiek.”[214]

Opnieuw was het Jan Verroken die op politiek vlak een initiatief nam[215]. Hij kondigde aan op 6 februari te zullen interpelleren in de Kamer over ‘de werkelijke oorzaken van de spanning rond de universitaire problemen, alsmede over de onmiddellijk te nemen fundamentele opties en over de verdere schikkingen die zich opdringen’. De krant juichte dit toe. Dit mag niet verwonderen gezien het feit dat ze van nabij betrokken was bij de interpellatie. Op de redactielunch van 29 januari 1968 al werd besloten “in de komende eerste twee dagen de CVP te beïnvloeden. Suggereren dat deze week nog iets moet gedaan worden en de stellingen definiëren die de fracties zouden moeten innemen. Niet tornen aan het princiep van de overheveling, dus kordate houding t.o.v. verklaring Verroken.”[216] Uit twee getuigenissen blijkt dat De Standaard inderdaad invloed trachtte invloed uit te oefenen in die dagen. Leo Lindemans, CVP-Kamerlid getuigt: “Rond de inhoud en de opportuniteit van de interpellatie van Verroken vond een diner plaats in een restaurant in de buurt van de Jacqmainlaan, waarop aanwezig waren: ikzelf, Verroken, De Smaele en Ruys.”[217] Frans Van Mechelen, eveneens CVP-Kamerlid, herinnert zich ook een bespreking: “In hotel Astoria kwamen Ruys, De Witte en Claes samen met Verroken, Van Den Daele en ikzelf om van gedachten te wisselen over de interpellatie die er moest komen.”[218]

De mededeling van Jan Verroken had een breuk tussen de Vlaamse en Waalse CVP tot onmiddellijk gevolg. De Standaard betreurde dit niet. Een tweede gevolg van de interpellatie was de val van de regering-Vanden Boeynants. De premier, die volgens Ruys in de kwestie-Leuven nooit druk trachtte uit te oefenen op de redactie en in privé-gesprekken zelfs begrip opbracht voor de Vlaamse eisen[219], was net terug van een al dan niet vermeend ziekteverlof toen hij met de interpellatie van Verroken werd geconfronteerd. Het doel van Verroken was een duidelijke uitspraak van de regering uit te lokken m.b.t. de Vlaamse overhevelingeis. Hij aanvaardde daarbij het risico van een kabinetscrisis[220]. Onmiddellijk na zijn interpellatie kwamen in politieke kringen diverse beraadslagingen op gang, zo ook tussen de Vlaamse CVP-ministers. Volgens Gaston Durnez “kwamen zij dezelfde avond nog bijeen en zij vroegen Jef Claes, parlementsverslaggever van Het Volk, zijn collega’s Karel De Witte van Gazet van Antwerpen en Manu Ruys van De Standaard op dit overleg uit te nodigen. Dat contact is, in strijd met wat sommigen hebben geschreven, niet tot stand gekomen.”[221] Wel werden de drie redacteurs de volgende morgen door CVP-minister van Volksgezondheid Hulpiau verzocht om een ontmoeting in het parlement. Volgens CVP-minister Van Elslande “was het gewoonlijk met die drie dat er contacten waren. Het was vooral Jos De Saeger die de contacten had. We gaven er vooral background information, niet bedoeld om onmiddellijk in de krant te publiceren.”[222] Zij waren inmiddels op de hoogte van het regeringsantwoord op de interpellatie van Verroken. De kabinetschef van Vanden Boeynants had hen de tekst medegedeeld. Het antwoord kwam erop neer dat de splitsingkwestie in de regeringsverklaring van 1966 niet voorkwam, en de regering dan ook voorstelde de kwestie-Leuven aan een speciale parlementaire commissie toe te vertrouwen. In feite kwam dit neer op het bevriezen van de ganse kwestie. “De drie journalisten ontmoetten Hulpiau, in gezelschap van CVP-Kamerlid (en minister van Openbare Werken - KVN) Jos De Saeger, op het middaguur boven aan de staatsietrap van de Kamer. Jos De Saeger was toen ongetwijfeld de meest invloedrijke Vlaamse CVP-vertegenwoordiger. Zij praatten over de komende verklaring van de premier en Manu Ruys zei, bijgetreden door zijn twee collega’s, dat het antwoord van Paul Vanden Boeynants niet bevredigde omdat het niet duidelijk voorzag in de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië. ‘Ik zal het in de krant afkeuren,’ besloot Ruys. ‘Beseffen jullie wel,’ antwoordde Jos De Saeger, ‘dat daarmee de regering veroordeeld is? De CVP-fractie zal, wanneer zij dat verneemt, het vertrouwen weigeren.’ ‘Wel,’ zeiden de journalisten, ‘de beoordeling van de regeringsmededeling is de verantwoordelijkheid van de parlementsleden. De pers heeft haar verantwoordelijkheid, die niet dezelfde is als die van de volksvertegenwoordiging.’ Daarmee eindigde het gesprek.”[223] De Saeger gaf nog niet op: hij belde De Smaele op en vroeg ook hem naar de mening van de krant. De directeur-generaal verklaarde hem evenwel precies hetzelfde als Ruys al had gezegd[224].

Jos De Saeger en Raf Hulpiau - die ongetwijfeld ook besprekingen achter de rug hadden met Pieter De Somer, die evenwel op dezelfde lijn als De Standaard stond, wat de situatie voor de CVP nog meer precair maakte - maakten dan het standpunt van de drie journalisten over aan de CVP-fractie die verklaarde het antwoord van de premier niet te onderschrijven. Renaat Van Elslande, minister van Europese Zaken en Nederlandse Cultuur, gaf later toe: “Wel ja, wij konden natuurlijk niet tegen de studenten en de Vlaamse universitaire opinie in, ik bedoel met al wat daar rond leeft, en dan tezelfdertijd al de CVP-georiënteerde kranten tegen ons krijgen. Dan hebben we gezegd: dat is niet houdbaar.”[225] Toen Paul Vanden Boeynants om 14u die dag op de tribune verscheen, las hij niet zijn antwoord voor, maar kondigde hij het ontslag van zijn regering aan. De krant was euforisch: voor het eerst viel een regering over een eensgezinde Vlaamse CVP-eis[226].

Onmiddellijk gingen nieuwe formatiebesprekingen van start. Op 10-11 februari 1968 waarschuwde de krant in een speciaal kader op de voorpagina dat de kwestie-Leuven in de regeringsonderhandelingen niet vergeten mocht worden. De overheveling moest er komen. Het plan van formateur Gaston Eyskens om Leuven-Frans te vestigen aan de onderste zoom van de taalgrens, op acht kilometer van het Leuvense stadhuis, werd verworpen. Manu Ruys schrijft hierover: “In zijn memoires heeft Gaston Eyskens erkend dat zijn plan niet haalbaar was, omdat het de uitbouw van een katholieke werelduniversiteit beoogde, en die gedachte stond haaks op de ingetreden aftakeling van het universele katholicisme. Eyskens was een christelijk humanist van de oude stempel, een man met een visie en een hart. Hij oversteeg België. Het deed mij in die dagen pijn hem niet te kunnen bijtreden, toen hij - daags voor de bijeenkomst van het ACW - in een persoonlijk contact het plan toelichtte en met ongewone aandrang om onze steun vroeg.”[227]

Een oplossing kwam niet uit de bus, en nieuwe verkiezingen drongen zich dan ook op. De CVP ging hier naartoe in verdeelde en eigenlijk zelfs aparte slagorde: Franstaligen en Vlamingen dienden aparte lijsten in. Ook bij de socialisten ontstond communautaire deining. De liberalen behielden hun unitair front. De uitslag van de verkiezingen bracht een forse nederlaag met zich mee voor de CVP-PSC, t.v.v. de Volksunie. Gaston Eyskens werd tot formateur aangeduid. In de besprekingen rond de regeringsvorming trachtte de krant invloed uit te oefenen. Manu Ruys en Albert De Smaele hadden met heel wat politieke kopstukken discrete gesprekken, o.m. over de overhevelingeis[228]. Eyskens slaagde erin een CVP-BSP-regering op de been te brengen. De coalitiepartners kwamen overeen zich achter de overheveling te scharen. La Libre Belgique spartelde nog een tijd tegen, maar op de duur luwden ook haar protesten. Einde oktober 1969 beschikten de K.U.Leuven en de VUB over eigen rechtspersoonlijkheid[229].

Rond de VUB voerde de krant in de marge van de kwestie-Leuven in 1968 en 1969 eveneens actie. Ze eiste de splitsing van de ULB in twee autonome afdelingen ULB en VUB[230]. Deze eis deed in diverse milieus, Vlaamse zowel als academische, al een aantal jaar opgeld, en raakte in 1968 in een stroomversnelling. Guido Van Hoof verklaart: “In het vooruitzicht van de nieuwe wetgeving voor Leuven werd ik op een dag aangesproken door een Vlaming van de VUB, de jurist professor Frans De Pauw. Die zei dat de Vlaamse afdeling van de ULB er ook genoeg van had, en dat de tijd was aangebroken voor een Vlaamse universiteit. Ik sprak erover met De Smaele, want het was toen een gewetensprobleem: moesten wij als katholieke krant nu ijveren voor een vrijzinnige universiteit? De Somer, zelf al aangesproken door Gerlo en De Pauw, aarzelde aanvankelijk ook. Maar tenslotte vond iedereen dat het om een Vlaams belang ging, de aanwezigheid van zelfs een kleine VUB zou de Vlaamse aanwezigheid versterken. Dus ben ik ook een campagne begonnen tegen de verdrukking van de Vlamingen in de ULB en de noodzaak van een splitsing, eerst tot ongenoegen van die heren die geen lessen van een katholieke krant wilden krijgen. Maar ik was goed geïnformeerd. Frans De Pauw bezorgde me ammnunitie, en Het Laatste Nieuws volgde vlug. De ULB zag vrij vlug in dat ze niet alleen de last van een Vlaamse sectie niet meer zou moeten dragen, maar ook dat Brussel bijna gratis een tweede vrijzinnige instelling kon krijgen parallel met de UCL. De Somer zei me dat die koppeling aan de VUB veel sneller het geld voor de nieuwe campus in Louvain-la-neuve heeft vrijgemaakt.”[231]

Professor Frans De Pauw bevestigt deze gang van zaken: “Ik had contacten met Guido Van Hoof, die ik veel informatie verstrekte. Ik verzamelde bvb. alle parlementaire stukken, handelingen, vragen, begrotingsdocumenten, etc. Hij kon er vervolgens mee doen wat hij wilde. Gelukkig was hij de zaak van de VUB genegen. Ik onderhield evenwel niet alleen contacten met De Standaard. Ook met Het Laatste Nieuws en met parlementairen van de verschillende partijen had ik betrekkingen. Ik verschafte hen evenzeer van informatie: ik trachtte zo veel en zo breed mogelijk steun los te weken.”[232]

Op 17 december 1968 toonde de krant zich verheugd over de splitsing van de ULB. In de tweede helft van mei 1969 klaagde ze m.b.t. de splitsing een aantal financiële wantoestanden aan. Zo kon het in haar ogen niet dat de ULB enorme financiële voordelen puurde uit de leenmogelijkheden bij de ASLK, die nochtans op een gezamenlijke leencapaciteit met de VUB waren afgesloten[233]. Bovendien verdween 700 miljoen subsidiegeld van de ULB spoorloos: dit kon toch niet. Vlaanderen werd tevens opgeroepen luid te protesteren tegen de weigering van de ULB om overhevelinggelden over te maken aan de VUB. Tot slot riep de krant de academische overheid van de ULB op om een democratiseringsproces in de eigen schoot op gang te brengen. Hetzelfde gold in feite voor alle universiteiten, voegde de krant er nog aan toe.

 

BESLUIT

 

Volgens Gaston Durnez “behoort Leuven-Louvain in elk geval tot de langste, best volgehouden, sterkste en belangrijkste journalistieke veldtochten van de Standaard-groep. Net als in de politiek is de invloed ervan in de wereld van de krant zeer diep gegaan en is het effect nog lang blijven naklinken. De journalistieke zedenlessen die de redactie er kon uithalen hadden te maken met bronnen en tactiek van de berichtgeving: samenwerking tussen afdelingen als reportage, cultuur en politiek; combinatie van informatie en strijdbaarheid; scherp slijpen van de polemische stijl; en niet het minst: definitieve inplanting van de krant in het academische milieu.”[234]

Het is inderdaad zo dat het hier een lange en volgehouden inspanning betrof. Van in 1962 al was de krant met de materie bezig. Ze bouwde een netwerk van contacten op in allerlei kringen, academische, politieke en kerkelijke. Met een aantal medestanders uit deze milieus werd een gemeenschappelijke strategie ontwikkeld. Geleidelijk aan evolueerden de standpunten (tijdens veertiendaagse redactielunches vastgelegd) van de krant, die de Vlaamse strijd opentrok tot de VUB en het NFWO, en zelfs de binnenkerkelijke structuren in vraag begon te stellen. Dat een vrijzinnige professor zich tot De Standaard wendde voor steun, zegt veel over het groeiend prestige dat de krant in brede kring genoot.

De krant gaf haar critici, die vonden dat ze haar Vlaamse strijdbaarheid prijsgaf in het streven naar het worden van een breed informatie- en kwaliteitsblad lik op stuk in de kwestie-Leuven. De Standaard bewees dat ze nog steeds strijdend Vlaams was. Alleen streed ze, dat werd ook nu weer duidelijk, op een andere manier: ze streed rustiger, beheerster, volwassener en beleefder. Het effect dat ze erdoor sorteerde, bleek des te groter. Overigens bood de kwestie-Leuven terug een schitterend beeld van de manier van strijden die de krant erop nahield: strijdbaarheid in de redactionele commentaren en de stukken ingezonden door derden werd gecombineerd met allerlei acties in de coulissen: gesprekken met diverse actoren op verschillende terreinen actief, gemeenschappelijke besprekingen, aansporen tot actie van sommige actoren, druk uitoefenen op politici, etc.

Het leek er in de kwestie-Leuven op dat de Vlaamse en katholieke gezindheid van De Standaard met elkaar in botsing zouden komen. Albert De Smaele ontkent dit echter: “Leuven betrof in de eerste plaats een Vlaamse kwestie. Wij hebben altijd benadrukt dat het hier niet zomaar ging om een binnenkerkelijk probleem. België had nu eenmaal een aantal taalwetten waar jaren voor gevochten was, en waarvan wij verwachtten dat iedereen er zich aan zou houden. In dat opzicht kon de Leuvense universiteit niet anders dan opgesplitst worden, en kon een overheveling van Leuven-Frans niet uitblijven. Zeker niet toen de onwil van de Franstaligen in Leuven bleek, en hun streven naar een Groot-Brussel duidelijk werd. Het ging er ons niet om de bisschoppen af te vallen of dissident te zijn, wij wilden enkel dat iedereen de eentaligheid van Vlaanderen en de Vlaamse cultuur respecteerde, ook de Kerk. In gesprekken met diverse bisschoppen heb ik dat meermaals benadrukt. Op de krant hebben wij de kwestie-Leuven nooit aangevoeld als een conflict tussen ons Vlaams-zijn en ons katholiek-zijn. Wij hebben ons nooit geremd gevoeld door het feit dat er kerkelijke structuren in het spel waren.”[235]

De kwestie-Leuven versterkte gevoelig het al grote prestige dat de krant genoot. Diverse betrokkenen, zoals Frans Van Mechelen en Vaast Leysen, beiden lid van de Vereniging van Vlaamse Professoren en eerstgenoemde tevens CVP-Kamerlid, stelden - we laten deze uitspraak voor hun rekening - dat de overhevelingeis nooit tot een goed einde had kunnen gebracht worden, zonder de steun van de Vlaamse pers, en in het bijzonder De Standaard[236]. Beiden onderstreepten de erg belangrijke rol die de krant in de ganse kwestie door de jaren heen had gespeeld[237]. Ook in de buitenwereld was de rol van de krant niet onopgemerkt voorbijgegaan. Het ganse land werd zich bewust van de belangrijke positie die ze had weten in te nemen in de perswereld, en van de invloed die ervan uitstraalde. Het besef groeide dat, samen met de stevig wordende positie van Vlaanderen, niemand nog zomaar De Standaard kon negeren[238].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[141] Durnez, De Standaard II, 363.

[142] Op te merken valt dat wij deze case study laten aanvangen in 1963, waarbij wij dus de periode 1965-68 doorbreken. De reden hiervoor luidt dat we omwille van de volledigheid en het chronologische verloop de case study niet wilden onthoofden door de gebeurtenissen van de jaren 1963-65 in het vorige hoofdstuk te behandelen.

[143] Voor de kwestie-Leuven tot aan het mandement van de bisschoppen in mei 1966, zie Van Hoof, Leuven-Louvain. Voor de ganse kwestie-Leuven, zie Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams. Laporte, L’affaire de Louvain.

[144] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 25.

[145] De Standaard (15 februari 1962).

[146] De Standaard (5 april 1962).

[147] De Standaard (25-26 augustus 1962).

[148] De Standaard (24 t.e.m. 26 juli 1962).

[149] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Zowel prof. Van Roey als Frans Van Mechelen, beiden nochtans niet op de vergadering aanwezig, bevestigden ons dat de meeting effectief had plaatsgevonden: zij hadden er in die periode geruchten van opgevangen in het professorenkorps van de Leuvense universiteit. Zowel Albert De Smaele als Manu Ruys en Luc Delafortrie bevestigden los van elkaar dat deze vergadering effectief plaatsvonden had. Ook m.b.t. de inhoud van de besprekingen spraken de betrokkenen elkaar niet tegen. Gezien ook de goede relatie in het algemeen tussen heel wat Vlaamse professoren en De Standaard menen we de verklaringen van Guido Van Hoof als geloofwaardig te mogen beschouwen.

[150] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Van Hoof verklaarde nog dat De Smaele heel wat betrokkenen, zoals De Somer en Vandenbroucke, kende van in zijn studententijd. Dit wordt door De Smaele zelf trouwens bevestigd. Interview Albert De Smaele 4/3/99.

[151] Lees over Acapsul Laporte, L’affaire de Louvain, 64-74.

[152] Durnez, De Standaard II, 364. Zie voor de concrete inhoud van het memorandum Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 28-29.

[153] De Standaard (13 mei 1963).

[154] Dit blijkt uit een brief van De Somer aan rector Descamps 7/2/63. Archief Albert Descamps, nr. 71.

[155] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Professor Albert Van Roey, vanaf 1964 secretaris van de Vlaamse Leergangen, bevestigde ons dat Josué Vandenbroucke inderdaad een goede informant was van de krant. Vandenbroucke belde soms, na afloop van vergaderingen, van bij Van Roey thuis naar Van Hoof om hem te informeren. Interview Albert Van Roey 26/11/99.

[156] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 47-49.

[157] De Standaard (8 juni 1963).

[158] De Standaard (2 juli 1963).

[159] Brief van Mgr. Daem aan Albert De Smaele 20/10/63. Archief Albert De Smaele, los stuk.

[160] De Standaard (12 mei 1964).

[161] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Of het gevaar van verfransing van Leuven zo groot was als gedacht, is maar de vraag. In elk geval waren heel wat Vlaamse actoren hier rotsvast van overtuigd.

[162] Lees hierover Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 50-101.

[163] Meerbepaald betrof het professor Janssens (R.U.Gent), CVP-Kamerlid Karel Blanckaert (van Antwerpen), professor G. Bouckaert (rector R.U.Gent), professor Raymond Derine (Leuvense universiteit), professor Piet De Somer (wetenschappelijk raadsman Leuvense universiteit), professor Coppieters (Rijkshandelshogeschool Antwerpen), Mgr. Jacques Leclercq en het VEV.

[164] Zie hiervoor o.m. Tyssens, “Zaaien in de tuin van Akademos”, 69-72.

[165] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 102. Zie hierover ook Laporte, L’affaire de Louvain, 133 e.v. In deze werken wordt op het interview met Woitrin in L’Ergot nader ingegaan.

[166] Dit gebeurde in een artikel in de krant van 11 november 1965 onder de titel ‘Vlaamse professoren luiden de noodklok: Leuven beraamt moord op Vlaams-Brabant. Groot-Brussel wordt nu al voorbereid’. Durnez schrijft hierover: “De auteur van dit ophefmakende artikel was een Leuvense professor die ondertekende als G.A. Niemand kon hem identificeren. Nu mag wel gezegd worden dat het ging om professor Andries Gyselen, geïnspireerd door Josué Vandenbroucke die zelf te veel door de Franstaligen werd geobserveerd om de pen ter hand te nemen... De bijdrage leverde een fors antwoord aan Woitrin.” Durnez, De Standaard II, 367. Volgens Todts en Jonckheere was de auteur van het artikel niet Gyselen maar wel professor Van Windekens. Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 104.

[167] De Standaard (29 november 1965).

[168] De Standaard (15 december 1965). Voor de Vlaamse reacties, zie Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 107-112.

[169] De Standaard (24-26 december 1965). In een toelichting bij de verklaring van de bisschoppen stelde rector Descamps van de Leuvense universiteit dat de begroting voor 1966 zou worden gesplitst en dat een substantieel van de afdeling Leuven-Frans naar Waver zou worden overgeheveld.

[170] Durnez, De Standaard II, 366-367.

[171] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. De goede contacten van De Somer met De Standaard werden ons van diverse kanten (o.m. door zijn medewerker Jef Van der Perre) bevestigd.

[172] De Standaard (resp. 21 en 22 maart, 28 maart, 30 maart t.e.m. 1 april, en 11 en 12 april 1966). Professor De Greve betrof een pseudoniem voor professor Albert Van Roey, die naar eigen zeggen als priester niet onder zijn eigen naam over de houding van de Kerk durfde schrijven. Interview Albert Van Roey 26/11/99.

[173] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk.

[174] Interview Albert Van Roey 26/11/99.

[175] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 142.

[176] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 151-155. Laporte, L’affaire de Louvain, 193-197. Volgens Guido Van Hoof werd de verklaring opgesteld door Mgr. Descamps, en niet door kardinaal Suenens zoals toentertijd velen dachten.

[177] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Aangezien we slechts beschikken over de verslagen van de redactielunches vanaf einde 1967, konden we niet nagaan wat gezegd werd op de redactielunch van 16 mei 1966 waarvan sprake.

[178] Vos, “Terugblik”, 227. Onder de Vlaamse studenten brak een algemene staking uit. De academische overheid verklaarde het academiejaar 1965-66 vervroegd voor gesloten, en ging over tot het weren van een aantal veroordeelde studenten van de universiteit.

[179] De Standaard (21-22 mei 1966).

[180] De Standaard (23 mei 1966).

[181] Durnez, De Standaard II, 370.

[182] Lees Laporte, L’affaire de Louvain, 216-217.

[183] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk. Jef Van der Perre, in 1967 diensthoofd van het Universitair Studiebureau verbonden aan het rectoraat, verklaarde ons dat De Somer als prorector veel contact had met De Standaard. Zelf had Van der Perre eenmaal een gesprek met Van Hoof. Interview Jef Van der Perre 8/12/99. Er valt evenwel niet na te gaan of het effectief Guido Van Hoof was die voorstelde om een leek naar voor te schuiven. Zeker is wel dat die idee in de krant werd verdedigd.

[184] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 155-170. Laporte, L’affaire de Louvain, 197-204.

[185] De Standaard (o.m. 19 mei en 1 juni 1966).

[186] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 170-177. Laporte, L’affaire de Louvain, 204-210.

[187] De Standaard (29 juni 1966).

[188] Van 10-11 t.e.m. 19 september en van 1-2 t.e.m. 15-16 oktober 1966 in een ware campagnestijl.

[189] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk.

[190] Interview Manu Ruys 17/11/99.

[191] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 227-270.

[192] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 201. Voor deze evolutie, zie de pagina’s 200-209.

[193] Zie hiervoor Vos, “Terugblik”, 228 e.v.

[194] De Standaard (1 augustus 1967). Zie hiervoor Tyssens, “De tuin van Akademos”. Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 355 e.v.

[195] De Standaard (11 januari 1966).

[196] De Standaard (9 juli 1965).

[197] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk.

[198] Interview Albert De Smaele 21/4/99. Van deze bijeenkomst vonden we in andere bronnen geen sporen terug: ze moet dan ook onder enig voorbehoud worden geplaatst, al lagen dergelijke bijeenkomsten in de lijn van de contacten die de krant erop nahield in allerlei milieus.

[199] Verslag redactielunch 13/11/67. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[200] De Standaard (2 december 1967).

[201] Durnez, De Standaard II, 373.

[202] De Standaard (3, 4 en 9 t.e.m. 13-14 januari 1968).

[203] Zie voor het voorstel van De Visscher Laporte, L’affaire de Louvain, 271-277.

[204] De Standaard (8 en 9 januari 1968).

[205] Zie hiervoor Laporte, L’affaire de Louvain, 280-285.

[206] De Standaard (19 januari 1968).

[207] Voor de betogingen van toen, zie Smits, Democratie op straat, 190-194. Voor de agitatie der studenten, zie Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 277-284. Vos, “Terugblik”, 230 e.v. Voor een chronologisch overzicht en een schets van het ideologisch kader waarbinnen het studentenprotest zich zowel in Europa en de Verenigde Staten als in Leuven afspeelde, zie Vos, Derez, Depraetere en Van der Steen, Studentenprotest in de jaren zestig.

[208] Durnez, De Standaard II, 379.

[209] Vos, “Terugblik”, 228-231.

[210] De Standaard (22 januari 1968).

[211] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 292-306. Laporte, L’affaire de Louvain, 293 e.v.

[212] De Standaard (3 februari 1968).

[213] Interview Albert De Smaele 10/3/99 en 21/4/99. De Smaele verklaarde verder dat bisschop De Smedt van Brugge (benoemd in 1952) hem “soms uitnodigde op een gesprek in het bisdom, samen met een aantal andere vooraanstaande West-Vlaamse leken (ik woonde toen in Beernem, vandaar...). Wij bespraken daar diverse zaken.” Bevestiging van deze gesprekken via een andere bron kunnen we niet geven: het bisdom Brugge verleende ons bvb. geen toestemming tot consultatie van het archief van bisschop De Smedt. Een indicatie die de geloofwaardigheid van dit getuigenis van Albert De Smaele kan ondersteunen, werd ons verstrekt door kanunnik W. Brieven, werkzaam op het aartsbisdom sinds 1966. Hij bevestigde ons dat er contacten waren tussen De Standaard en het episcopaat, ook m.b.t. de kwestie-Leuven. Zo stelde hij: “Jaarlijks was er een lunch met enkele krantendirecteuren (van o.m. De Standaard en La Libre Belgique: de twee dagbladen die kardinaal Suenens las) en de kardinaal, waarbij gesproken werd over de toestand waarin de Kerk zich bevond. De aanwezige directeuren, waaronder Albert De Smaele, konden af en toe zelf bepaalde kwesties aankaarten. Daarnaast waren er aparte lunches met De Smaele, waarvan evenwel nooit een schriftelijke neerslag werd gemaakt.” Interview W. Brieven 12/1/00.

[214] Durnez, De Standaard II, 374. Waar Durnez deze inlichtingen vandaan haalde, is ons onbekend. Daarom plaatsen wij deze dan ook onder voorbehoud.

[215] Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 306 e.v. Laporte, L’affaire de Louvain, 303 e.v.

[216] Verslag redactielunch 29/1/68. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[217] Interview Leo Lindemans 16/6/99. Jan verroken bevestigde dit. Interview Jan Verroken 1/6/99.

[218] Interview Frans Van Mechelen 2/12/99.

[219] Durnez, De Standaard II, 379-380.

[220] Interview Jan Verroken 1/6/99.

[221] Durnez, De Standaard II, 375. Naast parlementsverslaggever van Het Volk was Jef Claes met ingang van 16 oktober 1967 ook deeltijds medewerker van de dienst Pers en Voorlichting van Leuven-Nederlands. Archief rectoraat K.U.Leuven, (pro-)rector De Somer, los stuk.

[222] Interview Renaat Van Elslande p. 42. KADOC-interviews met prominente CVP-politici.

[223] Durnez, De Standaard II, 375. Zie hiervoor ook De Ridder, De keien van de Wetstraat, 226-228.

[224] Interview Albert De Smaele 10/3/99 en 6/6/00.

[225] Interview Renaat Van Elslande p. 42. KADOC-interviews met prominente CVP-politici.

[226] De Standaard (8 februari 1968). Diverse politieke personaliteiten waren helemaal niet opgezet met de rol die de pers speelde in de afhandeling van de kwestie-Leuven en de val van de regering-Vanden Boeynants. Theo Lefèvre, CVP-Kamerlid, verklaarde nog geen twee maanden na de val dat hij enerzijds wel begrip had voor het moeilijke beroep dat de journalistiek wel was, maar dat dit anderzijds “niet weg neemt dat de journalisten in moeilijke omstandigheden een bezonken beoordeling van de feiten moeten kunnen geven. En dat het jammer zou zijn, dat zij zich bijna als een gevestigde extraparlementaire supermacht t.o.v. een regering zou willen voordoen.” (De Gentenaar-De Landwacht (30-31maart1968).) Eyskens verklaarde later: “Er zijn toen CVP-ministers geweest die journalisten raadpleegden om te vragen of ze in de regering moesten blijven. Stel U voor. Die gingen Manu Ruys van De Standaard raadplegen, Karel De Witte van de Gazet van Antwerpen en Jef Claes van Het Volk. Ze brachten die bijeen en bespraken met hen die zaak. Ze vroegen: ‘Gaan jullie campagne tegen ons voeren of niet, of wat denken jullie? Moeten we uit de regering stappen?’ Stel U voor dat ministers dat vragen aan journalisten. Waar gaan we toch naartoe? Welke soort ministers zijn dat?” Eyskens, Het laatste gesprek, 165.

[227] Ruys, Een levensverhaal, 177-178.

[228] Interviews Manu Ruys 17/11/99 en Albert De Smaele 10/3/99.

[229] Voor de afloop van de strijd, zie Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 317-354.

[230] Zie voor de splitsing van de ULB-VUB Tyssens, “Zaaien in de tuin van Akademos”. Jonckheere en Todts, Leuven Vlaams, 355-369.

[231] Interview Guido Van Hoof 27/2/92. Archief Gaston Durnez, los stuk.

[232] Interview Frans De Pauw 19/1/00.

[233] Zie hiervoor Tyssens, “Zaaien in de tuin van Akademos”, 106-108.

[234] Durnez, De Standaard II, 380.

[235] Interview Albert De Smaele 10/3 en 21/4/99. De berichtgeving brengt hiervan bevestiging.

[236] Voor Vaast Leysen, zie De Feyter, Vaast Leysen.

[237] Interviews Frans Van Mechelen 2/12/99 en Vaast Leysen 7/1/00.

[238] Gaston Durnez, die in 1966 de redactie verliet om pas einde 1969 terug te keren, bevestigt dit toen ontluikende besef. Interview Gaston Durnez 16/6/99.