De evolutie van de Brugse rand: De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971). (Lieven De Visch)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

 

Een goed onderzoek is gefundeerd op een stevige en solide bronnenprospectie. Net zoals een goede wetenschappelijke tekst slechts het resultaat kan zijn van een accurate en volledig uitgewerkte probleemstelling. Elke onderzoeker moet deze vuistregels als beginpunt nemen bij iedere fase van zijn onderzoek. Het is dan ook de bedoeling in deze inleidende pagina’s een duidelijk overzicht te geven van het wat, hoe en vooral het waarom van dit gemeente-onderzoek. Ik zal dit in drie stukken onderverdelen: het uitwerken van de probleemstelling, een doorlichting van de structuur en als laatste een toelichting bij de methode en werkinstrumenten van deze scriptie. Binnen de inleiding heb ik in een vierde punt ook nog een klein survey onderzoek opgenomen, bij wijze van kennismaking met de gemeente en een algemene vergelijking met haar buren.

 

 

1. Probleemstelling [1]

 

Graag begin ik deze paragraaf met een treffend citaat van één van de meest invloedrijke filmregisseurs van - intussen reeds - de vorige eeuw. In een van zijn interviews zei Alfred Hitchcock het volgende: “Drama is life, with the dull pieces cut out.” Wat Hitch hiermee bedoelde mag duidelijk wezen, wat ik hiermee kan doen zou ik als volgt kunnen omschrijven. Binnen een tijdsspanne van vijftig jaar is het eveneens de bedoeling de nadruk te leggen op de boeiende kanten van een halve eeuw gemeentegeschiedenis. Boeiend kan hier opgevat worden in zijn meest letterlijke betekenis. Alles moet leesbaar blijven, duidelijk zijn en logisch opgebouwd. De tweede betekenis is misschien van groter belang. De focus die ik in dit werk zal leggen, moet vooral de betekenisvolle elementen van de geschiedenis van Sint-Kruis omvatten. Dat wil zeggen dat het niet alleen een boeiende beschrijving moet zijn, maar ook een inhoudelijk sterke analyse. Zo kan de beschrijving van het ‘saaie’ tot haar volle betekenis komen, en het waarom van het dagelijkse leven een correcte verklaring krijgen. In feite kan ik mezelf als vorser vergelijken met een goede regisseur die op de juiste momenten op de juiste facetten van het leven inzoomt bij zijn bronnenonderzoek en in de montagekamer zijn verzamelde data op een juiste manier aan elkaar verbindt bij de uitwerking ervan.

Net zoals Hitchcock er prat op ging dat hij voor de aanvang van de draaidagen reeds de volledige film in zijn hoofd had zitten, zo is het voor mij als (nu nog toekomstig) historicus belangrijk hetzelfde te doen. Het middel daartoe is een duidelijke afbakening van het onderzoeksveld, de tijdsperiode en het einddoel van het werk. Zonder deze basis kon Hitchcock geen viersterrenfilms maken, net zoals ik zonder deze aan het onderzoek voorafgaande denkoefening, geen goed fundament kan leggen om een goed historisch werk op te bouwen.

 

Een eerste duidelijke scheidingslijn die gemaakt kan worden is een geografische.

Binnen deze begrenzing zal ik gebruik maken van een ‘afdalend’ systeem. Dit heeft hoofdzakelijk met thematische keuzes te maken en zal ook een weerspiegeling vinden in de opbouw en de structuur van het werk, wat ik zo dadelijk meer zal toelichten.

Op ruimtelijk vlak is het de bedoeling de evolutie van de gemeente Sint-Kruis te schetsen door van het ruime naar het specifieke te gaan. Dit kan ik visueel voorstellen met volgend schema:

 

 

Praktisch betekent dit dat de belangrijkste entiteit de gemeente Sint-Kruis is, waarrond het volledige gemeenteonderzoek is gebouwd. Echter kunnen er geen accurate onderzoeksresultaten geboekt worden zonder de toetsing van onderzoeksresultaten aan een groter geheel. Vandaar dat ik zal werken vanuit de nationale context naar de lokale gemeentegeschiedenis van Sint-Kruis.

De geografische afbakening is ook gekozen op basis van het uiteindelijke doel van de scriptie (zie dadelijk). Het is namelijk mijn bedoeling om de evolutie van de gemeente naar de fusie met de stad Brugge te beschrijven en te verklaren. Het is daarom ook noodzakelijk om de wisselwerking tussen zowel Sint-Kruis als het arrondissementele in de thematiek te verwerken (waarbij volgens het schema het arrondissement volgt uit het nationaal facet). Eveneens en misschien wel het belangrijkst is de wisselwerking tussen Brugge en haar randgemeente Sint-Kruis. De evolutie en latere fusie is namelijk voor een groot deel het resultaat door hun houding en verhouding ten opzichte van elkaar.

Het is in dit opzicht dus logisch voor een vierdelige geografische afbakening te kiezen. Waarom dan precies de gemeente Sint-Kruis? Dat heeft grotendeels te maken met de beschikbaarheid van de bronnen en de werkbaarheid van de gemeente (dit na een voorstudie). Ook is het gemeentelijk onderzoek van de randgemeenten van Brugge nog grotendeels een onbeschreven blad waardoor de keuze en wendbaarheid van het onderzoek groter werden, wat uiteraard altijd leuk meegenomen is.

 

Het uiteindelijk belangrijkste onderdeel van de gemeentestudie is uiteraard de keuze van de thematische aandachtspunten. Dit bepaalt alles binnen het onderzoek van de gemeente (structuur, ruimte, methode, …), en in wisselwerking daarmee de bepaling van de te bestuderen tijdsspanne.

Ik zal beginnen met het formuleren van de hoofdvraag waarop deze scriptie een antwoord wil geven. Hoe evolueerde de gemeente Sint-Kruis in een tijdspanne van ongeveer vijftig jaar naar een groter geheel? Of nog, op welke manier vormt zich rond de centrumstad Brugge een verstedelijking van de randgemeenten?

Vooraleer in te gaan op de thematische pijlers, is het noodzakelijk even stil te staan bij de tijdsafbakening en de gekozen ankerpunten. Het belang ervan zal ik bespreken in de overeenkomstige hoofdstukken waar ze voor de opdeling zorgen. De reden waarom ik ze heb gekozen staat daarmee in verband.

Op tijdsvlak heb ik twee ankerpunten gekozen. Het eindpunt is hierbij 1971, het beginpunt 1919. De eerste tijdsafbakening is logisch en eenvoudig. Binnen de thematische bepaling van het werk is het uiteindelijke einddoel de fusies van de gemeentes te onderzoeken en de mate waarin deze gemeentes reeds met hun centrumstad vergroeid waren. Aangezien 1971 het jaar is waarin de gemeentelijke fusies vanuit de nationale context uitgevoerd worden en de gemeente Sint-Kruis haar onafhankelijkheid verliest, is dat dan ook het vanzelfsprekende eindpunt van mijn thesis.

Het beginpunt is gekozen omwille van verschillende redeneren. De eerste en belangrijkste is theoretisch. De periode van het einde van de Eerste Wereldoorlog en het begin van het Interbellum wordt immers ook wel eens het ‘echt begin’ van de twintigste eeuw genoemd. Het is de periode waarin op politiek en economisch vlak de negentiende eeuwse machthebbers geleidelijk aan hun macht zullen verliezen. Het is eveneens de periode waarin de dagdagelijkse mensen en hun gewoonten ingrijpend zullen veranderen door de gevolgen en het ondergaan van de oorlog tussen 1914 en 1918. De Eerste Wereldoorlog betekende op wereldvlak een zodanige verandering die zijn weerslag tot in het kleinste onderdeeltje van de maatschappij zou voelen, dat hij als ankerpunt van de nieuwe eeuw of de eigentijdse geschiedenis kan gekozen worden.[2] Deze veranderingen zullen zich ook duidelijk in Sint-Kruis gaan manifesteren. Het is het begin van een nieuwe politieke periode onder impuls van een nieuwe man, Karel Casteleyn, die ideologisch zijn strijd voert tegen de oude politiek van de kasteelheren die in de 19de eeuw de plak voerden in Sint-Kruis. Ook op het vlak van infrastructurele ontwikkeling van de gemeente. Met andere woorden, het einde van de Eerste Wereldoorlog en het begin van het Interbellum is het begin van het ontwaken uit een diepe slaap. Vanaf dan begint de geschiedenis van de gemeente enige activiteit te vertonen en begint haar evolutie en ontwikkeling in de 19de eeuw.[3]

Een tweede reden is er eerder één van praktische aard. Uit vooronderzoek van deze thesis uitgevoerd in de eerste licentie, bleek dat het aantal aanwezige, maar vooral volledige bronnen vooral na de Tweede Wereldoorlog sterk in aantal toenemen. De bronnen tijdens het Interbellum zijn op sommige punten echter onvolledig, maar nog steeds bruikbaar. De nog vroegere periode, zal logischerwijze nog lichter uitvallen. Bovendien wou ik vermijden een te grote periode te willen bespreken. Dit kan immers enkel uitmonden in een te grote veralgemening en een verlies en diepgang en kwaliteit. Aangezien de relevantie van de beschikbare bronnen en de tijdsperioden hierbij ongeveer samenvielen, vond ik het ankerpunt 1919 dan ook gerechtvaardigd. Tussen deze twee punten, heb ik dan geopteerd voor ‘tussenankerpunten’. Gebeurtenissen die de eeuw hebben bepaald, en vooral, die ook van toepassing zijn op de geschiedenis van de gemeente Sint-Kruis (zie verder structuur).

Graag had ik nog een argument pro de lengte van deze scriptie aangehaald. Ik ben namelijk begonnen met de gedachte om binnen een zo klein mogelijk bestek, zoveel mogelijk te willen zeggen. De enorme werken van vroeger zijn inderdaad niet meer aan de orde. Toch is ook dit werk groter uitgevallen dan gehoopt. Voornamelijk heeft dit te maken met de zeer brede tijdsperiode. Vijftig jaar kan misschien kort zijn in de geschiedenis, toch is ze voor een scriptie een zeer ruime tijdsafbakening. Ik ben er daarom van overtuigd dat het aantal pagina’s hier gerechtvaardigd is. Ik heb namelijk een al te oppervlakkige benadering willen vermijden, heb niet terzake doende stukken geknipt of niet geselecteerd waardoor ik aan het aantal gekomen ben zoals het nu is afgedrukt. Een tweede belangrijk punt daarbij is ook dat ik vond dat een gemeentegeschiedenis niet zomaar willekeurig in de tijd geplaatst kon worden. Daarmee heb ik een weloverwogen keuze in ankerpunten gemaakt die mij noodzakelijk leken om mijn doelstelling te kunnen verwezenlijken. Dat het daarbij om een ruime periode ging, kan ik inderdaad als een nadeel interpreteren.

 

Terug naar het probleemveld. Een volgende noodzaak is thematisch-theoretisch. Namelijk, wat zal ik onderzoeken binnen mijn probleemstelling, waarom en wat bedoel ik ermee. Voorlopig nog cryptisch, komt dit neer op een afbakening van de definitie. Waarom een politiek en infrastructureel onderzoek van mijn gemeente en vooral wat bedoel ik met deze termen, dus waar trek ik mijn grenzen? Een bijkomende vraag en probleem ligt in de wisselwerking tussen de verschillende onderzoeksgebieden op thematisch vlak (politiek-economisch-sociale facet van de geschiedenis).

Ik zal beginnen bij het laatste. Ik ga bij deze gemeentegeschiedenis uit van een drieluik: politiek, economische en het sociale. De wisselwerking die het verloop van elk domein bepaalt zie ik als volgt. Er is eerst en vooral een economische context waarbinnen politieke beleidsbeslissingen genomen worden. Omgekeerd kan deze politiek deze economische context sturen of beïnvloeden door bepaalde beleidsbeslissingen. Deze hebben hun weerslag op het sociale. Door een bepaalde politiek wordt een maatschappij gecreëerd waarin de mensen, de gewone man zal leven. Dit gebeurt dus indirect via de economische context. Tussen deze twee kan er ook een wisselwerking en een directe invloed bestaan of ontstaan. De economische context kan immers direct het sociale beïnvloeden (bv. In crisistijd) waardoor er van daaruit een reactie komt tegen de economische toestand van het moment. Het meest frequente middel daartoe is het politieke onderzoek, weer via beleidsbeslissingen.

In dit systeem van actie en reactie tussen het politieke, economische en sociale facet is er dan ook de geografische gelaagdheid: gemeente, stad, …(zie boven). Hoewel ik dus binnen mijn thesis de nadruk zal leggen op de politieke en infrastructurele ontwikkelingen (waar het beleid ook een onderdeel van is) is het dus noodzakelijk om het economische en sociale op elk niveau (stad, nationaal, …) te onderzoeken en de wisselwerking en dus ook de band te kunnen achterhalen met de politieke en infrastructurele evolutie in de gemeente. Dit zal ook zijn weerslag hebben op de structuur van dit werk (zie onder).

Op thematisch vlak zal ik contextueel de economische en sociale toestand op nationaal vlak en gemeentelijk vlak schetsen, om zo de beleidsbeslissingen en praktijk op politiek vlak in Sint-Kruis te onderzoeken. Wat bedoel ik nu precies met het politiek domein? Eerst en vooral een onderzoek naar het politiek landschap in de gemeente. Welke partijen waren er, wat was hun structuur, wat was hun werking, wat hun ideologie, … Daartoe wil ik komen door onderzoek van een aantal politieke ‘handelingen’. De gemeenteraadsverkiezingen zijn daar uiteraard een ideaal moment toe. Echter om tot een dieper inzicht te komen moeten ook personen onderzocht worden en hun achtergrond, motivatie enz. Op politiek vlak is het ook de bedoeling om de verhoudingen binnen de gemeenteraad te achterhalen en de verhoudingen die de partijen met elkaar onderhielden. Verder daarop kunnen ook weer de waarom en hoe vragen worden toegepast. Het is de bedoeling dat dit een constante wordt in dit werk. De beschrijving van een gebeuren en dan vooral de verklaring waarom. Zo kan ik vanuit het nationale, het Brugse en vooral het gemeentelijke verklaren en kom ik ook steeds dichter bij mijn doelstelling: nl. hoe is de fusie met Groot-Brugge er gekomen? Hoe is de invloed van Brugge geleidelijk aan groter geworden op de gemeente en waarom moest dit noodzakelijk bijna naar een fusie met de stad leiden? Door de bovenstaande subvragen binnen mijn onderzoeksdomein te beantwoorden en te achterhalen, kan ik (hopelijk) zo een antwoord geven op deze hoofdvraag en de bijkomende subvragen. Daartoe zal ik mij niet beperken tot de band en de eenwording van Brugge en Sint-Kruis op politiek vlak, maar ook op sociaal en economisch gebied omdat de vorige paragraaf al voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de wisselwerking tussen al deze domeinen noodzakelijk is om een adequaat antwoord op de probleemstelling te kunnen geven.

De duidelijkste vorm van een politieke evolutie en een beleid is te vinden in de zogenaamde structuurontwikkeling. Daarmee wil ik me vooral focussen op een aantal facetten die samenhangen met de economisch en sociale context. De succes van het politiek beleid kan immers gemeten worden via de ontwikkeling van nutsvoorzieningen van de gemeente. Hoeveel mensen hadden er elektriciteit, water, gas, telefoon, en wanneer? Wat was de inspanning van de gemeente daarin en waarom deden ze het (legden ze kabels aan bv.)? Een tweede onderzoek kan zich toespitsten op openbare werken en wegeninfrastructuur. Daarin kunnen we huizenbouw terugvinden (wanneer kwamen er grote verkavelingen, waar en waarom), de aanleg en modernisering van straten (waar, hoe, wanneer en waarom) en het uittekenen van BPA’s en urbanisatieplannen. Aan de hand van deze factoren kan ik het effectieve beleid van de gemeente schetsen (ook via financiën bij de aanleg van deze werken) en daarmee ook de economische en sociale factoren incorporeren. Ik kan er ook de band met Brugge mee aflezen (in hoeverre was de gemeente afhankelijk van de stad voor het verkrijgen van bepaalde nutsvoorziening, was er afhankelijkheid bij het uitvoeren van de werken, …). Zo komt alles weer samen binnen de hoofdvraag van het probleemveld: hoe is de Brugse rand geëvolueerd naar een centrum met gemeenten die voorsteden zijn geworden en als ultiem punt ook fusioneerden? Hoe is de invloed van Brugge ten opzichte van haar randgemeente geëvolueerd? Dit zou ik willen weten via een uitgebreid onderzoek van het politieke Sint-Kruis en als afgeleide daarvan ook het infrastructurele.

Dit zijn heel kort de voornaamste vragen die ik me stel binnen mijn onderzoek en het domein van mijn afgebakende thematische aandachtspunten.

Wegens de reeds heel ruime tijdsafbakening – die ik, zoals al eerder benadrukt, noodzakelijk acht voor het onderzoeken van de kering in Sint-Kruis - ga ik niet in op het culturele. De anderen domeinen (economische en sociale) bevatten op zich ook nog een aantal vragen die moeten helpen bij het onderzoeken van de hoofdvraag. Ze zijn logischerwijs socio-economisch van aard (waar werkten de mensen, hoe is dat te linken aan de algemene economische toestand van de gemeente, hoe is dat te verklaren in het licht van de band die bestond met de stad, waarom was dat zo…?).

De grootste moeilijkheid ligt hier enerzijds in de onderlinge afhankelijkheid van sommige delen van het onderzoek. De vragen van de probleemstelling zijn elk op zich niet te verklaren zonder er een ander domein bij te betrekken. Daardoor heb ik met een consequente en duidelijke structuur geprobeerd dit te vermijden. Een ander probleem is het chaotische van de tijdsperiode. De vijftig jaar die ik in dit onderzoek betrek zijn belangrijk voor de kering van Sint-Kruis, voor de evolutie van de gemeente, maar ze zijn zo divers dat er noodzakelijk een selectie in moet worden gemaakt. De vraag die ik me dus heb gesteld is: wat is noodzakelijk om de politieke en infrastructurele evolutie van de gemeente te verklaren en via dit onderzoek de band en de eenwording met Brugge te verklaren?

Ik denk dat hierbij de belangrijkste onderdelen, vragen en subvragen van het onderzoek zijn toegelicht.

Eerst volgt nu nog een verantwoording van de structuur van dit werk en een methodologische toelichting waarbij de voornaamste bronnen en literatuur kort gelinkt worden aan het overeenkomende domein dat ik in deze scriptie wil onderzoeken.

 

 

2. Structuur

 

Zoals ik hierboven heb gezegd heb ik de structuur van het werk proberen aan te passen aan het onderzoeksveld. Dat wil zeggen dat in het licht daarvan alles logisch ineen moet passen en het geheel moet kloppen. Dat was niet altijd een gemakkelijke opdracht aangezien heel wat domeinen mekaar overlappen.

 

Het hoogste niveau dat ik heb aangebracht is de beschrijving van de geschiedenis van Sint-Kruis in 4 chronologische delen. Deze zijn ingedeeld volgens de zogenaamde ankerpunten die ik binnen de evolutie heb onderscheiden. Zij staan los van elkaar maar hebben een zekere continuïteit ten opzichte van elkaar. Binnen de ontwikkeling van de eeuw volgen ze dus logisch op elkaar.

Per deel heb ik dan een verdere chronologie aangebracht. Deze valt grotendeels samen met legislaturen van de verschillende gemeenteraden en volgt ook het chronologisch gevolg van de ankerpunten. Deze hebben de vorm van hoofdstukken waarbinnen ik een antwoord zal proberen te geven op de onderzoeksvragen. Ze zijn gecentraliseerd rond een persoon in die tijd. Dit is eerder symbolisch. Zij vertegenwoordigen het beleid van deze periode en dus ook de politieke en infrastructurele ontwikkeling.

Op thematisch vlak heb ik binnen de hoofdstukken geopteerd voor vijf terugkerende aandachtspunten die volgens een bepaalde volgorde opgebouwd worden. Enkel het vijfde en het negende en laatste hoofdstuk zijn hier een uitzondering op.

Het eerste punt is misschien het meest overbodige. Het is een inleiding op de tijdsperiode waarin ik het belang op mondiaal vlak daarna toets aan het belang voor Sint-Kruis. Ik heb dit toch behouden om de reden dat ik het noodzakelijk vind om inzicht te krijgen in de ‘werking’ van de eeuw en omdat ik wil aantonen dat de ankerpunten en tussenperiodes niet alleen op mondiaal vlak van belang zijn geweest maar zelfs hun doorwerking tot de gemeente hebben gekend. Zo past dit ook in de geografische en thematische afbakening van het probleemveld waarin ik probeer af te dalen van het hoogste niveau naar het gemeentelijke. Terugkomend op het probleem van de uitgebreidheid van het onderzoek (zie tijdsafbakening) denk ik niet dat dit een overbodige uitwijding is, maar noodzakelijk om de kering van de gemeente binnen de eeuw te zien. De ietwat breed uitgevallen uitwerking ligt vooral aan de keuze van de tijdsperiode en daarbinnen de ankerpunten in de eeuw die ik als noodzakelijk acht om de politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente ten volle te kunnen begrijpen.

In een tweede punt tracht ik de economische en sociale context te schetsen. Eerst op nationaal vlak en daarna toets ik dat aan het Brugse en Sint-Kruis. Ik heb deze twee samengenomen evenals het economische en sociale niet meer gescheiden omdat in veel gevallen de gemeentelijke context de nationale volgt met enkele nuances. Belangrijker is echter dat door Sint-Kruis en Brugge samen contextueel te benaderen, een deel van de probleemstelling (nl. de onderlinge verbondenheid) duidelijker aan het licht komt, zonder dit nog eens apart te moeten bespreken.

Vanuit de geschetste socio-economische historische achtergrond kan ik dan naar de kern van de zaak komen: het politieke luik. De opbouw en structuur er van is dezelfde als het vorige, maar het is uiteraard uitgebreider. Via het punt 1 en 2 en het politiek onderzoek probeer ik op de vragen van de probleemstelling een antwoord te geven binnen de structuur die ik heb opgebouwd. Als sluitstuk daarvan zit de infrastructurele verandering in een laatste punt gevat.

In de structuur heb ik dus zoveel mogelijk rekening proberen te houden met de uitkomst van mijn betoog, de uiteindelijke doelstelling: hoe is Sint-Kruis naar Brugge toegegroeid en omgekeerd. Daarbij heb ik de nationale context zo beperkt mogelijk proberen te houden (tot max. 2 pagina’s). In vergelijking met de rest van het betoog dat de kern van mijn onderzoek behelst, nl. Sint-Kruis, denk ik dat ik daar in ben geslaagd zonder al te veel overbodige uitwijdingen erin te verwerken.

De uitzonderingen op deze structuur zijn hoofdstuk 5 over de vorming van Groot-Brugge. De economisch-sociale delen zijn daar in het vorige hoofdstuk verwerkt. In het vijfde volgt dan de puur politiek afwikkeling van de eerste fusie en de weerslag op de gemeente. Dit hoofdstuk heeft dan ook een alternatieve en kortere structuur gekregen. Hetzelfde geldt voor het laatste hoofdstuk dat over de tweede fusie gaat in 1971.

In een algemeen besluit zal ik dan proberen na te gaan of ik ook in al mijn voornemens geslaagd ben en een voldoende antwoord op mijn probleemstelling kan geven.

 

 

3. Methodologie

 

In deze pagina’s kan ik onmogelijk het verslag doen van bijna twee jaar onderzoek. Dit is uiteraard ook de bedoeling niet aangezien het grootste deel van het werk vorig jaar al beoordeeld is via een scriptieverslag in de eerste licentie. Toch zou ik bij de voornaamste archiefbronnen en literatuur een korte methodologische toelichting willen geven. Hoe ik mijn probleemveld heb afgebakend en gekozen zal ik hier terzijde laten.

Ik zal uitgaan van drie pijlers in mijn onderzoek die de basis vormen van het politiek onderzoek in mijn gemeente. Ten eerste heb je de gemeenteraadsverkiezingen, ten tweede heb je het beleid en ten derde de partijen, personen, … Van daaruit vertrekt het archiefonderzoek als basis van het werk. De verschillende archieven en fondsen werden daarvoor aangewend om elke pijler te onderzoeken. Als eerste is er het stadsarchief van Brugge waar het gemeentearchief van Sint-Kruis is in ondergebracht. Belangrijke bronnen daarin waren: de gemeenteraadsverslagen en de schepennotulen die als leidraad dienden doorheen het werk. Ze geven een overzicht van alles wat in de gemeente is gebeurd. Ook het financieel beleid, de verkiezingen, de verhoudingen tussen partijen, de openbare werken en de infrastructuurontwikkelingen zijn erin terug te vinden. Andere delen van het archief dienden als aanvulling op deze verslagen (de begrotingen, de kiezerslijsten, oorlogsgebeurtenissen, …zie ook bibliografie). Sporadisch gaven zij ook verkiezingspropaganda prijs.

Een ander belangrijk archief was dat van de Heemkundige Kring Maurits Coppenolle. Daar was er een Fonds Carlos Jansseune. Een man die heel zijn leven lang zowat alles over zijn gemeente had verzameld. Heel wat materiaal in verband met verkiezingen en openbare werken heb ik daar teruggevonden.

Het Provinciearchief en Provinciale bibliotheek en cultuurarchief waren secundair en leverden slechts sporadisch resultaat op.

Het CVP-archief in Brugge was van onschatbare waarde voor de arrondissementeel en lokale werking van de CVP in Brugge. Het AMSAB heeft niets kunnen bewaren voor het BSP/BWP Sint-Kruis. Dit archief wordt binnenkort overgemaakt aan het KADOC.

Dan waren er ook nog de privé-archieven die dienden als aanvulling op enkele specifieke onderwerpen (zoals het Maleveld).

Dit archiefonderzoek vormde de basis van waaruit ik dan verder kon bouwen. Voor de periodes met relatief weinig onderzoeksmateriaal en data (voor W.O.II) heb ik geprobeerd zoveel mogelijk aanvullingen te zoeken via de pers (zowel de katholiek gezinde, socialistisch gezinde als de ‘neutrale’ lokale kranten).

Voor het verzamelen van statistische gegevens die dienen als illustratie of verduidelijking heb ik beroep gedaan op de uitgegeven bronnen van het NIS (volks-, landbouw- en industrietellingen) en de gegevens die ik in het gemeentearchief van Sint-Kruis heb teruggevonden.

Na dit onderzoek volgde dan het laatste grote werk: de mondelinge bronnen. Deze dienen als aanvulling en lijm voor de gegevens die ik verzameld heb uit bovengenoemde bronnen. Ze zijn als laatste uitgevoerd om de reden dat ik me niet wilde laten leiden door de interviews die interpretabel zijn en gekleurd, maar wel door losstaande data.

In mijn ‘vooronderzoek’ naar de juiste personen heb ik gekozen voor: Godelieve Casteleyn; ex-gemeenteraadslid na W.O.II en dochter van de vroegere burgemeester Karel Casteleyn; Fernand Tamsin, ex-gemeenteraadslid en lid van het ACW-Sint-Kruis, Omer Goens, inwoner van Sint-Kruis sinds 1930, G. Leuridan, Landbouwer op Sint-Kruis en inwoner sinds de jaren ’20; R. Dermul, voormalig lid van de Commissie van het Maleveld en Marcel D’Hoore, familie van Charles Gevaert die pionier was van het socialisme op Sint-Kruis.

Deze personen konden mij helpen bij het schrijven van het historisch ‘verhaal’ en konden sommige onduidelijkheden verduidelijken (of nog onduidelijker maken, al naar gelang natuurlijk).

Dit was al de fase van de verwerking. Daarbinnen behoort ook de literatuur die ik geraadpleegd heb. Voor het schetsen van de nationale economische en politieke context heb ik een beroep gedaan op de werken van Witte (Politiek van België…), Gaus (Politieke en Sociale evolutie van België) Reynebeau (De Eeuw van België) en Van Isacker (voor het sociale, Mijn Land in de Kering). Het duiden van de ankerpunten is gebeurd via Hobsbawm en zijn ‘Age of Extremes’. Een algemeen handig overzichtwerk was ook de ‘De Geschiedenis van de Nederlanden’ (Blom e.a.). Deze werken keren in grote mate terug in elk hoofdstuk.

Voor het stuk over de wereldoorlogen was vooral de reeks van Rondas en Ravyts handig (Het Brugse 1940-1945) waarin er heel wat informatie over Sint-Kruis te vinden was. Verder heb ik ook nog gebruik gemaakt van de aantekeningen van A. Lommez die provinciegriffier ten tijde van de Tweede Wereldoorlog was.

Specifieke waardevolle boeken over Sint-Kruis (althans voor dit werk) waren er niet.

Dit zijn de voornaamste gebruikte literatuurbronnen. De rest van de bibliografie is overeenkomstig met het beschreven onderwerp. Er is ook nog een tweede deel achteraan opgenomen onder secundaire literatuur. Dat is geraadpleegde literatuur die heeft gediend als oriëntatie (zoals de scripties) of die andere werken overlappen.

Een uitzondering daarop is de scriptie van Luc Zwartjes over de verstedelijking van Sint-Kruis die een goede leidraad was in het opstellen en aanvullen van de infrastructurele punten.[4]

 

Dit alles heeft geleid tot dit geschreven resultaat. Ik hoop alvast dat bovenstaande (nogal saaie) uiteenzetting het doel van mijn thesis en mijn werkwijze heeft verduidelijkt. De laatste fase was natuurlijk de verwerking. Ik heb daarin geopteerd voor het gebruik van eindnoten per hoofdstuk omdat deze de leesbaarheid verhogen. In verband met deze noten heb ik de keuze gemaakt om zo volledig mogelijk te zijn in mijn bronvermelding. De reden daarvoor is de dunne lijn tussen gekende materie en plagiaat.

Hopelijk is de verwoording van deze theorie een mooi stukje praktijk geworden. Het citaat aan het begin laat alvast vermoeden dat ook deze woorden voor interpretatie vatbaar zijn en kunnen leiden tot een ongekend eindresultaat. Het is een beetje als politiek. Woorden kunnen er stichten maar evenveel schade aanrichten en een persoon, partij of in mijn geval een gemeente veranderen. Ik wil me daarom op voorhand verontschuldigen voor eventuele gemaakte ‘fouten’ of onduidelijkheden. Deze zijn enkel en alleen te wijten aan de hersenkronkels van de auteur.

 

 

4. Identiteitskaart van de gemeente [5]

 

Ligging: Sint-Kruis is een randgemeente die aan de Oostkant van Brugge ligt. In het Noorden van de gemeente ligt de gemeente Koolkerke en vormt de Damse Vaart de grens. In het Oosten is de grens Vivekapelle, dat vroeger tot de gemeente behoorde en in 1976 met Damme is gefusioneerd. In het zuiden grenst de gemeente aan een andere randgemeente van Brugge: Assebroek. Dit is onder andere het gebied van het Paalbos en de Gemene Weideweg.[6]

 

Bodemgebruik: Sint-Kruis is een gemeente die uit twee soorten grond bestaat. Over het algemeen wordt deze gescheiden door de Moerkerkse Steenweg. Langs de ene kant, ten noorden, ligt er vruchtbare poldergrond (De Broeck). Ten oosten en ten zuiden ligt er arme zandgrond (vooral de gebieden van Male).[7]

 

Stratificatie: Sint-Kruis is een gemeente die uit grosso modo drie grote delen bestaat. Dit onderscheid is hedentendage wel minder geworden wegens de fusie, maar speelde ervoor een grote rol. Ten eerste was er het centrum. Dat lag zowat tussen de Maalse en de Moerkerkse Steenweg en liep verder landinwaarts tot voorbij de Kerk tot de Doornhut. Erboven was de Broeck, een landelijk gebied, eronder de grens met Assebroek. Verder had je voorbij de Doornhut het landelijke Male en daarboven ook Vivekapelle tot 1976 (zie ook Setting the Scene (verder)).

 

Oppervlakte: De totale oppervlakte van Sint-Kruis bedraagt nu 1375 ha. Voor de afsplitsing van Vivekapelle was dat 1750 ha.

 

Een kort survey onderzoek: Met een korte vergelijking van de evolutie van het aantal mensen in de 20ste eeuw en de landbouw in de 19de eeuw[8] wil ik nagaan als er voor het onderzoek van de gemeente geen rekening moet gehouden worden met een uitzonderlijke periode in Sint-Kruis, of als het om een ‘normale’ evolutie binnen de gemeente gaat.

Op vlak van bevolkingsevolutie blijkt Sint-Kruis geen abnormale gemeente te zijn. Integendeel is ze langere tijd een van de kleinere geweest en heeft ze een deel van die afstand goedgemaakt in de tweede helft van de 20ste eeuw. Het bevolkingsaantal op het eind van de jaren ’80 lag op 15500. Vanaf dan zal de bevolking ook niet meer zo spectaculaire stijgen, integendeel zelfs wat afnemen.[9]

Dezelfde tendensen zijn op vlak van gezinnen en bewoning te maken. Telkens gaat Sint-Kruis mee in een normale evolutie. Enkel de gemeente Assebroek springt wat uit de toon doordat zij na de Tweede Wereldoorlog een sterkere stijging kende dan de andere randgemeentes.[10]

Bij het bekijken van de landbouw in de 19de eeuw zien we dat Sint-Kruis een landbouwgemeente is, net zoals alle andere randgemeenten dat waren. Het arbeidersvriendelijke Assebroek bv. zou zijn ‘industriële’ bloei door de nabijheid van de Brugeoise maar kennen vanaf het Interbellum. Wat wel opvalt bij deze cijfers is het verschil in gewas naar gelang de beschikbare bodem. De rijke landbouwgemeentes waren daardoor de zuivere Polderdorpen Damme en Koolkerke, de armere gemeenten de Zandstreekdorpen Assebroek en Sijsele. Moerkerke en Sint-Kruis lagen op een overgangsgebied en zaten dus bij het gemiddelde.[11]

Dat was ook wat Sint-Kruis kenmerkte: gemiddeld. Er waren rijke boeren (in de polders) en arme in Male, er waren arbeiders (via Gistfabriek en Brugeoise) en dagloners, er ware rijke gepensioneerden in de Moerkerkse Steenweg en arme keuters in Male. Sint-Kruis was geen uitzonderingsgemeente (zie volgende hoofdstukken).

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] De probleemstelling is opgebouwd via de oriënterende literatuur van J. Ackaert, De gemeenteraadsverkiezingen. Leuven, Davidsfonds, 1994, passim. en J. Beulens en K. Deschouwer, De dorpsstraat is de wetstraat niet. VUBpress, Brussel, 1996, passim.

[2] Het belang van de Eerste Wereldoorlog wordt verder aangehaald in het eerste hoofdstuk van het eerste deel.

[3] Zie Deel I, hoofdstuk 2.

[4] Voor een volledige bibliografische omschrijving: zie literatuurlijst en bronnenlijst achteraan.

[5] Voor een kaartoverzicht zie pp. 52 en 238.

[6] S. Vanneste, Als de eiken van Rooigem en de Bisschopsdreef konden vertellen. Brugge, West-Vlaamse Gidsenkring (OV), 2000, pp. 8-9.

[7] Ibid., pp. 11-12.

[8] Ik zal voor deze gegevens gebruik maken van de landbouwtelling uit 1846 omdat dit bijna de enige telling is die volledig beeld voor de gemeenten geeft en dus een vergelijking toestaat.

[9] Zie bijlage 4, punt 1 en R. Duyck, J. Rau en C. Weymeis. De geschiedenis van de Brugse rand: Sint-Kruis. Brugge, Uitgeverij Mark Van de Wiele, 1987, pp. 9-10.

[10] Zie bijlage 4, punt 2

[11] Zie bijlage 2, punt 3 en L. Zwartjes, Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente. Leuven, OLV, 1986, pp. 38-39.