De evolutie van de Brugse rand: De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971). (Lieven De Visch)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel III. De Restauratie en het begin van de Gouden Jaren (1945-1964)

 

Hoofdstuk 6. De nieuwe start na de Tweede Wereldoorlog: De periode 1947- 1952 onder Didier de Pierpont

 

1. Het tweede ankerpunt

 

1.1. Voor de eeuw

 

Het tijdperk van totale oorlog wordt (voorlopig) in 1945, met de atoombommen in Hiroschima en Nagasaki, afgesloten. De ondergang van het Nazi-rijk en de neergang van het fascisme betekende terug een nieuwe start. Na de mislukking van de vrede na de Eerste Wereldoorlog was dit de definitieve aanzet van de kering. Het is het beginpunt van de opbouw van de welvaartstaat en het tijdperk van een definitieve Amerikaanse dominantie die onder de vorm van ‘amerikanisering’ ook het kleinste Vlaamse gehucht zal beroeren.

Het belang van deze oorlog op wereldlijk vlak, lag opnieuw in een herschikking van de machtsstructuren. En opnieuw zal de geschiedenis zich herhalen wanneer de vredesbesprekingen in Yalta en Potsdam aanleiding zullen geven tot het ontstaan van een nieuwe tegenstelling: de oost-west tegenstelling of de Koude Oorlog.[320]

De grote vraag en ook het belang ervan heeft echter te maken met de evolutie die zich na de Tweede Wereldoorlog voordoet. De kapitalistische economie zal immers na de crisis jaren ’30 en de naweeën een ongekende en ongewone groei vertonen: na de restauratie komen we terecht in de periode van de ‘Gouden Jaren’ en worden de grondstenen gelegd voor de opbouw van de moderne welvaartsstaat. Het belang van de Tweede Wereldoorlog ligt dus in het keerpunt die het afbakent. De ontwikkelingen die zich nadien voordeden, zijn deze die onze maatschappij zo kenmerkend maken. De economische, sociale en culturele veranderingen die eruit voortvloeiden kunnen op zijn minst spectaculair genoemd worden. Het tempo waarin ze zich voordeden en de breuk die ze benadrukten duiden de belangrijkheid van deze cesuur aan. De periode na de restauratie betekent er één van modernisering in een ijltempo, gedragen door de ‘boom’ in de wereldeconomie.[321]

Het belang van de oorlog zelf ligt niet enkel in haar directe en indirecte gevolgen, maar ook in de argumenten die we daarvoor in de bespreking van het belang van de Eerste Wereldoorlog hebben aangehaald: de lengte, omvang en intensiteit hebben hun sporen in de tweede helft van de twintigste eeuw nagelaten, de technologische ontwikkeling had ook nu weer (en waarschijnlijk ook in meerdere mate) de vooruitgang in een sneller tempo laten ontplooien (denken we maar aan de ontwikkelingen in de luchtoorlog, de technologische inventiviteit van het Duitse leger, de ‘rush’ naar de ontwikkeling van de atoombom tussen Amerika, Rusland en Duitsland, …).[322]

 

1.2. Voor Sint-Kruis

 

Ook voor de gemeente is de periode tot ongeveer 1950 een overgangsfase. Het zal de brug zijn naar de moderniteit, de aanleiding naar de laatste rechte lijn van de metamorfose. Vanuit de oorlog komen er politieke veranderingen. Gedragen door de ontwikkelingen op het nationale niveau zet zich binnen de traditionele partijen van Sint-Kruis ook de facelift door die kenmerkend was voor de na-oorlogse periode. Voortrekker hierbij was de man die tot de fusie met Brugge aan het hoofd van de gemeente zou staan: Didier de Pierpont.

De restauratie was economisch een nieuwe start en de overgang naar de ongekende bloei van de jaren ’60. Vanaf deze periode zullen de veranderingen zich in een razend snel temp voltrekken, zo snel dat het contrast met de vorige jaren duidelijk voelbaar was. (anders bijvoorbeeld dan de veranderingen die zich na de Eerste Wereldoorlog hebben voltrokken). Met de liquidatie van Groot-Brugge zal er echter ook nog een andere verandering optreden vanaf de restauratie. De interesse van de stad zal door de kater van de oorlog wel wat bekoelen, maar de gedachte was en de invloed zal vanaf dan alleen nog maar groter worden voor de randgemeenten.

Binnen een vernieuwd politiek bestel en de zich herstellende economie zal dus ook Sint-Kruis grondig van uitzicht en inhoud veranderen. Sociaal gezien bestond er nog de breuk tussen een nieuwe opkomende generatie die zich vooral in de jaren ’60 zou doorzetten en de generatie die de oorlog (of beide oorlogen) nog zelf hadden meegemaakt. Maar aan terugkeren naar de periode voor de oorlog, zoals in het Interbellum vaak voorkwam, werd niet meer gedacht, of kon men simpelweg niet meer denken. De restauratie in de gemeente is vooral de periode van enige dualiteit. Langs de ene kant was er de traditie en het conservatieve, langs de andere kant de verjonging en razendsnelle vernieuwing op economisch en politiek vlak. Het belang van de na-oorlogse periode lag eigenlijk vooral in de voorbereiding van de toekomst. Het was een definitief afscheid van de oude wereld en het fundament van de nieuwe toekomst.

 

2. Het economisch herstel en de sociale vernieuwingen

 

2.1. Nationaal

 

2.1.1. Snelle economische heling

 

Het verschil tussen de eerste en de Tweede wereldoorlog op economisch vlak is groot. In tegenstelling tot 1914-1918 en de daaropvolgende economische malaise in het Interbellum, zal de Belgische economie na de Tweede Wereldoorlog opvallend goed herstellen. Het verschil ligt hem voornamelijk in het gebruik van het industrieel complex dat tijdens de oorlog zo snel mogelijk werd ingeschakeld in de oorlogseconomie.(zie ook hoofdstuk 4).[323]

In de na-oorlogse periode was het dan ook de bedoeling om zo snel mogelijk terug te keren naar de periode van het vooroorlogs vrijemarktmodel. Hierbij werd ze gehinderd door de weerkerende economische fenomenen als gevolg van de oorlog: er waren ongelofelijk hoge oorlogsprijzen en totaal onaangepaste lonen. Het doel was dus een snelle prijsdaling en een loonsverhoging. Via het plan-Gutt, en de muntsanering die daaraan gekoppeld was, kon men dat al vlug realiseren.[324]

Het gevolg was dat men zelfs sprak van het ‘Belgisch mirakel’. Ons land was immers de eerste natie die de economische schok, als gevolg van de oorlog, te boven was gekomen. Door de weinige vernielingen en het uitblijven van een systematische ontmanteling van de industriële infrastructuur, kon België als eerste weer aan een economische bloei beginnen denken. Bovendien hadden we met de geallieerde haven te Antwerpen tijdens de laatste dagen van de oorlog nog een ander voordeel. Door de ligging van die troepen werd er daardoor heel veel met dollars betaald, wat de kwakkelende monetaire toestand in België alleen maar ten goede kwam. Er was echter ook een keerzijde van de medaille die maar goed in de jaren vijftig tot uiting zou komen. Door de weinige schade en het ongelooflijk snel herstel kon België ook maar voor een heel klein deel beroep doen op de Amerikaanse Marshall hulp. Dat plan, dat voorzag in een sterk economisch Europa en de hulp voor de wederopbouw ervan, zorgde voor een grote stroom Amerikaanse dollars naar de noodleidende economieën. Daardoor konden landen als Nederland, waar de industriële complexen bijna volledig verwoest waren, een splinternieuwe industrie optrekken. Gevolg was dat de Belgische infrastructuur al vlug verouderd geraakte, waardoor men in de jaren vijftig in problemen ging komen (zie ook verder, hoofdstuk 7).[325]

Na de Tweede Wereldoorlog was de Belgische economie definitief en ingrijpend aan het veranderen. Hoewel de schijn er was dat men gewoon de draad weer kon oppikken en met de middelen van voor de oorlog kon verder werken, zullen de gewijzigde posities pas na de restauratie duidelijk worden wanneer ons land de eerste trein van de Gouden Jaren lijkt te missen. Voor de gemeente zal dit alles zijn gevolgen hebben. De nieuwe posities zullen zich ook daar gaan doorzetten. Vooral de betekenis van de landbouw, die na de oorlog volledig zijn overwicht verliest, zal er merkbaar zijn. De eerste stap naar de voltooiing van de kering was hiermee gezet.

 

2.1.2. Sociale vernieuwingen

 

Over de mentaliteitstoestand van de massa na de oorlog en de wijziging als gevolg daarvan zal ik het hier niet meer hebben. Over het algemeen zijn deze globale reacties dezelfde als na de Eerste Wereldoorlog. Over het aanvoelen van de oorlog bij de bevrijding en toekomst volgens hen, zal ik binnen het gemeenteonderzoek wat dieper op ingaan (zie 2.2.).

Ik zou hier kort willen plaats maken voor een andere belangrijke sociale verandering. Eén die niet zozeer op het niveau van de gemeente zal betwist worden, maar wel voor de gemeente van groot belang zal zijn: het bouwen van de sociale zekerheid. Vooral na de Tweede Wereldoorlog zullen hier de plannen die reeds in het Interbellum waren gemaakt ten uitvoer worden gebracht en zal men beginnen bouwen aan de hedendaagse verzorgingsstaat.

Het ontstaan van een uitgebreide sociale zekerheid is een ingewikkelde zaak waarin politiek en sociaal-economische facetten hand in hand gaan. Ten eerst was er de maatregel van Gutt die erin voorzag de lonen te doen stijgen en de prijzen te doen dalen. Globaal gezien zal vanaf de restauratie deze trend zich blijven voortzetten over de verschillende decennia heen. Het gevolg is een stijging van de levensstandaard, een verdere opbouw van de welvaartsstaat door het stijgen van de koopkracht, … De hierna volgende tabellen maken deze situatie duidelijk.[326]

 

 

lonen

prijzen

koopkracht

1944

133

151

69

1948

442

393

112

1950

480

377

127

Fig. 9: evolutie van prijzen en lonen, 1936/1937=100 ;
overgenomen uit: L. Zwartjes, Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente.
Leuven, KUL, O.L.V., 1986, p. 119.

 

Er was echter een bijkomend probleem. Om de prijsdaling niet te hinderen, moest de loonstijging in toom gehouden worden. Omdat de sociale situatie al sinds de bevrijding niet rustig was, kwam er daardoor een sociale compensatie. Binnen politiek links koppelde men het economisch herstel onlosmakelijk vast aan een sociaal verzekeringsstelsel. Dit was een onderdeel van een pact (het Sociaal pact) dat reeds ervoren was gesloten tussen de vakbonden en de patronale wereld. Belangrijk hierbij voor de politieke evolutie, nationaal maar evenzeer voor de gemeente, was de versterking van de vakbonden na de oorlog en daarmee gepaard, de grotere greep die zij kregen op het politieke leven. Er kwam een verandering in politiek links, dat de naam van de bond van BVV naar ABVV veranderde (Algemeen Belgisch Vakverbond), en zo niet alleen losser maar ook veel linkser van de socialistische partij kwam te staan. Er was dan ook de verbrokkeling van de toekomstige CVP, die helemaal niet als een homogeen blok uit de oorlog kwam, en waar de invloed van het ACV groter werd. Dat uitte zich in zogenaamde politieke benoemingen, en een grotere politieke taak voor de christelijke vakbond.[327]

Keren we nu terug naar het pact zelf. Het is vooral Achilles Van Acker, die dit door het parlement zal proberen te halen (zie onder). Het bevatte een aantal aspecten die de arbeiders zeer genegen waren en erg aanstonden zoals vervangende inkomens bij ziekte, e.d.m., een verplicht minimuminkomen, vrijheid tot het aansluiten bij een vakvereniging, vrijheid tot het zich organiseren, het eerste paritair overleg,… enz. Kortom, een hele rits maatregelen die het volledige land en de levensomstandigheden, van de grootstad, tot de gemeente gingen veranderen.[328]

De situatie was in 1945 echter nog sociaal te onrustig om deze maatregelen direct door te voeren. Onder de opeenvolgende regeringen van Van Acker en vooral van Spaak (met later ook Eyskens), werd dan ook bewust geopteerd voor een geleide economie, die zo de basis heeft gelegd van het sociaal-economisch gebouw in ons land, dat in de jaren ’50 en vooral in de jaren ’60 tot volle bloei zou komen (zie ook hoofdstuk 7, punt 3.1.).[329]

 

2.2. Economische en sociale situatie in Sint-Kruis

 

De periode van de restauratie was ook een overgangsperiode voor Sint-Kruis. Tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en de restauratie vond er een herstel plaats van de lokale industrie en schade die toegebracht werd aan het landbouwareaal. Dat dit zeer vlug ging was vooral een gevolg van de vrij beperkte industrie die er aanwezig was en de geringe schade die de oorlog had aangebracht. Sint-Kruis was immers voor het grootste deel aan de oorlog ontstapt en de grootste problemen situeerden zich meer bij het herstellen van de onafhankelijkheid na de fusie met Groot-Brugge. Zoals al gezegd in hoofdstuk 5 was vooral het financiële luik daarvan het lastigste om direct op te lossen. Al bij al draaide dit toch voornamelijk in het voordeel van Sint-Kruis uit en was de grootste schade toegebracht op dat vlak deze aan Brugge zelf.[330]

De stad likte dan ook haar wonden na de oorlog. Ze had niet alleen een financiële kater overgehouden na het debacle met Groot-Brugge, ook haar prestige had er erg onder geleden. Het gevolg op economisch vlak was dat de stad haar interesse voor de randgemeenten in de eerste jaren na de oorlog op een laag pitje zette en zich vooral ging gaan concentreren op de uitbouw van de haven. Niet lang daarna gingen het toch weer de randgemeenten zijn die daar de dupe van werden. Het gebied tussen Brugge en Zeebrugge (o.a. Lissewege) bevond zich al vlug in het vizier van de expansionistische stad. Al bij al herstelde ook Brugge zich vrij vlug van de Tweede Wereldoorlog. Ook zij was, op wat bombardementen op Brugge-haven en Zeebrugge na, voor het grootste deel aan de oorlog ontsnapt.[331]

Globaal gezien is er na de Tweede Wereldoorlog een grote tendens en een breuk te merken met de voorgaande periode. Op sociaal vlak (en economisch) ging alles in stijgende lijn. Na het herstel van de oorlog, wat ongeveer tot 1947 duurde, is zowel koopkracht, levensstandaard als het sociaal welzijn tot een ongelofelijke groei gekomen die pas eind jaren ’70 tot stilstand kwam. Het was geen nationale of lokale groei, maar een wereldwijd fenomeen (als we Derde Wereld uiteraard niet meerekenen). Sint-Kruis en Brugge gingen op sociaal en economisch vlak meevaren op de wereldlijke welvaartsgolven die hen in de jaren ’60 naar een ongekende hoogtepunt zouden stuwen. Concreet betekende dit dat na de oorlog, Sint-Kruis nog een tijdje in de toestand van de jaren ’30 verbleef , met de nadruk op landbouw dus. Maar al vlug ging zich ook in de gemeente een sectoriele verschuiving voordoen die het nationaal model volgde (zie tabel boven). Vanaf ’47 zien we vooral een sterke stijging van de tertiaire sector. Deze stijging die samenging met de algemene tertiairsering van de samenleving was in Sint-Kruis wel niet zo goed merkbaar. Het aantal handelszaken steeg wel, maar de meeste tewerkstelling in deze sector bevond zich in Brussel en Brugge en de andere grote steden. Door de toegenomen koopkracht en het gestegen reëel loon kwam de pendel vanaf het einde van de jaren ’40 en het begin van de jaren ’50 goed op gang.[332]

De Restauratie betekende de aankondiging van enkele vette jaren. Het was de aanzet tot alle grote evoluties die de jaren ’50 en ’60 zouden kenmerken: een economische hausse, een sociale weelde en het begin van een infrastructurele verandering die Sint-Kruis definitief van gelaat zou doen veranderen.

 

3. Het politiek herstel

 

3.1. Het hernemen van de nationale politiek

 

Net zoals na de Eerste Wereldoorlog ontstond er tijdens de bevrijding van België ook nu weer een politiek vacuüm dat op gevuld diende te worden. De kaarten waren door het verloop van de gebeurtenissen in het Interbellum en de militaire bezetting tijdens de oorlog echter grondig geschud. Men stond nu voor een keuze om de prille democratie, die in België tussen beide wereldoorlogen nauwelijks een kans had gekregen, weer nieuw leven in te blazen, of om een nieuwe weg op te gaan. Er waren immers stemmen opgegaan, die ervoor zouden zorgen dat het sluitstuk van de uitvoerende macht meer macht zou toelaten in de persoon van de koning.

Deze tegenstelling ontstond doordat maar een deel van de regering tijdens de oorlog in ballingsschap naar Londen was gegaan, en er een deel van de politieke klasse in België was achtergebleven en daar clandestien nieuwe machtsposities had weten op te bouwen. Andere factoren die ook een rol gingen spelen was de geallieerde bevrijdingsmacht (België was in mei 1944 nog niet volledig bevrijd en speelde in de oorlogsstrategie nog een belangrijke rol), en ten slotte ook het verzet. In Sint-Kruis zal ook vandaaruit de vernieuwing zich profileren. Evenwel had de regering Pierlot (die reeds de tijdsspannen van een normale legislatuur had overschreden) de steun en legitimatie van de leiders van het moment gekregen, nl. de geallieerden. Toch waren er tegenkrachten geweest die ervan overtuigd waren dat de parlementaire democratie zijn beste tijd had gehad en voorbijgestreefd was. Vandaar dat men in die kringen ging opteren voor een versterkte uitvoerende macht. Ondanks al deze neigingen tot andere tendensen werd het democratische regime in 1944 als het ware geruisloos hersteld. Pierlot riep de regering bijeen (zonder de Rex en VNV verkozenen), verantwoordde de ballingschap van de regering en zorgde voor een wederzijdse bevestiging van de wetgevende en uitvoerende macht. Het regime begon daardoor als vanzelf weer in haar plooi te vallen.[333]

Nu de democratische gedachte weer aan invloed won, gingen ook de sociale bewegingen weer sterker staan. Het autoritaire denken verdween bijna volledig, en vernieuwingen traden hierbij op. Het vrouwenstemrecht in 1948 was hier een uitloper van. Toch bleken deze hervormingen nauwelijks weerslag te hebben op de verkiezingsresultaten. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen in 1946 bleef het kiezerskorps trouw aan de drie traditionele partijen.[334]

De katholieke partij ging verder borduren op de veranderingen die zij al in de jaren ’30 had ingezet. Het oude standensysteem werd opgedoekt en ze werd een ledenpartij. Ook de naam veranderde. Voortaan sprak men van de CVP of de christelijke volkspartij. Inhoudelijk werd ze progressiever en minder confessionalistisch. Ze trad hierbij ook voor de eerste keer op als een gecentraliseerde partij. Ook de BWP werd na de oorlog definitief begraven. De Nieuwe Belgische Socialistische Partij (BSP) werd eveneens een ledenpartij en werd bovendien losgekoppeld van de vakbonden (of ze stelden zich losser op), ziekenfondsen en coöperaties. Net als in het katholieke kamp, kwam het ook binnen de BSP tot een inhoudelijke verandering waardoor het reformisme werd afgezworen. De reden was de hete adem die zij in de nek voelden van de communistische partij. Deze had zich vooral via het verzet populair gemaakt en behaalde bij de eerste na-oorlogse verkiezingen meer zetels dan de liberalen. Bij de socialisten kregen de gematigden weer de bovenhand en al vlug gingen de leden verder werken op de oriëntering die in de jaren ’30 was ontstaan. Binnen de socialistische partij was er zowel voor het nationaal niveau als de Brugse agglomeratie één persoon die van groot belang was: Achilles Van Acker. Hij was de opvolger van Pierlot en stabiliseerde begin 1945 voor het eerst het politieke leven als premier. Hij was eveneens één van de ‘illegale’ militanten die tijdens de oorlog de vernieuwde socialistische partij had meehelpen oprichten. Tot augustus 1949 maakten de socialisten dan ook deel uit van de opeenvolgende coalitieregeringen. Voor het grootste deel van die periode regeerden ze daarbij samen met de CVP.[335]

Het einde van de politieke restauratie kwam er echter pas na de koningskwestie die in 1950 eindige met de installatie van een nieuwe koning: Boudewijn. Deze gebeurtenis oversteeg al vlug de persoon van Leopold III en stuurde aan op een politieke confrontatie van katholiek en behoudingsgezind Vlaanderen en vrijzinnig en links Wallonië. Toen de situatie dreigde te escaleren en het land zich in een chaos dreigde te storten, gaf de koppige Leopold toe en keerde met de nieuwe koning ook de rust in het politiek bestel weer.[336]

 

3.2. Een nieuwe wind in Sint-Kruis: Didier de Pierpont

 

In de politieke restauratie zal ik inpikken bij de eerste gemeenteraadsverkiezing van na de oorlog, deze van eind 1946. Dit is het begin van een zeer dubbelzinnige periode. Enerzijds is het de datum van het begin van 12 jaar durende katholieke overheersing in de gemeente, anderzijds is er het afbrokkelen van de absolutie macht door onderlinge verdeeldheid en nieuwe politieke spelers. De andere tweespalt is deze van de verzuiling en ontzuiling. De restauratie zorgt voor een versterking van de verbondenheid tussen vakbond en politieke partij, maar zal tegelijkertijd al de aanleiding vormen tot de ontzuiling van de mensen eind jaren ’50 en jaren ’60. Toch zal er doorheen deze vele veranderingen tot de fusie één constante zijn: de burgemeester Didier de Pierpont.

 

3.2.1. De verkiezingen van 1946

 

Deze eerste verkiezingen sinds 1938 zijn eigenlijk tegelijkertijd de laatste der kleine verkiezingen. Daarmee bedoel ik het einde van een politiek hoofdstuk en het einde van een bepaalde politieke cultuur. De verkiezingen van 1946 stonden nog hoofdzakelijk in teken van de voorbije oorlog. Levende bewijs daarvan was de opkomst van de Pierpont na de oorlog. Als advocaat was hij al in de vorige verkiezingen opgekomen en werd zelfs tweede schepen. Tijdens de oorlog had hij zich eveneens laten opmerken door samen met de eerste schepen Thys in het verzet te gaan tegen de afzetting van Janssens en de vervanging door Meire (zie Hoofdstuk 4). Na de oorlog profileert hij dan ook uitdrukkelijk op zijn verdiensten als Witte Brigademan en dapper strijder in het verzet. Hoewel de verkiezingen klein waren, de financiën niet genoeg om er een propaganda slag van te maken, had de politieke restauratie nog te leiden onder de nasleep van de oorlog. Ze werd voornamelijk geleid door zwart-wit tegenstelling. De repressiegolf die na W.O.II ook door Sint-Kruis was getrokken bleek nog altijd zijn werk te doen en bepaalde in grote mate de verkiezing van de Pierpont dat jaar.[337]

Twee dingen vallen op bij de verkiezingen. Ten eerste is er totale vernieuwing opgetreden. Bijna alle leden en schepenen zijn veranderd ten opzichte van de generatie voor de oorlog. Daarmee is er zowel voor de socialisten als de katholieken een naamsverandering opgetreden en daarmee ook een andere werking (vooral bij de katholieken). Een andere opmerkelijke uitloper van de oorlog is de opkomst van de communisten. Ook zij willen door hun nationaal succes meedrijven op de gemeentelijke politieke vloot. Frontman ervan is Dedecker, een voormalig BWP-lid met vrij radicale ideeën die het communisme in de gemeente wilde introduceren. Waar het echter op het nationaal vlak enkele jaren duurde voor de communisten volledig uitgespeeld waren, daar hadden ze in Sint-Kruis nooit de kans toe gehad. In het kleine Sint-Kruis was daar gewoonweg geen voedingsbodem voor. Het leek erop dat met de schok van de oorlog en de nasleep ervan, de mensen weer naar het vertrouwde had gedreven. Dat betekende niet alleen een terugkeer van een absolute Roomse meerderheid maar ook het herwinnen van beide zetels die de socialisten in 1938 waren verloren. De invloed die Achilles van Acker op nationaal vlak heeft gespeeld zal hier hoogstwaarschijnlijk een belangrijke factor geweest zijn. Niettemin betekende het een nieuwe start voor links die zou leiden tot een nooit eerder vermoed succes in de latere verkiezingen en de controle over de gemeenteraad in 1964.[338]

 

3.2.2. De aanzet tot de verzuiling

 

Overlevering van oude structuren

Op welk vlak gingen die veranderingen zich nu precies situeren. Als we een vergelijking met de vooroorlogse periode maken, kan ik misschien eerst de bestendigheid beschrijven. De politieke werking van beide partijen was hoofdzakelijk hetzelfde gebleven. Dat betekende dat voor de socialisten de band met Brugge nog altijd groter was dan voor de katholieken. De wederopbouw van de partij vanuit nationaal vlak werd vanuit het centrum in Brugge geleid. De structuur via de binding met de vakbond en de afgevaardigden van de subgroepen bleef hierbij ook intact. De invloed zelf was vergroot, zeker nu Achilles Van Acker op nationaal vlak zijn grote doorbraak beleefde. Voor de katholieke partij, ondertussen omgedoopt tot de CVP veranderde qua werking ook niet zoveel. Toch is de periode van de restauratie het begin van de verandering. Vooral op nationaal vlak verschoof er veel, maar de scheiding stad platteland en parallel daarmee lopend deze van nationale politiek vs. dorpspolitiek maakte dat de veranderingen met enige vertraging de gemeente gingen bereiken. Dat wilde zeggen dat er nog altijd een lichte leiding van het arrondissement uitging zonder echt beslissend te zijn. De aandacht van het nationale en het arrondissementele, waarbij men van hogerhand bijvoorbeeld aanzette tot een actieve ledenverwerving zal pas goed halfweg de jaren vijftig op gang komen. Ook de band met de stad was niet veel veranderd. Sint-Kruis bleef onafhankelijk op politiek vlak. Ze had misschien wel de mogelijkheid om de nationale politiek te volgen maar daar was geen dwang of verplichting mee gemoeid. De stadspolitiek van de CVP-Brugge bleef eveneens strikt gescheiden van deze van Sint-Kruis. Er was wel onderling contact maar geen onderlinge samenwerking. In feite vulde de CVP zowat zijn eigen politiek programma met politieke punten eigen aan de gemeente en enkel op arrondissementeel niveau begon er zich stilaan wat te roeren.[339]

 

 Het begin van een verzuilde standenpartij

De veranderingen die optraden in de periode 1946-1952 waren evenwel beslissend voor de verdere evolutie van de gemeentepolitiek in Sint-Kruis. Zoals al eerder aangegeven verlopen ze opvallend parallel met de nationale politiek (of misschien is dit natuurlijk niet zo opvallend maar een normaal verloop, alleszins wil ik ermee zeggen dat Sint-Kruis tot 1964 niet echt een uitzonderingsgemeente was).

De evolutie vanaf het nieuw verkozen bestuur is in feite een vrij gecompliceerde zaak waarin verschillende personen, organisaties en omstandigheden op elkaar ingrijpen. Om het allemaal toch nog een beetje overzichtelijk te houden zal ik proberen zoveel mogelijk te werken langs drie pistes. Ten eerste de evolutie die kwam vanuit de gemeenteraad, de vorming daaruit van gemeenteraadsleden die de vakbond vertegenwoordigden en de band die zij als laatste hadden, samen met de invloed die uitging van het arrondissement. Op syndicaal gebied vormt hier de CVP en het ACW het uitgangspunt. De rol van de BSP, die ook met een nieuwe structuur een nieuwe naam had gekregen, is reeds boven aangehaald en onderging ook niet dezelfde evolutie in Sint-Kruis als de katholieke vleugel.

 

Bij het verkiezen van de Pierpont als burgemeester is reeds gesteld dat de zwart-wit tegenstelling uit de oorlog mee aan de basis lag van zijn verkiezing. Bij zijn inhuldiging stond er dan ook een praalwagen bij de feestelijkheden waarop te lezen stond: “als hoofd van het verzet, door het volk aan het hoofd gezet!”. Uiteindelijk zouden we daaruit kunnen besluiten dat indien de Pierpont niet in het verzet had gezeten en dit bijna mythisch aura had opgebouwd hij waarschijnlijk ook nooit verkozen was geweest. De redenen waren voor de hand liggend. Hij stamde van adel en sprak bovendien bijzonder slecht Nederlands. De vrij vlaamsgezinde Sint-Kruizenaar zou dit nooit hebben aanvaard. Toch zorgden de omstandigheden voor een andere uitslag en koos men voor vernieuwing. Door zijn pro-Belgische houding tijdens de oorlog en het ontslag van het schepencollege (zie hoofdstuk 4) en zijn volle overgave voor de gemeente had hij heel wat krediet opgebouwd. Hij was dan ook, op Edmond Vandewiele na, de enige die de wereldoorlog politiek had overleefd. Vanuit zijn vernieuwde raad kwam er een sterke bestuursploeg naar voren die van Sint-Kruis een bloeiende gemeente ging maken.[340]

Intussentijd had zich op het nationale vlak ook een verandering afgespeeld die zijn voorbeeld zou krijgen in de gemeente. Ook daar was de katholieke partij vernieuwd en werd ze gecentraliseerd. Ze werd een standpartij waarop de syndicaten konden inspelen (zie boven en hoofdstuk 7). In Sint-Kruis gebeurde hetzelfde. Zowel de boeren, de middenstanders, de werklieden en de burgerij was vertegenwoordigd in één ‘homogeen’ blok, de CVP of Christelijke Volkspartij. Tezelfdertijd was er ook de stichting van het ACW op Sint-Kruis die de koepel was van de verschillende subverenigingen, onder andere het syndicaat het ACV, die de werklieden organiseerde. Daarnaast ontwikkelden zich ook de middenstand en de boeren die georganiseerd waren via de boerenbond en het NCMV. In principe zou de CVP later de algemene koepel moeten geworden zijn, waaronder deze organisaties geleid werden op politiek vlak. In principe wel, maar in werkelijkheid lag de situatie iets moeilijker. Er was hierbij wel een wezenlijk verschil met de socialisten gekomen. Daar waar de socialisten een afwezigheid hadden van effectieve syndicale structuur op de gemeente, begon deze van de katholieke vleugel vanaf die periode stilletjes aan te groeien. Het verschil tussen het nationale niveau en het gemeentelijk was dat de binding met het ABVV als leider voor de afdeling Sint-Kruis niet ging afgezwakt worden, in tegenstelling met wat zich op het nationaal niveau afspeelde. De doorstroom nationaal-gemeente was toch niet zo sterk en de leiding kwam voornamelijk vanuit Brugge en was op dat moment meer persoonlijk gericht (Van Acker) dan organisatorisch.[341]

De stichting van het ACW op Sint-Kruis groeide echter langzaam en vooral vanuit de gemeenteraad van 1946. Doordat de CVP zich ontwikkelde tot een standenpartij ging ook iedere stand (meestal) gesyndiceerd zijn bij zijn beroepstak. Vandaaruit is het ACW dan ook gegroeid. In de gemeenteraad had je immers binnen de CVP het ontstaan van drie takken. De sociaal gerichte werkmannen, die werden vertegenwoordigd door Boone, De Corte en Van Nevel. Zij waren de vertegenwoordigers van het ACV. De boeren, georganiseerd in de Boerenbond en vertegenwoordigd door Mortier, Defreyne en een afgevaardigde van Male, Vandermoere en tenslotte de middenstand, het NCMV en de burgerij met de Pierpont, Casteleyn en D’Hooghe. De reden waarom ik hier focus op het ACV, is omdat zij later de sterkste politieke vleugel zouden hebben en omdat het politiek denken ook hieruit is ontstaan, evenals de koepel ACW die ook andere organisaties herbergde zoals de CM (Christelijke Mutualiteit), de jeugdbewegingen K.A.J., enz. doordat zij inzagen dat ze pas macht konden krijgen en dus ook voordelen voor hun organisatie door ook politiek een vertegenwoordiger te hebben, schoven zij dan ook Boone naar voren als hun mannetje. Dit was nog niet echt een vertegenwoordiger. De echte politieke betrokkenheid zal maar groeien vanaf ’54. Dan zal de verzuiling bijna compleet zijn. Voorlopig hield men het bij steun. De drie leden van de gemeenteraad die dus steun gingen krijgen van het ACV zouden dan ook de basis vormen van het ACW die kort daarna gesticht zou worden.[342]

Voor de duidelijkheid even een herhaling. Binnen de CVP ontstonden er drie strekkingen, verenigd volgens hun vakgroepering. De werklieden binnen het ACW/ACV, de middenstanders binnen het NCMV en de boeren in de Boerenbond. Het ACW was gegroeid uit het ACV en was de eerste die binnen de gemeenteraad de leden steun verleenden als voorbode van de later vertegenwoordiging die groeide tijdens de verzuiling in de volle jaren ’50. Maar er was nog meer. Zoals al gesteld verliep de samenwerking tussen deze drie strekkingen niet als vanzelfsprekend. Vooral in de middenstandsvereniging was er ongenoegen. Er bestonden nog geen onafhankelijke syndicaten. Boone was gesyndiceerd bij de Middenstanders, maar eigenlijk tegen zijn zin. Dit was de voorbode van de strijd die in de CVP binnen de verschillende vakbonden zou gevoerd worden en die bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen tot katholieke scheurlijsten zou leiden. De relatie met de socialisten was in die zin wel hartiger. De socialisten maakten daarbij ook handig gebruik van de aanwezigheid van Boone als sterke man en als schepen. Aangezien de ACV/ACW strekking de sterkste was binnen de gemeenteraad, was het dan ook verstandig om via hun hoogste man en voortrekker Boone te onderhandelen. Eigenlijk was Vandewiele hier reeds aan het schipperen om eventueel later met zijn linkse vleugel voor het eerst ook schepenposities te krijgen, aangezien de eerste schepen D’Hooghe algemeen als de zwakste schakel werd aanzien.[343]

We mogen echter de groei van het ACW en zijn politieke ambities binnen de CVP koepel niet los zien zonder de invloed van het arrondissementele te vernoemen. Met het arrondissementele niveau van de CVP bedoel ik voornamelijk Brugge en Groot-Brugge, dus de directe randgemeentes. Gemeenten als Zedelgem en Torhout hoorden daar in principe ook bij , maar vormden in werkelijkheid eerder afzonderlijke entiteiten. Als enige vergelijking en houvast wil ik dan ook graag de vraag herhalen die Wim Decraemer in zijn eindverhandeling behandelde: is er in de omvorming van de Katholieke partij naar de CVP een breuk met het verleden of is er continuïteit in het arrondissement Brugge, in het bijzonder de gemeente Sint-Kruis? De tweeleding die ik al gebruikte hierboven doet inderdaad geen eenduidig antwoord vermoeden.[344]

Boven stelde ik al dat Sint-Kruis een onafhankelijke vleugel had. Daar moet wel een nuance aangebracht worden. Op politiek vlak was er onafhankelijkheid in de zin dat er geen verplichtingen waren. Als leidraad en voorbeeld had het arrondissement wel zijn nut, vergelijkbaar met de leiding die de BSP vanuit Brugge kreeg. Dat mondde dan meestal uit in een vertaling van de arrondissementele politiek naar gemeentelijke normen, of anders gesteld, men volgde de nationale politiek door er een aangepast programma op te bouwen. Wanneer tussen 1945 en 1947 een CVP wordt opgericht zal Sint-Kruis volgen en deze invullen volgens eigen gemeentelijke structuren. De evolutie zal eveneens deze van de gemeentepolitiek volgen waardoor er lokaal grote verschillen konden optreden. Dat zal blijken wanneer de CVP zich in 1964 in Sint-Kruis zal moeten tevreden stellen met een oppositierol.[345]

De oprichting van de CVP in Sint-Kruis gebeurde dan ook via het arrondissement onder leiding van Gerard D’Hooghe die meteen ook de eerste voorzitter werd. Vanaf dan wordt voor het eerst een geprofessionaliseerde structuur uitgewerkt. Intussen zal ook het ACW zijn groei kennen via het arrondissementele met als tussenstation Brugge. Wederom zal er geen politieke gerichte invloed van uitgaan, maar eerder een structurele basis worden gelegd. De oprichting van een overkoepelend ACW bestuur in Sint-Kruis stond in die zin dus rechtstreeks onder invloed van de stad waar er wel organisatie was. Tussen 1946 en 1952 gaat deze koepel groeien en steeds machtiger worden, en in 1954 ook meer politiek gericht zijn, waar ze nu eerder nog afzijdig stond. Deze groei gebeurde niet enkel van binnenuit zoals ik boven al beschreef met Boone als frontman, maar ook via het arrondissement. Eén van de eerste arrondissementscommissarissen Van Oyen had hier een voorname rol in. Met name bouwde hij de CVP op arrondissementeel vlak verder uit en keek verder naar nog niet ontgonnen gebied. De randgemeenten werden daarbij niet uit het oog verloren. Voornamelijk door personen te binden als Boone die de drijvende kracht waren in de gemeente, groeide er geleidelijk een grotere interesse van het arrondissement en het nationale voor het gemeentelijke. De bloei zou er komen vanaf 1952. De uitbouw van het ACW via het arrondissement had grote gevolgen voor de CVP als overkoepelende partij. Het betekende immers dat de CVP haar doel voorbijschoot en in de volle jaren vijftig bijna zal moeten concurreren met het ACW, terwijl ze er eigenlijk als politiek voor zou moeten gediend hebben.[346]

Om nu een duidelijk beeld van deze ingewikkelde situatie te geven besluit ik met herhalen van de bovengestelde vraag. Was de CVP na de oorlog een nieuwe partij of een voortzetting van het oude? Wim Decraemer antwoord terecht genuanceerd. Ja, wanneer we naar de vernieuwing van de partij kijken. Inderdaad blijft er van de gemeenteraad van 1938 niet veel meer over in 1946. Toch, zegt hij, is er ook overlevering en voortzetting van oude structuren. Deze komen meestal voor op gemeentelijk lokaal vlak waar de CVP meestal een voortzetting is van de oude katholieke structuren. Gaat dit ook op voor Sint-Kruis? Ik denk het niet. Natuurlijk zijn er de vertegenwoordigers die de katholieke partij van voor de oorlog verder zetten. De belangrijkste hierbij is Karel Casteleyn en later zijn dochter Godelieve. Ook qua vertegenwoordiging van beroepstakken (boeren, middenstanders, …) is er een overdracht te merken. Er is hier echter heel wat tegenin te brengen, want eigenlijk ligt de fundamentele verandering van de katholieke partij naar de CVP niet in de overdracht van het personeel en de gedachte die zij aanhangen, maar in de nieuwe machtsbasis die ontstaat, met name het ACW. Wanneer in de jaren ’50 de ontwikkeling compleet zal zijn, zal zij ook de CVP voorbijsnellen, in die mate dat we kunnen zeggen dat, uitgezonderd de beginjaren, de CVP op Sint-Kruis nooit heeft bestaan. De ‘echte’ CVP’ers als de Pierpont hebben nooit een voldoende aanhang gehad om echt de macht te grijpen en alle zuilen te kunnen dirigeren in hun richting. Het was eerder andersom. Dat zal vooral uit de evolutie blijken, waarbij de ‘bezieler’ en oprichter van de CVP in Sint-Kruis, D’Hooghe, uit de partij stapt en een eigen lijst begint. De oorzaak van deze breuk (en latere afscheidingen) ligt helemaal niet in de continuïteit van vroegere structuren, maar juist in de vernieuwing ervan, met name de toenemende macht van de katholieke zuilen ACW, NCMV en Boerenbond. Zelfs het boegbeeld van de CVP zal niet aan deze ontwikkeling ontsnappen en een eigen lijst beginnen (zie verder). Eigenlijk heb ik in het begin al aangegeven dat de Pierpont eigenlijk een accident de parcours was. Ook later zou hij zijn populariteit vooral te danken hebben aan de onderlinge rivaliteit die daardoor was ontstaan. Dit alles om te zeggen dat na de oprichting van de CVP de macht nooit meer in haar eigen handen zal liggen, maar constant onder druk zal staan van de vernieuwing die zich heeft voorgedaan. Over continuïteit kan men hier dus niet meer spreken. De beginjaren van de nieuwe CVP betekenden een radicale breuk met het verleden en verscherping van het politiek gemeentelijk leven. De tijd van de gemoedelijke dorpspolitiek was hiermee voltooid verleden tijd.[347]

 

3.2.3. Het beleid tot 1952

 

In het verkiezingsjaar 1946 moest het echter nog allemaal beginnen. Men voelde het vooral aan als een jaar waarin kon afgerekend worden met het verleden. Dit had grotendeels te maken met de kater die men overhield aan de oprichting van Groot-Brugge in de Tweede Wereldoorlog. Vooral voor Brugge had dit ernstige financiële gevolgen, waardoor men in eerste instantie eerder blij was met de liquidatie van de eenmaking. Toch zal nog in het begin van de jaren ’50 de vroegere problemen even snel vergeten zijn als ze waren ontstaan. Vooral doordat de gemeenten rond de stad maar bleven groeien en de stad steeds meer aan een leegloop blootgesteld stond. De redding van Brugge moest dan ook Zeebrugge worden, vlak na de oorlog. Vooral Pierre Vandamme, burgemeester van Brugge heeft zich daar ten volle voor ingezet. En naarmate de belangstelling voor Zeebrugge groeide en de randgemeenten bleven evolueren naar voorsteden, ging ook de stad zelf proberen hun invloed over het gebied te doen gelden. Dat ging vooralsnog niet via een politiek kanaal gebeuren, maar wel via andere manieren. Sint-Kruis was vroeger en bleef ook in de jaren ’50 op sommige vlakken afhankelijk van haar grote broer. Op politiek vlak hield de burgemeester van Sint-Kruis, de Pierpont, autoritair de boot af. Sint-Kruis was politiek onafhankelijk van de stad en de Pierpont en zijn ploeg ontwikkelden zich daardoor als de motor van de kering waaraan de gemeente onderhevig was. Het was ook tijd geworden. Na de jaren van crisis in het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog was de financiële toestand van de gemeente er merkelijk op vooruitgegaan waardoor ook weer een paar oude dromen uit de kast konden worden gehaald, …of toch niet?[348]

 

Een gunstige financiële toestand

Na de liquidatie van Groot-Brugge bleek al dat Sint-Kruis geen al te grote financiële schade had opgelopen. Integendeel, het ging jaar na jaar beter. Langs de ene kant was er uiteraard het herstel na de oorlog, maar in vergelijking met de vorige wereldoorlog was de toestand rooskleurig. Ook Sint-Kruis maakte gebruik van het ‘Belgisch mirakel’ (zie boven). Toch was er ook een maar. Namelijk deze van de vertraagde groei. Ook deze had zijn weerslag op de gemeente. Sint-Kruis ging het wel voor de wind, maar dat was deels te danken aan de financiële politiek van de burgemeester. In zijn vorige ambt als schepen had hij immers ingestaan voor de gemeentegelden en ook nu als burgemeester ging hij de controle behouden. Dat betekende dat er jaar na jaar een begroting met overschot was en dat de gemeentekas ook telkens een overschot had. Dit ging niet zonder slag of stoot. Natuurlijk was er een verbeterd economisch klimaat, maar de schrik bij de burgemeester zat er goed in. Daardoor was er vooral een financieel voorzichtige politiek die niet al te buitensporig met geld ging smijten. Bovendien kwamen er in die periode ook meer nieuwe belastingen bij dan dat er werden afgeschaft. De meeste oudere belastingen en taksen bleven op hetzelfde niveau. Door de stijgende lonen en daarmee ook de koopkracht waren er geen gevolgen voor de bevolking die hun levensstandaard alleen maar zagen stijgen. Deze ‘zuinigheid’ ging Didier de Pierpont eigenlijk blijvend achtervolgen. Zelfs in de periode van uitzonderlijke bloei in de jaren ’60 was er al een grote druk van buitenaf nodig om sommige dingen te realiseren. Toch moet ik dit beeld ook meteen was nuanceren, want in de komende jaren wáren de middelen er. Het gevolg was dat er ook veel grootse plannen gingen broeien. Velen daarvan waren al in de eerste jaren na de oorlog ontstaan, anderen bestonden al langer, nog anderen waren utopie.[349]

 

Grootste plannen

Op 9 januari werd de burgemeester ingehuldigd als nieuwe burgemeester. Zoals boven al beschreven kon zijn legislatuur onder een zeer gunstig gesternte beginnen. Financieel was er reeds voldoende ruimte om enkele plannen te verwezenlijken en achteraf gezien is deze eerste gemeenteraad na de oorlog de basis voor de transformatie van de gemeente. Wanneer we naar de invloed van de burgmeester als persoon gaan kijken, dan kunnen we vaststellen dat, hoewel hij budgettair nogal conservatief was, toch een echte Sint-Kruizenaar was. Dat uitte zich al in zijn pogingen om Sint-Kruis politiek zo onafhankelijk mogelijk te houden maar ook infrastructureel. Het plan van de burgemeester was van meet af aan de aantrekkelijkheid van de gemeente te verhogen en zo meer mensen naar Sint-Kruis te lokken. Als moderne voorstad van Brugge zou Sint-Kruis volgens de Pierpont perfect als residentiegemeente kunnen dienen, een functie die ze eigenlijk al tijdens het Interbellum had uitgevoerd door de vestiging van rijke militairen op rust en Bruggelingen. Zo kon men een vicieuze cirkel op gang brengen. Door de aantrekkelijkheid te verhogen kon men meer inwoners aantrekken, door meer inwoners was er meer geld wat weer voor meer infrastructurele uitbouw zou kunnen zorgen om zo weer meer inwoners te kunnen lokken. Hoewel de leegloop van Brugge reeds ten dele in de jaren dertig was ingezet was deze droom en de volledige installatie van de residentiegemeente nog niet aangevangen. Als start daarvoor hadden de politiekers in de gemeente enkele plannen op stapel gezet.[350]

Een eerste stap in die richting was het ontwerpen van een groots urbanisatieplan dat de gemeente zou moderniseren. In navolging van de plannen van Pieter Janssens impliceerde dat verbetering van wegen, aanleg van nieuwe wegen en …een nieuw gemeentehuis. Verder zou men zich vooral gaan toespitsen op de uitbouw van de nutsvoorzieningen (zie onder): een algemene riolering en waterbedeling. Dat zou evenwel nog enige jaren duren voor deze droom werkelijkheid werd. Het was in 1948 dat men ongeveer tien jaar na de eerste poging dan ook voor een tweede keer een algemeen urbanisatieplan ging uittekenen. Dat gebeurde gelijktijdig met een vijfjarenplan waarin alle ideeën voor toekomstige openbare werken waren in neergeschreven. In 1950 werd dan het urbanisatieplan nog verder uitgebreid en diende men een ontwerp in waarin ook de veranderingen die men aan de grens met Assebroek neergepend had, voor het eerst een vaste vorm kregen. De nadruk bij al deze dossiers moest evenwel liggen op plannen en minder op urbanisatie. De komende jaren gingen de politieke verantwoordelijken wel zorgen voor een verbetering van de infrastructuur van de gemeente (zie punt 4) maar een uitvoering van het opgemaakt plan bleek nog niet direct tot de mogelijkheden te behoren. Getuige daarvan was een nieuw verhaal in de soap rond het gemeentehuis.[351]

Oorspronkelijk waren de plannen voor een nieuw gemeentehuis weer in de kelder opgeborgen. In de zitting van 27 november 1947 ging de raad in principe akkoord met een vergroting van het huidige gemeentehuis. De leden gaven daarom de opdracht om de zaak verder te bestuderen. Maar verassing, eind 1948 ziet men af van de vergroting van het huidige gebouw. Nu men toch plannen aan het maken is kan evengoed binnen het urbanisatiebestel van de gemeente plaats gemaakt worden voor een nieuw gemeentehuis. De zaak lijkt daarmee in een stroomversnelling te geraken. In 1949 worden er twee concrete voorstellen op tafel gelegd waarna de raad beslist om het nieuw gebouw in de buurt van het huidige politiecommissariaat neer te zetten. Evenwel zijn er ook dissonante stemmen. Boone, de schepen van financiën stelt voor om de zaak uit te stellen en eerst te kijken of het hele plan wel haalbaar is. Hij is echter de enige tegenstem. De problemen zullen echter een jaar later beginnen. Wanneer in 1950 binnen het schepencollege Priem en Gellynck als architecten worden aangesteld lijkt de volgende stap gezet. Zijn productiviteit zal echter te wensen over laten. Zijn opdracht was het plan verder uit te werken om tot een concreet voorstel te komen, maar de resultaten zullen lang uitblijven. De gemeenteraad zal in deze zaak weeral niet tijdig reageren waardoor de zaak weer voor jaren in het slop zit. Ondertussen was ook de plaats van het gemeentehuis veranderd, aangezien het moeilijk was de juiste gronden te kopen. Daardoor overwoog men het nieuwe huis op de plaats van het oude te zetten. Niks was echter zeker.[352]

 

 Een nieuwe politiek cultuur in de maak

Stilletjesaan begon men na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe politieke cultuur te creëren. Alles werd professioneler en als gevolg daarvan ook een stuk killer en bitsiger. De dorpspolitiek werd langzaam definitief verlaten. Er kwam ook een stuk meer geld binnen wat zorgde voor enige belangen die ook de structuur en organisatie van de partijen ging verbeteren. Bij de verkiezingen kon daardoor meer gepropageerd worden en vooral anders. Veel minder de man en meer de kern van de politieke zaak.

Toch zien we dat in ’46-’52 ook nog enkele oudere elementen worden meegenomen en er in die periode een soort mengvorm ontstaat. Wanneer we de nog vrij beperkte propaganda bekijken is dat duidelijk te merken. De tegenstelling klerikaal-antiklerikaal wordt er nog sterk in de verf gezet en ondersteund door hun eigen kopmannen. Eigenlijk kunnen we stellen dat de dorpspolitiek altijd nog wel last van deze persoonlijke tactieken zal hebben. De reden daarvoor is vooral de beperkte schaal waarop politiek werd gevoerd. Iedereen kende iedereen, en wanneer er dan ook wrijvingen gingen ontstaan bij bepaalde politieke groeperingen was men dan ook veel vlugger geneigd de man te spelen omdat ze wisten dat dat altijd succes zou hebben en het ook de simpelste manier was om vlug stemmen te ronselen, hoewel dat ook in de omgekeerde richting kon werken en stemmen kon kosten.[353]

Enkele probleempunten uit het Interbellum werden ook meegenomen tot na de oorlog. Er is ten eerste de scholenkwestie en ten tweede de zaak rond het Maleveld. Ook hier moest de nieuwe politiek voor een andere aanpak van de problemen zorgen.

Die doorbraak kwam er op vlak van de scholen ook al was dat voornamelijk het gevolg van de aanhoudende druk van de socialisten. Zij hadden aan de gezinshoofden gevraagd om een petitie te ondertekenen om zo de opening van een officiële gemeenteschool te forceren. 55 tekenden de petitie die vervolgens werd overgemaakt aan de BSP in Brugge. Gevolg was dat deze ook werd overgemaakt aan het ministerie van Openbaar Onderwijs wat de doorslag gaf tot de opening van de gemeenteschool. Dat ging niet zonder slag of stoot. Om de school te installeren was er noch geld, ruimte of echte wil. Veel oplossingen en tussenoplossingen werden aangereikt, maar dé uitkomst werd niet gevonden. De algemene teneur die heerste was deze van het behoud van de huidige situatie, vooral omdat de oorlog het lager onderwijs al genoeg had verstoord. De problematiek werd zo doorgeschoven naar het gemeentebestuur. Zij stelden voor om een nieuwe school te bouwen. Het grote probleem waren de financiën, zodat dit niet in één keer zou kunnen gebeuren. Ook de vrije school moest blijven bestaan. Een nieuw gebouw zou aan de Prins Leopoldstraat komen. Door dat voorval was de Vrije Aangenomen school gealarmeerd en gingen ook zij over tot de bouw van een nieuwe school. Daardoor kon dan toch de gemeenteschool haar intrek nemen in de vrijgekomen lokalen aan de Doornhut. Toen was het reeds 1947. Intussen bleek ook de gemeenteraad heel weinig aandacht te hebben voor het schooltje aan de Doornhut. Tot de sluiting in 1961 zou het eigenlijk een heel triestig verhaal blijven. De onderbezetting van de school kon enkel op steun rekenen van de BSP-fractie (uiteraard), die via pamfletten opriepen om kinderen naar de enige officiële school van Sint-Kruis te laten gaan.[354]

Ook op het vlak van het probleem met het Maleveld kwam er een schijnbaar definitieve doorbraak. In 1948 werd er door de gemeenteraad van Sint-Kruis, die daarmee het voorbeeld volgde van de gemeenteraad van 1894, de ‘Besturende Commissie voor het Maleveld’ heropgericht en werd er een nieuw reglement vastgelegd dat lange tijd heeft blijven bestaan. Dit reglement was gebaseerd op het vonnis van de rechtszaak die in het Interbellum was aangespannen (over de eigenaar van het veld) en die door de gemeente was gewonnen (zie Hoofdstuk 3). De bedoeling was dat na de militaire bezetting van het Maleveld en al de problemen die men had gekend in de voorgaande jaren, er een einde kwam aan de verloedering van het veld. De opstellers wilden evenzeer verdere betwistingen vermijden. Het reglement stelde vast dat het beheer van het Maleveld op rekening van de gemeenteraad kwam, omdat Male onderdeel was van de gemeente en dus zelf niet over deze bestuursorganen beschikte. Er werd wel voor gezorgd dat de Malenaars nu meer inspraak kregen in het beheer en dat dit beheer uitsluitend in het voordeel van de Malenaars zou gebeuren. Daardoor werd de besturende commissie opgericht die onder toezicht van het gemeentebestuur stond. Hierbij was de miserie met het Maleveld voor lange tijd opgelost. Deze zouden echter weer de kop opsteken tijdens de fusie met Groot-Brugge. Wie zou dan immers eigenaar worden van de grond?[355]

Het leek er dus op dat de nieuwe gemeentelijke politiek definitief een andere weg had ingeslagen waar ze blijkbaar wel in staat was om reeds lang aanhoudende problemen (schijnbaar) op te lossen. Niettemin zorgde ze er ook voor dat nieuwe problemen werden gecreëerd eigen aan de andere politieke cultuur. Ook op politiek vlak zat Sint-Kruis in de kering.

 

4. Infrastructurele ontwikkeling

 

De restauratie kondigt in zekere zin de periode van de grote verkavelingen aan. Deze zullen vooral in de jaren ’50 plaatsvinden. Verder was het dus de periode van het maken van grote plannen en het houden van kleinere infrastructuurwerken. Heel langzaam werd vanuit politieke hoek werk gemaakt van de droom van een residentiegemeente.

 

4.1. Het begin van de grote verkavelingen

 

De bouwhausse die van start was gegaan in de tweede helft van de jaren ’20 zette zich na de Tweede wereldoorlog in versneld tempo voort. Het aantal woningen steeg spectaculair sinds ’47 en dat had ook deels te maken met een vergrote aantrekkingskracht van de gemeente en dus een grote bevolking (zie volgende hoofdstukken).[356]

Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal bouwvergunningen een hoogtepunt kende tussen 1947 en 1962. Daarna nam het aantal af, maar bleef nog hoog in vergelijking met de periode voor de oorlog. Het gaat hier wel om bouwvergunningen. Dat betekent dat 1 gebouw hier uit meerdere woningen kan bestaan. Het stijgend aantal woningen ter vergelijking met het dalend aantal bouwvergunningen maakte duidelijk dat het aantal meergezinswoningen blijkbaar was toegenomen.

De periode vlak na de Tweede Wereldoorlog is de aanzet tot de grote verkaveling. In de eerste plaats ging men ook de verkavelingen die reeds voor de oorlog waren gestart afwerken. Het gaat hier voornamelijk om de verkavelingen rond het Dampoortkwartier en de Vossensteert. Deze laatste verkaveling was begonnen voor de Tweede Wereldoorlog maar kende zijn hoogtepunt maar rond de jaren ’50 tot ’70.[357]

Binnen deze bebouwing kwam er ook geleidelijk verandering in de aard ervan. Voor de Tweede Wereldoorlog kwam er voornamelijk rijhuisbebouwing voor met hier en daar enkele losse woningen. Erna hebben we twee periodes. Tot het begin van de jaren ’50 bleef de rijhuisbebouwing dominant, daarna kwamen de villa’s op. Dat was vooral het gevolg van de politiek van de gemeente. Sint-Kruis wilde zich immers gaan profileren als residentiegemeente en wou dan ook een dergelijk type van bebouwing stimuleren door de gemeente aantrekkelijker te maken. Deze politiek ging in de jaren ’50 volop zijn vruchten afwerpen.[358]

 

4.2. De ontwikkeling van de residentiegemeente

 

Binnen de ontwikkeling naar de residentiegemeente bleef ook de burgemeester en in sé de volledige adel niet zonder belangen. Na de Tweede Wereldoorlog was immers het volledige systeem van sociale zekerheid in volle ontwikkeling gekomen om eveneens zoals zovele evoluties een grote bloei te kennen in de Gouden Jaren ’60. Het gevolg voor de (verarmde) adel was dat zij nog heel veel grond in handen had (zie ook Hoofdstuk 2 en 3) maar dat het rendement daarvan heel laag lag. Doordat het sociaal systeem immers enkele nieuwe verplichtingen voor de werkgever inlaste en doordat de pachter van de gronden ook meer rechten kreeg, was financieel deze grond niet meer voordelig. Dit was eigenlijk de verdere evolutie van de situatie die al in de jaren ’30 was ontstaan en waar nu niet meer te ontkomen was. Bovendien was ook het aantal landbouwers drastisch afgenomen en zette die trend zich gewoon door in de jaren ’40 en ’50. De grond van deze adel moest dus op een andere manier opbrengen. De oplossing was verkoop en verkaveling. Maleingrau had al het voorbeeld gegeven door een deel van zijn gronden te verkavelen aan de Vossentsteert en in navolging van de burgmeester verkavelaar Casteleyn, ging nu ook burgemeester de Pierpont zijn vele gronden van de hand doen. Toch moet gezegd worden dat de Pierpont helemaal niet meer tot de klasse adel van de 19de eeuw kon worden gerekend. Hij had misschien wel een ronkende naam, maar zijn adellijke positie was laag en zijn gedachten mochten op financieel gebied misschien wel wat conservatief en behoudend zijn, het was een man die voor zijn gemeente leefde en die de droom van residentiegemeente verder gestalte wilde geven. Dat hij daarbij zelf zijn voordeel kon doen door verkoop van zijn grond op de gemeente was dus een dubbel positief punt. Vanaf ’47 zou je dus kunnen zeggen dat de geschiedenis zich herhaalt en dat de burgemeester de voortrekker zal zijn in de metamorfose van de gemeente. Dat was in zeker zin wel waar, maar zoals het politieke luik boven al aanduidde was de situatie op dat vlak in de gemeente wat ingewikkelder geworden en moest hij met meer partijen rekening houden. Dat betekende dat het initiatief niet enkel van één man kwam maar van een volledige gemeenteraad. Dat was toch het voornaamste verschil met het Interbellum. Bovendien zou hij in de jaren ’50 en ’60 nog met een andere partij rekening moeten houden: de grote immobiliënbureaus waardoor de bouwpolitiek en de kering langzaam uit zijn handen en deze van de politici in de gemeenteraad glipte.[359]

Toch was de eerste legislatuur van de Pierpont een drukke periode op het vlak van openbare werken. Zijn eerste zorg was nu niet de verkaveling maar wel een verbetering van infrastructuur en de openbare nutsvoorzieningen. Vooraleer er immers huizen konden worden gebouwd, moest men eerst mensen naar de gemeente lokken.

In de eerste fase probeerde men eerst en vooral de achterstand weg te werken die men tijdens de oorlog had opgelopen. Daarbij kwam voor het eerste de betonverharding van wegen voor naast kalseiding. De volledige verharding in beton en later macadam zal pas goed op gang komen op het eind van de jaren ’50 en zal in een heel korte periode afgewerkt worden. In mindere mate zal men ook nieuwe wegen aanleggen. Ook deze zullen ook opkomen met de nieuwe verkavelingen enkele jaren later.

In een tweede fase ging men over tot herstelling en uitbreiding van de openbare nutsvoorziening. Het doortrekken en moderniseren van de openbare verlichting, de waterleidingen, rioleringen en voetpaden. Dit alles was eigenlijk een onderdeel van één van de vele urbanisatieplannen die vanaf die periode werd opgesteld. In 1948 ontwierp men zo’n algemeen plan waarin in vijf jaar heel wat openbare werken voor de gemeente werden opgenomen. Met het oog op het ontwerpen van een gemeentelijk waterleidingsnet zal de gemeente ook aandelen nemen in de T.M.V.W.. (De Tussen Maatschappelijke Dienst Voor Waterbedeling).

Ook aan de landelijke gebieden, die tot dan nog problemengebieden waren, wordt er meer aandacht besteed. Men gaat over tot het uitbreiden van het sterrenpatroon van elektriciteitsleidingen en in sommige gevallen waterleidingen. In 1949 werd er voor Vivekapelle een algemeen rioleringsplan opgemaakt. In 1950 zal men ook een urbanisatieplan voor de grens met Assebroek opstellen. Het is ook in het begin van de jaren ’50 dat Sint-Kruis voor het eerst in aanraking zal komen met de immobiliënkantoren die Sint-Kruis willen verkavelen. De Soc. Bernheim dient in 1949 een plan in voor de verkaveling van de Linde en het gebied tussen de Maalse Steenwege en de Brieversweg.[360]

1949 is ook een historisch jaar voor het vervoer van de gemeente naar de stad. De raad gaat er in princiep meer akkoord om de trams te vervangen door bussen. Na 35 jaar zal de vertrouwde tram 6 uit het straatbeeld verdwijnen. Op 13 mei 1950 reden de eerste bussen in de gemeente.[361]

Dit kort overzicht moet de bedrijvigheid en de vele grootse plannen die de gemeente koesterde wel duidelijk maken. Enkele jaren later zouden enkele daarvan ook effectief verwezenlijkt worden, anderen zouden blijven aanslepen (zoals de bouw van een nieuw gemeenthuis).

 

 

Hoofdstuk 7. Het hoogtepunt van de christen-democratie: De bloeiperiode 1952- 1964

 

1. De Gouden Jaren: het laatste ankerpunt

 

Het laatste ankerpunt binnen deze geschiedenis illustreert heel duidelijk de uitersten die Eric Hobsbawm wilde aantonen in zijn werk. Vanuit de negatieve Kondratieff evolueerde het volledige kapitalistische systeem dat op sterven na dood leek, tot een ongekende en sindsdien niet meer geëvenaarde groei.

Het is in dit inleidend stukje niet zozeer de bedoeling aan te duiden waarop dit precies slaat, maar wel de situering van deze periode in de eeuw en waarom deze als laatste ankerpunt zo belangrijk is geweest en eigenlijk nog steeds is.

Hobsbawm meent in The Age of Extremes dat de geschiedschrijvers en de mensen in het algemeen maar relatief laat het uitzonderlijke karakter van deze Gouden Jaren hebben onderkent. In zekere zin heeft hij overschot van gelijk. Wanneer we naar het wereldbelang kijken dan beleefde de economische grootmacht van deze tijd, de VS, helemaal niet zo’n revolutionaire periode. Veel had te maken met de economische opgang die bij hen veel vroeger was begonnen en met het feit dat het contrast met de oorlog niet zo groot was als in Europa die er rechtstreeks in betrokken was. Een bijkomend argument was dat de economische opgang van de meeste van deze landen pas eind de jaren ’50 goed op gang was gekomen (België zelfs maar vanaf de jaren ’60) zodanig dat er toch sprake was van een zekere overgang. Bovendien was het ook al gauw duidelijk dat de term Gouden Jaren slechts sloeg op een klein deel van de wereldbevolking, nl. de ontwikkelde kapitalistische landen die drie kwart van de wereldproductie op zich namen.[362]

Toch lag het belang van de Gouden jaren vooral in de explosieve groei van de economie in de jaren ’60. Een groei die ervoor zorgde dat bijna alles mogelijk was. Alles kwam in een stroomversnelling terecht, want door een vergrote economische groei en winst was er op sociaal en politiek vlak veel meer mogelijk dan voor de oorlog. Het was ook vooral in die jaren ’60 dat er effectieve veranderingen merkbaar waren. Deze waren er ook in de jaren ’50, maar veelal was de ellendige toestand van de oorlog als vergelijking niet veraf. In de jaren ’60 kon de gewone man in de straat de veranderingen zelf niet meer bijhouden. Niet alleen veranderde zijn levensstijl, maar ook zijn omgeving was onderhevig aan een transformatie. Een nieuwe leefwereld leidde op zijn beurt weer tot een sociale revolutie. In de jaren 1945-1970 ontstond er een uitgebreid sociaal systeem dat als vangnet diende voor de zwaksten uit de samenleving (althans in sommige landen zoals ons eigen land in vergelijking met het systeem in de VS). Daar lag het effectieve belang van dit ankerpunt. Niet zozeer in de economische transformaties en politiek machtsvorming op internationaal vlak, maar in een beweging die maakte dat de afgeleiden van die veranderingen op mondiaal vlak konden overgebracht worden naar het kleinste gehucht in de Westerse wereld. Het werd de periode van ‘vragen staat vrij’ waarin elk kleinste onderdeel wilde en ook effectief kon meeprofiteren van de Golden Sixties, waarbij elke boerderij als het ware uitgerust werd met de technologie van de tijd. Een verandering die zo drastisch was dat ze leidde tot een uitdiepen van een kloof tussen Noord en Zuid (het fenomeen van de armen die armer worden en de rijken rijker), maar ook instond voor een kloof binnen de welvarende maatschappijen, een clash van generaties als het ware. Daarom is de Gouden Tijd een beslissende tijd. Het is de beslissende duw naar de moderniteit en de opbouw van de welvaartsstaat zoals wij deze nu kennen.[363]

De Gouden Tijd als breukmoment wordt in de volgende twee hoofdstukken besproken. Aangezien deze periode in België ongeveer samenvalt met een tweeleding jaren ’50 en ’60, zal ik het belang voor de Sint-Kruis als inleiding dan ook overslaan in dit stuk. Ook al omdat het belang voor de gemeente van het ankerpunt hierboven al is aangegeven.

 

2. Economische stagnatie en de sociale reactie

 

2.1. De nationale economie in de jaren ‘50

 

2.1.1. De groeiachterstand

 

In het vorige hoofdstuk was al gebleken dat de Belgische economie zich na de oorlog vrij snel heeft hersteld. Dit kwam onder meer door het industrieel park dat bijna onbeschadigd uit de oorlog is gekomen en de muntsanering met de operatie Gutt. Dit heeft ook zijn nadelen gehad. Aangezien de Belgische economische infrastructuur niet erg was beschadigd, was er dus ook geen nood aan vernieuwing. Het is net daar waar België in de jaren ’50 zijn achterstand zal oplopen. De Belgische economie ondergaat in grote mate de toenemende concurrentie van andere Europese landen die door de oorlog verplicht waren een gloednieuwe industrie en infrastructuur op te bouwen. Deze konden dan ook in grotere mate profiteren van de Amerikaanse dollars die via het Marshall plan naar Europa werden versluisd. Achteraf gezien was dit dus meer ten nadele dan ten voordele van onze nationale economie. Deze opgelopen achterstand zal in de loop van de jaren ’50 niet ingehaald worden. Toch kunnen we niet spreken over een achteruitgang. De Belgische economie groeide wel, maar het groeicoëfficiënt lag wel een stuk onder het Europese gemiddelde.[364]

Wanneer we naar de groei van de sectoren kijken, kunnen we de volgende tendensen onderscheiden. Er is een onafgebroken groei van de tertiaire sector. In 1960 staan ze in voor meer dan de helft van het nationaal inkomen. Dit gaat ten nadele uitvallen van de primaire sector (7 %) en de secundaire sector (40%). De werkgelegenheidscijfers tonen een zelfde evolutie. De nadruk blijft in de jaren ’50 echter op de industrie liggen. Juist daar komen die verschillende takken in dit decennium onder druk te staan. Door de internationale concurrentie worden de textiel- en steenkoolindustrie zwaar getroffen. De Waalse mijnen zijn op sterven na dood. Het probleem bij deze toenemende concurrentie was, dat België voornamelijk een exportindustrie had en dat inzake vernieuwende investering het land sterk achterop liep. Daardoor kon het ook qua arbeidsproductiviteit, één van de hoofdkenmerken van deze nieuwe economie, de concurrentie niet bijbenen. De landbouw zal de evolutie die het reeds in het Interbellum had ingezet, verderzetten in versneld tempo. Er komt na de Tweede Wereldoorlog definitief een einde aan het primordiale belang ervan en in toenemende mate zal mechanisering en arbeidsproductiviteit stijgen. Pas in de jaren ’60 en ’70 komt dit tenvolle tot uiting.[365]

Voor een oplossing was er een structurele verandering nodig in het beleid. Nu de economische tekortkomingen blootgelegd waren, moest vanuit de politieke hoek gereageerd worden. Hoewel economisch gezien we in een groeispiraal zaten, kon de Belgische economie nog competitiever en dynamischer worden. Op het eind van de jaren ’50 zullen twee coalitieregeringen het tij doen keren en ook België binnenloodsen in de Gouden Jaren (zie punt 3).[366]

 

2.1.2. Sociale weelde, onrust en overleg

 

De weerslag die de veranderde economische toestand heeft gehad op het sociale luik is niet ondubbelzinnig uit te leggen. Langs de ene kant was er toenemende ongerustheid over de economische achterstand die het land had opgelopen, de sluiting van de mijnen in Wallonië en de werkeloosheid die nog altijd vrij groot was. Langs de andere kant kwam de maatschappij ook in een stroomversnelling terecht: de lonen stegen en de luxe ook. Als laatste is er de ontwikkeling op het niveau van sociale voorzieningen, waarbij de moderne welvaartsstaat werd opgebouwd.

 

 Sociale weelde

In die zin kan ik spreken van het begin van de ‘amerikanisering’ van de maatschappij. De mentaliteit veranderende en overal begon men luxegoederen en reclame in het straatbeeld aan te treffen. Het was het begin van massaconsumptie en massaproductie, onder stimulans van de leidende economische natie: de VS. Door de Marshallhulp kwam er een beslissende impuls voor de op vrijhandel gebaseerde Europese economie. Daardoor kregen Amerikaans geld en Amerikaanse industriële producten vrijwel ongehinderd toegang tot de Europese markt en kreeg de economie definitief een liberaal-kapitalistische structuur.[367]

Hoewel we in de jaren ’50 met een vertraagde economische groei te maken hadden, veranderde deze de toestand van de mensen. Via de goed georganiseerde vakbonden en nieuwe sociale overlegstructuren (zie verder), kon men ook nieuwe sociale voordelen afdwingen. Er kwam een verkorting van de werktijd en een vijfdaagse werkweek. Daarbij overstegen de loonsverhogingen ruimschoots de prijsontwikkelingen waardoor de koopkracht steeg. Een topmoment was vlak na de oorlog (zie vorige hoofdstuk), maar vanaf dan zou deze tot 1980 blijven stijgen tot ze was vervijfvoudigd. Hierdoor werd het gezinsbudget opmerkelijk anders gespendeerd. Waar vroeger het meeste geld naar voedsel ging, lag dat nu anders. Dat zakte nu tot slechts 30 tot 40 procent van het totaal budget. Het gevolg was dan ook dat door die toegenomen koopkracht nu ook het dagelijkse leven in de moderniteit werd geloodst. Een indicatie van de snelheid kunnen we aflezen uit de mentaliteit en de sociale gedragingen die nog voor een belangrijk deel in de oorlog waren blijven steken. Dat zou vooral met de nieuwe generatie in de jaren ’60 tot uiting en vooral tot confrontatie komen.[368]

Uiterlijk ging er veel veranderen. Men wilde gezien worden via kledij, en de auto was er als nieuw statussymbool. Dit alles ontwikkelde zich volop in de jaren ’50. Maar ook voor het uitzicht van het dorp en de stad waren er andere tijden aangebroken. De beide delen werden nauwer met mekaar verbonden. De wereld werd kleiner. Hoofdoorzaak daarvan was de groeiende mobiliteit. In de jaren ’50 was er de opkomst van de auto en de uitbreiding van het openbaar vervoer. Spoorwegen werden uitgebreid en autostrades aangelegd. Geleidelijk aan verschoof ook de functie van de stad. Ze begon synoniem te staan voor zakelijkheid. Wonen deed men in de rand, de gemeentes. De stad kreeg zowaar een negatieve connotatie. Ze stond symbool voor alles wat verwerpelijk was, en betekende in die zin niets goeds voor de levende mens. Met het bouwen van zogenaamde buildings sprak een taal en een droom waarin men zich spiegelde aan de Amerikaanse business.

Ook het dorp ging veranderen. Hoewel daar nog de fiets centraal stond (de auto was nog niet voor iedereen toegankelijk), ging het uitzicht van het dorp ook cruciaal veranderen. De verbindingen en het vervoer tussen dorp en stad vergemakkelijkten, en stilaan werden de gesloten gemeenschappen opengebroken. Eén van de belangrijkste oorzaken daarvoor was de toegenomen consumptiedrang door de vergrote koopkracht. Het dorp werd te klein en kon daardoor niet meer voldoen in de noden. Ook op vlak van het onderwijs waren er veranderingen. Aangezien steeds meer jongeren middelbaar onderwijs wilden volgen, waren zij verplicht daarvoor naar de stad uit te wijken. Dit alles leidde ertoe dat dorp en stad naar mekaar toegroeiden en meer en meer een geheel werden. Een andere oorzaak die van het vorige een gevolg was, was de woningbouw. Na de Tweede Wereldoorlog begon de CVP met een grootschalige campagne om de privé-woningbouw te bevorderen. De wet-De Taeye gaf in 1948 daartoe een premie aan wie een bescheiden woning bouwde, terwijl het hypothecair krediet gemakkelijker en goedkoper werd. Het einde van het dorp was definitief ingezet.[369]

 

 Sociale onrust

Toch was er ook sprake van enige sociale onrust in die periode. Deze was voornamelijk het gevolg van de remmende voorsprong. In 1959 verklaarde de premier Gaston Eyskens dat de vooruitzichten niet goed waren. Er was een begrotingstekort, een grote openbare schuld en een toename van de werkeloosheid, terwijl de economische motor van de vooruitgang sputterde. Achteraf bleek dit slechts een kort intermezzo te zijn, een overgang die dankzij het politiek optreden nadien werd weggewerkt. Hoewel de situatie snel zou beginnen verbeteren, was de publieke opinie vrij pessimistisch. Dat was eigenlijk niet onlogisch. In Wallonië kreeg de traditionele sector, zoals staal- en steenkool, zware klappen, de ene mijn na de andere moest sluiten, … In 1960 zal de bom dan barsten naar aanleiding van de Eenheidswet (zie ook volgende hoofdstuk); van meetings kwamen betogingen en zo stakingen die rond de Kerstperiode heel Wallonië platlegden. In Vlaanderen dat economisch geleidelijk aan boven haar onderbuur was gaan groeien, bleef iedereen aan het werk.[370]

 

 Sociaal overleg

De ruwbouw van het sociaal overleg werd reeds in het Interbellum uitgetekend, maar het institutionele raamwerk volgde pas in de naoorlogse periode. Het totstandkomen van het systeem van sociaal overleg gebeurde heel broksgewijs. In de jaren ’50 ontstond stilaan een wijdvertakt en heel ingewikkeld systeem. Pas in de jaren ’60, na de winterstakingen, kwam de grote bloei.

Concreet betekende de groei van het sociaal overleg dat er een zich een systeem ontwikkelde dat naast en buiten de constitutionele macht viel en buiten het stelsel van de ‘gewone’ politieke besluitvorming. Langzaamaan gingen de organen van het sociaal overleg een duurzaam karakter krijgen en een belangrijke rol spelen om onder andere de verhoudingen binnen de loonarbeid stabiel te houden.

De jaren ’50 betekenden vooral de intensifiëring van het sociaal overleg. Het was de periode waarin het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) een realiteit werden en stakingen meer een afgeleide waren voor thema’s die in de overlegsfeer konden bekomen worden, zoals loonsverhogingen, uitkeringen, arbeidsduurverkortingen, …[371]

 

2.2. De toestand in Sint-Kruis

 

De ietwat uitgebreidere beschrijving van de economische en sociale toestand toont aan wat het belang was van deze na-oorlogse ontwikkelingen, of zoals Eric Hobsbawm het omschreef: ‘de periode van 1950 tot 1975 was de spectaculairste, snelste, verst reikende, diepe en wereldwijde sociale omwenteling in de hele wereldgeschiedenis’. Een wat uitgebreidere achtergrond leek me dan ook noodzakelijk en gerechtvaardigd, vooraleer de situatie in de gemeente onder de loep te nemen en te kijken hoe wereldwijd deze verandering wel was.[372]

De veranderingen in Sint-Kruis volgden grotendeels hetzelfde patroon als het nationale. In het verlengde van het vorige hoofdstuk is er een vooruitgang te merken (aantal handelszaken dat toeneemt), maar is deze nog beperkt in vergelijking met de veranderingen die zich zullen voordoen in de jaren ’60. Een vergelijking van de weinige cijfers die ik heb uit deze periode met deze van het volgende decennium geeft het volgende beeld. Globaal gezien zal de evolutie van na de Tweede Wereldoorlog zich voorzetten. Het aantal landbouwers neemt verder af, de tertiaire sector evolueert verder. Bij de middenstand en de kleine bedrijfjes zal het aantal ‘verouderde’ beroepen sterk afnemen en het aantal winkels stijgen. Dit was deels al het effect van de stadsleegloop. De mensen gingen zich meer en meer vestigen in de rand doordat er betere voorzieningen waren gekomen. Doordat er meer mensen waren, ging ook het aantal voorzieningen en dus ook het aantal winkels in stijgende lijn. De aard van de winkels waren veelal nog traditioneel (bakkers, groentewinkels, …). Pas later zouden er ook luxewinkels komen (met de nieuwe generatie, zie volgende hoofdstuk). Vooralsnog was men daarvoor aangewezen op de stad die nu ook door de busverbindingen heel goed bereikbaar was geworden.[373]

Deze tendens was ook het gevolg van de algemene verbeterde economische toestand op nationaal vlak. Door een stijging van de lonen en de levensstandaard ging ook de koopkracht de hoogte en in en kocht men dus logischerwijs meer. De reden waarom dit in de jaren ’50 nog vrij beperkt was is tweevoudig. Allereerst was er ook in Sint-Kruis de weerslag van de vertraagde economische groei waardoor men in het algemeen heel voorzichtig was in aankopen en investering. Ten tweede was er ook de mentaliteit. Vele inwoners kwamen nog uit de oorlog en stonden wat perplex van de vele veranderingen die zich ineens voordeden in de maatschappij. Dat gaf aanleiding tot een soort van conservatieve reflex (zie ook volgende hoofdstuk).

In Brugge stond men een beetje te kijken naar deze ontwikkeling van de randgemeenten. Brugges hoop in bange dagen, de haven van Zeebrugge, kwam maar niet van de grond en de stad werd geconfronteerd met een verdere leegloop van het centrum. De reactie van Brugge was in die zin dan ook vrij voorspelbaar. Na een tijdje begon ze meer en meer te lonken naar de randgemeenten en probeerde ze haar invloed daar te vergroten. Dat gebeurde via de brandweer bijvoorbeeld. Door op geregelde tijdstippen de bijdragen van de overeenkomst te verhogen stonden de gemeenteraden machteloos. In 1960 kwam het zelfs tot een kleine opstand van de randgemeenten die voelden dat hun zelfbestuur in gevaar kwam en zij op bepaalde vlakken te afhankelijk werden van de Brugge.[374]

De jaren vijftig was op sociaal-economisch gebied een transitie periode. Enerzijds was er de vooruitgang die in een grote stroomversnelling kwam. Daarmee gepaard was er de uitbouw van een uitgebreider systeem van sociale zekerheid waardoor de levensstandaard van de gewone man gevoelig verbeterde. Hobsbawm heeft dus in zekere zin wel gelijk als hij de jaren ’50 en ’60 als cruciaal voor onze eeuw omschrijft. De kering ging nu zelfs zo vlug dat de veranderingen op het moment zelf voelbaar waren. Dit was niet altijd voordelig. Doordat de generatie vanuit de oorlog wederom in het midden van de storm stond, reageerde deze daarom heel verscheiden en soms uiterst conservatief op het ineengrijpen van een veranderde economische en sociale situatie.

 

3. Politieke Stabiliteit

 

3.1. Nationaal

 

De jaren ’50 werden gekenmerkt door een grote mate van politieke stabiliteit, in die zin dat het overgrote deel van de kiezers op de drie traditionele partijen gingen stemmen. Toch leek dit op het eerste gezicht niet te stroken met de verkiezingsuitslagen. In 1954 deed er zich immers een nieuwe trendbreuk voor. Na een vier jaar durend homogeen katholiek bewind, zorgde Achilles Van Acker voor een rood-blauwe regering en belandden de katholieken, die toch de grootste partij van het land waren, voor vier jaar in de wachtkamer van de oppositie. In sé was een ‘vrijzinnig’ kabinet als dat van Van Acker uiterst ongewoon. In de eerste jaren na de oorlog (’45-’47) was dit al voorgevallen, maar dat kon toen voornamelijk verklaard worden vanuit het feit dat het Belgische politieke bestel nog in zijn helingsfase zat. Eenmaal deze periode voorbij, namen de katholieken het bewind weer over. Ook hier zal hetzelfde fenomeen zich herhalen. Na de socialistisch-liberale periode komt de CVP voor de volgende decennia weer prominent op het voorplan te staan.[375]

De politiek die het linkse kabinet zou voeren zou een breuk vormen met de vorige regering. Vooral inzake onderwijs had dit verstrekkende gevolgen. Enerzijds werden de subsidies aan het vrij onderwijs sterk ingekrompen, anderzijds werden een groot aantal rijksscholen opgericht. Tegen deze onderwijswetgeving rees dan ook massaal katholiek proces en ook het episcopaat liet hierbij van zich horen. De CVP stond echter buiten de regering en was dan ook verplicht deze scholenoorlog op de straat uit te vechten.[376]

In 1958 leden de antiklerikale partijen echter een verkiezingsnederlaag. In de Senaat behaalde de CVP opnieuw een absolute meerderheid. Toch bleken beide politieke vleugels bereid tot een wapenstilstand. Het ontstaan van deze consensuspolitiek was vrij logisch, aangezien iedere poging om een beslissende overwinning op het andere kamp te behalen, afgestraft werd door de kiezers. Daardoor zochten de politici dan ook naar een duurzame oplossing voor het scholenprobleem wat zich uitte in het Schoolpact van 1958. Centraal daarbij was de vrije schoolkeuze. Middelen daartoe waren een voldoende aantal vrije en openbare scholen en gratis middelbaar onderwijs. Voor het hoger onderwijs volgde later een analoge regeling. Het gevolg van deze regeling (ook inzake sociale zekerheid) zorgde voor een ideologische pacificatie zonder dat daardoor de verzuiling ondergraven werd. Het tegendeel was eerder waar. De onderwijsinstellingen, vakbonden en ziekenfondsen werden via overheidssubsidies versterkt. Omgekeerd oefenden zij van hun kant druk uit op hun overeenkomstige partijen om dit stelsel in stand te houden. Dit verzuild systeem van vakbonden en hun politieke invloed zal ook voor de politieke ontwikkelingen in Sint-Kruis van groot belang zijn.[377]

De politieke stabiliteit uitte zich bovendien nog altijd in stratificatie van de aanhang. De CVP bleef veruit de grootste partij en beschikte nog altijd over de absolute meerderheid in Vlaanderen, voornamelijk op het platteland. De BSP volgde de christen-democraten en behaalden een meerderheid op een paar procenten na in Wallonië. Hun machtsbastions situeerden zich voornamelijk in de industriebekkens van Luik en Henegouwen. België bleef een tweestromenland en dat al sinds de 19de eeuw. Ook economisch kwam dit tot uiting (zie ook boven). De ideologische strijd van de jaren ’50 versluierde in grote mate de economische problemen waarmee het land in die periode mee werd geconfronteerd. Toen op 1 januari 1958 de EEG (Economisch Europese Gemeenschap) in werking trad, gingen er nieuwe markten open, en was er de mogelijkheid om via politieke weg, beleidsmatig de natie de Gouden Jaren in te loodsen. Door de economische stagnatie van de jaren ’50 bleken een aantal structurele problemen blootgelegd te zijn. Onder de leiding van de christen-democraat Gaston Eyskens maakte de overheid werk van een planmatig, regionaal gedifferentieerde economische politiek. Het gevolg was dat heel wat buitenlandse investeringen werden aangetrokken, de verkeersinfrastructuur werd gestimuleerd, de industrie en de nationale havens (o.a. Zeebrugge) werden uitgebouwd en de Waalse mijnsector werd gesaneerd. Het dynamisch beleid van de regering stelde België in staat om zich aan te passen aan de veranderende structuren van de wereldeconomie. De welvaartstaat werd ontworpen, en de kleinste delen in België, de gemeenten, vaarden mee op de stroom van de vooruitgang. Ze bouwden hun dorp uit tot een organisch geheel met hun omliggende steden. Dit zou voornamelijk het geval zijn in het volgende decennium.[378]

 

3.2. Sint-Kruis

 

In Sint-Kruis zal ook op politiek vlak de vernieuwing zich doorzetten. Vooral onder de christen-democraten zal er verandering optreden. Deze zijn voornamelijk zuilgebonden en zullen zich volgens de legislaturen doorzetten. Met name zal de machtsstrijd tussen het ACW en de CVP rond het keerpunt 1958 zijn tol eisen. Het gevolg is dat door een bijkomende interne strijd tussen de middenstandszuil en de georganiseerde boeren de CVP zal verbrokkelen. De gelukkige derden die met het been weglopen zijn de socialisten en de stad Brugge die in vijftiger en zestiger jaren overal probeert haar macht te vergroten via het arrondissement, of rechtsreeks. De randgemeenten zullen daarbij niet uit het oog verloren worden en de politieke invloed zal vanuit het centrum steeds groter worden.

 

3.2.1. De toestand van de CVP en haar zuilen voor 1952

 

Om de draad te verliezen in deze nogal ingewikkelde ontwikkeling zal ik nog even kort de toestand schetsen van de CVP en haar zuilen vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen. Daarmee zal ik de punten aanraken die met het oog op de verdere uiteenzetting van belang zullen zijn.

Allereerst is er de stichting van de CVP als vernieuwde katholieke partij. Na de verbrokkeling van de laatste jaren leek het erop alsof men de krachten had kunnen bundelen en de christen-democratie weer als een homogeen blok naar de verkiezingen konden gaan. Dat leek met de verkiezingen van 1946 ook gelukt te zijn. Maar het bleek al snel dat de functie van de CVP als vertegenwoordiger van de drie standen en hun overeenkomstige vakbonden het doel voorbijschoot. De oorzaak was voornamelijk de ontwikkeling van een extra koepel die steeds meer macht naar zich toezoog: het ACW. Als overkoepeling van onder andere de Christelijke Mutualiteit en de Christelijke Vakbond (AVC) stond zij symbool voor de werklieden op sociaal vlak. In de jaren ’46 tot ’52 had zij aanvankelijk geen politieke macht, maar steunde ze via de gemeenteraad enkele vertegenwoordigers. Daarnaast waren er ook nog de andere standen die via de verkozen leden steun gaven. Ook hier was bij de Boerenbond en de NCMV nog geen sprake van politieke invloed en ook zij stonden wat in de schaduw van de ACW-koepel. Het besef dat een grotere politieke gerichtheid noodzakelijk was door vertegenwoordiging van effectieve ACW, NCMV en Boerenbondleden in de gemeenteraad groeide vooral onder impuls van die eerste.

Vandaar ook het belang van de verkiezingen van 1952. Het was als het ware het jaar van het besef. Besef dat macht en verwezenlijkingen in de gemeente enkel via de gemeenteraad konden tot stand gebracht worden. Eigenlijk was heel de situatie vrij dubbelzinnig. Daarmee bedoel ik vooral de relatie tussen de hoofdrolspelers ACW en CVP. De oorspronkelijke functie van de CVP was niet enkel te dienen als koepel voor haar zuilen, maar als het ware er ook de politiek vertegenwoordiger van te zijn. De ontwikkelingen van 1946 tot 1952 en deze van de zes volgende jaren maakten de situatie echter onhoudbaar. Niet alleen bleek het ACW Sint-Kruis zich als een andere entiteit naast de partij te ontwikkelen, veelal voelden sommige ACW’ers zich geen CVP’er en was de band tussen de politieke partij en de vakbond ACV nooit politiek belangrijk genoeg geweest om de vergelijking met de structuur van de BSP en ABVV te doorstaan.[379]

Vanaf het ontstaan van het ACW en de CVP zouden er op twee vlakken interne breuken ontstaan. Als eerste tussen CVP en ACW, en dan ook nog tussen de zuilen onderling en binnen de zuilen zelf. Het gevolg zal als vanzelfsprekend interne verbrokkeling zijn die zich in de verkiezingen van 1958 en 1964 zal uiten. Bovendien was er nog een andere ontwikkeling die heel de bovenstaande evolutie mee in de hand heeft gewerkt. De invloed van de stad. Van 1946 tot 1958 zal deze zich vooral op structureel vlak uiten, wat wil zeggen dat er geen verplichting van uitging. Maar eenmaal die invloed er was lag de weg naar politieke opslorping wijd open. De invloed die Brugge uitoefende was in eerste instantie via het arrondissement. Zij was immers de dominante factor binnen de arrondissementele structuur van christen-democratie. Zij ging uit van zowel het ACW-arrondissementeel via de Gilde in Brugge als later ook van de CVP-arrondissementeel via de CVP-Brugge. Binnen de context van mijn probleemstelling is deze evolutie uiteraard van essentieel belang en zal ze vooral bij de stemming over groot Brugge de gespletenheid binnen de katholieke vleugel op Sint-Kruis blootleggen. Tot 1952 was de invloed van het arrondissement op het ACW en de CVP nog gering. Maar ook dat zou veranderen wanneer het ACW-Sint-Kruis van binnenuit ging proberen de politieke macht naar zich toe te trekken. De hulp en de interesse die ze daardoor kreeg van het arrondissement en de stad was in die zin een vrij vergiftigd geschenk. Om hun doel te bereiken kon de zuil deze hulp wel goed gebruiken, maar tegelijkertijd werd ze ook meer afhankelijk. Dat ging op zijn beurt weer tot wrijvingen en confrontaties leiden met de rechterzijde van de CVP (en ook ACW).[380]

En de socialisten? Zij schipperden tussen samenwerking en profiteerden van de situatie. Na de oorlog hadden zij zich al vrij vlug hersteld en waren zo aan een opmars bezig. Ze profiteerden binnen hun piramidale structuur van de invloed van de top. Achilles Van Acker was goede promotie en van nature uit gingen de socialisten meer aandacht schenken aan hun randgemeentes omdat ze wisten dat ze niet overal machtsbastions hadden. Een goede verspreiding van de socialisten over alle gemeentes was daardoor van groot belang. Vele kleintjes maken immers één grote. Dat was vooral ook hun gedachte bij de fusie naar Groot-Brugge en volgde er dan ook een pro. Nu vlak voor de verkiezingen stonden zij voor een even grote uitdaging. Bevestigen en misschien ook wel hun macht vergroten. De hele situatie leek op gemeentelijk vlak uiterlijk stabiel.[381]

 

3.2.2. De verkiezingen van 1952

 

Zoals gezegd waren de verkiezingen van 1952 deze van het besef. Besef van wat men kon bereiken indien er macht was, dus als er politieke aanwezigheid was binnen de gemeenteraad van Sint-Kruis. Voor de kiezingen van ’52 was het politiek veld in vergelijking met de vorige gemeenteraadsverkiezingen nog maar eens verruimd. Deze verbreding had nog niet veel te maken met de verhoudingen binnen de CVP, maar kwam van buitenaf. Voor het eerst sinds de ‘democratische’ verkiezingen kwam er een echte liberale partij op (hoewel dat ook weer genuanceerd moet worden) en was er nog eens een onafhankelijke lijst met de volksfiguur René Van Reybrouck.

 

 De lijsten

Op vlak van lijstvorming was er in vergelijking met de vorige verkiezingen niet veel veranderd. De reden daarvoor was het feit dat men het gemeentebestuur van 1946-1952, dat een groot succes had gekend, voor het grootste deel wilde behouden. Er waren de twee traditionele partijen BSP en CVP en voor het eerst de liberalen onder de naam Gemeentewelzijn.

Deze liberale partij was in feite op een zeer eigenaardige manier ontstaan. De reden daarvoor was dat er binnen de rechtervleugel van de CVP ook een sterke liberale aanhang was. Onder andere de Pierpont behoorde daartoe samen met Godelieve Casteleyn. Het was een uiterst vreemde situatie die eigenlijk niet zo gemakkelijk onder woorden is te brengen. Vooral bij de afscheiding zal die strekking meer tot uiting komen wanneer de Pierpont samen met Charles Janssens een eigen lijst gaat vormen en eigenlijk de liberale politiek van Pieter Janssens willen doortrekken. Hoedanook was de liberale vleugel sterk aanwezig binnen de katholieke partij. Het gevolg was dan ook dat bij het vormen van de lijsten een deel van die liberalen eerst om aansluiting bij de CVP had gevraagd. Evenwel zagen deze dat niet graag gebeuren. De reden was te vinden bij het ACW dat een aantal prominente anti-liberalen in de rangen had, die zwaarder doorwogen dan de nieuwelingen. Op het ‘nee’ volgde de oprichting van een eigen partij. Daardoor was de partij, die Gemeentewelzijn heette, eerst naar Brugge gegaan waar wel een liberale fractie van betekenis bestond en zo werd vandaaruit de partij in Sint-Kruis gestructureerd. Aangezien er maar vier leden op de lijst stonden was dat niet zo’n probleem.[382]

Hoedanook had Sint-Kruis voor het eerst sinds de verkiezingen een liberale partij, maar of deze enige potten zou kunnen breken was weer een heel andere zaak, aangezien het liberaal kiezerskorps eigenlijk volledig in de CVP ingekapseld zat.

In de CVP had men als belangrijkste kandidaten de getrouwe waarden op de lijst gezet. Er was D’Hooghe die altijd trouw was aan de Pierpont, Mortier, een georganiseerde boer en Vandermoere die een vertegenwoordiger was van de kleine boeren in Male. Hoe stond het in de lijst met zuilen? Hoewel er nog geen afgevaardigden van het ACW of de georganiseerde middenstand aanwezig waren, kon je reeds spreken over steun aan bepaalde kandidaten. Dat waren Gaelens, De Corte voor het ACW en Mortier en Defreyne die bij de boerenbond zaten. D’Hooghe was in principe middenstander, maar dat was een rol die hem niet zo lag en echte steun aan en van het NCMV heeft hij nooit gegeven of gekregen. In principe kan je hier spreken over een echte CVP-lijst, waarbij de invloed van de zuilen eigenlijk nog miniem te noemen was.[383]

De lijst waarmee de socialisten op de proppen kwamen was ook een stuk anders. Het groot verschil was dat binnen de structuur van de socialisten de vakbonden meer en meer hun stempel gingen drukken. Eigenlijk vroeger dan bij de CVP gingen er directe gesyndiceerden met politieke ambitie op de lijst staan. De belangrijkste kandidaten waren Edmond Vandewiele, de ancien; Alphons Van De Walle die syndicaal afgevaardigde was in de Gistfabriek en Oscar Hinderyckx. Belangrijker waren echter de opkomende krachten die ook later gingen meehelpen aan het verstevigen van de gesyndiceerden binnen de BWP, H. Naessens en Firmin Vandecalseyde.

De laatste lijst was een tweemanslijst met als kopman René Van Reybrouck. Hij was eigenlijk een volksfiguur. Vooral iemand die het op café heel goed kon zeggen. Hij kwam op als onafhankelijke maar was door zijn volksaard uiterst populair. Toch blijkt dat hij wel wat gemeden werd binnen de politieke gemeenschap van Sint-Kruis. Er was eigenlijk niemand die hem echt serieus nam of dat wou doen.[384]

Met deze lijsten kon men de strijd aan gaan om de felbegeerde gemeenteraadszitjes binnen te rijven. De manier waarop dit gebeurde was voor het eerst grootschaliger en volgens een andere politieke methode. De redenen daarvoor waren voornamelijk in de tijdsgeest en evolutie van de politieke cultuur te zoeken. Er was meer geld om propaganda te maken doordat het economisch stukken beter ging, en bovendien waren de mensen stilaan hoger opgeleid, konden er meer lezen waardoor programmapunten via gedrukte pamfletten voor het eerst hun effectieve waarde konden bewijzen (zie ook boven).

 

De propaganda en kiespunten

Wat waren nu de kiespunten waarrond deze verkiezingsstrijd zich ging gaan organiseren. Een grote algemene hierin was dat de economische evolutie van de jaren ’50 voor het eerst eigenlijk een prominente rol ging spelen in alle programma’s. In die zin was er dus wel een nivellering van de politiek. Deze afvlakking werd dan ook ruimschoots gecompenseerd door de klassieke kiespunten die eerder geloofsmatig van aard waren. De scheiding BSP-antiklerikaal tegenover CVP-klerikaal was nog altijd sterk aanwezig. Alleen de manier waarop men dit alles naar voren bracht, was wat in een vernieuwd jasje gestoken.[385]

Bij de CVP teerde men bij de propaganda ook nog op het verleden. Godelieve Casteleyn sprak daarvoor in de naam van haar vader, die als ex-burgemeester toch heel wat populariteit had opgebouwd. De voornaamste punten lagen op openbare werken en de belastingen. Ook de verschillende wijken moesten vertegenwoordigd worden en vermeld worden (Male en Vivekapelle) waar ook stemmen moesten geronseld worden. Iets wat ik zeker niet wil weerhouden is het, toch wel vrij hilarische, strijderslied. Het was het begin van wat eigenlijk een parallel met de hedendaagse politiekvoering moet zijn; een spel van kleuren en modder gooien, alleen het metrum en de rijm zaten deze dichter blijkbaar niet goed mee[386]:

 

Ten Strijde!…

 

Kiezers van Sint-Kruis

Heden stemt ge voor Uw thuis

Uw dorp en Uw belangen

Laat U met geen vrees bevangen.

 

Stemt ge met de C.V.P. op een

Dan hebt ge alles samen meteen

Welstand- geluk en vreê

Dopt dus op de C.V.Pee

 

In geen geval twee drie of vier

Of ’t is ’s anderendaags gebattevier

Ruzie onrust en hopen miserie

Zij mogen nooit kraaien om de Victorie

 

Want twee is socialist

De type van de pessimist

Drie is liberaal

Ook al even banaal

Vier die heeft geen kleur

Maar wel een vuile geur

 

Voor de socialisten gaven vooral de samenhorigheid en het sociale de doorslag. Binnen hun propagandamachine was de aanwezigheid van het ABVV al duidelijk aanwezig. Ook de teneur was dezelfde als bij de katholieken. Belastingen en verbetering van de gemeente-infrastructuur waren voorname punten binnen hun programma, maar opvallend was de erg anti-katholieke structuur. Het feit dat dit eigenlijk niet strookte met de realiteit, waar de socialisten vrij goede banden onderhielden met de CVP, had voornamelijk te maken met de leiding uit Brugge. Hun propagandablad De Waarheid was eigenlijk een arrondissementeel blad dat door de gemeente met eigen punten kon worden ingevuld. De hoofdstructuur werd echter in de stad uitgewerkt waardoor ze in Sint-Kruis ook geen controle hadden over de uiteindelijke hoofdredactie. Het gevolg was dan ook een sterke verwijzing naar de sterke man van de socialisten, Achilles Van Acker.[387]

De propaganda van de liberalen en Van Reybrouck was heel was beperkter, wat vrij logisch was, gezien de grootte van de partijen. Binnen de liberale partij richtte men zich op dezelfde doelgroep van CVP (middenstanders, boeren en werklieden) wat ook logisch was. De stichting gebeurde als het ware eerst na de afwijzing door de CVP. Er is ook een expliciete verwijzing naar de liberale partij op nationaal vlak (via Brugge). Van Reybrouck was vooral sterk in het bewieroken van zijn eigen persoon. [388]

 

Fig.10: Spotprent uit het socialistische propagandablad ‘Sint-Kruis ontwaakt!’ van 12 oktober 1952. De man in de katapult was de huidige burgemeester van toen Didier de Pierpont. (bron: SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1504: verkiezingspropaganda 1952.)

 

De verkiezingspropaganda liet al uitschijnen dat er op vlak van de gemeentepolitiek heel wat veranderd was. Er was wel degelijk sprake van een vernieuwde politieke cultuur die zich vooral in de volgende gemeenteraadsverkiezingen sterk zou doorzetten.

 

De uitslag

De afloop van de verkiezingen leek op het eerste gezicht een overwinning van de CVP te zijn. Zij hadden de meerderheid weer stevig in handen. Toch kwam er in hun machtspositie stilaan wat breuken. Ten eerst was er de verkiezing van Van Reybrouck die niet echt verwacht was, maar daar was mee te leven. Dat was nog een zetel die voor de CVP verloren ging. Deze ging nu naar de socialisten die voor het eerst drie verkozenen hadden en daarmee hun opmars in de gemeentepolitiek van Sint-Kruis verder zetten. Voor het eerst kon de BSP ook aan schepenposities gaan denken en dat ging ook gevolgen hebben voor de relatie en de omgang met de andere spelers in het politiek veld. De liberalen van hun kant hadden op alle vlakken sterk ontgoocheld en werden herleid tot een heel marginale beweging. Hun poging om de liberale zijde van de CVP voor een echte blauwe partij te laten stemmen was grandioos mislukt en Sint-Kruis zelf was te klein om op andere plaatsen een nieuw kiezerspotentieel te lokken.[389]

Belangrijk voor de latere evolutie van de politiek binnen de CVP is ook het aanduiden van de machtsposities binnen het ACW. Deze waren heel miniem. Het kwam er gewoonweg op neer dat het ACW eigenlijk niets te zeggen had in de gemeenteraad van 1952. Het overwicht lag bij de georganiseerde boeren en de eerder liberale strekking van de CVP. Dit in tegenstelling tot de BSP, waar met Vande Walle een zwaargewicht van het ABVV als gemeenteraadslid was verkozen. Verder bleef de burgemeesterspositie bij Didier de Pierpont en had het ACW met Boone nu ook haar mannetje in het schepencollege verloren aan Godelieve Casteleyn. D’Hooghe bleef eerste schepen, hoewel dat vooral vanuit het ACW op enig verzet stuitte. Ze hadden echter nog niet de politieke macht of de invloed om hun stem voldoende te laten gelden. En dat besef zette hen aan om de zaken in de legislatuur 1952-1958 wat anders aan te pakken.[390]

 

3.2.3. Politieke ontwikkeling van de ACW-zuil

 

Binnen deze zes jaar gingen er dus heel wat veranderingen optreden. Niet enkel binnen het ACW, maar ook binnen de middenstandsbeweging waar er een eerste CVP-scheurlijst ontstond.

Onder invloed van onderpastoor Verduyn van Sint-Kruis was er immers op aangedrongen om het ACW meer politiek te gaan oriënteren. Niet zoals bij de socialisten, was de band tussen hun syndicaat en de partij sterk. De invloed van het ACV op Sint-Kruis was achterwege gebleven en het was nu de bedoeling dat de koepel van het ACW deze taak op zich ging nemen. Daarbij wou men vooral verhoudingen binnen de CVP stabiliseren en controleren. Een goede band met de Boerenbond en NCMV was daardoor wel noodzakelijk. In eerste instantie leek die onderlinge samenwerking en het bijna natuurlijke leiderschap van het ACW goed te werken, maar toch kwamen al vlug de tegenkrachten bovendrijven. Net zoals er in het ACW een interne tegenstelling bestond, zo was er ook bij de middenstand die gespletenheid. Er was tevens niemand van de CVP zelf die enige controle had op de politieke verschuiving van het ACW. Terwijl zij langzaam naast hun sociale functie een politiek deel van de koek opeisten, werd er een deel van de CVP afgekalfd en werd de koepel uitgehold.[391]

De bom barstte in 1953. J. Langerock, een lid van het NCMV was niet langer akkoord met de richting waarin de CVP en zijn eigen zuil gingen evolueren. Het gevolg van zijn ongenoegen bleek toen hij ontslag nam als CVP-lid en zo uit de partij stapte. Vervolgens richtte hij een eigen partij op, Gemeentebelangen, die in de volgende gemeenteraadsverkiezingen ook een deel van het kiezersreservoir van de CVP probeerde in te pikken.[392]

Intussen probeerde men binnen het ACW tot betere structuren te komen en de voorbereiding te starten naar het verkiezingsjaar 1958. Dat betekende ten eerste dat men enkele politiekers moest vormen vanuit de beweging. De man die men daarvoor had aangetrokken was Marcel Vandille. Langs de ene kant was dit een logische keuze, langs de andere een totaal vreemde. Vandille was immers een middenstandsbediende die goede banden onderhield met een andere CVP’er, André Verhegghe. De reden waarom Vandille als kopman van het ACW gewild was en dat uiteindelijk ook werd, was zijn afkomst van Male. Bovendien woonde hij dicht bij Vivekapelle. Dat betekende dat bij de verkiezingen hij daar zijn stemmen kon gaan halen. Hij kreeg hij ook stemmen uit het dorp omdat hij de middenstand goed gezind was en er als ACW kopman optrad. Toch was de situatie niet zo rooskleurig. Door deze ontwikkelingen leidde dat tot spanningen met sommigen uit het NCMV (cf. afscheuring van Langerock) en ook wrijvingen binnen het ACW en de CVP. Binnen het ACW omdat de kopman eigenlijk geen ‘echte’ ACW’er was en binnen de CVP als overkoepelende partij omdat ze voelde dat zij stilaan de macht aan het verliezen was ten voordele van de ACW strekking (cf. D’Hooghe). De positie van de Pierpont kwam door deze machtsontplooiing van het ACW nog niet in het gedrang. Hij stond vrij neutraal tegenover de hele evolutie en glipte als een gladde paling telkens door de mazen van het net. Bovendien kon het ACW hem in de komende verkiezingen nog goed gebruiken.[393]

Hoe verging het de band met Brugge in die periode? Eerder heb ik al gezegd dat de invloed van de stad op het arrondissement groot was. Het gevolg was dan ook dat met de uitbouw van de structuur van het ACW, de invloed van de stad zich ook langzaamaan vergrootte. Hier was natuurlijk de Gilde in Brugge voor verantwoordelijk (ACW-Brugge). Heel wat leden van het ACW op Sint-Kruis werkten immers in de CM in Brugge. Gerard Gaelens was daar één van. Samen met een stijgende invloed van het ACW-arrondissement, werd ook de partij zelf meer geleid vanuit het arrondissement. Er was voor het eerst een vraag om leden te ronselen en ledenlijsten aan te leggen, de correspondentie tussen de gemeente en het arrondissement verliep vlotter, enz. de verhoudingen met de CVP-Brugge lagen anders. Hoewel ook zij een grote invloed had op het CVP-arrondissement, kon men (of wilde men) deze invloed nog niet overzetten op de randgemeenten. Kort gesteld kan gezegd worden dat zowel de uitbouw van de CVP als de uitbouw van het ACW mee gedragen werd door het arrondissement en dat daardoor de band met de stad, die daar domineerde, hechter werd. De manier waarop dat gebeurde, was door de contacten van de ACW’ers op Sint-Kruis die in het ACW van Brugge werkten. Op politiek vlak echter bleef Sint-Kruis een onafhankelijk koers volgen. De figuur van de Pierpont was daar de hoofdoorzaak van.[394]

De politieke evolutie van 1952 tot 1958 ging een ware ommekeer tegemoet. 1958 zal als verkiezingsjaar dan ook cruciaal zijn en leidden tot een nieuwe verandering in de CVP. Intussen waren hun huidige vertegenwoordigers bezig de gemeente te leiden. Het waren vrij goede jaren om als gemeentebestuur aangesteld te worden en uiterlijk liet niets vermoeden dat er binnenin de katholieke vleugel heel wat aan het broeien was.

 

3.2.4. Het beleid tot 1958

 

Het beleid van de jaren ’50 en ’60 zal eigenlijk een groot kenmerk hebben. Ten eerste zal men meedrijven op de goede economische situatie (zeker in de jaren ’60). De nadruk kwam dus te liggen op bouwen en verbouwen. Het is de legislatuur van de plannen, het maken van urbanisatieschema’s en het uitvoeren van talrijke kleine of grote openbare werken. Ten tweede bleven echt grote politieke twisten binnen de gemeenteraad achterwege. Enkel de schoolstrijd zal voor wat animo zorgen, maar ook dat kende in Sint-Kruis geen overdreven proporties.[395]

 

De financiële toestand [396]

Met Didier de Pierpont aan het hoofd zal Sint-Kruis eigenlijk nooit in financiële problemen komen. Integendeel, net zoals in de jaren van zijn vorige legislatuur zette de burgemeester zijn voorzichtige en conservatieve politiek verder. Er werden geen gekke kosten gedaan en de gemeentekas kende jaar na jaar een flink overschot (in 1952 een batig saldo van 2.002.711 fr, en een begroting voor 1954 die een overschot van ongeveer 1.500.000 voorziet, in 1953 nog eens een groot overschot van 1.534.937 en een batige begroting van 1955 op 1.250.000 Bef). Om deze gunstige toestand te bereiken was het weer niet voldoende te teren op de goede economische situatie van het land, want die was te onzeker vooral naar het einde van het decennium toe (zie boven). Het gevolg was dat er nog maar eens nieuwe belastingen werden gestemd en ingevoerd (in 1953 onder andere een gemeentebelasting op het openhouden van een herberg na sluitingsuur). Langs de ene kant was er dus wel enige tevredenheid over de toestand en het beheer van de gemeente, maar langs de andere kant ontstond er heel wat ongenoegen over de manier waarop men dingen moest bereiken. Er werden wel heel wat plannen gemaakt maar de uitvoering ervan lag deels bij de burgemeester die de financiën stevig in handen had. Het probleem hierbij was dat er nog geen enkele groep sterk genoeg was om de Pierpont onder druk te zetten om dus ook meer inspraak te krijgen in het gemeentelijk financieel beleid. [397]

Opvallend is dat er meer en meer werken in eigen beheer worden uitgevoerd (naarmate het einde van de jaren ’50 nadert) en dus niet meer ondersteund worden door een lening in de buitengewone begroting. De grootste winsten werden dan ook in dat luik geboekt, omdat de uitgaven daar heel laag werden gehouden. Toch zal ook daar stilaan verandering in komen wanneer men in de gemeenteraad over wil gaan tot enkele BPA’s (Bijzonder Plan van Aanleg) die voorzien in een definitieve urbanisatie van de gemeentekom.[398]

 

Urbanisatie en het gemeentehuis [399]

Op vlak van urbanisatie en de inplanting van het gemeentehuis was er wederom een nieuw hoofdstuk aangebroken. Toch zou ook nu weer blijken dat de belofte van een nieuwe gemeentehuis tijdens de verkiezingen grotendeels propaganda was. Het was trouwens opvallend dat telkens de verkiezingen naderden dit onderwerp ter sprake kwam. De geloofwaardigheid van het project moest dan telkens ondersteund worden door een ander plan. Daarvoor diende de urbanisatieplannen van de gemeente. Telkens opnieuw nam men er een nieuw burgerhuis in op en beloofde men vooruitgang.

Ter illustratie was het opvallend dat in de eerste twee jaar na de verkiezingen er nauwelijks nog over het nieuw gemeentehuis werd gesproken noch in het schepencollege noch in de gemeenteraad. In 1953 wordt wel een nieuwe urbanist aangenomen, na het ontslag van de vorige (de reden is niet zo duidelijk van het waarom van zijn ontslag, alleszins was duidelijk dat er op vlak van de effectieve uitvoering van de urbanisatieplannen in de vorige legislatuur niet zoveel was terechtgekomen). Ook het volgende jaar kwam men niet veel verder dan een vage verwijzing van waar het nieuwe gebouw zou moeten worden ingeplant. In 1955 lijkt er voor de zoveelste keer een doorbraak in de hele kwestie te komen. Binnen het urbanisatieplan heeft men een plaats gevonden om het nieuwe gemeentehuis te bouwen en in een volgende fase wil men daarbij ook de gronden en de gebouwen van erop aankopen deels particulier, deels aan de COO van Brugge. Aangezien er een stevig appeltje voor de dorst in de gemeentekas zat, mocht dit dan ook niet zo’n probleem vormen. Na een onderzoek commodo en incommodo in het schepencollege werd er definitief beslist om tot aankoop van de gronden over te gaan, ofwel door een minnelijke schikking of door onteigening als zijnde van openbaar nut. En dat was het dan weer. In 1956 valt alles weer stil en wordt er over het gemeentehuis niet meer gesproken. Oorzaak daarvan waren de zeer moeilijke onderhandelingen over de aan te kopen gronden voor uitbreiding van het gemeenteplein en inplanting van het langverwachte gemeentehuis. Na heel veel geharrewar zal in 1958 de raad uiteindelijk instemmen met de aankoop van de gronden. Misschien was dit wel de definitieve doorbraak?[400]

Intussen werd er in de raad steeds meer overgegaan tot het uitvoeren van kleinere openbare werken en een groot plan om de Moerkerkse Steenweg te vernieuwen. Voor het eerst zal er binnen de bouwpolitiek ook rekening gehouden worden met een maatschappij uit Brussel. De contacten gebeurden daarbij vooral tussen de secretaris en de burgemeester. De meeste leden werden afzijdig gehouden van deze onderhandelingen. Stilletjesaan verliest Sint-Kruis de greep op hun eigen ontwikkeling. Iedereen blijkt nu interesse te hebben in de gemeente en ook de stad Brugge lonkt naar Sint-Kruis en haar andere gemeentes. Nadat ze eerst haar heil had gezocht in een inpalming van Zeebrugge ziet ze nu ook stilaan de mogelijkheden die de randgemeenten bieden. Zonder dat men het beseft palmt de stad Brugge hen in door te verplichten langs de stad te passeren om iets te bereiken. Een voorbeeld is de brandweer. Aangezien Sint-Kruis niet over een eigen korps beschikte stelde Brugge haar brandweerlui ter beschikking van haar randgemeentes, weliswaar tegen een vergoeding. Tot daar geen probleem, wanneer jaar na jaar deze bijdragen zullen vergroten beginnen de gemeentes wel te morren. Ook in Sint-Kruis was dat het geval. Vanaf het einde van de jaren ’50 zal deze situatie escaleren en blijven aanslepen tot eind jaren ’60, maar toen was het kalf eigenlijk al verdronken omdat dan de fusie bijna niet meer was af te wenden. In de eerste helft van de jaren ’50 was er nog niets aan de hand. De openbare werken gingen steeds maar door en tegen 1958 leek Sint-Kruis wellicht nog het meest op een reusachtige bouwwerf.[401]

 

 De oppositie van links

Intussen had men in de gemeenteraad ook nog een steeds sterker wordende oppositie. Bij de socialisten wachtte men voorlopig nog af en sloeg men toe waar men kon. Er was tevens ook vernieuwing opgetreden, want na 25 jaar raadslid neemt Edmond Vandewiele afscheid van de politiek in Sint-Kruis en wordt de fakkel doorgegeven aan Firmin Vande Calseyde een nieuwe verse kracht die de positie van het ABVV vanuit Brugge in de gemeenteraad versterkte. Onder zijn impuls kwam er in volle nationale schoolstrijd ook een discussie op gang in de gemeente.[402]

Oorzaak daarvan was uiteraard de schoolstrijd die woedde op nationaal niveau en die dreigde de vrije scholen te sluiten volgens de katholieken. Een tweede oorzaak was ook de manier waarop het gemeentebestuur met de petitie van 1945 was omgegaan omtrent de oprichting van een gemeenteschooltje. De school was er weliswaar gekomen maar werd door het gemeentebestuur bijna compleet aan zijn lot overgelaten (wat ook zou leiden tot de sluiting ervan in 1961). De socialisten zagen dit alles met lede ogen aan en ijverden daarom voor de opening van een rijksschool. Reeds in 1955-1956 had vooral Firmin Vande Calseyde daarvoor een stevige oppositie gevoerd. De school zou er pas komen in 1960. Oorzaak was de strijd die zou ontstaan in 1950 in het parlement en resulteerde in het Schoolpact van 1959. Langs de ene kant stonden de katholieken die de samenleving wilden opbouwen op een religieuze basis en daardoor de zogenaamde rijksscholen (neutrale scholen) zoveel mogelijk trachtten te boycotten. Toen deze er toch dreigden te komen probeerden ze deze dan onder hun controle te brengen. Langs de andere kant waren vrijzinnigen van mening dat het de taak van de overheid was om scholen te steunen die voor iedereen toegankelijk waren en dus neutraal waren, vrij van religie die het recht op vrije meningsuiting waarborgde. Het gevolg was dat er op het federaal niveau een enorme strijd ontstond inzake het verlenen van subsidies en steunen van de scholen. In 1951 waren er al de wetten van minister Harmel geweest die tot een regelrechte oorlogsverklaring had geleid door de bevoordeling van het vrije katholieke onderwijs. Onder een liberaal-socialistische regering Van-Acker werden deze wetten in 1954 opnieuw teruggeschroefd en bereidde men een nieuwe onderwijswet voor. Het gevolg daarvan was dat in katholieke middens het nu kwam tot een enorm protest en betogingen. Ook in Sint-Kruis werd in oktober 1955 een volledige gemeenteraadszitting aan deze zaak besteed. De raad besliste om een motie te stemmen tegen de wetsontwerpen. De socialisten en Van Reybrouck zullen uiteraard de zaal verlaten en niet meewerken aan de tekst. Daarin verklaarde de burgemeester en de zeven leden dat ze vreesden dat de wetsvoorstellen van het Parlement de autonomie van de gemeente zou ondermijnen omdat ze een rechtstreekse tussenkomst van de Staat voorzag op het domein van het onderwijs. Ze eisten een gelijkberechting van zowel het vrij als het rijksonderwijs en vroeg de regering dan ook te verzaken aan de ontwerpen.[403]

Het mocht niet baten. De wet werd gestemd en de katholieke mobilisatie zwakte af. Het was pas toen in 1958 een katholieke minderheidsregering onder Eyskens werd gevormd dat de schoolstrijd weer ter sprake kwam en aanstuurde op een compromisoplossing.[404]

 

3.2.5. De verkiezingen van 1958

 

De verkiezingen van 1958 waren misschien wel de belangrijkste uit de politieke geschiedenis van Sint-Kruis ook al omdat ze indirect aan de basis lagen van de spectaculaire verkiezingen van 1964. Reeds aan de vooravond van de kiesdag waren de politieke kaarten reeds grondig door elkaar geschud.

 

Aan de vooravond

De evolutie die we boven hebben geschetst was aan de vooravond van de verkiezingen danig op de spits gedreven. Het ACW had een grote en machtige lijst opgesteld met als gevolg dat er ontevreden zielen waren. Eigenlijk op alle vlakken gingen de zuilen de macht van de CVP uithollen en binnen het ACW was men reeds zo machtig geworden dat de kopmannen grote beslissingsmacht hadden in de samenstelling van de lijst. Er was een situatie gegroeid waarbij in principe er twee groepen op een lijst stonden. De groep van het ACW onder stemmenkampioen Vandille en de groep van de Pierpont die officieel kopman was van de CVP. Toch kwamen ze nog als één lijst op, voornamelijk omdat ze met de Pierpont nog altijd een groot aantal stemmen voor zich konden winnen. De ontevredenen zaten in het kamp van de liberaal gezinde middenstand. Er was op de eerste plaats D’Hooghe. Hij had zijn plaats moeten afstaan aan André Verhegghe. Daar waren twee goede redenen voor. De eerste was om de innerlijke vrede te bewaren bij de zuilen van CVP. Aangezien Marcel Vandille, die eigenlijk middenstander was, opkwam voor het ACW als kopman, kon dat niet op goedkeuring rekenen van het NCMV. Het gevolg was dat er ernstige wrijvingen ontstonden. Deze waren al ontstaan door het afscheuren van Langerock die de drijvende kracht was achter Gemeentebelangen maar zelf in 1958 niet opkwam. Om zijn lijst te vullen had hij de populaire Van Reybrouck gemobiliseerd. Sindsdien waren de relaties alleen nog maar meer vertroebeld. Het was zelfs zo ver gekomen dat binnen de CVP-propaganda het NVMV en het ACW elk hun eigen propaganda voerden. Om terug te komen op de lijstvorming had dit voor gevolg dat men om de middenstanders wat te paaien, Verhegghe als vertegenwoordiger van het NCMV (en echte CVP’er) op de tweede plaats zette, na Vandille. Zo werden er twee groepen in één keer gerustgesteld, maar moest een ander wijken: D’Hooghe. Een tweede reden was te vinden in de structuren van de CVP. Binnen hun vernieuwing en de politieke gerichtheid van het ACW was het de bedoeling om er met de grove borstel door te gaan. Uiteindelijk moesten zij hun politieke macht nog altijd via de CVP bereiken maar probeerden zij hun politiekers op de juiste plaats te manoeuvreren. Eigenlijk paste D’Hooghe al langer niet meer in de structuur van de partij volgens het ACW en nu men eindelijk voldoende macht had opgebouwd om een sterke invloed op de CVP uit te oefenen konden ze D’Hooghe ook opzij schuiven. Zijn reactie was het oprichten van een tweede CVP-scheurlijst: het Kristenblok, naar voorbeeld van de strekking waar hij toebehoorde, deze van de overleden ex-burgemeester Karel Casteleyn.[405]

Het gevolg was dus dat de CVP meer en meer verbrokkelde en de onderlinge verdeeldheid niet meer van de lucht was. In plaats van één homogene katholieke partij bestond er nu de CVP en twee scheurlijsten.

 

De lijsten [406]

Tijdens de lijstvorming waren er uiteraard heel wat verschuivingen voorgekomen. In de lijstvorming van 1958 zijn ook duidelijk de verschillende strekkingen te zien. Zij waren reeds enkele jaren aanwezig maar kwamen nu bij de lijstvorming tot uiting in de verschillende afgescheurde partijen.

 

De liberalen waren de eerste lijst. Zij hadden nogmaals geprobeerd een lijst te vormen en hadden dat deze keer met succes gedaan. Dus geen in de haast samengeraapte kandidaten maar een volledige lijst. Het enige nadeel dat ze deze keer hadden was dat de meeste mensen die op de liberale lijst stonden weliswaar op Sint-Kruis woonden of er zelfs van afkomstig waren, maar politiek nergens stonden. Ze hadden geen bekendheid op Sint-Kruis en bovendien hadden ze de vorige verkiezingen sterk tegen. Deze waren een waar fiasco en het was te betwijfelen of het deze keer wel zou lukken.

De tweede lijst was de CVP. Binnen de lijstvorming was naar alle traditie geprobeerd alle standen te vertegenwoordigen. Toch was er een duidelijk overwicht van het ACW. Er was Cyriel De Corte (metser) die voorzitter was van de K.W.B.; de kopman Marcel Vandille (bediende); voorzitter van het ACW, Robert Boerjan (arbeider), voorzitter van het ACV, en Gaelens (bediende) die lid was van de CM. De boerenbond was vertegenwoordigd door Marcel Focke en Louis Mortier. Toch was ook tussen hen een onderlinge strijd die de CVP-lijst nog eens verzwakte. Als kopman en voorzitter van de Boerenbond stond Camiel Defreyne op de lijst. De vertegenwoordiging van het NCMV gebeurde door André Verhegghe, de voorzitter en Jozef Bursens lid van het NCMV. Didier de Pierpont en Godelieve Casteleyn waren lijsttrekker en lijstduwer. Het was opvallend hoe bij de lijstvorming de CVP steeds meer op het achterplan schoof en de verschillende zuilen binnen de koepel de macht hadden gegrepen onder leiding van het ACW. De vernieuwing was doorgezet en heel wat vroegere leden waren nu te vinden op andere lijsten.

Uiteraard niet op deze van de socialisten. Daar had ook de invloed van de socialistische vakbond zich laten gelden. De meeste kandidaten waren arbeider of werklieden en gesyndiceerd. Bovendien waren met Vande Calseyde, Naessens en Vande Walle drie leidinggevende personen binnen de vakbond en de socialistische organen vertegenwoordigd. Sinds het pensioen van Vandewiele hadden zij op succesvolle wijze voor de vernieuwing binnen de partij op Sint-Kruis gezorgd. Zij waren op de CVP na de enigen met een vrouw op de lijst.

De vierde lijst was deze van Gemeentebelangen. Het was op deze lijst dat Langerock in 1964 zou opkomen. Voorlopig werd ze gevuld door René Van Reybrouck die bij de vorige verkiezingen verrassend een zitje binnen de gemeenteraad had behaald. Samen met drie andere vrij onbekende politici vormde hij een kleine viermanslijst.

En dan was er nog de fameuze lijst van Gerard D’Hooghe. Uit frustratie en woede richtte hij een eigen partij op en trok enkele leden van de CVP mee. Petrus Van Der Moere was vanwege zijn ouderdom en dus ook niet meer passend binnen de vernieuwde structuur van de CVP opzijgeschoven net als D’Hooghe. Ook René Van Nevel had de overstap gemaakt net als Gilbert Casteleyn. Deze lijst stond voor de christelijk-liberale (eigenlijk middenstand) strekking van de vroegere CVP.[407]

 

Bij de lijstvorming waren vlak voor de verkiezingen enkele dingen reeds duidelijk. Hoe de verkiezingen ook gingen aflopen, het tijdperk van het homogene katholieke machtsblok was voorgoed voorbij. In die zin kan ik eigenlijk beter spreken over het hoogtepunt van de christen-democratie. Deze omschrijving geeft de strekking van de CVP scheurlijsten beter aan dan de term katholiek. Eigenlijk waren allen christelijk (op de socialisten na) maar hadden ze allemaal een andere politieke visie. Het valt op dat daarbij het woord liberaal heel veel gevallen is. Op het eerste gezicht lijkt dit nogal een tegenstelling te zijn, maar in werkelijkheid was dat helemaal niet zo gek. Denken we maar terug aan de vroegere burgemeesters. Pieter Janssens was in sé een liberaal, maar hij kwam op bij een katholieke partij. Casteleyn was katholiek, maar als zelfstandig aannemer waren ook bepaalde liberale gedachten hem niet vreemd, wat vooral later tot uiting kwam bij de vorming van de CVP. De reden dat ze katholiek waren, was omdat de inwoners uit een katholieke 19de eeuwse politiek kwamen. In een boerengemeente als Sint-Kruis was het gewoon niet mogelijk om niet katholiek te zijn. Eigenlijk kan je stellen dat in loop van de jaren met de oprichting van de CVP deze standenpartij de situatie heeft overgenomen en ook de liberale vleugel heeft opgenomen binnen haar zuilen. Dat verklaart ook waarom de liberale partij op Sint-Kruis helemaal geen succes kende: ze had gewoonweg geen kiezerspotentieel. Dat was te vinden bij de CVP en de scheurlijsten die zich nadien vormden. Deze bovenstaande uiteenzetting is er eigenlijk enkel om aan te duiden hoe dun de grenzen van de politieke kleuren eigenlijk wel waren, zeker op het vlak van de gemeentepolitiek. Dit maakte de situatie met de verzuiling alleen nog maar ingewikkelder en gecompliceerder. Politiek was niet zomaar iets waar men een naam op kon plakken. Men was niet katholiek of liberaal, maar men behoorde tot een zuil of had sympathie voor een persoon. Dat maakte dat de kleuren gingen vervagen tot pastel met een heel dun laagje vernis. De kleinste kras kon al een verandering in het kleurenpatroon teweeg brengen. De enige uitzondering op de regel waren uiteraard ook hier weer de socialisten. Gezien hun ontstaan en hun groei in Sint-Kruis en ter vergelijking met de groei en ontwikkeling van de christen-democratische zijde was de homogeniteit en de samenhorigheid van de socialisten niet zo verwonderlijk.

 

De propaganda en kiespunten [408]

De liberalen kwamen in deze verkiezingen voor het eerst met een volledige lijst op. Het was dan ook hun bedoeling om een zo volwaardig mogelijk programma te maken. Wegens het fiasco van de vorige verkiezingen deden ze alle moeite om dit te doen vergeten en de noodzaak van hun bestaan op de gemeente te motiveren. Ze vulden vervolgens hun programma met veel actuele punten, zijnde de uitbouw van de infrastructuur van de gemeente. Als kleine partij voelden ze zich ook aangevallen door de grotere blokken, met name de CVP. Hun propaganda vertoonde veel verweer tegen de zogenaamde aanvallen vanuit de katholieke vleugel. Daarmee probeerden ze ook gebruik te maken van de onderlinge verdeeldheid binnen de CVP.

De CVP profileerde zich naar oude gewoonte als de standenpartij en ze moesten zich dan ook noodzakelijk richten naar alle lagen van de bevolking. Zij deden daarvoor vooral een beroep op hun bekende gezichten. Met enkele persoonlijke campagnes probeerden zij de stemmen voor zich te winnen. In deze verkiezing is de onderlinge verdeeldheid goed te merken. Er zijn afzonderlijke affiches voor het NCMV en het ACW met elk hun eigen kopmannen. De interne verdeeldheid trachtte men op te lossen door het verspreiden van kleine flyers die per persoon de kwaliteiten en capaciteiten moesten overbrengen. Het ACW-programma blonk voornamelijk uit in machtsdrang. De onderlinge rivaliteit had sommigen daardoor tot het uiterste gedreven. Het gevolg was dat een gezamenlijke CVP-campagne niet aan de orde was. Het was eigenlijk enkel nog formeel dat CVP en ACW op één lijst stonden. Qua programmapunten verschilden zij niet veel van de andere partijen: sociale zaken stonden op het voorplan en de uitbouw van de gemeente op infrastructureel vlak. Eigen aan de campagne van de CVP waren de soms smerige aanvallen op de andere politieke tegenstanders. Vooral de liberalen en de BSP waren een favoriet slachtoffer. De CVP stond voor degelijkheid en het vertrouwde. Geen avonturen maar het benadrukken van hun verwezenlijkingen waren belangrijke elementen in de campagne van lijst 2.

De BSP gooide het vooral over de boeg van de vernieuwing. Ze profileerden enkele nieuwe kandidaten die het moesten opnemen tegen het katholieke blok. Voor hen primeerden uiteraard de sociale thema’s als werkgelegenheid en ontspanning. De campagne van de BSP was vooral heel kleurrijk en stak af tegen het oerdegelijke maar ook oersaaie katholieke. Ook zij gingen mee in de het wederzijdse moddergooien met de CVP en het bekritiseren van het beleid van de laatste 12 jaar. Ook belangrijk was de invloed die uitging van het arrondissement en de stad Brugge van waaruit de partij werd geleid. Hier legde men vooral de nadruk op de verwezenlijkingen van het beleid van Achilles Van Acker (de vooruitgang van Zeebrugge, het verbeteren van de wegen, zijn succesvolle strijd tegen de werkeloosheid). Het was duidelijk dat de profilering van de socialisten het gemeentelijke oversteeg en dat ze probeerden te profiteren van het beleid van Van Acker en de liberalen. Onvermijdelijk kwam dan ook de schoolstrijd als argument weer bovendrijven.

De scheurlijst van Van Reybrouck was vooral een kleine partij, met kleine middelen en een klein budget. De pamfletten van Gemeentebelangen waren meer familiale brieven die de onafhankelijke gedachte wilden stimuleren. Vooral het volkse kwam tot uiting, wat gezien de figuur van Van Reybrouck uiteraard geen verrassing was. Toch ontbrak het hen aan echte programmapunten.

De laatste partij was de meest rancuneuze. Het was de CVP-scheurlijst van D’Hooghe, het Kristenblok. De taal die de campagne bevatte was ronduit oorlogszuchtig (‘Een laatste woord voor de onbloedige veldslag!’). Gezien de manier waarop D’Hooghe opzij geschoven was, was dit ook helemaal niet zo verwonderlijk. In zijn campagne verwees hij dan ook onvermijdelijk naar de reden voor zijn afscheuren. Hij zou daarbij een hogere plaats op de CVP-lijst beloofd zijn, maar kreeg uiteindelijk een veel lagere plaats onder dwang. Hoedanook, het Kristenblok bleef niet bij de pakken zitten. In het spoor van de CVP richtte zij zich naar alle wijken in Sint-Kruis en had daarvoor dan ook persoonlijke campagnes voor de juiste personen in die delen uitgewerkt (onder ander Petrus Van Der Moere in Male). Het Kristenblok werkte een volledig programma uit waarbij dezelfde elementen verwerkt zaten als bij de andere partijen: de urbanisatie van de gemeente, de gemeentefinanciën, sociale voorzieningen, …

Met deze slogans en beloftes trok een verdeeld politiek veld naar de verkiezingen. Het was voor de CVP daarom bang afwachten wat het effect van de scheurlijsten zou zijn op hun voordien vrij autoritaire positie.

 

De uitslag

De verkiezingen draaiden uit op een nipte overwinning voor de CVP. Voor het eerst waren sinds het ontstaan van de vernieuwde katholieke partij de zuilen binnen de gemeenteraad zo nadrukkelijk aanwezig. Opvallend was wel dat ondanks het stemmenoverwicht van Marcel Vandille hij niet de burgmeester werd. Didier de Pierpont kwam nog maar eens goed weg. Waarschijnlijk was deze beslissing genomen om de interne goede vrede te bewaren. Er was een sterke vertegenwoordiging van het ACW met Gaelens, De Corte en Vandille, er was de schepen positie voor de middenstand Verhegghe, de vertegenwoordiging van de twee uitersten van de Boerenbond met de rivalen Focke en Mortier en het paaien van de liberale-rechtse vleugel door de Pierpont burgemeester te maken. Achteraf gezien zou dit een cruciale fout blijken, vooral wanneer men in de aanloop naar de verkiezingen van 1964 Didier de Pierpont als burgemeester opzij zal schuiven (zie hoofdstuk 8).[409]

De BSP had in deze verkiezingen bevestigd en ze behielden dan ook hun drie zetels. In zekere zin hoopten ze wel op een schepenzetel voor één van hun raadsleden, maar aan de andere kant was de sfeer tussen het ACW en de BWP wat grimmiger geworden (vooral door de as Vandille-Verhegghe) zodat ze zich ook geen illusies maakten…terecht. De laatste zetel was van plaats veranderd. Van Reybrouck was zijn zetel verloren aan D’Hooghe die met zijn verkiezing voor de eerste maal zijn wraak ten dele had gekregen. Hoewel er uiterlijk niet zoveel verandert leek te zijn, lagen intern de zaken anders. De CVP als politieke structuur was verder uitgehold en het waren nu de zuilen die het voor het zeggen hadden. De Pierpont had daardoor de grootste moeite om zijn verworven macht ook in de praktijk uit te oefenen. Verder hadden de katholieken ook niet gewonnen ten opzichte van de BSP en door het afscheuren van D’Hooghe en het afsnoepen van de zetel was dat eigenlijk het verlies van een gemeenteraadszitje voor de CVP. Toch ging de CVP onder leiding van het ACW over tot plannen. Zij waren van plan om Sint-Kruis definitief haar facelift te geven. In een ACW vergadering van 1961 maakten ze dan ook de blauwdruk van de nieuwe gemeente. [410]

Tegen de verkiezingen werden er wel klachten ingediend door D’Hooghe en door de socialisten Naessens en Vander Bauwede. Waarschijnlijk hadden zij er net iets meer van verwacht. Dit mocht niet veel baten. Op 8 januari 1959 keurde de Bestendige Deputatie van de Provincie de verkiezingen goed. Eveneens werd het beroep van Naessens door de Raad van State verworpen. De problemen zouden volgens de indieners te maken hebben gehad met de geldigheid van het stemmen in een bepaald bureel. Het gevolg was een hertelling die niets aan de uitslag veranderde. De andere klachten hadden daar ook mee te maken. Er zou geen voldoende verzegeling van de stembus in bureel 3 geweest en ook zou de afstempeling op sommige formulieren niet conform de regels geweest zijn. De klachten wogen te licht en werden dan ook afgewezen.[411]

 

Fig.11: Een verkiezingspamflet uit 1958. Op de voorkant staat volgens D’Hooghe een papier dat hij op voorhand had getekend zonder dat de plaats op lijst door de CVP werd ingevuld. Ze beloofden hem een hogere plaats dan hij uiteindelijk kreeg. Gevolg was nog een CVP-scheurlijst en een partij die in zijn propaganda zoveel mogelijk gebruik probeerde te maken van de situatie die door de CVP was gecreëerd. Het was alvast geen goede reclame voor hen

(bron: HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/A)

 

3.2.6. Het beleid tot 1964

 

Het opzet van de vernieuwing binnen het ACW en indirect ook de CVP was gelukt. Voor het eerst was er een generatie politiekers uit de van oorsprong sociale werkiedenorganisatie gekomen. zij waren dan ook van plan om de koe bij de horens te vatten en om de Burgemeester te helpen (lees onder druk te zetten) zijn eigen plannen over een residentiegemeente in praktijk uit te voeren.

 

Het ACW-congres van 1961 en 1962

Bij het aanstellen van de beleidsploeg van 1958 was de groep van het ACW als dominante groep op de voorgrond getreden. Naar aanleiding van al de verkiezingsbeloftes die toen gemaakt waren en de openbare werken die nog op til waren, besliste de ACW top om in 1961 een congres te houden. In Sint-Elooi (hun vergaderruimte) had men tot doel een blauwdruk te maken van de toekomst van de gemeente. Daarvoor had men al een soort rondvraging georganiseerd om te peilen wat de wensen van de mensen waren. Eigenlijk veralgemeen ik de zaak hier een beetje. In 1961 behelsde het congres meer dan dat. Er waren verscheidene andere vergaderingen geweest die een evaluatie maakten van de volledige beweging van het ACW in Sint-Kruis en de toekomstige richting die ze uit wilden gaan. De besluiten van het congres in ’61 waren de meest uiterlijke verwezenlijkingen. Helaas kan ik binnen mijn thesis niet verder ingaan op deze evolutie en zal ik me beperken tot het arrondissementeel congres dat in 1962 werd gehouden omdat dit van belang is voor de verdere evolutie van het ACW tot aan de fusie in 1971.[412]

Het congres met de besluiten over de toekomst van de gemeente op vlak van openbare werking en de werking van het ACW binnen Sint-Kruis was er immers niet zomaar toevallig gekomen. Het was een resultaat geweest van de politieke gerichtheid van het ACW. Wanneer men in 1958 met het ACW de verkiezingen had gewonnen, besliste men aan die politieke gerichtheid ook statuten te verbinden. Voor het eerst gebeurde dat in 1958 en een tweede maal tijdens het arrondissementeel congres in 1962. Niet alleen was het een verdere ontwikkeling van de hele ACW-structuur binnen de gemeente, maar het was eveneens een verder aanhalen van de band met de stad en het hogere bestuur. Stilletjesaan begon naar het voorbeeld van de BSP, nu ook het ACW (en ook de CVP die daarmee deels verbonden was) vanuit het arrondissement bestuurd te worden. Dit zou een hoogtepunt kennen bij de verkiezingen van 1964, waar voor het eerst een sterke politieke druk gelegd werd op het ACW-bestuur in Sint-Kruis vanuit de Gilde en het arrondissement in Brugge. Het was het teken aan de wand dat de voorgehouden politieke onafhankelijkheid verloren ging.[413]

Hoewel voor Sint-Kruis het congres van 1961 het belangrijkste was, was voor het ACW als politieke drukkingsgroep het congres van 1962 evenzeer van belang. Op 1-12-1962 verscheen er een ontwerp van de congresresoluties als gevolg van een activiteitenverslag en bijzonder congresverslag. Tevens impliceerde dat de uitbouw van de statuten van de plaatselijke werkersbonden. Deze resoluties stonden in teken van de politieke uitbouw van het ACW op gemeentelijk vlak en de strategie die aan te nemen was naar aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen van 1964, daarbij werd nog eens sterk aangedrongen op een nauwere samenwerking met de CVP. De resoluties drongen erop aan om ook het CVP-lidmaatschap aan te vragen en mee te gaan in de noodzakelijke christen-democratische gedachte. Dit congres toonde nog maar eens de gespletenheid van de katholieke vleugel aan. Veel ACW’ers waren helemaal geen CVP’ers. Het gevolg daarvan was dat er binnen het ACW vaak interne breuken optraden als gevolg van die tegenstellingen. Het feit dat na de verkiezingen van 1958 de ACW’ers ook politieke statuten kregen, die in het congres van 1962 nog eens aangepast werden, maakte de situatie er niet eenvoudiger op. De tegenstelling tussen CVP en ACW is er eigenlijk alleen nog maar groter door geworden.[414]

Het was dus duidelijk dat vanaf de verkiezingen van 1958 het statuut en de algemene positie van het ACW in Sint-Kruis en de band die ze had met de stad en het arrondissement drastisch was veranderd. Op de interne evolutie van het ACW ga ik niet verder in omdat ze niet meer relevant is in functie van mijn probleemstelling.

 

Naar een residentiegemeente…

Naar het beleid dan maar. Daar was vanaf 1958 tot de fusie eigenlijk maar één constante te bemerken. Alles stond in het teken van de groei van de gemeente: de openbare werken en uitbreiding van de nutsvoorziening werden steeds politieker gekleurd. Het enige echte incident die deze constante doorbrak was de mysterieuze rechtszaak rond gemeentesecretaris Victor Teerlinck.

Vanaf de jaren ’58 komt Sint-Kruis in een stroomversnelling terecht. De openbare werken blijven elkaar opvolgen en de urbanisatieplannen blijven gemaakt worden. Er wordt begonnen met het ontwerpen van enkele grote en grootste projecten. Belangrijk hierbij was dat de volledige gemeentepolitiek in teken van de infrastructurele veranderingen van de gemeente kwam te staan. Langs de ene kant had je het financiële luik van deze werken, langs de andere kant de politieke inmenging in bepaalde zaken.[415]

Financieel gezien ging het de gemeente voor de wind. Vanaf de jaren ’60 kon ook Sint-Kruis ten volle van de Gouden Jaren genieten en dat had enkele veranderingen in het beleid teweeg gebracht. Vooral op het vlak van belastingen zien we een grillig verloop van stijgingen en dalingen. Toch blijft de daling in het algemeen dominant van enkele opcentiemen die daarmee het invoeren van enkele andere taksen kan counteren. Een tweede punt die zich vooral in de het begin van jaren ’60 zal doorzetten is de grotere uitgaven in het luik van de buitengewone begroting. Dit was een normaal verloop aangezien het in dit onderdeel was dat de grote openbare werken werden ingeschreven. Waar de gemeenteraad in de jaren ’50 nog veel overschotten had in de buitengewone begroting, houden de inkomsten en uitgaven (die in hoeveelheid fors waren gestegen van anderhalf miljoen tot ongeveer acht miljoen) mekaar in evenwicht met altijd een klein overschot. Het resultaat is ook te merken in de gemeentekas. De gemeenterekeningen kennen tussen 1958 en 1964 altijd een vrij groot overschot. Het eerder conservatieve beleid van de burgemeester sinds 1947 had eigenlijk wel zijn vruchten afgeworpen en onder invloed van de plannen van de progressievere ACW-vleugel in de gemeenteraad, kwam de burgemeester meer en meer onder druk te staan en stegen de uitgaven. Gevolg is dat door de overschotten in de gemeentekas nu nog meer werken in eigen beheer zullen worden uitgevoerd.[416]

Op het vlak van urbanisatie waren onder weer onder invloed van het ACW en hun congres in 1961 weer enkele grote plannen uitgewerkt. Het heet hangijzer dat het nieuwe gemeentehuis heette kon aan een nieuwe hoofdstuk in zijn eigen bestaan beginnen. Na de verkiezingsbeloftes van 1958 hoopte men nu op en beslissende definitieve doorbraak. In de jaren 1959-1960 bleek men echter even het noorden kwijt te zijn in de hele zaak. Aan de architecten die aangesteld waren om een nieuw gemeenthuis te ontwerpen, had men een deel van het honorarium uitbetaald voor reeds gemaakte kosten. Het resultaat dat zij geboekt hadden was echter klein. Een vreemde beslissing dus. In 1960 komen dan opnieuw twee vage plannen bovendrijven. Men was er nu definitief van overtuigd om de Zorge (het huidige gemeentehuis) niet te vergroten maar, verrassing, om een nieuw gebouw te plaatsen. In 1961 vraagt men aan de architecten een nieuw voorontwerp te maken. Dat werd al in november goedgekeurd. Was het misschien deze keer de goede keer? Het was voor de goede politieke werking van de gemeente ook noodzakelijk een nieuw gebouw te hebben. De politie – en andere gemeentediensten waren in de loop der jaren enorm uitgebreid waardoor er nu noodgedwongen naar enkele tijdelijke gebouwen moest worden uitgekeken om ze in onder te brengen.[417]

Het gemeentebestuur leek de smaak te pakken te hebben. Zo erg zelfs dat in april 1962 er een persconferentie werd ingelegd om niet alleen het goede nieuws van het gemeentehuis voor te stellen, maar alle plannen (BPA’s, moderniseringen en urbanisatie) die van Sint-Kruis een groeiende gemeente moesten maken, een residentiegemeente die door het verhogen van haar aantrekkelijkheid mensen uit de stad naar de rand kon lokken. De persconferentie kende een heel grote weerklank en Sint-Kruis beleefde haar definitieve take-off. De pers was lovend en de plannen nog nat van inkt. Wat kon er mislopen? Het gemeentehuis, uiteraard. Na de persconferentie kwam er een kink in de kabel tussen de architect en het schepencollege. Het gevolg was een politiek steekspel waarbij de plannen voor het gemeenthuis weer op de lange baan werden geschoven tot midden 1963. In november was de sfeer zo slecht dat het college van schepen eraan dacht de architect te ontslaan. Hij kreeg, na een eerste keer uitstel, tijd tot december om de plannen te vervolledigen. Dat gebeurde gedeeltelijk en de architect Priem behield zijn baan. Het resultaat was weer mager. Het is dan reeds 1964 en het nieuw gemeentehuis was nog altijd geen feit.[418]

Binnen de urbanisatie van de gemeente was de rol van Didier de Pierpont groot. Niet alleen had hij groot belang bij de talrijke nieuwe verkavelingen die er kwamen door zijn vele grondbezit in de gemeente, hij regelde ook de zaken met de immobiliënkantoren. Voor het eerst zal Sint-Kruis niet meer eigenhandig over de bouwpolitiek in de gemeente kunnen beslissen. Deze zijn nu deels in handen van de grote maatschappijen in Brussel. Ook maatschappijen uit Brugge hebben wat in de pap te brokken. De enige personen die contact hadden met deze bedrijven waren de burgemeester en de secretaris Teerlinck. De gemeenteraad werd deels buitenspel gezet en de meesten wisten nauwelijks wat er zich afspeelde op dat niveau. Ook op dat facet van de kering moest Sint-Kruis geleidelijk de dominantie ondergaan van de grotere gehelen.[419]

 

 De zaak Teerlinck

In het begin van de jaren ’60 wordt Sint-Kruis ook nog opgeschrikt door een fraudezaak. Spilfiguren hierbij zijn Victor Teerlinck en twee leden uit ACW-middens. Om de privacy te respecteren zal ik hierbij geen namen noemen. Omdat de zaak ook politiek gekleurd werd, zal ik ze toch summier proberen te vermelden. Wegens het vrij recente verleden zal ik wel omzichtig met de informatie omspringen.

Teerlinck had een baan bij het Gemeentekrediet en kwam daar als werknemer ook in opspraak. Als bankbediende had hij gesjoemeld met de rentes die op de spaarboekjes werden gegeven en hij had op die manier de bank benadeeld, niet de mensen. Daarvoor had hij een bepaalde structuur op poten gezet die zorgde voor het versluizen van sommen geld uit bepaalde fondsen. In 1962 werd er tegen Victor Teerlinck een klacht ingediend, en deze kwam niet uit het bankmidden maar wel uit zijn politieke partij. Bepaalde personen hadden zich door zijn praktijken benadeeld gevoeld. Hoe zij dat te weten waren gekomen is niet echt duidelijk, maar alleszins was het duidelijk dat er persoonlijke motieven in het spel waren. Hoogstwaarschijnlijk speelde ook hier de rivaliteit tussen het ACW en de CVP een rol. Deze escaleerde en mondde uit in een proces. Het gevolg was dat Teerlinck tijdelijk ontslagen werd uit het gemeentebestuur en dat er een politiek tegenstander minder was. Het resultaat van het proces was ook vreemd. Het Gemeentekrediet dat zich burgerlijke partij moest stellen deed dat niet, waardoor de zaak geseponeerd werd. Vermoedelijk zal de rol van de burgemeester hier niet min in geweest zijn. Als hoogste burger in zijn dorp had hij in de loop van zijn legislaturen een enorme invloed uitgebouwd die hij kon laten gelden op bepaalde personen en bepaalde instellingen; Teerlinck was immers een goede vriend van hem. Hoedanook toonde dit proces aan dat de verhoudingen binnen de gemeenteraad, en tussen de politieke partijen sterk verzuurd waren. De verkiezingen van 1964 waren in aantocht en de verschillende stukken werden weer op het schaakbord geplaatst om een strategie uit te werken. De oppositie speelde sterk in op deze zaak en de onenigheid binnen de CVP en het ACW bleek groter te worden. Het beloofden heftige verkiezingen te worden.[420]

 

4. Infrastructuur [421]

 

In de laatste twee hoofdstukken zal ik wat minder uitgebreid op de infrastructuurontwikkelingen ingaan. De reden is simpel: er gebeurt te veel om er nog een nuttig overzicht van te kunnen maken. Ik zal me dan ook concentreren op de algemene lijnen, nl. grote moderniseringen en plannen, uitbreiding op grote schaal van de nutsvoorziening en verbetering van de infrastructuur.

Bij het bekijken van de evolutie van het aantal straten en de huizenbouw en de cijfers van bouwaanvragen en gebouwde huizen, blijkt duidelijk dat de jaren ’50 en het begin van de jaren ’60 topjaren zijn. Dit is de echte periode van de grote verkavelingen.[422] De belangrijkste worden in de volgende wijken neergezet: de verkaveling van de Polderhoeklaan en van de Paallanden, de uitbreiding aan de grens met Assebroek rond de Veltemweg en er wordt begonnen met de verkaveling van Male en de Malenhoek. Vele van deze grote verkavelingen zullen doorlopen tot in de jaren ’60 en ’70.

Een andere verbetering was dat met deze plannen ook de nutsvoorzieningen moesten inbegrepen zijn (elektriciteit, gas, voetpaden, rioleringen, …). Het gevolg van deze huizenbouw was dat er nu meer verspreid op Sint-Kruis gebouwd werd. De gebieden die tussen Male en het dorp lagen of de grens met Assebroek en het dorp werden zo ‘opgevuld’. Er werden nieuwe verbindingsstraten aangelegd, de nutsvoorzieningen werden doorgetrokken en passeerden ook deze gebieden. Zo kreeg de gemeente in die jaren langzaam het gelaat die het nu kent. Overal werden zogenaamde ‘gaten’ opgevuld tussen de bewoning en maakten de vroegere weilanden plaats voor huizen.[423]

Op het einde van jaren ’50 en doorlopend de jaren ’60 veranderde Sint-Kruis meer en meer in een bouwwerf. De openbare werken waren nu niet meer te tellen en tegelijkertijd maakte men steeds grotere plannen om over te gaan tot een herinrichting van de centrum. Een nieuw BPA werd daarvoor opgemaakt, waarin een nieuw kerkhof, een nieuw gemeentehuis en een sport- en speelplein werden geïntegreerd. Vele van deze ideeën waren het resultaat van het ACW-congres in 1961. Door de vertegenwoordigers in de gemeenteraad konden zijn hun ideeën dan ook doordrukken via het politiek vlak tot in de praktijk. In 1960 komt het voorstel van het sport en speelplein voor het eerst op de tafel te liggen. Deze plannen zullen nog enkele jaren aanslepen. In 1962 zal de gemeenteraad zelfs persoonlijk naar het Ministerie stappen om de nodige subsidies te verkrijgen. In 1964 komen er voor het eerste concrete plannen uit de bus.[424]

Op het vlak van openbare nutsvoorzieningen zal de lijn van uitbreiding en modernisering op alle vlakken worden doorgetrokken. De boven beschreven manier (via verkavelingen en ‘opvulling’) was uiteraard een methode om dat te doen. De meer landelijke gebieden waar minder gebouwd was of nog niet (de polder, de Damse Vaart, Vivekapelle) vielen daar grotendeels weer buiten. Daarvoor werden er aparte plannen opgemaakt voor de uitbreiding van de openbare verlichting op Vivekapelle en (1954), speciale wegenwerking in dezelfde gebieden (1955), de uitbreiding van het waterbedelingsnet (1958 en 1959), en verbetering en aanleg van rioleringen in de jaren ’60.[425]

Intussen zal de gemeente zich voor gas en elektriciteit aansluiten bij de ‘Interbrugse’. Dit was een omvorming van Desclée tot een intercommunale. Eens te meer was de keuze weer politiek bepaald. De oprichting van deze intercommunale stond in het teken van een betere samenwerking tussen de verschillende gemeentebesturen. De Pierpont zou in 1954 er de eerste voorzitter van worden.[426] Later zou de gemeenteraad opteren om bij de EBES te gaan en kwam ook de nutsvoorzieningen in nationale handen. De keuze voor de EBES kwam er doordat gemeenteraadslid De Corte kort daarvoor als werknemer in deze maatschappij was aangenomen. Een tendens die gevolgd werd in de bouwpolitiek van de gemeente. Ook daar zien we een steeds grotere inmenging van de Brusselse en Brugse bedrijven die nu de gemeente op een planmatige manier willen verkavelen en ook daar was er sprake van politieke inmenging en druk van Brugge. Eén van de maatschappijen die ook op Sint-Kruis actief was, was de Brugse Bouwmaatschappij. Deze was socialistisch van aard. Binnen de verkavelingpolitiek van de gemeente had deze maatschappij via de socialistische vertegenwoordigers enkele ‘afgevaardigden’ die bepaalde werken en plannen kon vereenvoudigen voor de maatschappij. Ook de Brusselse maatschappijen waren nu prominent in Sint-Kruis aanwezig (o.a. NV Immobilière Vennootschap). [427]

De overige openbare werken hadden voornamelijk betrekking op wegen en verbetering ervan. Op het einde van de jaren ’60 werden volop straten en wegen rechtgetrokken en wegdek verhard met beton en in een volgende fase met asfalt. In de meeste straten werden de voetpaden vervolledigd (vroeger was het de gewoonte maar een deel van de straten met voetpaden te voorzien. Deze stukken werden nu opgevuld (zie eerder)).[428]

De jaren ’50 werden dus vooral gekenmerkt door nieuwbouw. In de eerste helft van de zestiger jaren ging men nog even door op dat elan. Naar het einde ging de grootste aandacht evenwel uit naar de verfraaiing van de gemeente en enkele grootste projecten zoals de bouw van een gemeenschappelijk zwembad en de bouw van een watertoren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

320 E. Hobsbawm, Een eeuw van uitersten: de twintigste eeuw 1914-1991. s.l., Het Spectrum, 2000, passim.

321 Ibid., pp.20-25.

322 H. Balthazar, Eigentijdse Geschiedenis. Gent, Academia Press, 2002, pp. 45-46 en bibliografische verwijzingen, Deel I, Hoofdstuk 1, punt 1.

[323] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 149-150.

[324] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, De politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Brussel, VUBpress, 1997, pp. 241-245.

[325] H. Gaus, Politieke en Sociale Evolutie van België, boek 1. Leuven-Apeldoorn, Garant, 2002, pp. 59-60.

[326] Ibid., pp. 159-164. Zie ook bijlage 5, punt 5 a en b.

[327] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 234-236 en 241-242.

[328] Ibid., p. 242.

[329] D. Luyten, Sociaal-economisch overleg in België sedert 1918. Brussel, VUBpress, 1995, pp. 106-119 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 243-245.

[330] SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1830 en 1802: oorlogsschade 1940-1958.

[331] M. Ryckaert, A. Vandewalle, e.a., Brugge, De Geschiedenis van een Europese stad. Tielt, Lannoo, 1999, pp. 196-198 en 202-203.

[332] Zie bijlage 3, punt 2 a, en bijlage 5, punt 4 c; L. Zwartjes, Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente. Leuven, OLV, 1986, pp. 118-121.

[333] M. Reynebeau, De Eeuw van België. Tielt, Lannoo, 1999, pp. 133-134 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 231-241.

[334] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Hbuitgevers, 2001, p. 300.

[335] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 142-143 en J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Op. Cit., pp. 300-302.

[336] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp.251-257 en M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 144-145.

[337] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 21-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten , interview met Godelieve Casteleyn door Lieven De Visch, op 7-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten, K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 1: Collaboratie en verzet. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2000, pp. 445 en zie bijlage 1.

[338] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 21-12-2003 en 14-3-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten, interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en bijlage 1.

[339] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en interview met Godelieve Casteleyn door Lieven De Visch, op 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[340] Idem en bijlage 1.

[341] SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1494: kiezerslijsten, 1946-1948; Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 14-3-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[342] D. Burggraeve en F. Tamsin, Welkomsgids: Sint-Kruis groeit. Sint-Kruis, gemeentebestuur, 1964, pp.93-101, SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1494: kiezerslijsten, 1946-1948 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[343] Idem.

[344] W. Decraemer, Omvorming van de Katholieke Partij naar CVP: breuk of continuïteit? Het arrondissement Brugge 1937-1947. Leuven, OLV, 1997, passim.

[345] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en W. Decraemer, Op. Cit., pp. 63-73.

[346] CVPAB, Plaatselijke afdelingen, 3.3.9. Sint-Kruis: 1945-1970, Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en W. Decraemer, Op. Cit., pp. 111 en 124.

[347] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en W. Decraemer, Op. Cit., pp. 134-137.

[348] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, J.A. Van Houtte, De geschiedenis van Brugge. Tielt, Lannoo, 1982, p. 543-544 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[349] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/A en SAB, GASK, financiën, n°130-131: begrotingen 1945-1952.

[350] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten; SAB, GASK, XX. Plechtigheden en feestelijkheden, n°:1630 inhuldigingsdossier van Didier de Pierpont.

[351] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/A en SAB, GASK, I. algemeenheden, n°34: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1956.

[352] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, SAB, GASK, I. algemeenheden, n°34: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1956, HKMC, FCJ, Sint-Kruis groeit: het gemeentehuis, 6.00.02/A en BH, 20-5-1950, s.p.

[353] CVPAB, Plaatselijke afdelingen, propaganda, 3.3.9. Sint-Kruis: 1945-1970

[354] D. Callewaert, Y. Kemel (Y.) en A.Vanhulle, 150 jaar onderwijs in Sint-Kruis. Sint-Kruis, WGSK, 2002, pp. 29-30; K. De Clerck, In dienst van het stedelijk en gemeentelijk lager onderwijs. Herinneringen van gewezen leerkrachten uit het Brugse. Gent, -, pp. 25-26, 72-73, 86-87, 95, 99, 102 en 105 SAB, GASK, XV. Onderwijs en cultuur, n°: 1424; SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, SAB, GASK, I. algemeenheden, n°34: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1956.

[355] PARD, Dossier rond het Maleveld, De gemene velden en het Maleveld en SAB, GASK, Betwiste zaken, n°489: historisch overzicht betreffende het Maleveld.

[356] L. Zwartjes, Op. Cit., p. 122. en bijlage 5, punt 3.

[357] Ibid., pp. 123-124.

[358] Idem.

[359] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 21-12-2003 en 14-3-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[360] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955

[361] A. Annys, F. De Buck , P. De Meyer, e.a., Het openbaar vervoer te Brugge. Deel II. De Brugse stadsbus: een geschiedkundig overzicht van het stedelijk openbaar vervoer te Brugge in de periode 1913-1993. Oostende, -, 1995, p.61 en VW, 18-3-1950, p.6; 8-4-1950, p.6 en 11-11-1950, p.6.

 

[362] E. Hobsbawm, Een eeuw van uitersten: de twintigste eeuw 1914-1991. s.l., Het Spectrum, 2000, pp. 301-303.

[363] Ibid., pp. 306-312 en 335-370 (passim).

[364] E. Vanhaute, Op. Cit., pp. 142-143 en J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Hbuitgevers, 2001, pp. 304-305.

[365] H. Gaus, Politieke en sociale evolutie van België, deel 1. Leuven-Apeldoorn, Garant, 1992, pp. 18-19 en 58-59 en M. Reynebeau, De Eeuw van België. Tielt, Lannoo, 1999, p.149 en 165-166.

[366] Zie bibliografische verwijzingen punt 3.1.

[367] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 149 en K. Van Isacker, Mijn land in de kering 1830-1980: deel 2, de enge ruimte/1914-1980. Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, pp. 165-167.

[368] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 149-151.

[369] K. Van Isacker , Op. Cit., pp. 169-178 en M.Reynebeau, Op. Cit., pp. 153-156.

[370] M.Reynebeau, Op. Cit., pp. 164-165 en D. Luyten, Sociaal-economisch overleg in België sedert 1918. Brussel, VUBpress, 1995, pp. 181-184.

[371] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, De politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Brussel, VUBpress, 1997, pp. 297-298.

[372] E. Hobsbawm, Op. Cit., p. 21.

[373] Zie bijlage 2, punt 1 en 2; bijlage 3, punt 2 c.

[374] SAB, GASK, XVIII. Openbare Diensten, n° 1571: stukken betr. brandweerovereenkomst met Brugge, 1921-1969 en J.A. Van Houtte, De geschiedenis van Brugge. Tielt, Lannoo, 1982, pp. 543-544.

[375] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 144-145 en J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Op. Cit., p. 304.

[376] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), id.

[377] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 264-270 en J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), id.

[378] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Op. Cit., pp. 304-306, M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 163-165 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 287-291.

[379] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en bibliografische verwijzingen H6, punt 3.2.

[380] Idem.

[381] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 20-12-2003 en 14-3-2004 . Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[382] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/A.

[383] Idem en SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1495: kiezerslijsten, 1949-1952.

[384] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten, HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/A en SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1495: kiezerslijsten, 1949-1952.

[385] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/A en SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1504: verkiezingspropaganda 1952.

[386] Idem

[387] PCB, Gemeenteraadsverkiezingen 1952, 212 AD 2(2); HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/A en SAB en GASK, XVI. Verkiezingen, n°1504: verkiezingspropaganda 1952.

[388] Idem.

[389] Zie bijlage 1 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[390] Idem.

[391] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[392] CVPAB, Plaatselijke afdelingen, 3.3.9. Sint-Kruis: 1945-1970 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 21-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[393] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[394] CVPAB, Briefwisseling Plaatselijke afdelingen, 2.2.2.4. Sint-Kruis: 1951-1958 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[395] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959.

[396] SAB, GASK, financiën, n° 132-133: begrotingen 1953-1959 en SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959.

[397] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/A.

[398] SAB, GASK, XI. Openbare werken, n° 995-996: urbanisatie en BPA’s 1949-1970.

[399] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959.

[400] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 34-35: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1961 en HKMC, FCJ, Sint-Kruis groeit: het gemeentehuis, 6.00.02/A.

[401] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[402] BH, 18-9-1954, s.p. en SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959.

[403] D. Callewaert, Y. Kemel (Y.) en A. Vanhulle, 150 jaar onderwijs in Sint-Kruis. Sint-Kruis, WGSK, 2002, pp. 35, SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 21-22: notulen van de gemeenteraad, 1939-1959, E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 264-268

[404] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., p. 269.

[405] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/B.

[406] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/B.

[407] SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1497: kiezerslijsten, 1956-1960 en HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/B.

[408] PCB, Gemeenteraadsverkiezingen 1958, 236 AD 2(9) en HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis (verkiezingspropaganda) 1830-1970, 5.04.01/B.

[409] Zie bijlage 1 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[410] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/B en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[411] SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1509: Dossier van het beroep van H. Naessens tegen de gemeenteraadsverkiezingen van 1958 en PA, AAC, 1958/21, afdeling 1; VW, 22-11-1958, p.7 en 6-6-1959, p.12.

[412] CVPAB, FFT, 10.5.1. ACW-congres, nota’s 1961en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten. PAFT, ACW en KAJ nota’s (divers en niet geïnventariseerd).

[413] Idem

[414] CVPAB, FFT, 10.5. ACW, n°2: Sint-Kruis, n°3: nota’s.

[415] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965.

[416] SAB, GASK, financiën, n° 132-134: begrotingen 1953-1963 en SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 34-36: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1963.

[417] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965 en SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 34-36: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1948-1963.

[418] HKMC, FCJ, Sint-Kruis groeit: het gemeentehuis (persknipsels), 6.00.02/A: BW, april 1962, s.p., De Volksmacht, april 1962, s.p., BH, april 1962, s.p. en het Laatste Nieuws, april 1962.

[419] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[420] VW, 27-1-1962, s.p.; 16-11-1963 en 28-12-1963; SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[421] Zie kaart p. 238.

[422] Zie bijlage 5, punt 2.

[423] Interview met Marcel Dhoore door Lieven De Visch, op 4-3-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[424] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[425] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965; SAB, GASK, XI. Openbare werken, n°1208-1211 en 1213: stukken ivm de waterdistributie, n°1218-1219 en 1221: stukken ivm riolering en voetpaden en bijlage 5, punt 4 d.

[426] S. Vanneste, Als de eiken van Rooigem en de Bisschopsdreef konden vertellen. Brugge, West-Vlaamse Gidsenkring (OV), 2000, p.39 en SAB, GASK, XVIII. Openbare diensten, n°1584-1585: stukken ivm gas en elektriciteit.

[427] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 13-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[428] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 22-24: notulen van de gemeenteraad, 1959-1965.