De monarchie op het schavot. Kritische analyse van de argumentatie in het debat rond de vervolging van Louis XVI. (Eva Catteeuw)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel I Naar het einde van de monarchie

 

Hoofdstuk 1: Koning Louis XVI

 

De toekomstige Louis XVI werd geboren in 1754 als derde zoon van de kroonprins tijdens de regering van Louis XV. Bij zijn geboorte kreeg hij de titel van hertog van Berry mee. Zijn twee oudere broers waren dehertog van Bourgogne en de hertog van Aquitaine, die als baby echter al stierf. Naast twee jongere zussen had Louis ook nog twee broers, de graaf van Provence en Charles Philippe, graaf van Artois. Na de dood van de hertog van Bourgogne in 1761 en de dood van zijn vader, de kroonprins werd Louis XVI op elfjarige leeftijd de nieuwe troonopvolger van Frankrijk.

 

De kroonprins was tot dan toe eigenlijk altijd de “mal-aimé” van de familie geweest. Hij was het gesloten, eerder eenzame kind tegenover zijn levendige, dynamische maar overleden broer die als het ware de genen van een koning in zich had. Een schijnbaar alledaagse kanttekening, die niettemin zijn stempel op het gedrag van de Louis XVI gedrukt moet hebben. De kroonprins volgde een studieprogramma van religie en moraal, maar werd op geen enkele manier onderwezen over het regeren, leiden of begrijpen van een staat. In 1770werd het geregelde huwelijk voltrokken van Louis en de Oostenrijkse aartshertogin Marie-Antoinette. “Peu porté vers l’amour et les femmes”, slaagde de bruidegom er gedurende zeven jaar niet in met Marie-Antoinette gemeenschap te hebben. Het hof in Versailles, Parijs en heel het koninkrijk werd door de zaak bezig gehouden, die uitgroeide tot zowel staatsprobleem als nationale grap. Kortom, toen Louis XVI in 1774 koning werd, was hij al vernederd en belachelijk gemaakt voor toekijkend Europa. Het leven van de vorst heeft nooit iets van een bestseller gehad. Verder was Louis XVI een jongeman, een beetje onhandig, die zich niet echt onderscheidde van de rest, “il a du bon sens mais l’esprit court”. [6]

 

Alleen al qua talenten is Louis XVI dus nooit de ideale monarch geweest. Bovendien besteeg hij de troon op het moment van verval van de monarchie in de Franse geschiedenis. Het begin van het einde liep al terug tot de regering van Louis XV. Toen de kleinzoon de fakkel overnam was er al een proces aan de gang dat niet meer te stoppen zou zijn. De tragedie van Louis XVI was waarschijnlijk dat de macht die hij erfde te fel gecontesteerd was om als absoluut koning te regeren en dat hij te zwak was om zijn koninkrijk in een andere richting te sturen. Zelfs toen de revolutie hoogtij vierde, weigerde Louis XVI zich te verzoenen met de idee van een Engels monarchisch model: “Louis XVI, ou le refus d’agir”[7]. Voor hem bestond er alleen het model van de traditionele machtsuitoefening waarmee hij was opgegroeid en die hij ook in deze omstandigheden, al stond het land op zijn kop, wou handhaven.

 

De monarchie heette absoluut, maar in werkelijkheid kwamen de weinig verstandige en onpopulaire koningin, ministers en clans aan het hof voortdurend tussen in het beleid van de koning. Dat Louis XVI oprecht advies wilde vragen aan het koninkrijk via de hopeloos achterhaalde wijze als de samenroeping van de Staten-Generaal was uiteindelijk één van de beste voorbeelden van het traditionalisme en de naïviteit van de koning. Bij het conflict dan, tussen de derde stand en de aristocratie, wantrouwde hij de aristocraten genoeg om zich aan te sluiten bij de derde stand, maar voor hem was het ondenkbaar op een andere wijze dan met aristocratische samenleving de monarchie te redden.

 

Op 23 juni stelde Louis XVI zijn laatste openbare daad met zijn volle macht. Hij begaf zich toen naar de Assemblée met de intentie zich te verzetten tegen de overdracht van soevereiniteit die de afgevaardigden van de derde stand toen ten gunste van zichzelf wilden voltrekken. In juli al was de rol van Louis XVI uitgespeeld. In oktober werd hij als krijgsgevangene, maar onder het mom van constitutioneel koning, van Versailles naar Parijs gebracht. De reis was als het ware de begrafenisstoet van de monarchie, “le cortège de funèbre de la monarchie”. [8]Het volk zou Louis XVI slechts naar Parijs terugbrengen om hem te doen sterven. De monarchie zou boeten voor haar escapade naar Versailles.

 

Het compromis koningschap-revolutie heeft weinig kans op slagen gehad, vooral door de vijandigheid van Louis XVI ten opzichte van de revolutie. Hij huiverde bij de afschaffing van de feodale maatschappijstructuur, de basis van de staat en kende geen begrip voor het revolutionaire radicalisme tegenover de geestelijkheid. De koning greep dan ook al te vaak naar zijn vetorecht.

 

Ook al kon de monarchie onmogelijk heropgebouwd worden op de ruïnes van de aristocratische samenleving, Louis XVI weigerde zich te verzoenen met de machtsverschuivingen in het land. Zo was het plan van een voorlopige vlucht uit Frankrijk om een beroep te doen op diplomatiek Europa één van de laatste stuiptrekkingen van de monarchie. Maar de terugkeer in gevangenschap van de slecht georganiseerde reis versnelde alleen maar het proces dat al aan de gang was. De koninklijke aanvaarding van de constitutie en de grondwettelijke eed lieten alles nog aanslepen maar de gebeurtenissen waren onomkeerbaar.

 

Moed kenmerkte nochtans het einde van het leven van Louis XVI en de wijze waarop hij het einde van de monarchie onderging. Weigerde hij nog toe te geven voor een woelige, gewapende menigte op 20 juni, dan werd weerstand volledig onmogelijk op de 10de augustus. Het koningschap werd afgeschaft en de dagen van de koning waren geteld. [9]

Louis XVI zelf stierf voorbeeldig, hij was haast voorbestemd om zo te sterven. . Dit is allemaal te verklaren door de christelijke en koninklijke opvoeding: “Simplement, son éducation chrétienne et royale, qui ne lui avait pas fourni le livret d’une défense politique, lui avait appris à mourir. ”[10]Vaak heeft men het in deze context gehad over de onwil van de koning om te regeren. Volgens de legende zou hij bij de aankondiging van de dood van Louis XVI uitgeroepen hebben: “Quel fardeau! Et l’on ne m’a rien appris. Il me semble que l’univers va tomber sur moi! ”[11]. Bovendien zou Louis XVI in Reims, bij zijn kroning, verwijzend naar de kroon, gezegd hebben: “Elle me gêne”. [12]

 

 

Hoofdstuk 2: Afschaffing van het koningschap

 

2. 1 Ontsnappingspoging naar Varennes

 

De precieze omstandigheden rondom het ontsnappingsplan van Louis XVI blijven grotendeels nog onopgehelderd. In de geschiedenis en vooral door koningsgezinde historici wordt het vaak voorgesteld alsof Louis XVI het noodlottig, zwakke slachtoffer geweest zou zijn van de ondernemingen van de onhebbelijke koningin. Zij alleen zou alle plannen beraamd hebben en als het ware gedwongen zou de meegaande Louis ingestemd hebben met haar regelingen. Een aantal documenten tonen het tegendeel echter aan. In oktober ‘89 schreef Louis een brief aan de Spaanse koning over zijn afkeuring en protest tegen “tous les actes contraires à l’autorité royale qui m’ont été arrachés par la force depuis le 15 juillet de cette année’[13]Hij vroeg aan Karel IV dit protest echter wel geheim te houden tot op het moment dat de publicatie ervan noodzakelijk zou zijn. Volgens Furet kan het niet anders dan dat dit moment zijn vlucht uit het land geweest moet zijn. Louis XVI moet dus reeds langer met de gedachte gespeeld hebben. Misschien dat de ontsnappingspoging zelf het resultaat was van twee versmelte plannen. Eén van de enige directe bronnen over de vlucht is de geheime correspondentie van Marie-Antoinette met haar broer, de keizer van het Habsburgse rijk, waaruit in ieder geval blijkt dat zij heuse plannen maakte, maar blijkbaar was de koning aanvankelijk niet erg enthousiast.

 

Vast staat dat de oorspronkelijke datum van vertrek van de koning gepland was voor 19 juni, maar dat alles op het laatste moment met 24 uur uitgesteld werd omdat men een kamerdienares van Marie-Antoinette kwijt. Er vond nog een tweede vertraging plaats. In plaats van om middernacht, kon het vertrek pas om twee uur ‘s ochtends doorgaan. De koning en zijn gezin verlieten de Tuileriën via een appartement op het gelijkvloers, waar voorheen de hertog van Villequier verbleef voor hij emigreerde. De deur van dit appartement was niet bewaakt. In geleende kledij en met valse namen vertrokken ze richting grens, Montmédy. Het moet de bedoeling geweest zijn van de koning om eens daar aangekomen een beroep te doen op buitenlandse mogendheden om zijn macht in Frankrijk te herstellen.

 

De gehele operatie was het werk van drie mensen: de baron van Breteuil, de markies van Bouillé en Alexis de Fersen. Breteuil was verantwoordelijk voor akkoorden met de buitenlandse grootmachten. Bouillé nam de militaire kant van het plan op zich. Hij stippelde de reisweg uit en raadde Montmédy aan als vluchtoord. De Fersen moest zorgen voor het rijtuig.

 

Eénmaal vertrokken vlotte het gezelschap, begeleid door Choiseul echter niet volgens uurschema. De koning, dolgelukkig om zijn herwonnen vrijheid, liet vaak halt houden om zijn benen te strekken. De reis verliep veel te traag en het complot bleek al bij al onvoldoende georganiseerd. Uiteindelijk zou het volk zelf een einde maken aan de vluchtpoging van Louis XVI. In Sainte-Menehould meende postmeester Drouet de koning te herkennen, wegens zijn gelijkenis met een beeltenis op een munstuk. Niet zeker van zijn zaak liet hij de karavaan echter weer vertrekken. Toen ook enkele van zijn collega’s het geval verdacht vonden, besloot men in te grijpen en werden Drouet en een compagnon erop uitgestuurd om de reizigers tegen te houden en hun begeleiders te ontwapenen. Toen het rijtuig met de gevluchte koning om 11 uur ‘s avonds halt hield in Varennes om de paarden af te lossen, verwittigde Drouet de plaatselijke autoriteiten en werd de brug gebarricadeerd, waarop het koninklijk gezelschap werd ingehaald en de troepen die hen begeleiden ontwapend werden. Louis XVI werd gevangen genomen en zijn ontsnappingsavontuur was ten einde. Verslagen en vernederd, werd hij terug naar Parijs gevoerd. [14]

 

Het nieuws van het vertrek van de koning kwam hoogst ongelegen en vervelend voor de Assemblée, waar net inspanningen geleverd werden om de revolutie in goede, controleerbare banen te leiden en de grondwet te herzien. Varennes stelde uiteindelijk de essentie van de Constituante zelf in vraag. Vooral uiterst links greep de gelegenheid gretig aan om kritiek te uiten op de dualistische conceptie van vertegenwoordiging van de soevereiniteit. Een heleboel vragen wierpen zich op. Moest de koning gestraft worden?Kon deze koning de koning van de constitutie blijven?De start was gegeven voor een debat over de aard van het koningschap zelf. [15]

 

Bailly kwam met een plan op de proppen waarmee hij alle problemen van de baan dacht te vegen. Hij sprak van een ontvoering van de koning, die gedwongen meegenomen was. Maar toen enkele dagen later de brief werd gevonden waarin de koning de motieven voor zijn vertrek uitlegde en zijn beklag deed over het nieuwe regime en zijn afkeuring voor de constitutie liet blijken werd het verhaal onhoudbaar. [16]

 

Wat men moest aanvangen met de koning was een probleem. Ook de in de grondwet beschreven onschendbaarheid kwam ter sprake. Na enige afwegingen werd er beslist niets aan de staatsinrichting in se te veranderen, maar de Assemblée zou vanaf dan wel haast alle koninklijke taken op zich nemen en de koning werd geschorst van zijn koninklijke voorrechten, zonder dat men daarvoor het woord “suspension” ook maar in de mond nam. De monarchie bleef het meest zekere middel om de eenheid van een natie op een dergelijk uitgestrekt gebied te verzekeren. “Envoyés ici pour donner une Constitution à notre pays, nous avons cru que l’étendue du royaume et une population de 25 millions d’hommes demandaient une unité de puissance et d’action qui ne pouvait se trouver que dans une Constitution monarchique. Si cette vérité existait, il y a un an, elle existe encore. Les événements arrivés n’ont rien changé à la nature des choses; ils ne changeront rien à notre marche”, zo sprak Lameth op 25 juni 1791 een applaudisserende Assemblée toe. Voor de afgevaardigden bleef de “roi des Français” de personificatie van de staat en de incarnatie van de eenheid van de natie. [17]Toch is het niet verwonderlijk dat een sfeer van chaos, vertwijfeling en wantrouwen niettemin dominant bleef binnen de Assemblée. Maar mede dankzij de welsprekendheid van ook Barnave konden de reacties in goede banen geleid worden. Hij overtuigde de meerderheid ervan om alleen Bouillé en consoorten aan te houden als schuldigen voor de vluchtpoging, om de koning zelf van alle blaam te zuiveren en om als regeringsvorm de constitutionele monarchie te behouden. Barnave had het over het belang van een weloverwogen, voorzichtige en behoudsgezinde houding. “Je dis: tout changement est aujourd’hui fatal; tout prolongement de la Révolution est aujourd’hui désastreux; la question, je la pose ici et c’est bien là qu’elle est marquée par l’intérêt national. Allons-nous terminer la Révolution ou allons-nous la recommencer?. ”[18]De koning zou geen proces krijgen en moest hersteld worden in zijn functies nadat hij de grondwet had aanvaard. Toch behandelde de Assemblée het hele gebeuren met de grootste voorzichtigheid. Zo zag men er bijvoorbeeld van af een officiële versie van de feiten te publiceren omdat dat de aanleiding zou kunnen zijn voor twijfel, onrust en discussie.

 

Alleen uiterst links was niet van plan om het daarbij te laten. Toen de Assemblée de koning buiten discussie had geplaatst, brachten de Cordeliers de tekst van een petitie uit, waarin ze de republiek eisten. Het onderwerp werd echter nauwlettend uit de discussies binnen de Assemblée zelf gehouden. Aanhangers van de republiek moesten vooral buiten het wetgevend orgaan gezocht worden. Daarom ook lieten ze zich vooral opmerken bij manifestaties, petities en optochten. Zo werden er bij de Cordeliers plannen gemaakt voor een republikeinse volkspetitie. Door het recente decreet van de Assemblée waarin bepaald werd Louis XVI als koning te behouden werd hun betoging echter verboden. Dit kon de gemotiveerde republikeinen er echter niet van beletten hun optocht op 17 juli 1791 te houden, waarmee ze de afgevaardigden hun lakse houding verweten en de inbeschuldigingstelling van de koning eisten. Het gebeuren eindigde echter in een bloedbad.

 

Varennes veroorzaakte een breuk in de eenheid van de revolutie. Een tweedeling vond plaats in de clubs - van deze periode dateert de splitsing Feuillants/Jacobins- en in het land. Ook in de Assemblée zelf ontstond er een scheiding tussen de gematigden en de beide extreme zijden. Verder was de vluchtpoging van de koning op geografisch gebied de aanleiding voor heel wat verdeeldheid: stedelijk Frankrijk stond tegenover landelijk Frankrijk en Midden- en West-Frankrijk tegenover het Oosten en het Zuiden.

 

De vlucht van de koning zorgde voor het einde van een mythe. Als slechts een uiterst kleine minderheid zich voor Varennes vragen stelde bij het koningschap, werd de rest nu ook in vertwijfeling gebracht over het koningschap sinds de arrestatie van de koning. Barnave mocht nog een ontvoeringscenario uit zijn mouw schudden, Louis XVI mocht nog trouw zweren aan de herziene grondwet, vanaf dan ontbrak er in het grote politieke mechanisme een essentieel element, namelijk het respect en de waardering voor en van de vorst. Varennes zorgde voor een radicalisatie van alle revolutionaire fracties en voor het nog onmogelijk samengaan van Frankrijk met de monarchie. Toch klampten de afgevaardigden in de Constituante zich nog even wanhopig vast aan het monarchisch principe, door de angstige overtuiging dat een regime zonder koning de weg opende naar anarchie. [19]

 

2. 2 Bloedbad op het Champ-de-Mars

 

Toen na de vluchtpoging van de koning naar Montmédy besloten werd Louis XVI in zijn functies, zij het geschorst, te herstellen, stootte de maatregel op protest bij uiterst links. De Cordeliers waren de eersten die het begrip republiek durfden te introduceren en die vroegen om de berechting van de vorst. De discussie was in de Assemblée echter stopgezet en daarom namen de republikeinen van het eerste uur hun toevlucht tot andere middelen om hun mening te uiten, zoals manifestaties en petities, ook al was dit door het decreet, dat de koning in zijn functie herstelde, illegaal. De meerderheid Jacobins deelden eigenlijk wel de ideeën van deze groepering maar achtten het in het algemeen toch niet opportuun om mee te doen, uit respect voor legaal genomen beslissingen.

 

Zo waren het de Cordeliers die een evenement hadden gepland rond een republikeinse volkspetitie op 17 juli met een optocht van tussen de vier en de vijfduizend mensen. Robert had een tekst samengesteld waarin hij de republiek als staatsvorm eiste en daarvoor had men zes duizend handtekeningen verzameld. De gebeurtenis is in de geschiedenis bekend gebleven als “le massacre du Champ-de-Mars”, ze is dus uitgedraaid op een vreselijk bloedbad. Het was een vrij onschuldig incident dat aan de basis lag van al het bloedvergieten. Onder de houten treden hadden zich namelijk twee “voyeurs” verschanst om een glimp van het vrouwelijk ondergoed op te vangen. Ze werden opgemerkt, verdacht als spionnen en gewurgd. De “municipalité” werd van het incident op de hoogte gebracht en stuurde versterking naar het Champ-de-Mars om de orde te handhaven. Zij werden echter onthaald met stenen en werden het mikpunt van allerlei projectielen. Daarom besloot Bailly, burgemeester van Parijs de krijgswet uit te roepen en weerklonk een algemeen alarm. Toen hij samen met Lafayette ter plaatse arriveerde en er op Lafayette werd geschoten, traden de ordehandhavers in actie. In een complete chaos werd er door Lafayette en companen op los geschoten. Historici durven al eens van mening verschillen over het aantal doden, dat varieert tussen de vijftien[20] en de vijftig. [21]Furet meent dat men niet van een “massacre” of slachting kan spreken, maar benadrukt dat de verontwaardiging over en het belang van de gebeurtenis er net uit bestond dat er voor de eerste maal revolutionaire milities op de bevolking hadden geschoten.

 

De geestelijke leiders van de beweging, Marat en Danton, dienden zich einde juli weer uit de voeten te maken voor repressie. De breuk tussen de volksbeweging en een deel van de burgerij werd steeds grimmiger. Nadat in september amnestie was afgekondigd, bedaarden de gemoederen ietwat. Toch zouden ze kort daarop weer opduiken om ditmaal effectief resultaat te boeken. In de periode die volgde, tussen oktober 1791 en augustus 1792, werd de bourgeoisie steeds meer gewezen op de groei van een radicale volksbeweging, waarmee ze noodgedwongen moesten samenwerken. [22]

 

Gedurende het proces van de koning zouden de gebeurtenissen nog vaak ter sprake komen. Tegenstanders van de koning verweten de koning de dieperliggende oorzaak te zijn geweest van de traumatische gebeurtenis.

 

2. 3 Inname van de Tuileriën op 20 juni

 

Een gewapende menigte, geleid door Santerre, waarvan het merendeel deel uitmaakte van de “mouvement populaire parisien”, begaf zich op 20 juni 1792 vroeg in de ochtend naar de Assemblée. Daar aangekomen verplichtten de sans-culottes de afgevaardigden alle pétionnaires te ontvangen. Aanleiding voor de inname van de Assemblée was het veto dat de koning eerder die maand had gesteld tegen twee decreten. Het eerste ging over de uitstoting van alle priesters die werden aangegeven omdat ze de burgerlijke eed aan de grondwet weigerden af te leggen. Een ander decreet dat Louis XVI weigerde goed te keuren was er één met betrekking tot de vorming van een militaire versterking rondom Parijs. Nadat de Assemblée ingenomen was, baande de bende zich een weg via een poort naar de Tuileriën die daar vlak naast gesitueerd waren. Ze verzamelden zich weer op de Place du Caroussel en drongen verder binnen in het kasteel. Ze eisten van Louis XVI, die hen toesprak vanuit een venster, dat hij zijn veto zou intrekken. Gedurende meer dan twee uur brulden ze hem toe “A bas le véto”, maar de vorst gaf geen duimbreed toe. Pas rond 8 uur ‘s avonds, na een laattijdige ingreep van burgemeester Pétion, konden de Tuileriën geëvacueerd worden. [23]

 

Het initiatief kende geen direct effect, maar op lange termijn is het van niet te onderschatten belang geweest. Het boezemde de manifestanten zelfvertrouwen in en maakte royalisten attent op wat er te wachten stond. [24]

 

2. 4 De gebeurtenissen van de 10de augustus

 

Begin augustus raakte in Parijs het manifest bekend van de hertog van Brunswick, commandant van de vijandelijke troepen. Daarin werd gesteld dat, bij het minste kwaad dat men zou pogen aan te richten aan de koninklijke familie, er een voorbeeldwraakactie zou komen. Parijs zou zwaar militair aangepakt worden en de rebellen zouden gestraft worden. De provocerende woorden werden door de Franse hoofdstad beantwoord met de opstand. De stad werd al sinds half juli overrompeld door actievoerders die petities aanbrachten waarin de schorsing van de koning en de verkiezing van een Convention via algemeen stemrecht werd geëist.

 

De belangrijkste en meest beslissende rol werd door de Parijse secties gespeeld. Zij zetelden vanaf dan permanent in het stadhuis, waar ze een Bureau central installeerden, verbonden met het Comité central des fédérés. Girondins zochten vooral toenadering tot het hof gedurende de opstand en hoopten via een maneuver in dit domein de oproer de baas te kunnen. Jacobins, met Robespierre als voornaamste woordvoerder, hadden tot dan toe steeds gehandeld volgens de legaliteit. Maar in deze kwestie leek een ander belang ditmaal meer aan de orde, namelijk de eenheid en voeling met het volk, zodat ook zij aansloten bij ideeën als de troonsafstand van de koning en de samenstelling van een Convention nationale via algemeen stemrecht. Toch mengde geen enkele grote leider zich in de gebeurtenissen.

 

Op 4 augustus stelde de section des Quinze-Vingt een laatste ultimatum. Als de Assemblée om middernacht, in de nacht van 9 op 10 augustus nog geen uitsluitsel over het lot van de koning gegeven had, zou de “tocsin”, de alarmklok in Parijs weerklinken. Angst voor een artistocratisch complot zou aan de oorsprong liggen van hun eis.

 

Toen de termijn verstreken was, werd er in het stadhuis een Commune insurrectionnelle samengesteld door de afgevaardigden van de verschillende Parijse secties, die het vroegere stadsbestuur wegjoeg. Burgemeester Pétion aanvaardde van in het begin buiten spel gelaten te worden. In de ochtend van 10 augustus omringden gewapende eenheden, die van Marseille vooraan, de Tuileriën. Na een kortstondig conflict met de “gardes suisses” van de koning, werden de vijandelijkheden om tien uur op bevel van Louis XVI gestaakt. Op aanraden van Roederer, procureur syndic van het departement, werd de koninklijke familie uit veiligheidsoverwegingen van de Tuileriën naar de Assemblée zelf gebracht. Na het vertrek van de koning barstte er een hevige strijd los tussen de “gardes suisses” en de gewapende eenheden, waarbij er heel wat het leven lieten. Ook in de rest van Parijs eiste die dag vrij veel (ruim vier honderd) mensenlevens.

 

In de Assemblée zelf ging men, op voorstel van de Comission extraordinaire des Douze over tot de voorlopige schorsing van de koning, waarbij de uitvoerende macht ondertussen werd toevertrouwd aan een Comité provisoire, in afwachting van de verkiezing van een nieuwe Assemblée Constituante, de Convention nationale[25]. De Assemblée législative erkende ook de Commune insurrectionelle die naast haar mocht blijven bestaan tot aan de verkiezing van de Convention. Deze Convention moest zich ook buigen over het lot van de Franse ex-monarch die door de Commune gevangen werd gehouden in het kasteel van de Temple.

 

De rol van Louis XVI was volledig uitgespeeld. Het was alleen nog wachten op de eerste zitting van de nieuwe Convention, waarin het koningschap officieel werd afgeschaft en de republiek werd uitgeroepen. Een nieuw tijdperk in de revolutie was van start gegaan. Het koningschap was neergehaald en de revolutie leek stilaan te ontglippen aan de liberale bourgeoisie die er de eerste impulsen aan had gegeven. [26]

 

 

Hoofdstuk 3: Discours voor en tegen de afschaffing van het koningschap

 

Uiteindelijk is er bijzonder weinig gediscussieerd geweest in de Assemblée over de afschaffing van het koningschap. Door de druk van petities en delegaties van meerdere Parijse secties, die de afzetting van de koning in de Assemblée kwamen eisen, werd de Comission extraordinaire des Douze belast met het zoeken naar een oplossing voor de crisis in het land. Toen Vergniaud in naam van de commissie verslag uitbracht van zijn voorstel tot decreet, waarbij de uitvoerende macht geschorst werd, werd zijn “projet de décret” zonder enige verdere commentaar stante pede aangenomen door de Assemblée. Echte redevoeringen over het koningschap zijn er in die periode dus niet geweest. Wel hebben een viertal afgevaardigden, weinig bekend maar wel relatief representatief voor wat er onder de afgevaardigden leefde, een uiteenzetting over de gehele problematiek, laten circuleren.

 

3. 1 Betoog van Torné

 

In de bijlagen van de Archives parlementaires van 10 augustus[27], is vooreerst een uiteenzetting met voorstel tot decreet terug te vinden van Pierre-Anastase de Torné[28]. Hij vindt dat alle problemen in Frankrijk eigenlijk te herleiden zijn tot één algemene oorzaak van alle kwaad en dat is de verraderlijke koning en zijn aanhangers. Het komt erop neer dat voor hem de afzetting van de koning dé oplossing is voor alle problemen in het land. Hij waagt dan ook een poging om de grondwettelijkheid van dit maneuver en andere maatregelen aan te tonen. Hij noemt zijn betoog “discours sur les grandes mesures nécessaires pour sauver la patrie”.

 

Zonder moeite kan Torné een ellenlange opsomming geven van alle misdrijven van Louis XVI. Bij de belangrijkste ervan horen zijn afkeer voor de grondwet, het misbruik van zijn recht tot goedkeuring en zijn banden met vijandelijke legers. De persoonlijke kwaadwilligheid van de koning zorgt er op haar beurt voor dat vijandige groeperingen in het land bevoordeeld en gestimuleerd worden, zoals bijvoorbeeld de priesters die de eed aan de grondwet weigeren af te leggen. De goede “sociétés patriotiques” worden dan weer door hem tegengewerkt. Volgens de politicus bestaat er bijgevolg weinig twijfel over dat de koning “la cause principale et originaire” is van de gevaren waarin het land verkeert. Torné meent een dergelijke uitspraak te mogen doen na al het onderzoek dat hij daarnaar verricht heeft en daarom zal hij in het verdere verloop van zijn betoog steeds uitgaan van de veronderstelling dat Louis XVI de eerste en belangrijkste samenzweerder is tegen de constitutie en de vrijheid.

 

Zo kan de redenaar overgaan tot de vraag naar grondwettelijkheid van alle voorgestelde middelen om een eind te stellen aan deze misbruiken. Torné herinnert zich het voorstel een boodschap te sturen naar de koning om hem een laatste keer op te roepen zijn plicht te vervullen. Men stelde ook voor de uitvoerende macht in de handen van de koning te schorsengedurende de periode dat het land in gevaar verkeert. Er gingen stemmen op om de Liste civile te herleiden tot een karige som gedurende deze schorsing van de koning. Ook werd voorgesteld om het wetgevend orgaan van het land voorlopig nieuwe ministers te laten benoemen totdat de soeverein gezorgd heeft voor hun definitieve benoeming. Er was het voorstel om de Assemblées primaires bijeen te roepen, waarin de wens van de natie over de afzetting van de koning kan uitgesproken worden. Tot slot gingen er ook stemmen op om een wetgevend corps te vormen, via de Assemblées primaires. De taak van dit orgaan zou er uit bestaan om ofwel de afzetting van de koning uit te spreken, ofwel om de grondwet aan te passen en als het nodig zou zijn om een nieuwe regering te vormen.

 

Het eerste voorstel zorgt niet voor grondwettelijke moeilijkheden. Toch is het slechts een zwak middel om het kwaad te bestrijden en biedt het de vorst de gelegenheid een tweede poging te ondernemen om aan machtsmisbruik te doen. Bovendien had hij zijn plicht volgens Torné, die hij in zijn eed trouw zwoer te vervullen, sowieso nooit mogen vergeten in de eerste plaats.

 

De schorsing van de uitvoerende macht in handen van de koning is zonder twijfel een veel efficiënter middel, maar de grondwettelijkheid ervan zorgt echter wel voor discussie. Dit was de reden waarom de Commune van Parijs aanstuurde op de afzetting van de koning, omdat de schorsing van de koning volgens hen een voorlopige maar ongrondwettelijke maatregel was. Niet waar, antwoordt Torné daarop, de schorsing wordt gerechtvaardigd door het artikel 7 van de constitutie over het koningschap[29]. Daarin heeft men het over de te nemen maatregelen tegen de koning die zijn land verlaat en die aan de uitdrukkelijke uitnodiging van het wetgevend corps om terug te keren geen gehoor geeft. Er wordt bepaald dat de ministers voorlopig op hun verantwoordelijkheid de uitvoerende macht, die geschorst is in handen van de koning, mogen uitoefenen: “. . . et les ministres seront tenus, sous leur responsabilité, de faire tous les actes du pouvoir exécutif, dont l’exercice sera suspendu dans la main du roi absent”. De schorsing van de koning is dus wel degelijk opgenomen in de grondwet. Torné is ervan overtuigd dat de schorsing ook toegepast mag worden op andere gevallen, naast het verlaten van het land. De vlucht van Louis XVI naar Varennes is zo’n geval. De koning had het koninkrijk niet echt verlaten, maar de intentie was er alleszins. Daarom ook werd zijn schorsing gedecreteerd bij zijn terugkeer naar Parijs, waardoor de Assemblée constituante bewees dat alleen al veronderstelde contrarevolutionaire intenties de schorsing van de koning konden rechtvaardigen. Als een geëmigreerd monarch, die niet beschuldigd wordt van vijandige intenties, namelijk al geschorst kan worden, redeneert Torné, waarom zou deze zelfde constitutie de macht in handen van een monarch, die zwaar beschuldigd wordt van verraderlijke complotten tegen de natie, dan niet schorsen. Bovendien schrijft de grondwet een aantal gevallen voor waarin de koning verondersteld wordt troonsafstand te doen. Welnu, vindt Torné, terwijl het wetgevend corps van het land zich beraadt over de afzetting van de vorst, wordt zijn macht logisch in tussentijd geschorst. Anders zou de koning een proces ondergaan, waarbij hij zelf alle touwtjes in handen heeft. En welke natie zou trouwens nog vertrouwen kunnen schenken in de regering van een monarch die zij zelf beschuldigt. Daarom, besluit Torné, is de schorsing van de uitvoerende macht in handen van de koning volledig conform met de geest van de grondwet.

 

Vervolgens is er ook nog de vraag of de constitutie een eigenmachtige vermindering van de Liste civile toestaat. Om hier achter te komen moet men samen met Torné even blijven stilstaan bij de aard van de Liste civile zelf. Het is een financiële regeling die wettelijk toegestaan is voor de uitvoerende macht. Indien men dit bedenkt, dan lijkt het evident dat in geval van schorsing van de uitvoerende macht, de toegestane regelingen aan deze macht eveneens geschorst worden. De grondwet zegt over deze som dat ze bepaald zal worden voor de gehele regeringsduur bij iedere verandering van regering. Nu komt het er volgens Torné op aan te weten wat als een verandering van regering beschouwd wordt. Hij gaat ervan uit dat dit de aanvaarding van de Franse constitutie en de eliminatie van de feodale troon is. Als Louis XVI bijgevolg voor de aanvaarding van de grondwet heeft kunnen genieten van een bepaald bedrag, in de vorm van de Liste civile, dan kan dit grondwettelijk gezien alleen maar het resultaat geweest zijn van voorlopige regelingen. Zo kan men nu, volgens Torné, van de eigenlijke bepaling van de som van de Liste civile werk maken en kan men de toegekende som herleiden tot een bedrag, zo miniem als men wil. Zo is ook de vraag naar grondwettelijkheid van het derde voorstel opgelost.

 

Torné gaat over naar het vierde voorstel, waarin men de keuze van nieuwe ministers wil voorbehouden aan het wetgevend orgaan van het land. De maatregel is misschien niet tot in de puntjes grondwettelijk, maar hij is niettemin erg noodzakelijk. Torné voegt eraan toe dat de letter van de wet zich niet altijd even gunstig toont en daarom moet men in sommige gevallen eerder de geest ervan volgen. Ook in dit geval, zal blijken. De politicus herinnnert eraan dat de verraderlijkheid van Louis XVI één van de belangrijkste gevaren was voor het land. Juist daarom heeft men hem van de uitvoerende macht geschorst. Het laat echter geen twijfel dat de monarch zich bij de keuze van zijn ministers liet leiden door het feit of deze zich al dan niet tot medewerking aan het complot leenden. Een tiran is immers onaantastbaar zolang zijn agenten hem trouw zijn en hem steunen in zijn plannen, meent Torné. Een grote samenzweerder omringt zich daarom met andere samenzweerders en misschien wordt de ploeg ministers ook wel aangevuld met een enkele patriottische politicus, om de schijn hoog te houden. Welnu, de beschuldiging van deze ministers moet hetzij de voorbode, hetzij het gevolg zijn van de afzetting van de koning. De nood aan de schorsing van het huidige corps ministers werd zo overduidelijk aangetoond, maar de grondwet zwijgt daar in alle talen over. De meest voor de hand liggende reden daarvoor is dat de in de constitutie beschreven delicten gezien worden als een persoonlijk misdrijf van de koning, waaruit wantrouwen ten opzichte van ministers niet volgt. Helaas besteedde de grondwet niet genoeg aandacht aan de problemen rond een verdacht corps ministers, die het land onmogelijk doorheen gevaren kunnen loodsen als de koning beschuldigd wordt van verraad. Maar als de noodzaak om ze te schorsen zo groot is, meent Torné, dan doet dit er niet toe. Men kan -en moet- zich trouwens nog steeds beroepen op de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger, “plus sacrée encore que la Constitution”, waar in het tweede artikel gesteld wordt dat de taak van elke politieke vereniging het behoud is van de onverjaarbare rechten van de mens: “le but de toute association politique est la conservation des droits naturels et imprescriptibles de l’homme”[30]. Dit is dus een onbetwistbaar axioma van het publiek recht dat kan tegemoetkomen aan de rechtvaardiging van bepaalde maatregelen als het gaat om misdrijven die in de constitutie onbesproken blijven. Bijgevolg is de zogenaamde ongrondwettelijkheid van deze represailles dan ook uit den boze: “rien n’est plus constitutionnel que ce qui, dans le silence de la Constitution, est consacré par le droit naturel”. De keuze van ministers die het corps moeten vervangen, komt voorlopig toe aan het wetgevend orgaan van het land, omdat de procedure van gewone verkiezingen te traag zou verlopen. Naderhand is het de bedoeling dat dit recht wordt doorgespeeld aan de soeverein voor de definitieve benoemingen. Men moet dan ook niet vrezen schade toe te brengen aan de soevereiniteit van de bevolking, omdat men ze enkel kan redden door dergelijke tijdelijke maatregelen. Torné geeft vervolgens nog een aantal argumenten die bevestigen dat men helemaal niet bevreesd moet zijn om zich het recht nieuwe ministers te benoemen, toe te eigenen. Zo wijst hij erop dat men het land niet kan redden door ministeriële verantwoordelijkheid als het kwaad van bovenuit komt. Door zich weigerachtig op te stellen tegenover de bestraffing en de beschuldiging van ministers, dwingt men de koning evenmin terug op het rechte pad. Als men trouwens lang aarzelt met het nemen van maatregelen, vindt Torné, dan is er misschien al onherstelbaar kwaad geschied.

 

Zo komt Torné tot de bespreking van de grondwettelijkheid van het vijfde voorstel: “convoquer les assemblées primaires de tout l’Empire, en Convention nationale, pour émettre leur voeu sur la déchéance du roi, et de la dynastie entière, si bon leur semble; ou pour voter une forme quelconque de gouvernement”. De vraag is natuurlijk of dit een procedure is die door de constitutie wordt toegelaten. De grondwet bepaalt namelijk dat er op twee tijdstippen een bijeenkomst van de assemblées primaires moet plaats vinden, “soit pour remplacer une législature, soit pour former l’assemblée de revision”. Ook beschrijft de grondwet het onverjaarbaar recht van de bevolking om de grondwet aan te passen, net zoals de wijze waarop de afgevaardigden dit moeten uitoefenen. Concreet is nu de vraag hoe de assemblées primaires uiting kunnen geven aan de wil van de meerderheid. Ze kunnen enerzijds op spontane wijze bijeen komen zodat het resultaat van hun deliberaties de volonté générale van de verschillende gemeenschappen uitdrukt. Ze kunnen anderzijds op de wettelijke voorgeschreven manier bijeenkomen, wat voor meer complexiteit zorgt. Wat moet men namelijk doen met de stem van de afwezigen?Om een zekere meerderheid te bekomen moet men immers elke stem van iedere burger van elk kanton in rekening brengen. Voor Torné is het een onbegonnen taak voor het Corps législatif om zich met de telling van stemmen en conclusies van de tellingen bezig te houden. Daarom is het volgens hem dan ook wijzer dat de assemblées primaires zich vrijwillig onthouden van iedere stemming rondom politieke thema’s en dat ze zich tevreden stellen met het kiezen van leden die hun ideeën verdedigen voor de Convention nationale. Torné geeft toe dat het een opoffering is van de zijde van het volk om zelf te oordelen, maar vindt het tegelijk de best uitvoerbare regeling met de minste nadelen.

 

Het laatste voorstel bestond erin een corps in het leven te roepen, samengesteld uit leden die verkozen werden door de assemblées primaires om zich te beraden over de afzetting van de koning, “la déchéance du roi”. Torné meent dat er geen twijfel kan bestaan over de grondwettelijkheid van de afzetting omdat de grondwet immers formeel de gevallen heeft bepaald waarin de koning geacht wordt troonsafstand gedaan te hebben. Toch stellen er zich twee problemen. Men kan zich namelijk afvragen wat er moet gebeuren indien de koning zich niet schuldig maakt aan de letterlijk in de constitutie beschreven misdrijven, maar met dezelfde intenties gelijkaardige delicten op clandestiene wijze begaat. Een tweede discussiepunt is de vraag wie het recht heeft de afzetting uit te spreken. Bij het probleem rond de bestraffing van de koning voor daden die niet letterlijk in de constitutie beschreven zijn, hoeft men niet lang stil te staan. Torné twijfelt er niet aan dat deze misdrijven ook effectief bestraft kunnen worden. Men moet er immers van uitgaan dat de manieren waarop een koning, contrarevolutionair samenzweerder, zich schuldig kan maken aan misdaden tegen de natie, ontelbaar en bijgevolg niet op te sommen zijn. Daarom zijn de in de grondwet beschreven gevallen eerder te beschouwen als voorbeelden die troonsafstand uitlokken. Torné gaf reeds een vluchtig verslag van de klachten tegen Louis XVI. Hij vindt dat het nu de taak moet worden van een commission extraordinaire om er een grondig onderzoek over in te stellen en geschreven bewijzen van de delicten te verzamelen[31]. Zo gaat Torné over tot de tweede vraag, namelijk welke instantie nu eigenlijk de verklaring van de afzetting van de koning mag doen. Omdat de “déchéance” voor de meesten een straf is die een beschuldiging en een vonnis inhoudt, begingen een reeks politici de vergissing te veronderstellen dat eenzelfde orgaan de respectievelijke functies die daarbij komen kijken niet kan uitoefenen. Torné herinnert er echter aan dat over de koning, zolang hij niet onttroond is, geen recht kan gesproken worden zoals over andere burgers. Pas na de troonsafstand behoort de ex-monarch volgens de grondwet tot de klasse van de burgers en kan hij gevonnist worden zoals hen. Daarom moet men duidelijk het onderscheid maken tussen de afzetting als vonnis en de rechtspraak over een afgezette vorst. Welnu, door het stilzwijgen van de wet en “du sens commun” kan het aan niemand anders dan aan de eerste macht van de staat, de afgevaardigden van de soeverein toekomen om de verklaring van de afzetting te doen, vindt Torné. Om deze regeling te bevestigen roept Torné nog een ander principe in: “Tout ce qui n’est pas défendu par la loi, ne peut être empêché”. Hij merkt ook op dat de enige argumenten om dit te betwisten slechts drogredenen zijn van royalisten. Zij proberen namelijk hun slag te slaan door te wijzen op de letter van de wet en tegelijk de geest ervan geweld aan te doen. Zij misbruiken het vertrouwen van een goed volk en de binnenlandse dreiging waar zij voor zorgen moet al even ernstig genomen worden als de vijandelijke legers aan de grenzen van Frankrijk, merkt Torné op. Zoals gezegd komt het uitroepen van de afzetting van de koning dus aan het wetgevend orgaan toe. Torné vreest echter dat dit door het huidige klimaat in het koninkrijk niet kan gebeuren door de Assemblée wegens de dreiging van rivaliserende groeperingen en de kans op een wraakactie van de koninklijke familie. Daarom stelt hij voor aan de bevolking zelf de middelen aan te wijzen om dit te doen. Op regelmatige wijze afgevaardigd in een Convention nationale, is de wil van de natie immers almachtig.

 

Dan rest er nog de vraag of de gevangenschap van de verwanten van de koning constitutioneel te verantwoorden is. Torné slaagt erin ook hiervoor rechtvaardiging in de grondwet te vinden. Zo is grondwettelijk bepaald dat alle wetten die aan de constitutie vooraf gingen en die er niet door herroepen of aangepast zijn, van kracht blijven. Dus komt het erop aan om de militaire wetgeving in verband met gijzelneming in oorlogstijd in te roepen. Dat een situatie met een koning, tot vijand van de natie uitgeroepen, vergelijkbaar is met die van een oorlog, hoeft volgens Torné geen betoog. Bovendien is de Franse natie ook nog in staat van oorlog met Pruisen en Oostenrijk, mogendheden met wie Louis XVI een coalitie sloot. Wie zou dan nog het recht van de natie kunnen betwisten de koning als krijgsgevangene te nemen, vraagt Torné zich af.

 

Bij deze is Torné ervan overtuigd alle voorgestelde middelen om Frankrijk te redden en te behoeden voor intriges en complotten, te hebben verantwoord, hetzij volgens de letter, hetzij volgens de geest van de grondwet. Bij wijze van besluit, overloopt Torné kort nog even de doelkrachtigheid van de respectievelijke middelen om zijn voorstel tot decreet te rechtvaardigden. Het zenden van een boodschap naar de koning om hem te wijzen op zijn plicht, is grondwettelijk maar inefficiënt. De schorsing van de uitvoerende macht in handen van de koning is beter en ingrijpender maar nog onvoldoende om het gevaar in te dijken. Het mag slechts een voorlopige maatregel zijn vooraleer de gehele afzetting plaats vindt. Alle redenen die aanleiding gaven tot de schorsing van de uitvoerende macht zijn er ook om de Liste civile te schorsen. Maar ook deze maatregel moet voorlopig zijn, vooraleer een definitieve verandering plaats vindt. In afwachting van de afzetting van de koning moeten de huidige ministers, die hun bijdrage aan het verraderlijke bewind van Louis XVI leverden, wel vervangen worden. Zo komt Torné uiteindelijk tot een voorstel voor decreet.

 

In de inleiding van het voorstel tot decreet staat vermeld dat de tekst tot stand is gekomen aangezien de natie sinds het begin van de revolutie voortdurend verraden is door de uitvoerende macht en omdat de aanhoudende contrarevolutionaire daden van de koning de oorzaak zijn van de belangrijkste gevaren die Frankrijk teisteren. Het voorstel moet gezien worden als één van de enige mogelijke middelen als remedie voor dit kwaad. Uiteindelijk stelt Torné concreet voor om de Franse natie uit te nodigen zich te verenigen in assemblées primaires, met de hoedanigheid van een Convention nationale. Hij gaat ook dieper in op de criteria waaraan de leden van de assemblées moeten voldoen en heeft zelfs al letterlijk een eed in gedachten. Torné geeft ook richtlijnen voor het tijdstip, de wijze van bijeenkomst en het vertrek van de afgevaardigden naar Parijs om er te zetelen in het Corps constituant. Torné bepaalt ook dat de schorsing van zowel de koning, de ministers en de Liste civile in de tussentijd noodzakelijk is. Met betrekking tot Louis XVI zal een comité de surveillance onderzoek moeten doen naar zijn misdaden. Hetzelfde comité moet dit ook doen voor het gedrag van de ministers. De noodzakelijke vervanging van deze ministers zal gebeuren door verkiezing via hoofdelijke stemming in de Assemblée nationale. Verder wordt bepaald dat Louis XVI gevangen moet gehouden worden zolang buitenlandse mogendheden de wapens opnemen tegen Frankrijk. Om verder ook contrarevolutionaire ambtenaren op te sporen, zullen er per departement drie commissarissen benoemd worden. Zij zullen tevens moeten toekijken op de integriteit van de generaals. Torné stelt ook voor het kamp nabij Soissons te verplaatsen naar Parijs. En tot slot bepaalt hij dat de boodschap van het huidig decreet moet overgemaakt worden aan de koning.

 

3. 2 Betoog van Lafont

 

In de bijlagen van de Assemblée nationale législative van de 10de augustus, is ook een uiteenzetting[32] van Lafont[33], een afgevaardigde uit de Lot-et-Garonne, opgenomen. Hij heeft het daarin over de discussie rond de afschaffing van het koningschap. Het zal een tevergeefse oproep worden om de discussie rond de afschaffing van het koningschap stop te zetten.

 

Lafont begint zijn redevoering met de vaststelling dat meerdere groeperingen gevraagd hebben de koning af te zetten in het kader van het artikel 7 -met betrekking tot de afzetting van de koning in geval hij het land verlaat. In tegenstelling tot de meeste andere van zijn collega’s, meent Lafont dat het weinig nuttig is verder in te gaan op de juridische legitimatie van dit maneuver, maar dat het des te belangrijker is om stil te staan bij enkele andere vragen, namelijk of men verplicht is om over dit onderwerp te discussiëren en of dit in de huidige omstandigheden verplicht is.

 

Lafont moet vooreerst vaststellen dat de bevolking zonder meer het recht heeft om de koning af te zetten. Door haar soevereiniteit is de natie zelfs geen verantwoording voor die daad verplicht: “la volonté suprême serait la seule réponse”. Het is in dit geval de taak van de volksvertegenwoordigers de wil van de bevolking na te leven: “tout refus, sous quelque prétexte que se soit, serait un déni de justice et par conséquence une infidélité”. Daarbij moet men wel de eenheid en ondeelbaarheid van de soevereiniteit respecteren. Concreet houdt dit laatste in dat indien enkele groeperingen uit een gehele natie zich weer de macht willen toeeigenen, die de gehele bevolking daarvoor had afgevaardigd, dan moeten de volksvertegenwoordigers deze wil negeren, “sous le poids de la volonté générale”. Daarom hebben de volksvertegenwoordigers niet alleen het recht om deze vraag of eis in de wind te slaan, ze moeten de eis zelfs niet onderzoeken als ze ervan overtuigd zijn dat dit onderzoek het algemene welzijn kan beknotten.

 

Met betrekking tot de discussie rond de afschaffing van het koningschap nu, meent Lafont te constateren dat de natie haar wil niet heeft kenbaar gemaakt. Daarvoor zouden de assemblées primaires namelijk moeten samenkomen, om een “voeu uniforme” uit te spreken. Lafont wijst zijn publiek erop dat meerdere “sections” in het land weigerden zich bij de petitie van een tiende van de bevolking[34] aan te sluiten. Dit kan de politicus alleen doen besluiten dat de burgers zich niet hebben laten horen: “La voix du peuple français ne s’est donc pas fait entendre”. In het belang van de gehele natie en volgens de naleving van de ondeelbaarheid van de soevereiniteit moet men volgens Lafont daarom de eis tot afschaffing van het koningschap negeren. Meer nog, alleen al de discussie errond kan “le salut de la chose publique” schade toe brengen. “Vous pouvez… sans attenter au droit sacré de pétition, refuser de discuter la question qui vous est soumise, si le silence est commandé par le salut publique”.

 

Bij deze heeft Lafont duidelijk laten blijken dat hij een discussie rond de afschaffing van het koningschap schadelijk vindt. Hij zal pogen zijn toehoorders tot hetzelfde besluit te doen komen door achtereenvolgens de mogelijke gevolgen na te gaan van het debat errond, zowel voor het geval dat de afschaffing aanvaard wordt, als voor het geval dat ze verworpen wordt.

 

Eerst veronderstelt Lafont dat het voorstel verworpen wordt. Dit kan zeker niet het resultaat zijn van een unaniem oordeel, maar eerder één van een zwakke meerderheid. De gevolgen van de afgesloten discussie zullen niet te overzien zijn. Er zal tweedracht onstaan tussen de natie en de vorst, “je vois s’accroître la désunion entre deux pouvoirs que la Constitution avait créés pour être des amis généreux”. De koning zal ontmoedigd worden wat zijn goede intenties betreft, en hij zal in zijn slechte bevestigd worden. Het Corps législatif zal verdeeld worden tussen twee verschillende partijen. De gehele bevolking, alle burgers zullen verscheurd worden tussen de twee verschillende partijen die zich in het wetgevend orgaan gevormd hebben. Alleen het leger, vooral begaan met het buitenland, zal waarschijnlijk vrij sceptisch blijven. Een sfeer van nationale onrust zal zich meester maken over Frankrijk, de weg lijkt open voor aanslagen op de koning, allerlei vormen van bloedvergieten en het uiteendrijven van het Corps législatif. “Tels sont les maux qui pourraient résulter de la discussion sur la déchéance, lors même que cette déchéance serait rejetée”.

 

Dit brengt Lafont tot zijn tweede veronderstelling: de afschaffing wordt gedecreteerd. Ook dan dreigt een burgeroorlog tussen twee partijen in het land, waarover ook het leger, reeds verlaten door de meeste generaals, verdeeld zal worden. Daarbij komt dan ook nog het gevaar van buitenlandse grootmachten, voor wie dit het ideale moment is om een aanval op Frankrijk te wagen. Lafont gaat dieper in op deze mogelijke verzwakking van het leger. Hij grijpt deze kans aan om een aantal argumenten, die eerder door politici[35] in de Assemblée werden verkondigd, te weerleggen. Men had namelijk beweerd dat het helemaal niet zo erg was dat een aantal generaals hun ontslag zouden indienen, omdat ze toch al tot een “caste suspecte” behoorden. Moedige soldaten, even handig en meer patriot, zouden hun plaats wel innemen. De uitdrukking “ils sont d’une caste suspecte” ligt Lafont zwaar op de maag. Hij meent dat het bestaan van slechts één kaste, die van alle Franse burgers, net tot de essentie van de revolutie behoorde. Verder stelt hij zich vragen bij de soldaten die aan het hoofd van het leger geplaatst zouden worden, terwijl de buitenlandse vijand ieder moment aan de grens zijn opwachting kan maken. Ook op de stelling “les soldats du moins ne quitteront pas leur poste” heeft Lafont kritiek. Een niet te onderschatten deel van de soldaten zal zich namelijk niet kunnen identificeren met de beslissing de koning afte zetten en zullen eerder thuis bij vrouw en kinderen willen blijven in plaats van te vechten voor die zaak. Ook in dit geval is de kans op een burgeroorlog reëel. Een aantal burgers zullen de discussie zien als een zaak van de grondwet, terwijl dit voor anderen herleid zal worden tot een meningsverschil over het eigenbelang van één individu. Wat er ook van zij, voor ‘vijanden van de grondwet’ is dit in ieder geval de ideale gelegenheid om burgers tegen elkaar op te zetten en hen te bewapenen.

 

Laten we er tot slot samen met Lafont van uitgaan dat deze vrees ongegrond zal blijken te zijn en dat alle Fransen het decreet toejuichen. De Assemblée zal dan nauwgezet overgaan tot de toepassing van door de grondwet uitgestippelde regels. Dan is de vraag nog of de burgers het eens zullen zijn over de uitvoering van de genomen beslissingen.

 

Sommigen wierpen ook het voorstel op om de assemblées primaires samen te roepen om zo de wil van de bevolking te raadplegen. Maar, stelt Lafont, tot een dergelijke samenroeping kan men slechts overgaan als men op voorhand reeds zekerheid heeft over unanimiteit van de wil van de natie, wat hier zeker niet het geval is en dus alleen maar de kans op een burgeroorlog versterkt. Een ander probleem is naar welke regeling de wetgevers zich moeten schikken in de tussentijd, tussen de raadpleging van de bevolking en de bekendwording van de resultaten. Ook besluiten trekken uit het geheel van heterogene resultaten zal heel wat moeilijkheden met zich meebrengen.

 

Merkwaardig is toch wel dat Lafont als één van de enige politici ervan uitgaat dat de schorsing van de koning alleen op Louis XVI en zijn verwanten betrekking heeft. Lafont ziet de keuze van een nieuwe dynastie namelijk als een probleem omdat de Fransen daar ook zeer verdeeld over zullen zijn. “Je suppose que la nation entière consente à repousser du trône de la dynastie actuelle: les Français ne seraient-ils pas bientôt divisés par le choix d’une autre dynastie?Déjà l’esprit de parti désigne deux princes étrangers; et combien de Français ne consentiraient pas à voir régner sur eux un prince allemand ou anglais? “ Lafont weet dat sommigen onder andere hierdoor in een republiek de oplossing van vele problemen zien. Maar Lafont veegt dit idee van de baan door te stellen dat men hiermee de basis van de constitutie overtreedt.

 

Zo heeft Lafont alle mogelijke gevolgen nagegaan van een discussie rond de afschaffing van het koningschap. Het besluit is eenvoudig: de discussie is uiterst gevaarlijk, “partout, je n’ai vu que les dangers, que les malheurs de la patrie”. De volksvertegenwoordigers moeten daarom het volk tegen zichzelf beschermenen gauw een punt zetten achter dit debat.

 

Dit is het enige uitgebreide noemenswaardig betoog van Lafont in de Assemblée. De hoop van Lafont op het stopzetten van het debat, kan men op zijn minst ijdel noemen. Indien men bedenkt dat sinds geruime tijd argumenten pro en contra de kop op staken en dat de discussie dus al langer aan de gang was, zou het stopzetten ervan gelijk gestaan hebben met de goedkeuring van het behoud van het koningschap, wat evenmin een neutrale beslissing is. Ook kan kritiek geuit worden op zijn stelling als zou men de assemblées primaires slechts mogen consulteren bij zekerheid over een unaniem oordeel. Als men zekerheid heeft over de unanimiteit van een oordeel, dan moet men logisch ook zekerheid kunnen hebben over de aard van het oordeel en gebeurt de raadpleging eigenlijk pro forma! Lafont zal met zijn betoog dan ook geen succes boeken. Alleswijst erop dat hij zeer royalistisch gezind was.

 

3. 3 Betoog van Gensonné

 

Zijn uiteenzetting[36] had Gensonné[37] gepland voor de 9de augustus, maar door de woelige toestanden in de Assemblée, besloot hij zijn betoog maar te laten drukken en rond te laten circuleren. De mening die hierin vertolkt wordt, stemt volledig overeen met diegene die hij voorstelde aan de Commission des Douze, de 5de van die maand. Gensonné pleitte ook dan namelijk voor het bijeenroepen van een Convention nationale op een grondwettelijk volledig verantwoorde wijze en de voorlopige schorsing van de uitvoerende macht.

 

Volgens Gensonné moet men zich twee vragen stellen, een feitelijke en een rechterlijke. Enerzijds moet men zich afvragen of de koning zich zijn afzetting op de hals heeft gehaald en anderzijds moet men blijven stilstaan over de manier waarop men deze afzetting kan uitspreken. De discussie erover moet grondig gebeuren, zonder enige haast, wegens het grote belang ervan.

 

Zoals bijna iedereen vertrekt Gensonné van de vaststelling dat de grondwet een aantal gevallen bepaalde, waarin de afzetting van de vorst verondersteld wordt. Feit is echter dat er naast de door de grondwet beschreven gevallen nog tal van andere mogelijkheden zijn om zich schuldig te maken aan daden die evenzeer om een afzetting vragen, maar niet al deze mogelijkheden werden opgenomen in de constitutie. Daarom moet men uitgaan van een “abdication présumée” in bepaalde omstandigheden, die eveneens erkend wordt door de grondwet. De volgende vraag die dan opduikt is volgens Gensonné wie het onderzoek naar die veronderstelde abdicatie moet doen en de officiële verklaring ervoor mag afleggen. Het gaat om een taak die een oordeel met een daarbijhorende straf inhoudt en het gaat om een daad die de uitdrukking moet zijn van de soevereine wil van het volk. Als men wil dat het Corps législatif deze taken volbrengt, dan treedt er voor de eerste opdracht al een ongeoorloofde cumulatie van functies op voor het Corps législatif. Hetzelfde orgaan kan moeilijk zorgen voor zowel de beschuldiging als het vonnis en de bepaling van de straf. Anderzijds moet de aankondiging van de afschaffing van het koningschap door de Assemblée, zoals Gensonné er reeds op wees een daad zijn die de uitdrukking is van de soevereine wil van de bevolking. Op deze wijze zou de Assemblée een taak uitoefenen die haar formeel gezien niet toebedeeld werd. De in de constitutie besproken soevereiniteit wordt immers één, ondeelbaar en onvervreemdbaar belichaamd door de samenwerking van verkozen vertegenwoordigers én een erfelijke vertegenwoordiger. Hierbij is usurpatie door één van deze twee machten volledig uit den boze, vindt Gensonné. De grondwet zelf laat volledig in het ongewisse wie belast moet worden met de taak de afzetting van de vorst aan te kondigen, stelt Gensonné vast. Hij betwist ook meteen de redenering die sommigen naar voor schoven om aan te tonen dat het Corps législatif bevoegd is om dit toch te doen. Een aantal politici waren hier namelijk van overtuigd omdat de Assemblée volgens de grondwet ook bevoegd was om een termijn te bepalen, binnen dewelke de koning terug naar het land moest keren in geval hij Frankrijk verlaten had. De politicus benadrukt nogmaals dat deze argumenten niet opgaan, omdat de grondwet precies alle bevoegdheden van het Corps législatif opsomt, maar niets zegt over het recht tot afkondigen van de afzetting van de koning: “Mais veut-on encore une dernière preuve de la non-existence de ce droit?Qu’on parcoure les chapitres de la Constitution qui présentent l’énumération de tous les pouvoirs délégués au Corps législatif… on n’y trouvera rien de relatif à la question de la déchéance”.

 

Tot zijn spijt moet Gensonné wel vaststellen dat de grondwet eigenlijk niet ernstig is met betrekking tot deze beruchte afzetting van de koning. Hij gaat ervan uit dat de constitutie eigenlijk gewoon de monarch wou intimideren. Welnu, besluit hij, als het Corps législatif niet grondwettelijk bevoegd is om een dergelijke uitspraak te doen, dan moet men, met het oog op het welzijn van de Franse natie, een Convention nationale bijeenroepen die de taak wel op zich kan nemen.

 

Gensonné anticipeert onmiddellijk op een aantal argumenten waarmee sommige politici de legitimiteit en de haar toegekende bevoegdheid van een dergelijke Convention nationale betwisten. De grondwet praat echter alleen over de vorming van “des assemblées de revision”. Welnu, de Convention nationale is net een “assemblée de revision” beweert hij. Het is een assemblée die de nationale soevereiniteit uitdrukt en het onverjaarbaar recht heeft de grondwet aan te passen. Hierbij zal de Convention nationale dit recht niet volledig in de praktijk brengen, ze zal enkel een grondwetsartikel over de afzetting van de koning in de praktijk brengen. De voorgeschreven reglementen met betrekking tot de samenstelling van de “assemblées de revision” kunnen in dit geval niet volledig verplichtend zijn voor de Convention nationale omdat ze haar zouden belemmeren in de volledige uitoefening van de soevereiniteit met betrekking tot deze problematiek. Tot slot drukt Gensonné erop dat de Convention nationale daarmee totaal geen inbreuk wil plegen tegen de bepalingen van de constitutie, maar dat haar samenkomst een uitdrukking is van de wil zich ernaar te schikken.

 

Vervolgens gaat de politicus nader in op de precieze taken van de Convention, éénmaal deze samengekomen is. De leden zullen vooreerst goed geïnformeerd moeten worden over de problematiek rondom het koningschap. Daarna moeten ze delibereren over wat men moet aanvangen met de uitvoerende macht, de koning. Vervolgens moet er ook gezocht worden naar een voorlopige, vervangende invulling van de uitvoerende macht. Concreet vindt Gensonné dat men hier de bepalingen van de grondwet, in geval van afwezigheid van de koning moet toepassen. De Convention nationale wordt zo de oplossing voor allerlei kwalen: “il vous offre par cela même le seul moyen d’éviter le choc des opinions particulières, de prévenir le fléau de la guerre civile et de forcer toutes les volontés individuelles à se niveler sur la volonté générale”. Tot slot benadrukt Gensonné in zijn betoog de haast waarmee men deze ideeën waar moet maken, in tegenstelling tot de grondigheid van de discussie die niet ten koste van de spoed mocht gaan, waarover hij het in het begin van zijn uiteenzetting had.

 

3. 4 Betoog van Tenon

 

In de bijlagen van de parlementaire handelingen van 10 augustus 1792, bevindt zich ook het betoog[38] van Jacques Tenon[39], afgevaardigde van het departement Seine-et-Oise. Reeds twee maal had hij een poging gedaan zijn mening over de schorsing van de koning uit te leggen (op 27 en 28 juli) maar steeds was hij onderbroken geweest. Voor “l’acquit de sa conscience”, besluit hij dan maar rond de 10de augustus zijn ideeën neer te pennen en ze te laten circuleren.

 

Tenon reageert heftig tegen het voorstel van een groot aantal politici om de koning tijdelijk te schorsen. Hij noemt dit inbreuk tegen de grondwet en tekortschieten aan de eed. Verderbenadrukt hij dat hij er evenzeer van overtuigd is dat alle soevereiniteit berust bij de natie en dat de natie daarom het recht heeft de grondwet te wijzigen. Toch is de eed[40] die men gezworen heeft volgens Tenon bijna even belangrijk. Daarin beloofde men het behoud van de grondwet van het koninkrijk en trouw aan de wet en aan de koning. De politicus wil deze bepalingen uit de eed als leidraad nemen in de problematiek rondom de schorsing van de uitvoerende macht.

 

De uitvoerende macht afzetten of schorsen gaat bijgevolg in tegen de beloften die men eertijds bij het afleggen van de eed maakte. Het is evenmin logisch dat men zich daaraan moet schuldig maken om uiteindelijk het vaderland te redden. “Serait-ce à des lâchetés qu’il s’agirait de recourir pour sauver son pays! Non, Messieurs, l’honneur le défend, il offre d’autres ressources infiniment préférables”. De eed negeren staat eveneens gelijk met het verloochenen van het nationale geloof, waarvan de eed de waarborg is. “Ce serment que nous avons prêté au nom de la patrie, est le gage de la foi publique. La foi publique ne nous appartient pas: elle appartient à la nation, de quel droit oserions-nous en disposer?”

 

Maar, gaat Tenon verder, de uitvoerende macht schorsen is niet alleen inbreuk tegen de eed, het druist ook in tegen de bepalingen van de grondwet. Het schorsen van de uitvoerende macht zou gebeuren via zogenaamde “des lois de circonstances”. Welnu, zijn deze niet voorzien in de grondwet en kunnen ze er evenmin door gewettigd worden. De Assemblée heeft eenvoudig niet het recht, zelfs al is het maar voorlopig, de andere van de twee pijlers waarop de grondwet steunt, uit te schakelen. Een dergelijke machtsusurpatie kan onder geen enkele voorwaarde toegelaten zijn.

 

Tenon blijft eveneens stilstaan bij de nieuwe regeringsvormen die men voorstelt bij de afschaffing van het ambt van de koning. Zo komt het illegaal schorsen van de koning overeen met het aanhangen van het republicanisme, waartegen de grondwet zich eveneens verzet. Trouw aan de koning is daarom de boodschap en deze is niet noodzakelijk een despoot waarvan de gehele bevolking slaaf is. Een goede koning wordt anders gedefineerd: “Je veux un roi des Français, premier fonctionnaire public, soumis à la loi, mais que je cesserai de défendre si jamais il est prouvé légalement qu’il soit tombé dans l’un des cas de déchéance prévus par la Constitution. ”Maar nu is men bezig de uitvoerende macht, waarmee men zich eigenlijk moet verenigen, tegen zich in het harnas te jagen.

 

De Assemblée heeft al een aantal blunders begaan, besluit Tenon en daarom geeft hij een aantal aanwijzingen om terug de goede richting uit te gaan. Men moet er volledig van afzien om de uitvoerende macht te schorsen. Men kan ook best meteen een boodschap naar de koning sturen om hem uit te nodigen de band met het Corps législatif te versterken. Vervolgens moeten er commissies komen die het gedrag van een aantal ministers onderzoeken sinds het begin van de revolutie zodat de Assemblée zelf zich met belangrijkere zaken kan bezig houden. Tot slot besluit de politicus zijn betoog met de vraag of zijn aanwijzingen aan de commission extraordinaire zouden overgemaakt kunnen worden.

 

Deze uiteenzetting is op zijn minst merkwaardig te noemen. Tenon verdedigt er als één van de zeldzamere politici niet alleen het koningschap, de argumenten die hij gebruikt zijn al even opmerkelijk. Hij roept op om de eed van trouw aan de grondwet te respecteren, maar dit kan alleen van secundair belang zijn als de natie beslist om deze grondwet aan te passen, waartoe ze wel degelijk het recht heeft. Men kan op zijn minst stellen dat Tenon als het ware bijzaak en essentie, gevolgen en basisprincipe door elkaar haalt om zijn stellingen kracht bij te zetten.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[6] Faÿ, Louis XVI, 13-112.

[7] Heritier, Erreurs, 12.

[8] Lafue, L’échec, 212.

[9] Furet & Ozouf, Acteurs, 163-177.

[10] Furet & Ozouf , Evénements, 255.

[11] Heritier, Erreurs, 14.

[12] Lafue, L’échec, 60.

[13] Furet & Richet, Révolution, 139.

[14] Leclercq, Fuite, 486-578

[15] Furet & Ozouf, Evénements, 325-341.

[16] Vovelle, Monarchie, 163-165.

   Madelin, Crépuscule, 297.

[17] Archives parlementaires, XXVII, 519.

   Vovelle, Monarchie, 124.

[18] Archives parlementaires, XXVIII, 326-331.

[19] Furet & Ozouf, Evénements, 325-341.

   Vovelle, Monarchie, 163-165.

   Vovelle, Révolution, 126-127.

   Leclercq, Fuite, 661-699.

   Hardman, Louis XVI, 198-199.

[20] Furet & Richet, Révolution, 143-144.

[21] Isorno, Procès, 124.

   Vovelle, Monarchie, 166.

   Michelet, Révolution, 698-710.

[22] Vovelle, Monarchie, 166-167 & 239-257.

[23] Vovelle, Monarchie, 257.

[24] Furet & Richet, Révolution, 153-154.

[25] Archives parlementaires, XLVII, 732.

[26] Vovelle, Monarchie, 258-263.

    Furet & Richet, Révolution, 155-157.  

    Fay, Louis XVI, 363-367.

    Isorno, Procès, 40-51.

    Madelin, Crépuscule, 316-324.

[27] Archives Parlementaires, XLVII, 678-692.

[28] Pierre Anasthase de Torné, geboren in 1727 in Tarbes, als zoon van een jurist, was tot aan de revolutie prieur de Baguères. Hij werd verkozen tot afgevaardigde in de Assemblée législative, van het departement van de Cher.   Als constitutioneel bisschop van de Cher liet hij zich in de Assemblée opmerken door zijn voorstel om alle religieuze en geestelijke kledij te verbieden.   Overtuigd revolutionair als hij was, liet hij kort daarna het geestelijk ambt achter zich.   Op negenenzestigjarige leeftijd huwde hij.   Een weinig later scheidde hij alweer en trok hij zich terug in zijn geboortestreek, de Pyreneeën waar hij in obscure omstandigheden stierf in 1797.

[29] Uittreksel uit de grondwet (voor een volledige weergave, zie bijlage 1):

“Art. 5. - Si, un mois après l’invitation du Corps législatif, le roi n’a pas prêté ce serment, ou si, après l’avoir prêté, il le rétracte, il sera censé d’avoir abdiqué la royauté.

Art. 6. - Si le roi se met à la tête d’une armée et en dirige les forces contre la nation, ou s’il ne s’oppose  pas par un acte formel à une telle entreprise, qui s’exécuterait en son nom, il sera censé avoir abdiqué la royauté.

Art. 7. - Si le roi, étant sorti du royaume, n’y rentrait pas après l’invitation qui lui en serait faite par le Corps législatif, et dans le délai qui sera fixé par la proclamation, lequel ne pourra être moindre de deux mois, il serait censé avoir abdiqué la royauté. - Le délai commencera à courir du jour où la proclamation du Corps législatif aura été publiée dans le lieu de ses séances; et les ministres seront tenus, sous leur responsabilité, de faire tous les actes du pouvoir exécutif, dont l’exercice sera suspendu dans la main du roi absent.

Art. 8. - Après l’abdication expresse ou légale, le roi sera dans la classe des citoyens, et pourra être accusé et jugé comme eux pour les actes postérieurs à son abdication. ”

[30] Uittreksel uit de Déclaration des droits, voor een volledige weergave, zie bijlage 2:

“Art. 2- Le but de toute association politique est la conservation des droits naturels et imprescriptibles de l’homme.   Ces droits sont la liberté, la propriété, la sûreté et la résistance à l’oppression. ”

[31] Het lijkt evident dat Torné bij het maken van dergelijke uitspraken ook aanstuurt op de in beschuldigingstelling van de koning na zijn afzetting.   Dit is toch vrij eigenaardig omdat Torné hier niet de grondwettelijkheid van dergelijke maatregelen bespreekt en poogt te bewijzen.   Men zou kunnen vermoeden dat Torné de bestraffing van de afgezette koning noodzakelijk achtte maar dat hij de grondwettelijkheid ervan niet kon aantonen en dat hij dit probleem dan ook maar simpelweg negeerde. (Robinet, II, 788. )

[32] Archives parlemenatires, XLVII, 692-695.

[33] Charles-Marie de Lafont du Cujulà werd in 1749 geboren uit een gegoede familie in Agen, in de Lot-et-Garonne.   Gedurende het Ancien Régime was hij consul van deze stad en tijdens de revolutie “officier municipal” en burgemeester.   Hij werd verkozen als afgevaardigde van de Lot-et-Garonne in 1791.   Herkozen in de Conseil des cinq cents, nam hij deel aan de staatsgreep.   Op het einde van zijn leven werd hij nog benoemd tot secretaire générale van de prefectuur van Agen alvorens in zijn geboortestad te sterven in 1811. (Robinet, II, 285. )

[34] “Le dixième des citoyens” is voor Lafont de helft van de om en bij 500 000 burgers uit Parijs (vreemdelingen uitgezonderd), die die wens in een petitie hadden uitgedrukt.   Als hij ervan uitgaat dat er op dat moment vijfentwintig miljoen Franse burgers zijn, dan maakt deze groep daar een tiende van uit.    

[35] Lafont specifieert niet aan wie de uitspraken oorspronkelijk worden toegeschreven.   Wij konden evenmin terugvinden wie deze argumenten uitte.

[36] Archives parlemenataires, XLVII, 695-699.

[37] Armand Gensonné werd geboren in Bordeaux in 1758 als zoon van een chirurg.   Reeds op jonge leeftijd opgemerkt wegens zijn retorische talenten, werd hem in 1787 een functie van secretaire général van de stad Bordeaux aangeboden.   Hij weigerde deze plaats echter, maar werd in 1790 wel  procureur de la Commune.   Kort daarna werd hij benoemd tot rechter aan het Hof van Cassatie in het departement van de Gironde.   Na de vlucht van de koning, stelde hij aan deze rechtbank voor om bij het zweren van de eed, alleen nog trouw te zweren aan de wet en de natie, zonder daar de koning nog bij te vernoemen.   Zijn motie werd echter verworpen.   Eind 1791 werd hij verkozen als afgevaardigde van de Gironde in de Assemblée nationale législative. Als lid van het Comité diplomatique stelde hij als één van de eersten voor de oorlog te verklaren aan Oostenrijk, wat ook officieel  gebeurde in april 1792.   De eerste januari van datzelfde jaar had hij een decreet van beschuldiging tegen de broers van de koning weten goed te laten keuren.   Vervolgens zat hij in de periode maart-april 1792 de Assemblée voor en maakte hij van de gelegenheid gebruik om een aantal ministers aan te vallen.   Herkozen in de Convention, werd hij lid van het Comité de constitution, in wiens naam hij een grondwetsplan voorlegde in februari 1793.   Met betrekking tot het proces van Louis XVI bleef hij vooral bekend door zijn redevoering voor een volksraadpleging, waarin hij herhaaldelijk scherp uitviel naar Robespierre, wat hem niet in dank werd afgenomen.   Dit verklaart misschien waarom Gensonné zich later ‘streng’ uitsprak over de strafbepaling van Louis XVI, voor de doodstraf en tegen de opschorting ervan.   In maart 1793 was hij weer voorzitter van de Convention gedurende twee weken.   In juni werd hij slachtoffer van een machtsgreep en kort daarop werd zijn arrestatie gedecreteerd.   Door een gendarme bewaakt, wiens leven hij gered had de 10de augustus, wees hij het voorstel af om te vluchten.   Gerust van zijn geweten verscheen hij voor het tribunal révolutionnaire, waar men hem zijn relatie met Dumouriez verweet.   Gensonné gaf toe diens kennis te zijn, maar ontkende betrokken te zijn geweest bij het verraad dat Dumouriez gepleegd had.   Bekend gebleven als een “homme droit par son caractère”, maar miskend door zijn tijdsgenoten, stierf Gensonné op de guillotine in oktober 1793.

(Dictionnaire des conventionnels, 289-291. )

[38] Archives parelementaires, XLVII, 699-700.

[39] Jacques-René Tenon werd in 1724 geboren in Scepeaux, nabij Joigny.   Na zijn geneeskundestudies werd hij een voornaam chirurg en doceerde hij zelfs pathologie aan de Académie des Sciences.   Als afgevaardigde in de Législative zat hij het Comité de secours voor.   In 1793 trok hij zich echter terug van het openbare leven in Massy.   Hij zou pas in 1815 terugkeren naar Parijs, om er een jaar later te sterven. (Robinet, II, 776. )

[40] De eed luidt als volgt: “…de maintenir de tout notre pouvoir, la Constitution du royaume, décrétée par l’Assemblée nationale constituante, aux années 1789, 1790 et 1791, de ne rien proposer ni consentir dans le cours de la présente législature, qui puisse y porter atteinte, et d’être en tout fidèles à la nation, à la loi et au roi”.