Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III: 

VERKLARENDE FACTOREN

 

A. AANGEHAALDE REDENEN IN BRONNEN EN WERKEN

 

De reden bij uitstek voor het conflict tussen Sap en Van Zeeland, als die al gegeven wordt[562], luidt traditioneel een persoonlijk gevoel van ‘rancune et envie’ van eerstgenoemde jegens laatstgenoemde. Zowel in de literatuur (o.m. Henau, Van der Wee, Elias, etc.) als in memoires van of interviews met politici (Van Isacker en Gaston Eyskens), in pers en in parlementaire handelingen is dit het geval. De mooiste illustratie ervan valt te lezen bij Marcel-Henri Jaspar die, waarschijnlijk niet gespeend van enige overdrijving, verhaalt: “Il suffisait de prononcer devant lui le nom de Van Zeeland pour déchaîner la fureur de Sap, tant sur le plan physique que sur le plan moral. Son visage devenait cramoisi, ses mains tremblaient, ses pieds trépignaient, son crâne dégoulinait, il devenait laid - la haine le défigurait; de ma vie, je n’ai vu sur les traits d’un homme autant de stigmates de la fureur que sur le visage de ‘Gustave’ quand je lui parlais de ‘son ami Paul’.”[563]

 

Iets wat eigenlijk dicht aansluit bij de these van de persoonlijke twist, is de uitleg als waren Saps aanvallen hem ingegeven door jaloezie. In de pers dook deze verklaring dikwijls op. Bij Van Zeelands eerste regeringsvorming in maart 1935 vroeg Le Bien Public zich bvb. af: “M. Sap ne se souviendra-t-il plus de ses anciennes jalousies?[564] De jaloezie betrof volgens de meeste journalisten het feit dat Sap de technische competentie van Van Zeeland niet kon verdragen. Bovendien gunde hij deze laatste, toen hij premier werd, zijn successen niet in de strijd tegen de economische crisis.

 

Een andere reden die ook vaak werd geopperd deze van Saps machtsdrang, die het bijgevolg niet kon verkroppen dat hij niet in de regering  zetelde, terwijl Van Zeeland, zijn vroegere ‘kindermeid uit het kabinet - de Broqueville, er aan het hoofd van stond. Op momenten dat hij weer eens het vuur opende op de regering, werd in de Kamer dikwijls schimpend uitgeroepen dat Sap enkel aasde op een ministerportefeuille[565].

Ook minister Van Isacker leende zich in zijn memoires tot deze hypothese[566], die ook in de pers ingang vond. Het maandblad Le Flambeau schreef in dit verband, m.b.t. de regering - de Broqueville: “M. Sap, dictateur aux Finances, supportait mal les deux ‘bonnes d’enfants’ dont on l’avait loti. Caractère énérgique mais ombrageux, (…) il était hostile à toute ingérence.[567] Ook de briefpapier-historie moet in dit licht worden gezien.

 

Slechts in twee werken werd tot nu toe eigenlijk iets dieper op het conflict ingegaan. Enerzijds is er het artikel in het Nationaal Biografisch Woordenboek over Sap, geschreven door Gerard. Daarin stelt de auteur i.v.m. de twist vast dat “het daarbij niet altijd duidelijk was of politieke dan wel persoonlijke motieven aan de basis van die oppositie lagen”[568]. Toch kan over het persoonlijke element, aldus de auteur, evenwel geen twijfel bestaan. Daarnaast haalt Gerard als andere redenen aan het antisocialistische gevoel dat bij Sap heerste, alsook zijn afkeer van de devaluatie. Tot slot wordt de suggestie geopperd dat de stichting van de Kredietbank het conflict tussen beide personen wel eens zou kunnen hebben gevoed.

Een tweede werk betreft het levensverhaal van De Standaard, door Gaston Durnez. Net als Gerard haalt hij als redenen aan Saps afkeer van de devaluatie, zijn antisocialisme, alsook persoonlijke rancune. Twee oorzaken die hij er aan toevoegt zijn Saps flamingantisme en zijn politieke opvattingen (een vage beschrijving die geen verdere invulling krijgt, althans niet m.b.t. het conflict tussen hem en Van Zeeland).

 

Uit het bovenstaande komt duidelijk naar voor dat een persoonlijk gevoel van wrok jegens Van Zeeland door de meeste waarnemers als de voornaamste reden voor het conflict wordt beschouwd. Daarnaast mag blijken dat iedereen de ‘schuld’ ervoor onveranderlijk in de schoenen van Sap schuift. In feite vonden we slechts één document waarin het omgekeerde wordt beweerd. In een artikel van de krant Réalités nl. werd Van Zeeland als schuldige met de vinger gewezen[569]. Hij werd ervan beschuldigd Sap systematisch tegen te werken, en vervolgens toch telkens met de eer te gaan lopen.

 

B. EIGENLIJKE REDENEN VOOR HET CONFLICT

 

Na een grondige analyse van het verzamelde bronnenmateriaal, kwamen wij tot de vaststelling dat er m.b.t. het conflict tussen Sap en Van Zeeland heel wat meer aan de hand was dan de tot nog toe steevast opgegeven redenen. In totaal onderscheidden wij een zestal nauw met elkaar verbonden oorzaken.

 

 

HFST. 22: TEGENGESTELD STAATSMODEL

 

Van Zeeland trad toe tot de regering de Broqueville als technicus. Gedurende zijn premierschap profileerde hij zich sterk als de man boven de partijen. Hij benadrukte dat zijn kabinet geen driepartijenregering was, maar een regering van nationale unie. De regeringen - Van Zeeland ondergingen sterk de invloed van de groep Autorité, waarvan de premier zelf nog lid was geweest. Sap van zijn kant ageerde fel tegen eender wie zich boven de partijen en het parlement wilde verheffen. Een tripartiete was in zijn ogen gelijk aan de dictatuur. Zelf ijverde Sap voor een grote en machtige katholieke partij, met een Vlaamse en Waalse afdeling.

 

Situering van beider doctrine in lange-termijnperspectief[570]

 

In wezen was er met de staatsopvattingen van Sap en Van Zeeland niets nieuws onder de zon. Ze vormden een voortzetting van stromingen die zich al van vóór de Eerste Wereldoorlog voordeden, en waarbij er een antagonisme bestond tussen Waals-Brusselse industriële milieu’s en Vlaamse (klein)burgerlijke en landbouwerskringen.

Al van in de prille beginjaren van de Belgische staat heerste hoofdzakelijk in Waals-Brusselse industriële kringen een streven naar annexionisme van bepaalde gebieden (delen van Nederland en het Groothertogdom Luxemburg) - de Belgische grenzen werden als een (economische) omknelling ervaren - alsook een streven naar een nauw aanleunen bij Frankrijk. In de jaren 1870-80 deed zich een verlevendiging voor van het annexionisme. Heel tekenend in dit verband is een memorandum van 1882 van de hand van Emile Banning, nauw medewerker van de koning in koloniale aangelegenheden. Banning stelde dat de militaire beveiliging van België een terugkeer naar het vaderland vereiste van de gebieden die het ‘Belgica irredenta’ uitmaakten: Zeeuws-Vlaanderen met de Scheldemonding, Nederlands-Limburg (een mijnenstreek) en het groothertogdom Luxemburg. Alleen op die manier hadden verdedigingslinies langs Maas en Schelde zin. Ook Léon Hennebicq en Henry Carton de Wiart toonden zich grote pleitbezorgers van het irredentistische groot-Belgische nationalistische ideeëngoed.

Rond 1900 kwam er een binding tot stand tussen de annexionisten en het Action française-gedachtengoed (monarchie, anti-democratie, sterke staat). Hadden o.m. contacten met de Action française: Henry Davignon, Henry Carton de Wiart, Thomas Braun, Jules Renkin (de latere premier), Pierre Nothomb, de priesters Wallez, Van den Haut, Jean de Hemptinne en Louis Picard, René Hislaire (latere medewerker van Van Zeeland), etc. In 1912, na een overwinning voor de katholieken in de parlementsverkiezingen, stelden Nothomb en Hennebicq aan de koning de vorming van een tripartiete voor, die de belangrijkste eisen van socialisten, liberalen en katholieken moest inwilligen. Op die manier zou een regering vervolgens eindelijk wegraken uit de partijpolitiek en energie kunnen vrijmaken voor een werkelijk nationale politiek. Geijverd werd in vele Belgisch-nationalistische en Waals-Brusselse industriële milieu’s (die overigens dikwijls samenvielen) voor de eliminatie van alle factoren die de staat en het gezag verzwakten, als daar waren het belemmerende internationale statuut van België (neutraliteit), de parlementaire democratie, de partijpolitiek, de verdeeldheid zaaiende pogingen tot vervlaamsing, etc.

Onder de Eerste Wereldoorlog werd deze doctrine steeds scherper geformuleerd o.m. in de officieuze regeringskrant (verschijnend in Le Havre) Le XXe Siècle, Nouvelle Belgique, La Nation belge, La Métropole, etc. Verschillende van deze kranten werden o.m. gefinancierd door de Broqueville, Neuray, Nothomb, etc. Hoofdredacteur Neuray van Le XXe Siècle vatte zijn ideaalbeeld van de staat als volgt samen: “unité, stabilité, autorité et compétence en haut, liberté et contrôle en bas.” Velen pleitten voor de instelling van een directoire exécutif (een soort zakenkabinet met technici) en een monarchie functionerend volgens de letter van de grondwet. Dit streven naar een sterke staat ging in vele gevallen gepaard met annexionistische perscampagnes, vooral in Le XXe Siècle. De kern van deze beweging te Le Havre (het hoofdkwartier van de Belgische regering) onder de oorlog werd gevormd door: Charles de Broqueville, Neuray, Ernst, Nothomb, Louis de Lichtervelde, Henry Carton de Wiart, Passelecq, Orts, Dechamps, de Bassompierre, Hymans, Renkin, Gobelet d’Alvilla, Gutt, Van Langenhove, Fierens, Patris en Van der Essen.

In december 1918 dan, vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog, werd overgegaan tot de oprichting van het Comité de politique nationale. Ondertekenaars van het manifest van het Comité waren o.m.: Nothomb, Van Langenhove, Dupriez, Paul Crokaert, Etienne Davignon, Piérard, Van der Essen, Maurice des Ombriaux, Hennebicq, Braun, Baie en Janson. In hun manifest eisten zij o.m. de annexatie van het Groothertogdom Luxemburg, de vrije beschikking over de Schelde tot aan haar monding, invloed in het Rijnland en de teruggave door Duitsland van de Oostkantons. Deze eisen hingen samen met de industriële belangen (goedkopere grondstoffen en grotere afzetmarkten) van de ondertekenaars (bijna alle afkomstig uit Waals-Brusselse industriële milieu’s) en/of de holdings die zij vertegenwoordigden.

In Vlaanderen daarentegen waren vele politici, o.m. Vlaamse katholieken Helleputte, Van Cauwelaert, dr. Van De Perre, Sap, etc. helemaal niet opgezet met deze annexionistische denkbeelden[571]. De Vlaamse landbouwers- en (klein)burgerlijke kringen achtten de bestaande grenzen beveiligend, en hadden geen enkele baat of voordeel bij een gebiedsuitbreiding. Ook de toenadering tot Frankrijk zagen zij met lede ogen aan. Al heel spoedig kwam het dan ook tot een heftige strijd tussen beide kampen, die o.m. in de pers werd uitgevochten. Zo stond De Standaard (met Van Cauwelaert, Van De Perre en Sap) lijnrecht tegen de groot-belgicisten, die ondermeer in La Nation belge een forum kregen om hun ideeën kenbaar te maken[572].

Bij de eerste na-oorlogse parlementsverkiezingen van 1919 verenigden vele van deze groot-belgicisten zich in de nieuw opgerichte Parti pour la Renaissance Nationale, die ijverde voor orde en gezag, en bovenpartijdige eendracht. Deze nieuwe partij genoot o.m. de steun van La Nation belge, de krant van Charles de Broqueville, die zelf evenwel niet tot die partij toetrad. Om deze in wezen scheurlijst van de katholieke partij de wind uit de zeilen te halen, kwamen Sap en Ruzette in West-Vlaanderen de ‘Brugsche formuul’ overeen, waarbij het Vlaamse minimumprogramma vager werd geformuleerd. Zo hoopten ze de franstalige katholieken niet al te zeer af te schrikken en hen binnen de katholieke partij te houden. Als gevolg van deze maar ook vele andere acties, evenals door het feit dat de nieuwe partij ietwat volksvreemd bleef, kon zij geen doorbraak forceren in de verkiezingen. Ze behaalde slechts twee zetels.

Toch konden Sap, Helleputte, en vele andere Vlaamse katholieke politici weinig ondernemen tegen het autoritaire element (in de vorm van een tripartiete) dat de groot-belgicisten en annexionisten koesterden. Onder en vlak na de oorlog vierde de Union Sacrée, zoals het tripartisme werd genoemd, hoogtij. Sap reageerde er met klem (doch vruchteloos) tegen. In een artikelenreeks in De Standaard van 1919-20 veroordeelde hij de tripartiete als een parlementaire dictatuur[573]. Toen Van Zeeland premier werd van een tripartiete zou hij dat terug doen. Het is trouwens zo dat heel wat parallellen te trekken vallen tussen uitzicht, beleid en maatregelen van achtereenvolgens de tripartietes - de Broqueville, - Delacroix, - Carton de Wiart, Jaspar en - Van Zeeland. Ten bewijze van deze stelling een aantal elementen uit de drie eerstgenoemde regeringen, die heel wat gelijkenissen vertonen met wat onder het premierschap van Van Zeeland voorkwam:

De strijd tegen het annexionistische element gebeurde met wisselend succes. Zo konden de Vlaamse katholieken de totstandkoming van het Frans-Belgisch Geheim Militair Akkoord (waarin o.m. Hymans en Janson een hoofdrol speelden) niet beletten, maar verijdelden ze wel mede via De Standaard (die toen nog niet volledig in de handen van Sap was) het afsluiten van een akkoord tot de vestiging van een Frans-Belgische tolunie, die in hun ogen een eerste stap in de richting van een economische unie met Frankrijk zou hebben betekend.

Intussen kwam vlak na de oorlog ook een binding tot stand tussen de oude(re) autoritair-gezinde groot-belgicisten en een nieuwe jonge generatie. Dit komt duidelijk naar voor wanneer een aantal groeperingen zoals La Revue Latine en La Nouvelle Jeunesse, die zou overgaan in Ligue de la Jeunesse Nouvelle en vervolgens Autorité, van naderbij worden bekeken. Het is nl. zo dat heel wat bovenvermelde namen van groot-belgicisten in deze groeperingen terugkwamen, net als hun ideeëngoed. La Revue Latine bvb., opgericht in 1920, stelde zich strijdlustig katholiek op, en betoonde zich anti-democratisch en maurrasistisch. Leden waren o.m. Deschamps en Valschaerts, de autoritair-gezinde en francofiele directeur van Le Rappel die onder de oorlog kennis had gemaakt met Paul Van Zeeland.

Meer nog werd de nieuw tot stand gekomen verbinding duidelijk doorheen La Nouvelle Jeunesse, die in 1923 van naam veranderde en verder ging als Ligue de la Jeunesse Nouvelle. Leden waren hier o.m. Henry Davignon, Louis de Lichtervelde, Xavier en Hubert Carton de Wiart (zonen van Henry), Paul Fierens, Thomas Braun, Pierre Nothomb, Luc Hommel, Valschaerts, Neujean, Fasbender, Goffinet, Paul Crokaert, etc. Veel van deze namen troffen we ook al aan in de vooroorlogse autoritaire en annexionistische beweging. Hier  was het dus dat de verbinding tot stand kwam tussen de ‘oude garde’ en een nieuwe jonge generatie, waaronder Luc Hommel, Etienne de la Vallée Poussin, Daniël Ryelandt, Charles du Bus de Warnaffe, etc. In deze kringen was het ook dat Paul Van Zeeland zich bewoog, en zo mee de invloed van de autoritaire groot-belgicisten onderging. In 1921 trad hij toe tot de Ligue de la Jeunesse Nouvelle, die er een autoritair, monarchaal en maurrasistisch gedachtengoed (conform aan de vooroorlogse autoritaire en annexionistische denkbeelden) op nahield. Tevens spreidde ze uit bezorgdheid over de eenheid van het land een anti-Vlaamsgezindheid tentoon. Het annexionistisch element verdween langzaam maar zeker uit de beweging, mede als gevolg van de evoluerende internationale situatie. Uit deze kringen zou Van Zeeland later veel van zijn medewerkers recruteren. Sap van zijn kant toonde zich van meet af aan tegenstander van deze beweging, aangezien hij compleet tegenovergestelde denkbeelden koesterde.

 

Het staatsmodel van Paul Van Zeeland

 

a)   de groep Autorité en haar ideeëngoed

Na de Eerste Wereldoorlog vormden een aantal katholieke intellectuele jongeren in Leuven een soort van discussiegroep m.b.t. problemen rond staatsstructuren. Ze verenigden zich onder de naam Ligue de la Jeunesse Nouvelle, waarvan op 3 november 1923 de statuten in het Belgisch Staatsblad verschenen. Van Zeeland was één van de leden van de groep, die vanaf 1924 een tweemaandelijks tijdschrift uitgaf getiteld Pour l’Autorité. Daarin weerklonken grote invloeden van Charles Maurras (1868 - 1952), de leider van de Action française. Die was monarchist en tegenstander van democratische ideeën. Maakten naast Van Zeeland o.m. nog deel uit van de groep: Charles du Bus de Warnaffe, Daniël Ryelandt, Louis de Lichtervelde, die samen met Hubert Pierlot één van de beschermheren ervan was, Luc Hommel, Etienne de la Vallée Poussin, Paul Struye, Fernand Baudhuin, Paul Crokaert, Xavier en Hubert Carton de Wiart, Jean Thévenet, Charles van Reninghe de Voxvrie, Roger Kervyn, Léon Degrelle (!!), etc.[574]

In 1926 veranderde de Ligue de la Jeunesse Nouvelle haar naam in Ligue pour la Restauration de l’Ordre et de l’Autorité dans l’Etat, kortweg Autorité. Deze beweging verwierp het liberalisme[575] en noemde de uitgangsprincipes ervan volledig fout. Het hoogste goed was immers niet de individuele vrijheid, maar wel de Waarheid, die buiten de mens ligt en waarnaar de mens zich moet modelleren. De mens werd verondersteld de Waarheid te dienen volgens bepaalde vastliggende wetten, en niet volgens de eigen grillen. Vrijheid vormde voor Autorité een subjectief goed dat de mens in de richting van het individualisme stuurde, en alle discipline en orde deed verloren gaan. “Alors que le principe de liberté est générateur de contradictions, de confusions et de décadence, le principe d’autorité est source d’ordre, de progrès et de paix.[576]

De politieke democratie kende in de ogen van Autorité geen genade. “La démocratie politique a pour effet de rendre l’autorité incertaine et faible. Les libéraux s’en réjouissent. Ils la considèrent plutôt comme un mal puisqu’elle est nécessairement une règle, une limite, un obstacle à l’effervescence désordonnée des bons et mauvais penchants de l’homme.[577] Tegenover de democratie werd het (sterke-) gezagsprincipe geplaatst, dat moest waken over het welzijn van de maatschappij, dat voorrang had op het individuele geluk. Consequent volgde voor Autorité hieruit dat het de staat toegelaten was indien nodig de individuele vrijheid in te perken, ter bescherming van het algemeen welzijn.

De staatsopvatting dan die Autorité huldigde, luidde kort samengevat als volgt: “Un pouvoir exécutif stable, suffisamment indépendant des Chambres pour pouvoir gouverner avec continuité mais plus dépendant du Roi qui doit exercer de manière permanente le contrôle que les Chambres ne doivent faire sentir que par intervalles.[578]

De beweging was duidelijk gewonnen voor een diepgaande hervorming van de staat, die wel in de lijn van de traditie diende te liggen. Er werd gesteld dat aan de Kroon, de bindende kracht van het land, haar macht en prestige moest worden teruggegeven. De groep wilde de positie van de koning terug versterken, dit ten nadele van de politieke partijen die heel wat van de koninklijke bevoegdheden hadden geüsurpeerd, alsook ten nadele van de parlementaire macht. Autorité pleitte voor de instelling van het koninklijk referendum, waarbij aan de koning het recht werd voorbehouden te vragen naar de mening van het volk in bepaalde materies.

Tegenover de wil om de koninklijke macht gevoelig uit te breiden, stond de diepe minachting van Autorité jegens het parlement, dat onder het interbellum vierkant draaide. De beweging reageerde vlijmscherp tegen de slapte en krachteloosheid van deze instelling. “L’électoralisme et l’accession au Parlement de représentants doués d’un minimum d’éducation politique, l’ont plongée dans l’atmosphère d’une politique de village.[579] Ze klaagde de vriendjespolitiek aan, evenals de duistere praktijken en compromissen die in de coulissen van het parlement werden gesloten. De wetgevende vergadering hield zich veel te veel bezig met banaliteiten, dorpspolitieke onderwerpen etc. waardoor het algemeen belang op het tweede plan of nog verder verzeild raakte. Eveneens werd in deze context gewezen op de nefaste invloed van het electoralisme, waarbij de enige bekommernis van de politici in hun handelen nog was om op een goed blaadje te staan bij de kiezers.

Autorité stelde een hele resem maatregelen voor om aan het euvel van de parlementaire onmacht te verhelpen. Zo was de beweging gewonnen voor de afschaffing van het wetgevend initiatief van het parlement. Ze zou dit in handen geven van een soort Staatsraad (Conseil d’Etat), samengesteld uit technici en juristen benoemd door de koning. Een parlementslid die toch nog een wetsvoorstel wilde indienen, kon dit neerleggen bij de Conseil d’Etat. Die besliste dan zelf eerst of het voorstel al dan niet aanvaard werd. In geval van een positief antwoord bestudeerde, bediscussieerde en verbeterde de Conseil d’Etat dan volledig autonoom het voorstel. Vervolgens keerde het terug naar het parlementaire halfrond waar er enkel nog ja of neen kon worden gestemd. Amenderingsrecht zou immers eveneens aan het parlement worden onttrokken. Voorts wilde de beweging de duur van de parlementaire sessies substantieel inkorten, en het recht tot interpellatie sterk limiteren. De samenstelling van de secties en commissies in het parlement mocht volgens Autorité niet langer geschieden via lotstrekking, maar wel op basis van competentie.

Op het vlak van financiën eiste Autorité, naar het woord van Karel Van Isacker, de instelling van “een financiële dictatuur”[580], om budgetten en financiën gezond te maken. Opnieuw werd door de beweging dus aan een essentiële bevoegdheid van het parlement geraakt. Voortaan zou de koning permanent de regering controleren, het parlement nog slechts occasioneel. Autorité erkende dat de Wetgevende Vergadering in het begin precies werd gecreëerd om de uitgaven van de uitvoerende macht te controleren, maar stelde vast dat in de loop der decennia parlementariërs zelf geld waren beginnen spenderen, vooral met het oog op een goede electorale beurt. Daarom eiste de beweging de oprichting van gespecialiseerde permanente commissies, die voortaan de begroting zouden controleren. Op die manier zou ook niet langer onnodig heel wat tijd verloren gaan door allerhande nutteloze parlementaire procedures. Ze stelde voorts dat alle ministeriële departementen zich moesten onderwerpen aan de richtlijnen van het ministerie van financiën, dat aldus één van de belangrijkste staatsorganen zou  worden.

Voor de rol van de politieke partijen toonde Autorité niets dan een hevige afkeer. Ze fulmineerde tegen het feit dat de partijen veel van de koninklijke macht hadden af- en overgenomen. Zo vond de beweging het totaal ongehoord dat bij een regeringsvorming partijleiders beslisten over de toekenning van ministerportefeuilles, exclusieven uitspraken tegen bepaalde personen, ministers tot aftreden dwongen zonder dat ze eerst de koning konden raadplegen, etc.

Wat de katholieke partij betreft, beklemtoonde Autorité dat haar eerste taak moest zijn de bescherming van de katholieken, zij het wel dat dit in volledige onafhankelijkheid van de kerkelijke overheden diende te gebeuren. Meermaals liet Autorité een ballonnetje op over de oprichting van een regeringspartij, waarbij twee verschillende (bij voorkeur liberalen en katholieken) partijen zouden samenwerken rond één gemeenschappelijk programma en daarmee in de verkiezingsstrijd samen naar buiten zouden treden.

Voorts sprak Autorité zich uit tegen het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht, ingevoerd kort na de Eerste Wereldoorlog. Dit lokte nl. niets dan demagogie uit. Ze wilde er dan ook serieuze correcties op aanbrengen, en het in wezen zelfs vervangen door het familiestemrecht.

Autorité had het niet onder de markt. In vele kringen werden haar ideeën helemaal niet geapprecieerd. De academische overheid in Leuven bvb. verbood verschillende lezingen van Autorité-gezinden, terwijl La Libre Belgique een perscampagne tegen de groep op het getouw zette[581]. Heel wat gevestigde waarden in de traditionele partijen wantrouwden de nieuwe beweging en bekeken haar met argusogen. Dikwijls ook stootte Autorité op een muur van doofheid en onverschilligheid.

Toch bleef de groep zich beschouwen als het denklaboratorium van de katholieke partij. Naar het einde van de jaren ’20 echter verloor Autorité veel van haar dynamiek. Verdere vernieuwing en creativiteit bleef uit, waardoor de groep vanaf 1929 a.h.w. een schemerbestaan leidde. In 1935 doofde het licht van Autorité definitief uit. Toch betekende dit nog niet het einde van de beweging. Op twee manieren leefde ze verder. Enerzijds startte een kopstuk uit de katholieke partij, Hubert Pierlot, met een studiegroep van jonge katholieke intellectuelen, die verdacht veel gelijkenissen met Autorité vertoonde[582]. Anderzijds konden vele voormalige Autorité-leden zich gedurende de jaren ’30 opwerken tot topfuncties in de maatschappij. Vooral tijdens de regeringen - Van Zeeland werd dit duidelijk zichtbaar.

 

b)  de invloed van Autorité gedurende de regeringen - Van Zeeland

Tijdens de jaren ’30 konden veel vroegere leden van Autorité opklimmen tot sleutelposten in het Belgische politieke en openbare leven. “Op geen enkel ander moment in de tussenoorlogse periode stond een kabinet zo dicht bij de opvattingen van L’Autorité als onder de regering - Van Zeeland, ‘le gouvernement fort’, gewapend met bijzondere machten voor één jaar.”[583] Premier Van Zeeland, zelf jarenlang medewerker geweest van Autorité, had rond zich heel wat personen verzameld die uit dezelfde groep kwamen. Zijn eerste kabinetschef bvb. was Louis de Lichtervelde, en zijn tweede kabinetschef Luc Hommel. Tot minister van binnenlandse zaken in zijn eerste regering stelde hij Charles du Bus de Warnaffe aan, die prompt Daniël Ryelandt als zijn kabinetschef aanwees. In de tweede regering - Van Zeeland werd Hubert Pierlot benoemd tot minister van landbouw, en kreeg hij zelfs even het departement justitie onder zijn hoede. Hoofdredacteur en directeur van de regeringsgezinde krant Le XXe Siècle waren resp. Etienne de la Vallée Poussin en William Ugeux.  Van Zeeland omringde zich dus ontegensprekelijk met gelijkgezinden. Ook Van de Vyvere was dit opgevallen. In een brief aan Van Cauwelaert schreef hij hierover: “Meer en meer, hoor ik hier overal vertellen dat de Koning en ook de eerste minister in hunne vertrouwensmannen vele openlijke en verkapte rexisten tellen, en dat die ‘milieus’ geheel en gansch voor persoonlijk gezag en dictatuur Van Zeeland - tegen parlementarisme - zijn. Al wat voor persoonlijk gezag is, droomt van Rex den baard af te doen met erger toe te bijten dan hij zelf (…).”[584]

Vooral graaf Louis de Lichtervelde speelde een belangrijke rol in de twee regeringen - Van Zeeland. In 1932 verscheen van zijn hand een werk getiteld La structure de l’état belge. Daarin stelde hij dat het coalitieregime, de ministeriële instabiliteit en de afbrokkeling van de politieke partijen tot een strijd tussen verschillende clans, de uitoefening van het koninklijk gezag hebben geschaad. Hij pleitte voor een dringende herwaardering van de rol van de koning ten nadele van de politieke partijen die veel van de koninklijke macht hadden geüsurpeerd. In feite herhaalde de Lichtervelde dus het ideeëngoed van Autorité. Hij drong aan op een hervorming van de staat. Die was noodzakelijk geworden, aangezien de structuren van de staat eigenlijk nooit werden aangepast aan de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Daardoor kon het particularisme en eigenbelang der partijen zo welig tieren.

Ook Van Zeeland zelf was gewonnen voor een hervorming van de staat. André Molitor, koninklijk commissaris voor de administratieve hervorming in de tweede regering - Van Zeeland, schreef in zijn memoires: “Il (Van Zeeland) était d’ailleurs, me semble-t-il, influencé par des hommes comme Louis de Lichtervelde et le groupe de l’Autorité qui eux-mêmes avaient puisé dans les doctrines de la droite française la conviction de la primauté du politique. Il s’orienta donc naturellement non sans de bonnes raisons vers l’idée de la ‘Réforme de l’Etat’. Il décida de mettre en place un appareil destiné à étudier cette réforme. La première phase de cette mise en place fut la création d’une institution privée, le Centre d’Etudes pour la Réforme de l’Etat.”[585]

Inderdaad ging Van Zeeland op 28 november 1936 over tot de oprichting van het Studiecentrum voor de Hervorming van de Staat (SHS), dat hij vooral bevolkte met mensen uit zijn omgeving (o.m. Ryelandt, de la Vallée Poussin, etc.), waarvan sommigen bovendien nog deel uit hadden gemaakt van Autorité. Het SHS moest onderzoeken hoe het parlementair regime best werd aangepast aan de nieuwe politieke, economische en sociale toestand zoals die zich in België voordeed. De bestuursraad bestond uit drie leden: Marcq, Soudan en … Louis de Lichtervelde. Het nieuwe instituut telde drie afdelingen: een politieke, een rechtskundige en een afdeling onderwijs. Vooral de besluiten van eerstgenoemde afdeling interesseren ons hier[586].

De politieke afdeling bestond uit negen commissies. In de commissie uitvoerende macht werd gesteld dat het niet aan de politieke partijen, waarnaar ze trouwens hard uithaalde, maar wel aan de koning toekwam ministers te benoemen en te ontslaan. Daarnaast drong ze aan op een meer rationele verdeling van de ministeriële bevoegdheden, alsook vond de commissie dat meer beroep moest worden gedaan op koninklijke commissarissen. Tenslotte beklemtoonde ze de primauteit van de eerste minister, die zich in concrete vorm moest kunnen doen gelden. Leden van deze commissie, waarvan de besluiten grote overeenkomsten vertonen met het gedachtengoed van Autorité (o.m. m.b.t. de rol van de koning en politieke partijen), waren o.m. de Lichtervelde en Ryelandt.

De tweede commissie die over de wetgevende macht moest bezinnen, stelde voor de rol van het parlement te verkleinen t.v.v. nieuw op te richten raden van bijstand, die zich zouden beraden over vraagstukken aangebracht door regering of parlement. De raden zouden samengesteld zijn uit afgevaardigden van de regering en raadsleden benoemd door de koning. Hier weerklinkt een echo van de Conseil d’Etat zoals die door Autorité werd voorgesteld. Ook tegenover de regering wilde de commissie de macht van het parlement diminueren. Het parlement, zo werd gesteld, moest enkel kaderwetten goedkeuren die het de regering zouden toelaten efficiënter te regeren. Daarenboven moesten begrotingen sneller worden goedgekeurd, en bepaalde materies niet meer in de twee Kamers behandeld.

Al bij al ademde het rapport van het SHS, uitgebracht in 1937, een sfeer van gematigdheid uit, waarbij het de uitdrukkelijke bedoeling was geweest de grenzen van de grondwet niet te overschrijden[587]. Wel klonken hier en daar duidelijke Autorité-invloeden door, zij het in een meer gematigde vorm.

Toch mag het klaar wezen dat de regeringen - Van Zeeland grondig werden beïnvloed door de ideeën van Autorité, die de premier aanhing en die mee zijn gedrag bepaalden. Zo werd de macht van de politieke partijen door Van Zeeland fel aangevallen en bekampt. Niet alleen maakte hij gebruik van koninklijke commissarissen, maar ook voor andere functies nam hij heel wat personen in dienst die geen verantwoording verschuldigd waren aan politieke partijen. Bovendien profileerde hij zich altijd als de man bóven de partijen en weigerde hij steeds zich tot één van hen te bekennen. Hij legde er altijd de nadruk op dat zijn regeringen er waren van nationale unie, die het gekibbel tussen de partijen moesten tegengaan. In zekere zin kwam dit tegemoet aan de idee van een regeringspartij, zoals die door Autorité werd geopperd. De plannen voor de oprichting van een superpartij - als die er tenminste waren uiteraard - zouden eventueel ook in dit kader in te passen vallen.

Conform aan het gedachtengoed van Autorité streefden de regeringen - Van Zeeland, net als de Katholieke Unie onder voorzitterschap van oud-beschermheer van Autorité Hubert Pierlot[588],   daarnaast naar een serieuze versterking van de uitvoerende macht. Zo nam Van Zeeland “zijn voorzorgen om zo weinig mogelijk ‘hinder’ te ondervinden van het parlement en andere langzaam malende bestuurlijke procedures. (…) Hij streefde ernaar zoveel mogelijk te verwezenlijken tijdens het parlementair reces.”[589] Vaak behandelde hij het parlement vanuit de hoogte alsook belette hij de leden ervan ernstig kennis te nemen van de regeringsbesluiten waardoor ze dan ook nauwelijks serieus konden debatteren. Velen kregen het wrange gevoel dat elke parlementaire controle verworden was.

De hang naar een technocratisch bewind, die van langs om sterker werd naarmate de jaren ’30 vorderden, “reflecteert niet alleen de perceptie van de politieke klasse als machteloos of onbekwaam, ze weerspiegelt ook de opvatting van het algemeen belang, dat niet particratisch maar met behulp van technische ingrepen moet worden behartigd. (…) Een sterke uitvoerende macht moest een grotere stabiliteit van de macht garanderen, als remedie tegen de vermeende instabiliteit van het parlementair regime. Deze ideeën koppelen de macht los van de politiek en verraden daarin een tendens om de macht te objectiveren, alsof machtsstructuren en machtsuitoefening tot de natuurlijke orde der dingen behoorden en niet het gevolg van specifieke maatschappelijke keuzen konden zijn. De macht verwerd tot een techniek, waardoor de politiek door de macht zelf leek te worden gelegitimeerd (en niet langer door de parlementair-democratische representativiteit) en machtsuitoefening louter door het machtsbezit kon worden verantwoord. Dit is de sterke staat.”[590]

Dergelijke ideeën van een sterke staat leefden niet alleen in Autorité- en Zeelandistische kringen, maar ook aan het Hof. Dit blijkt overduidelijk uit een nota van Wodon, van 28 september 1933. Daarin liet hij zich met grote minachting uit over het parlement, en pleitte voor de instelling van een sterke staat, weliswaar binnen de contouren van de grondwet. Ter illustratie van de harde taal van Wodon over het parlement, deze passage: “Les observations qui suivent démontrent qu’il est juridiquement possible d’instituer en Belgique un régime politique d’autorité dans le cadre de la Constitution, alors que le système parlementaire, dans son état actuel de dégénérescence et de décrépitude, a cessé depuis longtemps d’être conforme à l’esprit de notre droit public. La domination, non plus même des parties, mais des groupes, intrusion constante des députés et des sénateurs, agissant individuellement ou collectivement, dans les actes du pouvoir exécutif, les sessions interminables du Parlement, les douzièmes provisoires, etc. tout cela n’a jamais été dans la Constitution.” Verder had hij het over “l’effet profond produit dans l’opinion publique par la tourmente ‘fasciste’ qui sévit sur toute l’Europe n’ettonnant plus que les politiciens de profession, dont l’aveuglement même prouve l’insuffisance, la médiocrité et la malfaisance[591].

 

c)   de kabinetten - Van Zeeland als regeringen van nationale unie

Van Zeeland had een grondige afkeer van de manier waarop politieke partijen schaamteloos interfereerden op alle domeinen van de politiek, ook op deze die hen feitelijk niet toekwamen. Hij weigerde zich dan ook tot één van hen te bekennen. Sterker nog, hij profileerde zich steeds meer als de man boven de partijen. Tot de regering - de Broqueville was hij toegetreden als technicus en extraparlementariër, hoedanigheden die hij nog steeds bezat op het moment dat de koning hem in maart 1935 tot formateur aanstelde.

Gedurende heel zijn ambtsperiode volhardde Van Zeeland in het beklemtonen van deze zaken, zelfs toen hij er op 11 april 1937 door Degrelle a.h.w. toe verplicht werd zijn kandidatuur te stellen voor een zetel in het parlement. Daarnaast liet hij geen gelegenheid onbenut om er op te wijzen dat zijn regering er geen was van drie partijen, maar wel één van nationale unie. Het hoofd van de regering wilde dan ook het welzijn van het ganse land voor ogen houden, en niet alleen dat van een aantal partijen. Tot aan zijn ontslag legde hij daar de nadruk op. In een radiorede n.a.v. de val van zijn tweede regering, stelde Van Zeeland: “Jamais je n’ai accepté, et jamais je n’accepterai une action politique menée sur le plan des luttes de partis. C’est à une grande oeuvre nationale que nous étions attachés; c’était la seule qui pût nous retenir. Du moment où il s’avérait impossible de la continuer, notre rôle était terminé.[592]

De afkeer van de premier voor de politieke partijen en het parlement uitte zich sterk in zijn optreden. Al van bij zijn kabinetsvorming werd dit duidelijk. Toen weigerde hij te onderhandelen met de officiële partijbesturen, en sprak hij enkel met individuele politici zonder functie in de partijstructuren. Aan het parlement vroeg hij tijdens zijn eerste regering volmachten, en tijdens zijn tweede regering kaderwetten[593], om zo vlugger en efficiënter maatregelen te kunnen treffen, zonder daarbij rekening te moeten houden met het parlement. Deze volmachten en kaderwetten gingen voor sommigen zover dat ze begonnen te spreken van je reinste dictatuur. Zo verklaarde ex-premier Theunis voor de parlementaire onderzoekscommissie belast met het opsporen van de verantwoordelijkheden voor de devaluatie: “Avec le gouvernement tripartite actuel, c’est pratiquement la dictature.”[594] Ook in de pers vielen dergelijke echo’s waar te nemen.

Niet alleen regeerde Van Zeeland dus resp. met verregaande volmachten en kaderwetten, en was zijn kabinet een tripartiete waardoor de oppositie (vooral tijdens zijn eerste regering) in een marginale rol verviel, daarnaast poogde hij elke overblijvende oppositie de mond te snoeren. Onder het mom dat het de hoogste tijd werd dat het land de rangen eendrachtig sloot rond de regering van nationale unie, verdroeg Van Zeeland weinig kritiek, en bemoeilijkte hij elke controle op het regeringswerk. Als er dan toch nog kritiek over het regeringsbeleid de kop opstak, veroordeelde de premier die systematisch als een aanslag op het welzijn van het Belgische volk. In de niet-regeringsgezinde pers vielen kranten tegen dergelijke handelwijze scherp uit. Ter gelegenheid van de verkiezing van 11 april schreef Cassandre over Van Zeeland: “Candidat de la liberté contre la dictature? Mais en ramenant les Chambres au rang de caisses enregistreuses, et en supprimant, du fait même, tout ce qu’il y a de sain et d’organique dans le rôle de l’opposition, c’est vous qui mettez fin à la liberté! De telle sorte que vous n’aviez même pas besoin de la loi de cadre pour établir demain votre dictature. Vous y êtes en plein, dès maintenant, depuis le jour où vous avez mis vos adversaires hors la loi, domestiqué vos partisans[595], brimé l’opposition et rêvé d’un parti, super et unique, où les 95 p.c. des Belges marcheraient en rangs quadripartites avec l’obligation de crier ‘Heil Hislaire!’.”[596]

Het parlement liet dit alles gebeuren. Het is werkelijk ontstellend om te constateren hoe de meerderheid der parlementsleden zich slaafs onderwierp aan de premier en zijn regering! Er rees vrijwel geen enkel protest tegen de voortdurende inperking van de parlementaire macht en bevoegdheid. In plaats van zich kritisch op te stellen, geloofden de gekozenen van het volk blindelings alles wat de premier hen voorhield. Elk dissident geluid, ook al was het stevig onderbouwd met feiten- en cijfermateriaal uit officiële documenten, werd eenvoudig weggehoond. Aan de oppositie, die weliswaar zelf voortdurend het schandaal en de opschudding zocht, werd het onmogelijk gemaakt haar rol naar behoren uit te voeren.[597] Het parlement functioneerde in de jaren ’30 echt niet naar behoren.

De vrees groeide dat Van Zeeland op weg was naar de instelling van een bovenparlementair regime. Helemaal onterecht was deze vrees niet. Naast het beknotten van de parlementaire werkzaamheden, maakte hij in heel wat materies steeds meer gebruik van koninklijke commissarissen onder rechtstreekse controle van de premier. Daarnaast poogde hij de drie meerderheidspartijen die deel uitmaakten van zijn tripartiete dichter bij elkaar te brengen. Hij streefde ernaar de scheidingslijnen tussen hun resp. doctrines te doen vervagen. In dit licht moeten dan ook de geruchten over de oprichting van een superpartij door Van Zeeland gezien worden. Helemaal uit de lucht gegrepen waren ze niet, wanneer men de regeringsactie beschouwt. Door er heftig tegen te ageren nog voor de partij er eventueel kwam, hoopten Sap en anderen waarschijnlijk te beletten dát ze er ooit zou komen.

 

Het staatsmodel van Gustaaf Sap

 

a)   de houding van Sap tegenover de staatsopvatting van Paul Van Zeeland

Gustaaf Sap was de man bij uitstek van de partijen, die bovendien een grote trouw aan het parlementaire regime tentoonspreidde[598]. In 1932 al verklaarde hij te willen “de geest van dictatuur vernietigen die in zekere kringen heerscht die zich boven de macht der politiek wil stellen”[599]. Als rasechte politicus huiverde hij van extraparlementariërs en technici. Vandaar het feit dat hij van meet af aan al met Van Zeeland niet opschoot in de regering - de Broqueville.

Toen die in 1935 aan het hoofd van een tripartiete kwam te staan, was het hek helemaal van de dam. Via De Standaard had Sap nog vóór de eerste regering - Van Zeeland al gewaarschuwd gekant te zijn tegen een driepartijenregering[600]. In zijn ogen stond elke tripartiete immers gelijk aan de dictatuur[601]. Hij liet niet na deze visie in het openbaar te uiten, alsook maakte hij haar kenbaar aan de koning. In de nota’s over de consultatie van politici t.g.v. de nakende crisis van de regering - Van Zeeland valt te lezen: “M. Sap est opposé à la tripartite, mauvais principe, négation du principe parlementaire, dictature larvée.”[602] Hij hekelde enorm het feit dat de premier elke oppositie sterk bemoeilijkte, waardoor volgens hem in feite elke controle verworden was.

Vanuit de visie van trouw aan het parlementair en partijenregime, ageerde Sap dan ook heftig tegen eender wie zich boven dit regime wilde verheffen, en fundamenteel aan de macht van het parlement raakte. Van meet af aan toonde hij zich een tegenstander van het ideeëngoed van Autorité, en mag het niet verwonderlijk zijn dat hij une politique irréductible voerde tegen Van Zeeland. Sap verweet de premier o.m. dat hij regeerde aan de hand van drie kranten. Aan de koning verklaarde hij dat “il a créé un malaise profond, notamment en voulant défendre une formule gouvernementale par trois journaux: l’Indépendance Belge, financée par Solvay,- le Courant, financé par Beckaert et les couvents,- le XXè Siècle, financé par toutes sortes de gens[603]. Van Zeeland leek inderdaad de bedoeling te hebben tot het stichten van een soort van ‘persimperium’ ter ondersteuning van de regering.

Bovendien werd Saps oppositie nog versterkt door het feit dat Van Zeeland de socialisten in de regering had opgenomen en hen hun stempel op het beleid liet drukken. Op die manier evolueerde in Saps ogen de parlementaire dictatuur van de tripartiete tot een linkse dictatuur. Nog meer echter tilde Sap aan het feit dat de premier door zijn stijl van regeren de vernietiging van de katholieke partij in de hand werkte, waaraan eerstgenoemde zeer gehecht was. De katholieke partij vormde immers het uitgangspunt van zijn staatsmodel. En precies die partij stond nu aan de rand van de afgrond. In het stelsel van de tripartiete ging ze langzaam maar zeker ten onder. Intern erg zwak was ze immers niet in staat een vuist te maken tegen premier Van Zeeland, die onwankelbare loyaliteit aan het regeringswerk eiste. Dit had tot gevolg dat de katholieken, die zich zonder ruggegraat betoonden, dikwijls met inbegrip van hun principes moesten inbinden tgo. de regeringsleider. Sap veroordeelde ten strengste deze houding van “niets beletten, alles goedpraten”: “Zoo verliest men (bedoeld wordt de katholieke partij) het volledig vertrouwen van de bevolking en leidt men het land naar den afgrond.”[604] Het ging zelfs zodanig bergaf met de katholieke partij dat de premier eenvoudigweg naar de mening der katholieken niet meer peilde, of er geen rekening meer mee hield, aldus Sap. “La Droite (bedoeld wordt de katholieke rechterzijde) subit la pression socialiste, ratifie ce que l’extrême-gauche veut, et le Premier ministre ne se donne pas la peine de lui demander son avis… Il faut une opposition…[605]

In feite verwierp Sap dus volledig Van Zeelands staatsmodel, wat voor een groot deel zijn oppositie tegen de premier verklaart. Zelf had Sap een heel andere staatsopvatting, gebaseerd op een sterke katholieke partij.

 

b) Het staatsmodel van Gustaaf Sap[606]

In wezen moet Gustaaf Sap waarschijnlijk dikwijls gedroomd hebben van de periode van vóór de Eerste Wereldoorlog, toen er nog geen sprake was van het algemeen enkelvoudig (mannen)stemrecht, en de regeringen een homogeen-katholiek uitzicht vertoonden. Sap was immers enorm gewonnen voor een sterke en grote katholieke partij die, net zoals in de periode 1884 - 1914[607], het overwicht zou hebben in het parlement, zonder zich daarom tot dictatoriale neigingen te laten verleiden. Sap had immers heel wat respect voor het parlement (en de oppositie), als het tenminste zijn rol naar behoren vervulde, wat het zelf moest willen maar ook moest toegelaten worden. Hij legde erg sterk de nadruk op de controlefunctie van de wetgevende vergadering.

M.b.t. de uitvoerende macht pleitte hij voor een democratisch gekozen overheid, die een beperkt aantal strikt afgebakende taken op efficiënte en krachtige wijze moest vervullen. Sap kantte zich tegen elke inmenging van financiële en sociale belangengroepen in het politieke besluitvormingsproces. Hij stond overigens evenzeer vijandig tegenover de feitelijke dominantie van ACW en Boerenbond binnen de katholieke partij, die in feite een amalgaam vormde van belangengroepen. Sap streefde naar een duidelijke scheidingslijn tussen politiek en belangengroepen, zonder deze laatste daarom hun plaats in de samenleving te miskennen.

In het licht van Saps wensdroom m.b.t. het uitzicht van de katholieke partij, en zeker niet in het licht van de zogenaamde filo-fascistische trekjes van Sap, die feitelijk op niets gebaseerd zijn[608], moet zijn toenadering tot het Rex van Degrelle gezien worden. Rex was ontstaan binnen kringen van de Katholieke Actie, en oorspronkelijk bewoog ook Degrelle zich binnen de katholieke partij. Vanaf 1 mei 1935 echter koos Rex voor een zelfstandige koers als politieke beweging los van de katholieke partij en kerk. Sap moet deze afscheuring met lede ogen hebben aanzien. Ze hield immers een serieuze verzwakking van de katholieke partij in.

Het duurde dan ook niet lang of Sap zocht toenadering tot Rex en Degrelle, dit met een tweevoudig doel: enerzijds om hem ertoe te bewegen terug toe te treden tot de katholieke rangen, en anderzijds omdat hij in hem een bondgenoot zag tegen de in zijn ogen socialistische dictatuur, waaronder het land verzuchtte. Naar eigen zeggen bereikte Sap in februari 1936, drie maanden vóór de verkiezingen die voor de katholieken een rampzalig verloop zouden kennen, een akkoord met Degrelle, die zich bereid toonde met Rex terug de katholieke rangen te vervoegen. Hubert Pierlot, toentertijd voorzitter van de katholieke unie, stelde echter botweg zijn veto. Sap noemde dit, en vanuit zijn perspectief bekeken was dit heel logisch, een schandelijke misdaad jegens de katholieke partij[609].

Ook met Van Zeeland - het was dus niet zo dat de twee politici helemaal geen contact meer hadden met elkaar - praatte Sap in 1936 over het geval van Rex. Hij stelde de premier voor zijn coalitie te verruimen met Rex en het VNV, echter tevergeefs. “M. Van Zeeland a répondu que VNV refuserait de même que Rex. Sap a fait remarquer à Van Zeeland qu’il serait pourtant adroit de leur présenter une formule d’entente avec un programme flamand constructif. S’ils refusaient ils se mettaient eux-mêmes dans une situation fausse et la position du gouvernement en eut été renforcée.[610]

Via deze tactiek en via zijn rechtse concentratiepoging wilde Sap twee zaken bereiken. Niet alleen zou de socialistische dictatuur doorbroken zijn, maar ook kon Rex op die manier in een dodelijke omhelzing genomen worden. Sap had een grote invloed op Degrelle (niet omgekeerd!). Welnu, via manipulatie van de Rexleider, en door de partij in de regeringscoalitie te laten opnemen, poogde hij haar in een wurggreep te nemen, te zuiveren van de extreme elementen, en de rest vervolgens terug in de katholieke partij te loodsen. Met het VNV (de zgn. Vlaamse concentratiepoging) had hij eenzelfde tactiek voor ogen.

Dit laatste doet de vraag rijzen in hoeverre Sap in de jaren ’30 nog geloofde in het unitaire België. In 1932 schreef Geyl over Sap: “Ondertusschen is dus zijn politiek gebaseerd op de wenschelijkheid van het behoud, niet slechts van België, maar van het unitaire België. Dat behoud is volgens hem slechts mogelijk als er met ijver en moed Vlaamsche hervormingen worden doorgezet. Hij ziet in de slapheid en beginselloosheid van zijn Vlaamse Katholieke collega’s, Van Cauwelaert voorop, het eigenlijke gevaar. Als prikkel acht hij de actie der Vl. Nationalisten nuttig: vandaar zijn samenwerken met Vos.”[611] Daaraan voegde Geyl de belangrijke opmerking toe dat hij gemerkt had dat Sap in zijn hart eigenlijk echter niet meer geloofde in deze politiek. Ze was te laat gekomen.

In 1935 dan valt inderdaad een kentering te bespeuren in Saps denken. Vanaf dat moment neigde Sap meer en meer naar Vlaamse (culturele) autonomie en Vlaamse politieke samenwerking. Het was in dat jaar dat hij, o.m. via De Standaard, heel sterk de Vlaams-katholieke concentratie promootte. Vandaar trouwens zijn toenadering tot het VNV, die daarnaast nog steeds kaderde in zijn droom van een grote en sterke katholieke partij. “Wij zijn overtuigd, dat met politiek verstand en goeden wil, op christelijken, Vlaamsch-nationalen, volkschen grondslag, een goede verstandhouding met de Vlaamsche Nationalisten van katholieke denkwijze te bereiken is. Ook op het parlementaire terrein achten wij een geregelde samenwerking met de Vlaamsche Nationalisten zeer goed mogelijk.”[612] Tot het einde van zijn leven bleef Sap ijveren voor deze concentratie, die hij als een noodzaak aanzag, wilde de katholieke partij ooit de macht en glorie van weleer terug bereiken.

Dit betekende evenwel geenszins dat Sap het Belgische model als voorbijgestreefd beschouwde. “Zijn eed van Belgisch minister was hem heilige ernst. Hij vergat nooit, dat zoowel Wallonië als Vlaanderen aan zijn zorgen waren toevertrouwd.”[613] Hij ijverde weliswaar voor een vorm van Vlaamse autonomie - bij de oprichting van het BKB met een Vlaamse (KVV) en Waalse afdeling was Sap ongetwijfeld dolgelukkig - maar hield toch het belang van het Belgische geheel, alsook de overkoepelende Belgische katholieke partij, het BKB, voor ogen. Getuige daarvan waren zijn pogingen om Rex, hoofdzakelijk sterk in Wallonië, terug binnen de katholieke rangen te loodsen. Hij had dus niet alleen oog voor een sterke Vlaamse vleugel van de katholieke partij, maar was ook begaan met het Waalse equivalent, de Parti Catholique Social.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[562] In het archief van het koninklijk paleis bvb. vonden we verschillende documenten waarin de Broqueville aan de koning melding maakte van een hangend conflict tussen Sap en Van Zeeland. Daarbij schoof hij telkens de schuld in de schoenen van Sap, zonder dat er evenwel een reden genoemd werd.

In de literatuur wordt het conflict dikwijls aangehaald, maar ook hier wordt vaak verzuimd om oorzaken ervoor aan te geven.

[563] Jaspar, Souvenirs sans retouche, 204.

[564] Le Bien Public (26 maart 1935) 1.

[565] Zo bvb. PHK, zittingsjaar 1936-37, 1005. enz.

[566] Van Isacker, Tussen staat en volk, 142.

[567] Le Flambeau (december 1934) 753.

[568] Gerard, “Sap”, 652.

[569] Réalités. Quotidien politique, économique et financier (27-28 augustus 1934) 1.

[570] Deze paragraaf kwam tot stand op basis van: archief Sap, nota groot-Belgisch nationalisme; Defoort, Charles Maurras en de Action française in België; Haag, Le comte Charles de Broqueville; en persoonlijke analyse van heel wat krantenknipsels uit Le XXe Siècle van onder de oorlog. Het betreft hier slechts een globaal en oppervlakkig beeld van verschillende stromingen en bewegingen, bedoeld als eerste aanzet tot grondiger en diepgaander onderzoek.

[571] Sap zelf was veeleer gewonnen voor een militaire en economische samenwerking van België, Nederland en Luxemburg, een soort Benelux avant la lettre. Op die manier zouden deze drie landen beter het hoofd kunnen bieden aan eventuele Duitse of Franse aanspraken op de strategisch gelegen lage landen, die bovendien de Schelde-monding beheersten. Archief Sap, nota denkbeelden Sap.

[572] N.a.v. zijn eerste tussenkomst in de Kamer werd Sap door La Nation belge trouwens volledig gekraakt en belachelijk gemaakt omwille van zijn bizar stemgeluid, als gevolg van een letsel opgelopen aan de stembanden in zijn jeugd.

[573] Zij het niet letterlijk in deze bewoordingen.

[574] Serruys, Sous le signe de l’autorité; alsook Defoort, Charles Maurras, 134.

[575] Onder liberalisme werd verstaan de filosofische mentaliteit volgens dewelke de mens van nature uit goed is, en in volledige vrijheid zijn individualiteit moet kunnen ontwikkelen.

[576] Serruys, Sous le signe de l’autorité, 80.

[577] ID., Ibid., 81.

[578] ID., Ibid., 86.

[579] ID., Ibid., 90.

[580] Van Isacker, Mijn land in de kering II, 102.

[581] Le XXième Siècle daarentegen verdedigde Autorité en haar denkbeelden.

[582] Zie daarvoor: Gerard, De katholieke partij in crisis, 426-428.

[583] Gerard, De katholieke partij in crisis, 426.

[584] Aloys Van de Vyvere aan Frans Van Cauwelaert 29 maart 1936; AMVC, AVC, briefwisseling aan Van Cauwelaert 1936

[585] Molitor, Souvenirs, 126.

[586] Zie daarvoor: SHS, De Hervorming van den Staat.

[587] Van de vele voorstellen door het SHS geformuleerd, werden er maar weinige concreet gerealiseerd. Dit was vooral te wijten aan de vroegtijdige val van de tweede regering - Van Zeeland, en aan het feit dat de volgende regeringen veel urgenter zaken te behandelen hadden.

[588] Zie in dit verband: Katholieke Unie van België, De hervorming van de Staat, Brussel, 1936. Deze brochure werd uitgegeven onder supervisie van Pierlot, dit t.g.v. de verkiezingen van 24 mei 1936. Er werd heftige kritiek in geleverd op het parlement. Men stelde voor om een raad van onafhankelijke juristen te installeren naast het parlement (Cfr. de Conseil d’Etat van Autorité) die verplicht moest worden geconsulteerd bij alle wetgevende projecten (m.b.t. de redactie ervan, de conformiteit aan bestaande wetten, de juridische structuur van de projecten, etc.).

[589] Henau, Paul Van Zeeland, 164.

[590] Reynebau, “Mensen zonder eigenschappen”, 27-28.

[591] Nota Wodon aan de koning 28 september 1933 Note sur la restauration de l’ordre dans le droit; AKP, 104 / 3 Les Pouvoirs Constitutionnels du Roi

[592] Notulen van de ministerraad, vergadering van 25 oktober 1937 n° 96 annex; ARA, NM p. 329

[593] Het verschil tussen volmachten en kaderwetten lag hem in de jaren ’30 in het feit dat in het eerste geval het parlement zijn bevoegdheid afstond, en in het laatste zich beperkte tot het aangeven van de principes die de regering dan verder kon invullen.

[594] Commissie voor Parlementair Onderzoek belast met het opsporen van …,  .

[595] Voordien in het artikel aangeduid als “faisant partie du groupe maurassien de l’Autorité”.

[596] Hodeige, “La ‘Loi de Cadre’ socialiste est votée. La dictature? La voici!!!”, Cassandre (27 maart 1937) 1.

[597] Voor dit alles: zie PHK, gewone en buitengewone zittingsjaren, maart 1935 - oktober 1937.

[598] Wat hem overigens niet belette ten gepasten tijd kritiek te uiten op het slecht functionerende parlement. Anders dan Van Zeeland echter bleef Sap wel overtuigd van het nut en de noodzaak van het voortbestaan van de wetgevende vergadering.

[599] “Bij de Katholieke Burgers van Rousselare-Thielt”, De Rousselaarsche Bode (1 mei 1932) 1.

[600] Ook na de val van de regering - Van Zeeland bleef hij elke tripartiete afwijzen, en voerde hij er actie tegen (bvb. tegen de regering - Janson). Deze afwijzing van eender welke driepartijenregering was dus helemaal geen voorwendsel om Van Zeeland zelf te treffen.

[601] Een tripartiete kon volgens Sap enkel in uiterste nood, indien als enig ander alternatief overbleef een extraparlementaire regering. Zie daarvoor: Avis de M. Sap 10 juli 1934; AKP, XIV / 2 Crise ministérielle 13 - 24 novembre 1934 ministère Theunis

[602] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937

[603] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937

[604] De Standaard (27 oktober 1935) 3.

[605] “Une conversation avec M. Sap”, La Libre Belgique (3 april 1937) 2.

[606] Zie daarvoor ook: Archief Sap, nota denkbeelden Sap.

[607] Hij streefde dus naar een soort hernieuwde uitgave van de grote katholieke partij van Charles Woeste, maar dan wel een stuk Vlaamsgezinder.

[608] In dit verband wezen wij er al op dat de scheldnaam ‘Sap von Siemens’ in wezen nergens op sloeg. Nochtans vormde deze beschuldiging dikwijls de basis voor verdere geruchten omtrent zgz. sympathieën van Sap voor het fascisme.

[609] “Een triomfantelijk onthaal van oud-minister Sap”, De Standaard (8 april 1937) 3.

[610] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937

[611] van Hees en Willemsen, Geyl en Vlaanderen II, 350.

[612] “Wat wil De Standaard?”, De Standaard (8 november 1936) 1.

[613] Gedenkboek Gustaaf Sap, 87.