Wie was de Romeinse arts? Een interpretatie vanuit de iconografische en archeologische bronnen,geconfronteerd met de traditionele interpretatievanuit de literaire en epigrafische bronnen. (Marlin Janssens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 2: Een interpretatie vanuit de iconografische en de archeologische bronnen

 

2.1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk worden de iconografische en archeologische bronnen voorgesteld. Beide categorieën worden elk in een apart punt behandeld: eerst wordt het materiaal in zijn context voorgesteld en dan volgt de interpretatie met het oog op de centrale vraagstelling, de sociale positie van de Romeinse arts. Deze scheiding, hoewel onnatuurlijk, wordt gehanteerd om duidelijk te kunnen maken wat het belang is van beide deeldisciplines en wat zij afzonderlijk bijdragen aan de uiteindelijke interpretatie in punt 2.4.

 

 

2.2. Iconografische bronnen

 

2.2.1. Inleiding

 

Reeds eerder werd gewezen op het belang van de iconografie voor de studie van de antieke geneeskunde. Vooral voor de Romeinse periode is er relatief veel materiaal bewaard[171]. Vreemd genoeg heeft tot nu toe geen enkele onderzoeker zich bezig gehouden met een degelijke analyse van deze stukken. Toch verdient de iconografie een plaats in het onderzoek, omdat het onderzoek van de beeldtaal (bijvoorbeeld het voorkomen van bepaalde attributen op de voorstellingen) elementen kan opleveren die onze interpretatie van de sociale positie van de Romeinse arts kan bijsturen.

Vooral de figuratieve grafstenen zullen een belangrijke plaats innemen, aangezien een vergelijking van het materiaal van eenzelfde categorie wetenschappelijk meer verantwoord is en representatievere resultaten zal geven. Andere voorwerpen zijn eerder unieke stukken, waardoor het moeilijker wordt om daaruit bepaalde tendenzen af te leiden met betrekking tot de sociale structuur van het artsenwezen in Rome en in de westelijke provincies. Zoals reeds eerder vermeld, zijn in de cataloog ook stukken opgenomen die afkomstig zijn uit de oostelijke provincies. Aangezien iconologie zelden deel uit maakt van de opleiding van een archeoloog en aangezien beeldanalyse voor de moderne onderzoeker moeilijker is dan materiaalanalyse, is het belangrijk om zoveel mogelijk materiaal te bekijken. Zo kan men de stukken die van toepassing zijn op het geselecteerde geografisch gebied beter begrijpen.

 

2.2.2. Analyse

 

Aangezien men niet zonder meer voorwerpen met elkaar kan vergelijken, worden hier een aantal categorieën voorgesteld waarbinnen een vergelijking wel mogelijk is. Zeer betekenisvol voor de interpretatie van de sociale positie van de arts zijn de graven en de gebruiksvoorwerpen (geneesmiddelenkistjes, instrumenten en gemmen), aangezien men hier het het best de sociale positie van de arts kan beoordelen. Munten zullen eerder het sociale streven van de stad tonen, terwijl stukken zoals de zuil van Trajanus, het fresco van Pompeii en de standbeelden zo uitzonderlijk zijn dat zij in feite niet kunnen gebruikt worden bij het opstellen van een sociale hiërarchie.

Vanzelfsprekend moet men naast de iconografische analyse ook aandacht schenken aan de datering en de geografische herkomst, aangezien “het” Romeinse rijk geen statisch gegeven is.

 

2.2.2.1. Graven

 

De meest representatieve informatie kan afgeleid worden uit de graven. Vanaf de late Republiek, met als hoogtepunt de tweede eeuw na Chr., verschijnen op de grafstèles van vooral vrijgelatenen de eerste figuratieve reliëfs met als thema het beroepsleven[172]. De artsen zijn op hun grafsteen te identificeren aan de hand van attributen waardoor zij zich onderscheiden van andere beroepen, in dit geval hun instrumentarium, waardoor het mogelijk wordt om archeologische vondsten beter te interpreteren. Daarnaast willen zij ook hun plaats op de sociale ladder weergeven, door bepaalde attributen, die algemeen gebruikt worden door de Romeinen, af te beelden.

 

2.2.2.1.1. De arts

Hier worden de voorbeelden kort besproken met het oog op de centrale vraagstelling, de sociale positie van de arts. Men kan verschillende categorieën van graven onderscheiden. Deze zijn een eerste criterium voor de sociale positie van de arts in kwestie. Als tweede criterium kan men de beeldtaal gebruiken, met name de attributen uit het gemeenschappelijk Romeins repertorium die gebruikt worden om (het streven naar) sociaal prestige uit te drukken. Deze twee criteria zullen moeten overeenkomen. Een zekere afbakening van clusters zou mogelijk moeten worden.

 

Er zijn maar een tweetal voorbeelden van een grafmonument gekend[173], namelijk dat van Cornelia Urbanilla en dat van Patronos en zijn familie. Cornelia Urbanilla heeft echter niets met de arts als dusdanig te maken, dus hierover kan men geen uitspraken doen. Vergelijkbaar is het fresco met de zogenaamde anatomieles van de catacombe van de Via Dino Compagni. In dit rijke hypogaeum hoeft niet noodzakelijk een arts begraven te zijn. De scène kan bedoeld zijn om de (al dan niet reële) geleerdheid van de overledene te evoqueren. Het graf van Patronos is slechts gekend uit fragmenten van blokken met frescoversiering, waaruit men kan afleiden dat het om gegoede mensen gaat. Zij dragen Griekse kledij, schrijven in het Grieks en staan afgebeeld in een tuinlandschap dat een allusie maakt op de graftuin, het ideaal van elke rijke.

 

Daarnaast zijn er een drietal sarcofagen bewaard[174], telkens met voldoende duidelijke voorstellingen, zodat men zeker kan zijn dat hierin artsen begraven waren: een slang, een instrumentenkistje en twee laatkoppen. Het gaat hier duidelijk om gegoede artsen want niet alleen kunnen zij een luxueus uitgewerkte sarcofaag betalen, zij leggen ook de nadruk op het feit dat zij geletterd waren, al dan niet een reëel kenmerk van de hogere klasse. In de voorstellingen wordt dit uitgedrukt door de filosofenmantel en de boekrol. Tevens laten zij zich afbeelden in een geïdealiseerde houding, namelijk op een ligbed of aan een bureau. Enkel de arts Sosius Julianus is afgebeeld terwijl hij aan het werk is: hij behandelt de ogen van een vrouw.

 

De grootste groep wordt gevormd door de grafstenen met een figuratieve voorstelling.[175] Men kan aan de hand van de iconografie een opmerkelijke vaststelling doen. Bij een tiental voorbeelden wordt de hoge sociale positie van de arts uitgedrukt door de attributen, meestal een stoel met leuning, een filosofenmantel en een boekrol. In één voorbeeld[176] is de overleden arts afgebeeld onder een grafgebouwtje, een evocatie van de graftuin die enkel te betalen is voor de rijkelui. Dit alles kadert in het streven van mensen om als geletterd over te komen, wat als een kenmerk van de rijken gezien werd.

Een analyse van de namen leert ons dat zes artsen drie namen hadden, drie twee namen en zeven één -meestal vreemde- naam. Een Romeinse burger draagt steeds een toga in tegenstelling tot de vrijgelatene die in werkkledij is afgebeeld[177]. De Griekse artsen uit Griekenland en Klein-Azië nemen, ondanks het feit dat zij geen Romeinse burgers zijn, toch een vooraanstaande positie in in de maatschappij.

Drie grafstenen behoren toe aan vrouwen[178]: een apothekeres, een medica en een ietrikè. Uit de kwaliteit van de grafsteen en de attributen blijkt dat deze vrouwen zeker niet minder belangrijk zijn dan hun mannelijke collega’s.

 

Tenslotte heeft men de afsluitplaten van de loculi waarbij door de geringe oppervlakte maar een klein reliëf kan uitgewerkt worden. Toch zijn er een aantal mooie voorbeelden[179] bewaard gebleven, waarbij opvalt dat de arts in kwestie steeds tijdens het werk afgebeeld is: hij voert een aderlating uit, hij behandelt de ogen van een patiënt of hij voelt aan het voorhoofd en de buik.

Opmerkelijk zijn de grafplaten van een paar[180], begraven in Ostia, waarbij de man arts is en zijn echtgenote vroedvrouw. Beiden zijn tijdens het werk afgebeeld.

 

Cat. nr.

Graftype

Naam

Burgerrecht

Kwaliteit graf

15

grafsteen

Publius Pupius Mentor

ja

hoog

16

grafsteen

Decimus Sempronius Hilarus

ja

hoog

17

grafsteen

Decimus Sempronius Iucundus

ja

middelmatig

18

grafsteen

Jason

neen

middelmatig

19

grafsteen

Satrius

ja? Legioensoldaat

laag

20

grafsteen

Fadianus Bubbal

neen

middelmatig

21

grafsteen

Titus Cinius

neen

middelmatig

26

grafsteen

Quintus Pompeius Eutychus

ja

middelmatig

27

grafsteen

[...]ini

neen

hoog

28

grafsteen

Mogounos?

neen

?

30

grafplaat

Scribonia Attice

neen

middelmatig

31

grafplaat

Marcus Ulpius Amerimnus

ja

middelmatig

32

grafsteen

Publius Aelius Pius Curtianus

ja

hoog

34

grafsteen

Hedylus

neen

laag

38

grafsteen

Klaudios Agathemeros

neen

eerder hoog

39

grafplaat

Martinianus

neen

laag

42

grafplaat

Alexander

neen

laag

43

grafsteen

Alexander Pallados

neen

eerder laag

47

graf

Patronos

neen

hoog

48

grafsteen

Aelius Clodius Metrodorus

ja

eerder hoog

 

 

(A.?) Clodius Tertius, zijn vader

neen

laag

49

grafsteen

(H)Eleis

neen

eerder laag

50

grafsteen

Asklepiades

neen

eerder hoog

51

grafaltaar

Titus Flavius Hermes

ja

eerder hoog

Fig. 9: Samenstelling van de namen van artsen met een figuratieve grafsteen

 

Uit bovenstaande tabel blijkt dat sociale status en rijkdom niet uitsluitend voorbehouden zijn aan Romeinse burgers. Artsen in de oostelijke provincies, die het Romeins burgerrecht (nog) niet hebben verworven, kunnen toch een vooraanstaande positie hebben bekleed in de maatschappij en kunnen over voldoende financiën beschikken om een kwaliteitsvol graf aan te leggen. Omgekeerd kunnen Romeinse burgers in de Italische steden bijvoorbeeld behoren tot de middenklasse.

 

2.2.2.1.2. Het instrumentarium

Op de grafstenen[181] worden vaak de instrumenten van de arts afgebeeld. Hierdoor wordt het mogelijk om archeologische voorwerpen beter te interpreteren en in te schatten welke instrumenten als basisuitrusting beschouwd worden. De sonden, de scalpels, de tangen, de haken of beenhevels, de laatkoppen en de instrumentenkistjes (de dokterstas) komen het meest voor (zie fig. 10). Vanzelfsprekend is het moeilijk om een goede interpretatie te geven, wanneer de afbeelding niet goed bewaard is[182].

 

Wat

Cat. nr.

Sonde

Scalpel

Tang

Haak/Beenhevel

Laatkop

Kistje

?

4

7

1

0

3

0

0

Fresco

6

0

0

1

0

0

0

Gemme

8

1

0

0

0

0

0

Graf

18

0

0

0

0

1

0

Graf

19

0

3

1

2

0

0

Graf

20

0

1

0

0

0

0

Graf

25

0

3

2

1

0

1

Graf

26

0

0

0

0

2

0

Graf

29

1

1

0

0

0

0

Graf

31

0

1

0

0

0

1

Graf

32

4

3

0

2

0

1

Graf

33

0

4

2

0

0

1

Graf

34

1

0

0

1

1

0

Graf

35

0

0

2

0

2

2

Graf

37

0

0

1

0

0

0

Graf

39

1

0

0

0

0

0

Graf

40

1

0

1

0

0

0

Graf

41

0

0

0

0

0

0

Graf

42

0

0

1

0

0

0

Graf

44

3

1

1

0

1

1

Lepelsonde

52

1

0

0

0

0

0

Olielamp

53

0

0

1

0

0

0

Sarcofaag

65

3

1

0

1

0

0

Sarcofaag

66

0

0

0

0

2

0

Tempelreliëf

67

5

2

8

3

2

0

Votiefreliëf

68

0

5

0

1

0

1

 

Totaal

28

26

21

14

11

8

 

Schaar

Wrijfplaatje

Klisteerspuit

Pincet

Hulsje

Zaag

Spatel

Lepel

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

2

2

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

0

1

0

0

1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

2

2

2

1

2

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

5

5

4

3

3

2

1

1

Fig. 10: Instrumenten op iconografische bronnen

 

De grafplaat van een smid aan het werk[183] dient apart vermeld te worden. Naast zware gebruiksvoorwerpen zoals hamers en bijlen, maakt hij blijkbaar ook fijne chirurgische en kosmetische instrumenten.

 

2.2.2.2. Gebruiksvoorwerpen[184]

Hier kan alleen de beeldtaal als indicator van de sociale positie gebruikt worden.

 

Op de lepelsonde[185] is de buste van een man binnen een parellijst afgebeeld, met op de andere zijde waarschijnlijk een lepelsonde. Het gaat om een uniek stuk waardoor het moeilijk te interpreteren is. Waarschijnlijk is het te vergelijken met de gemme van Spinther[186], die als een persoonlijk bezit kan beschouwd worden. Ook het ivoren plaatje past binnen dit kader. Hier wordt de vroedvrouw aan het werk voorgesteld.

 

Op de andere voorwerpen is steeds een thema in verband met Aesculapius afgebeeld. Op de gemme[187] ziet men de arts-filosoof aan het werk in aanwezigheid van Aesculapius, waardoor duidelijk wordt dat deze gemme meer prestige heeft dan het andere voorbeeld. Op de vijf geneesmiddelenkistjes is Aesculapius, Hygia of de slang afgebeeld. Deze zijn zeer luxueus uitgewerkt met niëllo, zodat ook deze voorbeelden toebehoord zullen hebben aan rijke artsen met een groot sociaal prestige. De olielamp neemt een aparte positie in, aangezien hier een karikatuur -mogelijk van Hippokrates omwille van de voorstelling van de arts als een kale, baardige man- wordt afgebeeld. Dit voorbeeld illustreert het Romeinse wantrouwen ten opzichte van vreemde artsen, gekend uit de antieke literatuur.

 

2.2.2.3. Munten

 

Munten zijn niet enkel een betaalmiddel, zij dragen ook een boodschap van de staat of de stad over op de gebruiker, vooral wanneer zij buiten de grenzen van hun gebied van herkomst circuleren. Zij karakteriseren als het ware met een beeld een hele staat of stad[188]. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een stad zoals Kos uitpakt met haar medische voorgeschiedenis door Hippokrates, de vader van de Griekse geneeskunde, of Xenophon, een bijna even illustere navolger (cfr. supra 1.5.2.), af te beelden op de munten van de Keizertijd[189]. Ook in Heraclea Salbace, in Caria, de landstreek tegenover het eiland Kos, kan men zich beroemen op een beroemde archiatros[190], namelijk Statilius Attalus. Rome heeft niet die medische traditie; Aesculapius werd er letterlijk ingevoerd. Deze episode wordt afgebeeld op een uniek exemplaar[191] met de aankomst van de slang van Aesculapius op het Tibereiland. Een oudere munt, gevonden op het Tibereiland, gewijd aan Aesculapius (cfr. het reliëf van Aesculapius en de slang)[192], bewijst dat de genoemde munt geen alleenstaand voorbeeld is: de verschillende attributen van Aesculapius worden opgenomen in het algemeen repertorium.

 

2.2.2.4. Unieke stukken

 

Er zijn enkele standbeelden[193] bewaard gebleven van artsen die zeer rijk moeten geweest zijn. Vooral het exemplaar, afkomstig uit Rome, is zeer mooi uitgewerkt en meer dan levensgroot. Mogelijk gaat het hier om privé-artsen die een klein fortuin vergaard hebben dankzij hun patricische patiënten.

Op het fresco van Pompeii wordt een Homerische arts weergegeven als een arts van die tijd. De eigenaar van deze woning is echter geen arts. Hij wil zich laten kennen als een geletterd, cultureel gecultiveerd man. In deze context mag men deze voorstelling niet zien als het portret van een arts.

Op de zuil van Trajanus wordt in een kleine scène een verbluffend scherp licht geworpen op het leven van de legerarts in de eerste eeuw na Chr., op het moment dat het Romeinse rijk zijn grootste expansie kent. Hier kan men niet betwijfelen dat de voorstelling de reële situatie weergeeft.

Tenslotte heeft men in het Asklepieion in Athene een votiefreliëf uit de Keizertijd gevonden waarop instrumenten zijn afgebeeld. De associatie tussen de voorstelling en de vindplaats is nogal duidelijk. Wat de betekenis is van het tempelreliëf te Kom Ombo, ten noorden van Assoean, is minder makkelijk vast te stellen. Het gaat hier om een Ptolemeïsche tempel, gewijd aan de krokodillengod Sobek, geassocieerd met de vruchtbaarheid, en Horus.

 

2.2.3. Sociale structuur

 

Aan de hand van de iconografische bronnen kan men de artsen grosso modo in drie groepen verdelen. Enerzijds heeft men de rijke arts die zijn welstand wil uitdrukken. Gedurende zijn leven heeft hij hiervoor verschillende mogelijkheden, waarvan er slechts twee archeologische bewaard zijn, namelijk zijn instrumentarium en uitzonderlijke werken zoals standbeelden. Na zijn dood kan men zijn sociaal streven afleiden uit zijn laatste rustplaats. Zijn graf zal zo rijk mogelijk zijn, niet alleen qua architectuur, maar ook qua opschriften (hoe langer, hoe duurder) en decoratie. De afgebeelde thema’s zijn geput uit een gemeenschappelijk repertorium en duiden aan dat de overledene geletterd en gecultiveerd is. De artsen die afgebeeld worden op de munten behoren tot de top van deze groep.

Anderzijds heeft men de grotere groep van artsen die een goed leven hebben, maar zeker niet tot de hoge sociale klasse behoren. Zij worden in eerder bescheiden graven begraven, maar hebben wel de middelen om die te laten versieren met een mooie grafsteen of afsluitplaat.

Tenslotte krijgt men dankzij de zuil van Trajanus en één grafsteen[194] enige notie van het leven van de legerarts, een soldaat onder de soldaten.

 

 

2.3. Archeologische bronnen

 

2.3.1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk zal er voor de eerste keer “iets gedaan” worden met het archeologisch materiaal. Moderne onderzoekers zijn sterk gericht op het doel en het gebruik van de verschillende instrumenten. Zij realiseren zich echter niet dat dit materiaal zich uitstekend leent voor statistische verwerking, waarbij het mogelijk is om bepaalde hypothesen met betrekking tot bijvoorbeeld de productie en verspreiding te toetsen. In een inleidend deel wordt een algemeen kader geschetst dat nodig is om het archeologisch materiaal correct te situeren, gebaseerd op artikels van moderne auteurs en op eigen kwantitatieve verwerking. Dit omvat onder andere de productie in al zijn facetten, de identificatie en het herkennen van vervalsingen. Dan worden de verschillende contexten waarin de instrumenten gevonden worden, voorgesteld, waaraan soms bepaalde statistische vraagstellingen kunnen geknoopt worden. Het doel van deze uiteenzetting is een genuanceerde interpretatie te geven van de sociale positie van de Romeinse arts, aan de hand van het archeologisch materiaal. Er zal niet worden ingegaan op het beroep zelf.

 

2.3.2. Algemene context

 

2.3.2.1. Productie

 

2.3.2.1.1. Chemische analyse

Slechts van enkele ensembles is een chemische analyse uitgevoerd, waardoor de samenstelling en de fabricatie in detail kunnen bekeken worden. Hieruit blijkt er een grote variatie te bestaan in de samenstelling en de productietechnieken. Dit is een aanwijzing voor het langzaam verwerven van een instrumentarium, door erfenis, aankoop, herstelling of vervanging van versleten stukken en verloning[195]. Over het algemeen wordt brons gebruikt, maar vaak wordt lood[196] toegevoegd om het smelten te vergemakkelijken. Daarnaast komen ook zink, lood en ijzer voor in de samenstelling[197]. Meestal wordt het instrument bekomen door gesmolten metaal in een gietvorm te gieten. Aparte delen worden afzonderlijk gemaakt. Zo knipt men met een tinnen schaar de spatel uit een dunne bronsplaat. De olijfvormige sonde bestaat uit een opgerolde en behamerde bronsplaat[198].

Voor het ensemble van het British Museum waarvan de herkomst niet gekend is, kunnen de resultaten van het chemisch onderzoek gebruikt worden om de samenstelling van het ensemble te beoordelen en eventueel bepaalde stukken uit te sluiten[199], op basis van onder andere de patina[200].

Sommige rijke stukken, zoals het ensemble van Montbellet, zijn samengesteld uit verschillende metalen, onder andere brons, koper en zilver[201] (zie fig. 11).

 

Fig. 11: Chemische analyse van de set van Montbellet

 

2.3.2.1.2. Vervalsingen

Vervalsingen, afkomstig uit Italië en Turkije, circuleren gedurende de laatste vijftien jaar[202] frequent op de antiekmarkt. Er zijn verschillende, elkaar aanvullende manieren om ze op te sporen. Eerst en vooral zal materiaalanalyse een zeer bruikbare methode zijn[203]. Valse stukken hebben vaak een te hoog zinkgehalte[204]. Daarnaast kunnen ook een typologische en technische analyse uitgevoerd worden. Hierbij zal onderzocht worden of de stukken wel kunnen gebruikt worden voor de ingreep waarvoor ze bedoeld zijn. Tenslotte zal ook vormvergelijking een criterium zijn, vermits men in een vervalsing vaak antieke en meer recente vormelementen vermengt[205].

Het is duidelijk dat deze stukken ook hun nut kunnen hebben om in de toekomst de vervalsingen beter te leren herkennen.

 

2.3.2.1.3. Materiaal

Brons is het meest gebruikte materiaal omdat het makkelijk te smelten is, goed bestand is tegen roest en een zeer mooi uiterlijk heeft, wat toch een belangrijke rol speelt voor een arts die steeds een goede eerste indruk moet maken. Tin en zink worden in bepaalde hoeveelheden toegevoegd aan het brons. Wanneer sterkte voorop staat, wordt meer zink dan tin toegevoegd, terwijl men, wanneer elasticiteit beoogd wordt, brons gebruikt met meer dan vijftien procent tin[206].

Voor instrumenten die verondersteld worden stevig (zoals brandijzers en tangen) of zeer scherp (zoals messen en zagen) te zijn, zal men ijzer gebruiken. Een groot nadeel is dat dit metaal snel roest. Daarom zijn er relatief weinig archeologische voorbeelden bewaard gebleven, waardoor men moeilijk de reële aanwezigheid van dit metaal kan inschatten. De antieke literatuur informeert ons over de verschillende soorten ijzer, afhankelijk van de bewerking, namelijk smeedijzer, gegoten ijzer (eerder zeldzaam) en staal[207]. Dit lijkt een anachronisme, maar minstens vanaf Galenus wordt een soort staal gebruikt voor scalpels, zodat die niet snel bot worden of verbuigen wat desastreuze gevolgen kan hebben tijdens een operatie[208].

Goud en zilver worden gebruikt voor de vervaardiging van instrumenten voor zeer rijke artsen en voor oculisten. Minder gegoede medici kunnen hun bronzen instrumenten laten overtrekken met bladgoud of -zilver om indruk te maken op hun klanten. Daarnaast kan men ook imitatiezilver produceren[209]. Messing of geelkoper lijkt veel kostbaarder dan gewoon brons, maar qua technische kwaliteiten is er weinig verschil[210].

Steen wordt gebruikt voor oculistenstsempels en wrijfplaatjes[211]. Vooral steensoorten met een bladige structuur, zoals leisteen, zijn geliefd. Daarnaast komt ook marmer veel voor.

Tenslotte treft men zelden instrumenten in vergankelijke materialen aan, zoals hoorn, been en ivoor en daarnaast hout[212].

 

2.3.2.1.4. Technieken

De smeden hebben een heel gamma van technieken ter beschikking voor het vervaardigen en eventueel decoreren van de fijne medische instrumentjes. Meestal worden de instrumenten gegoten in een vorm, maar sommige metalen kunnen ook koud behamerd worden. Ijzer wordt gesmeed. Spatels en dergelijke worden vervaardigd in bronsblad. Opgerold bronsblad kan dienen om olijfvormige sondes, naalden en dergelijke te maken.

Men zal de instrumenten zeer doordacht ontwerpen: om de ingreep zo kort mogelijk te laten duren, zullen een heel aantal instrumenten dubbel uitgevoerd worden of gecombineerd worden (zie fig. 12). De lepelsonde (79 exemplaren), de oorsonde (99 exemplaren), de scalpel (132 exemplaren), de sonde (29 exemplaren) en de spatelsonde (73 exemplaren) zijn in elk geval dubbele instrumenten. Ook de oculistenstempel (50 exemplaren in de cataloog; bijna 350 in totaal) lijkt een dubbel gebruik te hebben: als stempel en als wrijfplaatje. Zeldzame exemplaren[213] hebben op het bovenvlak een kuiltje om de grondstoffen te verzamelen. In de tabel zijn de andere combinaties weergegeven. In totaal bestaan 483 van de 977 instrumenten in de cataloog uit twee of meer onderdelen. Dit is een opmerkelijk hoog aantal.

 

Cat. nr.

Instrument

Instrument

Instrument

Instrument

77

Beenciseel

Beenciseel

 

 

78

Beenciseel

?

 

 

80

Beenhevel

Beenhevel

 

 

81

Beenhevel

Beenhevel

 

 

82

Beenhevel

Beenhevel

Haak

 

83

Beenhevel

Beenhevel

Haak

 

84

Beenhevel

Beenhevel

 

 

85

Beenhevel

Beenhevel

 

 

86

Beenhevel

Beenhevel

 

 

88

Beenhevel

Beenhevel

Vijl

Vijl

89

Beenhevel

Beenhevel

Vijl

Vijl

90

Beenhevel

Beenhevel

 

 

91

Beenhevel

Beenhevel?

Haak

?

92

Beenhevel

Vijl

 

 

93

Beenhevel

Beenhevel

 

 

102

Blaassteenhaak

Blaassteenmes?

 

 

103

Blaassteenhaak

Blaassteenmes?

 

 

104

Blaassteenhaak

Lepel

 

 

106

Brandijzer

Sonde

 

 

108

Brandijzer

Sonde

 

 

117

Brandijzer

Spatel

 

 

146

Haak

Haak

 

 

154

Haak

Haak

 

 

158

Haak

Haak

 

 

160

Haak

Oorlepeltje

 

 

171

Haak

Tweetandige haak

 

 

180

Haak

Oorlepeltje

 

 

187

Haak

Naald?

 

 

190

Haak

Spatel

 

 

194

Tweetandige haak

Sonde

 

 

195

Tweetandige haak

Beenhevel

 

 

196

Haak

Haak

 

 

197

Haak

Haak

 

 

198

Haak

Haak

 

 

199

Haak

Haak

 

 

201

Haak

Sonde

 

 

302

Lancet

Sonde

 

 

315

Lepel

Sonde

 

 

317

Lepel

Sonde

 

 

406

Staarnaald

Sonde

 

 

409

Staarnaald

Sonde

 

 

410

Naald

Naald

 

 

411

Staarnaald

Sonde

 

 

412

Staarnaald

Sonde

 

 

413

Staarnaald

Sonde

 

 

414

Staarnaald

Sonde

 

 

415

Staarnaald

Sonde

 

 

416

Naald

Naald

 

 

417

Staarnaald

Sonde

 

 

419

Naald

Sonde?

 

 

420

Staarnaald

Sonde

 

 

424

Naald

Sonde

 

 

425

Staarnaald

Sonde

 

 

426

Naald

Naald

 

 

427

Naald

Naald

 

 

428

Naald

Naald

 

 

429

Naald

Naald

 

 

430

Naald

Naald

 

 

432

Staarnaald

Sonde

 

 

445

Naald

Naald

 

 

449

Naald

Spatel

 

 

604

Pincet

Beenhevel

 

 

642

Pincet

Lancet?

 

 

701

Pincet

Sonde

 

 

891

Spatel

Spatel

 

 

892

Spatel

Spatel

 

 

895

Spatel

Spatel

 

 

896

Spatel

Spatel

 

 

897

Spatel

Spatel

 

 

898

Spatel

Sonde

 

 

899

Spatel

Spatel?

 

 

Fig. 12: Tabel van de gecombineerde instrumenten

 

De instrumentjes kunnen op verschillende manieren gedecoreerd worden. Een relatief bescheiden instrumentarium krijgt een geprofileerde, gestempelde of gebosseleerde versiering die in tweede instantie een anti-slipfunctie heeft. Rijkere stukken kunnen versierd worden met zilverdraadinlegwerk in een decorarief patroon[214].

 

2.3.2.1.5. Fabrikant

Meestal zijn de instrumentjes van een zeer hoge technische kwaliteit[215]. De ambachtsman die hiervoor verantwoordelijk is kent dus zijn vak. Aan de hand van literaire, epigrafische, archeologische en iconografische bronnen kan men enige uitspraken doen over de organisatie van de fabricatie van instrumentjes.

In de antieke literatuur en de opschriften vindt men maar weinig aanwijzingen. Waarschijnlijk worden de smeden aangeduid met de naam artifex aerarius, faber aerarius of eenvoudigweg faber. De cultrarius zou zich toespitsen op de productie van scalpels. Uit één opschrift weet men dat de arts inspraak heeft in het ontwerp van de instrumenten, maar dat hij niet betrokken is bij de productie[216]. Van enkele figuren kent men de naam vanuit stempels op de instrumenten[217] (zie fig. 13).

 

Cat. nr.

Naam

Plaats

Instrument

Aantal

 

Agathangelus

Augst

 

1

610

Agathangelus

Bonn

pincet

1

 

Agathangelus

Fréjus

 

2

 

Agathangelus

Kempten

 

1

 

Agathangelus

Mainz

 

1

 

Agathangelus

Poitiers

 

1

660

Agathangelus

Pompeii

pincet

1

 

Agathangelus

Trier

 

1

 

Agathangelus

Vindonissa

 

3

 

Agathangelus

?

pincet

1

 

Agathorius

Echternach

heft

1

401

Ancus

Xanten

lepelsonde

1

966

Albanius

Evreux

spatelsonde

1

 

Carantius

Siscia

lepelsonde

1

400

Copiritus

Bonn

lepelsonde

1

511

Lillus

Châlons-sur-Marne

pincet

1

 

Lucius

Utrecht

pincet

1

 

?

Worms

pincet

1

Fig. 13: Tabel van de fabrikantenstempels

 

Hieruit kan men afleiden dat het twintigtal chirurgische, kosmetische en andere[218] instrumenten van de hand van één fabrikant, namelijk Agathangelus, wijd verspreid is over het Romeinse rijk, zowel in Italië als in de provincies. Omdat er ook een instrument van zijn hand in Pompeii gevonden is, dient zijn atelier gedateerd te worden vóór 79 na Chr. Zijn atelier bevindt zich waarschijnlijk in Gallië, wat goed te verklaren zou zijn door de economische bloei die Gallië kent in de tweede helft van de eerste eeuw[219]. Andere ateliers van smeden blijven anoniem en zijn enkel door technische en stilistische verschillen van elkaar te onderscheiden. Vooral de decoratie zal hiervoor een belangrijk criterium zijn (zie fig. 14).

 

Cat. nr.

Plaats

Aantal

Decoratie

 

Alcolea del Río

1

Ranken

 

Arles

1

Derde Pompeiiaanse stijl

 

Athene

1

Ranken

 

Avenches

1

Ranken

 

Baia Mare

1

Ranken

 

Campagnac

1

Ranken

 

Carnuntum

1

Derde Pompeiiaanse stijl

 

Chersonnes

1

Ranken

736

Cramond

1

Ranken

 

Dura-Europos

1

Ranken

 

Echternach

1

Ranken

738

Ficarolo

1

Ranken

739

Hofheim

1

Ranken

 

Gilau

1

Ranken

 

Karanovo

3

Ranken

 

Kerkrade

1

Ranken

754

Keulen

2

Ranken

750, 751

Keulen

2

Derde Pompeiiaanse stijl

 

Lauriacum

1

Ranken

 

Nidderau-Ostheim

1

Ranken

17

Reims

2

Ranken

 

Roumage

1

Ranken

818, 819

Saint-Privat d'Allier

2

Derde Pompeiiaanse stijl

 

Strasbourg

1

Ranken

 

Traismauer

1

Ranken

839

Trier

1

Ranken

 

Usce

1

Ranken

 

Wiesbaden

1

Ranken

848

Worms

2

Derde Pompeiiaanse stijl

850

Xanten

2

Ranken

 

Zugmantel

1

Ranken

Fig. 14: Tabel van de versierde scalpelheften

 

Sommige scalpels[220] dragen een versiering die vergelijkbaar is met de derde Pompeiiaanse stijl, te dateren in de vroege Keizertijd[221], en waarschijnlijk toe te schrijven aan één atelier in Italië[222]. Zeer karakteristiek zijn de ingelegde ranken op de scalpelheften uit de tweede eeuw-derde eeuw na Chr.[223]. Tenslotte worden de scalpelheften versierd met geprofileerde ringetjes en zilverdraadinlegwerk, vaak in een spiraalpatroon. De wijde verspreiding van de scalpels met rankendecoratie over heel het Romeinse rijk (zie fig. 15) zou in tegenspraak moeten zijn met de homogeniteit van de decoratie, maar dit is niet het geval. Het lijkt alsof al deze scalpels gemaakt zijn volgens één prototype. Men kan een aantal concentraties aflijnen, bijvoorbeeld in Zuid-Gallië, langs de Rijn en langs de Donau, maar waar de ateliers zich moeten bevonden hebben, is helemaal niet duidelijk[224]. De scalpels met een decoratie geïnspireerd op de derde Pompeiiaanse stijl en de geprofileerde heften zijn in een kleiner aantal bewaard, waardoor het moeilijk wordt om hierover sluitende uitspraken te doen. De heften met een Herculesfiguur of een knotsmotief[225] uit Pompeii en met een muisje uit Epheze (zie fig. 16) zijn een uitzonderlijke vondst. De held Hercules wordt ook wel geassocieerd met vruchtbaarheid en viriliteit, maar de muis lijkt een onverklaarbaar element.

 

Fig. 16: De scalpelheften met een uiteinde in de vorm van een muis

 

 

Fig. 15: Verspreidingskaart van de versierde scalpelheften

A. Scalpelheften met een vierkante doorsnede en een rankendecoratie, B. Scalpelheften met een decoratie, geïnspireerd op de derde Pompeiiaanse stijl, C. Scalpelheften met een achthoekige doorsnede en een rankendecoratie.

 

Er bestaan maar drie exemplaren met een dergelijke versiering, alle waarschijnlijk afkomstig van de westkust van Klein-Azië. Künzl ziet een verband met de verering van Apollo Smintheus in de derde eeuw na Chr.[226] (zie fig. 17).

 

 

Fig. 17: Verspreidingskaart van de cultus van Apollo Smintheus

1. Alexandreia (Troas), 2. Chryse (Troas), 3. Sminthe (Troas), 4. Hamaxitos (Troas), 5. Larisaia (Troas), 6. Tenedos, 7. Parion, 8. Methymna (Lesbos), 9. Arisba (Lesbos), 10. Pergamon, 11. Magnesia, 12. Rhodos, 13. Lindos (Rhodos)

 

Naast de scalpels hebben ook pincetten een versiering die geïnspireerd is op de derde Pompeiiaanse stijl[227]. Eén exemplaar heeft een kopje in de vorm van een slangenkop[228], net zoals een lepeltje uit Epheze[229] (zie fig 18). Geneesmiddelenkistjes kunnen ook een rijke versiering hebben, (cfr. supra 2.1.2.2.) maar het is duidelijk dat dit eerder de uitzondering dan de regel is.

 

Fig. 18: Een lepeltje met een kopje in de vorm van een slang

 

2.3.2.1.6. Organisatie van de productie

Waarschijnlijk is de fabricatie van het medisch instrumentarium, naast groter gereedschap, in grote mate de taak van een gewone smid. Het zou echter naïef zijn te denken dat elke smid in staat is een bepaald gedecoreerd of gespecialiseerd instrumentarium te maken. Daarom mag men aannemen dat er bepaalde ateliers bestaan die enkel instaan voor de productie van gedecoreerde instrumenten die verspreid worden over heel het Romeinse rijk, wat blijkt uit het zeer homogeen karakter van de versieringsmotieven. Uit gesloten archeologische contexten, vooral graven, blijkt dan ook dat de arts meestal een aantal instrumenten bezit in dezelfde decoratiestijl, die hij waarschijnlijk als een set verworven heeft. Het ontwerp en de productie van instrumenten, zoals vaginale specula, vragen een gedegen medische kennis en zullen dus, in samenspraak met een arts, gemaakt worden door een smid die vertrouwd is met het gebruik van een dergelijk instrument. Deze instrumenten zijn archeologisch slechts zelden bewaard, zodat een statistische analyse niet mogelijk is. Wanneer men echter de lengte van het scalpel, een instrument met een uitsluitend medisch gebruik, gaat vergelijken met de lengte van het pincet en de verschillende soorten sonden (zie fig. 19), dan blijkt duidelijk dat deze laatste een veel grotere variatie kennen (zie fig. 20). Voor de lengte van het scalpel bekomt men een echte Gausscurve (zie fig. 21). Eén staaf ligt ogenschijnlijk daarbuiten, maar deze wordt bepaald door een relatief groot aantal lengtes van hele scalpels, dus met heft en lemmet. Waarschijnlijk worden de kosmetisch-medische instrumenten door de gewone smid gemaakt, terwijl de scalpels door een beperktere groep ambachtslui worden vervaardigd.

 

Lengte

Haak

Lepelsonde

Spatelsonde

Oorsonde

Pincet

Scalpel

Tang

Speculum

]4,5;5[

0

0

0

0

2

2

0

0

]5;5,5[

0

0

0

1

2

3

0

0

]5,5;6[

0

0

0

0

7

4

0

0

]6;6,5[

0

0

0

1

1

2

0

0

]6,5;7[

0

0

0

3

2

4

0

0

]7;7,5[

0

0

0

4

3

6

0

0

]7,5;8[

0

0

2

5

4

8

0

0

]8; 8,5[

2

0

0

3

7

12

0

0

]8,5;9[

2

0

0

3

0

8

0

0

]9; 9,5[

2

0

1

4

8

9

0

0

]9,5;10[

0

0

1

1

7

7

0

0

]10;10,5[

2

0

1

7

6

4

0

0

]10,5;11[

0

1

0

1

6

7

0

0

]11;11,5[

1

4

0

4

4

7

1

0

]11,5;12[

2

4

2

5

3

8

1

0

]12;12,5[

2

3

5

5

2

4

0

0

]12,5;13[

1

2

2

2

7

1

0

1

]13;13,5[

3

5

1

4

2

0

0

0

]13,5;14[

4

6

6

9

6

1

0

0

]14;14,5[

3

3

3

5

5

1

0

0

]14,5;15[

3

8

4

1

3

9

1

1

]15;15,5[

1

5

5

2

5

0

1

1

]15,5;16[

3

4

4

4

5

0

1

1

]16; 16,5[

2

6

5

3

3

1

1

0

]16,5;17[

4

6

2

2

1

0

3

0

]17;17,5[

2

5

3

2

1

1

0

0

]17,5;18[

1

3

6

2

0

1

2

1

]18;18,5[

0

2

1

4

0

0

0

0

]18,5;19[

0

1

3

0

1

0

1

0

]19;19,5[

0

1

2

0

0

0

2

0

]19,5;20[

0

0

3

0

2

0

1

0

]20;20,5[

0

0

1

0

0

0

1

0

]20,5;21[

0

0

0

0

0

0

2

2

]21,5;22[

0

0

0

0

0

0

3

0

]22;22,5[

0

0

1

0

0

0

0

0

]22,5;23[

0

0

0

0

0

0

0

0

]23;23,5[

0

0

0

1

0

0

0

0

]23,5;24[

0

0

0

0

0

0

0

0

]24;24,5[

0

0

0

0

0

0

0

0

]24,5;25[

1

0

0

0

0

0

0

0

]25,5;26[

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

41

69

64

88

105

110

21

7

Fig. 19: Lengte van de instrumenten

 

Fig. 20: Lengteverhouding van de sonden

 

Fig. 21: Lengeverhouding van het scalpel

 

2.3.2.2. Identificatie van het instrumentarium

 

Voor de identificatie van antieke instrumenten bestaan er verschillende methoden. Wanneer de naam die in de antieke literatuur is overgeleverd verwijst naar het uitzicht of het gebruik van het instrument, gebruikt men de zogenaamde etymologische methode. Voor instrumenten die beschreven worden in antieke teksten en die moeilijk te interpreteren zijn, kan men de zogenaamde filologische methode gebruiken. Instrumenten die ook bestaan in het moderne instrumentarium, worden geïdentificeerd met behulp van de zogenaamde filologisch-technische methode. Voor varianten van een instrumententype tenslotte, kan men gebruik maken van de zogenaamde technische methode[230]. In fig. 22 heeft men een overzicht van de instrumenten die hier ter sprake zullen komen, veelal geïdentificeerd aan de hand van de etymologische methode met als voornaamste bron Celsus.

 

Nederlands

Latijn

Anaal speculum, dilator

Speculum ani

Beenciseel

Scalper

Beenhevel

Elevatorium

Beitel

Scalprum planum

Blaaststeenhaak

Uncus

Brandijzer

Ferrum caudens, ferrum candens

Embryohaak

Uncus

Geneesmiddelenkistje

 

Haak

Hamus

Hulsje

Theca vulneraria

Katheter

Fistula

Klem

Vulsella, volsella

Klisteerspuit

Clyster

Laatkop

Cucurbita ventosa, cucurbitula

Lancet

Phlebotome

Lepel

 

Lepelsonde

Cyathiscomela

Naald

Acus

Oculistenstempel

Signacula ocularium

Oorsonde

Oricularium specillum, auriscalpium

Pincet

Vulsella, volsella

Scalpel

Scalpellus, scalper, culter

Schaar

Forfex

Sonde

Specillum

Spatel

Spatula

Spatelsonde

Spathomela

Tang, uvulatang

Forceps, staphylagra, staphylocaustes

Trepanatieboog

 

Trepanatiekroon

Modiolus

Vaginaal speculum

Dioptra, speculum magnum matricis

Vijl

Scalper excisorius

Wrijfplaatje

 

Zaag

Serulla

Fig. 22: Tabel van de typologie van de instrumenten

 

2.3.2.3. Typologie

 

a) Beenhevel en beitel

Deze instrumenten worden gebruikt bij zwaardere operaties wanneer men beenderen moet manipuleren.

 

b) Brandijzer

Dit is een nog relatief onbekend stuk met een grote vormenvariatie, waardoor het moeilijk is om algemene uitspraken te doen. Het wordt gebruikt om bloedvaten dicht te branden.

 

c) Haak

De haak bestaat in verschillende varianten, scherp of stomp, enkel of dubbel, versierd of onversierd en dient om wonden open te houden, spieren opzij te trekken, …

 

d) Hulsje

Een hulsje, gemaakt in bronsblik, wordt gebruikt om langwerpige instrumentjes, bijvoorbeeld sonden, te bewaren of als recipiënt voor geneesmiddelen. Deze bestaan soms uit verbazend veel stoffen. Men heeft in Israël een sonde en een zilveren hulsje met inhoud gevonden in het graf van een Romeinse dame. Uit chemische analyse blijkt dat in het hulsje een mengsel zit, bestaande uit hematiet, malachiet, cassiteriet, kaoliniet, calciet en antimoon[231]. Sommige mineralen moeten van ver zijn aangevoerd en zijn dus heel duur. De opgravers interpreteren het als een geneesmiddel, maar het kan ook een kosmetische stof zijn.

 

e) Laatkop

Dit bronzen instrument, waarvan er in wezen twee vormen bestaan, wordt op de huid geplaatst. Bovenaan wordt een lont in brand gestoken waardoor een vacuüm binnenin de laatkop onstaat. Onder invloed van dit vacuüm komen de aders dichter bij de huid te liggen, waardoor het makkelijker wordt een aderlating uit te voeren.

 

f) Naald

De naald met medisch gebruik om wonden toe te naaien is soms moeilijk te onderscheiden van de gewone naald. Een aparte categorie die wel gemakkelijk te herkennen is, is de staarnaald die in de oogbol wordt gebracht om grauwe staar te fragmenteren en eventueel te verwijderen.

 

g) Pincet en klem

Pincetten en klemmen horen thuis bij het medisch-kosmetisch instrumentarium. Een onderscheid tussen de twee en een datering zijn alleen mogelijk aan de hand van de archeologische context. Aan de hand van de versiering en het technisch ontwerp kan men wel een zekere hiërarchie vaststellen. Wat deze rangschikking juist betekent, is niet helemaal duidelijk.

 

h) Scalpel en lancet

Deze messen worden veelvuldig gebruikt en komen archeologisch vrij vaak voor. Het lancet lijkt geen vaste vorm te hebben, maar de scalpel heeft bijna altijd een rond, rechthoekig of achthoekig heft met een spatel achteraan en met vooraan een sleutelgatvormige opening waarin het boog- of trapeziumvormige mes kan geschoven worden. Aangezien tijdens een operatie snelheid geboden is, is het niet verwonderlijk dat men van het scalpel in feite een dubbel instrument gemaakt heeft.

Een aparte categorie vormt het blaassteenmes met een ruw gemaakt oppervlak.

 

i) Sonde

Er bestaan verschillende soorten sonden, namelijk de lepelsonde, de spatelsonde, de oorsonde en de gewone sonde. Deze komen veel voor in de archeologie omdat zij zowel kunnen gebruikt worden in een medische of kosmetische context, als bij de bereiding van verfstoffen voor het schilderen. Meestal hebben deze instrumenten een olijfvormige sonde, soms kan deze ook spits zijn. Sommige zeer fijne stukken schijnen gebruikt te zijn voor blaasoperaties. Deze instrumenten kunnen dus verschillende functies hebben.

 

j) Speculum

Dit is een gynaecologisch instrument waarbij de vagina wordt opengesperd. Een dergelijk stuk is gemaakt volgens een ingewikkeld ontwerp en is vaak zeer mooi afgewerkt.

 

k) Tang

Onder deze noemer plaatst men, naast de gewone ijzeren tandentang, ook de gespecialiseerde tang, namelijk de uvulatang.

 

l) Trepanatie

Dit zeer gespecialiseerde instrumentarium is uitermate zeldzaam in de archeologie. Dankzij het graf van Bingen kent men de beide stukken, de trepanatiekroon die het gat in de schedel boort en de boog waarmee de kroon wordt aangedreven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[171] Zie cat. nr. 1-69.

[172] A. Hillert 1990: 174.

[173] Zie cat. nr. 14, 47.

[174] Zie cat. nr. 64, 65, 66.

[175] Zie cat. nr. 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 38, 43, 48, 49, 50, 51.

[176] Zie cat. nr. 20.

[177] Zie cat. nr. 20, 26.

[178] Zie cat. nr. 22, 23, 27.

[179] Zie cat. nr. 30, 31, 36, 46.

[180] Zie cat. nr. 30, 31.

[181] Zie cat. nr. 4, 18, 20, 25, 26, 29, 31, 32, 33, 35, 37, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 65, 66.

[182] Zie bijv. cat. nr. 4.

[183] Zie cat. nr. 29.

[184] Zie cat. nr. 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 52, 53, 61.

[185] Zie cat. nr. 52.

[186] Zie cat. nr. 8.

[187] Zie cat. nr. 7.

[188] R.G. Penn 1994: 1.

[189] Zie cat. nr. 57, 58, 59.

[190] Deze term kan men vertalen als “hoofdarts”, waarbij de publieke arts bedoeld wordt die een contract met de stad afsluit en daarbij privileges krijgt.

[191] Zie cat. nr. 54.

[192] Zie cat. nr. 63.

[193] Zie cat. nr. 1, 2, 3.

[194] Zie cat. nr. 19.

[195] S. La Niece 1986: 166.

[196] K.E. Jakielski en M.R. Notis 2000: 387.

[197] K.E. Jakielski en M.R. Notis 2000: 383.

[198] K.E. Jakielski en M.R. Notis 2000: 387.

[199] S. La Niece 1986: 161.

[200] S. La Niece 1986: 164.

[201] M. Feugère, E. Künzl en U. Weisser 1985: 443.

[202] E. Künzl 1986a: 356.

[203] E. Künzl en D. Agner 1986: 334.

[204] E. Künzl 1986a: 356.

[205] E. Künzl en D. Anker 1986: 334.

[206] J. F. Healy 1978: 249.

[207] J. F. Healy 1978: 248.

[208] E. H. Schulz 1955: 30.

[209] J. F. Healy 1978: 247.

[210] J. F. Healy 1978: 249.

[211] J. S. Milne 1976: 17.

[212] J. S. Milne 1976: 16-17.

[213] Zie bijvoorbeeld cat. nr. 485.

[214] J.S. Milne 1976: 17-19.

[215] S. La Niece 1986: 165.

[216] E. Künzl 1984a: 59.

[217]E. Künzl 1993: 2453.

[218] E. Künzl 1984a: 63-64.

[219] A. Büsing-Kolbe 2001: 109.

[220] A. Büsing-Kolbe 2001: 113-114.

[221] Geen enkele context kan absoluut gedateerd worden, aan de hand van munten bijvoorbeeld. De datering van deze heften steunt dus op stilistische “gelijkenis” met de derde Pompeiiaanse stijl, een zeer zwak argument in feite. Deze datering blijft echter gehanteerd tot men te grove onregelmatigheden ontdekt.

[222] E. Künzl 1984a: 60.

[223] E. Künzl 1993: 2454.

[224] A. Büsing-Kolbe 2001: 109.

[225] Zie cat. nr. 122, 800, 801, 802, 805.

[226] E. Künzl 1996: 2599.

[227] Zie cat. nr. 624, 625.

[228] E. Künzl 2002: 19, fig. 17.

[229] E. Künzl 1999: tafel 16, nr. 8.

[230] P. Proff 1992: 179.