Inculturatie van het christelijk huwelijk in Belgisch Kongo. 1919-1950. De beleidsvorming van de Missie-Oversten omtrent polygamie; hun richtlijnen aan de missionarissen en inwerking op het beleid van de Staat. (Betty Eggermont)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

Sinds het boek van Bühlmann, leidt het geen twijfel meer. Het zwaartepunt van de katholieke Kerk is van Noord naar Zuid verschoven.([1]) Om de christen gemeenschap in het Zuiden te duiden, gebruikt men termen als "de derde Kerk" of nog "de jonge Kerk". Het aantal Afrikaanse katholieken alleen al steeg tussen 1952 en 1972 van 12,5 miljoen tot 36 miljoen.([2])  Het aantal priesterwijdingen neemt er voortdurend toe. In 1975 kende Afrika er 284. In 1980 was dit getal opgelopen tot 397. Het aantal religieuzen stijgt eveneens.([3])

 

De kwalitatieve en kwantitatieve groei gaat gepaard met een toenemende nood aan een interculturele dialoog. Op het Tweede Vaticaans Concilie zag men in dat de missie niet langer een onderneming van de Westerse Kerken was. De missie kon zich evenmin nog langer identificeren met een continent of een volk.([4]) De jonge Kerk eist het recht op om het geloof en de liturgie die zij ontving van de "moederkerken", in haar eigen taal om te zetten en om het kerkelijk leven te organiseren in gemeenschappen die in het volk geworteld zijn.([5])  Marc Ela schetst de problematiek als volgt: "Le trait fondamental qui caractérise la situation actuelle de l'Afrique face à l'Eglise, c'est le besoin d'affirmation de la personnalité culturelle de l'homme noir." ([6])

 

Het "christelijk" huwelijk vormt hierbij één van de vraagstukken. "In de Zaïrese Kerk", stelt pater Allary ([7]) : "is het huwelijk waarschijnlijk het belangrijkste punt waarop het Evangelie en de Afrikaanse cultuur elkaar eigenlijk nog niet helemaal ontmoet hebben."([8]) In een toespraak op het Congres te Yaoundé van de oecumenische vereniging van Afrikaanse theologen, april 1984,  stelt Aartsbisschop Malula: "Het 'christelijk' huwelijk functioneert slecht in Afrika." ([9]) 

 

Hastings die de statistieken van het kerkelijk huwelijk onderzocht, stelt vast dat over het algemeen slechts de helft van de christenen van Oost, Zuid-, en Centraal- Afrika voor de Kerk trouwen.([10])  Cijfergegevens over Ghana wijzen op een gelijklopende trend voor West-Afrika.([11])  Bovendien beslissen velen het huwelijkssacrament te 'nemen' om 'gerust te kunnen sterven'. Het huwelijk wordt niet gevierd als een op zichzelf staand sacrament, maar als voorwaarde voor de toegang tot de eucharistie.([12])

"De moeilijkheden maken de praktijk van het christelijk leven in het algemeen en van de kerkelijke leer over het zogenaamde christelijke huwelijk in het bijzonder bijna onmogelijk," aldus Malula.([13])  Immers, in de huidige theologisch-kanonieke doctrine zijn het sacrament en het huwelijkscontract heel sterk aan elkaar gekoppeld: er is geen geldig huwelijk zonder dat het huwelijkssacrament voltrokken werd.([14])

 

Het monogaam karakter van het "christelijk" huwelijk neemt een plaats in op het debat. ([15]) De Amerikaanse Kerk van Kenia staat sinds 1982 toe dat een polygaam gedoopt wordt zonder de huwelijken van zijn andere vrouwen te ontbinden. Op de Lambeth Conferentie van de Anglikaanse bisschoppen in 1988 verklaarde David Gitar polygamie tijdelijk aanvaardbaar. "Alhoewel de Anglicaanse Kerk van ontzettend belang is voor Afrika, is ze er niet in geslaagd een aanvaardbare Afrikaanse gewoonte te erkennen.([16])

 

In de katholieke Kerk werd de discussie geopend met een schrijven van pater Hillman omtrent polygamie aan een meeting van Oost-Afrikaanse bisschoppen in Naïrobi in 1967. "Eugene Hillman has not created new problems for us. He simply articulated for us some very urgent problems which he himself witnessed during his many years of service in East Africa."  Met deze woorden leidt Häring het boek in dat acht jaar later verscheen en waarin Hillman de problematiek uit de doeken deed.([17])

 

Binnen die problematiek klaagt men de banden van de missie met de koloniale structuren aan en wordt de missie in haar bekeringsijver afgeschilderd als een archaïsch dwangsysteem.([18]) "Historisch gezien is het door de komst van de westerse missionarissen in Afrika dat het westerse huwelijk werd onderwezen en in al zijn gestrengheid werd opgelegd aan de pasbekeerde Afrikanen. Deze praktijk ligt aan de basis van de huidige problemen. En met reden!", aldus Malula. ([19])

 

Recentelijk buigen de humane wetenschappen zich over het probleem van de "inculturatie" van het christendom, "le processus par lequel la vie et le message chrétien s'incarnent dans les diverses communautés culturelles."([20]) 

 

In dit kader past onze studie. We belichten niet zozeer de realiteitsbeleving van de inculturatie-problematiek, maar wel datgene dat kan aanzien worden als een uitgangspunt daarvan: De officiële houding van de katholieke Kerk. Meer specifiek onderzoeken wij haar houding tegenover polygamie in Belgisch Kongo. Dit was het vertrekpunt van onze studie.

 

De afbakening van het onderwerp is niet zo eenvoudig als het wel lijkt.

Vooreerst kan polygamie in de Afrikaanse samenleving -een realiteit waarmee de missionarissen geconfronteerd werden- niet losgezien worden van een aantal concepties die de grondslag vormen voor het 'Afrikaans' huwelijk. Wijzen we maar op het bestaan van een "bruidsschat".([21])  Tal van andere opvattingen bij de inwoner van Belgisch Kongo, dragen bij tot de interpretatie van het begrip polygamie. Daarnaast zullen de Missie-Oversten bepaalde eigenschappen toekennen aan deze instelling.  Bovendien is de band met monogamie heel nauw. De twee soorten huwelijken kunnen in zekere zin aangezien als elkaars tegenpool. Het huwelijk dat niet polygaam is, is monogaam. Omgekeerd geldt hetzelfde.([22])

De Kerk zag([23]) monogamie als een integraal element van het christelijk huwelijk. Dit betekent dat monogamie onafscheidelijk was van, en inherent aan tal van andere aspecten die het "christelijk" huwelijk uitmaakte. Voorbeelden hiervan zijn: de verwevenheid met de onontbindbaarheid van het christelijk huwelijk, de wederzijdse steun van echtgenoten en de procreatie als doel van de verbintenis.

 

In onze studie richten we ons op de invulling die de Kerk gaf aan het begrip polygamie en hoe zij haar ideaal, het monogaam christelijk huwelijk([24]), probeerde te introduceren in Belgisch Kongo. Enkel in een inleidend hoofdstuk belichten we het begrip antropologische, om zo de gedachtengang van de Oversten te kunnen volgen. Kortom we gaan na hoe de Kerk een inculturatie van het christelijk huwelijk beoogt. We focussen ons daarbij op het monogame aspect.

 

Een tweede probleem bij de afbakening van het onderwerp is "de officiële houding van de katholieke Kerk".  In de kerkelijk hiërarchische structuur in Belgisch Kongo staan de Missie-Oversten -verder in de studie gebruiken we soms de term Oversten- aan de top. Zij verwoorden er het officieel standpunt. Alle Oversten samen aanzien wij als één geheel. Dit heeft voor gevolg dat we ons hoofdzakelijk concentreren op de beslissingen die zij gezamelijk troffen. Toch zal het beeld van het 'één geheel' in de loop van de studie genuanceerd worden en zal de rol van één of meerder missionarissen binnen dit 'orgaan' belicht worden.

 

Geregeld kwamen de Oversten gedurende een tiental dagen samen. Tijdens de bestudeerde periode gebeurde dit zes keer. Op hun bijeenkomsten bespraken zij de problemen waarmee zij geconfronteerd werden. De verslagen van deze vergadering vormen onze basisbron. Vanaf 1932, na de aankomst van een Apostolisch Delegaat, worden ze gepubliceerd.

 

Zij schreven ook instructies voor aan de missionarissen die zich in de hiërarchische stuctuur een trapje lager bevonden. Ook deze bron onderzoeken we. Uit de instructies blijkt, dat de verhoudingen tussen Kerk en Staat een exclusiviteit zijn voor de Oversten. "Toute correspondance officielle avec les fonctionnaires de la Colonie ou avec les représentants des Sociétés est exclusivement réservée aux Ordinaires et aux Supérieurs provinciaux; Ceux-ci feront à cette règle les exceptions que les circonstances leur paraîtront exiger."([25]) 

 

We schenken ook aandacht aan de pogingen die de Kerk ondernam om de burgerlijke overheid voor haar standpunt te winnen.

 

In het moederland waren er een aantal communicatiekanalen, waarlangs de Oversten het beleid konden beïnvloeden. Zij schreven ondermeer brieven. De adviesorganen bij uitstek in de wettelijke structuur van de kolonie waren de Koloniale Raad en de Commissie ter Bescherming van de Inlanders. Vooraleer de Minister een decreet kon uitvaardigen, moest hij de Koloniale Raad raadplegen. De Commissie had uiteraard tot doel, de bescherming van de inlanders. Daarnaast vormde zij een belangrijk forum waar verschillende koloniale milieus elkaar ontmoetten.

 

De Kerk kon eveneens druk uitoefenen op de Regering als zij een beroep deed op de publieke opinie. In 1923, 1928 en vanaf 1932 wanneer de verslagen van de vergaderingen gepubliceerd werden, werd de discussie op maatschappelijk vlak opengetrokken. De publikaties van na 1932 hadden een apart karakter. Wat de lezer onder ogen kreeg, was eigenlijk niet tot hem gericht. De Oversten spraken elkaar over zaken die hen aanbelangden, waar ze bezorgd om waren, en het publiek keek toe. Dit karakter wordt versterkt door het feit dat de publikaties vanzelfsprekend voortvloeiden uit de vergaderingen. Zonder directe aanleiding konden zij iets melden. De lezer van deze publikaties zullen ook wel verschillend geweest zijn van de Revue Congo, waar de Oversten voordien in publiceerden.

 

Deze bronnen verschaffen ons het materiaal om een beeld te krijgen op de 'strategie' van de Kerk naar de overheid toe.

 

Hiernaast hadden de Oversten nog andere mogelijkheden om hun standpunt duidelijk aan de Overheid te maken. Zo was er in het moederland het niet onbelangrijke Koloniaal Congres. Dit ontstond op initiatief van Koning Albert en was erop gericht de kolonie meer bekend te maken in België. Het werd het denkforum waar persoonlijkheden uit zowat alle kringen, zowel politieke, kerkelijke, economische als wetenschappelijke, elkaar ontmoeten.  Het eerste Congres werd gehouden in 1920. Toen werd een permanent Comité opgericht met het oog op de voortzetting van het werk van het Congres. Dit kon commissies vormen onder haar eigen leden om bepaalde koloniale vraagstukken te bestuderen.

De verslagen van de vijfjaarlijkse bijeenkomsten en de rapporten van de commissies binnen dit Congres (zie infra) werden gepubliceerd.

 

De Kerk sprak ook deze instantie aan om haar standpunt kenbaar te maken. Zij had er belang bij haar ideeën in dit milieu te verspreiden. Heel wat leden waren trouwens (nauw) betrokken bij het koloniale beleid en konden dit direct of indirect beïnvloeden. Het was dan ook belangrijk deze personen op de hoogte te stellen van haar opvattingen, er hen eventueel vatbaar voor te maken of hen ervoor te winnen.  Bovendien, door de publikatie van de bijeekomsten, bleef de gedachtenwisseling niet binnenskamers, maar werd zij over een groter deel van de bevolking verspeid. Zonder het eigen initiatief te moeten nemen, konden de missionarissen hun ideeën aan een groter publiek kenbaar maken.

 

Pater Le Grand bracht op de eerste bijeenkomst een rapport naar voor. Later maakten pater Lotar en pater Van Wing deel uit van een aantal Commissies. De verslagen van de Commissies hebben wij niet gevonden. We kunnen niet nagaan welk standpunt de religieuzen hier verdedigden.

De missionarissen namen zelden het woord op het Congres zelf. Wanneer zij betrekking hebben op het familiaal leven, nemen we dit op in de studie.

 

Onze aandacht beperkt zich tot de raadgevende instantie in het moederland. Het beleid kwam immers hoofdzakelijk hier tot stand. De Kerk sprak nochtans ook een aantal instanties in de kolonie aan, zo bewijst een brief van de Gouverneur aan de Minister van Koloniën, omtrent het monogame huwelijk. In 1939 maakte de Hemptinne deel uit van de provincieraad van Katanga. ([26])

 

Uiteindelijk waren er nog de informele contacten tussen leden van het kerkelijk orgaan en het bestuur. Daar kunnen we geen zicht op hebben, zeker niet in het kader van een licentiaatsverhandeling.

 

De concrete vragen die wij ons stellen bij de bestudering van de bronnen, zowel intern-kerkelijk, als extern, zijn de volgende.

Hoe probeerde de Kerk het monogame huwelijk te introduceren? Of anders gesteld; Welke aanpak stonden zij voor ten aanzien van polygamie? Vooraleer wij die vraag kunnen beantwoorden, moeten we op zoek gaan naar hun inschatting van en waardering voor deze institutie.

Bij de bestudering van de relatie tussen Kerk en Staat in Kongo, krijgt onze vraagstelling een ander accent. We gaan na welke vragen de Kerk stelde aan de overheid, en hoe zij die probeert hard te maken. Wanneer de Missie-Oversten spreken over polygamie in de Koloniale Raad, in de Beschermingscommissie,... is dit niet 'toute gratuite'. Hun uiteindelijke doel was niet zozeer de situatie in de kolonie te schetsen. Het is hen hoofdzakelijk te doen om medewerking te krijgen van de Staat. Welke aspecten belichtte de Kerk daarbij het sterkst? Zou zij haar belangen in het licht stellen? Haalde zij de belangen van de inlander aan? Of zopu zij inspelen op de belangen van de kolonisator in Kongo? Vallen daarbij accentverschillen per gehanteerd kanaal te noteren?

 

We bestuderen de periode van 1919 tot 1950.

In 1948 vaardigde de Minister van Koloniën een decreet uit dat het monogame huwelijk beschermde. Twee jaar later bepaalde een decreet dat polygamie niet langer meer wettelijk erkend was en dat het verblijf van polygamen in bepaalde regio's verboden was. Hiermee kwam een groot deel van de wensen van de missionarissen in vervulling. We beschouwen dit als het eindpunt van de studie. Enkel uit nieuwsgierigheid bekijken we nog twee bronnen in 1951 en 1955.

 

Na de eerste wereldoorlog kende zowel de koloniale mentaliteit als het missionaire denken een kentering. Het koloniale denken kenmerkte zich enerzijds door een kritischer houding tegenover de kolonisatie, anderzijds groeide de belangstelling voor haar eigen kolonie. De ontwikkelingen op missiologisch vlak openen een "tweede tijdsperk" in de missionering.([27]) In 1923 ontstond in België de Missiologische Week. Zij werd aangemoedigd door de leer van paus Benedictus XV ("Maximum Illud") en paus Pius XI ("Rerum Ecclesiae").

 

Bij aanvang van de studie sloten wij niet uit dat het officiële standpunt doorheen de tijd voor veranderingen vatbaar was. We veronderstelden dat, indien die er zouden geweest zijn, dit zou kunnen beïnvloed zijn door de Missologische Week. Door omstandigheden -we beschikten vrij laat over de basisbron- plozen we eerst de gepubliceerde verslagen van de jaarlijkse bijeenkomsten van de Missiologische Week uit. De zoektocht leverde wel iets op -we kregen doorheen deze bronnen een zicht op de realiteitsbeleving van het officiële standpunt- doch de resultaten ervan vallen buiten de huidige vraagstelling.

 

 

Drie componenten spelen een rol in de studie. Zo is er de Afrikaanse omgeving, waarin de missionarissen zich bevinden. De Missie-Oversten stippelen een beleid uit. Zij richten zich tot de burgerlijke overheid. In inleidende hoofdstukken belichten we één voor één de drie deelaspecten. Pas daarna gaan we over tot de eigenlijke studie.

 

In een eerste deel werpen we een blik op de sociale gegevenheid, waarin de katholieke Kerk terecht komt. Aangezien de Missie-Oversten zelf polygamie met een aantal gewoontes verbonden  lijkt het ons nodig stil te staan bij de kenmerken van het 'Afrikaans huwelijk'. De huidige stand van de antropologische wetenschap geeft hierover een beeld. Wanneer dit beeld te algemeen wordt, belicht het juist die aspecten die verschillen met het "Westers huwelijk". Hoewel deze benadering voor de Afrikaan wel eens karikaturaal kan lijken, is zij van nut voor onze studie. Het 'andere' waarmee de missionaris in contact kwam, wordt belicht. Op basis van bestaande literatuur proberen we een beeld te geven op de verschillende interpretaties van en verklaringen voor polygamie.

 

Hoofdstuk twee beschrijft de geschiedenis van de missionering. Het vertrekpunt hierbij is de huidige inculturatie-problematiek. Hoe was de band tussen de missies en de kolonisator en hoe stond de Kerk daar tegenover. In welke mate is er sprake van de "aanpassingsidee" in het officiële standpunt. Vervolgens bekijken we de ideeën die de Missie-Oversten van Kongo er op na hielden. Hier vindt de lezer al wat bronnenmateriaal.

 

Uiteindelijk komt het Belgisch koloniaal beleid aan bod. Hierin proberen we de bewegingsruimte van de Kerk in de belgische koloniale structuur te schetsen. In een eerste instantie gaan we na welke rol de missies toegekend krijgen in de kolonisatie. Vervolgens blikken we op de wettelijke structuur van de kolonie en de mogelijkheden die er zijn om het beleid te beïnvloeden. Uiteindelijk is het van belang te weten welke politiek de Staat voert ten aanzien van de inlander en meer specifiek ten aanzien van polygamie.

 

We willen de lezer er attent op maken dat we enkel het beleid van de Staat benaderen, zoals dit te vinden is in de wettelijke bepalingen en in de besprekingen in de Koloniale Raad. Met andere woorden, de discussies binnen het kabinet en andere wetgevende instanties worden niet belicht. De besprekingen rond polygamie zij echter ellenlang. Een vijftal dossiers in de Afrikaanse Archieven bevatten de gegevens van de voorstudie van het decreet van 1948, dat een bescherming voor monogamie voorzag. Daarin zijn brieven, rapporten, studies, publikaties,... te vinden. Daarnaast bestaan er tal van dossiers met besprekingen van aanverwante vraagstukken. Tot nog toe, heeft niemand deze pakken bestudeerd. Voor een licentiaatsstudent is het onbegonnen werk.

 

Dit brengt met zich mee dat we in de studie geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre de Kerk inspeelde op de openingen die de Staat haar laat. We hebben immers geen voldoende zicht op die openingen, daar waar het polygamie betreft. We kunnen op het eind van de studie slechts de eerste lijnen trekken van een model. Dan nog krijgen die eerder het karakter van veronderstellingen of hints naar verder onderzoek toe. 

 

Na deze hoofdstukken komt de eigenlijke studie aan de beurt. In een eerste instantie kijken we wat de bepalingen binnen-kerkelijk waren. Pas daarna, bestuderen we de vragen van de Kerk aan de Staat. Dit doen wij in chronologische volgorde. De vergaderingen van de Oversten beschouwen we als het startpunt van een nieuwe periode. In hun verslagen zijn hun wensen naar de overheid toe te vinden. Nadat bestudering hiervan kijken we hoe de Oversten hun wensen formuleren in de verschillende kanalen.

Hierop volgt een inventarisatie van de gegevens die wij vonden in de bronnen.  Dit deel beschouwen we als een aanloop tot het besluit.

 

Als slot duiden we ons standpunt in de huidige problematiek.

We onderschrijven Hillmann die stelt: "Every socio-cultural and religious institution has a history. Christian marriage, as it is now canonized did not just come down from the sky; it is the result of historical development that is still in process. All such institutions are shaped by culturally conditioned human judgments, which dictate this way of development rather than that way, thus also precluding development in several other directions that might have been possible in different historico-cultural situations. Hence the development of the theology and the structures of Christian marriage in the Western world although periodically arrested is discernible; and this ongoing process (...)" ([28])

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] BUHLMAN (W.), Er komt een derde Kerk. De uitdaging van de wereldkerk. Hilversum, Gooi en Sticht, 1976, 378p.

DEGRIJSE (O.), De derde Kerk wordt missionair, Brugge, Tabor, 1983.

[2] BUHLMAN (W.), op.cit., p.139.

[3] DEGRIJSE (O.), op.cit., p.126-127.

[4] ABENG (N.T.), Une nouvelle epoque dans l'histoire de l'eglise, in ABENG (N.Z.), CHEZA (M.), DE MEESTER (P.) et autres, La théologie africaine. D'ici au synode continental africain. Assumer la culture et transformer la vie, Ottignies, Louvain La Neuve, Noraf, 1989, p. 17-22.

[5] PIROTTE (J.), Evangelisation et cultures non-européennes. Guide  des chercheurs en Belgique francophone, Louvain, 1989, p.69.

[6] LEGRAIN (M.), Mariage chrétien. Modèle unique. Questions venues

d'Afrique. Paris, chalet, 1978, p.52.

[7] Pater Allary is medeverantwoordelijk voor de pastoraal in het bisdom Kinshasa in Zaïre.

[8] ALLARY (J.), "Libala Mwinda. Het Zaïrese 'huwelijk in het

licht'.", in Rondom Gezin, X, 1990, 4, p.205.

[9] MALULA (J.),"Huwelijk en gezin in Afrika. Over het gewoonterechterlijk huwelijk.", in Rondom gezin, VI, 1985, 3, p.134.

[10] HASTINGS (A.), A History of African Christianity, 1950-1975. Cambridge, University Press, 1979, 336p.

[11] KISEMBO (B.), MAGESA (L.) and SHORTER (A.), African Christian Marriage. London/Dublin, G. Chapman, 1977, p.3.

[12] LEGRAIN (M.), op.cit., p.39.

[13] MALULA (J.), op.cit., p.134.

[14] LEGRAIN (M.), loc.cit.

[15] Voor de geschiedenis van deze discussie, zie :

HASTINGS (A.), op.cit.,  p. 5-26.

PHILLIPS (A.) (ed.). Survey of African marriage and family life. London, New York, Toronto, Oxford university press, 1953, p.365-379.

[16] De Morgen, 27.7.1988, p.9. "Afrikaanse bisschop wil ook polygamisten    dopen."

[17] HILLMAN (E.), Polygamy reconsidered. African plural marriage and

the Christian Churches. New York, Orbis books Maryknoll, 1975, p.VII.

[18] PIROTTE (J.), op.cit., p.62.

[19] MALULA (J.), op.cit., p.135.

[20] PIROTTE (J.), loc.cit.

[21] De juiste invulling van dit begrip gebeurt in de loop van de verhandeling.

[22] Deze stelling moet met heel wat voorbehoud gehanteerd worden. Vanuit juridisch standpunt is dit juist. Fainzang en Journet, echter, benaderen het polygaam huwelijk als een geheel van verschillende monogame huwelijken. FAINZANG (S.) et JOURNET (O.), La femme de mon mari. Anthropologie du mariage polygamique en Afrique et en France. Paris, L'Harmattan, 1988, p.155.

[23] Zag; we spreken ons niet uit over de huidige interpretatie.

[24] In de studie hanteren de Missie-Oversten veelal de benaming "het monogaam christelijk huwelijk".

[25] Missions Catholiques du Congo belge. Instructions aux missionnaires. De Meester, Wetteren, 1920, p.7.

[26] AAB, Fonds CP CB just152, dossier; Adultère et bigamie 1940-1948, document; Brief van de Gouverneur-Generaal aan de Minister van Kolonien, Leopoldstad, 10 juni 1939.

[27] De term "deuxième époque" wordt door Pirotte gehanteerd. PIROTTE (J.), p.62.

[28] HILLMAN (E.), op.cit., p.17.