Negentiende-eeuwse passionele misdrijven. Beelden en werkelijkheid. (Jorre Biesmans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VII: HET PASSIONEEL DISCOURS

 

VII.1) INLEIDING

 

In het vorige hoofdstuk kwamen we tot de vaststelling dat er daders zijn die hun misdrijf als een passioneel drama trachten voor te stellen dat dicht aanleunt tegen wat wij “stereotiep passioneel misdrijf” noemen.  Op één of andere manier moeten dergelijke mannen en vrouwen uit de lagere klasse kennis genomen hebben van het bestaan van dergelijke misdrijven.  Er moet dus een discours, een retoriek aanwezig geweest zijn in de 19de-eeuwse maatschappij die ervoor zorgde dat passionele misdrijven onder de aandacht kwam van de bevolking.  Wij noemen dit het “passioneel discours”. 

 

Een dergelijke discours zorgt op twee manieren voor een soort imitatie-effect.  Enerzijds kon een dader een bepaald passioneel misdrijf waaraan ruchtbaarheid werd gegeven  imiteren.  Hierdoor werd een bepaalde daad een archetype voor latere misdaden.  Anderzijds konden daders – maar ook perslui, advocaten,… -  zich van het “passionele discours” bedienen om achteraf een uitleg aan een misdrijf te geven. 

 

Dit laatste werd reeds in het vorig hoofdstuk ruimschoots bewezen door de talloze daders die hun misdaad trachten te verschonen m.b.v. een pragmatische emotionele retoriek.  Over het eerste soort impact van het passionele discours hebben we het nog niet gehad.  In onze geselecteerde misdrijven vonden we één dossier waarin er expliciet sprake is van een dader die zijn misdaad uitvoerde door imitatie van een in een krantenartikel beschreven misdrijf.

 

Het gaat om De Witte Frederic, die wij reeds meerdere malen opvoerden met een utiliteitsmoord op zijn echtgenote Fidelia Herrebaut in 1877.  Een kort overzicht : de dader had zijn vrouw meegelokt naar het bos met een smoes dat ze daar bladeren zouden rapen.  Daar heeft hij haar in een gracht geduwd tot ze geen teken van leven meer gaf.  Vervolgens liep hij terug naar huis, vertelde aan zijn dochter dat hij haar kwijt was en ging terug naar het lijk van zijn vrouw.  Daar aangekomen zette hij een melkkan, die hij van huis had meegenomen, naast haar.  Terug thuis vertelde hij aan iedereen die het wou horen, en later ook aan de ondervragers, dat ze waarschijnlijk moet verdronken geweest zijn terwijl ze om melk ging.  Eén van de factoren die de leugens van de dader tot schroot hadden herleid was de getuigenis van enkele vrienden van hem. Het viel hen immers op dat “het verloop der zaken” perfect overeenkwam met hetgeen Frederic eens aan zijn collega’s had verteld : namelijk dat hij met zijn vrouw  “indien hij ze moede was” hetzelfde zou doen als “den deze in de gazet”.[361]

 

Ook Altick spreekt voor het negentiende-eeuwse Engeland van een soort imitatie-effect van in de krant beschreven misdaden.  In their respective ways, they served as archetypes, paradigms of the homicidal art.  It was they which first lent murder the popularity it was to enjoy throughout the Victorian era.[362]   Zoals gezegd vonden we slechts één voorbeeld in het HAOOST.  Maar gezien onze talrijke “verschoningsgronden” gaan we ervan uit dat de grootste impact van het passioneel discours zich op het vlak van “de uitleg achteraf” zal gespeeld hebben.

 

In wat volgt zullen we enkele mogelijke factoren aanstippen die verantwoordelijke kunnen geacht worden voor het binnendringen van het discours (van het ideaalbeeld) van een passioneel drama in – wat onze bronnen betreft - de lagere klasse.  Zowel eigentijdse studies zoals deze van Proal als latere werken achten 3 op elkaar inwerkende factoren verantwoordelijk voor deze evolutie : de pers, fictie en de jury.  Wijzelf voegen daar nog een vierde factor aan toe : het wetenschappelijk discours.  Alhoewel deze 4 factoren op elkaar inwerken, zullen we ze hieronder apart behandelen.

 

 

VII.2) DE PERS

 

It is true that so long as there had been newspapers murders, along with such other evidences of men’s depravity or ill-fortune as treason, highway robbery, forgery, piracy, shipwrecks, epidemics, and catastrophic storms, there had been news.[363]”  Vele auteurs tonen aan dat de negentiende-eeuwse pers meer en meer belang toonde voor passionele moordzaken en – vooral – de processen die daarvan het gevolg waren.  Dit alles moet gezien worden in het kader van een stijgende sensatiezucht bij de lezers.  Bij dergelijke verslaggevingen ging het zeker niet om het geven van onpartijdige informatie omtrent dader, slachtoffer en omstandigheden van het misdrijf.  Reeds vóór er sprake was van een juridisch oordeel, had de verslaggever zijn of haar favoriet uitgekozen.  Niet zelden was het de dader die opgehemeld werd omwille van zijn tot heldendaad verheven misdaad.  Niet zelden werd het slachtoffer door journalisten en publieke opinie bedekt met de mantel der misdadiger.  Dit alles had een soort sensibilisering tot gevolg bij de publieke opinie dat gekenmerkt werd door een enorm milde en toegeeflijke houding ten opzichte van de dader (verteerd door zijn zogenaamde passies) en een strenge houding ten opzichte van het slachtoffer (de ware schuldige van het zogezegde passionele misdrijf).  Hierbij mogen we de samenhang van de zaken niet uit het oog verliezen : de pers heeft een grote invloed op de publieke opinie (en omgekeerd), de representant van deze laatste in de rechtszaal is de jury.  De gewone man of vrouw kreeg via de pers wetenschap van passionele misdrijven en de – soms – milde behandeling die voor deze misdadigers weggelegd was.[364]

 

Zo toonde Harris voor het negentiende-eeuwse Frankrijk aan dat daders, vooraleer ze officieel werden beoordeeld, reeds door de pers van oordeel werden voorzien.  Opmerkelijk hierbij is dat men zich vooral baseerde op uiterlijke, fysische kenmerken.  Wat betreft de vrouwelijke beklaagden keek men naar gelaatsuitdrukkingen (vooral deze die een uiting zijn van spijt).  Wat betreft de mannen had men het vooral over het voorkomen en de lichaamshouding.  Dit kon soms leiden tot karikaturale beschrijvingen van iemands uiterlijk om diens inferioriteit of goede afkomst “aan te tonen”.  Harris merkt hierbij terecht op dat dergelijke vorm van beschrijvingen van daders misschien beïnvloed was door de Positivistische School van de Criminologie met de theorie van de Geboren Crimineel; waarbij men bepaalde lichaamskenmerken meende te kunnen relateren aan deviant gedrag.  Zo geeft de auteur enkele voorbeelden van artikels waarin de dader, waarvoor de journalist geen sympathie had, op een ronduit grove manier werd beschreven.[365]  Maar de Franse pers berichtte niet enkel over het voorkomen van daders; ook andere aspecten zoals het vorig leven, het liefdesleven, het beroep,… kwamen aan bod.  Soms ging men zo ver om een portret van de verdachte of stukken van liefdesbrieven te publiceren.[366] 

 

Ook Ambroise-Rendu komt in haar artikel met de veelzeggende titel “Et la presse inventa le crime passionnel” tot de vaststelling dat journalisten op het einde van de 19de eeuw eerder aandacht hadden voor de dader dan voor het slachtoffer van passionele misdrijven.  Beaucoup plus qu’à sa victime, c’est à l’héroïne du drame, belle figure passionnée, que s’intéressent les journalistes…. Le récit de crime passionnel devient un sujet de prélidection des quotidiens, avec ses héros, ou plutôt ses héroïnes, et sa conclusion attendue : l’acquittement rédempteur.[367]

 

Wat betreft Engeland onderzocht Altick enkele opmerkelijke moordzaken in de tweede helft van de negentiende eeuw en hun impact op pers en publieke opinie.  Volgens hem beantwoordde de Engelse pers met hun stijgende aandacht voor sensationele misdaadverhalen aan een stijgende vraag van het publiek.  De achterliggende reden hiervoor was, aldus de auteur, een manier om via deze verhalen even de alledaagse realiteit te kunnen ontvluchten.[368]  De auteur toonde voor de Engelse situatie aan dat de meanstream press de tendens van de boulevardbladen begon over te nemen om meer ruimte vrij te maken voor sensationele berichtgevingen – waaronder moordzaken – teneinde een groter publiek te bereiken.[369]  De sensatiezucht van het publiek ging zelfs zo ver dat regionale kranten rond het midden van de 19de eeuw een grotere oplage verkochten als er in hun omgeving een moord(poging) gebeurde.[370]

 

Net als Harris stelt de auteur vast dat journalisten in de 2de helft van de 19de eeuw hun oordeel konden vellen vóór er zelfs nog maar sprake was van een officieel verdict.  Er waren zelfs reporters die op eigen onderzoek uitingen en hun bevindingen in hun kranten publiceerden.  The daily news sheets rivalled one another in starting fresh theories of the crime, and advising the authorities on how and how not to conduct the inquiry.[371]

 

Naast de gedrukte media was er nog een andere mogelijkheid om meer te weten te komen over beruchte moordzaken : het bijwonen van rechtszaken.  Altick stelt vast dat vooral dames uit de Engelse hogere klasse het verloop van de rechtszaak aandachtig volgden.  Zo merkte een eigentijdse novelist op : “…that women of family and position…were mentioned in their hearing – such women can sit for hours listening to the details of a cold-blooded murder.  They will put aside their costly lace veils to catch a glimpse of the man who has hurried his brother man to an untimely death.[372]”  Gezien de aard van onze bronnen konden wij niet achterhalen of dit ook in België het geval was.

 

Een dergelijke sensatiezucht werd door de meeste auteurs ook in de eerste helft van de 20ste eeuw vastgesteld.  Tammenoms Bakker (1951) is van mening dat dit fenomeen enkel voorkomt in landen met een “juryrechtspraak”.  De sensationele wijze waarop de pers dergelijke rechtszaken versloeg “prikkelden tot een ongezonde belangstelling van het grote publiek.[373]

 

Kortom, de pers in de 2de helft van de 19de en 1ste helft van de 20ste eeuw bleek passionele misdrijven op een sensationele wijze te verslaan en vormde dus een niet te onderschatten factor inzake de verspreiding en impact van het passioneel discours.  We moeten hierbij wel de kanttekening maken dat die auteurs die het hebben over de rol van de pers inzake passionele misdrijven zich richten op het 19de-eeuwse Frankrijk en Engeland.  Toch kunnen we drie aanwijzingen aanstippen die ons doen vermoeden dat dezelfde situatie ook in het 19de-eeuwse Vlaanderen aanwezig was.  Belangrijkste aanwijzing vinden we in de studie uit 1908 van Firmin Van Den Bosch, advocaat bij het Hof van Beroep te Gent. 

 

Ook hij maakt gewag van een gelijkaardige houding van de Vlaamse pers tegenover passionele misdrijven.  “…la publicité frénétique et tapageuse dont la presse honore tous les drames où la luxure se mêle au sang.  Le crime passionnel…s’évade de la rubrique habituelle des faits-divers et envahit la première page du journal, sous une voyante enseigne![374]”  Reporters van dergelijke kranten stelden zich in de plaats van rechters en gingen zelf op onderzoek uit. : “Ils vont affairés, bruyants et indiscrets, interrogeant les témoins, décrivant les lieux, palpant les pièces à conviction…et ils finissent, sous prétexte de faire écho à l’opinion publique, par dicter au jury son verdict.”  Volgens Van Den Bosch is dit de oorzaak voor de opgang van het idee bij de bevolking dat een passioneel misdrijf geen echt misdrijf is en dat men meestal sympathie voor de dader moest hebben.  Tegen het einde van de negentiende eeuw zou de situatie, aldus de auteur, even erg geweest zijn als in Frankrijk.[375]

 

Een andere aanwijzing van de Vlaamse toestand vinden we in een Nederlandse studie van Wiersma over moord in de negentiende eeuw.  Daarin behandelt hij een passioneel misdrijf uit 1885 te Rotterdam.  De openbare terechtzitting vond plaats in het gerechtshof te ’s-Gravenhage.  Niet alle belangstellenden konden binnen het gerechtsgebouw.  Belangrijk voor ons is het feit dat de auteur gewag maakt van Belgische correspondenten die de rechtszaak kwamen verslaan.[376]

 

De derde indicatie, tenslotte, is het geval van De Witte Frederic, die een in de krant gepubliceerde misdrijf  “nabootste”.[377]

 

Deze drie indicatoren geven aan dat de situatie in ons land ongeveer hetzelfde zou kunnen zijn als in Engeland en Frankrijk.  Een systematisch onderzoek naar de houding van de Belgische pers inzake passionele misdrijven zal meer zekerheid moeten geven.

 

 

VII.3) FICTIE

 

Naast de pers zijn, aldus verschillende auteurs, ook allerhande vormen van fictie verantwoordelijk voor het populariseren van het passioneel discours.  Onder fictie verstaan we hoofdzakelijk romans en toneelstukken.

 

We moeten wel voor ogen houden dat de rechtstreekse impact van fictie min of meer afhangt van de graad van geletterdheid in het 19de-eeuwse Vlaanderen.  In HAOOST is er op sommige momenten sprake van arbeiders die kranten lezen, maar van fictieve literatuur vonden we geen sporen.  Of dergelijke fictieve productie een afzet vond in de arbeidersklasse, en zo ja in welke mate, is ons onduidelijk.  We kunnen er wel van uitgaan dat dergelijke documenten werden gelezen in de hogere lagen van de bevolking; meer bepaald die kringen waaruit de rechters en juryleden kwamen.  M.a.w.: als er sprake is van een impact van fictie, dan situeerde deze zich zeker en vast aan de kant van het beoordelen van misdaden begaan uit passie door hogere bevolkingsgroepen. 

 

Proal (1900) is er heilig van overtuigd dat de literatuur en toneelstukken een enorme invloed hebben op passionele misdrijven in het Frankrijk van de negentiende eeuw.  Deze tendens vinden we al op de eerste bladzijde van zijn momumentale studie; waarin hij schrijft:“Pendant que les romanciers et les poètes célèbrent les vertus et les beauté de l’amour, les magistrats en constatent chaque jour les hontes, les désespoirs et les crimes.[378]

 

Hij heeft vooral kritiek op “une littérature sentimentale et sensuelle” die passie, zelfmoord en passionele misdrijven verheerlijken.[379]  De auteur heeft het hierbij niet enkel over het misdrijf zelf, maar ook over de mogelijke aanleidingen hieromtrent.  Zo wijst hij zowel bij de overspelige vrouw als bij het meisje dat wraak neemt nadat ze werd verlaten na valse huwelijksbeloften naar de romantische literatuur, die bij deze vrouwen een soort van hang naar het sentimentele aankweekt waardoor ze minder resistent zouden zijn voor hun passies.[380] 

Verder in zijn studie komt Proal tot de vaststelling dat passionele misdrijven tegen het einde van de 19de eeuw enorm in aantal toenemen.  Les principales causes de cette fréquence des crimes  passioneels sont: l’indulgence extrème du jury pour ce genre de crime, la précocité de la jeunesse contemporaine pour la débauche et l’alcoolisme, la corruption de l’esprit par les sophismes que le roman et le drame modernes ont inventés et propagés pour excuser le suicide et les crimes passionnels.[381]   Ook hier legt hij dus, naast tal van andere factoren, de oorzaak bij een deel van de toenmalige literatuur.

 

Ook Tammenoms Bakker (1951) is van oordeel dat de romanliteratuur verantwoordelijk is voor het propaganderen van passionele misdrijven.  “Vooral in de 2e helft van de 19de eeuw heeft de romanliteratuur zich met dit onderwerp bezig gehouden; men vindt steeds de dader in sterk geromantiseerde vorm beschreven, de dader wordt tot slachtoffer verheven en hij die doodt uit liefde, is eerst de ware minnaar.[382]

 

Naast de literatuur wordt ook het theater met een beschuldigende vinger gewezen.  Volgens Proal heeft het theater het imiteren van het leven en het representeren van de passies als doel.  Maar vooral de misdaden begaan uit liefde komen er volgens hem aan bod.  La plupart des héros de théâtre sont des héros de cour d’assises.[383] Ook hier kunnen we ons de vraag stellen in welke mate de arbeidersklasse naar het theater ging. 

 

In een recenter onderzoek maakt Ambroise-Rendu een vergelijking tussen de passionele misdrijven uit de 19de-eeuw en de toenmalige “sentimentele literatuur”.  Ze stelt dat wanneer iemand’s misdaad grote raakvlakken heeft met deze literatuur, de kans tot vergevingsgezindheid vanwege de jury groot is.[384]

 

Tot slot melden we nog even dat ook Harris de invloed van de literatuur op daders van het passionele misdrijf aantoont door hun zelfrepresentatie te vergelijken met de melodramatische stijl die in de negentiende-eeuwse literatuur en het theater werden gebruikt.[385]

 

We kunnen besluiten dat vele auteurs een relatie zien tussen de inhoud van de negentiende-eeuwse theaterstukken en romans en het passionele discours.  Voor België zelf vonden we geen voorbeelden.  We kunnen er wel van uitgaan dat vele belangrijke buitenlandse romans en toneelstukken ook in België succes kenden.  Toch vinden we dat een grondige receptieonderzoek van de Belgische fictionele productie op het publiek (meer bepaald de lagere klasse) meer klaarheid zou kunnen scheppen in deze materie.

 

 

VII.4) DE WETENSCHAPPELIJKE LITERATUUR

 

Het stereotiep passioneel misdrijf kunnen we niet enkel in de getuigenissen van negentiende-eeuwse daders die hun misdaad poogden te verschonen herkennen, maar ook in de wetenschappelijke literatuur tot een stuk in de 20ste eeuw.  Waar moeten we de oorsprong van het passioneel discours in de wetenschappelijke wereld zoeken?

 

Een mogelijkheid is het 19de- en begin 20ste-eeuwse denken over criminaliteit, en vooral de Positivistische School van Lombroso.

 

Reeds eerder hadden we het al over de theorie van de Geboren Crimineel van Lombroso. Maar waar is de plaats van de passionele misdadiger daarin?  Aangezien Lombroso en Co criminelen beschouwden als personen die zo waren van bij de geboorte, paste de passionele dader niet in hun theorie (men kan hem immers als een “tijdelijke” crimineel beschouwen).  Daarom beperkten ze zich tot een summiere beschrijving van de passionele dader, waarbij ze zich concentreerden op het weergeven van tegenstellingen tussen de Homo Criminalis en de passionele crimineel.  Men gaf dus een karikaturaal beeld dat uitgegroeid is tot het stereotiepe beeld van de dader en zijn passionele misdaadTerwijl men de Homo Criminalis omschreef als iemand met een lelijk voorkomen en ongemeen wreed van nature, werd de passionele misdadiger voorgesteld als zijnde iemand van eer, knap en zonder erfelijke afwijkingen.[386]

 

Verder stelde de Positivistische School dat dit type van misdaad nooit werd veroorzaakt door een pathologische passie, een opinie dat gedeeld werd door 19de-eeuwse rechters en juryleden.  De passionele misdadiger is dus, in tegenstelling tot de Geboren Crimineel, een normaal individu met een vlekkeloos verleden.  De positivisten steunden zwaar op dit concept van de normaliteit om de dader te rechtvaardigen, waarbij er enkele factoren werden bijgevoegd die de onschadelijkheid van de passionele misdadiger in de verf moesten zetten, zoals : de lage graad van herhaaldelijke misdaden, het gebrek aan voorbereiding, het gedrag van de beschuldigde vóór, tijdens en na de misdaad, en vooral zijn expliciete berouw.  De passionele misdadiger zal dus, in de ogen van de positivistische criminologen, nooit een poging ondernemen om zijn daad te verdoezelen.  Hij zal zich, zoals het een rechtgeaarde persoonlijkheid past, overgeven aan de juridische instantie en volledige medewerking verlenen aan het onderzoek.[387]

 

Later realiseerden Lombroso en Ferri zich dat hun theorie van daders van het passioneel misdrijf op sommige punten overgesimplificeerd was.  Daarom onderkenden ze enkele voorwaarden.  Beiden realiseerden zich dat het moeilijk was de “normaalheid” van een passionele misdadiger te achterhalen.  Hoe normaal was iemand die zijn vrouw met meerdere messteken had vermoord? Het was duidelijk dat dit één van de zwakke plekken was in hun theorie omtrent de passionele criminaliteit.   Om dit euvel te overbruggen introduceerden ze een handig concept : de impulsiviteit van de misdaad.  Men beweerde dat de misdadiger die gedreven is door passie in feite een normaal persoon was, maar het was de impulsiviteit die hem tot een dergelijke wrede daad voerde.  Terwijl de atavistische, sluwe Homo Criminalis zijn daad voorbereidde en in koelen bloedde uitvoerde; werd de passionele misdadiger overvallen door emoties en in een vlaag van impulsiviteit verleidde hij zich tot een misdadige handeling.  Lombroso ging zelfs zo ver dat hij, om de impulsiviteit van deze act aan te tonen, het verband legde met een epilepsieaanval.  Achteraf zou de dader als het ware weer bij z’n positieve komen en – beseffende wat hij gedaan had – zich onder groot berouw vrijwillig bij de politie melden.[388]

 

Ferri ging nog verder door in een voorstel tot wijziging van het Italiaans Strafwetboek te pleiten voor de vrijspraak van de passionele misdadiger, mits compensatie voor het leed dat hij aan het slachtoffer heeft aangedaan.  De passionele misdadiger werd dus als het ware op een voetstuk geplaatst.[389] Ferri was van mening dat een man die een moord pleegt uit liefde niet abnormaal was.  Zo iemand beschouwde hij als een “pseudo-crimineel”, maar zeker niet als een echte misdadiger.  Vele deelnemers aan dit criminologisch debat gingen akkoord met deze stellingname.[390]

 

Het is duidelijk dat we in de theorieën van de Positivistische School omtrent passionele misdrijven vele kenmerken terugvinden die overeenkomen met het stereotiepe passioneel misdrijf, en die ook aanwezig zijn in meer recentere onderzoeken.  Welke zijn die elementen die overeenkomen met het stereotiepe beeld van het passioneel drama? 

1) De passionele misdadiger is over het algemeen een man van eer, heel normaal, heeft geen strafrechterlijk verleden en heeft een mooi voorkomen. 

2) Hij pleegt zijn daad in een moment waarin hij de controle over zijn emoties verliest. De daad is dus niet voorbereid.

3) Achteraf komt hij als het ware weer bij zijn positieven en toont hij onmiddellijk berouw.  Dit feit wordt nog versterkt wanneer de dader een zelfmoordpoging onderneemt.

4)  De dader zal zich onmiddellijk in handen geven van de politie.  Hij werkt volledig mee met het onderzoek.

 

Het is duidelijk dat de Positivistische School ook gebruik maakte van een passionele retoriek.  Men creëerde een ideaalbeeld van de passionele misdadiger en zijn misdrijf dat grote invloed had in de wetenschappelijke literatuur en de juridische wereld (en misschien ook daarbuiten) tot ver in de 20ste eeuw.  Om dit duidelijker te maken zullen we een chronologisch overzicht geven van de wetenschappelijke literatuur die na de publicatie van de theorieën van Lombroso verschenen is omtrent passionele misdaden.  We delen deze op in drie fases.

                  

VII.4.1) DE EERSTE FASE

 

De eerste fase kenmerkt zich door een klakkeloze overname van de theorieën van de Positivistische School omtrent de passionele misdadiger.  Het oudste werk dat we vonden over passionele misdrijven in de 19de eeuw is afkomstig van Proal (1900), die vanuit zijn eigen beroepservaringen schrijft.[391]  Het stereotiep passioneel misdrijf is hier alomtegenwoordig. Naast tal van literaire voorbeelden om zijn stellingen te bewijzen, citeert hij ook Lombroso uitvoerig.  Net als laatstgenoemde aanziet hij de passionele misdadiger helemaal niet als een crimineel, maar als iemand die slachtoffer is van zijn eigen passies. Le monde, qui semble un paradis à celui qui aime et qui est aimé, devient un tombeau ou un enfer, quand il perd la personne aimée ou qu’il ne peut l’épouser.[392]  Hij gaat ervan uit dat de passionele misdadiger een normale persoon is, die echter door één of andere zwakte of beïnvloeding van buitenuit (zoals roman, alcoholisme,…) minder resistent wordt tegen zijn passies.  Het beeld dat hij ophangt van de passionele misdadiger is dus tegenovergesteld aan deze van de geboren crimineel.

 

Het eerstvolgende werk dat we op de kop konden tikken was “Les crimes passionnel” van Firmin Van Den Bosch uit 1908.  Ook hij schrijft vanuit zijn beroepservaringen; hij was immers Advocaat-generaal aan het Hof van Beroep te Gent.  Hij begint zijn studie met het opsommen van de kenmerken van de passionele misdadiger, die hij haalt uit de studies van Lombroso.  Daardoor heeft hij het dus ook over het stereotiep passioneel misdrijf en zijn dader.  Van Den Bosch maakt wel een onderscheid tussen het passioneel misdrijf begaan uit vrije liefde en deze begaan tijdens het huwelijk.

 

VII.4.2) DE TWEEDE FASE

 

Vanaf de jaren ’30 van de 20ste eeuw begint men helemaal anders aan te kijken tegenover de passionele misdadiger en zijn misdrijf.  Nu werden ze voorgesteld als geestelijk gestoorden en -   paradoxaal genoeg - verantwoordelijk voor hun misdaad.  Men begint de passionele dader op gelijke voet te stellen met de Geboren Crimineel.  Zelfmoord beschouwt men als het ultieme teken van liefde voor de ander, passionele moord als uiting van barbarij.  Passie wordt ook meer en meer met argusogen aanschouwd.  Het is een abnormale toestand, waarbij de grens met de waanzin heel dun is.[393] 

 

Het spreekt dan ook voor zich dat men vanuit medisch/psychische hoek belangstelling begon te vertonen voor passionele misdrijven.  De meeste psychiaters echter, in tegenstelling tot de toenmalige criminologen, ijveren voor het straffen van de dader.  Ze erkennen wel dat de dader psychisch ziek is op het moment van de feiten, maar aangezien men er vanuit medische hoek niet veel aan kan doen, lijkt het hen beter om de dader op een juridische manier te “behandelen”.[394]

 

Eén van de eerste resultaten hiervan is het werk “Les crimes passionnels” van Lévi-Valensi (1931).  Hij ziet het begrip passioneel misdrijf heel ruim : zo verdeelt hij ze onder in de volgende categorieën : politieke misdrijven, misdrijven uit haat, uit wraak, uit eigenliefde en liefdesdelicten.  De passie die aan deze misdrijven ten grondslag ligt verdeelt hij in een normale en een morbide passie; waarbij de grens tussen de twee soms moeilijk is.  De rode draad doorheen zijn betoog is het ijveren voor meer inspraak vanuit medisch oogpunt voor de behandeling van de passionele misdadigers. 

 

Qua literatuur doet ook hij beroep op Lombroso; meer bepaald diens beschrijving van het passioneel misdrijf wordt overgenomen.  Op één punt gaat de auteur niet akkoord, namelijk dat de passionele misdadiger een normale, eerlijke man zou zijn.  Maar voor het overige herkennen we er alle kenmerken van de stereotiepe passionele misdadiger in; inclusief het tot inkeer komen onmiddellijk na het misdrijf en de vrijwillige overgave aan de juridische instantie.  Ook Ferri en Proal worden uitgebreid geciteerd. Gezien de aard van zijn bronnen - artikels uit de pers - behoeft het geen verwondering dat het meestal om stereotiepe passionele misdrijven gaat; daar deze de meeste publiciteit kregen in de toenmalige media.  Toch wijkt Levi-Valensi enigszins van voorgaande werken af door het begrip ruimer te nemen.

 

Philips (1938) citeert uitvoerig uit werken van Lombroso, Proal en Lévi-Valensi.  Ook in dit werk komt het beeld van het stereotiep passioneel misdrijf naar voor; maar geheel in de lijn van de overige literatuur uit deze periode weerlegt ook hij de stelling dat deze misdadiger een rechtschapen man of vrouw zou zijn.  Hij is dan ook weinig tolerant : “De passionneele misdadiger is een egoïst in de hoogste mate.[395]  Het enige belangrijk nieuw inzichtpunt dat de auteur introduceert is de stelling dat de passionele misdadiger kan hervallen, en dit niet enkel wanneer zijn slachtoffer nog leeft, maar ook t.a.v. andere geliefden op een ander tijdstip.

 

De volgende studie die we vonden stamt uit de jaren ’50 en is van Tammenoms Bakker : “Het passionele misdrijf”.  Dit werk sluit grotendeels aan bij de literatuur uit de jaren ’30.  M.a.w. ook hij verwerpt de stelling van Lombroso dat de dader een rechtschapen man zou zijn; en ook hij houdt zich hoofdzakelijk bezig met het passioneel misdrijf in stereotiepe zin.  Vernieuwend in zijn onderzoek is wel de introductie van een aparte categorie : namelijk de utiliteitsmoord.  Qua literatuur steunt hij vooral op Lévi-Valensi, Philips en Proal.  Het doel van zijn studie is wat meer te weten te komen over de dader achter dergelijke misdrijven.  Ondanks de invoering van een nevencategorie (utiliteitsmoord) blijft de toon hoofdzakelijk stereotiep.  Zo beschrijft hij het passioneel misdrijf als volgt :

 

De voorbereiding is bijna steeds aanwezig en heeft meestal een eigen karakter.  Het is een daad van iemand die dikwijls tevoren niet met de politie in aanraking is geweest, de zucht tot winstbejag ontbreekt bijna steeds, de daad is meestal direct, soms indirect tegen het geliefde object gericht; het passionele misdrijf geeft zelden aanleiding tot recidief, suïcide of poging hiertoe na de daad is frequent; de dader probeert meestal zijn daad niet te verbergen.[396]

 

VII.4.3) DE DERDE FASE

 

In de derde fase, eind 20ste eeuw, wordt men zich meer en meer bewust van het feit dat daders passie als motief konden inroepen om hun daad te verschonen.  Hieronder rekenen we de werken van Harris en Guillais.

 

In het artikel “Melodrama” (1988) en het boek “Murders and Madness : medicine, law, and society in the fin de siècle” (1989) staat de auteur kritischer tegenover het passioneel misdrijf zoals die in de bovengenoemde werken naar voor kwam.[397]  Het vernieuwende element in dit werk is dat Harris er rekening mee houdt dat daders hun getuigenissen kunnen manipuleren door zich de status van slachtoffer toe te meten.  Hiervoor introduceert ze  het begrip “zelfrepresentatie”, zoals we eerder gezien hebben.  Toch heeft ze het niet expliciet over het feit dat we met een stereotiep beeld opgescheept zitten.  Wel merken we hier voor het eerst een enorm kritische en sceptische houding tegenover getuigenissen en de manier waarop men zichzelf en de ander poogt voor te stellen tijdens het onderzoek.  Verder waarschuwt ze dat er daders zijn die passie als motief kunnen inroepen, terwijl andere redenen aan de basis van het misdrijf liggen.  De klemtoon ligt vooral op vrouwelijke daders die via een melodramatische stijl hun daad trachten goed te praten of sympathie vanwege de jury pogen op te wekken.

 

En tenslotte hebben we het werk van Guillais (1990).  Zij heeft het over zelfrechtvaardiging van de dader.  Het is het enige door ons geraadpleegde werk dat duidelijk maakt dat we met een vervormd beeld zitten van het stereotiep passioneel misdrijf.

 

We zien dus een duidelijke invloed van de theorieën omtrent de passionele misdadiger en zijn misdrijf van de Positivistische school tot ver in de 20ste eeuw.  In een eerste fase wordt alles nog kritiekloos overgenomen.  In een tweede fase, vanaf de jaren ’30 van de 20ste-eeuw, weerlegt men de stelling dat de passionele misdadiger een “normaal” persoon zou zijn.  Het beeld van de ideale passionele misdadiger staat dus nog altijd overeind, maar op enkele punten wordt de theorie weerlegd.   In de derde fase heeft de Positivistische School totaal geen invloed meer.  Guillais en Harris zijn enorm kritisch tegenover daders die passie als motief inroepen.  

 

 

VII.5) DE JURY

 

Zowel de pers, de fictie en de wetenschappelijke literatuur droegen hun steentje bij in de vormgeving en verspreiding van het passionele discours.  De invloed van dit discours komt op twee punten duidelijk tot uiting : enerzijds via de dader die zijn misdaad poogt te verschonen door het als een ideaal passioneel misdrijf voor te stellen, anderzijds via de jury, belast met het eindvonnis.  Maar de jury is niet enkel een factor die beïnvloed wordt, we gaan er ook van uit dat vrijspraken door jury’s van passionele misdadigers heel wat ruchtbaarheid in de pers kregen…en daarmee is de cirkel rond.

 

De jury beschouwen we als de representant van de publieke opinie.  Gezien de houding en impact van pers en fictie, behoeft het geen verwondering dat vele auteurs de link leggen met de houding die de juryleden vaak toonden t.o.v. passionele misdrijven; en deze was volgens de meeste auteurs heel laks.

 

Eerst willen we het even hebben over de rol van de jury bij de beoordeling van de misdadiger.  In het strafwetboek is er geen sprake van “passioneel misdrijf”.  Deze term bestaat dus niet als een juridisch concept.  Niettegenstaande het strafrecht een onderscheid maakt tussen doodslag en moord, afhankelijk van het feit of de daad werd uitgevoerd met of zonder voorbedachte rade en de mentale toestand van de dader, maakt het geen onderscheid tussen misdaden begaan uit woede en deze begaan uit passie.  De enige uitzondering is hier moord geprovoceerd door  betrapping op overspel in flagrante delicto.[398]  Dit heeft als gevolg dat het aan de jury lag om uit te maken of een misdaad een passioneel misdrijf was of niet.  Daarbij werd ze niet alleen beïnvloed door het passioneel discours van pers en publieke opinie, maar ook door de getuigenissen zelf en door de redevoeringen van advocaten.

 

Vele auteurs uit de 2de helft van de 19de- en 1ste helft van de 20ste-eeuw bekritiseren deze lakse houding van de jury.  Vooral Proal (1900) klaagt, opnieuw vanuit zijn eigen beroepservaringen die mildheid van de jury aan.  Hij heeft het daarbij vooral over het contrast tussen de rechter, die volgens hem minder ontvankelijk is voor pers en publieke opinie en de juryleden.  Volgens de auteur vergeet de jury maar al te vaak het lijden van het slachtoffer en zal ze, de artikels in de pers en de romantische fictie indachtig, veelal aandacht hebben voor het lijden dat de dader beweert opgelopen te hebben door het slachtoffer.[399]  Hij pleit er dan ook voor dat deze jury wat meer rede aan de dag moet leggen in de beoordeling van dader en slachtoffer.  Je tremble, toutes les fois que je vois soumettre aux jurés une question de responsabilité, parce qu’ils n’ont pas fait les études spéciales, qui sont indispensables pour la résoudre.[400]

 

Ook Van Den Bosch (1908) is – vanuit zijn beroepservaring - niet mals voor de toegeeflijkheid van de jury, maar hij heeft er ook enig begrip voor.  Hij gaat er immers van uit dat het onmogelijk moet zijn voor juryleden om zich te onttrekken aan die alomtegenwoordige invloed van de pers, die in de overgrote meerderheid der gevallen voor de dader partij kiest.  Hoe kan een jury immers in de rechtbank een serene houding aannemen, als daarbuiten de pers diezelfde debatten transformeert naar scenario’s uit drama’s en dader en slachtoffer reduceert tot toneelspelers in dat drama? 

 

Het is duidelijk dat zowel Proal als Van Den Bosch vanuit hun beroepservaringen niet echt tevreden zijn met de werking van de jury binnen het gerecht.  Zo besluit laatstgenoemde: “Le représentant de la loi a donc pour devoir de faire comprendre au jury qu’en prêtant le serment préalable de ne pas trahir les intérêts de la société qui accuse, il prend le grave engagement de se prémunir lui-même et de défendre la commnuauté contre des sophismes qui ne tendent à rien moins qu’à ruiner la société par sa base même.[401]

 

Ook in de 1ste helft van de 20ste eeuw is men kritisch tegenover de houding van de jury.

Levy-Valensi (1931) stelt de jury gelijk aan “juges improvisés”.  Hij bedoelt hiermee dat deze juryleden hun beslissingen niet moeten verantwoorden en dat ze zich meestal laten leiden door angst, naïviteit, onwetendheid en partijdigheid.  En tout cas, le juré ignore tout du mécanisme judiciaire et telle de ses gaffes peut devenir motif à cassation”.[402]

 

Ook Tammenoms Bakker (1951) hekelt de jury.  “De dader wordt tot slachtoffer verheven en hij die doodt uit liefde, is eerst de ware minnaar.”[403]

 

Harris en Levy-Valensi hebben, in tegenstelling tot andere auteurs, oog voor een belangrijke dynamiek in het beslissingsproces van de jury.  We bedoelen hiermee dat het regelmatig voorkwam dat de jury de straf voor een dader veel te streng vond en daardoor eerder voor een vrijspraak gevonden was; dit bij gebrek aan mogelijkheden om de dader een mildere straf te geven.[404]  Harris stelt dat er daardoor daders waren die hoopten dat hun dossier werd behandeld voor het Hof van Assisen, in de hoop vrijspraak vanwege de jury te kunnen verkrijgen.[405]  Een interessante stelling, maar spijtig dat we daarvan in het HAOOST geen expliciete bewijzen van konden vinden.

 

Dus ondanks een strafwetgeving met vaste straffen voor elk misdrijf zorgde de jury voor een onvoorspelbaar element; en was daardoor een bron van frustratie voor het professioneel opgeleid juridisch personeel.  Dit was volgens Harris vooral het geval bij conservatieve rechters. Criticism focused on the low intellectual ability and social narrowness of these citizen-judges, willing to be swayed by the sentimental arguments of defence attorneys and the tearful justifications of the accused.” [406]

 

Er werd dus van de jury verwacht dat men uitmaakte of iemand schuldig was of niet aan een bepaalde door de juridische instantie opgestelde vraag.  Tevens werden ze aangemaand om het eigen geweten te ondervragen en hun impressies van de “zaak” naar voor te brengen.  Het nadeel bij dit alles is het gebrek aan definiëring en dus de subjectiviteit van de omschreven verwachtingen die men aan de juryleden stelde.  Wat de jury als crimineel gedrag aanzag en wat niet, werd niet bepaald door gangbare theorieën uit de juridische of criminologische wereld, maar op basis van morele gronden die beïnvloed werden door de publieke opinie.[407] 

 

Vooral bij passionele drama’s komt dit probleem voor.  Aangezien de jury niet beschikte over een juridische definitief van “schuldige intentie” was het sowieso al een moeilijk werkbaar begrip.  Maar wat als een dader beweerde dat hij de controle over zijn emoties verloor, of dat hij ageerde in een moment van tijdelijke waanzin/woede/dronkenschap?  Juist in die gevallen had, aldus Harris, de betekenis die de jury gaf aan “schuldige intentie” een belangrijke impact op het uiteindelijke oordeel.[408]

 

Wat betreft de Belgische jury in het HAOOST moeten we opnieuw de opmerking maken dat we niets met zekerheid kunnen zeggen.  Van Den Bosch heeft het inderdaad over een lakse houding van onze jury.  Maar als we daartegenover onze bevindingen uit het vorig hoofdstuk zetten, bekomen we een ander beeld.  Dit heeft – zoals we reeds aangaven – ook te maken met het feit dat we enkel maar beschikken over verslagen van het vooronderzoek en het uiteindelijke vonnis.  Hetgeen daders, slachtoffer, advocaten,… in de rechtszaal formuleerden is zowel voor u als voor ons een onbekend gegeven.

 

 

VII.6) BESLUIT

 

Pers, fictionele literatuur, het wetenschappelijk discours en de jury zijn vier op elkaar inwerkende factoren die verantwoordelijk zijn voor het populariseren van hetgeen wij een passioneel discours noemen in de negentiende-eeuwse maatschappij.  We bedoelen hiermee een retoriek dat op twee manieren een “imitatie-effect” teweegbracht.  Enerzijds konden daders een misdrijf waaraan ruchtbaarheid werd gegeven imiteren, anderzijds konden ze (en ook perslui, advocaten,…) zich van dit passioneel discours bedienen om achteraf een uitleg aan hun misdrijf te geven.

 

Vele auteurs toonden de invloed van pers, literatuur en de jury aan voor Engeland en Frankrijk.  De media verslaat passionele misdrijven op een sensationele manier.  Niet zelden werden daders opgehemeld en velde men een oordeel nog voor de rechtszaak ten einde is.  Enkele auteurs zijn van mening dat ook de “sentimentele literatuur” verantwoordelijk was voor het populariseren en het creëren van een hoge tolerantiegraad t.o.v. passionele misdrijven en hun daders.  Ook de jury schrikte er niet voor terug om dergelijke daders vrij te spreken.

 

Wat betreft het wetenschappelijk discours stellen we de theorieën van de passionele misdadiger en zijn misdrijf, zoals die door de Positivistische School werden ontwikkeld, verantwoordelijk voor het verspreiden van het stereotiep passioneel misdrijf in de wetenschappelijke wereld.  Als we de wetenschappelijke productie omtrent passionele misdrijven overschouwen, dan kunnen we drie fases onderscheiden.  In een eerste fase (tot aan de jaren ’30) werd de theorie van Lombroso en Co klakkeloos overgenomen.  Vanaf de jaren ’30 was de invloed nog altijd duidelijk merkbaar, maar men weerlegde de stelling dat de passionele dader een “normaal” persoon was.  Men begon hem te psychiatriseren.  Harris en Guillais zien we als de dragers van een derde fase.  Daarin is de invloed van de Positivistische School quasi nihil.  Voor het eerst in het wetenschappelijk discours van het passionele misdrijf heeft men oog voor daders die hun misdaad verschonen.  Guillais heeft het expliciet over een anachronistisch beeld van het negentiende-eeuwse passionele misdrijf.

 

Wat België betreft valt dergelijke invloed moeilijker te achterhalen.  Wat betreft de pers vonden we drie “indicaties” die kunnen wijzen op het feit dat ook de Belgische media veel belang hechtten aan passionele misdrijven.  Toch is een systematisch krantenonderzoek geen overbodige luxe om deze hypothese te toetsen.  Ook een receptieonderzoek van romans en theaterstukken bij de gewone man en vrouw kan de nodige zekerheid geven.  Volgens Van Den Bosch was de Belgische jury ook enorm tolerant t.a.v. passionele misdadigers.  Dit strookt echter niet met onze bevindingen uit het vorig hoofdstuk, waarin de invloed van verschoningstechnieken en het hanteren van een passioneel discours weinig invloed lijkt te hebben op de juridische instantie en de jury.  Maar we moeten hierbij opmerken dat we niet beschikken over bronnen die ons informeren omtrent hetgeen er werd gezegd in de rechtszaal zelf.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[361] RABeveren, HAOOST 7045.

[362] R.D. ALTICK, op.cit., p. 18.

[363] Ibid., p. 55.

[364] R. HARRIS, Murders and madness…, pp. 131-132.

R. HARRIS, “Melodrama…”, p. 54.

A.-C. AMBROISE-RENDU, “Et le presse…”, p. 98.

R.D. ALTICK, passim.

[365] R. HARRIS, Murders and madness…, pp. 131-132.

[366] R. HARRIS, “Melodrama…”, p. 54.

[367] A.-C. AMBROISE-RENDU, Et le presse…”, p. 98.

[368] R.D. ALTICK, op.cit., pp. 10-11.

[369] Ibid., pp. 55-58.

[370] Ibid., p. 61.

[371] Ibid., p. 63.

[372] Ibid., p. 42.

[373] S.P. TAMMENOMS BAKKER, op.cit., p. 1.

[374] F. VAN DEN BOSCH, Le crime passionnel, Bruxelles, 1908, pp. 18-19.

[375] Ibid., p. 19.

[376] D. WIERSMA, Moord en sensatie in de negentiende eeuw, Leiden, 1969, p. 133.

[377] RABeveren, HAOOST 7045.

[378] L. PROAL, op.cit., p. I.

[379] ibid., p. VI.

[380] Ibid., pp.108-110, 178.

[381] Ibid., p. 284.

[382] S.P. TAMMENOMS BAKKER, op.cit., p. 3.

[383] L. PROAL, op.cit., p. IV.

[384] A.-C. AMBROISE-RENDU, art.cit., p. 99.

[385] R. HARRIS, Murders and madness…, pp. 121-122.

[386] J. GUILLAIS, op.cit., pp. 182-183.

[387] J. GUILLAIS, loc.cit.

[388] Ibid., p. 185.

[389] Ibid., p. 184.

[390] R. HARRIS, Murders and madness…, p. 303.

[391] J. GUILLAIS, op.cit., p. 121.

[392] L. PROAL, op.cit., p. 15.

[393] J. GUILLAIS, op.cit., p. 197.

[394] Ibid., p. 200-201.

[395] S.H. PHILIPS, op.cit., p. 102.

[396] S.P. TAMMENOMS BAKKER, op.cit., p. 6.

[397] De inhoud van het artikel komt grotendeels overeen met een deel van het boek, vandaar dat we deze twee tezamen behandelen.

[398] J. GUILLAIS, op.cit., pp. 168-169.

[399] L. PROAL, op.cit., pp. 282-285.

[400] Ibid., p. 616.

[401] F. VAN DEN BOSCH, op.cit., pp. 20-23.

[402] J. LEVY-VALENSI , op.cit., p. 205.

[403] S.P. TAMMENOMS BAKKER, op.cit., p. 3.

[404] J. LEVY-VALENSI, op.cit., p. 206.

[405] R. HARRIS, Murders and madness…, p. 226.

[406] Ibid., p. 134.

[407] Ibid., p. 137.

[408] R. HARRIS, loc.cit.