Van Panne-strand tot de Zeewacht. Een blik op de evolutie van Oostende in de periode 1940-1980. (Brent Vantournhout)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

HOOFDSTUK 3.

DE LOKALE POLITIEK IN OOSTENDE

 

1. INLEIDING

 

Lokale politiek kan gedefinieerd worden als het politiek bedrijf binnen de gemeentelijke en stedelijke structuren. Vele beslissingen van de ‘grote politiek’ worden uitgevoerd door de ‘kleine politiek’. De lokale politicus staat letterlijk het dichtst bij de bevolking. Politiek-maatschappelijke processen moeten dan ook in hun lokale context bekeken worden[356].

In dit hoofdstuk baseerden we ons hoofdzakelijk op de reeds vermelde licentiaatsverhandeling van Joos Demeulenaere. Demeulenaere, gevormd aan de vakgroep Politieke Wetenschappen van de Gentse universiteit, behandelde in zijn werk het machtsverwervingsproces te Oostende tussen 1946 en 1988. Hij had vooral oog voor de gemeenteraadsverkiezingen in de stad. Wij waren de mening toegedaan dat politiek niet gevoerd wordt om de zes jaar, maar dat er binnen de periode tussen twee gemeenteraadsverkiezingen eveneens belangrijke politieke beslissingen werden genomen. Daarom hebben we ervoor geopteerd om ook de verschillende coalities die Oostende bestuurd hebben onder de loep te nemen en de houding van “De Zeewacht” t.o.v. de coalities te onderzoeken.

 

Op lokaal vlak werd het Interbellum gekenmerkt door de dominante positie van de liberalen en de sterke vooruitgang van de socialisten. Na de Eerste Wereldoorlog verwierf de liberaal Eduard Moreaux de burgemeesterssjerp en zou die bijna twintig jaar kunnen behouden. De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 leverde de socialistische partij een winst op van twee zetels. De liberalen werden het kind van de rekening, maar bleven de grootste partij, en zochten daarop toenadering tot de socialisten om de stad te besturen. De coalitievorming slaagde ondanks groot misnoegen van de katholieken. De socialistische voormannen Jules Peurquaet en Eduard Van Vlaenderen maakten zo hun intrede in het schepencollege. Van Vlaenderen werd in 1935 vervangen door Henri Edebau. De katholieken werden dus naar de oppositiebanken verdrongen[357]. “De Zeewacht” was ontevreden over deze ontwikkelingen en veroordeelde het nieuwe schepencollege. Volgens de krant was de coalitie enkel gesteund op de vrijzinnigheid en dus gericht tegen de katholieken[358].

 

In 1938 namen zes partijen deel aan de gemeenteraadsverkiezingen. De liberale lijst werd getrokken door de populaire burgemeester Moreaux, bijgestaan door schepenen Emiel Vroome en Ernest Van Glabbeke. Bij de socialisten waren het vooral de figuren Jules Peurquaet en Henri Edebau die de kiezer moesten bekoren. De katholieken waren in een interne strijd verwikkeld en dreigden de kans om opnieuw coalitiepartner te worden te annuleren. Toch slaagde de partij erin de partijbelangen te laten primeren op de individuele problemen en verscheen met één lijst. De Rexisten en de communisten namen voor het eerst deel aan de verkiezingen, terwijl de Vlaams-Nationalisten (V.N.V.) hoopten één of meerdere zetels in de wacht te slepen. De katholieken kenden, ondanks hun verdeeldheid, een lichte vooruitgang, terwijl de liberalen even goed scoorden als in 1932. De socialisten speelden een zetel kwijt en weten dit aan de opkomst van de Communistische lijst. De Liberaal-Socialistische coalitie werd verdergezet en opnieuw werd Moreaux de eerste burger van de stad. Schepenen werden Emiel Vroome, Ernest Van Glabbeke, Jules Peurquaet en Henri Edebau[359].

Opnieuw was “De Zeewacht” een illusie armer want de krant had verwacht dat de katholieken in het stadsbestuur zouden zetelen. Er werd dan ook een harde taal gesproken: “De wil van het kiezerskorps werd verkracht en de hooge belangen van Oostende over het hoofd gezien[360].

 

2. DE TWEEDE WERELDOORLOG

 

2.1. Chaotische  toestanden.

 

In de vroege ochtend van de tiende mei 1940 vielen Duitse troepen België binnen. De bevolking was totaal ontredderd en vluchtte massaal. In Oostende werden door de Franse en Britse militaire overheid 32 ‘staatsgevaarlijke’ personen aangehouden. De aangehouden personen werden afgetast in een lokaal van het stadhuis door de ‘gardes mobiles’ in tegenwoordigheid van een Franse officier. Daarna werd de groep naar Frankrijk getransporteerd via de zgn. ‘Spooktreinen’.

De oorlogskrant “Panne-Strand” wilde drastische maatregelen treffen tegen de Franse officieren: “Het wordt hoog tijd dat de verantwoordelijken van het in gevangenschap behouden der aangehoudenen der Fransche veiligheid; de opstellers van de zwarte lijsten en hun ‘meedewerkers’ gevonnist en gestraft worden[361].

 

Op 15 mei werd de stad voor de eerste maal beschoten. De stad was echter niet voorbereid op de oorlog. Volgens Robert Lanoye waren er noch schuilplaatsen noch luchtafweergeschut voorzien[362]. Toch kwam de regering zich op 16 mei in de stad vestigen. Tijdens deze kabinetsraad in Oostende wees minister van Justitie Janson op de noodzakelijkheid om het vertrek van de koning naar het buitenland voor te bereiden. Op 17 mei verliet de regering de stad[363]. De regering was trouwens niet alleen, ook de Oostendse bevolking probeerde veiligere oorden op te zoeken. Ook burgemeester Moreaux en enkele schepenen verklaarden dat zij de stad zouden verlaten.

Zij droegen hun bevoegdheden over aan een groep notabelen, waarvan Henri Serruys (lib.) de leiding had. Serruys werd later door de minister van binnenlandse zaken tot burgemeester aangesteld.

 

Over deze beslissing was “De Zeewacht” heel tevreden: “Wij kunnen ons niet genoeg verheugen over de benoeming van M. Serruys als burgemeester van Oostende. Wij wisten dat M. Serruys een leider was. De omstandigheden hebben bewezen dat hij de leider was. De koning mocht geen beter keus doen. M. Henri Serruys, die zijn ambt waarnam in de benardste omstandigheden die Oostende sedert eeuwen kende, is gebleken te zijn de burgemeester die wij moesten hebben. M. Serruys is streng voor de anderen, maar ook voor hemzelf. Dat is de waarborg dat nieuwe tijden misschien aangebroken zijn”.

 

Laat ons ook onze nieuwe schepenen gelukwenschen”, stelde de krant. De kersverse burgemeester werd bijgestaan door een aantal nieuwe schepenen. Eerste schepen werd Frans Devriendt (lib.). Henri Smissaert (kath.) werd aangesteld als schepen van financiën en had ook de bevoegdheid over de vissershaven. Leon Van Coillie (kath.) werd schepen van ravitaillement en Oswald Boudolf (soc.) schepen van burgerlijke stand, betwiste zaken, sociale werken, erediensten en de handelshaven. Ook voor hen was “De Zeewacht” zeer mild: ”Zij werden aangesteld onder het teeken van werkdadigheid, bekwaamheid en eendracht, met eenig doel voor allemans welzijn te ijveren. (…) Heil aan onzen nieuwen Burgemeester en nieuwe schepenen[364].

 

Op 28 mei werd Oostende door de Duitse troepen bezet. Op verzoek van ‘Oberstleutnant’ Weber begaf burgemeester Serruys zich met een aantal medewerkers naar het Kursaal, waar het Duitse hoofdkwartier werd ondergebracht. Daar werd het stadsbestuur op haar taken gewezen om de geleden schade te herstellen en het dagelijkse leven te normaliseren[365].

Dit beloofde een moeilijke klus te worden, en ook “De Zeewacht” was zich daarvan bewust: “De Oostendenaars die hun haardstede niet verlieten hebben verschrikkelijk geleden onder de plaag van den oorlog die in onze stad bijzonder woedde (…) Binnen vijftig jaren zullen onze kinders en kleinkinders nog spreken over de schrikkelijke gebeurtenissen die Oostende in den loop van tien dagen in een hoop puin veranderde[366].

 

In oktober 1940 dienden de gevluchte schepenen – die tijdens de zomermaanden waren teruggekeerd – zich te verantwoorden voor hun gedrag[367]. De schepenen moesten een schadevergoeding betalen wegens het gebruik van brandweerwagens tijdens hun vlucht, maar “schepen Vroome weigerde de gepeperde rekening van 56.000 fr. te vereffenen. Dientengevolge wordt hij voor de rechtbank gedaagd[368]. In december 1940 werden de schepenen uit hun ambt ontzet.

 

2.2. De  bezetting.

 

Oostende werd opgenomen in het ‘Küstensperrgebiet’. De gemeenteraad werd geliquideerd en de bevoegdheid van het schepencollege nam een gevoelige uitbreiding. De beslissingen van het college van burgemeester en schepenen werden bij meerderheid van stemmen aangenomen. Bij staking van stemmen gaf de stem van de burgemeester de doorslag[369]. Ondanks de opheffing van de gemeenteraad mochten de leden ervan niet deelnemen “aan eenigen dienst, eenige heffing van rechten, levering of aanbesteding voor de gemeente[370].

Alle Duitsvijandige en democratisch gezinde personen werden uit het bestuursapparaat weggezuiverd. Voor hun vervanging deed de Militärverwaltung in Vlaanderen beroep op het V.N.V.[371] Ook te Oostende was dit het geval. Eind oktober ’41 werd Serruys door Westvlaams gouverneur Bulckaert[372] uit zijn ambt ontzet.

De oorlogskrant “Panne-Strand” stelde daarna een profiel op waaraan de nieuwe burgemeester zou moeten beantwoorden: “De burgemeesters moeten niet alleen een juisten kijk hebben op de nieuwe noodwendigheden, zij zullen ook geleidelijk en taktvol moeten kunnen opruimen met sinds tientallen van jaren vastgegroeide wanbegrippen en mistoestanden. Van eerepost wordt het burgemeestersambt het levende hoofd van een geheel, waarvan elk der deelen zijn zorgen en nooden heeft[373].

 

De opvolger van Serruys werd de uit Stekene afkomstige Albert Van Laere. Uit het onderwijsmilieu afstammend, trad hij pas in 1941 tot het V.N.V. toe. Bij zijn aanstelling verklaarde hij Oostende te willen uitbouwen tot een Vlaams-Nationalistisch bolwerk.

Wij willen Oostende weer zien zich zelf worden; de oude, trotsche Dietsche stede”.  Verder beweerde de burgemeester dat hij doordrongen was van “het idee van de wedergeboorte van mijn volk en bezield met de wil, voor dit volk, zijn plaats te veroveren onder de zon”.

Gouverneur Bulckaert was overtuigd van de kwaliteiten van de nieuwe Oostendse burgemeester. Volgens Bulckaert wachtte de stad een nieuwe toekomst als ‘Koningin der Badsteden’. Van Laere slaagde er alvast in een “totale vervlaamsching der gemeentelijke administratie” door te voeren[374].

 

Eind november ’41 werd een nieuw V.N.V.-schepencollege aangesteld. Als schepen van openbare werken werd Valère Devos aangesteld. Devos was afkomstig van Wervik waar hij onderwijzer was en stond bekend als een Vlaams-idealist. Hij verklaarde dan ook dat Oostende “een rasechte Vlaamsche stad” moest worden. In augustus ’42 werd Devos aangesteld tot arrondissementsleider van het V.N.V. “Het Strand” was er oprecht van overtuigd dat hij als arrondissementsleider “puik werk zal leveren[375].

Advocaat Valeer Portier[376] werd ook schepen en had voeling met de Vlaamse zaak. Portier was een rasechte Gistelnaar en trad als student tot het V.N.V toe. Hij werd aangesteld als schepen van financiën en de haven. 

Joris De Keyser, eveneens schepen, was ook van Gistel afkomstig. Na de eerste wereldoorlog “wierp hij zich in den strijd tot ontvoogding van ons volk en tot vrijwaring der rechten van onze Vlaamsche Oudstrijders”. In mei ’40 werd hij tijdelijk gevangen genomen door de Franse troepen omdat hij vermeld werd op de zwarte lijst. Na enkele dagen werd hij terug vrijgelaten[377].

 

2.3. Moeilijkheden  in  het  V.N.V.-college.

 

Na enkele maanden van goede verstandhouding kwam Van Laere in conflict met zijn schepenen. Het conflict leidde in augustus ’43 tot de afzetting van Van Laere. Hij vestigde zich in alle stilte in Berlare. Merkwaardig genoeg berichtte de oorlogskrant “Het Strand” niet over deze affaire.

Schepen Van Coillie werd aangesteld als waarnemend burgemeester[378]. Vooral het na de oorlog uitgegeven socialistische weekblad “Voor Allen” nam het Van Coillie kwalijk dat hij het nationaal-socialistisch schepencollege had gesteund: “De ruggegraatlozen L. Van Coillie is d.d. Burgemeester van Oostende. Wat d.d. nu wil zeggen weten wij niet. Beteekend het soms dwazen-dommerik of Duitschen-dienstknecht? In uw hebzucht en Domme-Dwaze glorie hebt gij U in de doeken laten draaien van de V.N.V. kornuiten en U het brevet van volbloed collaborist en medeplichtige in het verraad laten geven die nooit meer uitgewischt kan worden[379].

 

In november 1943 stelde gouverneur Bulckaert een andere kandidaat voor, nl. Honoré Loones, V.N.V.-burgemeester van Oostduinkerke. Loones zou pas in februari ’44 benoemd worden.

In een vraaggesprek met de oorlogskrant “Het Strand” verklaarde Loones “(…) dat, indien Europa in den oorlog zegeviert, voor Oostende in ’t bijzonder en voor de Vlaamsche kust in ’t algemeen een heerlijke toekomst was weggelegd[380].

Niettemin werd Loones geconfronteerd met een loodzware opdracht. Op 26 februari 1944 was een bevel tot gedeeltelijke evacuatie van Oostende verschenen. Schepen De Keyser probeerde de groeiende onrust tegen te gaan en verzekerde elke geëvacueerde de mogelijkheid om onderdak te vinden. De meesten kwamen in de omgeving van Oudenaarde terecht[381].

Twee maanden later, op 21 april 1944, werd Remi Ponjaert[382] aangesteld als schepen van onderwijs en schone kunsten: “In het Staatsblad is de benoeming tot schepen van onderwijs en schoone kunsten verschenen van den Heer Remi Ponjaert. Rechtschapen van karakter, wars van alle vriendjespolitiek zal hij weten de belangen der ingezetenen te behartigen en het onderwijs in onze stad op een nog hooger peil brengen[383]. Een week later volgde de benoeming van geoloog Maurits Waterschoot als schepen van openbare werken.

 

3. BEVRIJDING EN REPRESSIE

 

Na de geallieerde landing op 6 juni 1944 werd Frankrijk razendsnel heroverd. Op 2 september bereikten Amerikaanse troepen de Belgische grens. De Duitse Kommandantur in Oostende verliet in allerijl de stad bij het naderen van de geallieerde troepen. Op 6 september ’44 bestormde een uitgehongerde meute het Palace Hotel waar eetwaren van de Kriegsmarine voor de Belgische kust waren opgeslagen. Het gebouw werd daarop door de Duitse troepen in brand gestoken. Op 7 september beval de Duitse overheid de haveninstallaties in Oostende te vernietigen en de stad te ontruimen. Vooral de scheepswerven Beliard-Crighton en Seghers kregen het zwaar te verduren; de vuurtoren werd eveneens opgeblazen. In de morgen van 8 september bereikten zes pantservoertuigen van de ‘Royal Manitoba Dragoons’ Oostende. Voormalig burgemeester Serruys, die in Brussel verbleef, snelde naar de badplaats en vond er een vernielde stad[384].

Vrij! Wij zijn vrij! Viering der totale victorie![385], schreeuwde “De Zeewacht” het uit bij de bevrijding.

 

De regering had al voor de bevrijding maatregelen getroffen om het democratisch regime te herstellen. De tijdens de bezetting uitgevaardigde besluiten, verordeningen en reglementen die afbreuk deden aan de vooroorlogse instellingen, werden ingetrokken. De besluitwet van 5 mei 1944 verklaarde alle oorlogsbenoemingen nietig. De gemeenteraden kregen hun vooroorlogse bevoegdheden terug en de uitvoerende macht van de burgemeesters werd naar vooroorlogse proporties teruggebracht[386]. Dit betekende dat in Oostende de afgezette burgemeester Serruys opnieuw het bestuur van de stad in handen nam. Onmiddellijk werd overgegaan tot de aanhouding van oorlogsburgemeester Loones. Serruys kreeg spoedig de hulp van volksvertegenwoordiger Peurquaet. Er werd een voorlopig schepencollege samengesteld bestaande uit de socialist A. Blondé en de katholieken A. Elleboudt en K. Goetghebeur. Toen enkele dagen later E. Vroome en H. Edebau terugkwamen, legde het voorlopig schepencollege hun ambt neer.

 

Er werd ook jacht gemaakt op de gemeentelijke mandatarissen die. tijdens de oorlog een onwaardige houding hadden aangenomen. Schepen Portier was naar Gistel gevlucht, maar ook Ponjaert en De Keyser hadden het hazenpad gekozen. De oud-schepenen Van Coillie en Devos bevonden zich respectievelijk in Bredene en Duitsland. V.N.V.-burgemeester Van Laere werd op 6 september ’44 opgepakt te Berlare.

 

In de pers ging vooral Jules Peurquaet heftig tekeer tegen oorlogsburgemeester Van Laere: “Herr von Laer, alhoewel wij u als een verwaanden acteur kennen, zijn wij toch verwonderd over de petiterige rol van hansworst die men u doet spelen. Gij, met uw poesjenellen college zijt best te vergelijken aan den clown in het cirkus die met veel lawaai en windmakerij rond loopt en overal schijnt zijn handen aan te willen slaan en in feite niets doet dan in den weg loopen[387]. “De Zeewacht” hield zich tijdens deze bevrijdingsweken op de achtergrond en nam geen al te gedurfde uitspraken in de mond.

 

Op 13 en 14 mei ’45 nam de Oostendse bevolking het eigen recht in handen op zoek naar vermeende collaborateurs. “Wij kunnen het niet goedkeuren”, verklaarde “De Zeewacht”, maar wij verstaan het. Het is de volksreactie tegen de onmenschelijke behandelingen, in de concentratiekampen, gepleegd tegenover onze ongelukkige medeburgers”. Een zeventigtal woningen werd bezocht waarbij de volledige inboedel op straat werd gesleurd en in brand werd gestoken[388].  

 

De besluitwet van 19 september 1945 zette de epuratie van overheidswege in werking. Krijgsauditeurs gingen na van welke personen de burgertrouw in twijfel kon worden getrokken wegens onvaderlands gedrag. Wie op de lijst kwam te staan, kwam in aanmerking voor ontzetting uit zijn burgerrechten en politieke rechten, met inbegrip van het kiesrecht. Ook burgemeesters konden collaborateurs straffen door hun een bewijs van burgerrecht te weigeren[389].

In maart 1946 werd nogmaals betoogd tegen “de openbare besturen die langzamerhand het zwart verraad laten infiltreren en tegen de zwarten in ’t algemeen, welke als een vloek onze martelaren der vele concentratiekampen tarten”. Er verschenen ook spandoeken met opschriften zoals ‘Wij eischen de terechtstelling van de ter dood veroordeelden’ en ‘Incivieken zijn geen Belgen’, enz.[390]    

 

4. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 17 NOVEMBER 1946

 

4.1. Voorbeschouwingen

 

Net als in 1938 werden zes partijen ingeschreven voor de gemeenteraads-verkiezingen van ’46. Deze waren: de Liberale Partij, de socialisten, de lijst Polydore Verscheure, de C.V.P., de ‘lijst der verplicht geëvacueerden’ en de C.P.B. (communisten). Het V.N.V. en Rex namen niet meer deel aan de verkiezingen. De kiesstrijd zelf verliep vrij rustig aangezien afspraken waren gemaakt om het wild plakken, dat vaak vergezeld ging met vechtpartijen, te beperken[391]

 

De Liberale Partij had het na de bevrijding niet gemakkelijk en had het politieke initiatief zeker niet in handen. Ook de grote figuren, zoals bij de C.V.P. of de socialisten, ontbraken grotendeels[392]. Tijdens de wetgevende verkiezingen van ’46 hadden de liberalen een serieuze opdoffer gekregen en werden op de koop toe geconfronteerd met onenigheid tussen Serruys en Vollemaere. De gemeenteraadsverkiezingen werden door de socialisten grondig aangepakt. Het partijprogramma legde vooral de nadruk op de specifieke gemeentelijke problematiek.

 

De deelname van de communisten aan de verkiezingen was voor de socialisten een doorn in het oog omdat de stemmen die de C.P.B. zou wegkapen de mogelijkheid zou geven aan de C.V.P. om het stadsbestuur terug in handen te nemen.

Volgens “De Zeewacht” was de kans reëel dat een communist in de gemeenteraad zou zetelen.

De krant wees hiervoor naar de situatie in de Kamer, waar ook communisten zetelden: “Indien werkelijk een communist gekozen wordt, zullen wij in onzen gemeenteraad denkelijk beleven wat men in de Kamer beleeft. De communistische beer zal de socialistische drillen en de socialisten die anders van tijd tot tijd nog eens redelijk zijn, zullen dit niet meer mogen noch durven. Laat ons hopen dat de ‘beer’ er niet zijn zal”[393].

 

De ‘lijst der verplicht geëvacueerden’ was een verzameling personen die opkwamen voor degenen die in februari ’44 verplicht werden de stad te verlaten. De lijst bestond uit een zestal kandidaten.

De communisten voerden een sterk nationaal geïnspireerde kiescampagne en hoopten ook op lokaal vlak te kunnen doorbreken. In de streek rond Oostende was dit een zware opdracht omdat tijdens de oorlog de stad deel uitmaakte van het sperrgebiet en er voor het verzet weinig ruimte was. De opmerkelijkste verschijning was wellicht de eenmanslijst van Polydore Verscheure. Stammend uit een rijke familie wist hij zich tot een succesvol zakenman op te werken. Met zijn lijst hoopte hij ook in de politiek een rol te spelen.

De Katholieke Partij stelde na de bevrijding alles in het werk om de eenheid in de nieuwe C.V.P. te herstellen[394]. De Christelijke Volkspartij, die kort na de oorlog was opgericht, stelde zich voor als “een nieuwe partij met een nieuw kader van onderlegde, toegewijde en geestdriftige medewerkers, waarin aan de jongere krachten een ruime plaats is toegemeten”.

Veel aandacht was er ook voor de vrouwelijke kiezers waarvan de C.V.P. hoopte dat zij deze keer massaal op de goede partij zouden stemmen: “Vrouwtjes van Oostende! Ge moet er geen duts op zijn. Maakt propaganda voor de lieve jongens van de C.V.P., in d’ huizen, d’ appartementen, de winkels, de koffiepotten, de staminés en overal waar gij  uw machtige tonge kunt roeren. De liberalen, socialisten en communisten weigerden U het stemrecht voor de Kamers en de Provincie. Nu dat gij, door de Katholieken, dit stemrecht voor de Gemeente bezit, lapt het hun een keer goed[395].

 

In “De Zeewacht” werden de doelstellingen van de katholieke partij duidelijk naar voor gebracht: het voeren van een gezond financieel beleid, aandacht voor handel, nijverheid in toerisme met medewerking van private ondernemers, en ten slotte de “lichamelijke opbeuring van ons volk door de verbetering der woonstaangelegenheden[396].

Zoodus, goed opgelet”, waarschuwde de krant aan haar kiezers, “stemt gij gelijk wij vragen, “De Zeewacht” blijft op wacht in den Gemeenteraad en de wagen van de C.V.P., met die briesschende paarden bespannen, komt met een schoone lading triomfantelijk in den Gemeenteraad[397].

 

Er werd ook een blik geworpen op de nationale politiek, waar de regering Huysmans, bestaande uit socialisten, liberalen en communisten, de plak zwaaide.

Volgens “De Zeewacht” was deze regering medeverantwoordelijk voor het uitblijven van het herstel van Oostende: “Oostendenaars!! Het gouvernement is samengesteld uit liberalen, socialisten en communisten. En Oostende, de meest geteisterde stad van België verwacht nog altijd: 1) het beloofde oorlogskruis, 2) een zekere prioriteit voor de oorlogsschade, 3) de ontslaging van de buitengewone taksen, 4) het geld van de verplicht geëvacueerden. (…) Ge ziet wat men mag verwachten van die vereeniging van de linksche zijde”, concludeerde de krant[398].

 

4.2. De uitslagen.

 

De C.V.P. werd de grote winnaar van de verkiezingen en zag het zetelaantal optrekken van 9 naar 10. 

Voor “De Zeewacht” was dit natuurlijk een heuglijke dag: “Hoezee voor de C.V.P.! (…) Winst van een zetel, 1343 stemmen meer voor de C.V.P. dan in de laatste kiezing[399].

De katholieken dankten hun overwinning aan de stemmen van de vroegere Rex- en V.N.V.-leden, maar ook de inbreng van nationale elementen (koningskwestie en economische toestand) wierp vruchten af. De advocaat en koningsgezinde Leo Porta behaalde binnen de C.V.P. de meeste voorkeurstemmen. De grote slachtoffers werden de liberalen die meteen twee zetels verloren. Oorzaak hiervan waren vooral de interne ruzies. Henri Serruys behaalde 1412 voorkeurstemmen en trok binnen de Liberale Partij het laken naar zich toe. Uittredend burgemeester Moreaux trok zich meteen terug uit de gemeenteraad.

De socialisten wonnen weliswaar een zetel, maar waren verbitterd over de 1286 stemmen die de communisten naar zich toe trokken[400].

Ook “De Zeewacht” was zich hiervan bewust: “Hadden de communisten tusschen de beenen van de socialisten niet gelopen zeker hadden zij de kleinste groep van onzen gemeenteraad uitgemaakt[401]

 

5. DE COALITIE VAN LIBERALEN EN SOCIALOISTEN (1946-1952)

 

5.1. De heropbouw.

 

Ondanks de overwinning werd de C.V.P., als grootste partij, naar de oppositiebanken verbannen.

De Zeewacht” uitte hierover haar ongenoegen: “Vier onderhandelaars werden aangeduid om, niet met de sterkste groep van den Gemeenteraad, de C.V.P., maar met de flauwste, de groep der socialisten, de samenstelling van het Schepencollege te bespreken[402].

 

Henri Serruys werd als burgemeester aangesteld en had bevoegdheden over politie, gezondheidsdienst, brandweer, urbanisatie en beheerdiensten. Hij werd bijgestaan door de liberale schepenen Vroome (bevoegd voor financiën, handel en nijverheid) en Vandendriessche (onderwijs, schone kunsten). De socialisten leverden J. Peurquaet (openbare werken, beplantingen, …) en H. Edebau (burgerlijke stand, handelshaven en betwiste zaken) als schepenen.

 

Tijdens de eerste zitting van de nieuwe gemeenteraad op 6 januari 1947 uitte de C.V.P. meteen haar ongenoegen over het nieuwe stadsbestuur en verliet uit protest de zitting. Daarmee was meteen de toon gezet voor een actieve oppositie door de C.V.P. De katholieke oppositie kon zich niet neerleggen bij het gevoerde beleid door het stadsbestuur.

De Zeewacht” vormde als katholieke krant dan ook een nuttig instrument om het heersende ongenoegen binnen de C.V.P. kenbaar te maken: “(…) In het huidig schepencollege is noch eenheid, noch ijver, noch belangstelling, noch dynamisme te vinden. Men laat de boel maar draaien[403].

Ook de oppositiepartijen werden door de krant op de korrel genomen: “Sedert dat communisten en liberalen samen in de oppositie nestelen, hebben deze laatsten zich de methodes van de bolchevisten toegeëigend: leugen en kwade trouw”. Schepen Vroome die zich geviseerd voelde, noemde “De Zeewacht” daarop de “Moniteur van de C.V.P.[404]

 

Er werd veel aandacht besteed aan de heropbouw van de vernielde stad. Oostende hernam langzaam z’n functie als toeristisch centrum, maar moest het nog altijd zonder stadhuis en kursaal stellen. Enkele maanden voor de dood van burgemeester Serruys kon een eerste deel van het nieuwe kursaal geopend worden. “De Zeewacht” noemde het kursaal meermaals “het levenswerk” van Serruys. Op toeristisch vlak betekende vooral de heropbouw van de Wellington-renbaan een meerwaarde voor de stad. De verdelingsnetten van gas en elektriciteit werden hersteld en meer dan 500 m. kaaimuur aan de handelshaven werd gerenoveerd.

 

5.2. De Koningskwestie.

 

Ook de Koningskwestie drukte zijn stempel op de gemeentepolitiek. “De Zeewacht” maakte daar dankbaar gebruik van om de liberaal-socialistische coalitie aan te vallen: “Het is voor niemand in Oostende nog een geheim dat het minder botert in het huidig stadsbestuur van Oostende. Het College van Burgemeester en Schepenen, dat door liberalen en socialisten wordt gevormd mist sedert lang elke eenheid. De coalitie tussen rood en blauw om Oostende te besturen is enkel nog een wederzijds huwelijksbedrog[405].

De krant verklaarde verder dat “onze schepenploeg ontegensprekelijk een flauw ensemble is en de waardevolle elementen die erin steken zijn voortdurend tegengewerkt door partisanen[406].

 

C.V.P.-gemeenteraadslid Leo Porta was tevreden over het resultaat van de volksraadpleging en noemde Oostende een koninklijke residentie. Andere taal werd gesproken door het socialistisch gemeenteraadslid Reynaert die beweerde dat ingeval de koning zou terugkeren “(…) we hem met de bajonet te lijf gaan[407].

Een reactie volgde in het socialistisch weekblad “Voor Allen”, dat op haar beurt “De Zeewacht” aanpakte: “Zo krijgt onze vriend De Kinder er regelmatig van langs. (…) Verleden week nog ging het over de bajonet van kd. Reynaert die, zonder slechte bedoeling en volstrekt niet in de geest zoals De Zeewacht het zich in zijn zieke brein voorstelt, in de gemeenteraad over dit wapen sprak, toen de h. Porta, de boezemvriend van De Zeewacht over ‘l’heure H’ gewaagde[408].

 

In juni ’48 kreeg Oostende, net als de meeste steden van het land, een ‘Koningsmeeting’. Oud-minister De Vleeschauwer voerde het woord en verklaarde dat de terugkeer van prins Boudewijn niet kon belet worden en dat de koning in geen geval aan abdicatie dacht, maar zich wel bereid stelde zich te onderwerpen aan de resultaten van de volksraadpleging[409].

Ook de gemeenteraad van 4 juli 1950 stond volledig in het teken van de terugkeer van koning Leopold III naar België. Burgemeester Serruys verklaarde zich akkoord om een verwelkomingstelegram naar de koning te sturen. Daarop stelden de socialisten voor een danktelegram te sturen naar de Prins-regent, terwijl ze weigerden de koning te verwelkomen. De rechterzijde verliet daarop uit protest de zitting[410].

 

5.3. De oude garde verdwijnt.

 

Op het vlak van de gemeentemandatarissen werden heel wat veranderingen vastgesteld. Begin oktober 1947 overleed schepen J. Peurquaet. Voor “De Zeewacht” was de socialist een “loyale tegenstrever, soms wat overdreven, bijzonderlijk als ’t vrij onderwijs geldde[411].

De Gentenaar Roger De Kinder werd aangeduid als opvolger van Peurquaet en wist het vacante schepenambt naar zich toe te trekken.

Gemeenteraadslid Alphonse Elleboudt reageerde in “De Zeewacht” scherp tegen deze aanstelling: “onze stadspolitiek moet een eigen stempel dragen. Het wordt tijd dat men een andere richting kiest in Oostende. De urbanisatie, het seizoen, de publiciteit om vreemdelingen aan te trekken, de stadspolitiek zelf, alles moet in handen van Oostendenaars gegeven worden[412].   

 

Op 8 juni 1948 overleed Elleboudt. Meteen verloor de C.V.P. een van haar grootste voormannen: “De naam van Alfons Elleboudt kan niet gescheiden worden van Oostende want Alfons Elleboudt leefde voor zijn geliefde stad[413]. Enkele maanden voor zijn overlijden werd nog zijn 35-jarig jubileum als gemeenteraadslid gevierd. Jan Felix werd in zijn plaats aangeduid als nieuw gemeenteraadslid.

Vooral de liberalen werden zwaar getroffen door de verdwijning van de oudere generatie. In 1950 nam het liberale gemeenteraadslid Deboos ontslag wegens ziekte en werd opgevolgd door Charles Rau. Ook A. Vanhoutte en O. Verlinde vielen weg uit de gemeenteraad.

 

De grootste tegenslag voor de liberalen was evenwel het overlijden van burgemeester Henri Serruys.

Ook “De Zeewacht” was onder de indruk van het heengaan van de burgervader: “Gans zijn leven stond in dienst van de Oostendse gemeenschap. Als eerste burger van de stad was geen moeite hem te veel om de belangen van de Koningin der Badsteden op passende wijze te verdedigen”.

De krant beweerde dat Serruys vooral in de toekomst van Oostende had geïnvesteerd: “Als de toekomst Oostende toelacht, als er nieuwe welstand op komst is, als de Koningin der Badsteden haar oude glorie opnieuw zal veroveren, dan moet men dat op de eerste plaats danken aan Burgemeester Serruys[414].

 

De krant vond het weinig waarschijnlijk dat de koning een nieuwe burgemeester zou aanstellen aangezien de gemeenteraadsverkiezingen op komst waren[415]. In mei ’52 werd onverwacht overgegaan tot de benoeming van E. Vroome[416] als waarnemend burgemeester. Zijn definitieve benoeming bleef echter uit en op 7 juni 1952 werd de liberale schepen van Openbaar Onderwijs Louis Vandendriessche als burgemeester aangesteld[417].

De Zeewacht” opperde de wens dat Vandendriessche “in wijs en onpartijdig beleid de morele en materiële belangen van onze stad en van al zijn inwoners, tot welke zienswijze zij ook behoren”, zou behartigen.

 

Tijdens de gemeenteraad van 11 juli ’52 maakte de kersverse burgemeester meteen zijn doelstellingen bekend. Hij verklaarde dat het niet zijn bedoeling was de grote figuren te evenaren die Oostende als burgemeester bestuurd hebben, maar dat het welzijn van de stad prioritair was en dat hij zich, zoals “De Zeewacht” wenste, boven alle partijtwisten zou plaatsen[418].

 

6. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 12 OKTOBER 1952.

 

6.1. Voorbeschouwingen.

 

Aan de verkiezingen namen vier partijen deel: de B.S.P., de C.V.P., de liberalen en de communisten. Polydore Verscheure en de lijst der Verplicht Geëvacueerden hielden het voor bekeken. Socialisten, liberalen en communisten grepen terug naar de nationale politiek, terwijl de C.V.P. zich eerder op de lokale problematiek toespitste.

De Zeewacht” was overtuigd van de goede afloop van de verkiezingen maar hoopte dat de kiezer ervoor zou zorgen “dat, de traditie getrouw, een Elleboudt voorts in de Oostendse gemeenteraad zou zetelen, opdat eindelijk paal en perk zou worden gesteld aan zekere onduldbare activiteiten[419].

 

Tijdens de aanloop naar de verkiezingen richtte “De Zeewacht” zich tot de liberalen: “Gij, liberalen, die het goed meent met de belangen van Oostende en die de uwen wilt verdedigen, laat uw stemmen niet meer dienen om mannen aan het bewind te houden die alles door een rode bril bekijken. (…) Dat de tijden deerlijk veranderd zijn, sedert dat zij gedeeltelijk het beheer van de stad in handen kregen, hoeft geen betoog. En het is de kapitale fout van de Oostendse liberale partij dat zij – om onopgeklaarde redenen – dit tegennatuurlijk verbond met de roden heeft aangegaan[420]. Meteen werd ook de anti-socialistische campagne van de C.V.P. duidelijk.

De Zeewacht” trok met de slogan “Oostende rood is Oostende dood” ten strijde tegen alles wat links georiënteerd was. De krant riep daarnaast op om te stemmen voor de C.V.P., “de enige partij, die niet alleen sedert jaren het bewijs levert van wijsheid en maturiteit, maar krachtdadig de bloei van de middenstand nastreeft, samen met de nodige sociale vooruitgang[421].

 

De tegenstanders van de C.V.P. buitten dan weer de nederlaag van de Koningskwestie uit om de katholieken in het zand te doen bijten. De socialisten wilden zich vooral toespitsen op de heropbouw van de verwoeste stad, het bevorderen van de haventrafiek en toerisme. Net als in ’46 konden de liberalen de eenheid in de partij niet herstellen. Er werden twee fracties opgericht: een eerste groep was georganiseerd rond burgemeester Vandendriessche en schepen Vroome, de tweede groep schaarde zich rond voormalig minister Van Glabbeke en schepen Quagebeur[422].

De Zeewacht” probeerde de liberalen ervan te overtuigen om de coalitie met de socialisten niet verder te zetten: “Het ligt aan U, Mr. Vroome en consoorten, U door deze tweede editie niet te laten beetnemen … indien natuurlijk de liberale-socialistische coalitie voor zekere antclericalen die de puntjes op de liberale i willen plaatsen, geen imperatief is[423].

De communisten kwamen slechts met 12 kandidaten op voor de verkiezingen. Het Oostends stadsbestuur werd door hen verweten een pro-Amerikaanse koers te volgen.

 

6.2. De uitslagen.

 

De Liberale Partij ontpopte zich tot de grote winnaar van de verkiezingen en werd meteen de grootste partij in Oostende met tien zetels. De B.S.P. bleef met zeven zetels status quo in vergelijking met 1946. De grote verliezer was wel de C.V.P.[424]

De Zeewacht” was weliswaar ontgoocheld, maar er klonk geen verbittering in de toon die krant aannam: “Het feit dat de Christelijke Volkspartij te Oostende en elders, verminderd uit de strijd komt, mag in geen geval beschouwd worden als een bewijs van wantrouwen van de Oostendse kiezers tegenover de oppositie hier in de stad. De vlottende massa, versterkt door de eeuwige malcontenten van alle pluimage en het hoofd op hol gebracht door een behendig publicitair blagaai[425].

Nog volgens de krant was de liberale zege niet het werk van de liberale partij als geheel, maar “is wel het persoonlijk succes van dhr. Van Glabbeke, de grote specialist inzake verkiezingspubliciteit[426].

 

De coalitievorming kende echter heel wat moeilijkheden. Op 4 november ’52 bereikten de ruzies in het Liberale huishouden een hoogtepunt en diende de groep rond burgemeester Vandendriessche z’n ontslag in[427]: “De HH. Vanden Driessche, Vroome, Dehondt, Rau en Facon hebben zich in volle akkoord en met de steun van de overgrote meerderheid van de liberalen te Oostende gedesolidariseerd van dhr. Van Glabbeke en zijn intrigerende kliek[428]. De oorzaak van de tweedracht was de ijver van Van Glabbeke om burgemeester te worden en partijgenoten Vroome en Vandendriessche opzij te schuiven.

De Zeewacht” noemde het initiatief van de groep rond Vandendriessche “een kordate en moedige houding[429].

Op 16 oktober waren er reeds besprekingen tussen socialisten en liberalen om een coalitie op te zetten, maar ook de groep Vandendriessche had reeds contacten met de CVP en de socialisten[430]. “De Zeewacht” dacht daarom dat een drieledig schepencollege in de maak was[431].

De krant drukte haar tevredenheid uit over de vorming van de tripartite en dus ook over de deelname van de C.V.P. aan het stadsbestuur: “Wij kunnen niets anders als degenen geluk te wensen die ingezien hebben dat aan Oostende geen dorpspolitiek paste en, hun basisprincipes getrouw, de mening zijn toegedaan dat , alleen door eendrachtig optreden, Oostende’s lang verwachte heropstanding kan bewerkstelligd worden[432].

 

De Zeewacht” koos duidelijk partij voor de groep rond Vandendriessche, die besloten had “de liberale partij te bevrijden van dictatoriale en ambitieuze personen[433]. Hiermee werd duidelijk gewezen op voormalig minister Van Glabbeke.

De krant was niet mals voor Van Glabbeke en meende dat “Van Glabbeke en zijn kliek met allerlei achterbakse manoeuvres zouden pogen alles in het werk te stellen om het akkoord voor het vormen van een drieledig schepencollege te Oostende te verbreken[434].

 

Op 24 oktober gingen nieuwe onderhandelingen door tussen de BSP en de liberalen. Er werd ook geprobeerd om een verzoening met de groep Vandendriessche te bewerkstelligen. Het drieledig schepencollege werd uiteindelijk ten val gebracht doordat de socialisten alle akkoorden verbraken. Op 29 november werden besprekingen tussen liberalen en katholieken succesvol afgerond.

Voor diegenen die nog zouden twijfelen aan de nieuwe bipartite, willen wij hier nog aan toevoegen dat dit laatste politieke accoord definitief is en dat niets meer zal veranderen aan de genomen beslissing”, opperde “De Zeewacht” met veel moed[435]. De C.V.P. leverde drie schepenen, terwijl de liberalen de burgemeestersstoel en twee schepenambten binnenrijfden. Adolf Van Glabbeke werd de nieuwe burgemeester, bijgestaan door de Liberale schepenen Vroome en Quaghebeur en de CVP’ers Piers en Dehouck[436].

 

7. DE COALITIE VAN LIBERALEN EN KATHOLIEKEN (1952-1958)

 

7.1. Een moeilijke start.

 

Het nieuwe stadsbestuur werd door “De Zeewacht” op handen gedragen en de krant stelde dat de nieuwe stadsbestuurders “in wiens doorzicht, werkkracht, belangeloosheid en onpartijdigheid de Oostendse bevolking haar hoop stelt”, de belangen van de bevolking zouden verdedigen[437]. De socialist Edebau zag het echter anders en meende dat met Van Glabbeke als burgemeester “(…) er zonderlinge dingen zouden gebeuren” indien hij zich met de gemeentepolitiek zou inlaten. Nog volgens Edebau was de liberale burgemeester wel opgewassen voor zijn taak, maar was hij onbetrouwbaar[438]. Een eerste test voor het stadsbestuur volgde al snel. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 teisterde een enorme storm de kusten van België, Nederland en Groot-Brittannië.

Ook Oostende werd zwaar getroffen: “Met een ongekend geweld overspoelden woeste baren bij giervloed de Zeedijk en overstroomden gans het centrum of oud stadsgedeelte van Oostende[439]. Er vielen acht slachtoffers te betreuren.

 

Op 2 februari bezocht koning Boudewijn de stad in het gezelschap van minister Behogne, gouverneur van Outryve d’Ydewalle, de kabinetschef van de eerste minister Magain, de kabinetschef van de minister van openbare werken Duchêne en majoor-vlieger Debèche[440].

Naar aanleiding van de ramp gaf Dries Van Damme, journalist bij “De Zeewacht”, een relaas van de feiten weer, dat werd samengebundeld onder de titel “Oostende overstroomd. Giertij van 1 februari 1953” . De opbrengst van de verkoop hiervan werd door de drukkerij ‘Unitas’ uitgekeerd aan de getroffen personen[441]. Maar ook in de krant zelf werd opgeroepen om de geteisterde middenstanders te steunen: ”Helpt de geteisterde handelaars! Koopt bij hen!”.

Het stadsbestuur werd door de krant veelvuldig geroemd omdat het “niet heeft geaarzeld om onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen opdat het zomerseizoen in normale omstandigheden zou kunnen doorgaan[442].

Ook in de ministerraad werd snel gehandeld en werd beslist dat de slachtoffers van de waterschade prioriteit zouden bekomen boven de uitbetaling van de oorlogsschade.

 

7.2. Adolf Van Glabbeke: de centrale figuur.

 

De centrale figuur in de Rooms-Blauwe coalitie was wel burgemeester Van Glabbeke. In april 1954 werd Van Glabbeke opgenomen als minister van Openbare Werken in de regering Van Acker.

De Zeewacht” was tevreden over het feit dat het departement van Openbare Werken in handen van een Oostendenaar was gevallen: “Wij kunnen ons er slechts in vergenoegen dat het belangrijk departement van Openbare Werken in handen is gekomen van een Oostendenaar. Men moet zich kunnen opofferen voor de gemeenschap en voor zijn partij, maar wij hopen toch dat Minister Van Glabbeke niet zal vergeten dat hij ook Burgemeester Van Glabbeke is en dat hij steeds zijn stad en haar belangen zal indachtig zijn[443].

 

De burgemeester werd al snel door de Oostendse bevolking onder vuur genomen omdat hij te weinig tijd spendeerde aan de zittingen van de gemeenteraad.

Het resultaat was er dan ook naar: “Oostende ondervindt in de laatste weken wat het zeggen wil een burgemeester te hebben die terzelfdertijd minister is. Want het kan niet worden ontkend dat de staatszaken eronder lijden: we hebben reeds een gemeenteraadszitting gehad die meer op een vismarkt dan op een vergadering der vroede vaderen geleek[444].

 

Van Glabbeke was zich hier blijkbaar van bewust en verkoos partijgenoot Quaghebeur aan te stellen als waarnemend burgemeester. Van Glabbeke speelde het als minister klaar om 100% staatssubsidie te bekomen voor de bouw van de stedelijke Vak- en Hotelschool, het feestpaleis en het nieuwe stadhuis.

Ook “De Zeewacht” was zich bewust van het belang van Van Glabbeke voor de stad: “Als hij dan verder de 300 millioen fr. kredieten op de begroting 1954 heeft weten los te krijgen voor Stadhuis, Feestpaleis, Vakschool en Slachthuis, dan kunnen wij slechts ons hoedje voor hem afdoen en een dankbare ‘merci’ prevelen. Oostende kan er slechts goed bij varen[445].

 

Een jaar na zijn aanstelling als minister werd Van Glabbeke van nepotisme beschuldigd. Hij zou zijn schoonbroer, dhr. Adolf Dopagne, en diens bedrijf ‘Art et Technique’ op onrechtmatige basis de voorkeur hebben gegeven om de grote gebouwen op te richten.

Op 14 januari ’55 berichtte “De Zeewacht” het ontslag van Van Glabbeke. “Door sommigen zal dit wellicht als een mangel aan moed aanzien worden, door anderen als zijnde de wens zijn volledige vrijheid te hernemen om zich tegen de interpellerenden te kunnen verdedigen. Dhr. Van Glabbeke zal zeker en vast terug zijn functies van burgemeester opnemen en de leiding van de stadszaken weer op zich nemen[446].

Van Glabbeke werd als minister van openbare werken opgevolgd door partijgenoot Omer Vanoudenhove.

 

De commotie rond Van Glabbeke zorgde ook binnen de Liberale Partij, waar hij van dictatoriaal gedrag werd beschuldigd, voor tweedracht. Vooral eerste schepen Emiel Vroome had het moeilijk met de houding van Van Glabbeke.

 “De Zeewacht” sloeg de situatie nauwgezet gade en lachte heimelijk in het vuistje om de onenigheid binnen de partij: “De boezemvrienden, de hh. Van Glabbeke en Vroome, die elk één van de kleurschakeringen vertegenwoordigen in de bonte, vrolijke, blauwe liberale partij die naar men beweert evenveel fracties telt als leden, hebben weer in elkaars haar gezeten en Moeder Justitia zal de twee vechthaantjes terug moeten kalmeren, wellicht door een vonnis[447].

Ook de socialistische oppositie droeg Van Glabbeke niet in het hart. De gemeenteraadsleden De Kinder en Edebau hadden het er moeilijk mee, “(…) en dat is min of meer menselijk”, dat ze hun schepenfunctie hadden moeten afstaan aan enkele C.V.P.’ers[448].

 

7.3. De Schoolstrijd.

 

Er ontstonden ook in Oostende moeilijkheden inzake het schoolprobleem: “Het schijnt niet al te goed te gaan in de liberaal-socialistische onderwijsrangen. Zij zijn niet tevreden over het stadsbestuur en dus ook niet over dhr. Burgemeester Van Glabbeke, die het openbaar onderwijs in zijn bevoegdheid behouden heeft”.

De oorzaak was te vinden in het jaar 1947, toen op initiatief van het onderwijzend personeel Franse leergangen werden ingericht in alle graden van de lagere stadsscholen.

Maar nu zijn zij van oordeel dat er ook grenzen bestaan aan de opofferingsgeest en dat het tijd is dat dhr. Van Glabbeke eens begint te denken aan een vergoeding, want hun liefde voor het geven van lessen in de Franse taal strekt natuurlijk niet verder dan hun porte-monnaie[449]. “De katholieken zowel als de liberalen en socialisten betalen dezelfde contributies en taksen en moeten aan dezelfde verplichtingen beantwoorden”, zo stelde de krant. “En nochtans wordt er een verschil van différencie gemaakt volgens de grondstelsels van die lastenbetalers[450].

 

De grote reden van het ongenoegen van de krant lag in het feit dat de kinderen van liberalen of socialisten op kosten van de hele gemeenschap onderwijs konden genieten, terwijl dit voor de katholieke kinderen niet het geval was. Door de wet werden bovendien enkele scholen met sluiting bedreigd. Volgens “De Zeewacht” zou het personeel van de Vrije Technische School werkloos worden en zou de Vrije Vissersschool ‘Paster Pype’ zijn deuren moeten sluiten. Geen enkele van de voornoemde instellingen hield op te bestaan[451].

 

In maart 1955 werd de stad opgeschrikt door een manifestatie voor ‘Vrijheid en Democratie’. Deze manifestatie was gericht tegen de politiek van onderwijsminister Collard: “Een dichte menigte sloeg op de Alfons Pieterslaan de stoet gaande die marcheerde op de tonen van ‘Weg met Collard’, terwijl, af en toe een paar jongens die voor de tegenmanifestatie zouden zorgen een ‘Leve Collard’ wisten voor te brengen[452]. Schepen Vroome, die belast was met de stedelijke financiën, stelde in april ’56 voor om de stedelijke onderwijsinrichtingen aan de Staat over te dragen. Burgemeester Van Glabbeke verzette zich hiertegen en werd daarin gesteund door zijn liberale partijgenoten. In de politieke overeenkomst tussen de C.V.P. en de liberalen was duidelijk gezegd dat alle onderwijsaangelegenheden onder de bevoegdheid van liberale schepenen vielen. Met het overdragen van de onderwijsinrichtingen aan de Staat zouden de liberalen deze benoemingen voor het onderwijs kwijt spelen[453].

 

Ondertussen was het Oostendse stadsbestuur een vijfde schepen rijker geworden. De zetel werd toegekend aan C.V.P.-notaris Van Caillie[454], die de departementen van Urbanisatie en Toerisme onder zijn gezag kreeg[455].

 

8. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 12 OKTOBER 1958.

 

8.1. Voorbeschouwingen.

 

Aan de verkiezingen namen vijf partijen deel: de C.V.P., de B.S.P., de Communistische Partij, de Liberale Partij en de V.O.B.

De V.O.B. (Verenigde Oostendse Belangen) was een scheurlijst van de Liberale Partij en was opgericht rond de figuren Vroome, gewezen burgemeester Vandendriessche en persfiguur Pros Vandenberghe. Wat hen vooral tegen het hoofd stootte was de autoritaire manier waarop Van Glabbeke optrad[456].

Voor “De Zeewacht” was de V.O.B. een “neergevallen tak van de aloude liberale boom” en een dekmantel “van een gewezen burgemeester, die met zijn twee gezworenen, door de stichting van een scheurpartij uiting wil geven aan zijn wrok tegenover een bepaald personnage[457].

 

De Liberale Partij was voor de derde keer op rij door ruzies en conflicten verdeeld. Vele kandidaten voerden een persoonlijke campagne en richtten zich op verwezenlijkingen van de voorbije zes jaren. Zowel de liberalen als de V.O.B. legden de nadruk op een gezond financieel beleid.

 

De C.V.P. legde opnieuw de nadruk op lokale discussiepunten en op de realisaties in de voorbije zes jaren[458]. De strijd tussen katholieken en socialisten was over het hoogtepunt heen, wat echter niet belette dat “De Zeewacht” scherp uit de hoek kon komen: “Het staat vast in afwachting van betere tijden voor hen, dat voor de Roden stemmen – in ’t bijzonder op het gemeentelijk vlak – volkomen nutteloos is[459]. “De kiezers zullen”, zo veronderstelde de krant, “in het algemeen, beseffen dat Oostende er best mee zal varen, moest een machtige C.V.P.-meerderheid alhier, haar invloed op de Regering doen gelden[460].

De socialisten legden op lokaal vlak de nadruk op de commotie rond Van Glabbeke terwijl op nationaal vlak de vergelijking tussen de regeringen Van Acker en Eyskens werd gemaakt. Lijstduwer op de socialistische lijst werd niemand minder dan A. Wauters, voormalig senator en minister[461].

De Zeewacht” meende dat de socialisten de grote verliezer van de gemeenteraadsverkiezingen zouden worden en baseerde zich hiervoor op de resultaten van de parlementsverkiezingen: “De verloochening op 1 juni jl., door duizenden van zijn trouwe aanhangers, heeft bewezen dat de socialistische boom traag maar zeker aan het verrotten is”. Daarop richtte de krant zich tot de socialistische kiezers: “Zie rondom U, Oostendse Socialisten, naar uw ge-embourgeoiseerde kopstukken, meest onder hen chieke Menheren, met veel pretentie, die U enkel zien staan als de verkiezingen naderen, opdat zij, met uw stem, hun vetbetaalde postjes zouden kunnen behouden … of er geraken. (…) Daarom ook is het onzin voor de socialisten te stemmen”[462].

Ook de communisten waren terug op post met een lijst van 5 kandidaten, maar het was duidelijk dat de partij aan belang had ingeboet.

 

8.2. Uitslagen.

 

De C.V.P. werd, zoals verwacht, de grote winnaar van de verkiezingen. “De Zeewacht” noemde het een historische uitslag omdat de liberalen, die in de stad steeds een belangrijke rol speelden, naar de oppositie werden verdrongen.

Zes en twintig jaar scheiden ons van een coalitiekentering die te dien tijde ongelooflijk veel opspraak maakte. In de hedendaagse geschiedenis van onze stad speelde de liberale partij onophoudelijk een vooraanstaande rol. Van toekomend jaar af en voor het eerst, komt deze partij in de oppositie … sic transit … en komt de Christelijke Volkspartij aan bod. Om nu terug te keren naar de veel besproken kentering, menen wij te moeten verklaren dat wij ons, met de grote meerderheid van de niet fanatieke Oostendenaars verenigen, die zich slechts interesseren in het wijs beleid van hun geliefkoosde stad[463].

 

Grote verliezer werd de Liberale Partij, die één zetel verloor. Van Glabbeke behaalde ondanks de hevige campagne tegen zijn persoon een knap resultaat en bekwam 1600 stemmen meer dan in 1952. Meteen werd hij met zijn 6573 voorkeurstemmen de populairste figuur in Oostende[464].

Bij de C.V.P.’ers is het ontegensprekelijk dhr. Piers die de grootste sprong heeft gemaakt, nl. 4419 voorkeurstemmen tegen 2870 in 1952”, meende “De Zeewacht[465].

 

De coalitievorming beloofde ook nu weer geen gemakkelijke opdracht te worden. De C.V.P. zocht aanvankelijk toenadering tot enkele liberalen, terwijl er parallelle gesprekken gevoerd werden met de socialisten. Twee problemen bleken van doorslaggevend belang voor de vorming van een coalitie. In eerste instantie het toekennen van de burgemeesterssjerp aan een katholiek, wat in de laatste zeventig jaar niet meer gebeurd was.

Volgens “De Zeewacht” speelde ook uittredend burgemeester Van Glabbeke een belangrijke rol. Van Glabbeke zou erop hebben aangedrongen dat niet Jan Piers, maar wel partijgenoot Leo Porta werd benoemd. De C.V.P.-leiding verzette zich tegen deze benoeming en het was eerste minister Eyskens die de benoeming van Piers eiste. Ten tweede was er het schoolprobleem. Er werd dan ook een compromis uitgewerkt waar beide partijen zich konden bij neerleggen[466].

 

9. DE ROOMS-RODE COALITIE: PIERS I(1958-1964).

 

9.1. Een katholieke burgemeester: Jan Piers.

 

Oostende heeft een nieuwe burgemeester”, jubelde “De Zeewacht” in februari 1959. Inderdaad, advocaat Jan Piers werd door provinciegouverneur van Outryve d’ Ydewalle tot de derde naoorlogse burgemeester van Oostende benoemd. Piers was ook de eerste Oostendse burgemeester in het mediatijdperk en benutte enthousiast elke kans om zijn stad in de spots te zetten. Hij had immers resoluut de kaart van het toerisme getrokken[467].

De krant was uiteraard opgetogen over deze evolutie: “Voor de eerste maal in onze geschiedenis krijgen wij een katholieke burgemeester te Oostende. Wij wensen hem, in alle oprechtheid, een vruchtbare aktiviteit en een vooruitstrevend en suksesvol burgemeesterschap”. 

De krant verklaarde verder steeds aan zijn zijde te zullen staan “als het er op aankomt de belangen van Oostende te verdedigen, maar tevens de Wacht aan Zee blijven houden opdat deze belangen niet over het hoofd zouden worden gezien[468].

 

Piers werd bijgestaan door de katholieke schepenen K. Dehouck en F. Van Caillie en de socialistische schepenen R. De Kinder, H. Edebau en J. Lauwereins.

De Zeewacht” geloofde in de werklust en dynamiek van de nieuwe gemeenteraad: “Wij moeten bekennen dat de ploeg die ons aangeboden wordt het voordeel heeft een aktief voorkomen te hebben, ten minste toch in haar brede lagen. Van C.V.P.-zijde hebben wij de schepenen gedurende zes jaar aan het werk gezien. Ook van B.S.P.-zijde mag men zich aan een dynamische werklust verwachten[469].

 

Voormalig minister en burgemeester van Oostende Adolf Van Glabbeke overleed enkele maanden na de aanstelling van Piers.

Met verslagenheid vernam men maandag het overlijden van Oud-Minister, volksvertegenwoordiger en Oud-Burgemeester van Oostende, dhr. Adolf Van Glabbeke[470], was de reactie van “De Zeewacht”. Van Glabbeke bezweek aan de gevolgen van een bloedopdrang op Zanzibar, een eiland voor de Afrikaanse Oostkust, waar hij zich bevond na een bezoek aan Kongo in opdracht van de ‘Centrale der Liberale Vakbonden’[471].

Het socialistisch gemeenteraadslid Maurits Reynaert overleed bij de uitoefening van zijn mandaat en werd opgevolgd door A. Blondé. Nog aan socialistische zijde overleed Henri Edebau, wiens plaats in de gemeenteraad werd ingenomen door E. Dhaenens.

De B.S.P.-Oostende werd in ’63 nog getroffen door het vertrek van Gentenaar Roger De Kinder[472] naar Oost-Vlaanderen. De Kinder werd er door de B.S.P.-leiding aangesteld als gouverneur. Als volksvertegenwoordiger werd De Kinder opgevolgd door August Plovie, terwijl Jef Vanden Kieboom aangeduid werd als opvolger in de gemeenteraad. In het schepencollege werd Raymond Miroir aangeduid ter vervanging van De Kinder.

De Zeewacht” spaarde de gouverneur echter niet en noemde hem “een politieke paling die met mooipraterij nog het best van al kan verbergen welke handige opportunist hij eigenlijk is[473].  

 

De C.V.P.-B.S.P. coalitie kende het eerste jaar een goede verstandhouding en dit werd door de krant duidelijk in de verf gezet: “Het dient gezegd dat het tegenwoordig CVP-Socialistisch schepencollege blijk geeft van veel initiatief en energie[474].

In maart ’63 reageerde “De Zeewacht” echter n.a.v. de verlenging van de Kursaalconcessie aan Roger De Ramée vlijmscherp tegen burgemeester Piers: “Uw aktiviteiten bestaan er grotendeels in te verschijnen op gouden bruiloften, openingen van winkels, tentoonstellingen, met het poseren op persfoto’s, met kindertjes op de schoot. Uw kunst bestond erin de dingen door anderen verwezenlijkt op eigen aktief te kunnen brengen[475].

 

9.2. Financiële problemen.

 

Het stadsbestuur wilde vooral werk maken van de sanering van de financiën en van een programma van grootscheepse openbare werken. Twee plannen die op het eerste zicht nogal contradictorisch overkwamen. Het begrotingsevenwicht ging door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog volledig de mist in en ook de oprichting van de openbare werken deed de stadskas geen deugd. Feit was dat schepen van Financiën De Kinder met nogal wat kopbrekens opgescheept zat. Ook in Brussel werden de financiële problemen van Oostende voelbaar. Het gevolg was dat het bevoegde departement weigerde de stadsbegroting voor 1961 goed te keuren omdat “ (…) men te Brussel van oordeel is dat Oostende boven haar stand leeft en dat het niet opgaat als men met een deficit van 37 miljoen fr.  op de begroting 1961 staat, dat men dan nog miljoenen rondstrooit[476].

 

Deze problematiek werd door de liberale oppositie uitgebuit. P.V.V.-gemeenteraadslid Dehaene was dan ook niet te spreken over de coalitie: “Het schepencollege heeft naar mijn oordeel weinig constructief werk verricht in 1962. De stedelijke financies zijn één aaneenschakeling van goedkope oplossingen en dat beginnen de Oostendenaars meer en meer te beseffen[477].

De Zeewacht” moest echter bekennen dat De Kinder streefde naar een financiële politiek met zin voor realiteit en noemde de schepen van Financiën “een ervaren koorddanser” die de begroting in evenwicht hield.  

 

Ondanks hun oppositie bleef de verdeeldheid binnen de liberale partij voortleven.  Vooral gemeenteraadslid M. Quaghebeur was ontevreden over de gang van zaken en verkoos uit de partij te stappen en een eigen partij op te richten. Het kind kreeg de naam “Partij der Onafankelijken en Middenstanders” (P.O.M.).

Nog voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 vervoegde Quaghebeur terug de rangen van de P.V.V. en kreeg er op de lijst voor de senaat de eerste plaats toegewezen en was voor de gemeenteraad aangeduid als lijstduwer. De P.O.M. ging dus zonder kopman de verkiezingen tegemoet[478].

 

9.3. De Eenheidswet.

 

Tegen het einde van 1960 nam ook in Oostende de onrust toe n.a.v. de ‘Eenheidswet’. De politieke wereld was volledig verdeeld. Ook op lokaal vlak had de wet heel wat impact: de regering meende dat de gemeenten niet voldoende bijdroegen om de uitgaven te helpen dekken. Het gevolg was dat de gemeente drie nieuwe belastingen mocht invoeren: een belasting op zekere mobiele inkomsten, een op beroepsinkomsten en een op autovoertuigen[479].

 

De socialist Roger De Kinder was gekant tegen de wet “omdat er in de tekst spraak is van ‘bezuinigingen’ zonder dat er iets konkreet wordt vooropgezet. Ik stem tegen omdat ik alzo èn de richtlijnen van de partij volg èn de belangen van de kiezers behartig[480].

Burgemeester Piers was niet akkoord met zijn socialistische collega en verklaarde de wet in zijn geheel te steunen, “vastberaden wat betreft de positieve aspecten, aarzelend wat betreft de verhoging van sommige fiscale lasten[481]. Toch werd in het algemeen koel gereageerd op de bezuinigingspolitiek van de regering.

De Zeewacht”, die geen voorstander was van de wet, reageerde ontgoocheld op de geringe opkomst bij de stakingen: “Te Oostende bemerkt men bitter weinig van de staking behalve voor wat betreft een paar optochten die door de socialisten werden georganiseerd[482].

 

Fernand Demany wees er daarentegen op dat de maalboten staakten en dat het transport tussen Oostende en Dover volledig stil lag. Demany noemde de staking een groot succes: “Men moet hier teruggaan tot 1923 om nog zo’n goed geordende, vastberaden en hardnekkige staking te kunnen aanstippen. Het was met tegenzin dat de zeelieden van Oostende het werk hervatten. Aan de havenkant zegt men, dat ze branden van verlangen om nog eens zo’n staking aan te gaan[483].

 

9.4. De taalkwestie.

 

De groeiende Vlaams-Waalse tegenstelling zorgde ook aan zee voor heel wat onrust. Vanaf het begin van de jaren ’60 werd het houden van sermoenen in het Frans en zelfs volledige Franstalige missen in verschillende badplaatsen (De Panne, Oostende, Koksijde, …) niet langer aanvaard door tal van kerkgangers. De Vlaamsgezinde kerkgangers reageerden met diverse actiemiddelen tijdens de kerkdiensten zelf. Aanvankelijk verliet men demonstratief de kerk tijdens de gewraakte passages, later begon men luid het lied ‘Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen’ te zingen om de mis te storen. De acties bereikten in 1965 een voorlopig hoogtepunt te Koksijde toen de politie, die in uniform aanwezig was, tijdens de eredienst twee vlaamsgezinde protesterende misvierders arresteerde.

Een ander protestmiddel was de boycot van de Franstalige preken door tijdens de omhaling kartonnen nep-penningen in de schaal te gooien en zo expliciet het doel van de Franse preken in vraag te stellen onder het motto ‘Geen Vlaams, geen centen’[484]. De problematiek bleef echter niet beperkt tot een strijd binnen de kerkmuren.

 

Op 18 augustus 1963, tijdens de 36e IJzerbedevaart, gaven de Vlamingen blijk van hun ongenoegen. In Oostende kregen V.V.V.’ers[485] en tegenmanifestanten het met elkaar aan de stok: “Er vielen harde klappen en er werd gegooid met aardappelen en andere projectielen. (…) Men grijpt mekaar bij de kraag en er wordt duchtig gebokst[486].

Burgemeester Piers betreurde het incident en verklaarde dat de kust Vlaams was, maar “breed open voor onze Franstalige landgenoten en vreemde toeristen”.

 

De gemoederen raakten echter verhit en kenden een hoogtepunt in de nacht van 13 op 14 september toen talrijke Franstalige en tweetalige opschriften met teer besmeurd werden.

Walgelijk”, riep journalist Eduard Lauwers van “De Zeewacht” uit als reactie op de aangebrachte schade: “Men moest er niet aan twijfelen: het waren de flaminganten die hier aan ’t werk waren geweest als wraak voor hun onthaal met hun 18-augustuskaravaan[487]. “Wij verwerpen a priori en zonder enig voorbehoud elke vernederlandsing van de kust die zou moeten gepaard gaan met straatgeweld, afpersing of morele druk”, verklaarde “De Zeewacht[488].

 

Ook “Het Nieuwsblad van de Kust” reageerde afwijzend op de acties: “Wat in de nacht van vrijdag op zaterdag gebeurd is, is af te keuren op alle gebied.(…) Hoe is het verdomd mogelijk dat een tiental makaken met wagens en een volledig arsenaal bij nachte anderhalf uur lang kunnen ‘werken’ zonder dat de politie ook maar ergens te bespeuren was? De lui hadden evengoed een paar late wandelaars aan stukken kunnen snijden”[489].

Toch was “Het Nieuwsblad van de Kust” niet ongevoelig voor de eisen van de Vlaams-nationalisten: “Het Vlaams landsgedeelte is sociaal en ekonomisch gaan meetellen en het is ook normaal dat dit landsgedeelte op ander gebied de plaats krijgt waarop het recht heeft[490].

 

Toen de ‘teerbekladders’ veertien dagen later werden opgepakt, slaagde “De Zeewacht” een zucht van verlichting en wees met een vermanende vinger naar de Vlaamsnationalisten: “Men heeft ze gevonden in het kamp waar ze dienden gezocht: op het extremistisch randje van ’s lands politiek leven. De teerbekladders waren gelaarsde militanten van de Volksunie en de bommenfabrikanten waren gevaarlijke, patriottische gekken van het N.A.K.”[491].

 

Over deze hele kwestie werd duchtig nagekaart in de gemeenteraad. Oppositielid Verborgh (P.V.V.) vond het onverantwoordelijk dat de karavaan door Oostende was getrokken. Porta reageerde hierop, gaf toe dat de hele zaak uit de hand was gelopen, maar dat burgemeester Piers dit niet had kunnen voorzien. Boudolf (soc.) wees de betogers zelf aan als de schuldigen aangezien de slogans van de karavaan van uitdagende aard waren. Piers wees tenslotte op de vrijheid van het betogen en verdedigde zijn politiekorps met hand en tand[492].

 

Met de komst van de gemeenteraadsverkiezingen kwam “De Zeewacht” terug op de bereikte resultaten van de voorbije coalitie. Hoewel er toch enige kritiek doorklonk op het beleid van Piers, was dit heel wat gematigder dan enkele maanden voordien: “Het beheer van burgemeester Piers was zo slecht niet, al voegen wij er aanstonds aan toe, dat ware het zijn eigen zaken die hij zou beheerd hebben, samen met zijn ploeg, hij het wellicht op een heel andere manier zou gedaan hebben en zooals het hoort, zijn uitgaven aan zijn inkomsten zou aangepast hebben. En dat is het geval niet geweest gedurende zes jaar C.V.P.-B.S.P. coalitie[493].

De krant wees meteen op de gevoerde financiële politiek door Piers en zijn schepencollege.

 

10. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 11 OKTOBER 1964

 

10.1. Voorbeschouwingen.

 

Maar liefst zeven partijen probeerden bij deze verkiezingen naar de gunsten van de kiezer te dingen. Naast de P.V.V., de B.S.P. en de C.V.P., nam ook de communistische partij terug deel aan de verkiezingen. Nieuwkomers waren de Volksunie, de P.O.M. en de lijst Kesteloot. De verkiezingsstrijd werd gedomineerd door de Vlaams-Waalse tegenstellingen[494].

Op lokaal vlak was het opvallend dat de ‘Kursaalkwestie’ slechts een geringe rol speelde: “(…) dat geen enkele partij, behalve de Volksunie en de alleen staande lijst Kesteloot in het drukwerk dat tot nog toe werd verspreid, een woordje rept over het Kursaalcadeau die door de gemeenteraad gestemd werd ten voordele van de Kursaaluitbating[495].

 

Kies Zondag verstandig en als vrije burgers!”, riep “De Zeewacht” op. De krant probeerde het zelfbewustzijn bij de grote massa aan te wakkeren:  ”Kies zelf uw kandidaten, laat u de keus niet opleggen door de diktatoriale en ondemocratische partijbureaus die hun stromannetjes en postjesjagers bovenaan hun lijsten hebben geplaatst[496]

 

P.O.M. stond voor de Partij der Onafhankelijken en Middenstanders en was een scheurlijst van de Liberale Partij. De partij stelde één doel voorop, nl. de belangen van de middenstanders en zelfstandigen te verdedigen.

Door het vertrek van oprichter Quaghebeur was de partij sterk verzwakt: “De P.O.M’ers hebben blijkbaar niet veel verkiezingsinspiratie. Zij blokletteren op hun affiches de wekroep waarmee Jehova’s Getuigen al jaren op de straathoeken staan: ‘Ontwaakt’. (…) Vruchteloos plagiaat, want de slapers, zij slapen voort …[497]

 

De lijst Kesteloot bestond uit één kandidaat die eerder liberaalgezind was. Kesteloot verspreidde geen propaganda, maar haalde in een manifest wel zwaar uit naar de C.V.P.-B.S.P. coalitie. De lokale pers besteedde geen aandacht aan deze ‘partij’.  

De Volksunie kwam als Vlaams-nationalistische partij voor de eerste maal op in Oostende. De V.U. ijverde hoofdzakelijk voor een vernederlandsing van het stadsbeeld, een aangepast cultuurbeleid en werkgelegenheid door industrialisatie. Volgens velen had de partij kans op een zetel in de gemeenteraad[498].

 

De C.V.P. ging in elk geval een moeilijke strijd tegemoet. “De Zeewacht” had kritiek op de lijstsamenstelling van de katholieke partij: “De lokale C.V.P.-lijst zal trouwens heel wat mensen ontgoochelen! Het is de lijst van: ’wie aan de schotel zit, houde zich stevig vast …”. Vooral de middenstanders waren ontevreden omdat de eisen van de linkse vleugel, vertegenwoordigd door het A.C.V., steeds belangrijker werden en zo de eisen van de middenstand naar de achtergrond verdrongen[499]. Centraal in het C.V.P.-programma stond de economische expansie en er werd ook veelvuldig verwezen naar de realisaties van de C.V.P.-B.S.P. coalitie.

 

De B.S.P. droeg de negatieve gevolgen van de onpopulaire regeringspolitiek. Op lokaal vlak werd vooral de houding van De Kinder “(…) met op het hoofd de pet van de ‘waarkman’ en op het hart de dikke mandatarisportefeuille” door “De Zeewacht” op de korrel genomen[500]. De B.S.P. legde een verbod op persoonlijke propaganda; er werd enkel een socialistisch programma rondgedeeld. Er werd nadrukkelijk aan de kiezer gevraagd op de kop van de lijst te stemmen.

 

De P.V.V. trok vol vertrouwen de verkiezingen tegemoet. De oppositiestrijd, zowel op nationaal als op lokaal vlak, had de populariteit van de partij doen toenemen. Onder de leiding van de voorzitter van de Oostendse P.V.V., Alphonse Lacourt, werd een verjongingskuur doorgevoerd die de eenheid binnen de partij wist te bevorderen.

De communistische partij werd, na de nederlaag van de vorige verkiezingen, volledig kansloos geacht en ook de lokale pers hechtte weinig belangstelling aan de partij.         

 

10.2. De uitslagen.

 

Twee grote winnaars kwamen uit de stembussen tevoorschijn: de P.V.V. en de V.U. De P.V.V. behaalde 10 zetels en werden de grootste partij van Oostende. De Volksunie wist één zetel te behalen en de stemmen werden vooral geronseld uit de C.V.P.-rangen.

De B.S.P. en de C.V.P. waren de grote verliezers[501]. Ook “De Zeewacht” moest dit erkennen en verklaarde dat de gemeenteraadsverkiezingen het karakter hadden van een afrekening: “(…) met een uitgesproken verbetenheid wilde de P.V.V. de C.V.P. betaald zetten voor de koalitie van 6 jaar geleden waarbij wijlen burgemeester Van Glabbeke op onverwachte wijze diende te passen voor de lokale C.V.P.-troef Piers. Enerzijds is hij [= Piers] erin geslaagd het aantal voorkeurstemmen met ongeveer 800 te doen stijgen, waarmee hij nu bijna de uitzonderlijk grote voorkeurpositie van wijlen burgemeester Van Glabbeke gaat benaderen. Anderzijds is hij erin geslaagd zich als burgemeester te handhaven in een koalitie die als de minst slechte door de beide bewindspartners aanzien wordt[502].

 

De C.V.P.-B.S.P. coalitie werd verdergezet onder burgemeesterschap van Jan Piers.  De B.S.P. besloot meteen de vertegenwoordiging in het schepencollege te behouden zodat Lauwereins, Miroir en Vanden Kieboom opnieuw konden zetelen.

Bij de C.V.P. duurde de samenstelling iets langer. Uiteindelijk werd beslist de kandidaturen van Dehouck en Van Caillie opnieuw voor te dragen. Van Caillie maakte wel bekend dat hij wegens gezondheidsredenen slechts twee jaar schepen zou blijven[503].

 

11. DE ROOMS-RODE COALITI: PIERS II (1964-1970)

 

11.1. Het ‘verschijnsel Piers’.

 

Jan Piers werd dus voor de tweede opeenvolgende maal de burgemeester van Oostende. Volgens “De Zeewacht” brachten twee termijnen als burgemeester Piers zo vast in het zadel “dat vanaf nu het ‘verschijnsel Piers’ een gevestigde waarde wordt in de Oostendse politiek[504].

Naar aanleiding van zijn tweede termijn als burgemeester verklaarde Piers: “Als grote stad moeten wij ook een grote politiek kunnen voeren. Door het vertrouwen van de bevolking verkozen, moeten wij allen samen werken om de verdere bloei van onze stad te verzekeren en dit in wederzijds vertrouwen en vriendschap”. Nieuwe leden in de gemeenteraad waren John Hermans, Arlette Pintelon, Leo Vandeweghe, Dries Claeys, Paul Vlaminck en Frans Vincke[505].

 

Piers werd echter in maart 1966 opgenomen in de regering van Paul Vanden Boeynants-Willy De Clercq als minister-staatssecretaris van Openbaar Ambt en Toerisme.

De Zeewacht” bleef vrij nuchter bij de benoeming van Piers: “Als Oostendenaar en kustbewoner moeten wij ons enigszins verheugen met deze benoeming”. Piers was na Beernaerts, Baels en Van Glabbeke pas de vierde minister die uit Oostende afkomstig was[506].

De socialist John Lauwereins nam de taak van Piers over als waarnemend burgemeester, terwijl Dehouck aangeduid werd als eerste schepen[507]. In juni 1968 werd Piers als minister opgevolgd door de heren Bertrand (Toerisme) en Pêtre La Louvière (Openbaar Ambt). Piers nam meteen zijn taken als burgemeester terug op.

 

De Liberale middens werden daarop opnieuw geconfronteerd met ruzies in de partij. Voorzitter Lacourt diende vervolgens zijn ontslag in.

Ook “De Zeewacht” besefte dat het probleem niet nieuw was: “Elkeen werkte op eigen houtje en groepsvoerder de h. A. Lacourt had weinig in de pap te brokkelen[508].

 

11.2. ‘Leuven-Vlaams’.

 

De strijd om de Leuvense universiteit liet ook de Oostendse jeugd niet onberoerd. Eind januari 1968 organiseerden leerlingen van de hoogste cycli van de middelbare en technische scholen van vrij en officieel onderwijs, gesteund door enkele jeugdverenigingen, een algemene staking om hun solidariteit met de Leuvense studenten te betuigen. “De studenten van het H.T.I. bleken minder geduldig dan hun leiders en zo brak dinsdagmiddag een niet georganiseerde staking uit, gepaard met een even geïmproviseerde betoging door de stad. Op het Wapenplein werden door studenten luid toegejuichte toespraken gehouden waarin de nadruk werd gelegd op de solidariteit met de Leuvense collega’s”, wist verslaggever Ronny Driesmans te vertellen over de gebeurtenis[509]. De eigenlijke staking verliep zonder grote moeilijkheden: via de Langestraat, de Visserskaai en de Vindictivelaan trokken betogers naar het stadhuis. Daar werd een delegatie onder de leiding van S.T.I.O.-studentenleider Jacques Deschacht ontvangen op het stadhuis door waarnemend burgemeester Lauwereins[510].

 

11.3. De fusie-problematiek.

 

Het probleem was niet nieuw toen aan het eind van de jaren ’60 over de fusie met de buurgemeenten gedebatteerd werd. Reeds aan het einde van de 19e eeuw palmde Oostende stukken grond in van de buurgemeenten, waarbij al dan niet een schadeloosstelling werd betaald[511]. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een mogelijke fusie met de gemeenten Bredene, Stene, Zandvoorde, Raversijde en een deel van Leffinge voorzien door de Duitse bezetter.

De inlijving van de gemeenten Bredene en Zandvoorde was volgens de oorlogskrant “Het Strand” “noodzakelijk met het oog op de uitbreiding van de haven. De eenmaking zal ons toelaten Oostende-Vrijhaven tot stand te brengen”, werd toen geredeneerd[512].

 

Het voorstel werd op de lange baan geschoven tot minister van Binnenlandse Zaken Vanderpoorten in mei 1967 een onderhoud had met de parlementairen van het Oostendse gewest: “Men kwam tot het besluit dat de stad Oostende wel voor verdere industrialisering mogelijk gemaakt, hij geheel de kanaalzone tot Plassendale moet kunnen beheren en inrichten[513]

 

In maart 1970 ontving het Oostendse stadsbestuur het concrete fusievoorstel van de minister. In de pers werd voorzichtig gereageerd, hoewel de meeste kranten zich tegen het voorstel kantten.

Groot-Oostende is in elk geval voor iets goed”, reageerde “De Zeewacht”: “Er kan weer een interessante strook nijverheidsgrond aan de gegadigden worden aangeboden!

Het Nieuwsblad van de Kust” was resoluut tegen het voorstel en stelde het C.V.P.-bestuur verantwoordelijk: “Is het wel verantwoord, hetzij om gelijk welke redenen zich andermans grond of goed te willen toe-eigenen? Is het niet heel normaal dat thans in dit fusiegeval de gemeenten zich over het algemeen verzetten tegen de grote stad die alles wil opslorpen? En deze stad wordt dan nog grotendeels bestuurd door C.V.P.-mandatarissen (dus katholieken) die met hun eis willen zondigden tegen het kerkelijk gebod: ‘begeert nooit andermans goed ’t zij klein of groot[514].

 

In april 1970 werd de fusieproblematiek besproken in de Oostendse gemeenteraad. Burgemeester Piers toonde zich een aanhanger van de fusie. Volgens hem was het zo dat “de mensen niet meer kunnen leven in het eng kader van een beperkte gemeente”. Het was evenzeer van belang dat Oostende “kan uitbreiden omwille van de zo noodzakelijke goedkope grond”. C.V.P.-raadslid Porta meende dat het fusieplan reeds in kannen en kruiken was en dat daar nog weinig aan veranderd kon worden. Boudolf (B.S.P.) koppelde het politieke probleem van de fusies aan het arbeidsprobleem: “De arbeider moet werk in eigen streek kunnen krijgen, maar daarvoor dient men over de nodige grond te beschikken”. Mevr. Brusseel was niet direct een voorstander omdat ze vreesde dat de gefusioneerde gemeenten eenzelfde lot zouden kunnen ondergaan als sommige Oostendse wijken die stiefmoederlijk behandeld werden. Het fusievoorstel werd uiteindelijk goedgekeurd door alle aanwezige gemeenteraadsleden. Alleen Vandeweghe (V.U.) stemde tegen, terwijl Mevr. Brusseel en Porta zich onthielden[515].

 

Toch legden de fusiegemeenten zich niet bij deze uitspraak neer. De schrik zat er bij velen in dat er verhoogde belastingen zouden geheven worden. De gemeente Stene ontpopte zich hierbij tot de meest actieve tegenstander van de fusie. In mei 1970 trok doorheen Oostende een kilometerslange autokaravaan waarin de tegenstanders van de fusie blijk gaven van hun ongenoegen[516]. Maar Leo Porta kreeg gelijk: geen tegenstand kon het plan nog wijzigen. Op 30 juni ’70 verscheen het Koninklijk Besluit en was de fusie meteen een feit[517]: Oostende breidde haar territorium uit door de aanhechting van Stene, Raversijde en Zandvoorde, daarnaast werden de grenzen met de gemeenten Oudenburg, Leffinge, Snaaskerke en Bredene aangepast. Het doel van deze hele problematiek was de Oostendse industriezone te kunnen vergroten[518].  

 

12. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 11 OKTOBER 1970

 

12.1. Voorbeschouwingen.

 

Aan de verkiezingen van 1970 namen vijf partijen deel: de C.V.P., de B.S.P., de P.V.V., de V.U. en de communistische partij. Er waren een aantal belangrijke verschillen te noteren in vergelijking met de vorige verkiezingen: de gemeenten Zandvoorde en Stene waren met Oostende gefusioneerd. Daardoor konden nu 33 raadsleden verkozen worden in plaats van 27 zoals in de voorgaande edities[519].

Voor “De Zeewacht” telde elke partij wel enkele talentrijke politici “(…) die het echt goed menen. Maar kies ze dan toch, verdomd! Geeft ze hun kans om te veranderen wat scheef loopt[520].

De Zeewacht” viel opnieuw “Het Nieuwsblad van de Kust” van Prosper Vandenberghe aan om op die manier de P.V.V. de das om te doen: “Pros heeft in zijn gazet een blakend artikel geschreven over C.V.P.-voorzitter Jef Van Langenhove. Zomaar heel spontaan. (…) Hij tekende P.V. Nee, niet P.V.V., want die partij heeft het bij hem verkorven sinds hij op de blauwe lijst geweigerd werd, terwijl de voorkeur gegeven werd aan één van zijn ex-hoofdredacteurs: Mongsje Tourlamain! En wie weet was dit entouziaste C.V.P.-artikel soms geen familieruzie om zijn koleire te koelen tegen zusje Elza die het op de P.V.V.-lijst toch nog altijd goed doet?[521].

 

De Volksunie trok vol zelfvertrouwen naar de stembus, zes jaar oppositie had de partij heel wat populariteit bezorgd. De V.U. was de enige partij die tegen de fusie gestemd had. De partij speelde hoofdzakelijk de nationale kaart uit en had vooral kritiek op de C.V.P., B.S.P. en P.V.V. De voornaamste figuren waren K. Lambert, lijstduwer L. Vandewege en J. Vandemeulebroucke.

De verkiezingsstrijd van de P.V.V. concentreerde zich op lokaal vlak en er werd gestreefd naar verandering na 12 jaar rooms-rode overheersing. De C.V.P. legde in haar programma de nadruk op de vorming van “Groot-Oostende”. De partij had enkel oog voor het lokale aspect, de stijgende welvaart in Oostende en de geslaagde samenwerking met de socialisten.   

 

De B.S.P. voerde in de schaduw van de katholieken een rustige kiescampagne. Zowel lokale als nationale elementen kwamen in het kiesprogramma aan bod, hoewel de aandacht van de partij zich richtte op de jeugd, het milieu en uiteraard de fusieproblematiek. Hoewel enkele nieuwe kandidaten op de lijst verschenen, bleef de oude garde (Miroir, Boudolf, Laridon, Vanden Kieboom) populair.

De communistische partij hoopte nog altijd op een electorale doorbraak. Ook hier waren de programmapunten gespreid over de lokale en nationale politiek. Op lokaal vlak ging de meeste aandacht uit naar de fusiepolitiek, maar ook de huisvestingspolitiek van het stadsbestuur werd onder vuur genomen. Op nationaal vlak werd vooral gewezen op de strijd rond de vervlaamsing van Leuven[522].

 

12.2. Uitslagen.

 

De grote overwinnaars van de verkiezingen waren de C.V.P. en de V.U. “Voor het eerst in de geschiedenis van Oostende: Oostende niet langer blauw”, reageerde “De Zeewacht” op de verkiezingsuitslagen. “Voor de allereerste keer immers is de P.V.V. in stemmenaantal en zetels naar de tweede plaats verdrongen en het scheelde slechts 276 stemmen of het werd een derde plaats![523].

De C.V.P. won drie zetels bij en werd met twaalf zetels de grootste partij van Oostende. De Volksunie wist vier zetels te winnen en behaalde daarmee een totaal van vijf zetels. De partij kon zich verheugen in een verdrievoudiging van het stemmenaantal. Ongetwijfeld was voor de V.U. “de vorming van Groot-Oostende danig te pas gekomen. Toch zal de Volksunie nu in de komende 6 jaar dienen te bewijzen dat zij zich in stedelijk verband ook nog aan iets anders interesseert dan aan taalpolitieke zaken[524].

 

Grote verliezer werd de P.V.V. Voor de eerste maal was de P.V.V. in stemmenaantal en zetels naar de tweede plaats verdrongen en het scheelde slechts 276 stemmen of het werd een derde plaats.

Voor de P.V.V. schijnt dus met één klap “La Belle Epoque” voorbij”. Volgens “De Zeewacht” betaalde de P.V.V. de prijs van haar zwakke en domme oppositie en leed de P.V.V. aan “chronische figurenarmoede. Wat overblijft is ofwel te pietluttig van allure om op het kiezerskorps enige indruk te maken ofwel te geïsoleerd om als zodanig de P.V.V.-vleugel in deze stad te domineren[525]. De B.S.P. boekte een winst van een zetel, maar daalde opnieuw qua stemmenaantal.

 

Bij de C.V.P. was de grootste stemmentrekker burgemeester Piers. Ook voor “De Zeewacht” was dit duidelijk, hoewel de krant zich toch vragen stelde over het optreden van Piers inzake het fusie-probleem: “Onbetwistbaar blijft burgemeester Piers het meest opzienbarende fenomeen uit de naoorlogse Oostendse politiek. Hij is voor de C.V.P. een stabiele waarde geworden die niet weg te cijferen valt (…) spijt het feit dat hij in de randgemeenten wel degelijk het fusie-odium op zich had geladen omdat iedereen in hem de man heeft gezien die de vorming van Groot-Oostende tegen de wil van de randgemeenten in heeft bewerkstelligd[526]

.

De oude garde van de B.S.P. bleef de kiezer bekoren, terwijl de kandidaten uit Zandvoorde gestraft werden door de kiezer voor hun politiek van ‘Groot-Oostende’. Bovendien kampte de B.S.P. met een “slaande ruzie waarvan het heengaan van Lauwereins het meest zichtbare gevolg was”. Laridon wist zich volgens “De Zeewacht” daarentegen te manifesteren als een belangrijke pion in de partij en “toonde zich precies zo onafhankelijk en persoonlijk dat hij én de kandidaat kon zijn van de jongeren én de kandidaat van de socialisten die in hun partij iets willen veranderd zien én de kandidaat van de sociaalvoelende Oostendenaars die in hem nog een eerlijk idealist waarderen[527]

 

13. DE ROOMS-RODE COALITIE: PIERS III (1970-1976)

 

13.1. Een rustige periode.

 

De rooms-rode coalitie werd verdergezet met een meerderheid van 20 zetels, de P.V.V. en de Volksunie vormden met 13 zetels de oppositie. Jan Piers werd opnieuw burgemeester, bijgestaan door de C.V.P.-schepenen Dehouck (openbare werken), Dewitte (burgerlijke stand), Vanhoorne (reinigingsdienst) en Felix (toerisme). Voor de B.S.P. waren drie schepenzetels weggelegd; deze gingen naar Miroir, Laridon (onderwijs) en Dumarey (haven en economische ontwikkeling).

 

De periode ’70-’76 kon als zeer rustig omschreven worden. Op economisch vlak zag de situatie er minder rooskleurig uit: de haventrafiek stagneerde en de werkloosheid nam toe. Er werden opnieuw enkele grootse openbare gebouwen opgericht (v.b. het Mediacenter). Ook op bestuurlijk vlak veranderde heel wat[528]. Het C.V.P.-monument Leo Porta hield zijn politieke carrière voor bekeken en stopte op 80-jarige leeftijd als gemeenteraadslid. 

 

Ook in de P.V.V. verlieten nogal wat raadsleden hun ambt. M. Friederichs stapte uit de partij en legde zich toe op het verkrijgen van de kursaalconcessie. Hij werd opgevolgd door journalist John Hermans[529]. M. Quaghebeur, oprichter van de P.O.M. en oud-schepen kwam te overlijden en werd opgevolgd door G. Simoud. Bij de Volksunie diende Leo Vandeweghe, lange tijd het boegbeeld van de partij, zijn ontslag in op 66-jarige leeftijd en werd opgevolgd door Mevr. Godelieve Decoster. Bij de B.S.P. overleed S. Boudolf, die sedert ’44 onafgebroken in de gemeenteraad zetelde. Zijn opvolger werd de eerste schepen van de B.S.P. te Zandvoorde, D. Montens. Oudgediende L. Pick (B.S.P.) - in zijn jonge jaren actief in de drukkerij van A. Elleboudt – overleed in oktober ’75. Hij werd opgevolgd door partijgenoot E. D’Haenens.  

 

13.2. De zaak Laridon.

 

Schepen van Onderwijs Laridon raakte eind december ’73 verwikkeld in een moeilijk parket omdat hij zou gezondigd hebben aan ‘politiek favoritisme’.

De Zeewacht” was ervan overtuigd “(…) dat er redenen te over zijn om het ontslag van schepen Laridon te eisen: bewezen politiek favoritisme, misbruik van politieke macht bij het ronselen van publiciteit voor een partijblad, financieel wanbeheer, enz.”. De krant was duidelijk niet opgezet met de politiek van Laridon[530].

 

Coalitiepartner C.V.P. hield zich op de achtergrond en wilde niet in de kwestie tussenkomen. Ook bij de P.V.V. werd geaarzeld.

Voor “De Zeewacht” was dit het uitgelezen moment om de P.V.V.-oppositie een veeg uit de pan te geven: “Vreest deze partij dat het aanklagen van politiek favoritisme voor haar onprettige herinneringen zou oproepen aan de tijd dat zij zelf in het schepencollege zat?[531]”.

Uiteindelijk bleek het slechts om een storm in een glas water te gaan en kon Laridon zijn mandaat als schepen van onderwijs verder zetten en beëindigen.

 

Ook rond burgemeester Jan Piers was heel wat te doen. Piers kreeg van de partijleiding het verbod opgelegd om zijn senatorsambt te combineren met het burgemeestersmandaat. In ’75 doken geruchten op dat Piers zou aangesteld worden tot provinciegouverneur. Piers ontkende dit formeel en verklaarde dat zijn hele loopbaan vergroeid was met Oostende en dat de belangen van de stad prioritair waren[532].

 

Nog in de zomer van 1975 kreeg de stad af te rekenen met een “groep jonge fanatiekelingen die te Oudenburg een zomerkamp hadden opgeslagen met het inzicht in de badsteden onrust te zaaien”. De jongeren waren lid van de maoïstische linkse partij AMADA (Alle Macht aan de Arbeiders). Deze partij was in 1971 ontstaan uit de Leuvense studentenrevolte van het eind van de jaren ’60. De beweging werd in 1978 omgevormd tot de ‘Partij van de Arbeid’[533]. “De Zeewacht” moest duidelijk niets weten van deze jongerenbeweging die met “hun afgezaagde propagandaslogan herrie schopten in dienst van het Chinees Communisme [534].

 

14. DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 10 OKTOBER 1976

 

14.1. Voorbeschouwingen.

 

Zes partijen maakten hun opwachting voor de verkiezingen van ’76: C.V.P., P.V.V., V.U., B.S.P., de communistische partij en de Verenigde Feministische Partij (V.F.P.). Het panacheren of het stemmen op kandidaten van verschillende partijen was niet meer toegelaten.

De Zeewacht” was hierover ontgoocheld en meende dat op deze manier het partijsysteem werd verstrakt. Ook het aantal gemeenteraadszetels werd opgetrokken van 33 naar 41.

 

De V.F.P. was een nieuwe partij en stond open voor mannen en vrouwen die ijverden voor een maatschappij waarbij man en vrouw gelijke kansen kregen. Op de lijst van de V.F.P. stonden ook drie mannelijke kandidaten, nl. R. De Boever, J. Oorlinck en J. Verelst. De V.F.P. voerde geen persoonlijke campagne en was er niet zozeer op uit om in de gemeenteraad te zetelen, maar vroeg wel de juiste partij te kiezen én te stemmen op een vrouw.

De Volksunie kwam voor de derde opeenvolgende maal op voor de gemeenteraadsverkiezingen. Opnieuw had de oppositie de partij geen windeieren gelegd. Er was opnieuw aandacht voor het milieu, een leefbare stad, verjonging en aandacht voor de rol van de vrouw in de politiek.

 

Ook de tweede oppositiepartij, de P.V.V., was bijzonder gedreven. De partij probeerde met een resem jonge kandidaten toegang te verkrijgen tot de hoogste rangen van het stadsbestuur. De kandidaten verspreidden enkel persoonlijke propaganda en was voornamelijk getint met lokale verkiezingselementen. Zo werd verklaard dat Oostende opnieuw moest aanknopen met de grote vooroorlogse tradities zoals de jaarlijkse grote tentoonstellingen van kunstenaars van eigen bodem, grootse feestelijkheden, …[535] De voornaamste figuren binnen de partij waren R. Bonnel, J. Pauwelijn, T. Dehaene en H. Degrave.

 

De C.V.P. vestigde de aandacht op de lokale belangen. De klemtoon werd hoofdzakelijk gelegd op de mens in interactie met de stad, de mens in de economie, de mens in de sport, enz. De meeste propaganda was persoonlijk of in groeps(standen) verspreid. Jan Piers en J. Goekint waren zeer gedreven en vuurden heel wat propaganda op de kiezer af[536].

Op amper tien dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen is het opvallend vast te stellen dat de kieskampagne te Oostende biezonder rustig en milieuvriendelijk verloopt”, stelde “De Zeewacht” vast[537].

 

De B.S.P. kwam op met een verjongde lijst en liet de nationale belangen doorschemeren aangezien de partij niet in de regeringscoalitie zetelde. De nieuwe socialistische kopman A. Laridon werd bijgestaan door o.m. R. Miroir, H. Dumarey en A. Gunst. Vooral de propagandavoering van Laridon lag “De Zeewacht” zwaar op de maag. Zo zou hij onderwijzers aangezet hebben socialistische propaganda op de scholen te verspreiden: “Hij zet kennelijk alles op alles en schrikt er hiervoor niet terug tot de meest bedenkelijke praktijken terwijl hij ook zijn macht als schepen van Onderwijs duidelijk misbruikt[538].

De communisten hadden heel wat kritiek op de regering Tindemans-De Clercq en streefden naar een decentralisatie van de macht. Daardoor verzeilde de aandacht voor de lokale belangen op de achtergrond.     

 

14.2. De Uitslagen.

 

De C.V.P. was het grootste slachtoffer van de verkiezingen en was niet in staat gebleken om het aantal zetels te verhogen. De coalitiepartner, de B.S.P., sleepte drie bijkomende zetels in de wacht, de P.V.V. en de V.U. wonnen respectievelijk twee en drie zetels.

Jan Piers was met zijn 4399 voorkeurstemmen de grote slokop van de verkiezingen. De nieuwe coalitie was reeds een uur na de verkiezingsuitslag gevormd. De rooms-rode coalitie werd gehandhaafd en ook Piers bleef de burgemeesterssjerp behouden[539].

 

De Zeewacht” was ontgoocheld over de gang van zaken en over het herstel van de C.V.P.-B.S.P. coalitie: “Mogen we heel eerlijk zijn? … Ook wij vinden het herstellen van de C.V.P.-B.S.P.coalitie een jammerlijke zaak. Wij vinden dat het na achttien jaar niet zo gek zou zijn dat de macht eens herverdeeld wordt: dat kan bevruchtend werken op een stadsbeleid  dat in vele opzichten vastgeroest is. Demokratisch is het trouwens niet erg gezond dat een partij als de P.V.V., die in de geschiedenis en de evolutie van Oostende steeds een grote rol heeft gespeeld, zo lang van de macht weerhouden wordt, terwijl een jonge partij als de V.U. na zes opmerkelijke groeijaren geen kans gegund wordt om mee haar verantwoordelijkheid op te nemen. Voor de C.V.P. zelf is het herstel van de koalitie met de B.S.P. een kolossale tactische flater”. De mislukking van de tripartite werd geweten aan figuren die allergisch waren voor de V.U. en het er moeilijk mee hadden dat die partij veel C.V.P.-kiezers had afgesnoept[540]

De C.V.P.-schepenen werden J. Felix, L. Vanhoorne, K. Achtergaele, R. Makelberghe en J. Goekint. Voor de B.S.P. waren dit R. Miroir, A. Laridon en H. Dumarey.

 

15. DE ROOMS-RODE COALITIE: PIERS IV (1976-1980): SPECULATIES OVER DE OPVOLGER VAN PIERS

 

Piers begon zijn vierde mandaat als burgemeester en kreeg heel wat kritiek te verwerken over de manier waarop de coalitie tot stand was gekomen: “Zij [= de coalitie] werd in zeven haasten ondertekend op amper één uur na de nederlaag. Zo voert men politiek in Oostende: zonder de tijd te nemen om rustig na te denken, zonder te wikken en te wegen. En zonder rekening te houden met de wil van de kiezers[541].

 

Vanaf ’78 keek de C.V.P. uit voor een waardige opvolger van Piers, die voortijdig als burgemeester zou aftreden. “De Zeewacht” uitte het vermoeden dat schepen Goekint wel eens die opvolger zou kunnen worden. Piers bevestigde noch ontkende deze feiten. “Ik ben enorm voor Goekint”, verklaarde Piers in “De Zeewacht”, “Ik geloof in zijn talent en zijn werkkracht. Maar als het zou moeten: Jan Felix is mijn compagnon van ’t eerste uur. Een eventuele voortijdige opvolging zou eerst hem toekomen[542].

Na het vertrek van Piers ontstond een machtsvacuüm waarbij er zich een strijd voltrok om de macht; deze strijd werd gevoerd tussen Julien Goekint (C.V.P.) en Alfons Laridon (B.S.P.).

Op 30 oktober 1980 werd Julien Goekint tot de nieuwe burgemeester aangesteld ter vervanging van Piers[543]

 

16. BESLUIT

 

De Zeewacht” hoopte aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog dat met de aanstelling van de liberale burgemeester Serruys de weg naar ‘nieuwe tijden’ werd ingezet. In zekere zin was dit ook het geval aangezien de dominantie van de socialisten werd doorbroken. Serruys toonde zich een bekwame burgervader, maar werd door de Duitse bezetter afgezet voor de V.N.V.’ er Van Laere die de Duitse belangen beter kon behartigen. De oorlogskrant “Panne-Strand” toonde zich een volwaardige woordvoerder van het nieuwe V.N.V.-college en probeerde de leden ervan in een gunstig daglicht te plaatsen.

 

Na de oorlog had “De Zeewacht” weinig sympathie voor de communisten en  hoopte dat de C.V.P. via het vrouwenstemrecht in het stadsbestuur zou zetelen. Toen dit niet gebeurde, was de krant ontgoocheld. Vooral de liberalen werden voor hun coalitie met de socialisten geviseerd. Enkel burgemeester Serruys vond genade in de ogen van de krant omdat Serruys streefde naar een snelle heropbouw van de stad.

 

Toen de C.V.P. vanaf 1952 in het stadsbestuur zetelde, werd gestreefd naar een coalitie met de liberalen. De liberalen waren echter verwikkeld in een interne machtsstrijd. “De Zeewacht” koos hierin duidelijk partij tegen voormalig minister Van Glabbeke. Tussen de krant en Van Glabbeke zou gedurende de hele coalitie een haat-liefde verhouding heersen. De krant was uitermate tevreden dat Van Glabbeke alles in het werk stelde voor de uitbouw van de stad en als minister van openbare werken had hij bij de verwezenlijking van deze doelstellingen meer mogelijkheden. Maar de minister-burgemeester was liberaal en dus een ideologische tegenstander van “De Zeewacht”.  

 

Tussen 1958 en 1980 volgden vier rooms-rode coalities. De kloof tussen links en rechts die na de oorlog een gapende afgrond was, had zich opvallend snel gedicht. “De Zeewacht” was bereid haar strijd tegen het linkse front te verzaken, omdat een beschermeling van de krant, Jan Piers, naar voren werd geschoven als burgemeester.

Naarmate de coalitie werd verdergezet, had de krant steeds meer kritiek op de coalitie. De concurrentiestrijd tussen links en rechts begon toe te nemen door de opkomst van de socialist Laridon - die veel kritiek kreeg van “De Zeewacht” -  die ambities koesterde voor het burgemeestersambt. De krant distancieerde zich steeds meer van Piers en leverde af en toe zelfs kritiek op de burgemeester. Zo reageerde krant kritisch op de vorming van Groot-Oostende, waarvan Piers voorstander was. Voor “De Zeewacht” was alleen de uitbreiding van de beschikbare industriegronden positief. De krant reageerde minder extreem dan “Het Nieuwsblad van de Kust” dat zich hier radicaal tegen verzette.

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[356] DE WEVER (B.), “Geschiedschrijving en lokale politiek”. Res Publica, I, 1997, 34, p. 101.

[357] DEMEULENAERE (J.), Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak. Casus Oostende, 1946-1988. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1996, pp. 42-45.

[358] KLUYSSE (K.), op. cit., p. 250.

[359] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 41-42.

[360] KLUYSSE (K.), op. cit., p. 252.

[361] Panne-Strand, 09.11.1940, p. 1, a-c.

[362] LANOYE (R.), Oostende’s epos. Oostende, Erel, 1965, p. 125.

[363] SCHEPENS (L.), 1940. Dagboek van een politiek conflict. Tielt, Lannoo, 1970, pp. 62-63.

[364] De Zeewacht, 29.06.1940, p. 1, e-f.

[365] LANOYE (R.), op. cit., p. 131.

[366] De Zeewacht, 29.06.1940, p. 1, a-b.

[367] GUNST (P.), op. cit.,  p. 359.

[368] Panne-Strand, 07.12.1940, p. 1, c-d.

[369] Panne-Strand, 07.06.1941, p. 1, a-b. 

[370] Panne-Strand, 02.08.1941, p. 1, a.

[371] GUNST (P.), DE WEVER (B.), “Van Kamerleden en burgemeesters”. In: HUYSE (L.), HOFLACK (K.), De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België, 1944-1950. Leuven, Van Halewyck, 1995, pp. 76-77.

[372] Michiel Bulckaert (°Oostvleteren, 29.09.1895 – Kortrijk, 20.04.1968) was Doctor in de Rechten en zetelde vanaf 1925 als Vlaamsnationalistisch provincieraadslid voor het district Veurne in de provincieraad. In augustus 1940 werd hij door secretaris-generaal Romsée aangesteld als waarnemend gouverneur van West-Vlaanderen ter vervanging van de afwezige Hendrik Baels. In december 1944 werd hij geschorst als provincieraadslid. Zie: SCHEPENS (L.), De provincieraad van West-Vlaanderen, 1921-1978. Socio-politieke studie van een instelling en haar leden. Tielt, Lannoo, 1979, pp. 256-257.

[373] Panne-Strand, 16.11.1940, p. 1, c-d.

[374] Het Strand, 20.06.1942, p. 1, c.

[375] Het Strand, 22.08.1942, p. 1, a.

[376] Valeer Portier (° Gistel, 8 oktober 1913 – Antwerpen, 28 maart 1988) was advocaat en werd lid van het V.N.V. Van 1940 tot 1944 was hij oorlogsschepen in Oostende. Na de bevrijding werd hij 22 maanden opgesloten. Het hof van beroep te Gent veroordeelde hem tot 3 jaar gevangenisstraf. In 1947 werd hij juridisch raadgever bij het Vlaams Economisch Verbond. Zie: VERSTRAETE (P.-J.), “Valeer Portier”. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, p. 2500.

[377] Panne-Strand, 28.12.1940, p. 1, d.

[378] GUNST (P.), op. cit., pp. 369-370.

[379] Voor Allen, 07.10.1944, p. 1, c-d.

[380] Het Strand, 18.03.1944, p. 1, e-g.

[381] Het Strand, 06.05.1944, p. 1, g.

[382] Remi Ponjaert (° Oostende, 27 januari 1910 – Saint Tropez, 16 mei 1982), was van 1933 tot 1944 actief als onderwijzer en gaf les in het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Oostende. Hij werd lid van het V.N.V. en werd in april 1944 oorlogsschepen van onderwijs en cultuur te Oostende. Na de bevrijding vluchtte hij naar Duitsland, maar werd bij zijn terugkeer naar België tot drie jaar gevangenis veroordeeld. Zie: BONNEURE (F.), “Remi Ponjaert”. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, p. 2496.  

[383] Het Strand, 29.04.1944, p. 1, e.

[384] ASSELOOS (A.), Oostende onder de Nazi’s (1940-1944). Oostende, 1994, 1992, deel 1, s.p.

[385] De Zeewacht, 12.05.1945, p. 1, c.

[386] GUNST (P.), DE WEVER (B.), op. cit., pp. 80-81.

[387] Voor Allen, 23.09.1944, p. 1, a-b.

[388] De Zeewacht, 19.05.1945, p. 1, c-d.

[389] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), op. cit., p. 247.

[390] De Zeewacht, 29.03.1946, p. 1, a-b.

[391] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 51.

[392] WITTE (E.), “De gemeenteraadsverkiezingen van 1946”. In: Tussen Restauratie en vernieuwing. Aspecten van de naoorlogse Belgische politiek (1944-1950). Brussel, VUB-Press, 1989, pp. 64-65.

[393] De Zeewacht, 22.11.1946, p. 2, b.

[394] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 50-56.

[395] De Zeewacht, 08.11.1946, p. 1, f-g.

[396] De Zeewacht, 18.10.1946, p. 1, f.

[397] De Zeewacht, 22.11.1946, p. 1, e.

[398] De Zeewacht, 11.10.1946, p. 1, a-b.

[399] De Zeewacht, 29.11.1946, p. 1, a.

[400] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 61.

[401] De Zeewacht, 29.11.1946, p. 1, a.

[402] De Zeewacht, 06.12.1946, p. 1, c.

[403] De Zeewacht, 10.10.1947, p. 1, a.

[404] De Zeewacht, 15.08.1947, p. 1, b.

[405] De Zeewacht, 31.03.1950, p. 1, a-b.

[406] De Zeewacht, 31.03.1950, p. 1, b-c.

[407] De Zeewacht, 07.04.1950, p. 1, c-d.

[408] Voor Allen, 23.04.1950, p. 3, a-b.

[409] De Zeewacht, 11.06.1948, p. 3, a-b.

[410] De Zeewacht, 28.07.1950, p. 1, b-d.

[411] De Zeewacht, 10.10.1947, p. 1, a.

[412] De Zeewacht, 09.01.1948, p. 1, a.

[413] De Zeewacht, 31.10.1947, p. 1, a-b.

[414] De Zeewacht, 01.02.1952, p. 1, a-b.

[415] De Zeewacht, 01.02.1952, p. 1, a-e.

[416] Emile Vroome (°Oostende, 28.11.1886 – Oostende, 28.07.1971) werd na de gemeenteraads-verkiezingen van 1928 schepen van de stad Oostende en zou dit 30 jaar blijven. “Hij was een knap debater die zich tijdens de gemeenteraadszittingen door de oppositie niet liet strikken”. Zie: “De Zeewacht”, 30.07.1971, p. 8, a-b.

[417] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 65.

[418] De Zeewacht, 27.06.1952, p. 1, c-d.

[419] De Zeewacht, 03.10.1952, p. 1, b.

[420] De Zeewacht, 12.09.1952, p. 1, a-b.

[421] De Zeewacht, 10.03.1952, p. 1, a-b.

[422] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 66-68.

[423] De Zeewacht, 17.10.1952, p. 1, b.

[424] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 72-73.

[425] De Zeewacht, 17.10.1952, p. 1, a-b.

[426] De Zeewacht, 24.10.1952, p. 1, a-b.

[427] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 73

[428] De Zeewacht, 07.11.1952, p. 1, c-e.

[429] De Zeewacht, 07.11.1952, p. 1, c-e.

[430] DEMEULENAERE, loc. cit.

[431] De Zeewacht, 07.11.1952, p. 1, c-e.

[432] De Zeewacht, 07.11.1952, p. 1, a-b.

[433] De Zeewacht, 07.11.1952, p. 1, c-e.

[434] De Zeewacht, 1.11.1952, p.1, a-d.

[435] De Zeewacht, 12.12.1952, p. 1, b.

[436] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 73-74.

[437] De Zeewacht, 01.01.1953, p. 1, a-b.

[438] De Zeewacht, 01.01.1953, p. 1, a-b.

[439] De Zeewacht, 02.02.1953, p. 1.

[440] De Zeewacht, 03.02.1953, p. 1.

[441] VAN DAMME (D.), Oostende overstroomd. Giertij van 1 februari 1953. Oostende, Unitas, 1953, 16 p.

[442] De Zeewacht, 13.02.1952, p. 1, a.

[443] De Zeewacht, 30.04.1954, p. 1, a-b.

[444] De Zeewacht, 18.06.1954, p. 1, a-b.

[445] De Zeewacht, 07.01.1955, p. 1, a-b.

[446] De Zeewacht, 14.02.1955, p. 1, b-d.

[447] De Zeewacht, 05.10.1956, p. 1, e-f.

[448] De Zeewacht, 01.07.1955, p. 1, a-b.

[449] De Zeewacht, 04.06.1954, p. 1, c-d.

[450] De Zeewacht, 09.04.1948, p. 5, b.

[451] AMPE (T.), DE PAUW (E.) en VAN ISACKER (K.), Onderzoek naar het socio-kultureel beleid van de stad Oostende. Periodes 1825-1850 en 1945-1970. R.U.G., onuitgeg. kandidatuursoef., 1983, p. 12.

[452] De Zeewacht, 25.03.1955, p. 1, c.

[453] De Zeewacht, 27.04.1956, p. 1, b-c.

[454] François Van Caillie (°Oostende, 27.02.1909 – Oostende, 20.03.1971) was notaris en Doctor in de Rechten. “Als Schepen van Toerisme kenmerkte hij zich door, tegen de stroom in, het sociaal toerisme in te dijken. Zijn zin voor verfijning was niet te verenigen met het demokratizeren van het toerisme”. Zie: “De Zeewacht”, 26.03.1971, p. 3, a-b.

[455] De Zeewacht, 14.08.1953, p. 1, e-f.

[456] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 77-78.

[457] De Zeewacht, 19.09.1958, p. 1, e-f.

[458] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 79-80.

[459] De Zeewacht, 19.09.1958, p. 1, e-f.

[460] De Zeewacht, 03.10.1958, p. 1, f.

[461] ROOSE (P.), op. cit., p. 46.

[462] De Zeewacht, 10.10.1958, p. 1, c-f.

[463] De Zeewacht, 17.10.1958, p. 1, a-b. De gemeenteradsverkiezingen van 1932 zorgden voor grote ophef aangezien de socialisten voor de eerste maal schepenzetels veroverden. Er werd een coalitie van liberalen en socialisten gevormd. De katholieken belandden in de oppositie.

[464] DEMEULENAERE (J.), op. cit., 86-87.

[465] De Zeewacht, 17.10.1958, p. 2, c-d.

[466] ROOSE (P.), op. cit., pp. 46-47.

[467] RABAU (W.), Voor koningin geboren. Oostende, duizendjarig boegbeeld van maritiem Vlaanderen. Middelkerke, Trends b.v.b.a., 2000, p. 325.

[468] De Zeewacht, 13.02.1959, p. 1, c-d.

[469] De Zeewacht, 23.01.1959, p. 1, a-b.

[470] De Zeewacht, 10.07.1959, p. 1, c-d.

[471] De Zeewacht, 10.07.1959, p. 1, d.

[472] Roger De Kinder (°Gent, 06.06.1919) was journalist en gemeenteraadslid te Oostende (1946-1963). In 1947 werd hij schepen van Openbare Werken en in 1958 schepen van financiën te Oostende. Zie: DECAN (R.), Wie is wie in Vlaanderen, 1985-1989. Biografische encyclopedie. Brussel, BRD, 1989, p. 329.

[473] De Zeewacht, 02.07.1971, p. 2, d-e..

[474] De Zeewacht, 10.07.1959, p. 1, a-b.

[475] De Zeewacht, 15.03.1967, p. 1, a-b.

[476] De Zeewacht, 16.06.1961, p. 1, a-b.

[477] De Zeewacht, 21.12.1962, p. T, a-c.

[478] De Zeewacht, 17.05.1963, p. 1, a-b.

[479] De Zeewacht, 16.12.1960, p. 2, a-b.

[480] De Zeewacht, 02.12.1960, p. 7, a-b.

[481] De Zeewacht, 09.12.1960, p. 23, a-c.

[482] De Zeewacht, 06.01.1961, p. 1, e-f.

[483] DEMANY (F.), De grote staking (december 1960-januari 1961). Brussel, ACOD, 1961, p. 79. Fernand Demany was journalist en communistisch politicus. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij leider van het Onafhankelijkheidsfront. Op 26 september 1944 werd hij minister van weerstand voor de communistische partij.

[484] CONSTANDT (M.), “Gelovigen in badpak. Katholieken en kusttoerisme, 1860-1966”. In: ART (J.), FRANCOIS (L.), Docendo discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, pp. 747-748.

[485] Het V.V.V. (Verbond van het Vlaams Verzet) werd opgericht op 31 januari 1954 onder het voorzitterschap van professor Flor Peeters. Het verbond stond ten dienste van de Vlaamse Beweging. Het stierf begin de jaren ’60 een stille dood. Zie: DUPORTAIL (P.) “Verbond van het Vlaams Verzet (V.V.V.)”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, deel 3, pp. 3206-3027.

[486] De Zeewacht, 23.08.1963, p. 1, e-f/p. 5, a-f.

[487] De Zeewacht, 20.09.1963, p. 1, a-d.

[488] De Zeewacht, 01.10.1965, p . 12, a-f.

[489] Het Nieuwsblad van de Kust, 19.09.1963, p. 1, b-e/p. 3, d.

[490] Het Nieuwsblad van de Kust, 22.08.1963, p. 3, a-d.

[491] De Zeewacht, 04.10.1963, p. 1, a-b.

[492] De Zeewacht, 11.10.1963, p. 1, a-d/ p. 8, a-c.

[493] De Zeewacht, 25.09.1964, p. 6, a-c.

[494] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 90.

[495] De Zeewacht, 02.10.1964, p. 35, e.

[496] De Zeewacht, 09.11.1964, p. 22, a-f.

[497] De Zeewacht, 09.10.1964, p. 22, d.

[498] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 90-91.

[499] De Zeewacht, 04.09.1964, p. 8, a-b.

[500] De Zeewacht, 04.09.1964, p. 8, b.

[501] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 100-101.

  ROOSE (P.), op. cit., p. 63.

[502] De Zeewacht, 16.10.1964, p. 1, a-b.

[503] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 101.

[504] De Zeewacht, 16.10.1964, p. 1, a-b.

[505] De Zeewacht, 08.01.1965, p. 1, c-f./p. 4, a-e.

[506] De Zeewacht, 25.03.1966, p. 1, a-b.

[507] De Zeewacht, 25.03.1966, p. 9, a.

[508] De Zeewacht, 10.09.1965, p. 1, a-c.

[509] De Zeewacht, 26.01.1968, p. 14, a-f.

[510] De Zeewacht, 02.02.1968, p. 15, a-e.

[511] Het Nieuwsblad van de kust, 30.04.1970, p. 11, e-f.

[512] Het Strand, 29.08.1942, p. 1, b.

[513] De Zeewacht, 12.05.1967, p. 1, a-b.

[514] Het Nieuwsblad van de Kust, 24.04.1970, p. 15, b-e.

[515] De Zeewacht, 24.04.1970, p. 46, a-b/ p. 47, a-f.

[516] De Zeewacht, 15.05.1970, p. 22, d-e.

[517] De Zeewacht, 03.07.1970, p. 1, a-d.

[518] VAN HECKE (E.), “Les fusions de communes: 1964-1971”. Courrier Hebdomadaire du CRISP, 1971, 540-541, p. 12

[519] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 105.

[520] De Zeewacht, 09.10.1970, p. 2, e-f.

[521] De Zeewacht, 25.09.1970, p. 6, f.

[522] DEMEULENAERE (J.), op. cit.,  pp. 108-109.

[523] De Zeewacht, 16.10.1970, p. 11, a-f.

[524] De Zeewacht, 16.10.1970, p. 12, d.

[525] De Zeewacht, 16.10.1970, p. 11, a-f.

[526] De Zeewacht, 16.10.1970, p. 12, a

[527] De Zeewacht, 16.10.1970, p. 12, c.

[528] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 120.

[529] De Zeewacht, 14.07.1972, p. 1, e.

[530] De Zeewacht, 21.12.1973, p. 1, a-e / p. 4, f.

[531] De Zeewacht, 28.12.1973, p. 1, a-c.

[532] De Zeewacht, 03.10.1975, p. 1, c-e.

[533] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 765.

[534] De Zeewacht, 01.08.1975, p.9, a-d.

[535] De Zeewacht, 08.10.1976, p. 10, d-e.

[536] DEMEULENAERE (J.), op. cit., pp. 120-123.

[537] De Zeewacht, 01.10.1976, p. 1, a-b.

[538] De Zeewacht, 08.10.1976, p. 5, b-c.

[539] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 130.

[540] De Zeewacht, 15.10.1976, p. 1, f.

[541] De Zeewacht, 24.10.1976, p. 1, a.

[542] De Zeewacht, 27.10.1978, p. 37, b-c.

[543] DEMEULENAERE (J.), op. cit., p. 133.