Van Panne-strand tot de Zeewacht. Een blik op de evolutie van Oostende in de periode 1940-1980. (Brent Vantournhout)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

HOOFDSTUK 1.

DE EVOLUTIE VAN DE LOKALE PERS

 

1. INLEIDING

 

In dit eerste hoofdstuk leggen we de klemtoon op de ontwikkeling van de Oostendse pers. Elke stad heeft haar eigen regionale kranten die de perceptie van de realiteit, zoals die door de inwoners van die stad wordt ervaren, meebepalen. Nieuws uit de eigen regio heeft mensen ook steeds geboeid.

De evolutie van het katholieke weekblad “De Zeewacht” loopt als een rode draad doorheen dit hoofdstuk. We hebben voor deze optie gekozen omdat we zo konden schetsen hoe de relatie tussen de verschillende kranten evolueerde. Bovendien is het zo dat bij de ideologische tegenstander vaak heel wat informatie is terug te vinden over de te onderzoeken krant.

 

We konden natuurlijk niet alle weekbladen die in de loop van de naoorlogse periode zijn uitgegeven in dit overzicht opnemen. Daarom moesten we op zoek gaan naar bepaalde criteria om te kunnen selecteren. Deze criteria werden ons aangereikt door prof. Els De Bens, die zich op haar beurt baseerde op de definitie van N. De Volder. Volgens De Volder moet een regionaal weekblad voldoen aan drie criteria: het weekblad mag niet verspreid zijn over meer dan één provincie; het moet minimaal een wekelijkse periodiciteit hebben en het mag niet gratis verspreid worden[19].

 

We hebben geprobeerd ons zoveel mogelijk aan deze criteria te houden, maar we moeten erop wijzen dat we één uitzondering maakten, nl. voor de huis-aan-huisbladen. We namen deze bladen in ons overzicht op omdat ze een groot publiek bereiken en toch het aangezicht van de lokale pers mee hebben bepaald. Deze kranten worden gratis verspreid en zijn op die manier een geduchte concurrent omdat ze zich een groot deel van de reclamemarkt hebben toegeëigend. De laatste decennia werden ook steeds meer regiogerichte redactionele bijdragen ingelast. Ook de “Stoeten Ostendenoare” namen we in dit overzicht op, hoewel het strikt genomen om een maandblad ging.    

 

Het lag niet in onze bedoeling om nogmaals de Oostendse pers in de periode voor de Tweede Wereldoorlog te ontleden, want daarover zijn reeds uitstekende werken verschenen[20]. Het was ons vooral te doen om de grote lijnen te schetsen en een beeld op te hangen waardoor bepaalde naoorlogse feiten duidelijker werden.

 

2. VOOR EN TIJDENS DE EERSTE WERELDOORLOG

 

De eerste Oostendse krant verscheen in 1818 toen de “Feuille d’Annonce” werd opgericht. Het kende enkele navolgingen, maar het waren slechts bescheiden krantjes die uitsluitend aankondigingen en officiële berichtgevingen bevatten. Pas vanaf 1850 begon de Oostendse pers interesse te tonen in het politieke gebeuren. De toonaangevende krant was toen het liberale “L’Echo d’Ostende”. Daarnaast verschenen enkele seizoenbladen die de toerist moesten informeren. Zij verstrekten gegevens over zeekuren, over bezoeken van adellijke families, mode en levenshouding aan de kust[21].

 

Het verhaal van “De Zeewacht” begon op 6 december 1896, toen drukker Alphonse Elleboudt zijn boreling boven de doopvont hield. Het was niet toevallig dat het katholieke blad in deze periode het levenslicht zag.

In 1894 waren de wetgevende verkiezingen uitgedraaid op een katholiek succes en het jaar daarop deden de eerste katholieken hun intrede in de Oostendse gemeenteraad. In 1896 werd dan de aanzet gegeven tot de organisatie van de katholieke arbeidersstand door de oprichting van de “Volksbond”.

 

In 1904 richtte Elleboudt een ander katholiek blad op, nl. “Le Courrier d’Ostende”, dat in 1909 werd omgevormd tot “Le Littoral” en vanaf 1939 ”Le Journal d’Ostende et du Littoral” genoemd werd. “De Zeewacht” en “Le Littoral” voerden ononderbroken strijd met de liberale concurrenten “L’Echo d’Ostende” en “Le Carillon”. Door de actie van de beide katholieke kranten slaagden de katholieken erin in 1911 acht zetels te veroveren in de gemeenteraad[22].

 

Ook Els De Bens wees erop dat het einde van de 19e eeuw uiterst geschikt was voor een doorbraak van de massapers. Ze somde een aantal elementen op die van doorslaggevend belang waren. In eerste instantie verlaagde de inlassing van reclame de prijs van de kranten. De vernieuwingen van het drukkersbedrijf (o.a. linotype) en de daling van de papierprijs bevorderden de verkoop. De goedkope massakrant was gelanceerd … er moesten enkel nog voldoende lezers gevonden worden. De overheid ging de strijd aan met het analfabetisme door de invoer van de leerplicht. Ook de uitbreiding van het kiesrecht en de verstedelijking van de bevolking droegen hun steentje bij tot de bloei van het persbedrijf. De Bens noemde de periode 1880-1900 zelfs de gouden jaren van de pers[23].

 

De Eerste Wereldoorlog zette een domper op de verdere ontwikkeling van de pers. In oktober 1914 staakten alle plaatselijke bladen hun publicatie. Tijdens de oorlog zocht de Duitse bezetter kranten die bereid waren om te collaboreren. Zo werden op 25 mei 1914 de heren Elleboudt en Verbeeck - uitgevers van respectievelijk “De Zeewacht” en het reeds eerder vernoemde “L’Echo d’ Ostende” - gevraagd om onder censuur te verschijnen. Beide uitgevers weigerden en kregen respectievelijk 3 en 2 maanden celstraf[24]. Dit is een belangrijk gegeven om de situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog – toen de Oostendse pers wel bereid was tot collaboratie – beter te begrijpen.

 

Er ontstond tijdens de oorlog dus een persvacuüm te Oostende. Dit werd echter opgevuld door de uitgave en verkoop van Duitstalige kranten zoals de “Kölnische Volkszeitung”. Anderzijds verschenen er ook clandestiene bladen. Aan het IJzerfront gaven leraars en leerlingen van het college een krantje uit, “De Zeesterre van Oostende’s college in ’t leger”. Ook de Franstalige liberaal Daveluy probeerde de Duitse bezetter in diskrediet te brengen door de uitgave van “Les Feuilles Secretes[25].

 

3. HET INTERBELLUM

 

Na de oorlog verschenen de Oostendse bladen terug vanaf januari 1919. De lezersmarkt werd verdeeld onder 5 kranten: twee liberale (“Le Carillon” en “L’Echo d’Ostende”), twee katholieke (“De Zeewacht” en “De Duinengalm”) en één socialistische krant. (“De Noordstar”). In oktober 1919 was met de oprichting van “Het Weekblad” een Nederlandstalig liberaal initiatief gestart. Het blad was echter een kort leven beschoren[26]. Dit is niet verwonderlijk omdat na de oorlog een zekere graad van saturatie was bereikt. Er was slechts weinig plaats meer voor nieuwe initiatieven.         

 

De Oostendse pers veranderde in het interbellum van uitzicht door de verdwijning van het Franstalige en liberale overwicht. In september 1928 werd overgegaan tot de stichting van de Naamloze Vennootschap ‘Imprimerie Unitas’, hetgeen neerkwam op de versmelting van de liberale drukkerij Bouchery met de katholieke drukkerij Elleboudt.

Na de Eerste Wereldoorlog was de algemene welvaart in snel tempo toegenomen. Het analfabetisme werd met succes bestreden en de krantenoplages gingen de hoogte in. Ook de inhoud van de bladen veranderde en kreeg het uitzicht van de hedendaagse pers met lang uitgesponnen reportages en artikels, faits divers, foto’s en vooral veel sport. Men kon dus gewagen van een democratisering van de pers. De Vlaamse pers ging er met reuzensprongen op vooruit[27].

 

De Franstalige pers was echter niet uit Oostende weg te denken. De liberale kranten “L’Echo d’Ostende” en “Le Carillon” konden rekenen op een stevige traditie en vanaf 1929 gaf de katholiek Alphonse Elleboudt opnieuw “Le Littoral” uit. “Le Littoral” werd in 1939 omgedoopt tot “Le Journal d’Ostende et du Littoral” en noemde zich “hebdomadaire neutre et indépendant”. Het was echter patriottisch ingesteld met sympathie voor Léon Degrelle.

In 1933 verscheen een  tweede Frans-katholiek weekblad, “Le Phare d’Ostende et de la Côte”, uitgegeven door Maurice Elleboudt[28], een neef van Alphonse. Vanaf december 1937 zou het blad noodgedwongen om de veertien dagen verschijnen.

 

Hoe zat het eigenlijk met de Nederlandstalige weekbladen? “De Zeewacht” wist zich in de jaren ’30 op te werken tot een van de voornaamste lokale weekbladen met een oplage van 14 000 exemplaren. De krant aanzag met lede ogen de opkomst van nieuwe politieke partijen, omdat deze de verdeeldheid binnen de katholieke rangen bevorderden. Toch had “De Zeewacht” enige sympathie voor de ideologie van Rex en dan vooral voor de aanpak van de corruptie[29]. “De Duinengalm”, opgericht in 1876, was het tweede katholieke en Nederlandstalige blad. Het was in handen van Aimé Smissaert en zijn zoon Henri. Het was minder op sensatie gericht dan “De Zeewacht”. De oplage schommelde in de jaren ’20 rond de 3 500 exemplaren.   

In 1924 waren de liberalen overgegaan tot de stichting van een Nederlandstalig weekblad, “De Vrijheid”, dat in 1933 de “Gazet van Oostende” werd. Het werd gedrukt door Nestor Van Hoorne op de persen van “Le Carillon”. Nog in 1933 stichtte Prosper Vandenberghe een vakblad voor visserijnieuws, nl. “Het Visscherijblad”. Langzamerhand toonde het blad ook meer interesse voor streeknieuws en stelde zich daarbij eerder liberaalgezind op.

 

Aan socialistische zijde verscheen enkel “De Noordstar”, in 1934 opgenomen in het landelijke B.W.P.-weekblad “Voor Allen”. Het was vooral een partijblad en linkse politici als Daan Boens, Henri Edebau en Jules Peurquaet leverden er vaak commentaar op de politieke situatie. In 1932 bereikte het blad een oplage van 5 500 exemplaren. “Voor Allen” hekelde het fascistische gevaar en had heel wat kritiek op de Spaanse burgeroorlog (1936-1939).

 

De gedeeltelijke en geleidelijke mobilisatie van 1938 en 1939 verstoorden de drukactiviteiten, waardoor vele kranten het moeilijk kregen[30]. Op 3 september 1939 kondigde de Belgische regering aan dat België in het escalerende oorlogsgeweld de neutraliteit aannam. Ondanks dit statuut klaagden verschillende kranten de Duitse politiek aan en vormden zo een bedreiging voor de neutraliteit van het land. Een reactie bleef dan ook niet uit en er werd overgegaan tot de oprichting van een ‘Ministerie van Nationale Voorlichting’ o.l.v. Arthur Wauters, directeur van “Le Peuple”. Wauters was echter niet van plan om censuur in te voeren, maar onder Duitse druk werd toch opgetreden[31]. Zo kregen o.m. het weekblad “Pourquoi Pas” en de communistische bladen “La Voix du peuple” en “Le Drapeau Rouge” verschijningsverbod opgelegd[32].     

 

4. DE TWEEDE WERELDOORLOG

 

De maatregelen van de regering bleken ontoereikend en op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen het land binnen. “L’Echo d’Ostende” staakte als eerste Oostendse krant de publicatie en verscheen niet meer na 9 mei. In de daaropvolgende dagen legden ook de andere weekbladen het werk stil. De katholieke krant “De Zeewacht” en “Le Journal d’Ostende et du Littoral” stopten op 11 mei. Op 19 mei verscheen geen enkele Belgische krant meer.

 

De Duitsers stelden onmiddellijk alles in het werk opdat de journalisten hun werkzaamheden zouden hervatten. Maar vele journalisten, waaronder Alphonse Elleboudt, waren op aansporing van de ‘Algemene Belgische Persbond’ naar het buitenland gevlucht.

De Duitse ‘Verordnungen’ van 14 juni en 6 juli 1940 gaven de toelating aan de kranten om opnieuw te verschijnen. De Franstalige kranten in Vlaanderen kregen verschijningsverbod opgelegd. Met deze maatregel wilden de Duitsers tegemoet komen aan de Vlaamse eisen[33].

 

4.1. De  organisatie  van  het  perswezen  tijdens  de  bezetting.

 

Het hele perssysteem werd tussen mei ’40 en september ’44 grondig gewijzigd. De nationaal-socialisten hechtten dan ook veel belang aan de rol van de media bij het beïnvloeden van de publieke opinie. De hele organisatie en werking van het informatiewezen in België waren een kopie van het Duitse systeem. Als gevolg van Hitlers ‘divide-et-impera’-politiek werd de organisatie van het perswezen verspreid over verschillende organismen.

 

Toen de ‘Wehrmacht’ België binnenviel, werd er onmiddellijk een speciale ‘Propagandakompagnie’ opgericht. Onder de vakkundige leiding van von Falkenhausen werd de ‘Propagandakompagnie’ omgevormd tot een ‘Propagandaabteilung’. De personeelsleden van deze inrichting werden gerekruteerd onder de militairen, die in het burgerleven vaak journalist waren of nauw betrokken waren bij een of andere media-instelling.

De ‘Propagandaabteilung’ (P.A.) was ingedeeld in acht afdelingen: propaganda, pers, cultuur, letterkunde, film, radio, ‘Volkstum’ en administratie. De propaganda-afdeling - in het bijzonder de persafdeling – speelde een centrale rol in het mediabeleid: besluiten inzake al of niet verschijnen, censuurregeling, papierdistributie, … De persafdeling stond onder de bevoegdheid van Dr. Drenker en Dr. Eickhoff.

 

Ook Joseph Goebbels, hoofd van het ‘Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda’ (Promi), eiste inspraak in de propaganda-afdeling. Het Promi slaagde erin zich een ruime medezeggenschap in de P.A. toe te eigenen. Vooral de toepassing van de censuur en allerhande hulp (gekwalificeerd personeel, technische apparatuur, …) werden vanuit het Promi gereguleerd.

Een andere instelling die zich met het perswezen mengde was de ‘Dienststelle des Auswärtiges Amts’, dat meestal omschreven wordt als de Duitse ambassade. De ambassade, onder impuls van de Minister van Buitenlandse Zaken von Ribbentrop, probeerde invloed uit te oefenen via contacten met Belgische journalisten en via financiële steun.

 

De ‘Germanische Leitstelle’ en de ‘Abteilung III’ van de ‘Sicherheitsdienst’ hebben zich ook ingelaten met het werkingsterrein van de P.A., maar hun activiteiten bleven beperkt tot een kleine groep kranten. De ‘Germanische Leitstelle’ probeerde met overvloedige financiële steun bepaalde persorganen voor de SS-zaak te winnen, terwijl de ‘Abteilung III’ zich concentreerde op het bespieden van het gedrag van journalisten.

 

De Duitsers hebben uiteraard een censuursysteem ingevoerd. Aanvankelijk werd alles voorafgaandelijk door de censoren van de P.A. gecontroleerd. In oktober ’40 werd overgeschakeld naar de censuur a posteriori wat de journalisten meer bewegingsvrijheid gaf. De pers bood een levendiger aanblik door de toenemende diversiteit. Wegens misbruiken werd vanaf augustus ’42 opnieuw de voorafgaandelijke censuur ingevoerd.

      

4.2. Gecensureerde  kranten.

 

Het aantal journalisten dat bereid was om aan een pers onder Duitse censuur mee te werken, was bijzonder groot. Verschillende motieven hebben de journalisten tot collaboratie aangezet. De Duitse ‘blitzkrieg’ in mei ’40, de oproep van de koning tot algemene werkhervatting en de angst voor broodroof  hebben vele journalisten naar de redactielokalen doen terugkeren.

Het aantal krantentitels verminderde tijdens de oorlogsperiode, maar de gezamenlijke oplage bleef gehandhaafd. De meeste mensen lazen de krant uit nieuwsgierigheid en bovendien bevatten de kranten heel wat praktische informatie (Verordnungen, ravitailleringsmaatregelen, …)[34].

 

Te Oostende verschenen tijdens de bezetting drie kranten onder de Duitse censuur, nl. “De Duinengalm”, “Panne-Strand” en “Het Visscherijblad”. Vanaf de zomer van ’42 had “Panne-Strand” een monopoliepositie verworven in de Oostendse weekbladpers aangezien de twee andere kranten verboden werden. “Panne-Strand” kon dan ook aanzien worden als de toonaangevende spreekbuis van de Duitse bezetter in Oostende.

 

4.2.1. “De Duinengalm”.

 

Het katholieke weekblad “De Duinengalm”, uitgegeven door de familie Smissaert, verklaarde in juni ’40 zonder censuur te verschijnen “ (…) om alle inlichtingen zoo objectief en zoo waarheidsgetrouw als het kan, weer te geven”. Toch verschenen in de krant mededelingen van collaborerende organisaties, Duitse Verordnungen, enz.[35] Op 9 augustus ’40 werd het blad opnieuw geschorst en verscheen pas terug in november van hetzelfde jaar. De krant toonde zich wel een voorstander van de ‘Nieuwe Orde’, maar was gematigd in haar stellingen: “Aan den oorlog die op 10 mei van verleden jaar over ons land uitbarste hebben de meeste van ons droeve herinneringen. Laat ze hen diep in eigen hart geborgen houden om ze zoo gauw mogelijk uit te wasschen met het nieuwe licht van de te komen nieuwe tijden[36].

De Duinengalm” was minder geneigd tot anti-communistische propaganda en had weinig voeling met het anti-semitisme. Na 5 juni 1942 hielden de uitgevers het voor bekeken en verdween het blad volledig.

 

4.2.2. “Panne-Strand” / “Het Strand”.

 

Na de herverschijning op 29 juni 1940 hekelde “De Zeewacht” het vooroorlogse bewind van de regering: “Genotzucht is de leuze geweest van allen en mangel aan tucht was overal te vinden. Mangel aan tucht, en mangel aan leiders. (…) Een demokratie in den waren zin van het woord moet worden bestuurd door verantwoordelijke leiders die één doel moeten beoogen: het welzijn van allen, en niet het welzijn van enkelingen. Er moet overal tucht heerschen. Alswanneer iedereen dat zal begrijpen, zullen de nieuwe tijden, betere tijden zijn”. Die nieuwe tijden moesten vooral het werk worden van sterke leiders, “die ons langs een heerlijken weg leiden, langs hinderpalen heen”[37]. Het fascistische ideeëngoed werd dus nogal eufemistisch aan de man gebracht.

 

Op 2 augustus ’40 kreeg “De Zeewacht” het verbod verder te verschijnen. Als oorzaak hiervoor kan gewezen worden op de pogingen van de plaatselijke Rex-leider Lyon, die met een andere krant de plaats van “De Zeewacht” wilde innemen. Er verscheen inderdaad een nieuwe krant, maar dan wel onder impuls van de Rexist Edouard Pirsch. Pirsch was de uitgever van het Franstalige blad “La Panne-Plage[38], dat opgericht werd in 1921 en vooral aan de westkust verspreid werd.

Toen “La Panne-Plage” ook moeilijkheden kende met de Duitse autoriteiten, sloegen Pirsch en Elleboudt[39] de handen in elkaar en zag een nieuw weekblad het licht, nl. “Panne-Strand”. Pirsch werd de uitgever, Eduard Lauwers redacteur en als drukkerij werd voor ‘Unitas’ gekozen[40].

Panne-Strand” profileerde zich, na een periode waarin het tweetalig verscheen,  als een “onafhankelijk weekblad voor de kust” en nam hetzelfde formaat, papier, opstelling en personeel van “De Zeewacht” over. In oktober ’41 werd de naam van de krant verkort tot “Het Strand” en dit “om te beantwoorden aan de groote uitbreiding van ons blad langsheen de kuststreek[41]. Het blad beweerde een oplage te hebben van 4650 exemplaren.

 

Panne-Strand” ijverde ervoor de Vlaamse Zaak te koppelen aan het Nationaal-Socialisme: “(…) Die Vlaamsche fierheid, die Vlaamsche gevoelens hebben wij verloren, doch die moeten wij terug vinden, die moeten wij terug aan onze jeugd geven, dan alleen zullen wij groot en geërbiedigd worden en dit alles kunnen wij alleen terugwinnen door te strijden voor het Nationaal-Socialistisch Vlaanderen[42].

Vanaf ’43 werd H. Helsmoortel vermeld als redacteur, terwijl Edouard Pirsch uit de redactie van de krant stapte: “Daar hij niets trok, zette hij de medewerking aan zijn eigen dagblad stop”, verklaarde Robert Lanoye. Nog in ’43 trad een duidelijke malaise op in de perswereld. Dit werd snel duidelijk toen meer en meer Verordnungen de pers aan banden legden. Zo mocht vanaf april ’43 geen reclame zonder adverteerdersvergunning meer verschijnen in de kranten. Vanaf dat ogenblik “werd gansch de familie Unitas, en dit zeer spoedig en op een bijna ongelooflijk snelle manier, Engelschgezind[43].

 

Panne-Strand” stak zijn anti-semitisme niet onder stoelen of banken. Toen op 28 juni ’40 de Duitse Verordnung alle Joden uit openbare ambten verwijderde juichte de krant deze maatregel toe: “Na Frankrijk pakt ook België den grooten kuisch aan voor wat betreft de Joden die ons verraden hebben. Reeds vroeger had men dat moeten doen[44]. Ook het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd toegeschreven aan de praktijken van de Joden: “Iedereen moet ervan overtuigd zijn dat de ramp die nu over de wereld losgebroken is het werk is der Joden. Zij zijn ons ongeluk ten allen tijden geweest, doch dit heeft nu opgehouden[45].

 

Ook de Vrijmetselarij werd duchtig bekritiseerd en aan het anti-semitisme gekoppeld. ‘De op macht beluste Jood’ vond binnen de Vrijmetselarij de nodige relaties om zijn heerschappij op te bouwen en kon er bovendien ongestraft uiting geven aan zijn afkeer voor het Christendom. “Panne-Strand” riep op ook dit gevaar tegen te gaan en lid te worden van “De Bezem”, een Belgische vereniging gericht tegen de Vrijmetselarij[46].

 

In de krant komt duidelijk de anti-communistische houding naar voren. Niet Rusland werd geviseerd, maar wel een regime dat “in stand gehouden werd door een minoriteit van menschen die de massa door een schrikbewind de vrees op het lijf jaagden[47]. Toen de geallieerde invasie in 1944 begon, werd de propaganda nog opgedreven. De Angelsaksische aanvallers waren volgens de nazi’s de eerste verspreiders van het bolsjevisme in Europa.

Een week voor de bevrijding – dit was meteen het laatste nummer van “Panne-Strand” – meldde de krant ironisch genoeg dat “het moreel der Duitsche troepen uitstekend blijft[48].

 

4.2.3. “Het Visscherijblad”.

 

Het Visscherijblad” van Prosper Vandenberghe verscheen vanaf 6 juli 1940 opnieuw. Bij de herverschijning benadrukte Vandenberge dat het doel van de krant erin bestond “(…) niet te zorgen voor persoonlijke belangen van sommige kliekjes, maar voor die van ons volk, dat onzen steun meer dan ooit noodig heeft[49]. “Het Visscherijblad” was heel wat gematigder in zijn stellingname dan “Panne-Strand”, maar reageerde toch scherp tegen de plutocratie: “Vijfhonderd milioen Europeanen gaven hun leven in de nijptanden van hoogstens vijfhonderd internationale smeerlappen die hier niet woonden en zich dus ook om het bestaan van het Europeesche Volk niet bekommerden … als de dividenden maar in de banken toestroomden[50].

 

Vanaf 1941 kreeg het blad flinke tegenwerking en ontving anonieme dreigbrieven. De reactie van Vandenberghe werd als volgt geformuleerd: “Het gaat er bij ons niet om de bevolking op te ruien, maar om onze stedelijke overheid nuttig te zijn en anderzijds in deze tijden van nood elkaar te helpen[51]. Voor Vandenberghe werd de grond echter te warm onder de voeten, trad halfweg ’41 af als directeur en werd opgevolgd door L. Godemont. Op 3 april 1942 verscheen het laatste oorlogsnummer.

 

4.3. Clandestiene  bladen[52].

 

Niet iedereen was voorstander van de “Nieuwe Orde” en verzet bleef dan ook niet uit. Een van deze verzetsvormen was de uitgave van clandestiene bladen. Naast de traditionele illegale krantjes zoals “De Roode Vaan” en “La Libre Belgique” verschenen een aantal blaadjes die vooral op Oostende en de kuststreek gericht waren.

Eind september 1940 werd door August Plovie en Jules Peurquaet, voormalig schepen en volksvertegenwoordiger voor de B.W.P., het blad “Hier Uilenspiegel” opgericht. Het krantje werd gedrukt in het huis van Plovie in de Rogierlaan, aanvankelijk met polycopiëerinkt en later gestencild.

In zekere zin kan het blad gezien worden als de oorlogsuitgave van het socialistische “Voor Allen”, waaraan Peurquaet ook meewerkte. “Uilenspiegel” spoorde de mensen aan de Duitse bezetter zo weinig mogelijk te helpen en moed te houden, maar ook “den draak houden met den lompen bezetter, dezen laten zoeken naar de fameuze brug over het kanaal (…)”[53]

 

In 1941 stichtte de Zwitserse hotelbediende Paul Alfred Auchlin “Veritas”. Het blad verscheen maandelijks en had een oplage van zo’n 400 exemplaren. De artikels verschenen in het Frans en het Duits.

Toen op 5 december ’42 Auchlin overleed en het krantje dreigde te verdwijnen, besloot Maurice Dumont – een lezer van het blad – de taak op zich te nemen. Dumont kreeg later de hulp van Mackersey en Degueldre.

Wegens toenemende moeilijkheden moest het blad vanaf oktober ’43 om de twee maanden verschijnen. Begin ’44 werd zelfs een oplage behaald van 1000 exemplaren. Aan het blad werkten 26 personen mee - waarvan er 18 afkomstig waren uit Oostende – en slechts twee medewerkers werden door de Duitsers gevangen genomen.

 

Tussen oktober ’41 en januari ’44 verscheen “Le Soutien du Moral”. Oprichter was Jean Wouters, een oorlogsinvalide uit de Eerste Wereldoorlog. Helemaal alleen tekende en schreef de oudstrijder een dertigtal nummers. Elk nummer bevatte twee tot drie karikaturen. De weinige tekst was tweetalig en had als doel de bezetter tegen te werken. Aan het eind van 1942 werd hij medewerker aan het sluikblad “L’Echo de Belgique” waarin hij o.m. een artikel schreef over Ernest Feys[54].

 

Jamboree” was het krantje van de scouts. Omdat de scoutsbeweging door de bezetter was verboden, was het blad genoodzaakt illegaal te verschijnen. De inhoud was erg braaf: de tien geboden van de padvinder, raadgevingen voor een gezonde voeding, een astrologische rubriek, … Het krantje had wel trouw gezworen aan God, het vaderland, de koning en het leger.

 

De Vrije Belg”, dat in mei ’42 voor de eerste keer werd verdeeld, was een initiatief van 3 beroepsmilitairen, nl. Gerard Maes, Gilbert Capitaine en Willy Dangez. Na hun uitwijking naar Izegem werd het krantje verder verspreid door Marcel Picavet en Edward Vandedrynck. Er verschenen in totaal dertien nummers van “De Vrije Belg”.

 

Over “De Vrije Stem” is weinig geweten. Het verscheen pas in november ’43. De opsteller en uitgever zou Henri Brys geweest zijn. Het doel van de uitgave was de collaboratie in de stad aan te klagen.

 

5. DE NAOORLOGSE PERIODE

 

5.1. Bevrijding en repressie.

 

Heden morgen hebben onze tegenstrevers in het Westen hun bloedige offerande waarvoor zij zich zoolang geschuwd hebben, op bevel van Moscou, aangevangen. De zoo dikwijls aangekondigde aanval van de helpers van het bolsjewisme is begonnen. Wij zullen hen een warme ontvangst voorbereiden”, zo omschreef “Het Strand” de geallieerde inval in Normandië op 6 juni ’44[55].

In de daaropvolgende weken werd de bevolking in de gecensureerde kranten geïnformeerd over de ‘schitterende wijze’ waarop de Duitsers de invasie opvingen. Niettegenstaande deze berichten bereikte een voorhoede van de Canadese divisie ‘Manitoba Dragoons’ op 8 september ’44 de stad Oostende. Dit betekende meteen de bevrijding van de stad. Onmiddellijk verschenen de vooroorlogse en nieuwe kranten ten tonele. 

 

Een van de eerste weekbladen was “Voor Allen”, dat vanaf 8 augustus ’44 de situatie becommentarieerde. De redactie bestond grotendeels uit uitgevers of medewerkers van clandestiene geschriften, waarin de nazi’s en “hun zwarte knechten” bekampt werden. “Voor Allen” is het blad van alle verdedigers der Democratie, van de helpers der zwakken en van al dezen die werkdadig voor onze onafhankelijkheid, vrijheid en rechte hebben geleden en gestreden[56]

De krant roemde de geallieerde troepen en trok van leer tegen de collaborateurs: “de moedige democratische bevrijdingslegers hebben ons land en de wereld verlost van het Duitsche Nazi-juk en de verachtelijke landverraders en collaborateurs[57].

Meteen barstte in de pers een hevige strijd los tussen vermeende collaborateurs en vroegere leden van het verzet.

 

De krant die zich ontpopte tot de hardste ‘zuiveraar’ was zonder twijfel “Het Kustblad”. Deze krant was een initiatief van Robert Lanoye en Maurice Verbeke en beweerde “(…) gesticht en bewerkt te zijn door dagbladschrijvers die op geen enkel oogenblik tijdens den oorlog een letter op het papier hebben gezet[58]. De krant begon met een oplage van 900 exemplaren van het eerste nummer, drie weken later bekoorde de krant reeds 3000 personen.

 

Ondertussen was ook “De Zeewacht” op 16 september ’44 terug verschenen. In het hoofdartikel “Hergeboorte!” schetste de redactie de oorlogsgeschiedenis van het blad: “(…) Na 28 mei 1940, als wanneer de vijand reeds in onze muren was, en ingaande op de woorden van Onze Vorst, dat allen hun bedrijvigheid moesten voortzetten, herverscheen ons blad op 29 juni. (…) Op 10 oogst ontvingen wij een kaal briefje van de Kommandantuur waarop te lezen stond dat ons blad aan ‘geen noodzakelijkheid beantwoordde en dat het onmiddellijk moest geschorst’. Wij hadden geen gelegenheid om onze lezers vaarwel te zeggen en “De Zeewacht” begon een tweede maal een vierjaarlijksche slaapperiode[59].

De krant repte met geen woord over het akkoord met de Rexist Pirsch en dit wekte de woede op van de andere bladen die de praktijken van de oorlogskrant “Panne-Strand” breed uitsmeerden in hun artikels.

 

Voor “Het Kustblad” bestond er geen twijfel: “Voor ons, zooals voor geheel Oostende, was “Het Strand” niets anders dan een vermomming van “De Zeewacht[60]. Volgens “Het Kustblad” werd de familie Elleboudt in 1943 plots Engelsgezind. Bovendien had de oorlogskrant “Panne-Strand” nood aan een “zekerheidsdeken”, iemand die de verantwoordelijkheid op zich wilde nemen voor de uitgave van een gecensureerde krant. Deze figuur was volgens “Het Kustblad” Eduard Lauwers, die in 1941 uit het V.N.V. was getreden. “Het Kustblad” was dan ook ontgoocheld dat “De Zeewacht” de publicatie kon verder zetten, “terwijl men een betaalde vermomming in de kerker opgesloten houdt.[61]” “De Zeewacht” probeerde zich te verdedigen, wees erop dat Edouard Pirsch de gehele verantwoordelijkheid droeg voor de inhoud van de oorlogskrant en dat Robert Lanoye, medewerker van “Het Kustblad”, een afgedankt bediende was van het katholieke familieblad, die probeerde wraak te nemen voor zijn ontslag[62].

 

De socialistische krant van Jules Peurquaet, “Voor Allen”, wilde “De Zeewacht” niet aanvallen omdat “(…) dit blad is verschenen in de eerste maanden dat de Duitschers hier waren en heel zeker de Rex-voelhorens werden uitgestoken. Ook niet omdat “Panne-Strand”, “Het Strand” en “De Zeewacht” kinderen van een en denzelfden vader zijn[63]. “Voor Allen” reageerde daarentegen wel tegen “Het Kustblad” en “Het Visscherijblad”.

Het Kustblad” werd verweten in handen te zijn van personen die de Rex-mentaliteit van Prosper Vandenberghe hadden overgeërfd. Ook “het schrijvelaartje” M. Verbeke, mede-oprichter van “Het Kustblad”, kreeg het zwaar te verduren: “(…) Na de bevrijding begon hij als de grootste zuiveraar om nu als grootsten verdediger van incivieken, economische collaborateurs en woekeraars te eindigen”.

 

Tegen “Het Visscherijblad” werd zo mogelijk nog harder opgetreden. Vanaf maart tot juli ‘46 ging Peurquaet wekelijks de strijd aan met P. Vandenberghe, uitgever van “Het Visscherijblad”: “Het blad van Pros Vandenberge steunde de politiek van Hitler met zulke brutale overtuiging, zooals alleen een echte nazi dit kon doen”.

Voor Allen” noemde Vandenberghe een “vuile en viezige lafaard, collaborateur en Duitsche profiteur” en beweerde zelfs dat hij te Antwerpen lid was geweest van de Algemene SS van Vlaanderen.

 

De kranten die tijdens de oorlog onder de censuur verschenen, kregen een definitief publicatieverbod opgelegd. De journalisten die aan deze kranten hadden meegewerkt, werden vaak streng gestraft[64]. Ook Oostendse kranten en journalisten vielen ten prooi aan de repressie. Edouard Pirsch, journalist en uitgever van “Panne-Strand, werd opgesloten in de gevangenis van Brugge, terwijl medewerker Eduard Lauwers te St.-Kruis geïnterneerd werd; hij zou daar 15 maanden onderdak vinden. Tegen Prosper Vandenberghe werd eveneens een onderzoek ingesteld. Als uitgever van “Het Visscherijblad” werd hij ervan beschuldigd in het begin van de bezetting verschillende Duitsvriendelijke artikels te hebben geschreven. Hij zou ook leden van de Witte Brigade verklikt hebben en de hulp ingeroepen hebben van SS’er R. Lagrou in een poging zijn vakblad voor een schorsing te behoeden. In verzetskringen was Pros Vandenberge eveneens gekend als lid van de inlichtingendienst LUC/MARC en van het Onafhankelijkheidsfront. Vandenberghe werd tenslotte door de krijgsauditeur buiten vervolging gesteld[65].

 

Bij vonnis van 24 april 1947 werden dhrn. Elleboudt Robert, Lauwers Eduardus en Pirsch Edouard in het ‘proces Panne-Strand’ veroordeeld. Dhrn. Elleboudt Robert en Lauwers Eduardus werden bij arrest van 10 december 1947 van het Krijgshof te Gent vrijgesproken. De veroordeling van 24 april 1947 van dhr. Pirsch Eduard werd bij arrest van 9 februari 1948 van het Krijgshof te Gent gedeeltelijk bevestigd, maar hij werd vrijgesproken. Voor dit Krijgshof te Gent werd hij voor een andere tenlastelegging, waarvoor hij eerder werd vrijgesproken, veroordeeld. Voor deze veroordeling werd hij bij arrest van 17 april 1957 van het Hof van Beroep te Brussel in eer hersteld[66].

 

In 1951 kwam “De Zeewacht” een laatste maal terug op haar rol tijdens de oorlogsjaren: “(…) Bekrompen geesten kunnen natuurlijk niet verstaan dat, daar waar een blad toch moest verschijnen, er een zeker risico bestond om – ondanks het gebrul en de bedreigingen van ‘Dikke Jef’, de De Vlag en de V.N.V’ers – gezegd blad vier jaar lang eigenhandig te kerven en te censureren en tot een minimum te herleiden”. De krant wilde haar rol tijdens de jongste oorlog idealiseren en wees er op dat de uitgave van een krant gevaarlijker en efficiënter was dan “de heel bescheiden weerstand van zovelen[67].

 

5.2. Nieuwe  initiatieven.

 

De bladen “Le Carillon”, “L’Echo d’Ostende et du Littoral” en “La Flandre Littorale” vertegenwoordigden de Franstalige gemeenschap in Oostende.

Le Carillon” was reeds in december ’44 terug verschenen onder de leiding van de nieuwe eigenaar Fernand Vollemaere. De vroegere uitgever, Nestor Van Hoorne, was op 20 juli ’41 aangehouden wegens de verspreiding van anti-Duitse propaganda. Maar ook Vollemaere kende moeilijkheden; hij werd van economische collaboratie beschuldigd en werd op 2 september ’46 vervallen verklaard van zijn ambt als gemeenteraadslid. 

 

De Liberaal Polydore Verscheure startte op 5 oktober ’46 als de nieuwe uitgever van “L’Echo d’Ostende et du Littoral”. Verscheure beweerde aangesteld te zijn door de vroegere hoofdredacteur-directeur H. Raick en dit werd door de andere bladen in vraag gesteld. Het blad werd door Verscheure vooral gebruikt voor de verspreiding van propaganda om zijn eenmanspartij bij de gemeenteraadsverkiezingen van ’46 te promoten. Op 31 mei 1947 verscheen echter het laatste nummer van de krant.

 

Robert Lanoye, uitgever van “Het Kustblad”, begon in oktober ’44 ook nog met de uitgave van “La Flandre Littorale”, dat al snel tot “La Flandre” werd omgedoopt. Het voerde overtuigd campagne ten voordele van het gebruik van de Franse taal. Aan het eind van de jaren ’40 werd het blad verdergezet onder de naam “Le Courrier du Littoral” en was een “hebdomadaire pour la defense des intérêts de la Côte Belge”.    

 

De Vlaamse tegenhanger van “Le Carillon” verscheen op 9 december ’44 onder de naam “Het handelsblad der Kust”. De uitgever ervan was Fernand Vollemaere, maar reeds in december ’46 zou hij opgevolgd worden door A. Lambein. Vanaf 1947 kreeg het blad met moeilijkheden te kampen. Een conflict met de vakbonden leidde in augustus ’47 tot het voortijdig einde van de krant. Het werd opgenomen in “Het Kustblad”.

 

De Communistische Partij had tijdens en vlak na de oorlog heel wat aanzien verworven door haar optreden in het verzet. Er werd dan ook snel overgegaan tot de oprichting van een weekblad voor het gewest Oostende-Brugge. Aanvankelijk heette het weekblad “De Roode Kustwachter”, maar in ’45 werd het opgevolgd door “De Volksstem”. 

 

In ’46 startte Henri Degrave met “De Kustbode”, een uitgesproken liberaal partijblad. Vanaf januari ’47 schreef liberaal minister Adolf Van Glabbeke elke week een hoofdartikel. “De Kustbode” ging vooral heftig te keer tegen de CVP en het klerikalisme[68].

 

Opmerkelijk is ook de verschijning van een aantal huis-aan-huisbladen vlak na de oorlog. Met deze term wijzen we op regelmatig, meestal eenmaal per week, op een vaste dag verschijnende kranten die in een geografisch beperkt gebied gratis huis aan huis worden bezorgd[69]. Het “Algemeen Advertentieblad” was een van de eerste gratis verspreide bladen in de regio Oostende. Het bevatte – onder de naam “La Sirène” – een Franstalig deel. Het verdween eind ’47. Twee jaar later verscheen “De Beiaard van het kopersbelang”, een initiatief van de drukkerij van “Le Carillon”. Opvallend aan dit huis-aan-huisblad was het gebruik van het rose papier. Eveneens vermeldenswaard is de uitgave van het advertentieblad “De Torre” door Gerard Cosaert en “De Handelscourant” door de NV Soficom. Deze initiatieven konden de Oostendenaar echter niet bekoren en er werd een tijdje afgestapt van dit concept. In ’55 kwam Pros Vandenberghe op de proppen met “Van De Week”. Dit was meteen het eerste huis-aan-huisblad dat wel succes kende aan de kust[70].  

 

Ten slotte verschenen nog twee vak- en informatiebladen over de zeevaart en de visserij. Eind 1945 verscheen “Zeevisscherij”, onder redactie en beheer van Raymond Huilmand. Er was een bijlage voor kinderen voorzien onder de benaming “Het Zwabbertje”. Het blad kreeg af te rekenen met concurrentie van “Het Nieuw Visscherijblad”. Het doel van “Het Nieuw Visscherijblad” was “uitsluitend een vakblad te zijn, welke buiten en boven alle politieke aangelegenheden, alleen de algemeene vakbelangen van vischerij, vischhandel en de wetenschappen ermede verwant, zal behartigen[71].

Aanvankelijk stond het blad op naam van Henri Degrave en L. Godemont. Vanaf januari ’47 werd S. Bollinne, echtgenote van Pros Vandenberghe als uitgever vermeld. Het was dus meteen een zet van de omstreden Vandenberghe om opnieuw een plaats in de perswereld in te nemen.

 

5.3. Strijd  om  de  Oostendse  lezer.

 

Na de Tweede Wereldoorlog verdeelde de Koningskwestie de Belgische bevolking in twee kampen: de pro- en anti-leopoldisten. Deze tegenstelling weerspiegelde zich nog duidelijker in de geschreven pers. De kranten baseerden zich in hun stellingname op de standpunten van de partijen waar ze ideologisch bij aanleunden. Enerzijds was er de pro-leopoldistische katholieke pers, waartoe ook “De Zeewacht” behoorde. Deze groep kranten rechtvaardigde haar standpunt door het uitvoerig citeren van actoren uit de katholieke zuil die zich verzetten tegen de abdicatie van de vorst. Anderzijds was er de anti-leopoldistische pers die de socialistische oppositie vertegenwoordigde[72].

 

De socialistische pers, die vooral tijdens het interbellum een gouden periode kende, werd vanaf de jaren ’60 geconfronteerd met dalende oplagecijfers. De socialistische kranten werden verweten te partijgebonden te zijn, ze hadden ook te weinig oog voor regionale informatie en boden te weinig ruimte voor de adverteerders[73].

Vanaf ’48 volgden Robert en Charles Elleboudt hun overleden vader Alphonse op als uitgevers van “De Zeewacht”. Robert en Charles slaagden er niet in hun vader in de gemeenteraad op te volgen en waren verplicht het politieke gebeuren vanop de tweede rij te volgen.

 

Pros Vandenberghe, ook de ‘zwarte paus van de kaai’ genoemd, probeerde de monopoliepositie van “De Zeewacht” inzake de informatieweekbladpers te doorbreken met de oprichting van zijn “Het Nieuwsblad van de Kust”. Maar ook de Huis-aan-huisbladen lieten zich gelden als graag geziene gasten in de lokale perswereld.

 

5.3.1. “Het Nieuwsblad van de Kust”.

 

In ’54 richtte Pros Vandenberghe “Het Nieuwsblad van de kust” op. Waar “De Zeewacht” zich opwierp als de stem van heel Oostende, staat “Het Nieuwsblad van de Kust” eerder bekend als spreekbuis van de liberale middenstand.

Op politiek vlak was “Het Nieuwsblad van de Kust” echter in de eerste plaats de persoonlijke spreekbuis van Vandenberghe. Pros had een eigen visie op de politieke situatie en had zijn eigen politieke vrienden. Over CVP-volksvertegenwoordiger Dries Claeys en S.P.-schepen-senator Miroir verscheen nooit een kwaad woord. Claeys werd door de krant bestempeld als “een volksvertegenwoordiger die de levensbelangen van de zeevisserij begrijpt”. Pros mengde zich als liberaalgezinde ook in de problemen die liberale partij kende en koos daarbij vaak de kant van de afgescheurde lijsten. In 1958 stelde Pros zich overigens kandidaat op een dergelijke scheurlijst, nl. de V.O.B.

Ook bouwpromotor en kursaalconcessionaris J.-C. Van Biervliet was een graag geziene gast in het blad. Van Biervliet liet regelmatig advertenties in de krant uitgeven en bovendien leverde Pros heel wat drukwerk voor het casino. Burgemeester Piers kon daarentegen zelden op genade rekenen.   

 

Vaak uitte Pros in zijn blad persoonlijke verdachtmakingen en dit leidde tot een groot aantal processen wegens laster en eerroof. Vooral de syndicaten konden op weinig sympathie rekenen. In het visserijmilieu werd beweerd dat Pros zijn krant op kosten van de Rederscentrale zou bekostigd hebben.

Op levensbeschouwelijk vlak deed de krant zich eerder vrijzinnig voor. Op sociaal vlak stelde Pros zich altijd reactionair op. Volgens hem hoorde de vrouw thuis aan de haard en over de werklozen vroeg hij zich af: “Waarom hun dopgeld niet met een Rolls-Royce naar hun buitenverblijf brengen?[74].

 

De redactie van de krant was vooral het werk van John Hermans, die er zich full-time mee inliet[75]. Een aantal medewerkers konden zich echter niet verzoenen met de houding van Pros en stapten over naar andere kranten. Dit was het geval voor o.m. Willy Helsmoortel die de stap naar concurrent “De Zeewacht” zette en Norbert Haeck[76], die met een eigen blad begon. De oplage van “Het Nieuwsblad van de Kust” bedroeg in het begin van de jaren ’70 13 000 exemplaren[77].

 

5.3.2. “De Zeewacht”.

 

Aan het eind van de jaren ’50 en begin van de jaren ’60 kende de krant een grote bloei. In 1956 werd overgegaan tot de aankoop van een rotatiepers, dat toeliet om 24 bladzijden in dubbele productie te fabriceren[78]. In 1958 overleed Robert en het was Jacques Elleboudt die zijn taak als directeur-uitgever verderzette[79]. Jacques werd bijgestaan door zijn broer Jean Elleboudt en José (Joe) Nissen, die als financieel, fiscaal en boekhoudkundig expert een leemte in de bedrijfsorganisatie van het bedrijf opvulde[80].

 

Aan de krant zelf werkten 65 personen mee. Eduard Lauwers was verantwoordelijk voor de stadsactualiteit, het toerisme en de lokale politiek; Ray Huilmand (Jo Deensen) verzorgde de cinema-, kunst- en ontspanningsrubriek, aangevuld met buitenlandse en nationale politiek. Gerard Geuskens had de sportrubriek in handen en Jean-Marie Pylyser was verantwoordelijk voor de editie van de Westkust[81].

De krant had vooral omwille van haar lokale sportberichtgeving een reputatie opgebouwd en profileerde zich in deze periode als “financieel autonoom, politiek onafhankelijk[82] en als spreekbuis van ‘vrije burgers’. Inderdaad, de krant wilde zich ‘onafhankelijk’ opstellen: “Neutraal is een lelijk woord voor een blad: het betekent ‘zonder eigen standpunt’, dus zonder ruggegraat en fluitend naargelang de wind waait. Zo’n betiteling zouden we een belediging vinden. We zijn echter wel ‘onafhankelijk’ en daar gaan we biezonder prat op”.

Wat onder ‘onafhankelijk’ verstaan werd, werd door de krant duidelijk gedefinieerd: “dat wil zeggen dat we elke mening respekteren en in niemands dienst staan, dat de waarheid de waarheid blijft eender aan welke kant zij staat en dat wij in elk geval weigeren een ‘spreekbuis’ te zijn[83]. Gemiddeld telde “De Zeewacht” 22 bladzijden, bestaande uit plaatselijk nieuws, sport, reclame, visserij en scheepvaart, praktische aankondigingen (radio, t.v., …) en binnen- en buitenlandse politiek.

 

Opvallend is de grote rol van sensatie in het weekblad: moorden, overvallen, ongelukken, enz. kwamen veelvuldig aan bod. Dit alles werd met veel foto’s aangevuld. In de krant werd het toerisme gepromoot, maar ook het gebrek aan werk in de eigen streek werd op de voet gevolgd. Bedrijven werden steeds beschreven in termen van publiciteitsreportages. Weinig kritiek werd ook geuit aan het adres van de ‘arm der wet’ (politie, rijkswacht, gerecht, …).

In het begin van de jaren ’60 had “De Zeewacht” een oplage van 18 000 exemplaren. In de tweede helft van de jaren ’60 steeg dit getal tot 22 000 exemplaren. Vanaf ’73 tot de overname van Roularta bleef dit cijfer stabiel op 32 500 exemplaren[84].

Dat het tussen de familie Elleboudt en Pros Vandenberghe niet altijd koek en ei was, mag ons niet verwonderen. “De Zeewacht” noemde Vandenberghe zelfs een “Oostendse folkloristische figuur” en “een briesende tafelklopper”. 

 

Er verschenen ondertussen wel drie edities van “De Zeewacht”: Oostende-Middenkust, de Gids van de Westhoek en het Landelijk Nieuws. In 1967 verscheen een vierde editie, gericht op de Oostkust. Om alles te verduidelijken deelde de krant deze boodschap mee: “Lezers tussen Raversijde en De Haan vragen de editie van de Middenkust, lezers van Middelkerke tot De Panne vragen de editie van de Westkust, lezers van Wenduine tot Knokke vragen de editie van de Oostkust en lezers uit de landelijke gemeenten tussen Oostende en Torhout vragen de Landelijke editie[85]. De editie van de Oostkust kon de lezer echter niet bekoren en werd in alle stilte afgevoerd.

 

5.3.3. De Huis-aan-huisbladen.

 

We wezen er reeds op dat het klimaat na de oorlog voor de uitgave van dergelijke advertentiebladen niet optimaal was. Met de toename van de welvaart, groeide de vraag naar een mogelijkheid om de koopkracht te vergroten. In dit opzicht konden de huis-aan-huisbladen wel een vooraanstaande rol spelen.

Hoewel aanvankelijk bedoeld als advertentiemedium, is het huis-aan-huisblad veelal uitgegroeid boven de status van het gratis verspreide reclamedrukwerk. Huis-aan-huisbladen bevatten een aantal redactionele pagina’s en de inhoud ervan is meestal gericht op het kleine lokale en boven-lokale nieuws[86].

 

Een van de advertentiebladen waar we niet naast kunnen kijken, is “Tips”. Norbert Haeck[87], die eerder “Het Nieuwsblad van de Kust” had verlaten, stichtte dit advertentieblad op 8 juli 1965. Aanvankelijk nog gedrukt op de persen van ‘Unitas’, kende het blad gaandeweg steeds meer succes. Dit was vooral te danken aan de agressief-zakelijke aanpak van Haeck.

De Zeewacht” aanzag dit gebeuren met lede ogen en richtte aan het eind van de jaren ’70 een eigen advertentieblad op, nl. “De Boei”. Maar “na een viertal weken was alle lucht uit die Boei, het ding zonk en stierf in alle stilte een roemloze dood[88]. Volgens “De Zeewacht” was het doel van Haeck om de krant in diskrediet te brengen “met primaire belachelijke en vaak kinderachtige argumenten[89].        

 

Oostende is ook een aantal huis-aan-huisbladen rijk die afkomstig zijn van grote persconcerns. De “E3 Gazet van Groot-Oostende” – opgericht in 1970 - is een schakel in de keten van de “E3-advertentieweekbladen”, een initiatief van de Roeselaarse uitgeverij Roularta. Het kende geen echte doorbraak door de sterke positie van het blad van Haeck.

 

Meer succes had “De Streekkrant”, een andere uitgave van Roularta. Het blad, verschenen in ’71, had ook af te rekenen met de sterke positie van “Tips” maar kon in de loop van de jaren ’70 een vaste stek opeisen.

 

5.4. Moeilijkheden in de lokale weekbladpers.

 

Na de dood van Charles Elleboudt in december ’68 werd “De Zeewacht” verder uitgegeven door Jacques en Jean Elleboudt. Ondanks de gouden jaren ’60 kwam het blad in moeilijkheden wegens de kapitaalintensieve investeringen die nodig waren om de technologische evolutie van het drukkersbedrijf te kunnen volgen.

 

Om een stevigere positie te verwerven op de reclamemarkt werd in ’71 besloten om samen met “Het Brugsch Handelsblad”, “Het Kortrijks Handelsblad” en “Het Wekelijks Nieuws”, de groep “4West” op te richten. Het doel hiervan was “(…) om voortaan onder één vlag een doeltreffend publiciteitsmedium ter beschikking te stellen van de nationale adverteerders uit het land”. De groep trad bijgevolg op als één reclamedrager voor geheel West-Vlaanderen[90].

 

Vanaf 1970 was de papierprijs de hoogte ingedreven en dit had zijn gevolgen voor de prijs van de kranten. “De Zeewacht” zag zich genoodzaakt de prijzen aan te passen en wees de lezer op de schuldigen: “(…) er is de inflatie, die sneller dan ooit tevoren de loonkosten omhoog joeg. Ook – en vooral – de papierprijs, die, na een lichte stijging in 1973, nu met nieuwjaar ’74 zo maar tussen de 20 à 25% zal stijgen. Voeg daar bij de tariefverhogingen van post, telegraaf en telefoon. Ook deze van de benzine, wat maakt dat een aanpassing van de prijs der weekbladen onafwendbaar is[91].

 

Ray Huilmand was ondertussen aangesteld als de nieuwe hoofdredacteur en opvolger van Eduard Lauwers. Huilmand maakte meteen zijn doelstelling bekend: “We willen vooral een zo volledig mogelijk informatieweekblad zijn. Daarom benevens de reportages en gespecialiseerde rubrieken ook meer aandacht voor het randnieuws, dat de doorsnee-informatie aanvult en kleur geeft. We willen ook streven naar meer lezerskomfort: vaste rubrieken op vaste plaatsen die gemakkelijk terug te vinden zijn[92]. “De Zeewacht” was vooral verbolgen over de overheidssteun aan de Belgische dagbladpers. Deze steun heeft zich op twee wijzen gemanifesteerd: enerzijds was er de onrechtstreekse steun, anderzijds de directe overheidssteun.

Bij onrechtstreekse steun krijgt de krant bepaalde voordelen, zoals verminderde posttarieven, verlaagde telefoontarieven, …

 

De directe overheidssteun dook voor het eerst op tijdens de tweede regering Eyskens-Cools in ’72. Opmerkelijk aan het voorstel was dat enkel ‘dagbladeenheden’ (bv. de Standaardgroep) erkend werden voor het recht op financiële steun. Bovendien moest een dagbladeenheid aan bepaalde eisen voldoen: 250 dagedities per jaar uitbrengen, een oplage hebben van minstens 7500 exemplaren en minstens vier redactionele pagina’s hebben. Al snel rees kritiek op het systeem[93].

 

Ook “De Zeewacht” liet zich niet onbetuigd. De krant kon zich verzoenen met de onrechtstreekse overheidshulp die voor iedereen zou gelden in verhouding tot de belangrijkheid en economische bedrijvigheid[94], maar toen bleek dat de overheid niet zou toegeven nam de krant een hardere positie in.

Ook het feit dat de informatieweekbladpers over het hoofd werd gezien zette heel wat kwaad bloed: “Opinieweekbladen zijn de informatiebladen die verschijnen in gewesten waar, om economische redenen nooit een dagblad van de grond kon komen. Naar vorm en inhoud zijn ze precies hetzelfde als de dagbladen met als enig verschil dat zij niet dagelijks verschijnen. (…) Het zijn diezelfde sterk gekoncentreerde persbedrijven die thans de zuignappen uitsteken naar de provinciale informatieweekbladen. (…) Aan deze misgroeiing helpt de staat nu mee door steun te geven aan deze Brusselse, Antwerpse en Gentse persbedrijven. Zo wordt de staat medeplichtig aan de moord op de informatieweekbladen die nochtans even uitgesproken opinievormers zijn als de dagbladen[95]

Ondertussen waren opnieuw enkele lokale krantjes verschenen die de positie van “De Zeewacht” in gevaar brachten. In maart 1974 startte ‘De Regionale Pers v.z.w.’ met het maandblad “Tijdingen”. Aanvankelijk was het louter bedoeld als berichtenblad over activiteiten in het ‘Ontmoetings- en Welzijnscentrum’, later werd meer en meer commentaar op het Oostendse gebeuren ingelast. Vanaf ’78 werd overgeschakeld op een weekbladformule.

 

In augustus ’75 verscheen het eerste nummer van “De Stoeten Ostendenoare”, een maandblad dat was opgericht uit verschillende plaatselijke actiegroepen die nood hadden aan een medium. Een groot aandeel binnen het maandblad was weggelegd voor de werkgroep die ageerde tegen de verlenging van de Oostendse luchthaven. Nog iets over de titel: het woord ‘stoet’ is afkomstig uit het dialect en heeft een dubbele betekenis, nl. durvend én lastig[96].

 

Niet alleen “De Zeewacht” had het moeilijk. Steeds meer kranten die financiële moeilijkheden kenden, werden opgeslorpt door grote persbedrijven of gingen samenwerken met andere lokale bladen. “De Zeewacht” had met “4 West” in 1971 de trend gezet.

In 1976 werd het Franstalige “Le Courrier du Littoral” samengevoegd met  “Le Courrier de Gand” en “Le Courrier de Bruges”. De kranten werden gedrukt in de uitgeverij ‘Erel’. Toen de uitgeverij in 1994 met moeilijkheden te kampen had, werd besloten de publicaties te stoppen waardoor “Le Courrier du Littoral” verdween[97]. In 1977 richtten de Oostendse beroepsjournalisten de “Oostendse Journalistenbond” op. Deze organisatie profileerde zich als een orgaan waarlangs de beroepsjournalisten, die in de stad werkten, dienden gecontacteerd te worden[98].

In ’78 meldde “De Stoeten Ostendenoare” dat na kontakten met “De Lastige Bruggeling”, “De Wakkere Veurnenaar” en “De Kortrijkse Zuidwester” overgegaan werd tot een fusie tussen de vier stadskranten. Het doel was een Westvlaams dagblad uit te geven onder de naam “De Lastige Stoeten[99].      

 

En dan plots, als een donderslag aan heldere hemel, meldde “De Zeewacht” in november ‘79: “De Zeewacht per 1 januari: Nieuwe wind in de zeilen”.  Na contacten met Roularta werd besloten om vanaf 1 januari ’80 de krant bij deze groep onder te brengen. De oorzaak was ongetwijfeld de financiële problemen, maar de krant drukte het anders uit: “Met ingang van 1 januari e.k. zou onze krant immers aansluiten bij het persconcern Roularta, uitgeefster van Knack, Trends, Family, de E-3 kranten, de “Weekbode”, e.a. Deze beslissing zou worden genomen omdat rationalisatie en herstrukturering enerzijds en het aanleunen bij een machtige groep (met een zakencijfer in 1979 van meer dan een miljard) anderzijds, grotere middelen zou ter beschikking stellen om nieuwe expansieprojekten te verwezenlijken. (…) Vast staat dat de algemene lijn van het blad zou behouden blijven en dat de krant als verkocht weekblad zou worden uitgegeven onder leiding van de h. Jacques Elleboudt, verantwoordelijk uitgever, tevens de kleinzoon van Alfons Elleboudt, die in 1894 De Zeewacht stichtte”[100].

 

Een jaar later werd ook “Het Nieuwsblad van de Kust” door Roularta overgenomen. Ironisch genoeg werd het blad volledig in “De Zeewacht” geïntegreerd. De twee rivalen werden versmolten tot één uitgave. Als redenen voor de verkoop van zijn krant gaf Vandenberghe aan dat hijzelf de pensioensgerechtigde leeftijd had bereikt en geen opvolgers had, maar ook de financiële problemen en dalende publiciteitsinkomsten speelden een rol[101]. Andere bronnen beweren dat “Het Nieuwsblad van de Kust” werd opgekocht om mogelijke concurrenten voor te zijn[102].

Wat er ook van zij, Vandenberghe behield de drukkerij aan de H. Baelskaai, maar overleed in december 1984. Het was zijn dochter Martine die de drukkerij-uitgeverij “Nieuwsblad van de Kust” verderzette, tot het bedrijf op 30 december 1996 failliet werd verklaard[103].

 

6. EEN NIEUW TIJDPERK: ROULARTA

 

Vanaf 1 januari ’80 ressorteerde “De Zeewacht” dus onder de Roularta-groep. De historie van de groep is een echt succesverhaal. Het bedrijf kon zich in een korte tijdspanne een monopoliepositie verwerven in de informatieweekbladpers in België.   

Willy De Nolf had in 1954 een eigen drukkerij-uitgeverij opgericht onder de naam N.V. De Publigraaf, dat na enkele maanden werd omgevormd in N.V. Roularta. De Nolf was tevens uitgever van “De Roeselaarse Weekbode”, dat een echte successtory zou worden. Reeds in 1956 was “De Roeselaarse Weekbode” uitgegroeid tot buiten de stadsgrenzen en werd de naam gewijzigd in “De Weekbode”.

 

Onder leiding van De Nolf werden een hele reeks andere krantentitels in “De Weekbode” opgeslorpt. In ’57 werd “De Mandelpost” overgenomen, een ‘onafhankelijk en volks’ weekblad met veel aandacht voor sport. In ’60 volgde “D’Oude Thouroutenaar”, een neutraal informatieblad met liberale sympathieën en in 1968 werd “Burgerwelzijn” overgenomen. De jaren ’60 waren voor Roularta gouden jaren. In 1964 trad het bedrijf voor de eerste maal buiten de eigen provinciegrenzen met de oprichting van “Advertentie Groot-Antwerpen”. Begin ’65 volgde een editie voor de streek rond Gent. Luc De Nolf, een jongere broer van Willy, had de leiding van dit blad in handen[104].

Tussen 1965 en 1971 werd overgegaan tot de uitbouw van een groep huis-aan-huisbladen, die de naam “E3-groep” opgeplakt kregen. Later volgde de uitgave van “De Streekkrant”.

 

Met de overname van “Het Ypersch Nieuws” in ’71 boekte Roularta een nieuwe overwinning; nog in datzelfde jaar werd “Knack” gelanceerd. “Knack” werd meteen het boegbeeld van Roularta en slaagde erin alle andere informatieweekbladen in Vlaanderen (“De Vlaamse Elsevier”, “Spectator”, …) weg te concurreren[105].

Eind ’79 werd tenslotte “De Zeewacht” overgenomen. Het blad behield een eigen redactielokaal in Oostende en hoofdredacteur Jo Deensen werd adjunkt van de nieuwe hoofdredacteur Emiel Ramoudt. Als laatste in de rij werd “Het Brugsch Handelsblad” opgekocht.

 

Alle regionale weekbladen van Roularta verschijnen vandaag onder de benaming “De Krant van West-Vlaanderen”. De redactionele lijn van “De Krant van West-Vlaanderen” wordt bepaald door drie dimensies: het lokale, het menselijke en het katholieke aspect.

In “De Krant van West-Vlaanderen” primeert het lokale nieuws, vooral het West-Vlaamse aspect is belangrijk. In tegenstelling tot vele dagbladen wordt gezocht naar de menselijke kant van een gebeurtenis, maar er wordt ook aandacht besteed aan het commerciële aspect; een krant moet lezers aantrekken, vandaar ook de aandacht voor sensatie. “De Krant van West-Vlaanderen” is katholiek geïnspireerd, maar probeert een objectieve koers te varen en open te staan voor alle meningen[106]

 

De inkomsten van “De Zeewacht” werden aan het eind van de jaren ‘80 voor meer dan de helft gehaald uit de reclame. Vooral de categorieën interieur (huisraad, meubelen, …), horeca en vervoer waren populair bij de adverteerders[107]. Els De Bens wees erop dat bij een gezonde financiële situatie de inkomsten uit verkoop ongeveer gelijk zijn aan de inkomsten uit de reclame. Wanneer de reclame-inkomsten onder de 30% zakken, komt een krant in moeilijkheden[108].

Ondanks het feit dat “De Zeewacht” werd opgenomen binnen “De Krant van West-Vlaanderen” bleef de krant aan het eind van de jaren ’80 kampen met een negatieve balans. Volgens communicatiewetenschapster Sandy Deseure kan Roularta het zich niet permitteren om verlieslatende kranten van de hand te doen omdat daarmee vooral de adverteerders zouden getroffen worden.     

 

7. BESLUIT

 

De polarisatie tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op persvlak te Oostende kan opvallend genoemd worden. Tijdens de ‘Grote Oorlog’ van 1914-1918 verscheen geen enkele Oostendse krant omdat twee uitgevers immers gevangenisstraffen kregen opgelegd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was die bereidheid om mee te werken er wel. Hoe kan dit verklaard worden?

In eerste instantie was er de nationaal-socialistische ideologie. De nazi’s hechtten immers veel belang aan de rol van de media bij de beïnvloeding van de publieke opinie. Kranten speelden een belangrijke rol hierbij. Als tweede aspect was er de persoonlijke motivatie. Drukkers, journalisten en uitgevers die de nazi-ideologie gunstig gezind waren, waren sneller bereid om mee te werken. Een relatie aantonen tussen “De Zeewacht” en het tijdens de oorlog uitgegeven en door de Duitsers gecensureerde weekblad “Panne-Strand” was zeer moeilijk. De redactie van “Panne-Strand” opteerde voor een aanwezigheidspolitiek[109]: beter zelf het journalistieke werk hervatten dan de krant aan extremisten over te laten. Ook de gevangenisstraf die Alphonse Elleboudt tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg van de Duitsers kan een rol gespeeld hebben bij de uitgave van een gecensureerde krant.

 

Na de Tweede Wereldoorlog barstte in Oostende de strijd los tussen ‘zwarten’ en verzetslieden. Ook in de pers was deze strijd bijzonder bitsig. Vooral “De Zeewacht” werd wegens de associatie met “Panne-Strand” onder vuur genomen. Het grootste slachtoffer hiervan werd journalist Eduard Lauwers. Lauwers werd wegens zijn aandeel in de oorlogskrant voor 15 maanden opgesloten in het kamp van St.-Kuis, nabij Brugge. Na zijn vrijlating was Lauwers tot 1972 nog als journalist actief bij “De Zeewacht”. De krant zelf ondervond geen blijvende schade van deze kwestie.

Door het persvacuüm dat na de oorlog ontstond in Oostende waagden de kranten hun kans op de weekbladmarkt. Door de toenemende concurrentie en de oververzadiging van die markt legden verschillende van die kranten opnieuw de boeken neer.

 

De Tweede Wereldoorlog had er ook voor gezorgd dat de overwegend Franstalige pers te Oostende tot een minimum werd herleid. Na de oorlog kende de verzuiling een hoogtepunt in die zin dat elke politieke strekking een krant aan zich had gebonden. “De Zeewacht” was spreekbuis van de C.V.P., “Voor Allen” van de B.S.P. en “De Kustbode” vertegenwoordigde de liberale partij. De twisten tussen de kranten bereikten een hoogtepunt tijdens de ‘Koningskwestie’ en de ‘Schoolstrijd’. Daarna nam in het algemeen de verbondenheid van de verschillende kranten met de overeenstemmende partijen af, vooral onder invloed van het concentratieverschijnsel.

 

Tijdens de jaren ’50 en het begin van de jaren ’60 kende “De Zeewacht” een periode van consolidatie en uitbreiding. De krant profileerde zich als woordvoerder voor de gehele Oostendse bevolking. Uit die periode blijft vooral de strijd met “Het Nieuwsblad van de Kust” van Prosper Vandenberghe hangen. “De Zeewacht” kende haar hoogste oplagecijfers in het begin van de jaren ’70. Verwonderlijk is dit niet aangezien de Oostendse regio op dat moment een periode van economische hoogconjunctuur kende.

Vanaf het midden van de jaren ’70 werd duidelijk dat zich binnen de Oostendse pers een tendens aftekende van concentratie: steeds meer kranten werden opgekocht door grote ondernemingen. Andere werden uit de markt geduwd omdat ze financieel onleefbaar waren geworden.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[19] DE BENS (E.), RAEYMAECKERS (K.), Regionale media in Vlaanderen: een doorlichting. Gent, Academia Press, pp. 7-8.

[20] We wijzen hier op twee werken die deze periode grondig geanalyseerd hebben. Deze werken bevatten eveneens een repertorium over de genoemde periode: VANDENABEELE (P.), De Oostendse drukkerijen. Een inleidend onderzoek naar het leven en werk van een beroepsgroep (1780-1940). R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1985 en MAERVOET (W.), De politieke evolutie in het arrondissement Oostende, 1830-1914. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1965.

[21] DEGRAER (H.), MAERVOET (W.), e.a., Repertorium van de pers in West-Vlaanderen (1807-1914). De arrondissementen Oostende, Brugge, Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne. Leuven, ICHG, 1968, pp. 94-95.

[22] VANDENABEELE (P.), De Oostendse drukkerijen. Een inleidend onderzoek naar het leven en het werk van een beroepsgroep (1780-1940). R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1985, deel 2, pp. XLIV-XLV. 

[23] DE BENS (E.), De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers. Gisteren, vandaag en morgen. Tielt-Utrecht, Lannoo, 1997, pp. 33-37.

[24] MASSART (J.), La presse clandestine dans la Belgique occupée. Paris-Nancy, Berger-Levrault, 1917, p. 65.

[25] “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 2: Omstreeks de Eerste Wereldoorlog”. De Stoeten Ostendenoare, I, juni-juli 1975, pp. 10-11. 

[26] “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 2. Omstreeks de Eerste Wereldoorlog”. De Stoeten Ostendenoare, I, 1975, 10, pp. 10-11.

[27] DE BENS (E.), op. cit., pp. 39-42.

[28] Maurice Elleboudt (°Oostende, 07.08.1877 – Brussel, 07.04.1944), was Doctor in de Rechten, kandidaat notaris en licentiaat in handels- en consulaire wetenschappen. Hij was bankier en wisselagent. In 1904 huwde hij met Alix Verstraete. Zie: VAN HAVERBEKE (E.), De geschiedenis van de familie Elleboudt. De Oostendse tak. Roeselare, Roularta, 1996, pp. 60-62.

[29] KLUYSSE (K.), De Zeewacht. Houding van een regionale krant tegenover de voornaamste politieke en sociaal-economische processen tijdens het interbellum. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1992, pp. 60-61.

[30] VANDENABEELE (P.), op. cit., deel 1, p. 217.

[31] VELAERS (J.), VAN GOETHEM (H.), Leopold III. De koning, het land, de oorlog. Tielt, Lannoo, 1994, pp. 122-124.

[32] DE BENS (E.), op. cit., p. 45.

[33] Id., De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur (1940-1944). Antwerpen-Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1973, pp. 139-141.

[34] DE BENS (E.), De pers in België… pp.46-56.

[35] De Duinengalm, 21.06.1940, p. 1, b.

[36] De Duinengalm, 10.05.1941, p. 1, b.

[37] De Zeewacht, 06.07.1940, p. 1, a-b.

[38] Deze krant mag niet verward worden met “La Panne-Plage” dat voor de Eerste Wereldoorlog werd uitgegeven in De Panne. Het “La Panne-Plage” van voor W.O.I. werd opgericht in 1910 door F. Merckx. Deze krant kan omschreven worden als een a-politiek maandblad en werd gratis verspreid. In 1911 smolt “La Panne-Plage” samen met de “Journal de la Panne”, dat ook in handen was van F. Merckx, tot een nieuwe krant dat de naam droeg van een van de ouders, nl. Journal de la Panne”. De titel « La Panne-Plage » verdween dus tijdelijk van het toneel. Zie: DEGRAER (H.), MAERVOET (W.), e.a., Repertorium van de pers in West-Vlaanderen (1807-1914). De arrondissementen Oostende, Brugge, Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne. Leuven, I.C.H.G., 1968, pp. 353-356.

[39] Benoît Elleboudt verklaarde in een interview met Astrid Vanderwal dat Aplhonse Elleboudt tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in Oostende verbleef. Volgens deze verklaringen vestigde Elleboudt zich bij zijn dochter Marie-Louise in de Heermijnstraat 11 te Brugge. Zie VANDERWAL (A.), Biografie van Alphonse Marie Joseph Elleboudt. R.U.G., onuitgegeven kandidatuuroefening, p. 46.   

[40] Het Kustblad, 08.10.1944, p. 1, a-b.

[41] Het Strand, 04.10.1941, p. 1.

[42] Panne-Strand, 12.10.1940, p. 5, d.

[43] Robert Lanoye verklaarde verder dat deze beschuldigingen gefundeerd konden worden via bewijsmateriaal: “Wij hebben bewijzen. De termen van het kontrakt Unitas-Pirsch  zijn er een ander bewijs van. Daarin wordt gezegd dat Unitas alleen het recht heeft het dagblad van Pirsch uit te geven tot aan het einde der vijandelijkheden, datum op dewelke het kontrakt van ambtswege vervalt, omdat Unitas dan de voorkeur zou geven aan “De Zeewacht”. Zie: Het Kustblad, 01.10.1944, p. 2, a-b.

[44] Panne-Strand, 09.11.1940, p. 4, e.

[45] Panne-Strand, 09.11.1940, p. 4, d.

[46] Panne-Strand, 28.12.1940, p. 1, c.

[47] Panne-Strand, 09.08.1941, p. 3, a.

[48] Het Strand, 02.09.1944, p. 1, a.

[49] Het Visscherijblad, 23.11.1940, p. 1, c-d.

[50] Het Visscherijblad, 13.02.1942, p. 1, e.

[51] Het Visscherijblad, 18.04.1941, p. 1, b.

[52] DELAERE (X.), Het verzet te Oostende tijdens W.O.II. Een bijdrage tot de geschiedenis van de verzetsgroeperingen in België met een blik op hun na-oorlogse ontwikkeling. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1994, pp. 22-29.

[53] Voor Allen, 26.11.1944, p. 3, d.

[54] De Zeewacht, 28.10.1944, p. 1, d.

[55] Het Strand, 10.06.1944, p. 1, a.

[56] Voor Allen, 09.12.1945, p. 1, d-e.

[57] Voor Allen, 08.09.1944, p. 1, a-c.

[58] Het Kustblad, 24.09.1944, p. 1, c.

[59] De Zeewacht, 16.09.1944, p. 1, a-b.

[60] Het Kustblad, 24.09.1944, p. 1, c.

[61] Het Kustblad, 01.10.1944, p. 2, a-b.

[62] De Zeewacht, 04.11.1944, p. 1, c-d.

[63] Voor Allen, 15.10.1944, p. 1, b.

[64] DE BENS (E.), De pers in België..., p. 56.

[65] GUNST (P.), Verandering en continuïteit van het politiek. Burgemeesters en schepenen in het arrondissement Oostende van 1938 tot 1947. Met een vergelijkende studie van de repressie en de epuratie in België en de Scandinavische landen. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1991, pp. 376-377.

[66] Brief Auditeur-Generaal, 09.02.2001 (zie bijlage).

[67] De Zeewacht, 01.06.1951, p. 1, e.

[68] “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 7. De korte euforie na de bevrijding”. De Stoeten Ostendenoare, III, december 1977, 4, pp. 14-16.

[69] VAN DER LINDEN (C.), HOLLANDER (E.), Media in stad en streek. ’s Gravenhage, ANDO, 1993, p. 31.

[70] “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 8. Alleen de sterksten (sluwsten) blijven over”. De Stoeten Ostendenoare, III, januari 1978, 5, pp. 24-25.

[71] Het Nieuw Visscherijblad, 01.12.1945, p. 1, c.

[72] CANINI (G.), “De Belgische dagbladpers, 1945-1950”. In: WITTE (E.), STOUTHUYSEN (P.), e.a. Tussen Restauratie en vernieuwing. Aspecten van de naoorlogse Belgische politiek (1944-1950). Brussel, VUB-Press, 1989, pp. 343-344. In onze volgende hoofdstukken gaan we dieper in op de Koningskwestie omdat we menen dat deze zaak in eerste instantie een politiek gebeuren is geweest. De pers speelde natuurlijk op deze kwestie in.

[73] DE BENS (E.), “De teloorgang van de socialistische dagbladpers in België”. In: ART (J.), FRANCOIS (L.), Docendo Discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, p. 385-388.

[74] Nieuwsblad van de Kust, 12.02.1976.

[75] ROGIERS (G.), op. cit., p. 52.

[76] Ut infra

[77] DESEURE (S.), De krant van West-Vlaanderen : een vergelijkende analyse van de verschillende regionale titels. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1998, p. 52.

[78] VEREENOOGHE (B.), De Zeewacht door zijn lezers gezien. De Haan, H.I.S.S., 1978, p. 34.

[79] VAN HAVERBEKE (E.), De geschiedenis van de familie Elleboudt. Roeselare, Roularta, 1996, p. 88.

[80] VEREENOOGHE (B.), loc. cit.

[81] De Zeewacht, 21.12.1962, p. V.

[82] De Zeewacht, 25.05.1962, p. 27, f.

[83] De Zeewacht, 03.09.1965, p. 8, a-b.

[84] DESEURE (S.), loc. cit.

[85] De Zeewacht, 01.12.1967, p. 1, c-d.

[86] VAN DER LINDEN (C.), HOLLANDER (E.), op. cit., p. 31.

[87] Norbert Haeck (°Bredene, 14.09.1940), was de uitgever van het advertentieblad “Tips”. Daarnaast is hij ook gekend als inrichter van jaarbeurzen en als afgevaardigd beheerder van de NV Oostendse

Hallen. Zie: DECAN (R.), Wie is wie in Vlaanderen, 1985-1989. Biografische Encyclopedie. Brussel, BRD, 1989, p. 587.

[88] Tips, 22.12.1977.

[89] De Zeewacht, 17.03.1978, p. 4, a-c.

[90] De Zeewacht, 19.03.1971, p. 1, a-b.

[91] De Zeewacht, 23.11.1973, p. 1, d-e.

[92] De Zeewacht, 02.06.1972, p. 3, c-f.

[93] DE BENS (E.), De pers in België… pp. 241-246.

[94] De Zeewacht, 03.01.1975, p. 3, a-c.

[95] De Zeewacht, 28.07.1978, p. 2, e-f.

[96] ROGIERS (G.), op. cit., p. 63.

[97] “(Uitgeverij) Erel: verdwijnt de Courrier?” Tijdingen, XXI, februari 1994, 8, p. 26.

[98] De Zeewacht, 14.01.1977, p. 1, a-b.

[99] De Stoeten Ostendenoare, VII, maart-april 1978, 3, p. 11.

[100] De Zeewacht, 23.11.1979, p. 1, f-h.

[101] ROGIERS (G.), op. cit., p. 52.

[102] BAERT (P.), De Roularta-groep. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1982, p. 53.

[103] “Drukkerij Vandenberghe (bekend als ‘Drukkerij Nieuwsblad van de Kust’ en opgericht in 1938) legt de boeken neer op 30 december 1996”. Het Visserijblad, LXIV, 1996, 2, p. 26.

[104] BAERT (P.), op. cit., pp. 39-47.

[105] DE BENS (E.), RAEYMAECKERS (K.), op. cit., pp. 14-15.

[106] DESEURE (S.), op. cit., pp. 46.

[107] ibid., pp. 62-70.

[108] DE BENS (E.), De pers in België… p. 131.

[109] We willen er op wijzen dat ook een andere krant van de huidige Roularta-groep, nl. “Het Brugsch Handelsblad”, tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef verschijnen; de redactie werd echter overgenomen door De Vlag, een radicale collaboratiegroep. Zie: DE BENS (E.), RAEYMAECKERS (K.), op. cit., p. 19.