De domaniale organisatie van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal van Oudenaarde (1573-1700) (Frederik Van Crombrugge)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II. DE PACHTPOLITIEK VAN HET HOSPITAAL (1573-1700)

 

HOOFDSTUK I. de financieel-economische politiek van het hospitaal tussen de eerste helft van de 15de eeuw tot het einde van de 17de eeuw

 

In deel 1, Hoofdstuk II werd ingegaan op het “grondbezit” van het hospitaal. Daarbij onderzochten we hoe de rechtstreekse exploitatie van de pachtgronden tot stand kwam en schreven we onder meer over welk pachtareaal het hospitaal beschikte en hoe het evolueerde doorheen de late Middeleeuwen en een groot deel van de Nieuwe Tijden. We kwamen hierbij tot het inzicht dat het hospitaal het grootste deel van haar inkomsten uit het verpachten van haar grondbezit haalde.

Het grondbeheer van het hospitaal moet echter eerst en vooral gezien worden in het ruime kader van het algemeen financieel-economisch beheer van het hospitaal. Tegen de achtergrond van de financieel-economische politiek van het hospitaal kan men immers op eenvoudiger wijze de pachtpolitiek benaderen (onder meer de aanpassing van de pachtprijzen, de vermindering van de pachtprijzen). Daarom zullen wij dus eerst nagaan wat de inkomsten en uitgaven van het hospitaal waren en waaruit ze bestonden. Het tegen elkaar afwegen van de inkomsten en uitgaven moet ons de saldi opleveren, die ons een mooi beeld zouden moeten opleveren van de economische positie van het hospitaal. Deze saldi moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden behandeld. Uitvoerige negatieve saldi zijn bijvoorbeeld geen bewijs voor een minder gunstige economische positie van het hospitaal. In periodes van gunstige economische conjunctuur liet men de negatieve saldi immers vaak opstapelen, omdat men erop rekende de tekorten het daaropvolgende jaar zonder problemen te neutraliseren. Hetzelfde principe van overboeking gold ook voor de positieve saldi. Daarom wordt er in deze verhandeling geen rekening gehouden met deze positieve en negatieve saldi, aangezien die een bedrieglijk beeld zouden geven van de werkelijke inkomsten en uitgaven van het hospitaal.

Vanzelfsprekend zullen we de evolutie van inkomsten en uitgaven van het hospitaal ook toetsen aan de heersende politieke en economische conjunctuur, om zo de schommelingen die zich voordeden in de financieel-economische situatie van het hospitaal afdoende te kunnen verklaren. Doordat het hospitaal de rechtstreekse exploitatie van de gronden in de 15de eeuw opgaf en door het overwicht aan inkomsten uit pacht in vergelijking met de inkomsten uit natura en renten, komen deze laatste twee inkomstenbronnen slechts zelden aan bod in deze verhandeling. Door de permanente aanwezigheid van de losrenten in een afzonderlijke rubriek van de hospitaalrekeningen, zien wij ons genoodzaakt die niet te verwaarlozen in onze bespreking van de financieel-economische politiek van het hospitaal. In een viertal rekenjaren stijgen deze losrenten boven de 10 % uit.[33] Samen met de inkomsten uit de gewone renten, maakten ze in bepaalde periodes een belangrijker aandeel uit van de totaalinkomsten van het hospitaal. Hetzelfde geldt ook voor de inkomsten uit diverse bronnen van het hospitaal.[34]

Het bronnenmateriaal dat we hebben gebruikt voor de studie van de financieel-economische politiek van het hospitaal wordt gevormd door de hospitaalrekeningen, waaruit we zestien steekproeven hebben genomen voor de periode 1573-1700.[35] De steekproeven werden voor de periode 1573-1592 genomen om de zes jaar, voor de periode 1601-1664 om de negen jaar, vervolgens één steekproef na zeven jaar voor 1671, na tien jaar één steekproef voor het jaar 1681 en tot slot nog twee steekproeven, ieder om de negen jaar, voor de jaren 1690 en 1698-1700.

De reden voor de onregelmatigheden in het nemen van de steekproeven is te wijten aan problemen met betrekking tot de toegankelijkheid van het archiefmateriaal. Zo waren enkele rekeningen die oorspronkelijk kaderden binnen de vooropgestelde negenjaarlijkse steekproeven vaak onleesbaar of onoverzichtelijk. Vanwege de verwarring die zou kunnen ontstaan in het analyseren van de gegevens, hebben we die rekenjaren genomen die ons wel een betrouwbaarder beeld van de inkomsten en uitgaven van het hospitaal konden verschaffen. Vooral op het einde van de 17de eeuw lijken de rekeningen nogal haastig opgesteld te zijn. Zo werd er bijvoorbeeld vaker afgeweken van de vaste rubricering die eigen was aan de hospitaalrekeningen sinds de 16de eeuw. Zo werden inkomsten- en uitgavenrubrieken duidelijk van elkaar gescheiden, vermeldde men waaruit de respectievelijke inkomsten en uitgaven bestonden en waar de schuldenaars van het hospitaal waren gehuisvest. Het bronnenmateriaal is mede daardoor van die aard dat een vrij goede reconstructie van de inkomsten en uitgaven van het hospitaal mogelijk wordt gemaakt.

Voor wat de bespreking van de financieel-economische politiek van het hospitaal in de periode 1435-1572 betreft, hebben wij ons gebaseerd op de onderzoeksresultaten uit de licentiaatsverhandeling van B. Van Maelzaeke. Door het samenleggen van onze beide onderzoeksresultaten kunnen we tot een overzicht van de financieel-economische politiek over langere termijn komen. Aangezien de 17de eeuw er een was van aanslepende ellende voor de Zuidelijke Nederlanden, niet in het minst ten gevolge van de jarenlange militaire conflicten die binnen onze contreien werden uitgevochten, zullen wij ook vrij uitgebreid ingaan op de sociaal-economische en politiek-militaire ontwikkelingen en de invloed die ze hebben gehad op de financieel-economische politiek van het hospitaal. Ook het revolutionaire verloop van het einde van de 16de eeuw verdient hierbij onze bijzondere aandacht. Er zal hier ook iets dieper worden ingegaan op de verschillende inkomstenbronnen van het hospitaal.

 

I.1 De Financieel-economische politiek in de periode 1435-1572

 

I.1.1 INKOMSTEN

 

Als we de economische positie van het hospitaal bestuderen, zijn drie zaken van belang: de werkelijke inkomsten (zonder inbegrip van de positieve saldi), de werkelijke uitgaven (zonder inbegrip van de negatieve saldi) en tenslotte de saldi, berekend aan de hand van de vorige twee factoren. In de inleiding gaven we reeds aan dat geen enkele van die drie zaken een volledig en coherent beeld geeft, maar dat iedere factor in correlatie dient te worden gezien met de heersende economische conjunctuur en de andere twee factoren. Hoewel de uitgaven en de saldi goede indicatoren zijn voor de studie van de economische politiek van het hospitaal, geven de werkelijke inkomsten toch het best de reële waarde van het domein weer. Uit de fluctuaties van de inkomsten kan de economische politiek worden afgeleid.

 

Het inkomstenpakket van het hospitaal kan worden opgedeeld in drie grote groepen. Deze groepen volgen in grote lijnen de rubricering die van toepassing is voor de hospitaalrekeningen.[36] Ze bestaan uit: (1) inkomsten uit pacht, (2) inkomsten uit cijnzen en renten en (3) inkomsten uit diverse bronnen (‘diversen’).[37]

Groep één bevat inkomsten uit allerlei vormen van pacht zoals: hofpachten, perceelspachten, pachten van tienden, pachten van heerlijke renten, halfpachten, …

Groep twee bevat inkomsten uit cijnzen en renten, waarvan een groot deel bestond uit natura-inkomsten. Meestal bestonden deze naturabetalingen uit een twintigtal ‘cappoenen’, 25 ‘hoenderen’ en een hoeveelheid rogge, mout of haver die binnen het hospitaal werden verbruikt. Later zouden die naturabetalingen meer en meer worden vervangen door betalingen in munt (speciën). Groep drie bestaat uit een amalgaam van diverse inkomsten bestaande uit de verkoop van gronden, verkoop van agrarische producten en inkomsten uit wandelkopen.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het relatieve belang van de verschillende inkomstenbronnen van het hospitaal in de periode 1435-1572.

 

Tabel 2: Overzicht van het relatieve belang van de verschillende inkomstenbronnen van het hospitaal uitgedrukt in lb. parisis voor de periode 1317-1572

 

Totaal (lb.)

Pacht (lb.)

%

Cijns/Rente (lb.)

%

Diversen (lb.)

%

1317-25

541

218

40

129

24

194

36

1415-16

1979

1443

80

154

8

200

12

1435-36

3361

2935

87

206

6

220

7

1441-42

3579

3203

89

206

6

170

5

1448-49

2171

1865

86

191

9

115

5

1455-56

2453

1400

57

144

6

909

37

1461-62

2725

2008

74

193

7

524

19

1467-68

3362

2304

68

204

6

854

26

1473-74

3023

2528

84

204

7

291

9

1485-86

3465

2783

80

257

7

425

13

1494-95

2634

1849

70

257

10

528

20

1503-04

2593

2221

86

257

10

115

4

1509-10

2860

2429

85

257

9

164

6

1518-19

3418

3120

91

257

7

41

2

1524-25

5127

3911

76

257

5

959

19

1536-36

5363

4569

85

316

6

478

9

1545-46

5809

5211

90

423

7

165

3

1551-52

5929

5467

92

396

7

66

1

1557-58

7019

6557

93

362

5

100

2

1563-64

8199

7237

88

361

4

601

8

1571-72

9529

8231

85

407

4

991

11

Gemiddelde

4045

3400

80

259

8

386

12

 

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verpachting van grondbezit het grootste aandeel van het totale inkomen van het hospitaal uitmaakte. Gemiddeld kwam 80 % van het totale inkomen van het hospitaal kwam voort uit pachtinkomsten, 8 % uit cijnzen en renten en 12 % uit diverse andere inkomsten.

Vanaf het begin van de 15de eeuw zien we hoe de pachtinkomsten de determinerende factor geworden zijn in de het totaalinkomen van het hospitaal. In vergelijking met een kleine eeuw voordien (periode 1317-25 = 40 %) verdubbelden de inkomsten uit pacht zelfs. Deze stijging heeft niet enkel als verklaring de opgave van de rechtstreekse exploitatie door het hospitaal van haar gronden en de verdere uitbreiding van de pacht als nieuw exploitatiesysteem. Ook de restauratiepolitiek van de grootgrondbezitters, waartoe ook het hospitaal behoorde, als reactie op de gedaalde inkomsten gedurende de 14de eeuw (periode 1340-60) speelde hierbij een rol.[38] In deze periode stegen de uitgaven ten gevolge van een stijging van de graanprijzen, de prijzen van industriële producten en in mindere mate de lonen. Om de inkomsten en uitgaven in evenwicht te houden, verhoogde het hospitaal de pachtprijzen en de cijnzen en renten op de gronden of ging ze over naar een efficiënter beheer van de gronden in het algemeen.[39] Zoals uit onderzoek blijkt, koos het hospitaal voor de laatste oplossing. De verpachting van de hospitaalgronden bracht voor het hospitaal tal van voordelen met zich mee. Zo bijvoorbeeld konden de pachtprijzen, in tegenstelling tot de eeuwigdurende vaste waarde van cijnzen en renten, worden aangepast aan de heersende economische conjunctuur (lees: het algemene prijzenverloop). De cijnzen en renten verloren na verloop van tijd hun reële waarde en werden herleid tot een ‘symbolisch’ bedrag.[40]

Toch hield het hospitaal tot diep in de 17de eeuw vast aan de inkomsten uit renten, en dan voornamelijk aan de zogenaamde losrenten. Losrenten kunnen worden gezien als een vorm van afbetaling van schulden, gemaakt door de eigenaars van cijnzen, renten en pacht, maar ook als een vorm van lening van het hospitaal, de verpachter, aan de pachters. Deze laatsten konden hierdoor nieuwe investeringen aangaan voor het herstel van hun pachtbedrijven en voor het bevorderen van hun landbouwopbrengsten. Vooral na de troebele periode na de Opstand en zeker in de tweede helft van de 17de eeuw bleken heel wat pachters losrenten te moeten betalen.[41]

 

Het bestaan van de losrenten tot het einde van de 17de eeuw is daarom niet enkel een aanwijzing als zouden de pachters te kampen hebben met grote schulden, die ze in de loop van de 17de eeuw dienden af te betalen aan het hospitaal. Het is ook goed mogelijk dat sommige pachters schulden aangingen bij het hospitaal in de hoop succesvol te kunnen investeren in hun eigen ondernemingen. Zo bijvoorbeeld, valt het niet uit te sluiten dat de stijging van de gemiddelde oppervlakte pachtgrond per pachter in de loop van de 17de eeuw te wijten is aan een overname van de gronden van de kleinere pachters door de middelgrote pachters, waarbij die laatsten zichzelf daardoor diep in de schulden staken.[42] De losrenten zouden in dit laatste geval gezien kunnen worden als een vorm van afbetaling van een lening die de pachters bij het hospitaal waren aangegaan, omwille van hun eigen profijt en aanvankelijk niet in het voordeel van het hospitaal.

 

Als we nu even naar de pachtinkomsten en inkomsten uit cijnzen en renten kijken, stellen we vast dat voor de 15de eeuw tot aan het derde kwart van de 16de eeuw, met uitzondering van een paar dieptepunten, de inkomsten uit deze twee inkomstenbronnen min of meer constant bleven. Dit gold echter niet voor de diverse inkomsten. De uitersten in de diverse inkomsten voor de periode 1435-1572 waren: 1 % van het totale inkomen in 1551-52 tegenover 37 % van het totale inkomen in 1455-56.

 

Met betrekking tot de studie van de pachtpolitiek is het belangrijk de fluctuaties in de verhouding tussen de pachtinkomsten en de totale inkomsten te analyseren. Het aandeel van de pachtinkomsten lag immers niet in alle steekproeven tussen de 80 en 90 %. Er vielen in de periode 1435-1572 twee dieptepunten te onderscheiden, namelijk rond de jaren ‘50 en de jaren ‘90 van de 15de eeuw. Die evolutie vertoont een opvallende gelijkenis met de evolutie van de totale verpachte oppervlakte grond. In periodes van crisissen was de verpachte oppervlakte grond beduidend minder groot dan in periodes van economische bloei.[43]

De dieptepunten van de pachtinkomsten vielen samen met respectievelijk de Gentse Oorlog tegen Filips de Goede in de jaren ’50 van de 15de eeuw en de oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk in de jaren ’90 van de 15de eeuw. In de jaren ‘50 bedroeg de pachtinkomst 57 % van het totale inkomen van het hospitaal en in de jaren ’90 was dit 70 %.[44]

Na het eerste conflict tegen Filips de Goede duurde het voor het hospitaal tot 1473-74 vooraleer het hospitaal weer op het vooroorlogse inkomstenniveau was gekomen. Na het tweede conflict verliep het herstel van de verloren inkomsten voor het hospitaal iets sneller. Reeds in 1503 werd het vooroorlogse niveau weer bereikt.[45]

Toch kunnen we hier geen overeenkomst terugvinden tussen het vlugge herstel van de pachtinkomsten en de totale verpachte oppervlakte grond, zoals dat wel het geval was voor de dieptepunten van de pachtinkomsten. De hoeveelheid verpachte grond van voor de oorlog met Maximiliaan van Oostenrijk bijvoorbeeld werd pas in 1537 opnieuw volledig in pacht uitgegeven. Het aandeel van de pachtinkomsten werd met andere woorden niet enkel bepaald door de hoeveelheid verpachte grond maar ook door de pachtprijzen.[46]

In oorlogsperiodes werden deze pachtprijzen tot een minimum herleid, wat de negatieve gevolgen van de gedaalde pachtoppervlakte versterkte. Toch betekende de stijging van de pachtprijzen niet onmiddellijk een toename van de reële waarde van het hospitaaldomein, want die verliep parallel met de algemene prijzenrevolutie die de eerste helft van de 16de eeuw kenmerkte. Getuigen hiervan waren de gestegen uitgaven van het hospitaal in dezelfde periode. Het hospitaal voerde met andere woorden een bewuste economische politiek, waarin ze de inkomsten en uitgaven in evenwicht probeerde te houden.[47] Een caritatieve instelling als het hospitaal moest immers vlot inspelen op de economische en agrarische conjunctuur, aangezien een aanzienlijk aandeel van het budget aan levensmiddelen en medicatie en dergelijke werd uitgegeven.[48]

 

I.1.2 UITGAVEN.

 

In de voorgaande paragrafen werd reeds duidelijk dat de studie van het inkomen van het hospitaal niet volstaat om een betrouwbare indruk te krijgen van de economische positie en de financieel-economische politiek van het hospitaal. Indien we ons enkel zouden richten op de inkomsten riskeren we een vertekend beeld te krijgen van de werkelijke economische positie van het hospitaal. Een stijgend nominaal inkomen betekende immers niet altijd een verbetering van de economische positie van een instelling. Er moet steeds rekening worden gehouden met de algemene prijzenontwikkeling en de heersende economische conjunctuur en met de gevolgen die dat heeft op zowel de inkomsten als de uitgaven. Vandaar dat er in deze paragraaf dieper wordt ingegaan op de evolutie van de uitgaven en de politiek die het hospitaal dienaangaande voerde. Door de onderzoeksresultaten van zowel inkomsten als uitgaven van het hospitaal naast elkaar te leggen, kunnen we een aantal algemene conclusies trekken met betrekking tot de werkelijke financieel-economische politiek van het hospitaal.

 

Vanaf 1435-36 zien we in de hospitaalrekeningen een vrij heldere rubricering opduiken voor wat de uitgaven van het hospitaal aanging. Tot de uitgavenrubrieken behoren onder meer cijnzen en renten, uitgaven voor visitaties, ‘rijdinghen’ van de ontvanger van het pachtgeld naar de pachters en de ‘prieuse’ (priorin van het hospitaal), een rubriek met lonen voor werklieden, uitgaven voor dierlijke producten zoals boter, kaas en vlees, uitgaven voor bouwmaterialen, voor graanprodukten, …[49]

Jammer genoeg werd de overzichtelijke rubricering niet altijd even consequent gehanteerd. In bepaalde rekeningen zijn sommige rubrieken verder onderverdeeld in kleinere rubriekjes, werden er rubrieken samengevoegd of verdwenen er bepaalde rubrieken. Soms worden bepaalde uitgaven ook onder een andere rubriek geplaatst, zoals bijvoorbeeld de bouwmaterialen onder de rubriek lonen van werklieden. Om tot een goed overzicht van de uitgaven te komen moesten we dus een nieuwe rubricering maken, die uniform was voor alle rekenjaren.

Die nieuwe rubrieken zijn de volgende: (1) cijnzen en renten, (2) uitgaven aan lonen voor hospitaalbedienden en werklieden, uitgaven voor visitaties, processen, bouwmaterialen, … (3) uitgaven voor allerhande consumptiegoederen zoals graan, boter, melk, vlees, kledij, kaarsen, … (4) dagelijkse uitgaven ten behoeve van de hospitaalzusters en de zieken en (5) giften en aalmoezen. Een overzicht van de uitgavenrubrieken wordt gegeven in tabel 3.[50]

 

Uit tabel 3 blijkt dat een groot deel van de uitgaven bij de tweede rubriek thuishoren. Gemiddeld 43 % van de uitgaven werd besteed aan lonen, herstellingen, bouwwerken en bouwmaterialen. Aan consumptiegoederen werd gemiddeld 33 % besteed. Indien we het gemiddelde aandeel van de rubriek met uitgaven aan consumptiegoederen en de rubriek met het gemiddelde aandeel van de dagelijkse kosten (13 %) samen nemen, dan zien we dat deze twee uitgavenrubrieken de hoofdbrok vormden in de totaaluitgaven van het hospitaal, met zo’n 46 %.

Aan cijnzen en renten werd gemiddeld amper 9 % besteed, terwijl de giften en aalmoezen in de 15de en de 16de eeuw gemiddeld 3 % van de uitgaven uitmaakten.

Net als de inkomsten zijn ook hier de uitgaven afhankelijk van de schommelingen van de prijzen voor consumptiegoederen (economische conjunctuur) en de politieke conjunctuur. Niet enkel dienden de inkomsten te worden aangepast aan de gestegen uitgaven, ook het omgekeerde was het geval, namelijk het aanpassen van de uitgaven aan een vermindering van de inkomsten.[51]

Gedurende de oorlog tegen Filips de Goede (de jaren ’50 van de 15de eeuw) daalden de uitgaven tot 2558 lb. parisis, dus liefst 565 lb. parisis minder dan in de vooroorlogse periode (1441-42). Met uitzondering van de periode 1485-86 bereikten de uitgaven tot 1504 nooit meer het niveau van voor de oorlog met Filips de Goede. Pas na 1504 brak weer een tijd van voorspoed aan voor het hospitaal, waarin zowel inkomsten als uitgaven sterker stegen. Het gedaalde inkomen determineerde de uitgavenpolitiek van het hospitaal en niet omgekeerd. Zo zien we dat het uitgavenpatroon in crisisperiodes verschilt van die in bloeiperiodes. Een voorbeeld hiervan is onder meer het terugschroeven van de uitgaven aan levensmiddelen door het hospitaal. Door te snoeien in de consumptie trachtte men een deel van het inkomstenverlies te compenseren.

Toch werd in of net na crisisperiodes, zoals oorlogen, ook vaak meer uitgegeven aan bijvoorbeeld de herstelling van gebouwen. Zo lagen de kosten voor bouwmaterialen en werklieden tijdens en na de oorlogen iets hoger dan in andere jaren. Topjaren in de 15de eeuw waren hier de periodes 1455 tot en met 1468 en het einde van de 15de eeuw.[52] Rond 1571-72, de periode van de godsdiensttroebelen, werd echter een nieuwe piek bereikt, die hoger lag dan het uitgaventotaal van alle voorgaande jaren, maar daarover later meer.[53]

Na het herstel van de economische positie van het hospitaal na 1504 hadden de oorlogen tot en met 1572 nog weinig invloed gehad op de inkomsten- en uitgavenpolitiek van het hospitaal. Van 1504 tot 1572 was het niveau in grote mate afhankelijk geworden van puur conjuncturele factoren. Een gevolg van de betere economische positie van het hospitaal was onder meer de toename van de giften en aalmoezen. Wanneer het hospitaal een gunstige financieel-economische periode doormaakte, beschikte ze ook over de mogelijkheid om meer aan liefdadigheid te doen,[54] al dient hier te worden opgemerkt dat dit gezien de aanzienlijke rijkdom van de hospitaalzusters, zelfs in tijden van crisis normaliter geen probleem kon zijn. Getuigen hiervan waren de rijkelijke inkomsten uit de erfenissen van de zusters in de tweede helft van de 16de eeuw.[55]

Naast de vermeerderde uitgave aan giften en aalmoezen begonnen ook de uitgaven aan consumptiegoederen in de eerste helft van de 16de eeuw te stijgen, evenals de uitgave aan lonen, bouwmaterialen, … (655 lb. parisis in 1518-19 tegenover 4838 lb. parisis in 1571-72). Dat had echter niet enkel te maken met een verbetering van de economische positie van het hospitaal, maar eerst en vooral met de inflatie die de eerste helft van de 16de eeuw kenmerkte. Ten gevolge van de algemene prijsstijgingen verdubbelden de uitgaven van het hospitaal zelfs tussen 1509-10 en 1571-72.[56]

Het verhogen van de pachtprijzen in de 16de eeuw moet in het licht van de inflatie van het begin van de 16de eeuw worden gezien. Het hospitaal zocht naar de nodige inkomsten om de toegenomen uitgaven te kunnen dekken. Er werd met andere woorden door het hospitaal gestreefd naar een evenwichtspolitiek tussen enerzijds de inkomsten en anderzijds de uitgaven.

 

Tabel 3: Overzicht van het relatieve belang van de verschillende soorten uitgaven van het hospitaal voor de periode 1435-1572

 

 

totaal (lb.)

cijnzen en renten (lb.)

%

lonen, herstellingen, bouwmaterialen … (lb.)

%

consumptiemiddelen (lb.)

%

dagelijkse kosten (lb.)

%

aalmoezen en giften (lb.)

%

1435-36

2828

287

10

1129

40

709

25

703

25

112

3

1441-42

3123

934

13

1159

37

832

27

626

20

 

 

1455-56

2558

241

9

1505

59

459

18

354

14

 

 

1461-62

2663

422

16

1522

57

607

23

112

4

 

 

1467-68

2848

452

16

1522

53

561

20

313

11

 

 

1473-74

2594

358

14

1104

43

657

25

475

18

 

 

1485-86

4808

292

6

2696

56

1092

23

728

15

 

 

1494-95

2297

245

11

1050

46

618

27

384

17

 

 

1503-04

2367

255

11

1287

54

827

35

 

 

 

 

1509-10

2822

259

9

1525

54

626

22

412

15

 

 

1518-19

3173

261

8

1656

52

955

30

301

9

 

 

1524-25

3376

253

7

1330

39

1534

45

259

8

 

 

1536-37

5334

264

5

1716

32

2313

43

840

16

201

4

1551-52

6154

282

5

1570

26

2938

48

910

15

454

7

1557-58

6610

344

5

1985

30

3179

48

713

11

389

6

1563-64

7693

310

4

1952

25

4026

52

927

12

478

6

1571-72

11329

335

3

3198

28

4838

43

1080

10

1878

17

Gemiddelde

4269

309

9

1641

43

1575

33

571

13

206

3

 

I.1.3 BESLUIT

 

Wat kunnen we nu besluiten met betrekking tot de financieel-economische positie van het hospitaal in de loop van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw?

Zoals reeds werd vemeld, geven de saldi niet altijd een even betrouwbaar beeld van de economische positie van een instelling, in tegenstelling tot wat sommige historici daarover beweren. Uitvoerige negatieve saldi zijn niet altijd een indicatie voor een economische laagconjunctuur, omdat de negatieve saldi vaak door de betrokken instelling werden opgestapeld (samengeteld) in de hoop bij een gunstige economische periode de tekorten snel te kunnen neutraliseren. Toch kunnen we via de saldi in grote lijnen de economische positie van het hospitaal afleiden. Zo was het saldo over het algemeen laag of negatief na een crisisperiode (in de jaren ‘50 van de 15de eeuw, bij de oorlog tegen Filips de Goede en in de jaren ‘90 van de 15de eeuw, tijdens de oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk). Toch kunnen er genoeg voorbeelden worden aangehaald waaruit blijkt dat de saldi niet altijd even betrouwbaar zijn. Zo blijken de saldi in 1510, een jaar dat beschouwd werd als een economisch gunstig jaar voor het hospitaal, vrij laag te liggen. En voor de rekenjaren 1545-46 en 1571-72 stellen we negatieve saldo’s vast, wat in strijd is met de gunstige economische positie van het hospitaal op dat moment.

Daarom is het interessanter om de evolutie van de inkomsten, de uitgaven en de algemene prijzenontwikkelingen te onderzoeken en die met elkaar te correleren, iets wat we voor de late 16de en de 17de eeuw dan ook hebben gedaan met betrekking tot de financieel-economische politiek van het hospitaal.

De voortdurende constante in de financieel-economische politiek van het hospitaal is het steeds opnieuw zoeken naar een evenwicht tussen de inkomsten en de uitgaven. Dat evenwicht werd bereikt op twee manieren. Ten eerste werden de inkomsten aangepast aan de uitgaven. Hierbij volgde men veelal het algemene prijzenverloop. Indien de prijzen van onder meer consumptiegoederen, lonen en dergelijke overal stegen, probeerde het hospitaal de kosten daarvan te dekken door bijvoorbeeld de inkomsten uit pacht te verhogen door middel van het optrekken van de pachtprijzen. In het andere geval, namelijk in crisisperiodes, werden de uitgaven aangepast aan de gedaalde inkomsten. Zo bijvoorbeeld bespaarde men op de consumptie-uitgaven en waren er minder milde schenkingen (giften en aalmoezen). Op die manier bracht het hospitaal niet enkel een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven, maar kon ze bovendien wat geld sparen voor bijvoorbeeld het herstel van oorlogsschade aan gebouwen en zo. Het hospitaal creëerde met ander woorden fondsen die konden worden aangewend in tijden van nood.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[33] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 259 (1586), R 318 (1637), R 328 (1646), R 338 (1655), R 348 (1670-1671) en R 356 (1681).  In deze rekenjaren steeg het aandeel van de losrenten uit boven de 10 % van het totale inkomen van het hospitaal. 

[34] Cf. deel 2, hoofdstuk I.2.2.

[35] (M.) HOEBEKE, Een inventaris van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal te Oudenaarde, Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, 12, 1961, pp. 240-245 en O.C.M.W., hospitaalarchief, 16 steekproeven uit de rekeningen.  Cf. bronnenvermelding in de inleiding bij ‘bronnen en bibliografie’ voor een overzicht van de geraadpleegde rekenjaren.

[36] (M.) HOEBEKE, Een inventaris van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, In: art. cit., 12, 1961, pp. 240-245.

[37] De groepen uit het inkomstenpakket zijn gebaseerd op de rubricering die in de hospitaalrekeningen werd gebruikt.  Cf. bvb. O.C.M.W., hospitaalarchief, R 151 (1435-1436) en R 250 (1573-1574).  Daarin gebruikte men volgende inkomstenrubrieken: rubriek 1: ‘Eerst den ontfanck van granen, cappoenen, hoenderen ende penninckrenten binnen der stede ende daarbuiten’; rubriek 2: ‘Ontfanck van pachten (gronden) ende huerynghe van huusen ende eerven gheleghen binnen der stede ende hare vrijhede Audenaerde’, ‘… in het Land Van Aelst’, … De overige gemeenten werden niet steeds gerangschikt volgens hun administratieve omschrijving voor; rubriek 3: ‘Ontfanck van losrenten, erfelyck ende lyfelyck’; rubriek 4: ‘Extraordinare ontvangsten’.  Die laatste rubriek werd vaak opgedeeld in kleine rubriekjes.  Gemakshalve brachten we deze rubriek onder in de groep inkomste uit diverse bronnen. In deel 2, hoofdstuk I.2.2. worden de inkomsten uit diverse bronnen meer gespecifieerd.  Vanwege het toenemende belang van de losrenten in de 17deeeuw, werd die vorm van inkomsten wél opgenomen in de onderverdeling in groepen van het inkomstenpakket van het hospitaal voor de periode 1573-1700 (deel 2, Hoofdstuk I.2.1). 

[38] (E.) THOEN, op. cit., 1988, deel 1, pp. 352-365 en deel 1, hoofdstuk 2, waar E. Thoen het heeft over het optrekken van de pachtprijzen en de restauratiepolitiek van de grootgrondbezitters en over de evolutie van de pachtprijzen en de pachtpolitiek van het hospitaal.

[39] Ibid., deel 1, pp. 352-365 en deel 1, Hoofdstuk 2.

[40] Ibid., deel 1, pp. 352-365 en deel 1, Hoofdstuk 2.

[41] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.1.

[42] Cf. deel 1, Hoofdstuk I.2.4. en ook deel 2, Hoofdstuk II.3.

[43] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, p. 152.

[44] Ibid., p. 152.

[45] Ibid., p. 152.

[46] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, pp. 151-154.

[47] Ibid., pp. 151-154.

[48] Ibid., pp. 151-154.

[49] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 151en R 250.

[50] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, pp. 157.

[51] Ibid., pp. 158-162.

[52] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit, 2000, pp. 158-162.

[53] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.3.

[54] (B.) VAN MAEZAEKE, op. cit., 2000, pp. 163-167.

[55] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.1. en O.C.M.W., hospitaalarchief, R 256.

[56] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, pp. 163-167.